Het bericht dat het Waarborgfonds Sociale Woningbouw heeft meegewerkt aan het gebruik van risicovolle financiële producten door woningcorporaties |
|
Eric Lucassen (PVV) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de inhoud van het bericht «Waarborgfonds stimuleerde risico’s»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) onvoldoende heeft opgetreden tegen het gebruik van risicovolle financiële producten door woningcorporaties, zelfs toen woningcorporatie Vestia in 2008 al een kwart miljard euro moest bijstorten vanwege het gebruik van derivaten?
Een situatie zoals bij Vestia levert niet alleen lessen op voor het WSW maar voor alle partijen die daarbij betrokken zijn geweest. Allereerst natuurlijk voor het bestuur en de interne toezichthouders van Vestia zelf. Maar ook de betrokken banken, de controlerende accountants, de rijksoverheid, het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV) als financieel toezichthouder en het WSW als borgings-instelling dienen bij zichzelf en elkaar te rade te gaan hoe een dergelijke situatie als bij Vestia in de toekomst moet en kan worden voorkomen. Bij de herziening van de Woningwet en de daaraan verbonden algemene maatregel van bestuur zal nadrukkelijk aandacht worden besteed aan het financiële beheer van corporaties en het toezicht daarop in het algemeen en aan het gebruik van derivaten in het bijzonder. Daarnaast zal, zoals aangekondigd in mijn brief van 5 april jl.2, een externe commissie mij gaan adviseren over het financiële kader en toezicht rond corporaties. Tevens zal ik op korte termijn de regels inzake het gebruik van derivaten door woningcorporaties aanscherpen.
Is het waar dat het WSW zijn goedkeuring gaf aan banken voor de verkoop van ingewikkelde financiële producten aan woningcorporaties? Was en is het WSW voldoende in staat om de risico’s van dit soort producten te beoordelen?
In reactie op het artikel heeft het WSW mij laten weten dat het naast de monitoring van de risico’s een actieve rol heeft in het toegankelijk houden van financieringskanalen en dat dit vanuit het WSW overleg met banken en (eind)beleggers zoals verzekeraars en pensioenfondsen vereist. Het WSW heeft overlegd met enkele financiële instellingen om tot standaardbepalingen inzake derivaten te komen. Daarbij is alleen gekeken naar strijdigheid met het Reglement van deelneming en of er geen zekerheden van corporaties worden gevraagd die botsen met de zekerheden die het WSW heeft verkregen. Het WSW is echter geen partij geweest bij de derivatentransacties. Deze werden immers niet door het WSW geborgd. Corporaties dienden primair zelf de voorwaarden van te sluiten derivatencontracten te beoordelen. Bij twijfel konden deze aan het WSW worden voorgelegd ter toetsing op strijdigheid met de WSW-voorwaarden.
Is het waar dat het WSW jarenlang geen informatie kreeg van woningcorporatie Vestia over de derivatenportefeuille? Hoe kan het dat het WSW desondanks toch leningen van Vestia bleef borgen, ondanks dat er geen inzicht was in de financiële risico’s die deze woningcorporatie liep?
Nee, het is niet juist dat het WSW jarenlang geen informatie kreeg van Vestia over haar derivatenportefeuille. Dat blijkt alleen al hieruit dat in elk jaarverslag van Vestia in de afgelopen jaren informatie was opgenomen over de derivatenportefeuille. Wel zijn er gerede twijfels over de vraag of de door Vestia aan het WSW verstrekte informatie steeds, en met name in 2011, tijdig, volledig en transparant is geweest. Zolang het WSW op basis van de haar bekende informatie niet kon constateren dat de derivatenportefeuille van Vestia in strijd was met de WSW-voorwaarden had zij geen grond om haar borgingsvolume te beperken.
Deelt u de mening dat het WSW heeft gefaald in zijn toezichthoudende taak? Welke conclusies trekt u uit dit falen?
