Het bericht ‘Milieuorganisatie stapt naar de rechter om renovatie Binnenhof te stoppen’ |
|
André Flach (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Milieuorganisatie stapt naar de rechter om renovatie Binnenhof te stoppen»?1
Ja.
Klopt het dat de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (MOB) in beroep is gegaan bij de rechtbank Den Haag tegen de provincie Zuid-Holland over de verbouwing van het Binnenhof? Betreft het een bestuursrechtelijke procedure die MOB op grond van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht meent te kunnen voeren?
Ja.
Kunt u aangeven op welke gronden de provincie het bezwaar van MOB heeft afgewezen? Wilt u de beslissing op bezwaar naar de Kamer sturen?
Uw verzoek is voorgelegd aan de steller, de Omgevingsdienst Zuid Holland Zuid. Deze dienst heeft aangegeven geen bezwaar te hebben op het toesturen van de beschikking op bezwaar mits bij de openbaarmaking wordt voldaan aan de kaders van de Wet Open Overheid. De beschikking op bezwaar is bijgevoegd.
Voor welke werkzaamheden is geen stikstofvergunning aangevraagd op grond van de bouwvrijstelling?
Voor alle werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van het renovatieprogramma van het Binnenhof is een natuurvergunning aangevraagd.
Wat zijn de geschatte kosten als voor deze werkzaamheden alsnog een stikstofvergunning nodig is? Hoeveel vertraging valt dan te vrezen?
Op 24 januari 2024 heeft de omgevingsdienst Haaglanden de natuurvergunning verleend.
Wat zijn de verwachte gevolgen van het vervallen van de bouwvrijstelling voor de renovatie van het Binnenhof?
In de 9e en 10de voortgangsrapportage Binnenhof renovatie (Kamerstuk 34 293, nr. 129 en kamerstuk 34 293, nr. 130) is toegelicht dat meerdere werkzaamheden moesten wachten op de door het Rijksvastgoedbedrijf in maart 2023 aangevraagde natuurvergunning. In deze rapportage is ook toegelicht dat is ingezet op het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de noodzakelijke vergunningen al waren afgegeven. Dit geldt ook voor de werkzaamheden die emissievrij konden worden uitgevoerd. Dit zijn bijvoorbeeld werkzaamheden aan de kelderbak op het Opperhof, het klaarzetten van materieel, het verder inrichten van de bouwplaats, het opbouwen van steigers en het gereed maken van de Stadhouderspoort als logistieke aanvoerroute. Daarnaast is vermeld dat eventuele gevolgen van de intensievere inzet van emissievrij materieel, pas later in het programma inzichtelijk worden. Als voorbeeld is benoemd de lagere productiesnelheden en schaarste van elektrisch bouwmaterieel. In de halfjaarlijkse voortgangsrapportage over het programma Binnenhof renovatie zal ik uw Kamer nader informeren over eventuele gevolgen. Ik verwacht u de 11de voortgangsrapportage in april te doen toekomen.
Welke inbreng gaat u plegen in de beroepsprocedure, vanuit uw positie als belanghebbende, om te voorkomen dat vertraging optreedt in de renovatie van het Binnenhof?
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft aan de rechtbank te kennen geven als belanghebbende aan de procedure van MOB tegen gedeputeerde staten van Zuid-Holland deel te willen nemen. De procedure gaat over het verzoek van MOB om handhavend op te treden en de renovatie stil te leggen. Gedeputeerde staten hebben dat verzoek afgewezen en dat besluit in de bestreden beslissing op bezwaar in stand gelaten. De rechtbank heeft het Rijksvastgoedbedrijf inmiddels als belanghebbende in de procedure toegelaten.
Welke inbreng het Rijksvastgoedbedrijf zal leveren, is afhankelijk van de beroepsgronden die MOB aanvoert en van de verdere ontwikkeling van de procedure. Daarbij stelt het Rijksvastgoedbedrijf alles in het werk om verdere vertraging te voorkomen. Op de inhoud van deze beroepsprocedure en de te voeren argumenten kan ik nu niet ingaan, omdat deze zaak voorligt bij de rechter. Hetzelfde geldt voor de positie van MOB in deze beroepszaak.
Vindt u dat in het kader van het te voeren verweer dat ook de status van MOB als belanghebbende tegen het licht moet worden gehouden en dat daarbij niet alleen de statutaire doelstelling, maar uitdrukkelijk ook de rechtsvorm moet worden beschouwd?
Zie het antwoord op vraag 7. Op de inhoud van deze beroepsprocedure en de te voeren argumenten kan ik niet ingaan, omdat deze zaak voorligt bij de rechter. Hetzelfde geldt voor de positie van MOB in deze beroepszaak.
Vindt u het voor de hand liggend dat coöperaties in het algemeen belang kunnen procederen, gelet op het feit dat coöperatieve verenigingen blijkens de wettelijke doelomschrijving juist moeten voorzien in bepaalde stoffelijke behoeften van haar leden krachtens overeenkomsten?
Indien een partij een geschil voorlegt aan de rechter, is het aan de rechter om te oordelen of deze partij ontvankelijk is en het beroep gegrond is. Gezien de link van deze vraag met de concrete casus kan ik daar verder niet op ingaan aangezien deze zaak voorligt bij de rechter
In hoeverre voldoet de MOB aan de wettelijke doelomschrijving van de coöperatie? Is bijvoorbeeld daadwerkelijk sprake van aangesloten leden? Bent u ook van mening dat het vormen van een landelijk netwerk van juristen, zoals Follow the Money MOB omschrijft, nog niet voldoende is om te kwalificeren als coöperatie?2
Ook hiervoor geldt dat ik gezien de concrete casus die is voorgelegd aan de rechter nu niet kan ingaan op deze vraag.
Bent u bereid te verkennen of coöperaties, gezien het wettelijke accent op het belang van de eigen leden, uitgesloten zouden moeten worden van algemene belangacties?
Onder artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek kan een coöperatie geen collectieve actie instellen, alleen een stichting of vereniging zonder winstoogmerk kan dit. In het bestuursrecht worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen (artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht).
Heeft MOB inmiddels voldaan aan de verplichting om de jaarrekening te deponeren? Zo nee, is handhavend opgetreden?
Sinds 5 september 2023 heeft MOB een ANBI status. Op basis van deze status zijn zij verplicht om jaarlijks de financiële verantwoording binnen 6 maanden na afloop van het boekjaar te publiceren.
Het bericht ‘Gelderse woondeals dreigen te mislukken: niet door stikstof, maar door ambtenarentekort’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gelderse woondeals dreigen te mislukken: niet door stikstof, maar door ambtenarentekort» van 30 augustus jl.?1
Ja
Welke verklaring heeft u voor het verzoek van 15 miljoen euro van de provincie Gelderland om de woningbouwplannen daadwerkelijk te kunnen realiseren?
De provincie Gelderland heeft onderzoek laten doen naar de benodigde ambtelijke capaciteit voor het realiseren van de in de woondeals afgesproken woningbouwopgave (104.000 woningen t/m 2030). Uit dit onderzoek blijkt een tekort aan 100 tot 204 fte verdeeld over de Gelderse gemeenten. Dat is gemiddeld 2 tot 4 fte per gemeente. Op basis van een bedrag van € 75.000 per fte zou dit overeenkomen met kosten van circa € 7,5 miljoen tot € 15 miljoen per jaar voor alle Gelderse gemeenten.
Deze extra ambtelijke capaciteit is volgens de provincie Gelderland nodig omdat de woningbouwproductie moet toenemen om de afspraken uit de woondeals te realiseren. Ook speelt de complexiteit om woningen te realiseren mee (o.a. stikstofbelemmeringen en een integrale benadering), waardoor meer capaciteit nodig is. In het onderzoek wordt ook aangegeven dat het aantrekken van extra ambtelijke capaciteit één van de sporen is waarop ingezet moet worden. Ook wordt gekeken naar andere, nieuwe manieren van organiseren, samenwerken en sturen, en het verminderen van complexiteit.
Hoeveel gemeenteambtenaren zijn er volgens het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nodig bij de voorbereiding van uitvoering van bouwprojecten (gelet op de minimaal 6500 ambtenaren volgens berekeningen van hetBinnenlands Bestuur)?
Het onderzoek uit 2022 waarnaar wordt verwezen is mij bekend. Dit aantal is tot stand gekomen aan de hand van een plankostenscan, waarmee een bepaald aantal ambtelijke uren per woning kan worden berekend. Voor het bouwen van 100.000 woningen per jaar zijn volgens deze berekening minimaal 6.500 extra ambtenaren nodig. Ik denk dat dit onderzoek een goed globaal beeld schetst van de tekorten aan ambtelijke capaciteit voor de woningbouw, maar het aantal benodigde fte per woning blijft sterk afhankelijk van het type project, locatie en de complexiteit. Belangrijker vind ik de conclusie uit het onderzoek dat dit probleem in praktische zin niet valt op te lossen door alleen te mikken op het uitbreiden van het aantal ambtenaren. Er is netto sprake van een verwachte uitloop door vergrijzing (zelfs als wordt ingezet op het verhogen van aanwas), gemeenten krijgen vacatures nu al niet gevuld en ook externe inhuur vinden is steeds lastiger.
In het onderzoek komen het aanpassen van de plannen en het maken van een efficiëntieslag als oplossingsrichtingen aan bod. Verdichting en het vergroten van de plannen vermindert de benodigde capaciteit per woning sterk, ook deregulering en versimpeling van processen en procedures dragen hieraan bij.
Met het «Plan van aanpak versnellen processen en procedures woningbouw» zet ik met partijen in op het maken van die benodigde efficiëntieslag. Slimmere werkwijzen leggen een kleiner beslag op de beschikbare capaciteit. Zo ben ik een pilot gestart waarin een nieuwe werkwijze in de planvormingsfase wordt getest, waarin procedures parallel lopen i.p.v. achtereenvolgend. Hiermee kan het planvormingsproces met jaren worden verkort. Daarnaast werk ik aan een bredere aanpak om ambtelijke capaciteitstekorten in de woningbouwopgave duurzaam en zo efficiënt mogelijk aan te pakken, samen met VNG en IPO.
Hoeveel ambtenaren heeft u beschikbaar op het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om gemeenten en provincies te helpen om woningbouwprojecten vlot te trekken?
Op het Ministerie van BZK werken ruim 70 fte aan het stimuleren en ondersteunen van woningbouw. Zo nemen ambtenaren bijvoorbeeld deel aan de overleggen in de woondealregio’s; hier wordt de algehele voortgang van de bouwopgave besproken en door rijksambtenaren geadviseerd over de beleidsinstrumenten die ingezet kunnen worden om woningbouwprojecten vlot te trekken. Ook zijn ambtenaren nauw betrokken bij de regionale versnellingstafels, waar gezamenlijk gezocht wordt naar oplossingen voor knelpunten bij de realisering van concrete locaties.
Voor de grootschalige NOVEX-woningbouwlocaties, alsmede de woningbouwafspraken op korte termijn, worden vanuit BZK gebiedsregisseurs ingezet. De gebiedsregisseurs werken nauw samen met de verschillende partijen, zowel privaat als publiek, om kansen te benutten en knelpunten op te lossen. Doel is hierbij de afgesproken woningbouwaantallen (tot en met 2030) te realiseren in combinatie met de verstedelijkings- en mobiliteitsopgaven.
Vanuit het Expertteam Woningbouw zijn er ruim 50 experts beschikbaar die gemeenten onafhankelijk advies en praktische ondersteuning kunnen bieden om projecten in beweging te brengen. Diverse taskforces en aanjaagteams (in totaal bestaande uit enkele tientallen leden) helpen daarnaast gemeenten en provincies waar nodig met kennis en expertise. Tot slot, ondersteunt het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties woningbouwprojecten door middel van financiële regelingen zoals de woningbouwimpuls. Over de voortgang van deze projecten, en eventuele knelpunten hierin, hebben de ambtenaren van het ministerie periodiek contact met desbetreffende gemeenten.
In hoeverre is er tijdens het opstellen van de verschillende woondeals rekening gehouden met het landelijke tekort aan ambtelijke capaciteit?
Bij het opstellen van de woondeals is de volkshuisvestelijke bouwopgave als uitgangspunt gebruikt. Bij het opstellen van de woondeals was het beeld dat er 900.000 woningen nodig waren in de periode t/m 2030 om het woningtekort in te lopen. Bij de gesprekken in aanloop naar de woondeals toe is ook aandacht besteed aan de randvoorwaarden die nodig zijn om deze woningen te realiseren. Eén hiervan is voldoende ambtelijke capaciteit. Ook in de teksten van de meeste woondeals wordt hier aandacht aan besteed.
BZK ondersteunt de medeoverheden bij het uitvoeren van de woondeals met een financiële regeling (Regeling specifieke uitkering ten behoeve van het opstellen en uitvoeren van woondeals). Vorig jaar is daar al € 4,5 miljoen beschikbaar voor gesteld, in het najaar wordt daar nog eens € 10 miljoen aan toegevoegd. Breder ondersteunen we medeoverheden op het gebied van capaciteit door middel van de flexpoolregeling. In deze kabinetsperiode is daar € 90 miljoen voor beschikbaar gesteld: de eerste € 40 miljoen is vorig jaar uitgekeerd, dit najaar volgt nog € 10 miljoen, en volgend jaar wordt er wederom € 40 miljoen aan flexpoolmiddelen verdeeld. Ook is er advies en expertise beschikbaar via het expertteam woningbouw en diverse taskforces.
Welke mogelijkheden zijn er om de complexiteit voor woningbouwplannen te verminderen, bijvoorbeeld door minder beleid te stapelen?
Het verminderen van de complexiteit bij woningbouw zie ik als een gezamenlijke opdracht, waarin elke overheidslaag, als ook marktpartijen en corporaties, een rol heeft. De complexiteit voor woningbouwplannen wordt aangepakt en verminderd met het «Plan van aanpak versnellen processen en procedures in de woningbouw» door middel van onder andere het parallel schakelen van processen, het vergroten van standaardisatie van bouweisen, en innovatie zoals de digitalisering van planvorming. Ook wordt met de Woondeals de samenwerking tussen gemeenten, provincie en Rijk verbeterd.
Kunt u toelichten wat de gevolgen zijn van de hoge rapportagedruk op de uitvoeringscapaciteit? Kan dit efficiënter worden ingericht?
Bij het Plan van Aanpak Versnellen Processen en Procedures is aandacht voor efficiëntie over de hele linie, waarmee ook rapportages worden bedoeld.
Welke risico’s lopen gemeenten als zij hun bouwambities bijstellen, gelet op de strijdigheid met de afspraken in de woondeals?
In de woondeals zijn afspraken gemaakt over ieders lokale woonbehoefte en aandeel in de nationale opgave. Het gaat hierbij om een maatschappelijke opgave die eerder groter wordt dan kleiner. Het behalen van deze opgave is gezien de randvoorwaarden en veranderde macro-economische omstandigheden uitdagend. Desalniettemin zullen we gezamenlijk de schouders er onder moeten zetten.
Eind dit jaar heb ik met elke provincie een bestuurlijk overleg waarin de voortgang van de woningbouwopgave besproken wordt. In de woondeals is afgesproken dat er regelmatig overleg over de voortgang is, over de al gerealiseerde woningen en wat er nodig is om de benodigde productie de komende jaren te behalen. Mocht de voortgang stokken dan bespreken we de achterliggende oorzaken en zetten we benodigde en gewenste acties in gang. Hierbij kan ondersteuning worden ingeschakeld van de landelijke versnellingstafel of via de diverse taskforces of expertteams. Ook kunnen bestuurlijke of in het uiterste geval juridische interventies nodig zijn. Bestuurlijk overleg blijft echter altijd het uitgangspunt.
Kunt u reflecteren op de uitspraak in het artikel waarin wordt gesteld dat «toen de provincie woningbouwafspraken maakte met het Rijk, was de nadrukkelijke boodschap al wat we die doelen alleen kunnen halen als het Rijk structureel geld beschikbaar stelt voor ambtelijke capaciteit»?
Bij het maken van de provinciale woningbouwafspraken en het afsluiten van de woondeals is ook aandacht besteed aan de randvoorwaarden om dit mogelijk te maken. Het klopt dat de provincie Gelderland toen al aandacht heeft gevraagd voor de ambtelijke capaciteit. Sinds het maken van de provinciale woningbouwafspraken heeft al meerdere keren contact plaatsgevonden met de provincie Gelderland over dit onderwerp en zijn eerste stappen gezet om gezamenlijk invulling te geven aan deze randvoorwaarden. Zo is nagedacht over de wijze waarop de flexpoolmiddelen het best ingezet kunnen worden en wordt momenteel samen met VNG en IPO verkend welke verdere maatregelen genomen kunnen worden om de capaciteitstekorten in de woningbouwopgave duurzaam aan te pakken.
Welke toezeggingen zijn aan gemeenten en provincies gedaan op basis van vraag 6?
Zoals ik schreef onder vraag 6 is het hele Plan van Aanpak Versnellen Processen en Procedures in de Woningbouw erop gericht om de complexiteit bij woningbouwplannen te verminderen, ook bij medeoverheden. Ik wil hier nogmaals benadrukken dat alle overheidslagen een verantwoordelijkheid hebben in het verminderen van de complexiteit bij woningbouw.
Hoeveel gemeenten maken gebruik van de flexpools om het tekort aan ambtelijke capaciteit te ondervangen?
BZK keert de flexoolmiddelen uit aan provincies, alle provincies maken gebruik van deze middelen. Provincies kunnen vervolgens, afhankelijk van de behoefte ter plaatse, kiezen of ze de middelen gebruiken om een provinciale (expert)pool in te richten waar gemeenten gebruik van kunnen maken, of budget beschikbaar stellen aan gemeenten zelf. Uit de evaluatie die RIGO in 2022 heeft uitgevoerd blijkt dat alle provincies, op 1 na, de middelen beschikbaar stellen aan gemeenten in de vorm van subsidies om zelf personeel van in te huren. Ik heb niet in beeld welke gemeenten hier tot nu toe gebruik van hebben gemaakt, omdat provincies de aanvragen indienen bij het Rijk. Wel volgt uit de evaluatie van RIGO dat gemeenten over het algemeen positief zijn over de flexpoolregeling.
Wordt de werking van de flexpools geëvalueerd? Zo ja, op welke termijn en welk doel dient de evaluatie? Kunt u dit toelichten?
Voorafgaand aan het opstellen van de tweede (en huidige) tranche van de regeling specifieke uitkering flexibele inzet ondersteuning woningbouw (ook wel «flexpoolregeling») heeft in juli 2022 een evaluatie plaatsgevonden van de eerste tranche2. De resultaten van deze evaluatie zijn verwerkt in de uitwerking van de huidige regeling.
Er is in 2024 wederom 40 miljoen euro gereserveerd voor capaciteitsondersteuning van provincies en gemeenten via de flexpoolregeling. Voorafgaand aan het opstellen van deze nieuwe regeling zullen de ervaringen met de huidige regeling opnieuw worden opgehaald. Doel hiervan is om nog beter aan te sluiten bij de behoefte van de medeoverheden om er zo voor te zorgen dat de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden voor de aanpak van de capaciteitstekorten.
Wat is de stand van zaken van het amendement Peter de Groot cs. (36 200 VII, nr. 51) dat regelt dat de flexpools voor 2023 werden aangevuld met 10 miljoen euro?
Op 5 juli is de regeling tot wijziging van de flexpoolregeling 2022 gepubliceerd3, waarmee een extra bedrag van € 8,8 miljoen beschikbaar is gekomen voor capaciteit bij medeoverheden in Europees Nederland voor 2023. De overige € 1,2 miljoen is ingezet om het capaciteitstekort in de woningbouw in Caribisch Nederland aan te pakken. Nog tot 30 september kunnen provincies in een aanvraag indienen, daarna worden de middelen uitgekeerd.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja
Het bericht “Zaltbommel zet alle nieuwe bouwplannen een jaar lang in de ijskast” |
|
Fahid Minhas (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zaltbommel zet alle nieuwe bouwplannen een jaar lang in de ijskast»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Zaltbommel nieuwe aanvragen en initiatieven voor woningbouw en maatschappelijke voorzieningen niet in behandeling gaat nemen vanwege de inwerkingtreding van de Omgevingswet, mede gelet op de krapte op de woningmarkt?
De huidige situatie is – na overleg met Zaltbommel en anderen – toch wat anders dan in het artikel werd voorgesteld. Uit de gesprekken met Zaltbommel blijkt dat ten onrechte de indruk is gewekt dat aanvragen om vergunning niet zouden worden behandeld. Zaltbommel behandelt vergunningaanvragen conform de geldende (overgangs)regels.
Wel heeft de gemeente aangegeven dat als het gaat om de zogenaamde planvorming nieuwe verzoeken tot vaststelling van een bestemmingsplan niet meer worden behandeld, omdat deze niet meer tijdig, vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in procedure gebracht kunnen worden. Dat is begrijpelijk en past bij de overgangsregels nu de Omgevingswet andere instrumenten en procedures kent. De gemeente Zaltbommel heeft 25 prioritaire projecten aangewezen waarvoor het ontwerp-bestemmingsplan tijdig in procedure wordt gebracht. Deze projecten lopen dus door. Voor overige initiatieven wordt overleg gevoerd met initiatiefnemers. In de meeste gevallen zal dit er toe leiden dat er gewerkt gaat worden met de nieuwe procedures, te weten een aanvraag om een omgevingsvergunning om (buitenplans) van het bestemmingsplan af te wijken.
Klopt het dat gemeenten slechts een aanvraag buiten behandeling kunnen stellen als (1.) niet wordt voldaan aan een wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van een aanvraag, óf (2.) als de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van een aanvraag?
Dat klopt.
Van welk legitiem wettelijk instrumentarium wordt gebruik gemaakt om nieuwe initiatieven buiten behandeling te stellen?
Er bestaat hiervoor geen legitiem wettelijk instrumentarium. Aanvragen voor nieuwe initiatieven kunnen niet om deze reden buiten behandeling worden gesteld. Aanvragen voor een vergunning kunnen gewoon worden ingediend. De wet bepaalt dat hier binnen voorgeschreven termijnen op moet worden beslist. Een «tijdelijke stop» door dergelijke aanvragen niet te behandelen is juridisch niet mogelijk. Voor gemeenteraden bestaat er wel ruimte om tijdelijk af te zien van het vaststellen van nieuwe bestemmingsplannen. Dit is waar de gemeente Zaltbommel gebruik van maakt. Een verzoek tot het vaststellen van een bestemmingsplan kan niet zonder deugdelijke inhoudelijke motivering worden afgewezen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de gemeente Zaltbommel om deze naderende vergunningstop te voorkomen?
Ja, het gesprek heeft inmiddels plaatsgevonden. Zoals is aangegeven bij vraag 2 is er geen sprake van een vergunningenstop.
Weet u of en welke andere gemeenten tot een zelfde afweging zijn gekomen en wat daarvan de redenen zijn? Zo ja, gaat u met deze gemeenten in gesprek om deze vergunningenstop te voorkomen?
Zoals hierboven beschreven is van een vergunningenstop geen sprake. De wet biedt hier ook geen mogelijkheid toe. Wel is het signaal dat bij meer gemeenten geen nieuwe initiatieven meer worden verwerkt met het in procedure brengen van een bestemmingsplan. Dit is in lijn met de overgang naar nieuwe procedures en de (overgangs)regels. Hoe dit werkt is aangegeven in het antwoord op vraag 2. Het is wel belangrijk dat er geen verwarring ontstaat. De signalen zijn voor mij aanleiding geweest om te zorgen dat met de VNG gekeken is naar wat er nodig is. Als uitkomst daarvan is een keuzehulp gemaakt met de mogelijkheden om mee te werken aan ruimtelijke initiatieven in de overgangsfase naar het nieuwe stelsel. Daarin wordt onder meer toegelicht dat medewerking kan worden verleend aan nieuwe initiatieven door gebruik te maken van een omgevingsvergunning. En wordt ook op het bestaan gewezen van de tijdelijke alternatieve maatregel om met bestaande (IMRO) software voor bestemmingsplannen voor een locatie een deel van een omgevingsplan vast te stellen.
Deelt u de mening dat de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024 geen legitieme reden is om aanvragen voor bouwplannen niet in behandeling te nemen, vooral omdat de invoering van de Omgevingswet al langer bekend was bij gemeenten?
Ja. Met die kanttekening dat – zoals hierboven aangegeven – er bij de gemeente Zaltbommel geen sprake van het niet behandelen van aanvragen.
Weet u welke gevolgen het uitstel van Zaltbommel en mogelijk meer gemeenten heeft op lokale woningmarktafspraken, regionale woondeals en op de ambitie om jaarlijks 100.000 nieuwe woningen te bouwen?
In de 35 regionale woondeals heb ik bestuurlijk per regio afgesproken hoeveel woningen er gebouwd moeten worden om uiteindelijk nationaal in 2030 minimaal 900.000 woningen te realiseren om aan het grote woningtekort te voldoen. Deze opgave is in jaarschijven verdeeld. Als er een jaar minder wordt gebouwd dan bestuurlijk is afgesproken, zal er in volgende jaren meer moeten worden gebouwd. Net zoals dat geldt voor de gemeente Zaltbommel, ga ik er onverminderd van uit dat alle gemeenten die betrokken zijn bij een woondeal, de gemaakte afspraken zullen nakomen. Op de bestuurlijke woondealtafels in Gelderland wordt met de regionale overheden de voortgang van de regionale woningbouwprogrammering besproken. Wanneer deze stokt bepalen we als overheden gezamenlijk wie welke rol hierin neemt om tijdig misverstanden voor te zijn of deze snel op te kunnen lossen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat de inwerkingtreding van de Omgevingswet leidt tot het niet behandelen van nieuwe aanvragen voor woningbouw en andere voorzieningen?
Hierboven heb ik uiteengezet dat de wet het niet behandelen van aanvragen om vergunning niet toelaat. Tegen een dergelijk besluit zal een aanvrager – naar verwachting – met succes bezwaar en beroep in kunnen stellen. Bij het antwoord op de volgende vraag zal ik aangeven wat daarnaast wordt ondernomen om te voorkomen dat gemeenten hiertoe toch zouden besluiten.
Bent u bereid om met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) in gesprek te treden, teneinde te voorkomen dat bouwplannen onnodige vertraging oplopen doordat gemeenten nieuwe bouwaanvragen niet in behandeling nemen? Zo ja, hoe gaat u de Kamer hierover informeren?
De VNG is via het interbestuurlijke programma en de eigen ondersteuning betrokken (zie ook het antwoord op vraag 2). Contact is er daarmee doorlopend, ook met de gemeente Zaltbommel. Met de VNG zijn naar aanleiding van dit signaal afspraken gemaakt om gemeenten extra te informeren over de relevante juridische kaders en de verschillende mogelijkheden om tijdens de overgangsperiode rond inwerkingtreding van de Omgevingswet nieuwe initiatieven te blijven faciliteren. Ook worden gemeenten geïnformeerd over de wijze van communiceren over de overgangsperiode, zodat zo min mogelijk onduidelijkheden of verschillende interpretaties ontstaan. Hier spelen de regionale implementatie ondersteuners (RIO’s) een actieve rol in. Ook de woondealtafels worden, waar nodig, benut om gemeenten te informeren over de verschillende mogelijkheden.
Het NRC artikel over de uitspraak van de Raad van State aangaande vleermuisbescherming en de gevolgen hiervan t.a.v. woningisolatie |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Uitspraak Raad van State rond vleermuisbescherming zet plannen voor energietransitie kabinet op helling»?1
Ja.
Ziet u mogelijkheden om bij de na-isolatie van spouwmuren door particuliere woningbezitters te werken met een vrijstelling voor ecologisch onderzoek? Zo ja per wanneer? Zo niet, waarom niet?
Als gemeenten beschikken over een Soortenmanagementplan (SMP), dan hoeven particulieren niet zelf nog een ecologisch onderzoek te doen. Echter niet alle gemeenten beschikken over een SMP. In een separate brief aan uw Kamer informeer ik u over de stappen die we zetten om het ook voor particuliere woningbezitters mogelijk te maken om hun woningen natuurinclusief te isoleren. Over het handelingsperspectief op korte termijn en lange termijn verwijs ik u naar de Kamerbrief «aanpak natuurinclusief isoleren: handvatten en vervolgstappen» (hierna Kamerbrief).
Kunt u aangeven wat de te verwachten vertraging zal zijn als gevolg van deze uitspraak, bij de realisatie van de kabinetsdoelstelling om de komende jaren 2,5 miljoen woningen van een laag energielabel naar hoger energielabel te (laten) brengen? Zo niet, waarom niet?
Veel isolatiewerkzaamheden met een ontheffing kunnen gewoon doorgaan en gaan ook gewoon door. Corporaties kunnen al werken volgens een door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode. Op dit moment zien we dat met name de spouwmuurisolatie in tempo sterk is gedaald. Door duidelijkheid aan particuliere woningeigenaren te geven, zoals toegelicht in de Kamerbrief, over hoe spouwmuurisolatie voortgang kan vinden, verwachten we dat het tempo in de komende periode weer zal toenemen. De verwachting is dat de doelen voor 2030 niet in gevaar komen. De komende jaren komen veel soortenmanagementplannen gereed wat de aanpak weer verder vereenvoudigt en versnelt.
De kosten van het vereiste ecologisch onderzoek bedragen al snel een veelvoud van de kosten van na-isolatie van particuliere woningen zélf. Denkt u de doelgroep (financieel) tegemoet te komen? Zo ja, hoe en wat zijn naar inschatting de kosten daarvan? Zo niet, waarom niet?
Ik verwijs u naar het in de Kamerbrief genoemde handelingsperspectief voor woningeigenaren. Door deze werkwijze komen de kosten van het ecologisch onderzoek niet voor rekening van de huiseigenaren. De beschikbare middelen worden het efficiëntst ingezet door SMP’s te stimuleren op gemeentelijk niveau, omdat SMP’s door hun schaalgrootte relatief veel minder kosten dan individueel ecologisch onderzoek.
In de Wet natuurbescherming (WNB) staat in artikel 1.11 de algemene zorgplicht opgenomen (een zogenaamde «vangnetbepaling»). Ook in de Omgevingswet welke per 1 januari 2024 van kracht wordt, staat een dergelijke vangnetbepaling opgenomen. Is het kabinet bereid deze «vangnetbepalingen» op een zodanige wijze te wijzigen dat de na-isolatie van particuliere woningen daardoor niet langer geraakt wordt. Zo ja hoe? Zo niet, waarom niet?
Zie de Kamerbrief.
Welke mogelijkheden ziet u om de bedoelde uitspraak van de Raad van State op korte termijn te pareren teneinde de verduurzamingsambities te kunnen realiseren?
Zie de Kamerbrief.
Sommige provincies faciliteren in samenwerking met gemeentes (bijvoorbeeld Utrecht) het ecologisch onderzoek daar waar het beschermde vleermuissoorten betreft. Bent u bereid om daar waar lokale overheden het gewenste ecologisch onderzoek faciliteren, de uitkomsten van dat onderzoek te beschouwen als afdoende om te voldoen aan de WNB respectievelijk de Omgevingswet? Zo niet, waarom niet?
De provincies zijn bevoegd gezag. Het is daarom aan de desbetreffende provincie om te beoordelen of een SMP voldoet aan de eisen van de Habitatrichtlijn, zoals geïmplementeerd in de Wet natuurbescherming en per 1 januari 2024 beleidsneutraal wordt voortgezet in het stelsel van de Omgevingswet.
Wij constateren dat het gevolgde «voorzorgsbeginsel» breed, onvoldoende rekening houdt met de gevolgen daarvan voor economie, maar ook voor ecologie en natuur. Het wettelijk verankeren daarvan – net zoals het wettelijk verankeren van ambities middels concrete doelstellingen – verdere juridificering van het maatschappelijk verkeer bevordert. Bent u bereid om de motivatie van dat gehanteerde «voorzorgsbeginsel» voortaan ook te voorzien van de (ongewenste) gevolgen daarvan voor andere beleidsterreinen? Zo is in deze casus de wettelijk afgedwongen positie van een beschermde – maar niet bedreigde – vleermuis, een belemmering voor na-isolatie van particulier grond gebonden woningbezit. Zo niet, waarom niet?
Zie de Kamerbrief.
Kunt u bevestigen dat de GGD adviseert om geen woningen of scholen te bouwen in een straal van twee kilometer rondom geitenboerderijen, vanwege de verhoogde kans op longontstekingen in de directe omgeving van een geitenhouderij die al meer dan tien jaar uit opeenvolgende onderzoeken naar voren komt?1
Het klopt dat de GGD adviseert het voorzorgsbeginsel toe te passen en terughoudend te zijn met uitbreiding of nieuwvestiging van geitenhouderijen in de buurt van gevoelige bestemmingen (zoals woningen, kinderdagverblijven en scholen). Andersom geldt ook dat geadviseerd wordt terughoudend te zijn met het plaatsen van gevoelige bestemmingen in de buurt van bestaande geitenhouderijen. Dit staat in de GGD-richtlijn medische milieukunde2 en wordt toegelicht in de Handreiking Veehouderij en gezondheid omwonenden van Infomil.3
Kunt u bevestigen dat er nu al 1,7 miljoen Nederlanders binnen een straal van twee kilometer van een geitenbedrijf wonen?
In het rapport van het VGO-III onderzoek staat dat naar schatting in Nederland 1,7 miljoen mensen op minder dan 2 km afstand van een geitenhouderij wonen.4 Dit rapport dateert uit 2019, meer recente cijfers zijn niet beschikbaar.
Bent u op de hoogte van het feit dat uit onderzoek van de Gelderlander blijkt dat veel gemeenten ondanks het GGD-advies de bouw van nieuwe woonwijken toestaan vlak bij geitenstallen? Wat vindt u hier van?2
Ik heb het artikel uit de Gelderlander dd. 26 juni 2023 gezien. De krant heeft diverse mensen gesproken en brengt in beeld welke dilemma’s er spelen bij de planning van nieuwe woonwijken in landelijk gebied. In de Wet Publieke Gezondheid staat dat gemeenten advies moeten inwinnen van de GGD als er belangrijke gevolgen voor de gezondheid kunnen zijn.
Heeft u zicht op de situatie in andere provincies? Zo ja, wordt hier wel het GGD-advies nageleefd?
In de meeste andere provincies geldt een geitenmoratorium. Per provincie verschilt de precieze regeling in het moratorium. Het verbod op de uitbreiding van geitenhouderijen heeft geen rechtstreekse invloed op het mogelijk maken van woningbouw of andere gevoelige bestemmingen. Maar bij het beoordelen van (bestemmings-)plannen voor woningen in de buurt van veehouderijen is het advies om gezondheidsrisico’s voor toekomstige bewoners te beoordelen en de GGD om advies te vragen als hier aanleiding toe is.6 In hoeverre de gemeenten de GGD-adviezen overnemen is niet bekend. Er zijn wel voorbeelden te vinden, waar de afstand tot geitenhouderijen wel in de lokale besluitvorming wordt meegenomen, zie bijvoorbeeld de afwegingen in Noord-Brabant (gemeente Bergeijk, 20187) en de bestuurlijke afweging om in ieder geval niet op 500 meter afstand te bouwen en het VGO-eindrapport af te wachten in Noord-Holland (Hollands Kroon, 20218).
Wat vindt u ervan dat nieuwe bewoners zelfs niet eens altijd actief worden geïnformeerd over de gezondheidsrisico’s van het wonen naast een geitenstal?
Er is geen verplichting om toekomstige bewoners hierover te informeren. Het staat mensen vrij om te kiezen voor een woning in de buurt van veehouderijen, waaraan mogelijk bepaalde gezondheidsrisico’s zijn verbonden, net zoals mensen kunnen kiezen voor een woning naast een drukke snelweg of een vliegveld, waar de luchtkwaliteit ook minder kan zijn dan in andere gebieden.
Erkent u dat dit wederom laat zien dat een vrijblijvend advies van de GGD aan gemeenten onvoldoende bescherming biedt voor de gezondheid van de inwoners van die gemeenten?
In de Wet Publieke Gezondheid (Artikel 16) staat dat het college van burgemeester en wethouders advies moet vragen aan de gemeentelijke gezondheidsdienst voordat besluiten worden genomen die belangrijke gevolgen kunnen hebben voor de publieke gezondheidszorg. Om wat voor situaties dit precies gaat is niet nader gedefinieerd.
Het advies van de GGD moet worden overwogen maar is niet bindend, en er is geen zicht op in hoeverre de lokale overheid het advies overneemt. Het advies zal door de lokale bestuurders gewogen worden ten opzichte van andere factoren, die bepalen of een bestemmingsplan in die lokale omgeving en situatie de juiste voorwaarden voor de (leef)omgeving schept. Het advies van de GGD is zeker niet vrijblijvend; de gezondheid moet een belangrijke factor zijn in de afwegingen, maar het is niet altijd de beslissende factor.
Wat heeft u voor instrumenten om in te grijpen als u ziet dat gemeenten hun inwoners onvoldoende beschermen tegen gezondheidsrisico’s?
Als het gaat om lokale besluiten, is ingrijpen vanuit het landelijk beleid alleen mogelijk als de lokale bestuurders daadwerkelijk tekortschieten of in het geval van een ernstige of urgente situatie, die het gebied overstijgt. Zoals recent aangegeven, samen met de Minister van LNV, in de beantwoording van vragen van de Eerste Kamer naar aanleiding van de VGO-rapportage (Kamerstuk 22 juni jl.)9 zijn er diverse (juridische) instrumenten, die kunnen worden ingezet om gezondheidsrisico’s te voorkomen, afhankelijk van de ernst en de inzichten in de (lokale) situatie.
Lokale besluitvorming kan gebeuren op grond van de Wet publieke gezondheid: het college van burgemeester en wethouders is belast met een wettelijke taak om de gezondheid van haar inwoners te beschermen en te bevorderen en waar mogelijk rekening te houden met ongerustheid over mogelijke gezondheidsrisico’s van omgevingsfactoren. In het kader van de Wet Ruimtelijke Ordening en de WABO (wet algemene bepalingen omgevingsrecht) kan een vergunning voor vestiging of uitbreiding van een veehouderijbedrijf geweigerd worden, als er aantoonbare risico’s zijn voor de gezondheid van omwonenden, of uit voorzorg, als deze risico’s voldoende aannemelijk zijn. De GGD moet, zoals al aangegeven, afhankelijk van de ernst van de risico’s, om advies worden gevraagd en de situatie ter plaatse beoordelen. Het kabinet ondersteunt dit lokaal beleid. In de nieuwe Omgevingswet (verwacht in januari 2024) worden meer mogelijkheden geboden om volksgezondheidsaspecten mee te wegen in ruimtelijke ordeningsvraagstukken. Hierbij is ook de decentrale overheid het bevoegd gezag.
Landelijke maatregelen zijn eigenlijk pas mogelijk als duidelijk is wat de oorzaak en de ernst is en hoe die (proportioneel) kan worden aangepakt. Het Rijk kan, indien nodig, bijvoorbeeld extra preventieve maatregelen instellen. Ten behoeve van Q-koorts zijn er bijvoorbeeld verplichtingen gesteld voor melden van afwijkende abortusaantallen, testen in de tankmelk, en vaccinatie van schapen en geiten.
De Minister van LNV is op grond van artikel 5.4 van de Wet dieren bevoegd om, in overeenstemming met de Minister van VWS, maatregelen te treffen ten aanzien van besmette of van besmetting verdachte dieren, en ten aanzien van dieren, die een gevaar kunnen opleveren voor verspreiding van een zoönose. Besluitvorming over dergelijke maatregelen en de precieze invulling worden bezien tegen het licht van de omstandigheden en deze zijn tijdelijk van aard, zolang zij nodig zijn voor het doel.
De Ministeries van VWS en LNV hebben een gezamenlijke taak om de volksgezondheid te beschermen tegen zoönosen, ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid en met de instrumenten, die ter beschikking staan. Via de zoönosenstructuur wordt besloten over de te nemen maatregelen.
Gaat u dan nu wél over tot het nemen van landelijke voorzorgsmaatregelen tegen de gezondheidsrisico’s uit de geitenhouderij?
Zolang er onvoldoende duidelijkheid is over de oorzaak, zijn er geen aanknopingspunten voor specifiek beleid en kan de overheid geen landelijke maatregelen voorstellen. In Nederland zijn de provincies bevoegd om maatregelen te nemen binnen de ruimtelijke ordening. De meeste provincies hebben voorzorgsmaatregelen getroffen, in de vorm van een moratorium.
Wat gaat u intussen doen om te voorkomen dat gemeenten vergunningen afgeven om te bouwen, zo dicht bij geitenhouderijen?
Ik benadruk dat het belangrijk is om de gezondheid van omwonenden mee te wegen bij de inrichting van landelijke gebieden, zoals duidelijk staat in de GGD-richtlijnen10 en de Handreiking Veehouderij en Gezondheid Omwonenden.11 In het kader van de stikstofaanpak van het (demissionair) kabinet, voor het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), zet ik mij ook in om te zorgen dat bij de (her)inrichting van landelijk gebied rekening gehouden wordt met de gezondheid van omwonenden. Met de adviezen in de meekoppelende structurerende keuze gezondheid omwonenden, dierziekten en zoönosen krijgen decentrale overheden handvatten voor hun besluitvormingsproces binnen het NPLG, zoals in situaties waarin keuzes gemaakt worden over bedrijfsbeëindiging of vergunningverlening bij nieuwvestiging, uitbreiding, of omschakeling. Gezonde leefomgeving is om die reden een belangrijk onderdeel van het NOVEX programma.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Beantwoording binnen de gestelde termijn is helaas niet gelukt.
Het bericht dat gemeentes cameradrones inzetten bij bouwtechnische inspecties van woningen. |
|
Michiel van Nispen , Nicole Temmink |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de gemeente Den Haag, in navolging van de gemeente Deventer, cameradrones toepast bij het inspecteren van dakkapellen en uitbouwen?1, 2
Ja.
Bent u het er mee eens dat drones die met camera’s uitgerust zijn, en nauwelijks hoorbaar en zichtbaar zijn, tot een grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kunnen leiden, zeker als zij worden ingezet in omgevingen waar mensen wonen?
Ja. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft om die reden kaders op haar website3 geplaatst over het gebruik van drones met camera’s.
Hebben de gemeentes Deventer en Den Haag een zogenaamde Data Protection Impact Assessment (DPIA) uitgevoerd op deze nieuwe verwerking van (persoons)gegevens?
Uit navraag blijkt dat de gemeente Deventer geen DPIA heeft uitgevoerd. De gemeente Deventer heeft aangegeven zorgvuldigheid belangrijk te vinden en heeft besloten alsnog een DPIA uit te voeren op het hele bouwtechnische toezichtproces, waaronder het maken van foto’s met een drone.
De gemeente Den Haag heeft laten weten wel een DPIA te hebben uitgevoerd.
Klopt het dat de luchtvaartregelgeving het verbiedt om onder andere boven gebieden met aaneengesloten bebouwing of boven mensenmenigten te vliegen, en dat van dit verbod slechts mag worden afgeweken met een specifieke ontheffing? Zo ja, hebben de bovengenoemde gemeentes een dergelijke ontheffing voor het gebruik van de cameradrones bij de inspectie op de kwaliteit van bouwwerken? Indien zij deze ontheffing hebben, wie heeft deze ontheffing verstrekt en op basis van welke criteria?
Nederland heeft besloten (zie Staatcourant 13342 van 24 mei 2022) dat surveillance en inspectie activiteiten die in het algemeen belang worden verricht door of uit naam van een orgaan waaraan overheidsbevoegdheden zijn verleend, dienen te voldoen aan de Europese wetgeving voor exploitatie van onbemande luchtvaartuigen. Deze wetgeving bevat de volgende regels met betrekking tot vluchten boven mensen en bebouwing:
De Inspectie Leefomgeving en Transport geeft in Nederland vergunningen af aan exploitanten van onbemande luchtvaartuigen. Een vergunning is niet vereist, omdat zowel gemeente Deventer als Den Haag heeft aangegeven te voldoen aan de hierboven vermelde maatregelen.
Gemeente Den Haag heeft aangegeven dat gebruik wordt gemaakt van een externe drone operator die over de benodigde vergunningen en gekwalificeerd personeel beschikt om de vluchten veilig uit te voeren, en die indien nodig specifieke vergunningen aanvraagt. Uit navraag bij de Deventer blijkt dat niet boven aaneengesloten bebouwingen of mensenmenigten wordt gevlogen en daarom een ontheffing niet nodig is.
Worden door de bovengenoemde gemeentes voor elke vlucht risicoanalyses gemaakt, zoals de wet voorschrijft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier, en zijn die risicoanalyses ook openbaar?
Het uitvoeren van een risicoanalyse voor iedere vlucht is niet vereist als de verkregen vergunning geldig is voor de beoogde vlucht. Risico’s met betrekking tot bescherming van privacy vallen daarbij buiten de risicoanalyse die uitgevoerd moet worden voor het verkrijgen van een vergunning. Exploitanten moeten als onderdeel van de vergunningsaanvraag wel verklaren dat de vluchten worden uitgevoerd in overeenstemming met de van toepassing zijnde regels voor bescherming van de privacy.
Bent u het er mee eens dat uit artikel 13, lid 2, en artikel 14, lid 2, Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) voortvloeit dat betrokkenen dienen te worden geïnformeerd over het feit dat zij mogelijk gefilmd worden en dat dit haaks staat op de houding van de gemeente Den Haag die aangeeft op haar website niet verplicht te zijn controles aan te kondigen en ook op straat geen verantwoording schuldig zegt te zijn over de controles?