Het WSW is een privaatrechtelijke instelling die leningen borgt die corporaties aantrekken ter financiering van hun investeringen in de sociale woningbouw. De borging van het WSW maakt het mogelijk dat corporaties voldoende toegang hebben tot de kapitaalmarkt en over financiering kunnen beschikken tegen een relatief lage prijs. Het WSW heeft echter geen op publiekrecht gebaseerde toezichthoudende taak. Het toezicht dat zij uitoefent hangt uitsluitend samen met de risico´s die zij loopt vanwege haar borgingsfunctie. Dat laat onverlet dat, zoals aangegeven bij vraag 2, het WSW net als alle andere bij Vestia en haar derivatengebruik betrokken partijen lessen dient te leren uit de bij Vestia ontstane situatie. Daar zal ik het WSW ook op aanspreken.
Uitblijvende nieuwbouw en verbouwingsprojecten door de problemen bij Vestia |
|
Sadet Karabulut |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Opknappen oude Haagse wijken op losse schroeven»?1
Ja.
Deelt u de mening dat juist in de oude Haagse en Rotterdamse wijken de wijkaanpak van cruciaal belang is voor de leefbaarheid en hoe gaat u ervoor zorgen dat hier geen stagnatie in gaat optreden?
Ja, de wijkenaanpak is van belang om de problematiek in de oude stadswijken op fysiek en sociaal-economisch terrein aan te pakken. De corporaties spelen hier een cruciale rol in. De financiële problemen van Vestia betekenen dat de investeringen in de achterstandswijken waar Vestia bezit of voornemens heeft voorlopig niet plaatsvinden. Daarom ben ik met de wethouders van Den Haag en Rotterdam in overleg over de precieze consequenties en de mogelijke oplossingen in brede zin. Aan Aedes is verzocht om de bereidheid te onderzoeken van andere corporaties om een bijdrage te leveren aan de noodzakelijke investeringen in de gebieden waar Vestia actief is. Inmiddels heb ik van de wethouders van Den Haag, Rotterdam, Delft en Zoetermeer brieven ontvangen met daarin verschillende oplossingsrichtingen. De komende periode zal ik deze opties bezien op hun reële mogelijkheden.
Wat vindt u van de uitspraken van wethouder Norder van Den Haag dat u als minister verantwoordelijkheid dient te nemen voor de volkshuisvesting nu u, in aansluiting op de conclusies van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting, heeft geconcludeerd dat Vestia alle geplande investeringen moet laten vallen waar mogelijk?
Ik heb geconstateerd dat Vestia haar investeringsvoornemens zal moeten bijstellen met het oog op het noodzakelijke herstel van haar financiële situatie. Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag heb toegelicht ben ik hierover in gesprek met de wethouders van Den Haag, Rotterdam, Delft en Zoetermeer. Op beide punten neem ik dus mijn verantwoordelijkheid.
Kunt u ons een totaal overzicht doen toekomen van alle nieuwbouw- en renovatieprojecten in Nederland van Vestia die door de ontstane situatie nu stil zijn komen te liggen?
Ik heb aan Vestia gevraagd of zij een overzicht kan leveren van alle nieuwbouw- en renovatieprojecten. De bijgevoegde lijst is door Vestia verstrekt.2
Welke oplossingen ziet u voor doorgang van al geplande nieuwbouw en verbouwprojecten van Vestia ook als er geen deal met de banken gesloten kan worden voor eind mei a.s.? Bent u al in gesprek met eventuele andere partners voor alternatieve scenario’s?
Op 19 juni heb ik uw Kamer geïnformeerd3 over de gemaakte afspraken tussen Vestia en de banken. Op basis van deze afspraken worden momenteel verdere vervolgstappen bepaald. Ik ben met Aedes, betrokken gemeenten, de VNG en andere corporaties in gesprek over de overname van investeringsopgaven van Vestia.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de huurders nu uiteindelijk de dupe zijn van het debacle bij Vestia en zo spoedig mogelijk duidelijkheid dienen te krijgen over doorgang van projecten? Hoe gaat u hiervoor zorg dragen?
Ik vind de situatie die is ontstaan, ook voor de huurders van Vestia, bijzonder vervelend. Er is onzekerheid ontstaan over de woningverbetering, verhuismogelijkheden en de huurprijzen. Vestia heeft aangegeven dat er niet wordt bezuinigd op de onderhouds- en beheerprogramma’s. Voor nieuwe huurders zullen de huren bij vrijkomende woningen weliswaar verhoogd worden, maar tot 92% van de maximale huurprijsgrens.