Uit artikelen 13 en 14 AVG volgt een informatieplicht om mensen die (mogelijk) gefilmd worden, te informeren over het gebruik van drones met een camera voordat zij worden gefilmd. Op die informatieplicht zijn uitzonderingen mogelijk. Het gaat dan om situaties waarin de betrokkenen al op de hoogte zijn van de camera’s, het gebruik van de camera’s is voorgeschreven in een wet die ook in passende maatregelen voorziet, en als de verwerkte persoonsgegevens vertrouwelijk moeten blijven. Ook geldt de informatieplicht niet als het informeren van de betrokkenen onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost. Deze zijn ook te lezen op de onder antwoord 2 vermelde internetpagina van de AP. Of de gemeente Den Haag deze uitzonderingen terecht heeft ingeroepen, is niet ter beoordeling van de regering. Dit is aan de gemeente zelf, als verwerkingsverantwoordelijke, en uiteindelijk aan de AP als toezichthouder en eventueel de rechter.
De gemeente Den Haag heeft laten weten dat zij de vergunninghouder informeert dat de inspectie mogelijk uitgevoerd kan worden met behulp van een drone. Daarnaast worden inspecties ook uitgevoerd bij het vermoeden van illegale bouw. Dit is onderdeel van haar handhavende taak in de zin van artikel 5.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Tijdens de dronevlucht hebben de droneoperator en een inspecteur van de gemeente inzage in het beeld. Deze beelden worden niet opgeslagen. De betrokkenen worden altijd geïnformeerd voordat een controle met een drone wordt uitgevoerd door middel van:
In Deventer wordt geen gebruikgemaakt van videobeelden. Via een livestream bepalen de toezichthouders wanneer er een foto wordt gemaakt. Hierdoor kunnen zij vanaf de grond beoordelen of en zo ja welke persoonsgegevens in beeld zijn. Uit navraag blijkt verder dat de gemeente Deventer de inwoners aan de voorkant informeert aan de hand van de social media in Deventer en de krant. Daarnaast staan er borden rondom het landingsplatform en zijn de toezichthouders duidelijk te herkennen. Voorafgaand aan iedere controle zal de gemeente altijd contact opnemen met de eigenaar/betrokkene. Gemeente Deventer geeft aan dat de grondslag voortvloeit uit hun publieke taak, het uitvoeren van bouwtoezicht. De drones worden pertinent niet ingezet om te filmen (geen video-opnames), maar gebruikt om vanaf hoogte een foto te maken van een bouwtechnisch element.
Hoe lang worden de gegevens die worden geregistreerd met behulp van deze drones bewaard?
Uit navraag blijkt dat in de gemeente Den Haag de foto’s van het te inspecteren object die gemaakt worden tijdens de vlucht onderdeel worden van het dossier. Voor deze dossiers gelden afhankelijk van de situatie verschillende bewaartermijnen – conform de Archiefwet. In Deventer worden de dronefoto´s opgenomen in de toezichtsrapportage. De toezichtsrapportage is de enige plek waar de foto’s zijn opgeslagen. Op andere plekken worden deze verwijderd. De rapportage wordt geregistreerd in een zaaksysteem (e-suite) waarin de wettelijke bewaartermijnen zijn geborgd. Toezichtrapportages worden standaard 5 jaar bewaard na het afronden van de toezichtszaak.
Is u bekend op welke manier de gemeente Den Haag mensen en nummerborden onherkenbaar maakt? Is hier sprake van een geautomatiseerd proces (en dus gezichtsherkenning en nummerbordherkenning) of gebeurt dit met de hand door een medewerker van de gemeente?
Uit navraag bij de gemeenten Den Haag en Deventer volgt het volgende.
De gemeente Den Haag gebruikt de drones om gebouwen en bouwwerken te controleren. Er wordt voorkomen dat personen of andere identificerende kenmerken in beeld komen. Daar waar dat wel aan de orde is, maakt de drone operator gebruik van de software om personen en nummerborden onherkenbaar te maken. Uit de DPIA van de gemeente is naar voren gekomen dat de gegevensverwerking geen hoog (rest)risico met zich meebrengt voor de betrokkenen, mits de voorgestelde maatregelen uit de DPIA worden opgevolgd en geïmplementeerd. De inzet van de drone is beperkt tot 10 keer per jaar. Het verwerken van persoonsgegevens tijdens de drone vlucht wordt zo veel mogelijk beperkt, bijvoorbeeld door zo hoog mogelijk te vliegen. De beelden worden niet opgeslagen. Tijdens de drone vlucht kijkt een inspecteur live mee en geeft gericht aan waar een foto van gemaakt moet worden. Het uitgangspunt is dat er geen personen of irrelevante objecten gefotografeerd worden en als dit wel het geval is wordt er geblurred.
De gemeente Deventer geeft aan niet te filmen met de drone. Er worden slechts foto’s gemaakt van bouwtechnische elementen of bijvoorbeeld erfinrichtingsplannen. Zij zorgt er te allen tijde voor dat er geen persoonsgegevens in de foto wordt vastgelegd. De dronepiloten/toezichthouders zijn hiervoor verantwoordelijk. Via de livestream kunnen zij zoals hierboven benoemd beoordelen of er geen persoonsgegevens zichtbaar zijn.
Bent u bereid met gemeentes in gesprek te gaan en hen duidelijk te maken dat inspecties met cameradrones in woonwijken niet rechtmatig zijn en dat zij hier dan ook mee moeten stoppen? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de naleving van privacywetgeving. De gemeentelijke functionaris gegevensbescherming houdt hier toezicht op en deelt diens bevindingen met de gemeenteraad. Of de inzet van drones rechtmatig is, staat in de eerste plaats ter beoordeling van de gemeenten in kwestie. Zij moeten een grondige toets uitvoeren of het filmen of maken van foto’s in overeenstemming is met de privacy- en sectorspecifieke wetgeving. Bij deze toets is onder meer van belang dat er een grondslag is, of het gebruik noodzakelijk en proportioneel is en of er geen minder ingrijpende maatregelen kunnen worden toegepast. Indien daaruit blijkt dat de inzet zoals deze wordt uitgevoerd niet mogelijk is, zal de gemeente deze niet kunnen voortzetten. Naast het eigen onderzoek van de gemeente bestaat de mogelijkheid dat de AP een onderzoek zal beginnen. Het is uiteindelijk aan de AP en eventueel de rechter om een oordeel te geven over de aanvaardbaarheid van de inzet van drones onder de omstandigheden zoals in de gemeenten Den Haag en Deventer.
Bent u het met mij eens dat deze vorm van toezicht grote gevolgen kan hebben op de privacy van mensen?
In theoretische zin is dat zo. Toetsing aan de beleid- en uitvoeringspraktijk blijft noodzakelijk, om een specifiek antwoord te geven.
Is dit soort toezicht volgens u wel of niet toegestaan? Bent u er mee bekend hoe de Autoriteit Persoonsgegevens aankijkt tegen dit soort gebruik van drones met de gevolgen voor privacy en de discussie over recht- en wetmatigheid? Zo niet, bent u bereid dit na te gaan?
Zoals vermeld in de antwoorden op vragen 2 en 6 geeft de AP op haar website de kaders voor de inzet van drones met camera’s.
Het bericht ‘Iedere wijk een straatje erbij’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat uit onderzoek blijkt dat een overgrote meerderheid van de Nederlanders wil dat hun gemeente het mogelijk maakt om bij ieder wijk en bij ieder dorp een straatje met betaalbare woningen bij te bouwen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de constatering uit het onderzoek dat ruim driekwart van de Nederlanders (op basis van een onderzoek onder bijna 1.600 Nederlanders) wil dat hun gemeente het mogelijk maakt om bij iedere wijk en bij ieder dorp een straatje bij te bouwen?
Om de woningbouwopgave te realiseren moeten we bouwen op alle kansrijke locaties, ook kleinschalige locaties aan de randen van steden en dorpen. 2 Dat de overgrote meerderheid in het onderzoek aangeeft dit te ondersteunen en het belangrijk vindt dat het daarbij om betaalbare woningbouw zou moeten gaan zie ik daarbij als een steun voor mijn inzet inclusief de inzet op tweederde betaalbaarheid.
Deelt u de mening dat het gemeenten makkelijk moet worden gemaakt om een straatje bij te bouwen?
Ja, die mening deel ik. Het EIB heeft vorig jaar onderzoek gedaan naar de potentie van «een straatje erbij» in de provincie Noord Holland. Ik wil meer inzicht in de vraag welke belemmeringen zich in de praktijk voordoen bij het realiseren van deze «straatjes erbij». Dan kan ook bekeken worden of en zo ja hoe deze belemmeringen aangepakt kunnen worden. Ik heb het EIB daarom gevraagd dit in kaart te brengen. Het EIB verwacht dit onderzoek in augustus gereed te hebben.
In het kader van de woondeals zal ik na de zomer en het sluiten van de provinciale coalitieakkoorden met de provincies in gesprek gaan over de voortgang van de woningbouw, zowel over grote locaties als ook de kleine zoals bedoeld door het EIB. De gesprekken zijn er op gericht alle kansrijke locaties te benutten.
Deelt u de mening dat deze «straatje erbij» optie niet alleen een bijdrage kan leveren aan het oplossen van de wooncrisis, maar ook significant kan bijdragen aan de leefbaarheid van met name kleine kernen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel deze mening. Vooral in kleine kernen met weinig mogelijkheden om in het bestaand bebouwd gebied te bouwen kan een straatje erbij uit het oogpunt van leefbaarheid van belang zijn. Bijvoorbeeld omdat starters dan de mogelijkheid hebben in hun thuisgemeente te kunnen blijven wonen of dat er door extra woningen sprake blijft van voldoende draagkracht voor collectieve voorzieningen.
Hoe gaat u het de komende tijd voor gemeenten makkelijker maken om een straatje bij te bouwen?
Het is mijn inzet de woningbouw te versnellen. Het bouwen van woningen op locaties die snel te realiseren zijn is daarmee essentieel. Dit kan gaan om grote projecten maar ook om kleine projecten aan de rand van steden of dorpen. In de gesprekken over de woningbouwprojecten in de woondeals zal aan de versnellingstafels de voortgang hiervan besproken worden. Wanneer van concrete knelpunten sprake blijkt te zijn zal naar oplossingen daarvoor gezocht worden. Dit kunnen uiteraard ook knelpunten zijn bij «straatjes erbij projecten». Daarnaast onderzoek ik ook of een aanpassing van de Ladder voor Duurzame verstedelijking nodig is om belemmeringen weg te nemen om te kunnen bouwen aan de randen van steden en dorpen. Ik streef er naar om dit onderzoek voor de zomer naar uw Kamer te sturen.
In hoeverre is de factor «bouwen in het groen» op dit moment een sta-in-de-weg voor het bouwen buiten de bebouwde kom? En op welke wijze kan deze barrière worden ondervangen, bijvoorbeeld door compensatie van groen op andere plekken?
In het antwoord op vraag 3 heb ik reeds aangegeven dat ik het EIB heb gevraagd vervolg onderzoek te doen naar hun eerdere studie «Kleine groene woonlocaties. Het belang van kleinschalige woningbouwlocaties in het groen voor het woningbouwbeleid». Uit dit vervolg onderzoek zal blijken in hoeverre er in de praktijk sprake is van belemmeringen voor locaties zoals deze en kan overwogen worden hoe daar mee omgegaan kan worden.
Op welke wijze kunnen «straatje erbij» projecten versneld worden uitgerold dan wel op ondersteuning rekenen, zeker gezien de grote interesse van gemeenten voor dergelijke projecten?
Zie voor deze vraag het antwoord op vraag 5.
Het artikel 'Lenen voor zonnepanelen levert vaak gratis geld op: 'Jammer dat mensen dit niet weten'' |
|
Faissal Boulakjar (D66), Raoul Boucke (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het feit dat huizenbezitters onvoldoende zicht hebben op subsidies en leningen om hun woningen te verduurzamen?1
Het artikel beschrijft dat zonnepanelen geld opleveren, zelfs als woningeigenaren geen spaargeld hebben en lenen bij het Warmtefonds. Woningeigenaren kunnen bij het Warmtefonds verantwoord lenen tegen aantrekkelijke voorwaarden. Daarnaast beschrijft het artikel drie punten die ook mijn aandacht hebben: niet alle woningeigenaren weten van het bestaan van de aantrekkelijke subsidies en leningen, sommige mensen vinden de aanvraag ingewikkeld en sommige mensen willen niet lenen. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Welke stappen gaat het kabinet zetten om duidelijkheid over alle regelingen en maatregelen beter te laten landen bij huizenbezitters?
De overheid stimuleert woningeigenaren op verschillende manieren om hun huis te verduurzamen: het geven van informatie, ontzorging, financiële prikkels en in sommige gevallen normering. Om meer duidelijkheid te geven, zorgen we dat woningeigenaren steeds meer kunnen regelen vanuit de website Verbeterjehuis.nl. De website heeft een verbetercheck waarop mensen eenvoudig zien wat verduurzaming kost, wat het oplevert en hoeveel subsidie ze kunnen krijgen. Praktisch gaat dat als volgt. Mensen klikken aan wat voor huis ze hebben, bijvoorbeeld een rijtjeshuis van 90 vierkante meter uit de jaren zeventig met oud dubbel glas. Daarna klikken mensen aan wat voor energiebesparende maatregelen ze willen. Bij iedere stap is extra uitleg beschikbaar. De website maakt vervolgens een voorbeeldberekening met de kosten van de maatregelen en de jaarlijkse besparing op gas, stroom en CO2. De website laat ook zien hoeveel subsidie je kunt ontvangen. Daarnaast hebben veel gemeenten ook subsidie beschikbaar, soms voor bepaalde wijken. Verbeterjehuis.nl noemt de subsidies die je gemeente aanbiedt. Veel organisaties, zoals energieloketten, helpen woningeigenaren door de subsidie voor hen aan te vragen. We integreren al deze onderdelen steeds meer op deze website. Daarnaast zullen gemeenten ook in het kader van de lokale isolatieaanpak en wijkuitvoeringsplannen bewoners informeren over de verschillende mogelijkheden voor financiering en subsidie.
In de Kamerbrief over voorjaarsbesluitvorming Klimaat staat dat de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening de informatievoorziening voor financieringsopties voor verduurzaming zal verbeteren en dat dit een verplicht onderdeel van een hypotheekgesprek wordt. Welke stappen gaat u hiervoor nemen en wanneer zal de maatregel in werking treden?
Informatie over financiering voor verduurzaming staat op Verbeterjehuis.nl. Zie ook het antwoord op vraag 2. Het voornemen is om bij de leennormen voor de hypotheek vanaf 1 januari 2024 rekening te houden met het energielabel van de woning, waardoor de hypotheekadviseur in het adviesgesprek met de koper vanzelfsprekend aandacht zal besteden aan verduurzaming. Bij de leennormen voor 2024 zal de energiezuinigheid van de woning worden ingeschat aan de hand van het energielabel van de woning. Een energie-onzuinige woning wordt als uitgangspunt genomen voor het bepalen van de leenruimte. Als iemand een woning koopt met een lager energieverbruik of energiebesparende maatregelen neemt, kan dan een hoger hypotheekbedrag worden verkregen, omdat er lagere energielasten zijn. Verder zijn de financieringsopties voor verduurzaming onderdeel van de examenstof voor «adviseur consumptief krediet» en «adviseur hypothecair krediet». De adviseurs krijgen verduurzaming dus mee in hun opleiding en via bijscholing.
Binnenkort wordt de inkomensgrens voor een renteloze lening via het warmtefonds verhoogd naar €60.000. Hoe gaat u zorgen dat huizenbezitters die hier aanspraak op kunnen maken hiervan op de hoogte worden gebracht?
Het Warmtefonds heeft het 0% rentetarief snel ingevoerd en dat helpt bij de bekendheid, want mensen kunnen meteen aan de slag. Hieraan is breed aandacht gegeven in de landelijke media.
Informatie over de renteloze lening is verder eenvoudig vindbaar op de website van het Warmtefonds en op Verbeterjehuis.nl. Ook is deze informatie bij de lokale en regionale energieloketten beschikbaar. Daarnaast zullen gemeenten in het kader van de lokale isolatieaanpak en wijkuitvoeringsplannen bewoners informeren over de verschillende mogelijkheden voor financiering en subsidie.
Ook de energiecoaches zullen in toenemende mate in staat zijn om hierbij steun en advies te geven.
Wat vindt u van het idee van het Nibud om een tool te ontwikkelen die huizenbezitters inzicht biedt in wat ze kwijt zijn voor het aanschaffen van zonnepanelen en wat ze kwijt zijn na het aanschaffen van zonnepanelen. Welke kansen en uitdagingen ziet u bij een dergelijk tool?
De website Verberterjehuis.nl van Milieu Centraal biedt deze mogelijkheid met de «Verbetercheck»2. Mensen kunnen met een paar kliks de belangrijkste kenmerken van hun huis invoeren en aangeven welke energiebesparende maatregelen ze nemen, zoals isolatie, ventilatie en HR-glas. Het is ook mogelijk om het gewenste aantal zonnepanelen mee te nemen. De Verbetercheck maakt dan een voorbeeldberekening met de kosten per maatregel en de jaarlijkse besparing. Vervolgens heeft Milieu Centraal een tool waarbij stapsgewijs in meer detail advies wordt gegeven over bijvoorbeeld de opstelling van de zonnepanelen.3
Veel huizenbezitters zijn behoedzaam bij het aangaan van een lening voor het verduurzamen van hun huis. Hoe kunnen door middel van goede financiële voorlichting de zorgen bij huizenbezitters weggenomen worden?
Bij vraag 2 en 3 is beschreven hoe op Verbeterjehuis.nl en in het hypotheekgesprek betere informatie wordt gegeven over lenen voor het verduurzamen van het huis. Ik zie in de praktijk al een duidelijk ontwikkeling. In 2022 hebben 4 van de 10 zittende woningeigenaren de eigen woning verduurzaamd, blijkt uit consumentenonderzoek van de AFM.4 87% betaalde dit uit spaargeld, 10% via de hypotheek en 3% via een consumptief krediet (zoals het Warmtefonds). 34% van de eigenaren die de woning nog niet heeft verduurzaamd wil dit wel op korte termijn doen. Bij nieuwe hypotheekaanvragen zien we al enkele jaren een stijging van het aandeel hypotheken met financiering voor energiebesparende maatregelen. In 2021 was dit 8%, in 2022 11,2% en in Q1 2023 al 14,9%. De NHG ziet zelfs bij 21% van de aankoophypotheken voor een woning het meefinancieren van duurzame maatregelen.5
Ook uit onderzoek van het Warmtefonds bleek eerder dat huizenbezitters behoedzaam waren bij het aangaan van een lening. De onlangs ingevoerde renteloze lening voor woningeigenaren met een verzamelinkomen tot zestigduizend euro, is een belangrijke manier om de drempel om te verduurzamen te verlagen. Verder wordt onderzocht hoe een verkort advies voor een hypotheek op een voor de klant verantwoorde en betaalbare manier kan worden gegeven. Uitkomsten van dit onderzoek verwacht ik in de zomer van 2023.
Verder is belangrijk dat het verhaal van deze aantrekkelijke energiebespaarleningen zich verder verspreid via financieel adviseurs en installateurs door de kracht van de boodschap. Gemiddeld lenen mensen 14.000 euro. Met een rente van vier procent is de maandelijkse aflossing 142 euro als men kiest voor een looptijd van tien jaar. Met de mogelijkheid te kiezen voor 0% rente en een looptijd van twintig jaar is de maandelijkse aflossing slechts 58 euro. In veel gevallen zal de energiebesparing dan zo gunstig uitvallen, dat de eigenaar daarmee in feite de aflossing van de lening betaalt. Naast de lening kan de eigenaar voor isolatiemaatregelen of een warmtepomp in veel gevallen ook subsidie aanvragen, ongeacht het inkomen. Hiermee kan een deel van de lening (vroegtijdig) worden afgelost of kan het te lenen bedrag worden beperkt.
Hoe gaat u financiële ontzorgingsconcepten breed inzetten om de verduurzaming van huizen in de toekomst te helpen versnellen?
De overheid stimuleert verduurzaming met een mix van instrumenten: niet alleen met financiële prikkels, maar ook door mensen te ontzorgen zoals in de lokale isolatieaanpak en door te normeren. Deze instrumenten zetten we in samenhang in. Op de website Verbeterjehuis.nl, waar woningeigenaren steeds meer kunnen regelen, integreren we het aanbod van het Warmtefonds en de subsidies. Daarnaast zullen gemeenten in het kader van de lokale isolatieaanpak en wijkuitvoeringsplannen bewoners informeren over de verschillende mogelijkheden voor financiering en subsidie. Ook de energiecoaches zullen in toenemende mate in staat zijn om hierbij steun en advies te geven.
Het bericht ‘Nieuwbouwprojecten geschrapt, bedrijven zoeken manieren om door te bouwen’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwbouwprojecten geschrapt, bedrijven zoeken manieren om door te bouwen» van 29 april jl.?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Kunt u een inschatting geven hoeveel woningen er dit jaar gaan worden gebouwd, mede gelet op het feit dat dit niet het enige en eerste bericht van marktpartijen is dat dit jaar de bouw verder inzakt?
De omstandigheden voor de woningbouw zijn het afgelopen jaar sterk veranderd. De gestegen bouwkosten en met name de gestegen rente spelen hierin een grote rol. De situatie hierbij is onzeker, bijvoorbeeld als het gaat over de ontwikkeling van de rente. Wel is het duidelijk dat de verwachting is dat er vooral in 2024 een forse dip in de realisatie van woningen zal zijn. In de bijlage van mijn brief van 22 mei jl. aan de Tweede Kamer heb ik een nadere analyse gegeven over de veranderende omstandigheden voor de woningbouw.2
Deelt u de mening dat de markt huizen bouwt en dat die markt juist meer ruimte geboden moet worden om door te kunnen bouwen, terwijl de omstandigheden uitdagender zijn? Waarom wel, waarom niet?
Ik deel de mening dat woningen worden gebouwd door marktpartijen en door corporaties. In mijn bovengenoemde brief «Doorbouwen in veranderende omstandigheden» heb ik uiteengezet hoe ik wil zorgen dat deze partijen door kunnen bouwen en hoe we een dip in de woningbouw kunnen beperken. Met de regionale woondeals hebben we het fundament vastgelegd van de regie op de volkshuisvesting door afspraken over waar, voor wie en hoeveel er wordt gebouwd. Het vraagt nu maximale inzet van alle partijen om de gemaakte afspraken uit de regionale woondeals ook echt te gaan realiseren. Locaties die inmiddels vergund zijn moeten zo snel mogelijk starten met de bouw en de locaties die snel kunnen starten met de bouw moeten zo snel mogelijk vergund worden. Samen met de medeoverheden, marktpartijen en corporaties zet ik in op het creëren van doorbraken op bestaande locaties en op alternatieve locaties als bestaande locaties vertraging oplopen. Dit doen we via het aanpakken van knelpunten in de landelijke en regionale versnellingstafels. Marktpartijen en corporaties spelen daarbij een essentiële rol. Samen met gemeenten moeten zij kijken naar alle facetten van een project om het toch op een zo kort mogelijke termijn door te laten gaan. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de verdeling van de financiële pijn, een andere programmering, of door te faseren. Vanuit het Rijk draag ik hieraan bij via de Startbouwimpuls. Daarnaast moeten met name locaties die snel kunnen starten met de bouw zo snel mogelijk vergund worden. Ik roep marktpartijen daarbij op om naast de bestaande locaties ook zoveel mogelijk alternatieve locaties in beeld te brengen omdat bestaande locaties zeker in de huidige omstandigheden vertraging kunnen oplopen.
Deelt u de mening dat een praktijkgerichte aanpak ten aanzien van het beschikbaar krijgen van bouwlocaties buiten de stad noodzakelijk is? Waarom wel, waarom niet?
Om voldoende locaties beschikbaar te krijgen voor de woningbouwopgave is allereerst regie nodig om te zorgen voor voldoende locaties waar snel gebouwd kan worden binnen én buiten de stad. In de woondeals heb ik daarover afspraken gemaakt. Ik deel de mening dat bij de uitvoering van deze afspraken de praktijk daarbij ook onmisbaar is. Deze praktijkkennis is onder meer aanwezig bij marktpartijen en woningcorporaties. Daarom is ook onderdeel van de afspraken in de woondeals dat zij deelnemen aan alle versnellingstafels en daarbij hun kennis inbrengen. Dat gaat om kennis over de voortgang, over mogelijkheden om te kunnen doorbouwen, maar ook over alternatieve kansrijke locaties voor het geval dat er locaties vertragen of afvallen. Dat kunnen zeker ook buitenstedelijke locaties zijn.
Hoe kunt u, vooruitlopend op de wet regie volkshuisvesting, nu al goedkopere locaties aan de rand en buiten de stad sneller gaan aanwijzen en toevoegen om te kunnen gaan bouwen?
Vooruitlopende op de wet Versterking regie volkshuisvesting heb ik al veel mogelijkheden om locaties toe te voegen, ook aan de randen en buiten de stad. Dat kan via bestuurlijke afspraken zoals in de woondeals en via de versnellingstafels (zie vraag 4), maar ook via de inzet van wettelijke bevoegdheden. Met het vervolgonderzoek van EBI over «een straatje erbij» bekijk ik de mogelijkheden voor extra bouwlocaties aan de randen van steden en dorpen. Ik zie in de recente provinciale coalitieakkoorden dat provincies graag ruimte willen bieden aan woningbouw aan de randen van steden of dorpen. Bijvoorbeeld in de provincies Limburg en Zuid-Holland. Waar er sprake is van een bestuurlijke impasse over een locatie, heb ik nu al de bevoegdheid om zo nodig deze impasse te doorbreken door een locatie aan te wijzen voor woningbouw. Deze bevoegdheid heb ik op grond van de Wet op de ruimtelijke ordening en – vanaf januari a.s. – op grond van de Omgevingswet. Het gaat dan om een opdracht (instructie) aan de gemeente om het omgevingsplan aan te passen zodat woningen gebouwd mogen worden op een locatie. Het wetsvoorstel Versterking regie Volkshuisvesting continueert deze bevoegdheid en maakt daarnaast helder dat deze opdracht ook kan gaan over concrete aantallen woningen in een bepaalde prijssegmentering op een locatie (sociale huur, middenhuur en betaalbare koop). Ook de provincie heeft deze bevoegdheid. Een dergelijke aanwijzing kost echter de nodige tijd. Om die reden heeft het altijd de voorkeur om eerst via bestuurlijk overleg tot een oplossing te komen.
Waarom staat u het toe dat, bijvoorbeeld in Zwolle, een grote bouwlocatie buiten de stad (Vechtpoort) door het nieuwe college in Zwolle wordt geschrapt wordt, terwijl het woningtekort in die regio ook groot is?
De gemeente Zwolle is bezig met een actualisering van de omgevingsvisie. Daarin worden keuzes gemaakt over woningbouw na 2030. De locatie Vechtpoort is daarbij in beeld als één van de mogelijke uitbreidingslocaties in de nieuwe omgevingsvisie van Zwolle. Er is dus geen expliciet raadsbesluit genomen over het schrappen van deze locatie als mogelijke ontwikkellocatie. In de woondeal West Overijssel wordt er door de gemeente Zwolle volop ingezet op zowel binnenstedelijke als buitenstedelijke locaties.
Deelt u de mening dat een start-bouw-subsidie mogelijk de bouw van onrendabele projecten ondersteunt, terwijl de oplossing ligt om de businesscase voor bouwprojecten te verbeteren? Waarom wel, waarom niet?
Ik deel de mening dat het altijd belangrijk is dat marktpartijen, woningcorporaties en overheden samen kijken naar mogelijkheden om de businesscase rond te krijgen en waar nodig te verbeteren. De Startbouwimpuls komt in beeld als ondanks de inspanningen om de businesscase rond te krijgen, dat niet lukt vanwege de effecten van economische tegenwind op de business case. De regeling is niet bedoeld voor het bekostigen van onrendabele toppen.
Is het beschikbare budget van de start-bouw-subsidie niet veel meer waard als deze wordt ingezet voor de lopende projecten die gestopt dreigen te worden?
Ik wil juist voorkomen dat partijen gaan wachten met doorbouwen omdat er voor lopende projecten een subsidie wordt gegeven. Daarnaast is de noodzaak voor een rijksbijdrage lastig te onderbouwen bij lopende projecten die al zijn gestart. Met de Startbouwimpuls wil ik juist stimuleren dat projecten die planologisch ver genoeg zijn toch het laatste zetje krijgen om te beginnen met bouwen. Binnen grote gebiedsontwikkelingen daag ik gemeenten en marktpartijen juist uit om deelprojecten naar voren te halen met een betaalbaar programma, zodat we de verwachte bouwdip de komende jaren zo kort mogelijk houden.
Deelt u de mening dat voor de korte termijn dit ervoor zorgt dat deze woningen wel gebouwd worden en daarmee juist de grootste maatschappelijke opbrengst wordt gegenereerd met deze Rijksmiddelen? Waarom wel, waarom niet?
Als projecten nog niet gestart zijn kan beter worden onderbouwd op welke wijze er al alles aan is gedaan om zowel publiek als privaat de pijn te verdelen. Als projecten al gestart zijn dan is het lastig om de noodzaak van een rijksbijdrage te onderbouwen. Ik deel de mening dus niet dat de grootste opbrengst wordt gehonoreerd door deze in te zetten voor al lopende projecten.
Hoe gaat u de bezwaren voor het beschikbaar krijgen van locaties, naast de vele inzet die al wordt gepleegd op het terrein van het bouwen van flexwoningen, oplossen? Hoe gaat u de aantallen gebouwde flexwoningen opkrikken naar 15.000 stuks per jaar?
Er zijn diverse maatregelen om meer locaties beschikbaar te krijgen en het aantal gebouwde flexwoningen verder te verhogen naar 15.000 per jaar:
Een overzicht van deze en andere maatregelen is benoemd in de Kamerbrief over de voortgang programma Versnelling Tijdelijke Huisvesting.3 Flexwoningen zijn voor veel partijen nog steeds (relatief) nieuw. De genomen maatregelen zullen voor een versnelling zorgen en naar verwachting een vliegwiel effect hebben waardoor het tempo van ontwikkeling en realisatie zal stijgen.
Wanneer gaat u het land in en aangeven waar de flexwoningen moeten komen, in plaats van het te vragen en nee als antwoord te krijgen?
Ik ga al het land in om samen met de regio’s te kijken waar de flexwoningen moeten komen. Ik heb daarnaast recent met alle gemeenten en provincies in regionaal verband woondeals gesloten, waarin concrete afspraken worden gemaakt over de woningbouwopgave. Tegelijkertijd maak ik op sommige plekken ook separate afspraken over flexwoningen, zoals bijvoorbeeld in de regio Utrecht4 en de Metropool Regio Amsterdam. Via de Taskforce en Uitvoeringsorganisatie Versnelling Tijdelijke Huisvesting worden gemeentes actief ondersteund bij het vlot trekken van flexwonen projecten. Momenteel worden meer dan 120 locaties ondersteund.5
Bent u bereid om gemeenten desnoods te overrulen om tijdelijke locaties beschikbaar te krijgen?
De verantwoordelijkheid om te zorgen voor voldoende bouwlocaties, dus ook voor flexwoningen, ligt primair bij gemeenten en provincies. Ik heb met gemeenten en provincies in de woondeals afspraken gemaakt om te zorgen voor voldoende locaties voor woningbouw, ook als het gaat om locaties voor flexwoningen. Gemeenten moeten daarbij zorgen voor voldoende locaties voor woningbouw en flexwoningen in hun ruimtelijke plannen.
Met het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting zullen het Rijk, de provincies en gemeenten beter in staat zijn, in gezamenlijkheid en met regionale afstemming, regie te voeren op de realisatie van het aantal woningen dat landelijk nodig is en de beschikbaarheid van voldoende locaties voor die woningen. In het wetsvoorstel worden gemeenten, provincies en het Rijk verplicht een volkshuisvestingsprogramma vast te stellen. Daarmee worden landelijke doelen via provinciale uitwerking in regionaal verband vertaald naar concrete lokale opgaven per gemeente, waaronder het aantal te bouwen woningen en voldoende locaties voor deze woningen. Voldoende locaties en herplaatsingslocaties voor flexwoningen is onderdeel daarvan.
Soms is het nodig om een knoop door te hakken, bijvoorbeeld als er na bestuurlijk overleg een impasse blijft over een locatie. In dat geval bevat de Wet op de ruimtelijke ordening en – vanaf januari a.s. – de Omgevingswet de bevoegdheid voor het Rijk en provincies om een locatie aan te wijzen voor woningbouw. Die bevoegdheid wordt gecontinueerd in het wetsvoorstel Versterking regie Volkshuisvesting. Waar nodig ben ik bereid om die bevoegdheid ook in te zetten. Een aanwijzing zal overigens een langdurig juridisch proces met zich meebrengen en daardoor dus niet direct sneller zijn dan samen naar een oplossing zoeken. Dus ook voor de versnelling is het dus beter dat partijen er lokaal met elkaar uitkomen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja. Ik heb de vragen afzonderlijk beantwoord.
De Kaderrichtlijn Water en het rapport ‘Een KRW-risicoanalyse voor de vergunningverlening voor de bouw- en infrasector’ |
|
Lisa van Ginneken (D66), Tjeerd de Groot (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u garanderen dat de KRW-doelen worden gehaald?1
Voorop staat dat het van groot belang is dat de KRW-doelen bereikt worden. Een goede waterkwaliteit en voldoende grondwater zijn noodzakelijke randvoorwaarden voor onder andere de natuur, onze drinkwatervoorziening en onze brede welvaart. Bovendien geldt dat waar deze doelen niet gehaald worden en evenmin een geldig beroep op de uitzonderingsgronden van de KRW gedaan kan worden, Nederland niet aan haar Europese verplichtingen voor de KRW voldoet. Daarom doen Rijk en regio’s er alles aan om in 2027 aan de KRW te kunnen voldoen, onder meer via het KRW-impulsprogramma dat is aangekondigd in de brief2 van 11 april 2023. Garanties dat alle KRW-doelen gehaald worden kunnen echter niet gegeven worden.
Zoals aangegeven in de brief van 11 april 2023 in reactie op de motie van het lid Minhas c.s., is het geven van een gedetailleerd beeld van het totale KRW-doelbereik complex, gezien het grote aantal doelen en waterlichamen: het gaat om 745 oppervlaktewaterlichamen met per waterlichaam ca. 140 doelen voor o.a. stoffen, biologie en nutriënten, en 23 grondwaterlichamen met per waterlichaam ca. 12 doelen. Dit komt erop neer dat er in Nederland op grond van de KRW in totaal meer dan 100.000 doelen zijn waarop we kunnen worden afgerekend.
Met de uitvoering van de Stroomgebiedbeheerplannen 2022–20273 en het in de brief van 11 april 2023 genoemde KRW-impulsprogramma, waarover u in aanloop naar het Commissiedebat Water van 7 juni nader geïnformeerd zult worden, doen Rijk en regio’s er alles aan om alle doelen in alle waterlichamen te bereiken. Tegelijk zijn er stevige hobbels die nog genomen moeten worden. Zo is doelbereik mede afhankelijk van een succesvolle transitie in het landelijk gebied en in de landbouw, kampen waterbeheerders met de opkomst van invasieve soorten, en is er sprake van historische belasting met persistente chemische stoffen en verontreiniging in beken en rivieren die vanuit bovenstroomse landen afkomstig is. Het is dan ook de verwachting dat ook in 2027 in een aantal gevallen de doelen nog niet behaald zullen zijn. Dit is in lijn met de verwachting van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur, die in zijn advies van 11 mei4 concludeert dat met het huidige beleid de doelen nog buiten bereik zijn en die adviseert om aanvullende maatregelen te nemen. Binnenkort ontvangt u de kabinetsreactie op dit advies.
Waar de doelen niet bereikt worden, zal een beroep gedaan moeten worden op de uitzonderingsmogelijkheden die de KRW biedt om aan de richtlijn te kunnen voldoen. De KRW stelt hieraan de nodige randvoorwaarden, waaraan ook zal moeten worden voldaan.
Zoals toegelicht in de Kamerbrief voor het Wetgevingsoverleg Water van 21 november 2022, bereidt Nederland zich voor op de verantwoording die wordt opgenomen in de stroomgebiedbeheerplannen in 20275.
Wat is uw reactie op de onderzoeksconclusie dat de bouwsector jaarlijks €17,5 miljard schade zal ondervinden als de vergunningverlening wordt beperkt door het niet halen van de KRW-doelen?
De zorg die schuilgaat achter het rapport, namelijk dat er wederom projecten risico’s lopen door een ontoereikende milieutoestand, wordt gedeeld. Projecten kunnen namelijk in beginsel inderdaad geen doorgang vinden als ze in strijd komen met de KRW-doelstellingen (zoals de Kamer ook is gemeld in de brief van 16 november 20216). Dit betekent dat bij projecten met een (te grote) negatieve impact op de waterkwaliteit of grondwaterkwantiteit maatregelen moeten worden genomen, of dat die projecten niet in de voorgenomen vorm kunnen plaatsvinden. De conclusie uit het rapport over de omvang van dit probleem wordt echter niet gedeeld.
Uit de KRW volgt dat projecten er niet toe mogen leiden dat de toestand van een waterlichaam achteruitgaat, of dat het tijdig bereiken van een goede toestand in gevaar kan komen. Anders dan het rapport stelt, introduceert de Omgevingswet op dit punt geen strenger toetsingskader. Ook onder de Waterwet vindt al een directe toets plaats aan de doelen van de KRW7. Dit is ook verplicht op grond van de KRW zelf8.
Deze verplichte toets bij projecten is nader uitgelegd in enkele arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Het achteruitgangsverbod is strenger als de relevante parameters van het waterlichaam waarin het effect optreedt al in een slechte toestand verkeren. Hoe dit precies uitpakt voor een project is sterk afhankelijk van de invloed die een project heeft op het waterlichaam: welke parameter wordt door het project geraakt, in welke mate, en in welke toestand verkeert die parameter in het desbetreffende waterlichaam?
De conclusie van het genoemde rapport is gebaseerd op een analyse van drie verschillende activiteiten die in de bouwsector plaatsvinden, de mogelijke risico’s die die activiteiten lopen om in strijd te komen met de KRW-doelstellingen en de potentieel daarmee gepaard gaande financiële gevolgen. Het rapport gaat in op de volgende activiteiten: gebruik van waterstaatswerken, grondwateronttrekkingen en lozingen van saneringswater.
Wat betreft het gebruikmaken van waterstaatswerken stelt het rapport dat 86% van de waterbouwprojecten een risico loopt, enkel omdat aangenomen wordt dat in 86% van de waterlichamen de biologische doelen niet bereikt zullen zijn. Een dergelijk evenredig verband bestaat echter niet. Zo volgt niet uit het rapport dat alle waterbouwprojecten ook in die 86% van de waterlichamen plaatsvinden, en bovendien staat dat ook niet gelijk aan het risico dat die projecten lopen. Een project kan ook risico lopen in een waterlichaam waar de doelen wel gehaald worden; ook daar mag immers geen achteruitgang plaatsvinden.
Andersom geldt dat een project in een waterlichaam waar de doelen niet gehaald worden, op zichzelf nog niet dat doelbereik verder in gevaar hoeft te brengen; dat ligt er volledig aan of het project überhaupt invloed heeft op de betreffende kwaliteitselementen die niet in een goede toestand verkeren en hoe groot die invloed dan is. Dergelijke conclusies kunnen op dit moment dan ook niet getrokken worden.
Daarnaast is van belang dat waterbouwprojecten op grond van de geldende wet- en regelgeving al jarenlang worden getoetst aan de KRW-doelen. Er zijn thans geen voorbeelden bekend van projecten die om deze reden geen doorgang konden vinden. Het ligt dan ook niet in de lijn der verwachting dat het aantal projecten dat wel een risico loopt, veel groter zou worden na 2027.
Het rapport concludeert daarnaast dat 10% van de woningbouwprojecten bij het onttrekken van grondwater een risico loopt om niet vergund te worden. Waar het gaat om permanente onttrekkingen (onttrekkingen tijdens de gebruiksfase van woonwijken en met nieuwe woningen samenhangende aanvullende drinkwaterwinningen) kan het inderdaad zo zijn dat dit in bepaalde gevallen leidt tot een overexploitatie van een grondwaterlichaam, of tot een toename van reeds bestaande grondwatertekorten. Dit is een gevolg van het feit dat er geen oneindige grondwatervoorraad bestaat. Of het inderdaad om 10% van de woningbouwopgave gaat is echter niet uit het rapport af te leiden.9 Ook hier geldt dat de daadwerkelijke risico’s zeer casus-specifiek zullen zijn. Via de wettelijk verplichte watertoets adviseren waterbeheerders al jarenlang op de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Dergelijk hoge cijfers zijn tot nu toe niet gebleken. Zoals is aangegeven in de brief van 25 november 202210 over water en bodem als sturend principe in de ruimtelijke ordening, wordt in het kader van het Nationaal Programma Landelijk Gebied met alle betrokkenen gewerkt aan een robuust grondwatersysteem waarbinnen zoveel mogelijk functies gefaciliteerd worden. De beschikbare grondwatervoorraad zal dan ook een van de sturende elementen zijn binnen de ruimtelijke inrichting om zo te zorgen dat de benodigde grondwateronttrekkingen plaatsvinden op plaatsen waar dat verantwoord is.
Waar het rapport verwijst naar het in oppervlaktewaterlichamen lozen van water afkomstig van bodemsaneringen, die bijvoorbeeld regelmatig voorkomen bij woningbouwprojecten, zullen zich inderdaad risico’s kunnen voordoen. Ook hier geldt echter dat het antwoord op de vraag of deze lozingen in strijd komen met de KRW-doelstellingen zeer casus-specifiek zal zijn. Zie bijvoorbeeld de recente uitspraak11 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd geoordeeld dat in dat concrete geval geen probleem bestond voor de lozing van saneringswater met daarin KRW-relevante stoffen. Ook wanneer in het ontvangende oppervlaktewater de geldende KRW-norm reeds wordt overschreden, betekent dat nog niet dat geen enkele lozing van die stof meer mogelijk is. Zie bijvoorbeeld de uitspraak12 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de lozing van PFOS. De generieke conclusie van het rapport dat in dergelijke gevallen 100% risico bestaat op het niet kunnen doorgaan van dergelijke lozingen, wordt op basis van de huidige jurisprudentie dan ook niet gedeeld.
Ten slotte is het niet zo dat het rapport stelt dat de bouwsector jaarlijks € 17,5 miljard schade zal ondervinden. Het rapport stelt dat het gaat om een potentieel gemiste omzet van € 12,8 miljard voor woningbouw en € 4,8 miljard voor infrastructuur. Deze bedragen zijn gebaseerd op de hierboven genoemde risico-inschatting voor vergunningverlening. Los van het feit dat die risico-inschatting niet gedeeld wordt (zie hierboven), is het niet zo dat die risico’s zich ook zeker zullen voordoen en de genoemde omzet dus inderdaad wordt misgelopen. In gevallen waarin deze risico’s zich inderdaad voordoen, kunnen die mogelijk nog gemitigeerd worden door andere locatiekeuzes. Waar ook dat niet lukt biedt de KRW – onder randvoorwaarden – nog een uitzonderingsmogelijkheid voor projecten van hoger openbaar belang.
In hoeverre denkt u de woningbouwambities waar te kunnen maken als de KRW-doelen niet worden gehaald?
Hoewel er geen garanties zijn hoe een rechter na 2027 precies projecten zal toetsen aan de KRW-doelstellingen, is er op basis van de huidige jurisprudentie geen aanleiding om te veronderstellen dat het al dan niet doorgang kunnen vinden van projecten samenhangt met het wel of niet halen van de KRW-doelen in 2027. Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 2, mogen projecten ook op dit moment al geen achteruitgang van de toestand veroorzaken of in de weg staan aan het bereiken van de KRW-doelen. Ook het wel voldoen aan de KRW-doelen in 2027 maakt niet dat projecten dan achteruitgang van de toestand mogen bewerkstelligen.
Zoals toegelicht bij de beantwoording van vraag 2, is er op dit moment geen reden om aan te nemen dat er een generiek probleem zal ontstaan voor het doorgang kunnen vinden van projecten (zoals voor woningbouw of infrastructuur voor energie, mobiliteit en waterveiligheid). Dit is namelijk sterk afhankelijk van onder andere het type project, de mate waarin – en welke – parameters voor de waterkwaliteit hierdoor beïnvloed worden, en de toestand van deze parameters in het waterlichaam dat door het project wordt beïnvloed.
In de Woondeals hebben de gemeenten aangegeven welke locaties zij geschikt achten voor woningbouw en in welke hoeveelheden. Hierbij is door de gemeenten al gekeken naar de randvoorwaarden voor woningbouw. Mochten er projecten zijn waar het voldoen aan de KRW-doelen op gespannen voet staat met de woningbouwopgave, dan kan er aan de versnellingstafels worden gezocht naar een oplossing.
Waar alsnog problemen zouden optreden bij individuele (maatschappelijk essentiële) projecten, kan worden bezien of gebruik kan worden gemaakt van de uitzonderingsmogelijkheid die de KRW biedt voor projecten van hoger openbaar belang die in strijd komen met de ecologische doelen voor oppervlaktewater en de goede kwantitatieve toestand voor grondwaterlichamen. Het KRW-impulsprogramma zal hier ook aandacht aan besteden. Projecten in het kader van bijvoorbeeld de waterveiligheid, waarnaar het rapport verwijst, zouden mogelijk onder deze uitzonderingsmogelijkheid geschaard kunnen worden en daarmee doorgang kunnen vinden, mochten ze al in strijd komen met de KRW-doelstellingen. Doorgang van dergelijke projecten is nodig om ervoor te zorgen dat in 2050 alle primaire keringen voldoen aan de norm, zoals vastgelegd in de Waterwet.
Tevens is het relevant te melden dat het Nederlandse waterbeheer te maken heeft met andere (Europese) verplichtingen en vereisten. Zo heeft Nederland bijvoorbeeld ook de vereisten ten aanzien van de vaarwegen die zijn opgenomen in de Verordening inzake het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T) na te leven, evenals de afspraken die zijn gemaakt in de Centrale Commissie voor de Rijnvaart. Indien het gelijktijdig naleven van de verschillende verplichtingen en vereisten niet zonder meer mogelijk is en de uitzonderingsgrond geen soelaas biedt, zal hierover het gesprek worden gevoerd met de Europese Commissie.
In het rapport waarnaar de vraag verwijst, wordt erop gewezen dat bij lozingen van saneringswater vaak KRW-relevante stoffen vrijkomen waarvoor de normen in het ontvangende oppervlaktewater al overschreden worden. In dat geval is een dergelijke lozing nog maar zeer beperkt mogelijk. Het KRW-impulsprogramma, waarbij alles op alles wordt gezet om te kunnen voldoen aan de KRW in 2027, zal hier naar verwachting maar beperkt soelaas kunnen bieden. Zelfs het bereiken van een goede toestand, wat zeer lastig zal zijn voor de persistente, alomtegenwoordige stoffen waarop ook in het rapport wordt gewezen, maakt nog niet dat dergelijke lozingen vervolgens weer een achteruitgang van de toestand mogen bewerkstelligen. Het gaat hier veeleer om een ander probleem, namelijk dat dergelijke projecten – waarbij slechts sprake is van het verplaatsen van reeds bestaande verontreiniging – in de systematiek van de KRW ook op de KRW-doelen worden afgerekend, net zo streng als dat gebeurt bij nieuwe verontreinigingsbronnen voor het watersysteem. De vraag is of een dergelijk strenge systematiek terecht is voor dit type activiteiten. Hierover wordt het gesprek gevoerd met de Europese Commissie en andere lidstaten.
In hoeverre denkt u de infrastructuurambities waar te kunnen maken als de KRW-doelen niet worden gehaald?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u garanderen dat de infrastructuur die essentieel is voor de hoogwaterveiligheid van Nederland (keringen, dijken, dammen) kan worden blijven gebouwd en onderhouden, ook als de KRW-doelen niet worden gehaald?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u garanderen dat de infrastructuur die essentieel is voor de verduurzaming van de mobiliteit (OV- en spoorverbindingen en binnenvaartroutes) kan worden blijven gebouwd en onderhouden, ook als de KRW-doelen niet worden gehaald?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat het niet halen van de KRW-doelen grote gevolgen zal hebben, waaronder financiële schade in de bouwsector, maar ook het verlies van banen en maatschappelijke onrust bij een aanhoudend woningtekort en het niet verder kunnen verduurzamen van de mobiliteit?
Zie het antwoord op vraag 2 t/m 6. Daarin is onder meer aangegeven dat op basis van de huidige jurisprudentie de gevolgen voor individuele projecten niet direct samenhangen met het in 2027 in elk waterlichaam in Nederland behalen van de goede toestand. Ook op dit moment mogen alleen projecten doorgang vinden die niet leiden tot achteruitgang van de toestand van een waterlichaam en die het bereiken van een goede toestand niet in gevaar brengen. Bovendien is in dat antwoord aangegeven waarom de geschetste omvang van de problematiek niet gedeeld wordt. Voor de volledigheid, dit laat onverlet dat we alles op alles moeten zetten om aan de KRW te voldoen en nadelige maatschappelijke gevolgen te voorkomen. Zie ook het antwoord op vraag 8 en 9.
In hoeverre acht u deze gevolgen zwaarwegender dan de inspanningen die moeten worden verricht om de KRW-doelen te halen?
De geschetste gevolgen worden niet volledig gedeeld, zie het antwoord op de voorgaande vragen. Daarin is toegelicht dat er mogelijk gevolgen kunnen zijn voor de doorgang van individuele projecten, maar dat dit op basis van de huidige jurisprudentie niet direct samenhangt met het behalen van de doelen. Desalniettemin moeten we alles op alles zetten om deze doelen wel te behalen. Hieraan werken we onder meer met de uitvoering van de Stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027 en de verdere uitwerking van het Nationaal Programma Landelijk Gebied. Ook het KRW-impulsprogramma dat Rijk en regio gezamenlijk starten richt zich op het leveren van de maximale inzet om te kunnen voldoen aan de KRW in 2027.13Dit is zowel nodig vanuit het belang van een goede waterkwaliteit in Nederland (het beschikken over schoon en gezond water voor mens en natuur), als het voorkomen van een ingebrekestelling vanuit Europa vanwege het niet voldoen aan de KRW.
Kunt u toezeggen om, in het belang van onze natuur en onze drinkwatervoorziening, de KRW-doelen nooit of te nimmer af te zwakken en alles op alles te zetten om deze doelen te halen?
Nederland heeft zich gecommitteerd aan de KRW-doelen en de inzet van het kabinet is om deze te halen. Een goede waterkwaliteit en voldoende grondwater zijn noodzakelijke randvoorwaarden voor onder andere de natuur, onze drinkwatervoorziening en onze brede welvaart. Met het KRW-impulsprogramma wordt, samen met de waterpartners, alles op alles gezet om aan die doelen te voldoen. Waar deze doelen echter onevenredig zouden doorwerken naar activiteiten in de leefomgeving die geen daadwerkelijke belasting introduceren, of indien de naleving van andere verplichtingen in het geding dreigt te komen, wordt gesproken met de Europese Commissie om hiervoor een oplossing te vinden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Water op 7 juni 2023?
Ja.
Het bericht ‘Subsidie op je rieten dak, maar alleen als het riet uit China komt’ |
|
Hilde Palland (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Subsidie op je rieten dak, maar alleen als het riet uit China komt»1?
Ja.
Klopt het dat sinds kort Chinees riet is toegevoegd aan de ISDE Meldcodelijst Isolatiematerialen, maar dat in Nederland geproduceerd riet niet in aanmerking komt voor ISDE-subsidie?
Het is belangrijk dat isolatiematerialen zo duurzaam mogelijk en bij voorkeur hernieuwbaar zijn, bijvoorbeeld biobased. Ook is het belangrijk de teelt en productie van biobased materialen meer in Nederland te laten plaatsvinden, vanwege de milieudruk van transport en kansen voor de landbouw. Hier zet het kabinet zich stevig voor in. Op 23 december 2022 heeft de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) de «Beleidsagenda normeren en stimuleren circulair bouwen» aangeboden aan uw Kamer (Kamerstuk 32 852 / 32 847, nr. 223). De Minister voor VRO geeft daarin aan te willen komen tot een gecombineerde stimulering van vraag en aanbod van biobased grondstoffen op basis van in Nederland geteelde gewassen (zoals vlas, hennep en olifantsgras). Zo wordt er gewerkt aan een subsidiebonus voor milieuvriendelijke isolatie in de subsidieregelingen ISDE, SVOH en SVVE.
Het klopt dat er een meldcode is aangevraagd en verleend voor Chinees riet en nog niet voor Nederlands riet. In een gesprek met de Nederlandse Vakfederatie Rietdekkers heb ik begrepen dat zij voor Nederlands riet de procedure zijn gestart voor het maken van een prestatieverklaring voor de isolatiewaarde van het materiaal. De resultaten daarvan komen medio mei beschikbaar. Daarna kunnen zij ook een meldcode aanvragen. Ik vind dit goed nieuws.
Het product Chinees riet is, net als bij andere aanvragen voor een meldcode, getoetst aan de minimum isolatiewaarde die vereist is om in aanmerking te komen voor ISDE-subsidie (Rd-waarde van minimaal 3,5 m2K/W). Bij isolatiematerialen wordt daarbij om een prestatieverklaring of kwaliteitsverklaring gevraagd van een onafhankelijk instituut (bijvoorbeeld een zogenoemde BCRG-verklaring). Omdat het aangevraagde product aan de isolatievereisten bleek te voldoen, is het opgenomen op de meldcodelijst.
Hoe verhoudt Chinees riet zich ten opzicht van Nederlands riet met betrekking tot de isolatiewaarde en de milieu impact in de gehele keten?
Momenteel wordt onderzocht hoe een goede milieuprestatie van isolatiemateriaal – bijvoorbeeld bij biobased isolatiematerialen – kan worden gewaardeerd in de subsidieregelingen voor isolatie. Uw Kamer zal hierover voor het zomerreces worden geinformeerd. De meldcode voor Chinees riet is niet toegekend op basis van een vergelijking met lokaal geproduceerd riet. Er is gecontroleerd of uit de prestatieverklaring of kwaliteitsverklaring bleek dat het voldeed aan de minimum vereiste isolatiewaarde. In de ISDE-regeling zijn geen voorwaarden opgenomen voor het land van herkomst van de gebruikte materialen en wordt niet meegenomen hoe groot de afstand is die het materiaal heeft afgelegd. Overigens is de vraag naar riet sinds enkele decennia al aanzienlijk groter dan de productie van riet in Nederland, waardoor er ook riet geïmporteerd wordt. Chinees riet heeft een groot aandeel in deze import.
Klopt het dat de isolatiewaarde van Nederlands riet minstens zo goed is als van Chinees riet, terwijl de milieu impact bij het gebruik van Nederlands riet voor isolatie significant kleiner is?
Zie antwoord op vraag 3.
Wat is de reden dat Nederlands riet niet voorkomt op de ISDE Meldcodelijst Isolatiematerialen en daardoor niet in aanmerking komt voor subsidie? Is dit alleen het gevolg van het feit dat de certificering van Nederlands riet momenteel nog onvoldoende is of zijn er ook andere redenen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is ook voor Nederlands riet de procedure in gang gezet voor het maken van een prestatieverklaring voor de isolatiewaarde van het materiaal. De resultaten daarvan komen medio mei beschikbaar. Als uit de prestatieverklaring blijkt dat het product voldoet aan de minimum isolatiewaarde die geldt voor de ISDE-regeling kan een meldcode worden toegekend.
Wat is ervoor nodig om Nederlands riet zo snel mogelijk toe te voegen aan de ISDE Meldcodelijst Isolatiematerialen en op welke termijn is dat mogelijk?
Zie antwoord op vraag 5.
Kortom, hebben we ons door de Chinezen met een kluitje in het riet laten sturen, en zo ja hoe komen we er weer uit?
Nee. De ISDE-regeling maakt niet op voorhand onderscheid naar land van herkomst.
Het bericht ‘Huizen volgend jaar duurder door privatisering bouwtoezicht’. |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Huizen volgend jaar duurder door privatisering bouwtoezicht»?1
Ja
Herkent u de twijfels en zorgen bij bouwers, toezichthouders en gemeenten over de invoering van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen per 1 januari 2024? Wat is uw reactie op deze twijfels en zorgen?
Sinds 2020 doen aannemers, gemeenten en kwaliteitsborgers in proefprojecten ervaring op met bouwen onder kwaliteitsborging. Uit de evaluaties van die proefprojecten blijkt dat dit voor veel aannemers vraagt om een andere manier van werken. Met name het vastleggen van wat er is gebouwd en de opbouw van het dossier bevoegd gezag vragen extra inspanning van aannemers. In de proefprojecten zien we dat de benodigde inspanning afneemt als partijen vaker met het nieuwe stelsel hebben gewerkt.
De Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (hierna: Wkb) vraagt dus om een andere manier van werken en vanuit het adagium «oefening maakt de meester» zijn de zorgen over de startfase herkenbaar. Vanuit mijn ministerie blijft om die reden tot het einde van het jaar een vergoeding beschikbaar, om die extra inspanning bij die eerste projecten financieel te ondersteunen. Daarnaast zijn er de afgelopen tijd hulpmiddelen ontwikkeld voor met name bouwbedrijven in de niet-seriematige bouw, zodat kwaliteitsborging bij die projecten efficiënter kan verlopen.
Klopt het dat er per 1 januari 2024 waarschijnlijk maar 200 toezichthouders zullen zijn? Acht u dit aantal voldoende om de toezichthoudende werkzaamheden naar behoren uit te voeren?
De Vereniging Kwaliteitsborging Nederland (verder: VKBN) heeft berekend dat 200–250 kwaliteitsborgers voldoende is om direct vanaf de start van de Wkb de projecten te kunnen borgen. De verwachting is dat dit aantal van 200–250 kwaliteitsborgers vanaf 1 januari ook beschikbaar zal zijn. De Wkb treedt per 1 januari 2024 tegelijk met de Omgevingswet in werking. Als gevolg van het overgangsrecht is de inzet van een kwaliteitsborger alleen van toepassing op bouwplannen die na die datum worden gemeld. Bouwplannen die voor 1 januari 2024 worden aangevraagd, worden volgens het oude recht (door de gemeente) afgehandeld. Als gevolg hiervan is er bij invoering dus slechts een beperkt aantal kwaliteitsborgers noodzakelijk.
Hoe voorkomt u dat bouwprojecten stil komen te liggen door een tekort aan toezichthouders?
Zoals ik in de vorige vraag heb aangegeven is bij de start van de Wkb slechts een beperkt aantal kwaliteitsborgers nodig. De VKBN heeft vorig jaar aangegeven dat dat benodigde aantal nu al werkzaam is bij kwaliteitsborgingsbedrijven en dit recent aan mij bevestigd. De VKBN geeft tevens aan dat – nu de datum eenmaal vastligt – de negen maanden tot inwerkingtreding ruim voldoende is voor de benodigde groei richting de volledige bezetting die noodzakelijk is voor gevolgklasse 1. Ik verwacht dus niet dat er sprake zal zijn van een tekort aan kwaliteitsborgers. Om toch tegemoet te komen aan de zorg van onder meer de Eerste Kamer, heb ik in de wetgeving ruimte gelaten om verbouwingen pas in een later stadium onder kwaliteitsborging te laten vallen. De komende maanden zal ik dit samen met de VKBN nadrukkelijk monitoren en in overleg met alle betrokken partijen besluiten of deze terugvaloptie nog noodzakelijk is.
Herkent u de zorgen over de hoge kosten die toezichthouders in rekening brengen voor hun werkzaamheden? Deelt u de zorgen over een prijsopdrijvend effect op de bouwprijzen als gevolg hiervan? Hoe gaat u voorkomen dat dit een nieuwe hobbel wordt op weg naar betaalbare volkshuisvesting?
Bij bouwen onder kwaliteitsborging moet een kwaliteitsborger worden ingeschakeld en zal een aannemer extra werkzaamheden moeten uitvoeren om te laten zien dat de bouwactiviteit aan de regels voldoet. Tegenover deze kosten staan een daling van de leges, een verbetering van de kwaliteit en afname van de faalkosten. Uit onderzoek van Cebeon volgt dat de werkzaamheden van gemeenten ten behoeve van de vergunningverlening met circa 30% zullen afnemen.2 Aangezien voor een bouwmelding onder de Wkb geen leges worden geheven is een overeenkomstige daling van de leges te verwachten. Deze daling is voldoende om de kosten voor kwaliteitsborging voor een gemiddeld nieuwbouwproject, zoals deze naar voren komen uit proefprojecten, te compenseren. In combinatie met het feit dat aannemers in de evaluatie van proefprojecten aangeven beter aan de regels te voldoen maakt dat ik verwacht dat de kosten van woningbouw niet zullen toenemen en wellicht zelfs kunnen afnemen.
Als het gaat om verbouwingen en kleinere bouwprojecten herken ik de zorg. Als eerste wil ik overigens opmerken dat een groot deel van de eenvoudige verbouwingen, zoals aanbouwen, dakkapellen en interne verbouwingen niet vergunningplichtig zijn. In die gevallen hoeft geen kwaliteitsborger ingeschakeld te worden. Bij kleinere bouwprojecten die straks wel onder de Wkb vallen zijn – als gevolg van beleidsmatige kruissubsidiëring door gemeenten- de leges op dit moment laag. Daarmee zullen de kosten van kwaliteitsborging naar verwachting hoger zijn dan de daling van de leges. Vorig jaar heb ik onderzoek laten uitvoeren naar de kosten van kwaliteitsborging bij dit type vergunningplichtige kleinschalige bouwactiviteiten.3 Uit dit onderzoek blijkt dat bij dit soort verbouwingen sprake is van relatief hoge kosten. Om die reden heb ik de afgelopen tijd een aantal projecten gesubsidieerd die als doel hebben om op basis van standaardisering de meerkosten zoveel mogelijk te beperken. Uit het hiervoor genoemde onderzoek blijkt dat hierdoor de meerkosten tot circa 5% beperkt blijven. Ik ben van mening dat dit past binnen het uitgangspunt van de Wkb: een toename van de kwaliteit tegen aanvaardbare kosten.
Kunt u toelichten hoe de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen, die onder voorgaande Ministers is ingediend en verdedigd, past bij de wens om meer regie uit te voeren op de volkshuisvesting, zoals ook voortvloeit uit het coalitieakkoord? Hoe past de privatisering van het bouwtoezicht, waardoor gemeenten taken uit handen geven, bij deze wens om meer regie?
De regering heeft het in ere herstellen van volkshuisvesting tot één van de prioriteiten van beleid gemaakt. Samen met medeoverheden wil ik, zoals ook vastgelegd in de Nationale Bouw- en Woonagenda, de problemen op de woningmarkt zo snel mogelijk aanpakken. Een van de instrumenten daarvoor is het voorstel van wet versterking regie volkshuisvesting dat op dit moment in consultatie is. Doel van dat wetsvoorstel is onder andere een meer evenwichtige woningvoorraad.
Het doel van de Wkb is een toename van de bouwkwaliteit en een betere rechtspositie van de opdrachtgever in geval van bouwfouten. Dit wordt bereikt door enerzijds de verplichte controle door een onafhankelijke kwaliteitsborger en anderzijds door aangescherpte aansprakelijkheid van de aannemer. Beide onderdelen van de Wkb leiden tot een directe prikkel voor de aannemer om de eigen interne kwaliteitsborging en daarmee het eindresultaat te verbeteren. De Wkb introduceert geen nieuwe inhoudelijke regels.
De Wkb ligt daarmee nadrukkelijk in het verlengde van mijn beleid om niet alleen meer woningen te bouwen maar ook kwalitatief goede woningen te bouwen. Zoals ook eerder aan uw Kamer gemeld, biedt de Wkb tevens kansen voor versnelling van met name de fabrieksmatige bouw. Ik zie de Wkb dus als een goede aanvulling op het beleid om de volkshuisvestelijke rol te versterken.
Klopt het dat onder andere omgevingsdiensten voordelen zien in een gefaseerde inwerkingtreding van onderdelen van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen? Welke mogelijkheden ziet u om aan deze wensen tegemoet te komen?
OmgevingsdienstNL geeft in haar Position Paper in het kader van het debat in de Eerste Kamer inzake de inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet aan voordelen te zien in loskoppeling van de Wkb van de Omgevingswet. In het debat in de Eerste Kamer van 7 maart jl. heb ik aangegeven dat een loskoppeling om twee redenen niet aan de orde is. Ten eerste is de koppeling tot stand gekomen op verzoek van de VNG. In het met de VNG overeengekomen bestuursakkoord op 17 januari 2019 over de Wkb is gelijktijdige invoering dan ook als voorwaarde voor invoering afgesproken. Navraag bij de VNG leert dat loskoppelen ook nu nog als onwenselijk wordt gezien aangezien de procedure en systemen in relatief korte tijd twee keer aangepast zouden moeten worden. Ten tweede is de Wkb een onlosmakelijk deel van de Omgevingswet. De Wkb alsnog op een later moment invoeren vraagt om aanpassing van het geheel van de voorliggende wetgeving, inclusief parlementaire goedkeuring. Een dergelijke aanpassing en ontvlechting is niet mogelijk voor de datum van inwerkingtreding van 1 januari. Zoals ook in het debat over de Omgevingswet in de Eerste Kamer aangegeven, betekent inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024 dus ook invoering van de Wkb per die datum.
Wilt u in lijn met de motie Geurts c.s. (Kamerstuk 33 118, nr. 248) uiterlijk 1 juli 2023 duidelijk maken of de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen ingaat per 1 januari 2024? Kunt u toezeggen dat indien op dat moment nog onduidelijkheden bestaan over de effecten van deze wet, bijvoorbeeld ten aanzien van de vertraging van bouwprojecten of de betaalbaarheid van woningen, de wet aangehouden zal worden?
Op 14 maart jongstleden heeft de Eerste Kamer ingestemd met het Conceptbesluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hiermee is er duidelijkheid over invoering van de Omgevingswet en de Wkb per 1 januari 2024.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat over de bouwregelgeving?
Ja.
Het bericht dat Microsoft al een jaar zonder vergunningen bouwt aan een datacentrum |
|
Renske Leijten |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u uitleggen hoe het kan dat Microsoft ondanks het ontbreken van een vergunning toch doorbouwt? Wat gaat u hieraan doen?1
Het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland is het bevoegd gezag voor vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) op het gebied van de Wabo (bouwen) en de Wet natuurbescherming (stikstof) als het gaat om de bouw en ingebruikname van het datacentrum van Microsoft. De omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied en de omgevingsdienst Noord-Holland Noord voeren deze taken namens hen uit.
De provincie geeft aan dat de start van de bouwwerkzaamheden door Microsoft is toegestaan op basis van twee gedoogbeslissingen2 die de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft genomen. Het gaat om een gedoogbeslissing om te mogen starten met bouwen en een gedoogbeslissing om te mogen starten met bouwen van een onderstation ten behoeve van het datacentrum. De provincie geeft aan dat een beslissing tot gedogen alleen wordt genomen als er concreet zicht is op legalisatie (in dit geval het verlenen van de omgevingsvergunning). Dit is in lijn met de landelijke handhavingsstrategie3.
De omgevingsvergunning is inmiddels op 19 april jl. verleend. De vergunning is nog niet onherroepelijk. De provincie geeft aan dat het risico van het bouwen, vooruitlopend op de onherroepelijke omgevingsvergunning, bij Microsoft ligt. Dat risico is dat bijvoorbeeld de bouw wordt stilgelegd, indien de vergunning door de rechter wordt vernietigd. De keuze om in die situatie te gaan handhaven en op welke manier ligt bij het bevoegd gezag (provincie Noord-Holland).
Erkent u dat een voorkeursbehandeling het draagvlak en het vertrouwen in de overheid schaadt, omdat regels dan niet voor iedereen lijken te gelden? Hoe gaat u dit voorkomen?
Voor alle partijen, zowel burgers als bedrijven, gelden dezelfde juridische kaders. Zodoende wordt elk beoogd project getoetst aan dezelfde wet- en regelgeving. De beslissingen in het proces van vergunningverlening zijn openbaar. Voor zover ik dat kan beoordelen heb ik niet de indruk dat Microsoft een voorkeursbehandeling krijgt ten opzichte van andere bedrijven en burgers. Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 1 zijn gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland het bevoegd gezag en voeren de omgevingsdiensten deze taken namens het college uit. De uitvoering van de taken door gedeputeerde staten wordt gecontroleerd door provinciale staten.
Heeft u ook de indruk dat de samenwerking tussen lokale autoriteiten en Microsoft een voorkeursbehandeling betreft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Die indruk heb ik, op basis van de informatie waarover ik beschik, niet. Zie voor een toelichting mijn antwoorden op vraag 1 en 2.
Hoe voorkomt u dat invloedrijke partijen een voorkeursbehandeling genieten bij vergunningsaanvraagprocedures, zoals ook bij de situatie met Facebook en het datacentrum in Zeewolde?2
Ik vertrouw erop dat provincies en gemeenten, als bevoegd gezag, de hun toebedeelde taken en verantwoordelijkheden bij het verlenen van omgevingsvergunningen op een eerlijke en transparante wijze uitvoeren, zonder dat bepaalde aanvragers een voorkeursbehandeling krijgen. Gemeenteraden en provinciale staten hebben hierin een belangrijke taak, als organen die het college van B&W en het college van gedeputeerde staten controleren bij het uitoefenen van hun taken. Op deze manier is geborgd dat het proces van vergunningverlening volgens de wettelijke regels verloopt.
Hoeveel projecten liggen stil in de kop van Noord-Holland omdat er geen aansluiting op het elektriciteitsnetwerk mogelijk is? Welke daarvan zouden doorgang kunnen vinden als Microsoft geen energie meer nodig heeft?
Microsoft sluit direct aan op het hoogspanningsnet van TenneT die volgens huidige regelgeving handelt op basis van het «first come, first served» principe (non-discriminatiebeginsel). Vanwege de aansluiting op het hoogspanningsnet concurreert Microsoft niet direct met andere regionale projecten, aangezien deze op de regionale netinfrastructuur worden aangesloten.
Nu blijkt dat het datacenter in de Kop van Noord-Holland niet de juiste vergunningen heeft om te bouwen, geldt dan niet direct het afgegeven moratorium uit de datavisie? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 geeft de provincie Noord-Holland aan dat de start van de bouwwerkzaamheden door Microsoft wetmatig was, op basis van de twee gedoogbeslissingen die de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft genomen. Inmiddels is de omgevingsvergunning verleend.
De uitbreiding van het hyperscale datacentrum in de gemeente Hollands Kroon past binnen de Ruimtelijke Strategie Datacenters (2019) die u aanhaalt. In deze strategie stellen we dat groei en/of uitbreiding van hyperscale datacentra kansrijk wordt geacht in de Eemshaven en Middenmeer (dit is de locatie van het datacentrum van Microsoft). Dit uitgangspunt hebben we bekrachtigd in de Nationale Omgevingsvisie (2020).
Het datacentrum van Microsoft ligt in een gebied dat door de gemeente Hollands Kroon is bestemd voor onder andere de uitbreiding van het bestaande hyperscale datacentrum. Deze locatie is ook uitgezonderd van het verbod op de vestiging van nieuwe hyperscale datacentra. Dit is opgenomen in de landelijke voorbeschermingsregels. Deze voorbeschermingsregels zijn vastgesteld vooruitlopend op de in procedure zijnde regelgeving voor de vestiging van hyperscale datacentra. Ook binnen deze regelgeving is dit gebied uitgezonderd van het verbod op vestiging van nieuwe hyperscale datacentra.
Vindt u dat Microsoft door het overtreden van de wettelijke vereisten zijn vergunning moet verliezen en de bouw van het datacenter moet worden gestaakt? Waarom geldt de wet niet voor Microsoft?
Uit contact met de provincie Noord-Holland blijkt dat de start van de bouwwerkzaamheden door Microsoft wetmatig was, op basis van de twee genoemde gedoogbeslissingen. Inmiddels is de omgevingsvergunning verleend.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 zijn gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland bevoegd gezag voor vergunningverlening, toezicht en handhaving. Provinciale staten controleert of gedeputeerde staten hun taken naar behoren uitvoert. Ik vertrouw erop dat de provincie de hun toebedeelde taken goed uitvoert.
Kunt u laten weten welke bemoeienis het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en/of de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) heeft gehad met het faciliteren van Microsoft om het datacenter te ontwikkelen? Onder welke projectnaam is er met en voor Microsoft contact geweest? Welke onderzoeken, werkbezoeken, contacten, overleggen zijn er gefaciliteerd vanuit de NFIA en/of het Ministerie van EZK?
Naast het aantrekken van buitenlandse investeringen in Nederland, heeft NFIA als kerntaak om buitenlandse bedrijven te helpen bij vervolginvesteringen in ons land. Tot begin 2020 was het aantrekken van datacentra een strategisch speerpunt binnen het acquisitiebeleid van de NFIA, om de Nederlandse ICT infrastructuur te versterken. Dit was in lijn met het strategische acquisitiebeleid van ICT-bedrijven, zoals opgenomen in het plan «the Netherlands: Digital Gateway to Europe».6 Vanuit de opdracht om hoofdkantoor-, onderzoeks- en innovatieactiviteiten van buitenlandse bedrijven in Nederland te laten vestigen is NFIA derhalve sinds 2009 bij vrijwel alle projecten van Microsoft datacentra betrokken geweest, zo ook dit specifieke project, onder de projectnaam «Microsoft».
Sinds begin 2020 worden datacentra niet meer actief naar Nederland aangetrokken door de NFIA. Dit geldt zowel voor hyperscale datacentra als voor andere soorten datacentra. Als een bedrijf zich meldt bij de NFIA wordt deze doorverwezen naar regionale overheden (aangezien de vestiging regionaal is belegd).
Voor dit project in de gemeente Hollands Kroon geldt dat met name de regionale Invest in Holland partner van NFIA, het Ontwikkelingsbedrijf Noord-Holland-Noord (NHN), in contact met Microsoft is geweest. Bij uitbreidingen voeren over het algemeen regionale onderwerpen zoals vergunningprocedures de boventoon en is de rol van NFIA beperkt. NFIA heeft geen rol bij vergunningverlening en verwijst hiervoor naar het bevoegd gezag.
Omdat Microsoft een belangrijke partij is binnen het ICT ecosysteem en de digitale infrastructuur van Nederland, onderhoudt NFIA in het kader van «Investor Relations» algemeen periodiek contact met het bedrijf. Aangaande dit specifieke uitbreidingsproject in de gemeente Hollands Kroon heeft NFIA tot 2021 regelmatig contact gehad om op de hoogte te blijven over de voortgang. De laatste bezoekmomenten van NFIA aan Microsoft in het kader van dit project dateren van september en december 2021.
De rampzalige renovatie van het Binnenhof |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de renovatie van het Binnenhof fors duurder wordt en langer gaat duren?1
Ja.
Heeft u de bereidheid om orde op zaken te stellen bij het Rijksvastgoedbedrijf, dat de verbouwing in goede banen moet leiden, helemaal als bronnen tegen De Telegraaf spreken van een «zooitje» aldaar? Graag een gedetailleerd antwoord.
In de zesde voortgangsrapportage heb ik u geïnformeerd over de governance van het programma Binnenhof renovatie. Halfjaarlijks informeer ik uw kamer via voortgangsrapportages over de stand van zaken, planning en risico’s. In grote en complexe programma’s zoals deze zal er altijd sprake zijn van wisselingen in personele zin. Adequate maatregelen zijn echter genomen om de continuïteit in de aansturing van de renovatie aan de zijde van het RVB te borgen.
Wie is er verantwoordelijk voor het feit dat het hele project nu al ruim 50 procent duurder is dan in 2015 werd begroot? Graag een gedetailleerd antwoord met daarbij hoe verantwoordelijken hiervoor worden of al zijn aangepakt.
Zoals beschreven in de Review Governance Renovatie Binnenhof van de heer Remkes d.d. 14 juni 2021 en de brief aan de Kamer over datzelfde onderwerp van juli 2021 zijn de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en het Rijksvastgoedbedrijf verantwoordelijk voor de kaders van tijd en budget.
Zoals eerder in de voortgangsrapportages is aangegeven is het uitgangspunt in de renovatie van het Binnenhofcomplex dat het project binnen de afgesproken randvoorwaarden gerealiseerd zal worden: sober en doelmatig en binnen de vastgestelde kaders, inclusief prijspeilcorrectie met inbegrip van 4 disclaimers: marktspanning, extra eisen beveiliging, extra eisen duurzaamheid, onvoorziene technische uitvoeringsrisico’s. Het actuele budget past binnen deze randvoorwaarden. Middels voortgangsrapportages wordt de Kamer ook geïnformeerd over eventuele veranderingen.
Wilt u de regie in handen nemen en komen met een duidelijk plan van aanpak inclusief tijdspad? Graag een gedetailleerd antwoord.
In de achtste voortgangsrapportage ben ik ingegaan op het herijken van de planning vanwege diverse ontwikkelingen, verschuivingen en een beter inzicht in de uitvoering. Hierin zijn een aantal uitdagingen benoemd die leiden tot deze herijking. Zoals toegezegd zal hier in de negende voortgangsrapportage nader op worden ingegaan. Ik verwacht deze negende voortgangsrapportage op korte termijn aan de Kamer te doen toekomen.
Bent u bekend met het feit dat de economische impact van de sluiting van het Binnenhof voor de stad Den Haag gigantisch is?2 Zo ja, hoe gaat u de stad Den Haag compenseren? Graag een gedetailleerd antwoord.
Het Binnenhof bevindt zich in het drukke centrum van Den Haag. Voor ondernemers en omwonenden hebben de werkzaamheden een grote impact. In de zevende voortgangsrapportage heb ik u toegelicht dat de gemeente Den Haag en het RVB zich gezamenlijk inspannen om de bezoekersaantallen tijdens de renovatieperiode op peil te houden. Zo draagt het RVB bij door een informatiecentrum, een uitzichtpunt en rondleidingen te organiseren.
In de brief aan de Tweede Kamer d.d. 16 december 2021 over de Stand van Zaken Binnenhof renovatie ben ik ingegaan op het schadeprotocol voor ondernemers die buitenproportionele inkomensschade lijden als gevolg van de renovatie. Indien ondernemers inkomensschade ondervinden kunnen zij een beroep doen op deze regeling.
Wat komt er terecht van de belofte om de historische Hofgracht gedeeltelijk te laten terugkeren?3 Graag een gedetailleerd antwoord.
In de zesde voortgangsrapportage is toegelicht dat er een gracht en brug zal worden aangelegd ter hoogte van de Mauritstoren en de Raad van State. In de achtste voortgangsrapportage is toegelicht dat dit ontwerp en de integratie hiervan met de Hofweg verder wordt uitgewerkt. Over het verdere verloop informeer ik uw Kamer via de reguliere voortgangsrapportages.
Zou u volgaarne de bereidheid willen hebben om het stadsbelang voor stikstofdwang te stellen door ervoor te zorgen dat stikstoffabels de binnenstad niet voor lange tijd op slot zullen zetten? Graag een gedetailleerd antwoord.
In de achtste voortgangsrapportage is toegelicht dat onderzocht wordt wat de Porthos-uitspraak van 2 november 2022 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State betekent in relatie tot het project Renovatie Binnenhof. Over de impact van deze uitspraak informeer ik de Kamer in de negende voortgangsrapportage. Ik verwacht de negende voortgangsrapportage op korte termijn aan de Kamer te doen toekomen.
Het bericht ‘Microsoft bouwt al een jaar aan een datacentrum zonder bouw- en stikstofvergunning’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Kent u het bericht «Microsoft bouwt al een jaar aan een datacentrum zonder bouw- en stikstofvergunning»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling is dat een bedrijf zonder de benodigde vergunningen een datacentrum en een hoogspanningsstation aan het bouwen is? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik.
Kunt u toelichten hoe het kan dat er, ondanks dat de benodigde vergunningen ontbreken, toch verder wordt gegaan met de bouw? Kunt u hierbij ook ingaan op de vraag waarom de bouw – sinds de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in november 2022 – niet door het bevoegde gezag stilgelegd is, zolang de benodigde vergunningen niet verstrekt zijn?
De provincie geeft aan dat de start van de bouwwerkzaamheden door Microsoft is toegestaan op basis van twee gedoogbeslissingen2 die de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft genomen. Het gaat om een gedoogbeslissing om te mogen starten met bouwen en een gedoogbeslissing om te mogen starten met bouwen van een onderstation ten behoeve van het datacentrum. De provincie geeft aan dat een beslissing tot gedogen alleen wordt genomen als er concreet zicht is op legalisatie (in dit geval het verlenen van de omgevingsvergunning). Dit is in lijn met de landelijke handhavingsstrategie3.
De gedoogbeslissingen zijn verleend vóór de uitspraak van afgelopen november door de Raad van State over het project «Porthos». Uit die uitspraak bleek dat de stikstofdepositie over de gehele bouwfase moet worden beoordeeld. Daarop is Microsoft verzocht deze informatie alsnog aan te leveren. Dit heeft Microsoft gedaan en deze informatie is door omgevingsdiensten Noordzeekanaalgebied en Noord-Holland Noord beoordeeld. De omgevingsdienst Noord-Holland Noord voert namelijk de VTH-taken namens de provincie, het bevoegd gezag, uit op het gebied van de Wnb (Wet natuurbescherming), waaronder de depositie van stikstof. De omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied voert deze taken uit op het gebied van de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) op gebied van «oprichten en in werking hebben van een inrichting» («milieu»), «bouwen van een bouwwerk» («bouw») en «het gebruik in strijd met het bestemmingsplan» («ruimtelijke ordening»). Een oordeel over de definitieve vergunning of het stilleggen van de bouw is pas gegeven nadat de aanvullende informatie is beoordeeld. De gedoogbeslissingen golden tot die tijd daarom nog steeds.
De omgevingsvergunning is inmiddels op 19 april jl. verleend. De vergunning is nog niet onherroepelijk. De provincie geeft aan dat het risico van het bouwen, vooruitlopend op de onherroepelijke omgevingsvergunning, bij Microsoft ligt. Dat risico is dat bijvoorbeeld de bouw wordt stilgelegd, indien de vergunning door de rechter wordt vernietigd. De keuze om in die situatie te gaan handhaven en op welke manier ligt bij het bevoegd gezag (provincie Noord-Holland).
Welke natuurgebieden in de omgeving van het datacentrum en het hoogspanningsstation in aanbouw lijden onder een stikstofoverschot?
Wanneer het niet is uit te sluiten dat een project leidt tot significant negatieve effecten voor een Natura 2000-gebied moet een worden aangevraagd. Het bevoegd gezag provincie Noord-Holland heeft op 19 april jl. de omgevingsvergunning verleend en daarin geconcludeerd dat er geen sprake is van een vergunningplicht op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb voor het oprichten en exploiteren van het datacentrum. Er is namelijk sprake dat er geen toename plaatsvindt van de stikstofdepositie die op grond van een eerdere milieutoestemming voor die locatie was toegestaan en als referentiesituatie geldt (intern salderen).
Heeft het Rijk, in het geval dat het decentrale bevoegde gezag de voortgang van de bouw zonder benodigde vergunningen gedoogt, in het uiterste geval de mogelijkheid om de bouw stil te leggen zolang de benodigde vergunningen niet zijn verstrekt? Kunt u dit antwoord toelichten met verwijzing naar de relevante juridische bronnen?
Het Rijk heeft als kadersteller (nationale wetgever) geen rol bij de uitvoering van vergunningverlening en het toezichthouden op de bouw- en natuurvergunningen. Wel stuurt het Rijk actief op een aantal grote impactvolle ontwikkelingen, bijvoorbeeld hyperscale datacentra. Via een AMvB leggen we in nationale regels vast dat er, buiten twee uitzonderingslocaties, nergens meer nieuwe hyperscale datacentra gerealiseerd mogen worden. Provincies en gemeenten voeren hun taken uit binnen de kaders van vastgestelde wetgeving op nationaal niveau.
Het Rijk is vanuit het interbestuurlijk toezicht toezichthouder op de bestuursorganen van de provincies (waaronder gedeputeerde staten) als het gaat om de uitvoering van provinciale medebewindstaken. Als een provincie een medebewindtaak verwaarloost kan het Rijk die taak in het uiterste geval overnemen. In dat kader bepaalt artikel 121 van de Provinciewet dat wanneer provinciale staten, gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning een bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderde beslissing niet of niet naar behoren nemen dan wel een bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderde handeling niet of niet naar behoren verrichten, of anderszins een bij of krachtens een andere dan deze wet gevorderd resultaat niet, niet tijdig of niet naar behoren tot stand brengen, de Minister wie het aangaat besluit daarin namens provinciale staten, gedeputeerde staten of de commissaris van de Koning te voorzien ten laste van de provincie. Daarnaast heeft de Kroon op grond van de Provinciewet en Gemeentewet de mogelijkheid om decentrale besluiten te vernietigen wegens strijd met het recht of algemeen belang (artikel 261 Provinciewet, artikel 268 Gemeentewet).
In het kader van het interbestuurlijk toezicht wordt echter uitgegaan van het vertrouwen dat een bestuurslaag zijn taken goed uitoefent en dat de horizontale verantwoording – van gedeputeerde staten aan provinciale staten – op orde is. Het toezicht wordt terughoudend uitgevoerd.
Deelt u de mening dat het niet goed uit te leggen is dat bijvoorbeeld de bouw van woningen vertraging oploopt vanwege de stikstofcrisis, maar dat een groot bedrijf kennelijk gewoon door kan gaan met de bouw van een datacentrum en een hoogspanningsstation, terwijl ook dat bedrijf de stikstof uitstoot onvoldoende heeft weten terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet, omdat ook Microsoft, net als ieder andere partij, dient te voldoen aan de wettelijke vereisten en een omgevingsvergunning aan te vragen. Zodoende heeft Microsoft inmiddels gegevens over stikstofuitstoot ingediend. De omgevingsdiensten, gemandateerd door provincie Noord-Holland, heeft aan de hand van de aangeleverde gegevens beoordeeld of er een bouw- en nodig is en zo ja of die vergunning kan worden verleend en onder welke condities. Inmiddels is de omgevingsvergunning verleend op 19 april jl.
Hoe is de verwarring tussen de gemeente Hollands Kroon en de provincie (omgevingsdienst) ontstaan over de vergunningverlening? Kunt u het juridisch kader schetsen van de betreffende vergunningverlening? Is deze verwarring inmiddels geheel opgelost?
Provincie Noord-Holland heeft het volgende aangegeven: De gemeente Hollands Kroon heeft in 2020 de eerste aanvraag van Microsoft in behandeling genomen volgens toen geldende inzichten over de bevoegdheid om te beslissen over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het «oprichten en in werking hebben van een inrichting» («milieu»). De belangrijkste afweging daarbij was dat de aanwezige aggregaten alleen bij stroomstoringen zouden worden gebruikt. Tijdens het vergunningverleningsproces heeft het Kenniscentrum InfoMil4, op zijn website een handreiking gepubliceerd in welke gevallen voor een datacenter een omgevingsvergunning nodig is. Volgens deze nieuwe inzichten moeten noodstroomvoorzieningen wel worden meegeteld bij het totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van stookinstallaties. In het geval van Microsoft komt het totaal opgesteld vermogen daarmee boven 50 MW, waardoor de noodstroomvoorzieningen een zogenaamde IPPC-installatie worden en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland het bevoegd gezag werd. In constructief overleg tussen de provincie, de gemeente Hollands Kroon en Microsoft is vervolgens gewerkt aan een compleet nieuw vergunningsproces.
Klopt het dat doordat Microsoft zelf een tussenstation bouwt andere bedrijven minder snel toegang krijgen tot het stroomnet? Zo ja, wat zijn de praktische gevolgen hiervan?
Nee dat klopt niet. Microsoft sluit direct aan op het hoogspanningsnet van TenneT die volgens huidige wet- en regelgeving handelt op basis van het «first come, first served»-principe (non-discriminatiebeginsel).
Kunt u voorgaande vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
De voorgaande vragen zijn door mij op uw verzoek zo veel als mogelijk afzonderlijk beantwoord.
Het Italiaanse tekort en de subsidieregling voor het isoleren van woningen die meer dan 100 miljard lijkt te gaan kosten |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «Italy faces upward deficitt revsions on reckless stimulus plan», waaruit duidelijk wordt dat Italië uitgaven van de orde van grootte van 110 miljard euro buiten de tekortcijfers gehouden heeft?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel.
Klopt het dat Istat (het CBS van Italië) op 1 maart komt/gekomen is met nieuwe versies van de nationale rekeningen? Kunt u aangeven hoe groot het tekort is volgens de originele rekeningen en de herziene rekeningen voor de jaren 2020, 2021 en 2022 en voor de jaren waarin een voorspelling gedaan wordt?
Istat heeft 1 maart jl. de nationale rekeningen over het jaar 2022 gepubliceerd.2 De regels waar nationale rekeningen van lidstaten van de Europese Unie aan moeten voldoen zijn vastgelegd in het Europees Systeem van rekeningen. In aanvulling op de regels bestaat er een handleiding met extra sturing en kwalificaties voor de regels omtrent het overheidstekort en schuld (Manual on Government Deficit and Debt; MGDD).
Italië heeft in reactie op de COVID-19 pandemie verschillende maatregelen getroffen om de economische impact van de pandemie te beperken. Eén daarvan was de zogenaamde superbonus die huishoudens een belastingkorting biedt om de energie-efficiëntie van huizen te verbeteren of deze beter bestand te maken tegen aardbevingen. Daarnaast is de zogenaamde bonus facciate geïntroduceerd, die gericht is op de renovatie van gevels.
De maatregelen geven huishoudens het recht om verspreid over een aantal jaar bij de belastingaangifte een korting te vragen. Het recht op een belastingkorting kon tot voor kort ook overgedragen worden, waardoor het huishouden in één keer het meerjarige bedrag kon ontvangen van de partij die het recht op de belastingkorting overneemt, terwijl de overnemende partij de belastingkorting dan over meerdere jaren inbrengt in de belastingaangifte of gebruikt om een opgebouwde belastingschuld te vereffenen. In de praktijk leidt de maatregel dus over meerdere jaren tot lagere belastinginkomsten voor de Italiaanse staat.
De op dat moment geldende regels maakten echter onvoldoende duidelijk hoe de nieuwe Italiaanse belastingkorting geclassificeerd moest worden. In bepaalde gevallen moeten belastingkortingen namelijk niet als lagere inkomsten worden geboekt op het moment dat die zich voordoen maar moeten de volledige toekomstige lagere inkomsten direct als hogere uitgaven worden geregistreerd. Het Italiaanse statistiekbureau heeft Eurostat in het voorjaar van 2021 daarom om advies gevraagd. Eurostat heeft in haar antwoord bevestigd dat de belastingkorting in het kader van de superbonus niet eenduidig geclassificeerd kon worden en gaf aan dat met de update van de MGDD-handleiding specifieke regels geïntroduceerd zouden worden om deze casus te ondervangen.3
Eurostat heeft 1 februari 2023 de nieuwe versie van de handleiding gepubliceerd inclusief de aangekondigde methodologie omtrent belastingkortingen zoals verleend onder de «superbonus».4 Voor het vraagstuk van de Italiaanse belastingkorting is met name van belang of deze als «te betalen» (payable) of «niet te betalen» (non-payable) aangemerkt moeten worden. Er zijn drie factoren van belang om te bepalen of een belastingkorting als payable of non-payable geadministreerd moet worden: is de korting overdraagbaar aan anderen, is de korting geldig over een langere periode en kan de korting volledig ingezet worden om openstaande schulden af te betalen. Daarbij is met name het vraagstuk of het gehele bedrag waar de maatregel recht op geeft uiteindelijk over meerdere jaren als belastingkorting opgevoerd kan worden. In dat geval wordt de korting in zijn geheel als uitgave van de overheid gerekend in het jaar van verstrekking van het recht op de belastingkorting.
De verleende belastingkorting in het kader van de zogenaamde superbonus en bonus facciate zijn door Istat in eerste instantie, en in afwachting van het nader advies van Eurostat, als non-payable geregistreerd. In die hoedanigheid zouden deze worden geboekt als lagere belastinginkomsten op het moment dat de belastingkorting daadwerkelijk wordt gebruikt. De nieuwe MGDD-handleiding leidt echter tot het boeken van deze maatregelen als payable, waardoor het volledige bedrag aan toekomstige belastingkortingen waar de regeling recht op geeft in het jaar dat dit recht ontstaat volledig als uitgave moet worden geboekt.
Dit heeft gevolgen voor het berekende tekort over 2020, 2021 en 2022. Het Italiaanse begrotingstekort wordt door de registratie van de bonus als payable voor 2020 bijgesteld van -9,5 naar -9,7 procent bbp en voor 2021 van -7,2 naar -9 procent bbp. Het begrotingstekort over 2022 bedraagt volgens Istat -8 procent bbp waar de eind 2022 door de Europese Commissie bij haar herfstraming in november een tekort van 5,1% bbp verwacht en de Italiaanse geactualiseerde ontwerpbegroting die daarna volgde een verwacht tekort van 5,6% bbp liet zien.5
Hoewel dit forse bijstelling zijn, blijven de totale meerjarige kosten van de regeling onveranderd. In plaats van deze kosten te spreiden over meerdere jaren en te boeken als lagere belastinginkomsten, zoals in de praktijk het geval zal zijn, is Italië wegens de aangepaste boekhoudkundige regels verplicht om de volledige toekomstige kosten in het jaar van verstrekking als uitgaven te rekenen waardoor het tekort in deze jaren hoger uitvalt. Zowel de hoogte van de begrotingstekorten in de verschillende jaren als de samenstelling van de uitgaven en de inkomsten zal over een lange reeks van jaren dus verschillen van de eerdere (verwachte) boekhouding en van de kas-uitgaven en de kas-ontvangsten van de Italiaanse overheid.
Er is geen aanpassing gedaan voor het verwachtte tekortsaldo voor de komende jaren: Istat rapporteert met de nationale rekeningen enkel over de realisatie van de afgelopen jaren. Omdat het volledige bedrag van de maatregelen door de aanpassing als uitgaven zijn geboekt, hoeven de lagere belastingontvangsten als gevolg van de belastingkorting de komende jaren niet te worden geboekt. Daardoor leidt de boekhoudkundige aanpassing ertoe dat het Italiaanse begrotingstekort de komende jaren vanuit het perspectief van de genoemde maatregelen minder groot zal zijn dan eerder verwacht. De totale kosten van de maatregel blijven immers gelijk, waardoor de hogere tekorten van de afgelopen jaren gespiegeld zullen worden door lagere tekorten in de komende jaren. De Italiaanse overheid hoeft door de nieuwe boekhoudkundige verwerking van de maatregelen de komende jaren niet meer of minder te lenen op de kapitaalmarkt voor de financiering van de maatregelen. De financieringsbehoefte is immers afhankelijk van de kas-uitgaven en kas-inkomsten van de overheid, die door de gewijzigde boekhoudkundige verwerking van de maatregelen niet wijzigen.
Herinnert u zich dat de crisis in Griekenland pas echt begon toen de cijfers van Griekenland herzien moesten worden en het tekort in 2009 veel hoger bleek dan verwacht en ver boven de 10 procent uitkwam?
De bijstelling van het Italiaanse begrotingstekort komt voort uit een verduidelijking van de methodologie door Eurostat, naar aanleiding van de vragen hierover van Istat in 2021. De bijstelling leidt tot een verschuiving in de tijd van de impact van de maatregelen, waarbij de aard van de belastingkorting er toe leidt dat het volledig bedrag meteen als uitgave van de overheid wordt geregistreerd, hoewel de impact op de kas-uitgaven en kas-ontvangsten van de Italiaanse overheid in de vorm van toekomstige lagere belastingontvangsten zal zijn. De totale meerjarige kosten van de maatregel veranderen door de gewijzigde boekhoudkundige verwerking niet en de benodigde financiering van de Italiaanse staatsschuld verandert ook niet.
Sinds wanneer is de Eurogroep op de hoogte van het probleem dat Italië een enorme stimuleringspakket heeft dat buiten de begrotingscijfers gehouden is?
De aanpassing van het Italiaanse begrotingstekort is niet in de Eurogroep besproken. Zoals in antwoord 2 toegelicht heeft Italië de belastingkorting onder de superbonus en de bonus facciate tot voor kort als non-payable geregistreerd. Dat was niet in strijd met de op dat moment geldende MGDD-handleiding van Eurostat. Als gevolg van het aanpassen van de kwalificatienormen van belastingkortingen door Eurostat, die mede naar aanleiding van vragen van Istat over de specifieke Italiaanse belastingkortingen, wordt de belastingkorting nu als payable geregistreerd. Hierdoor wordt de korting in zijn geheel als uitgave van de overheid gerekend in het jaar dat het recht erop ontstaat. Dit maakt dat Istat het begrotingstekort van Italië voor 2020 en 2021 heeft aangepast en de methode direct heeft toegepast op de tekortcijfers voor 2022.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van het feit dat Italië waarschijnlijk een veel groter begrotingstekort heeft dan voorgespiegeld?
De bijstelling van het begrotingstekort naar aanleiding van de nieuwe classificatie van de belastingvoordelen is op 23 februari onder de ambtelijke aandacht gekomen. Ik ben zelf op 6 maart op de hoogte gesteld.
Hoe hebben de maatregelen om begrotingen en uitgaven te controleren gewerkt?
De aanleiding voor de bijstelling van het Italiaanse overheidstekort is een verandering in de methodologie die Eurostat vaststelt voor de berekening van het overheidstekort. De regels die golden op het moment dat Italië de belastingkortingen introduceerde maakten onvoldoende duidelijk hoe de belastingkorting geclassificeerd moest worden. Het Italiaanse statistiekbureau heeft Eurostat in 2021 om advies gevraagd. Eurostat heeft in haar antwoord bevestigd dat de korting in het kader van de superbonus niet eenduidig geclassificeerd kan worden en gaf aan dat met de update van de handleiding specifieke regels geïntroduceerd zullen worden om deze casus te ondervangen.
Wat hebben de Eurogroep en Eurostat gedaan om ervoor te zorgen dat de Italiaanse begroting wel een getrouw beeld gaf van de werkelijkheid?
De Eurogroep heeft niet over dit onderwerp gesproken. Eurostat heeft naar aanleiding van vragen van Istat de MDGG-handleiding aangepast zodat deze duidelijkheid schept over de belastingkorting zoals die in de Italiaanse maatregelen is vormgegeven.
Bent u ervan op de hoogte dat het Italiaans Parlement al op 23 november 2021 gewaarschuwd werd in een hoorzitting door de eigen begrotingsdienst (upbilancio) voor de gevolgen voor de begroting?
Ik was hier niet van op de hoogte, maar dit past in mijn ogen goed bij het traject dat reeds in mei 2021 door Istat is ingezet om verduidelijking te krijgen over de correcte behandeling van de specifieke Italiaanse maatregelen.
Kunt u beschrijven hoe de subsidieregelingen (de superbonus 110, de bonus facciate en andere regelingen) voor de isolatie van woningen en voor het aardbevingsbestendig maken van woningen eruit zagen?
De Italiaanse regering heeft verschillende regelingen geïntroduceerd om huishoudens te bewegen om huizen energie-efficiënter en/of aardbevingsbestendiger te maken. Istat geeft in de publicatie van de nationale rekeningen aan dat de methodologische aanpassing tot gevolg heeft dat de superbonus en bonus facciate in het jaar van verstrekking in het tekort opgenomen moet worden.
De bonus facciate liep van 2019 tot en met 2022 en bood een belastingkorting van aanvankelijk 90% en later 60% van de kosten voor de renovatie van gevels in historische centra. De superbonus is in 2020 geïntroduceerd om de economische impact van de COVID-19 pandemie te beperken door de economie te stimuleren en werkgelegenheid te beschermen en is als enige bonusmaatregel opgenomen in het Italiaanse herstel- en veerkrachtplan. Huishoudens ontvangen een belastingkorting voor werkzaamheden die de energieprestaties van het huis verbeteren of bijdragen aan de aardbeving-bestendigheid van het gebouw. Daarnaast valt ook de installatie van zonnepanelen en laadinfrastructuur voor elektrische voortuigen onder de reikwijdte van de regeling. De belastingkorting kan door de gebruiker gespreid over 5 of 10 jaar worden benut. Ook is het mogelijk om de korting over te dragen aan de aannemer die hiervoor korting geeft op de factuur en die voorts zelf over een aantal jaren een belastingkorting kan krijgen. Tot slot heeft de begunstigde het recht om de belastingkorting over te dragen aan een financiële instelling in ruil voor een vergoeding, waarna de financiële instelling de belastingkorting kan benutten. Per 17 februari 2023 is de mogelijkheid tot het overdragen van de belastingkorting door de Italiaanse regering stopgezet. Huishoudens konden tot eind 2022 110% van de kosten van de verbouwing van hun belasting aftrekken. De in 2022 is aangetreden regering van Meloni heeft besloten de regeling af te bouwen; vanaf 2023 geldt er een korting van 90% en in 2024 en 2025 een korting van respectievelijk 70% en 65%. Naast de superbonus bestaan ook enkele kleinere regelingen die gericht zijn op het verbeteren van energie-efficiëntie of aardbevingsbestendigheid van huizen en betreft de eco- en sismabonus.
Hoe beoordeelt u het feit dat Italie deze enorm genereuze regelingen heeft voor isolatie en aardbevingsbestendig bouwen en Nederland niet, terwijl er in Nederland sprake is van energiearmoede en grote problemen met woningen, die niet tegen aardbevingen bestand zijn?
Binnen de EU geven lidstaten zelf invulling aan hun beleid op het gebied van energie-efficiëntie en aardbevingsbestendigheid en daarmee aan de invulling van hun nationale begroting. Een deel van de bonusregelingen, namelijk de superbonus, is opgenomen in het Italiaanse herstelplan in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (Recovery and Resilience Facility, RRF) en wordt met 14 miljard door de EU gesteund, het overige deel wordt nationaal gefinancierd. De Europese Commissie constateerde bij de beoordeling van het Italiaanse herstelplan dat de maatregel in lijn is met de landspecifieke aanbeveling van de Raad voor Italië in 2020 om het economisch herstel en de veerkracht te versterken, en bovendien bijdraagt aan de doelstelling van klimaattransitie. De Commissie was daarom positief over dit onderdeel van het herstelplan. De Raad, inclusief Nederland, heeft zich achter dit oordeel geschaard en heeft het herstelplan goedgekeurd.6
In de brief van 7 juli 2021 bent u geïnformeerd over de positieve beoordeling van de Commissie van het Italiaanse herstelplan en de kabinetsappreciatie daarvan.7
Zal Nederland direct of indirect deels opdraaien voor deze kosten?
De bijstelling als gevolg van de aangepaste wijze van kwalificeren heeft gevolgen voor de hoogte van het Italiaanse begrotingstekort en de samenstelling ervan in de afgelopen jaren en toekomstige jaren. De totale kosten van de regeling worden door de aangepaste wijze van kwalificeren niet beïnvloed. Ook de totale benodigde marktfinanciering wordt niet beïnvloed door de gewijzigde cijfers voor het begrotingstekort.
Maatregelen die in het Italiaanse herstelplan opgenomen zijn worden deels via EU-middelen gefinancierd middels subsidies en leningen. Die middelen leent de Unie op de kapitaalmarkt. Italië draagt zelf de lasten van de leningen die het middels de RRF zal ontvangen. Rentelasten en terugbetaling van de subsidies gebeurt in de toekomst uit de EU-begroting. De lidstaten, waaronder Nederland, dragen middelen aan de Unie af voor de financiering van de EU-begroting. De totale kosten van de Italiaanse maatregelen en het deel dat via de RRF wordt gefinancierd veranderen niet door de gewijzigde boekhoudkundig verwerking ervan. Overigens neemt de financiering uit de RRF ook niet automatisch toe als er wel sprake zou zijn van hogere kosten van de Italiaanse maatregelen; in de RRF-systematiek zijn de initieel ingeschatte kosten van belang bij de onderbouwing van een herstelplan maar vindt de uitbetaling plaats op basis van bereikte mijlpalen en doelen, en niet op basis van daadwerkelijk gemaakte kosten. Eventuele tegenvallende kosten van maatregelen binnen een herstelplan komen daarmee voor rekening van de lidstaat.
Kunt u deze vragen één voor één en vóór 8 maart 10 uur beantwoorden in verband met het plenaire debat over de euro op 9 maart?
Ja.
De tijdelijke verrekenfactor voor nieuwbouw vanwege de hoger uitgevallen milieubelasting van warmtepompen |
|
Renske Leijten , Sandra Beckerman |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Per wanneer is de tijdelijke verrekenfactor voor nieuwbouw vanwege de hoger uitgevallen milieubelasting van warmtepompen van kracht?1
De tijdelijke verrekenfactor is met ingang van 2 februari 2023 van kracht. Voordat deze tijdelijke verrekenfactor vorm kon worden gegeven, is vanaf september 2022 gerekend met de oude milieudata voor warmtepompen, die een lagere milieubelasting berekenden, dan de toen inmiddels bekende werkelijke milieubelasting.
Wanneer bent u geïnformeerd over de hogere milieubelasting en de noodzaak van een tijdelijke verrekenfactor?
Het Ministerie van BZK is in september 2022 geïnformeerd over de hogere milieubelasting van warmtepompen dan tot dan toe werd aangenomen en over het voorstel om te werken met een tijdelijke verrekenfactor. Dit is gedaan door de stichting Nationale Milieudatabase (NMD), die onafhankelijke beheerder is van zowel de Nationale Milieudatabase als van de Bepalingsmethode Milieuprestatie Bouwwerken – de methode waarmee de milieuprestatie wordt berekend.
Dit inzicht in de hogere milieubelasting werd duidelijk toen een leverancier van warmtepompen voor een nieuw model warmtepomp de milieubelasting liet berekenen. De berekende milieubelasting van dat nieuwe model bleek vele malen hoger dan de milieubelasting van de warmtepompen die al in de database zaten. Uit een vergelijking tussen de oude en de nieuwe milieudata bleek, dat in de oude milieudata niet alle milieucomponenten van een warmtepomp goed waren meegenomen. In de ingediende milieudata van het nieuwe model warmtepomp werden wel alle milieucomponenten op correcte manier meegenomen.
Dit betekent dat de berekende milieubelasting van al eerder in de database opgenomen warmtepompen lager is dan hun werkelijke milieubelasting.
Naar aanleiding van deze constatering heeft de stichting NMD onderzoek gestart naar correctheid van milieudata van warmtepompen en andere klimaatinstallaties in gebouwen, zoals ventilatie en koeling. Dit onderzoek wordt op 1 april 2023 afgerond.
Het gevolg van het vervangen van de oude (incomplete) door de nieuwe (complete) milieudata bleek voor warmtepompen dusdanig groot dat rekenen met de milieudata voor de nieuwe warmtepompen leidt tot praktijkproblemen. In de eerste plaats omdat er een ongelijk speelveld kan ontstaan tussen warmtepompen met oude en nieuwe data. Maar ook omdat vanwege de opnieuw berekende bijdrage van de warmtepomp, grote verschillen ontstaan in de berekende milieuprestatie van een gebouw met een warmtepomp met oude milieudata en een warmtepomp met nieuwe milieudata.
Om deze praktijkproblemen te ondervangen is in opdracht van de stichting NMD de tijdelijke verrekenfactor ontwikkeld. Deze werkt als volgt. De werkelijke berekende milieubelasting van nieuwe warmtepompen wordt vermenigvuldigd met de verrekenfactor, waardoor de facto bij het berekenen van de milieuprestatie van gebouwen (MPG) wordt gerekend met de waarden van de oude warmtepompen.
Meer informatie is te vinden op de website van de Nationale Milieudatabase, met name op een pagina met FAQ’s met betrekking tot de tijdelijke verrekenfactor.
Kunt u aangeven hoe deze tijdelijke verrekenfactor tot stand is gekomen? Met wie overleg geweest?
De tijdelijke verrekenfactor is in opdracht van de stichting NMD ontwikkeld door het adviesbureau LBP Sight. Op dit advies is een review uitgevoerd door het adviesbureau W/E adviseurs. LBP Sight en W/E adviseurs zijn adviesbureaus met deskundigheid op het gebied van milieuprestatie van bouwwerken en bouwproducten.2
Stichting NMD heeft vervolgens na overleg met het Ministerie van BZK, FME en Techniek Nederland de tijdelijke verrekenfactor ingevoerd die op warmtepompen met geactualiseerde productkaarten mag worden toegepast.3
Welk juridisch advies heeft u ingewonnen over de tijdelijke verrekenfactor? Kunt u die per direct naar de Kamer sturen?
Ik heb geen juridisch advies ingewonnen over de tijdelijke verrekenfactor. De tijdelijke verrekenfactor is een onderdeel van het stelsel van de Nationale Milieudatabase en de Bepalingsmethode dat door de onafhankelijke stichting NMD wordt beheerd.
Ik ben verantwoordelijk voor de vaststelling van de minimum milieuprestatie-eis in de bouwregelgeving en de aanwijzing van de bepalingsmethode als instrument voor de berekening van de milieuprestatie van bouwwerken ten behoeve van de toetsing aan de eis. De bepalingsmethode is niet gewijzigd.
Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd over de tijdelijke verrekenfactor?
De tijdelijke verrekenfactor is onderdeel van de milieudata van warmtepompen, zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven. De Minister van BZK heeft in het Vragenuur van 21 februari jongstleden geantwoord, dat het beheer van de milieudata wordt gedaan door de sector zelf, niet door de rijksoverheid. Het beheer van de database, de data daarin én de bepalingsmethode is een verantwoordelijkheid van de onafhankelijke stichting NMD. Communicatie over de werkwijze en de data in de database is de verantwoordelijkheid van de stichting NMD.
In het hetzelfde Vragenuur heeft de Minister van BZK ook gesteld, dat de eis zelf niet is gewijzigd: die is staat onveranderd op 0,8. Als de in de bouwregelgeving aangewezen bepalingsmethode of eis wordt gewijzigd, wordt uw Kamer daarover geïnformeerd.
Wat is het gevolg van de hogere milieubelasting voor de klimaatopgave, inclusief de gebouwde omgeving?
Er is geen negatief gevolg voor de klimaatopgave en verduurzaming van de gebouwde omgeving, als gevolg van de hoger uitgevallen MKI-score. Het onderzoek van de stichting NMD richt zich op de materiaal gebonden milieu-impact van de warmtepomp. Die milieu-impact blijkt hoger dan eerder werd aangenomen. Het onderzoek geeft echter geen inzicht over de milieuvoordelen van de warmtepomp tijdens het gebruik. In de gebruiksfase bespaart de warmtepomp juist veel CO2-uitstoot t.o.v. een cv-ketel door de gunstigere energieprestatie. Wanneer gekeken wordt naar de som van de materiaal gebonden milieu-impact en de energieprestatie, zijn warmtepompen in veel situaties een klimaatvriendelijker alternatief voor de cv-ketel.
Met het oog op de aangekondigde normering van verwarmingsinstallaties in de bestaande bouw heb ik TNO gevraagd om zeker te stellen of er gevallen zijn, bijvoorbeeld bij een heel laag aardgasverbruik, waar een (hybride) warmtepomp per saldo geen positief effect op het milieu heeft. De resultaten hiervan worden betrokken bij de brief over de reikwijdte van de normering, die ik over enkele weken aan uw Kamer zal toezenden.
Overigens is er nu al een tendens in de markt zichtbaar naar de productie van warmtepompen met een lagere klimaatbelasting. Deze is mede veroorzaakt door de lopende herziening van de EU-verordening inzake gefluoreerde broeikasgassen, waarin voorstellen zijn opgenomen om de inzet van koudemiddelen met een hoog klimaat opwarmend vermogen te verbieden.
Het bericht ‘Woningbouw loopt vast: kopers én bouwers haken af’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Woningbouw loopt vast: kopers én bouwers haken af» uit De Telegraaf?1
Ja.
Wat is de prognose van het aantal op te leveren nieuwbouwwoningen in 2023?
In 2022 zijn 74.217 woningen toegevoegd door nieuwbouw (CBS – voorlopige cijfers). Prognoses vanuit verschillende organisaties (bijvoorbeeld de prognoses van EIB2, banken en de NVM) lopen uiteen en zijn met onzekerheden omgeven. Samen met medeoverheden, marktpartijen werken we eraan om de productie te verhogen. Hierover maken we afspraken in de woondeals, heb ik een plan van aanpak opgesteld over het versnellen van processen en procedures, zijn er financiële regelingen, zoals de WBI om de woningbouwproductie te stimuleren en wordt geïnvesteerd in een groot aantal locaties via de MIRT afspraken (6 miljard euro in woningbouw en infrastructuur en 1,6 miljard in versnellingsmaatregelen). Ik heb uw Kamer hierover op 7 februari 2023 geïnformeerd.3 Over de prognoses over 2023 en verder, informeer ik uw Kamer medio dit jaar.
Wat is het effect van overheidsmaatregelen, zoals de regulering van de middenhuur, voor de woningbouwprojecten die enerzijds binnenkort van start gaan en die anderzijds nog moeten worden ontwikkeld?
Door de regulering van het middensegment bepaalt het woningwaarderingsstelsel (WWS) per 2024 voor woningen tot 187 de maximale huurprijs. Woningen die op basis van punten in het middensegment thuishoren, maar nu een hogere huurprijs hebben, zullen dan bij een nieuwe verhuring hun prijs moeten verlagen. Voor nieuwbouw geldt dat er voor de start van de bouw rekening wordt gehouden met een bepaalde huurprijs. Door de regulering kan het zijn dat een woning voor minder verhuurd kan worden dan hetgeen waar de ontwikkelaar rekening mee had gehouden. Het geïsoleerde effect van de regulering is echter niet eenduidig te bepalen. Ook andere factoren, zoals de ontwikkeling van de rente en bouwkosten beïnvloeden de nieuwbouw.
Ondanks de regulering moet het voldoende aantrekkelijk blijven om te investeren in nieuwbouw. Hier heb ik bij de vormgeving van de regulering veel aandacht voor gehad. Zo heb ik ervoor gekozen om het WWS te moderniseren, zodat de kwaliteit van een woning beter wordt gewaardeerd en het stelsel beter aansluit bij de kwaliteit van middenhuurwoningen die nu gebouwd worden. Een onderdeel van deze moderniseringsslag is dat betere energielabels meer punten krijgen en slechtere energielabels aftrekpunten. Daarnaast wil ik een tijdelijke opslag invoeren voor nog op te leveren nieuwbouwwoningen ter hoogte van 5% op de maximale huurprijs voor 10 jaar. Uitgangspunt is dat dit geldt voor middenhuurwoningen die worden opgeleverd na 1 januari 2024 en waarvan de bouw gestart is voor 1 januari 2025.4 Deze opslag moet helpen om dat geplande projecten door te kunnen laten gaan. Daarna acht ik het redelijk dat partijen hebben kunnen anticiperen op de regulering.
Welke verklaring heeft u voor het feit dat grote institutionele beleggers Nederland op dit moment volledig links zouden laten liggen ten aanzien van de bouwopgave, terwijl deze beleggers juist nodig zijn om de woningmarkt vlot te trekken met hun investeringen in grote woningbouwprojecten?
Ik deel de opvatting dat ook beleggers nodig zijn voor de woningbouw. Tegelijkertijd deel ik uw opmerking niet dat grote institutionele beleggers Nederland op dit moment volledig links zouden laten liggen. Samen met gemeenten en provincies neem ik de regie op woningmarkt. In de regionale woondeals wordt de woningbouwprogrammering tot en met 2030 afgesproken door provincie, gemeenten en Rijk. Om deze aantallen woningen te realiseren zullen gemeenten de instrumenten die ze daarvoor hebben ook moeten inzetten. Zij moeten daarbij nauw samenwerken met marktpartijen. Daarin worden ook plannen gemaakt voor middenhuur die ook door institutionele beleggers moeten worden gerealiseerd.
Bent u het met de stelling in het artikel eens dat het niet slim is om vooral de focus te leggen op gestapelde bouw in binnensteden? Zo nee, waarom bent u het hier niet mee eens?
Om de woningbouwopgave te realiseren moeten alle kansrijke locaties benut worden: binnenstedelijk en buitenstedelijk. Om aan te sluiten bij de woonbehoefte worden er daarbij zowel eengezinswoningen gebouwd als gestapelde woningen: zowel binnenstedelijk als aan randen van steden en dorpen. Volgens gegevens van ABF betreft ongeveer 51% procent van de woningen eengezinswoningen en 49% appartementen. Om de woningbouwbouwdoelstelling van 900.000 woningen tot en met 2030 te halen is het vooral van belang om overal kansrijke locaties te ontwikkelen: binnenstedelijk én buitenstedelijk. Zie ook mijn brief aan uw Kamer van 7 februari 2022 over de ontwikkeling van (grootschalige) woningbouwlocaties.5
Onderschrijft u dat er meer kansen liggen voor buitenstedelijk bouwen, mede gelet op het feit dat binnenstedelijke projecten gevoelig zijn voor economische fluctuaties?
Ik constateer dat woningbouw voor alle locaties ingewikkelder wordt vanwege stijgende bouwkosten, gebrek aan menskracht en marktomstandigheden die veranderen. Dat geldt zowel voor binnenstedelijke als buitenstedelijke locaties. Zo kan er bij buitenstedelijke ontwikkelingen ook sprake zijn van complexiteit vanwege een samenhang van ruimtelijke opgaven zoals, infrastructuur, water en bodem, ligging in de nabijheid van natuurgebieden, of nabij windparken. Daarom is mijn inzet gericht op versnelling van de woningbouw, op zowel grote en kleinere locaties die snel te realiseren zijn, in de stad en aan de randen van gemeenten. De potentie van buitenstedelijke locaties wordt nu ook al benut. ABF raamt dat 35 à 40% van de huidige woningbouwplannen buiten bestaand bebouwd gebied ligt.
Ik wil buitenstedelijke locaties benutten zonder daarbij afbreuk te doen aan de uitgangspunten rondom zuinig ruimtegebruik en de bescherming van belangen zoals landschap en natuur. In dat verband is ook de Ladder voor duurzame verstedelijking van belang. Zoals in mijn brief van 7 februari aangegeven, wordt onderzoek gedaan naar de werking van de Ladder voor duurzame verstedelijking6. Daarbij ga ik naast gemeenten en provincies ook in gesprek met bouwondernemingen, projectontwikkelaars en hun marktorganisaties om zo een beter en vollediger beeld te krijgen van de knelpunten die zij ervaren en welke oplossingen daarvoor kunnen worden gevonden. Over de uitkomsten informeer ik uw Kamer in het tweede kwartaal van dit jaar.
Deelt u de mening dat we, juist in tijden van grotere economische onzekerheid, moeten blijven doorbouwen om te voorkomen dat we een herhaling van zetten krijgen?
Ja, die mening deel ik met u. Juist vanwege de moeilijke omstandigheden is het belangrijk dat we samen optrekken in de uitvoering van het beleid gericht op de realisatie van de woningbouwplannen. Zorgen dat we tempo maken met de ontwikkeling van locaties is daarbij een belangrijk onderdeel. Daartoe informeerde ik u in januari over het plan van aanpak om de totstandkoming van woningen te versnellen. Ook versterk ik samen met provincies en gemeenten de regie op de woningbouw, door via woondeals af te spreken wanneer welke woningen worden gebouwd voor welke doelgroepen.
Alle betrokken partijen, overheden, marktpartijen zoals ontwikkelaars, bouwers en beleggers en ook de corporaties zijn daarbij onmisbaar. Partijen hebben in de intentieverklaring «Samen doorbouwen in onzekere tijden» naar elkaar uitgesproken om ervoor te zorgen dat er ook ten tijde van onzekerheden en stijgende bouwkosten kan worden doorgebouwd.
Welke oplossingen ziet u om ook daadwerkelijk door te blijven bouwen in 2023?
Met de woondeals versterken we de samenwerking rond de volkshuisvesting. De woningbouwprogrammering per regio en gemeente klikken we vast. We nemen locaties op die van belang zijn om de afgesproken woningbouwaantallen te realiseren. Iedereen weet dan hoeveel, voor wie en waar er gebouwd kan worden. Corporaties en marktpartijen weten wat ze kunnen bouwen. Afgesproken is om de woondeals jaarlijks te herijken. Ook bespreken we waar kansen liggen voor nieuw te ontwijkkelen locaties. Verder blijven we gemeenten financieel ondersteunen met nieuwe tranches van de Woningbouwimpuls (WBI). De WBI is er voor gemeenten met een publiek tekort op een grondexploitatie, die ontstaat doordat de publieke opbrengsten lager zijn dan de publieke investeringen zoals het uitplaatsen van bedrijvigheid, het aanleggen van de openbare ruimte of nieuwe wegen. Met de eerste vier tranches worden 113 projecten financieel ondersteund, waarmee we bijdragen aan de ontwikkeling van 165.000 woningen waarvan 68% betaalbaar. Een deel van de ontwikkelingen worden in 2023 opgeleverd of gestart. Tijdens het Commissiedebat van 9 februari heb ik toegezegd in het tweede kwartaal u te informeren over de inzet van financiële instrumenten met het oog op de veranderende economische omstandigheden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat corporaties blijven doorbouwen en daarmee financiers zijn van woningbouwprojecten met twee derde betaalbare woningen, mede gelet op het afschaffen van de verhuurderheffing?
Met de afschaffing van de verhuurdersheffing is de investeringscapaciteit van de corporaties verstevigd. Met die corporaties zijn nationale prestatieafspraken gemaakt om woningen te bouwen. Deze afspraken worden doorvertaald naar de woondeals: ik vraag gemeenten om voldoende bouwlocaties op te nemen voor de bouw van deze woningen. De Taskforce Nieuwbouw Corporaties ondersteunt hierin. Over de voortgang houden we samen vinger aan de pols.
Deelt u de mening dat commitment van investeerders en aannemers noodzakelijk is, en dat alleen bestuurlijke afspraken onvoldoende zijn om de bouwambitie van 100.000 woningen ook daadwerkelijk te halen? Zo ja, welke rol krijgen zij binnen de regionale woondeals die in 2023 worden afgesloten tussen gemeentes en het Rijk?
Ik deel de mening dat commitment van investeerders en aannemers en andere betrokken partijen noodzakelijk is. Daarom zetten wij hier ook op in, door onder meer een intentieverklaring «Samen doorbouwen in onzekere tijden» op te stellen, waarin naar elkaar is uitgesproken om ervoor te zorgen dat er ook ten tijde van onzekerheden en stijgende bouwkosten kan worden. Daarnaast vind ik het essentieel dat de marktpartijen en corporaties ook betrokken worden bij de uitvoering van de woondeals. Onderdeel van de afspraken in de woondeals is dat regionale versnellingstafels worden ingericht waarin afspraken gemaakt worden gemaakt om specifieke woningbouwprojecten te versnellen en thematische knelpunten op te lossen.
Naast de provincie, de gemeente(n) en het Rijk, sluiten ook marktpartijen en corporaties aan. Partners aan deze tafel prioriteren met elkaar de te bespreken gebiedsspecifieke thema’s. Als er sprake is van landelijke thema’s kunnen deze worden besproken aan de landelijke versnellingstafel.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat nieuwe daglichteisen de bouw onbetaalbaar maken |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat nieuwe daglichteisen de bouw onbetaalbaar maken?1
Ja.
Klopt het dat per 1 januari 2023 de daglichttoetredingsberekeningsmethodiek NEN 2057 is afgeschaft en is vervangen door de NEN-EN 17037?
Nee, wel is er op 22 september 2022 een wijziging van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl) gepubliceerd (Staatsblad 2022, 360) met nieuwe daglichteisen op basis van de NEN-EN 17037 in plaats van de NEN 2057. Deze eisen zijn nog niet werking getreden. Het moment van inwerkingtreding wordt door mij nog nader bepaald. Van belang daarbij is dat aanvullend op het Bbl door mij nog gewerkt wordt aan een wijziging van de Omgevingsregeling, zoals in mijn antwoorden hierna is toegelicht.
Waarom volstond de NEN 2057 methode niet meer?
Uit een beleidsstudie van de NEN-commissie Daglicht2 volgt dat de Europese norm NEN-EN 17037 beter aansluit bij de daadwerkelijke gewaarwording van daglicht door gebruikers van gebouwen dan de huidige Nederlandse norm NEN 2057. Verder is er de algemeen geldende lijn binnen de bouwregelgeving dat de Nederlandse bouwregelgeving Europese normen gebruikt als deze beschikbaar zijn.
Hoe bent u tot het besluit gekomen om nieuwe daglichteisen in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) op te nemen?
Op basis van de beleidsstudie van de NEN-commissie Daglicht (zie antwoord 3) heb ik een voorstel voor de nieuwe daglichteisen voorgelegd aan de Juridisch-Technische Commissie (JTC) en vervolgens aan het Overlegplatform Bouwregelgeving (OPB)3. Het OPB heeft positief geadviseerd over deze wijziging. Hierna is de wijziging in (internet)consultatie gegaan en afsluitend op 26 april 2022 aan uw Kamer ter voorhang voorgelegd. Hierbij zijn door uw Kamer geen opmerkingen zijn gemaakt of vragen zijn gesteld. De consultatie heeft niet geleid tot aanpassing van de nieuwe eisen en het wijzigingsbesluit is uiteindelijk op 22 september 2022 gepubliceerd (Staatsblad 2022, 360). Wel heeft NEN naar aanleiding van de consultatie haar beleidsstudie verder verduidelijkt en worden door mij in de Omgevingsregeling nog de parameters en randvoorwaarden vastgelegd die moeten worden gehanteerd bij het gebruik van de NEN-EN 17037.
Heeft u voorafgaand aan dit besluit contact gehad met de bedrijven uit de sector die daglichtberekeningen maken? Zo ja, wat was hun oordeel over de nieuwe daglichteisen en de berekeningsmethodiek?
Ja, zoals beschreven in mijn antwoord 4 heb ik de wijziging voorgelegd aan het JTC/OPB met daarin de brancheverenigingen BNA en NL-Ingenieurs, die de architecten- respectievelijk ingenieursbureaus vertegenwoordigen. Verder hebben een aantal bureaus gereageerd bij de internetconsultatie. Voorts zitten in de genoemde NEN-commissie Daglicht ook commissieleden die werkzaam zijn bij bureaus die zelf daglichtberekeningen maken. De inbreng vanuit deze bureaus had vooral te maken met de diverse keuzemogelijkheden die in de NEN-EN 17037 worden gegeven ten aanzien van parameters en randvoorwaarden. Zoals gemeld in antwoord 4 worden deze parameters en raadvoorwaarden door mij nog eenduidig vastgelegd in de Omgevingsregeling. Deze wijziging van de Omgevingsregeling is al voorgelegd aan het JTC/OPB en zal naar verwachting in maart ter (internet)consultatie worden gepubliceerd. Inwerkingtreding van de nieuwe daglichteisen is daarbij voorzien op 1 januari 2024.
Deelt u de zorg van de indiener dat de nieuwe methodiek ertoe leidt dat het maken van een daglichtberekening veel langer duurt en een bewoner niet langer zelf een berekening kan maken, waardoor de nieuwe methodiek kostenverhogend werkt?
Nee. Voor de nieuwe eisen is een lastenonderzoek door Sira4 uitgevoerd en de resultaten hiervan staan in de Nota van toelichting in de gepubliceerde wijziging van het Bbl (Staatsblad 2022, 360). Hieruit volgt dat de kosten voor het berekenen van het daglicht in gebouwen gelijk blijven. Bij nieuwbouw worden de daglichtberekeningen in het algemeen gemaakt door professionele adviseurs (architecten en ingenieurs) waarbij gebruik wordt gemaakt van computerprogramma’s.
Voor bestaande bouw veranderen de daglichteisen en de bepaling volgens de NEN 2057 niet. Voor bewoners die hun eigen woning verbouwen gelden de daglichteisen voor bestaande bouw, waardoor voor deze bewoners niets veranderd.
Wat vindt u van de constatering dat er bij de bepalingsmethode aspecten een rol spelen die in de bouwregelgeving geen rol zouden mogen spelen, zoals de kleurstelling van de wanden en de reflectie van vloeren, wanden en het plafond?
Het klopt dat er in de NEN-EN 17037 de mogelijkheid is om met de daadwerkelijk kleurstelling van de wanden en de reflectie van vloeren, wanden en plafond te rekenen. Van deze mogelijkheden wordt bij de toepassing in het Bbl echter geen gebruik gemaakt en wordt gewerkt met vaste rekenwaarden hiervoor, die worden vastgelegd in de Omgevingsregeling (zie antwoord 5). Het voldoen aan de daglichteis is daarmee niet afhankelijk van de daadwerkelijk toegepaste kleurstelling.
Wat vindt u van de stelling dat de NEN-EN 17037 strijdig is met het beginsel van vrije indeelbaarheid, een van de uitgangspunten die ten grondslag ligt aan de Nederlandse bouwregelgeving?
Bij de nieuwe daglichteisen geldt ook dit beginsel van vrije indeelbaarheid. De beoogde toepassing van de NEN-EN 17037 is hiermee niet strijdig. De eisen worden net als de huidige daglichteisen gesteld op het niveau van verblijfsgebied en op het niveau van verblijfsruimte.
Deelt u de zorg van de indiener dat de nieuwe berekeningsmethodiek toezicht en handhaving door de gemeente op daglichteisen bij bestaande bouw ingewikkeld, zo niet onmogelijk maakt?
Nee. In het betreffende artikel gaat het daarbij om het eventueel veranderen van de kleuren van de wanden door bewoners. Zoals in mijn antwoord op vraag 5 gesteld, is de eis niet afhankelijk van de daadwerkelijke kleurstelling. Toezicht en handhaving door de gemeente hierop is dus niet aan de orde.
Op 16 februari 2022 is er een Besluit tot wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving in verband met de brandveiligheid van parkeergarages en normen voor daglicht (Kamerstuk 33 118, nr. 218) voorgehangen, waar in de Nota van Toelichting werd gesteld «De toekomstige eisen over daglicht in gebouwen zijn vergelijkbaar met de huidige eisen».Verder werd gesteld onder 5.2.2: "Ook de kosten voor het berekenen van het daglicht in gebouwen blijven gelijk. In het algemeen zullen voor deze berekeningen computerprogramma’s worden gebruikt. De lastenverzwaring van het aanschaffen van een computerprogramma is ongeveer gelijk aan de lastenverlichting die ontstaat doordat berekeningen voor daglicht relatief sneller worden gemaakt.» De indiener heeft begrepen dat een daglichtberekening per woning gemiddeld 1 uur bedroeg en met 3D tekenen via een softwarepakket nu zo’n 3–4 uur: bent u nog van mening dat hetgeen gesteld wordt in de toelichting correct is?
Zoals staat in mijn antwoord 6 volgt de informatie in de Nota van toelichting uit het uitgevoerde lastenonderzoek door Sira. Hieruit volgt dat in de praktijk nu al gewerkt wordt met software voor het 3D tekenen en toetsen van woningen en woongebouwen. Deze bestaande software kan worden uitgebreid met een module voor deze daglichteisen, waardoor de nieuwe eisen volgens Sira relatief sneller kunnen worden gemaakt.
Op welke wijze kan de daglichtberekeningsmethodiek worden vereenvoudigd?
De daglichtberekeningsmethodiek volgens NEN-EN 17037 wordt al vereenvoudigd met de vaststelling van de parameters en randvoorwaarden in de Omgevingsregeling (zie mijn antwoord op vraag 5). Daarnaast heeft NEN een Nederlandse Praktijkrichtlijn (NPR 4057) bij de NEN-EN 17037 gepubliceerd om de bouwpraktijk verder op weg te helpen bij de toepassing van de nieuwe methodiek.
De gebrekkige antwoorden aangaande stikstof |
|
Leonie Vestering (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Kunt u aangeven waarom u bij het wetgevingsoverleg Wonen en Ruimte van 14 november 2022 in reactie op motie van het lid Van Esch stelt dat «het gewoon allemaal een beetje anders zit (...) middels de bouwvrijstelling is niets vergund»?1
In de genoemde motie werd gesteld dat dankzij de bouwvrijstelling projecten zijn vergund. Ik had in mijn antwoord moeten preciseren dat door de bouwvrijstelling projecten doorgang konden vinden waarvoor geen natuurvergunning is verleend, omdat deze alleen in de realisatiefase tot stikstofdepositie leidden en waarvoor ook om andere redenen dan stikstof geen natuurvergunning vereist was. Die projecten vielen dan buiten de vergunningplicht en werden dus als zodanig niet vergund.
Kunt u bevestigen dat er, dankzij de bouwvrijstelling allerlei projecten door mochten gaan die de overheden anders niet hadden mogen laten doorgaan/vergunnen gezien het feit dat u stelt dat er middels de bouwvrijstelling niets is vergund?
Het klopt dat er projecten doorgang konden vinden die zonder bouwvrijstelling mogelijk een natuurvergunning voor de realisatiefase hadden moeten aanvragen. Overigens zou bij sommige van die projecten na een voortoets van de gevolgen voor het aspect stikstof (via een berekening) alsnog geconcludeerd kunnen worden dat de projecten niet vergunningplichtig waren, vanwege het ontbreken van het risico van significante gevolgen.
Kunt u aangeven hoeveel projecten doorgang hebben gekregen dankzij de bouwvrijstelling die anders niet hadden mogen worden vergund, vanwege significante effecten? Zo nee, waarom niet?
Het is niet mogelijk om een dergelijk overzicht te geven. Dit kan, ten eerste, niet omdat er geen totaaloverzicht of registratie van bouwprojecten in Nederland bestaat. Het is daarom niet mogelijk om inzicht te bieden in de stikstofemissies van geïnitieerde projecten.
Ten tweede bevatte de bouwvrijstelling een vrijstelling van rekenwerk. Dit hield in dat initiatiefnemers voor wat betreft stikstofdepositie die werd veroorzaakt door bouwwerkzaamheden in de realisatiefase van een project konden verwijzen naar de bouwvrijstelling bij de beoordeling of het project al dan niet significante gevolgen had voor Natura 2000-gebieden. Het is daarom niet te zeggen welke projecten wel of niet vergunningplichtig zouden zijn geweest.
Kunt u in kaart brengen hoeveel stikstofdepositie er door deze projecten, die zijn toegestaan op basis van de bouwvrijstelling, is en nog zal worden veroorzaakt? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 3.
In zijn algemeenheid is wel te zeggen dat de bijdrage van bouwactiviteiten aan de landelijke stikstofdeken niet groot is. Het beeld is dat het totaal van bouw en industrie samen zo’n 10% van de stikstofdeposities in Nederland veroorzaken (de deposities van de bouw worden niet als zodanig geregistreerd). Voor de bouw gaat het om stikstofdioxiden die vrijkomen bij verbrandingsprocessen in bouwmaterieel. Bouwmachines veroorzaken een kleine 3% van de landelijke emissies.
Gaat u de stikstofdepositie, die dankzij de bouwvrijstelling extra is en zal worden veroorzaakt maar die niet veroorzaakt had mogen worden vanwege de slechte staat van de natuur, alsnog compenseren? Zo nee, waarom niet?
De gevolgen van de stikstofdepositie in de realisatiefase van projecten zijn in deze gevallen niet per activiteit beschouwd. Dat betekent niet automatisch dat die depositie niet veroorzaakt had mogen worden. Bij een voortoets had alsnog geconstateerd kunnen worden dat de activiteiten voor het aspect stikstof geen potentiële significante gevolgen zouden hebben. Het kabinet zet zich in om op korte termijn een forse daling van emissies te bewerkstelligen, en om op langere termijn een blijvend dalende lijn in te zetten. Ik verwijs u hiervoor naar de Kamerbrief van 25 november 2022 (Kamerstukken I 2022/23, 30 252, G).