Zijn de betrokken bewonersorganisaties in de betreffende steden en wijken inmiddels benaderd? Zo nee, waarom niet?
De huurders van Vestia zijn allemaal geïnformeerd over de situatie. Ik ga er van uit dat Vestia haar huurders nader zal informeren als de situatie hier om vraagt. Het is de verantwoordelijkheid van de betrokken gemeenten en Vestia om de bewonersorganisaties in de steden en wijken te informeren.
Dreigend woningtekort in Metropoolregio Amsterdam |
|
Sadet Karabulut |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Amsterdam vreest over dertig jaar voor groot woningtekort»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat uit de Quickscan Woningbouw blijkt dat de Metropoolregio Amsterdam mogelijk te maken krijgt met een vraag naar 270 000 extra woningen tot 2040 die niet kunnen worden gerealiseerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
De behoefte aan extra woningen in de noordelijke Randstad tot 2040 is gemeten in het onderzoek «Houdbaarheid Woningbehoefte prognoses Noordvleugel». Dat onderzoek is op 18 oktober 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 089, nr. 88) aan uw Kamer aangeboden door de ministers van Infrastructuur en Milieu en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en is met u besproken in het Algemeen Overleg Grootproject RRAAM van 21 december 2011.
De conclusie, dat die woningen niet kunnen worden gerealiseerd is prematuur.
De regio heeft in een quickscan aangegeven dat zij nu ruimte ziet voor 208 000 woningen en mogelijkheden voor 70 000 extra woningen bij knooppunten en kantoorlocaties. De conclusie van de regiobestuurders is, dat er daarmee geen aanleiding is om nu al naar nieuwe locaties te gaan zoeken. Daarnaast heeft de quickscan ook een aantal potentiële en toekomstige ruimtelijke beperkingen voor woningbouw geïdentificeerd waarmee mogelijk rekening moet worden gehouden. Dit zijn echter nog geen feiten of voldongen zaken, maar aandachtspunten bij het goed faciliteren van de woningbouwbehoefte in deze regio.
Aanbod van voldoende, goede en betaalbare woningen en een voldoende arbeidspotentieel maakt een belangrijk onderdeel uit van het vestigingsklimaat en is een voorwaarde voor een duurzame economische ontwikkeling. De Metropoolregio Amsterdam (MRA) heeft een inschatting gemaakt van de mogelijkheden om de regionale woningproductie verder op te schroeven.
Op basis van het huidige bouwtempo lijkt het realistisch om te veronderstellen dat tot 2020 het tekort aan woningen in de regio op zal gaan lopen. Ook die conclusie is overigens vermeld in het onderzoek «Houdbaarheid Woningbehoefte prognoses Noordvleugel».
Wat vindt u van de conclusie uit het rapport dat een inhaalslag waarbij de regionale woningbouwproductie groeit naar 12 500 woningen per jaar, voor praktisch onmogelijk wordt gehouden?
De conclusie dat het, gezien de huidige omstandigheden op de woningmarkt, moeilijk zal zijn op korte termijn dergelijke aantallen woningen te realiseren, kan ik onderschrijven. De regionale partijen stemmen woningbouwplannen ook onderling met elkaar af ten behoeve van de uitvoering en uitvoerbaarheid.
Het Rijk is graag bereid hierin mee te denken. In het Bestuurlijk Overleg MIRT van het najaar 2011 hebben wij de regio al uitgenodigd om concrete casuïstiek van knelpunten in wet- en regelgeving aan te geven. Duidelijk is wel dat er in deze regio nog een forse verstedelijkingsopgave in het verschiet ligt en dat er zorgvuldig moet worden omgegaan met de beschikbare locaties en plancapaciteit.
Hoe verhoudt de conclusie uit het rapport dat studenten en kennismigranten Amsterdam vanwege het ontbreken van woonruimte zullen gaan mijden, zich tot de in december door u aangekondigde plannen voor 16 000 extra studentenwoningen bovenop de al geplande 16 000 in de vier grote steden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met het landelijk actieplan studentenhuisvesting is voor de periode 2011–2016 een proces ingegaan dat enerzijds gericht is op de realisatie van extra studentenhuisvesting, waarvoor Kences 16 000 extra nieuwe studentenwoningen op landelijk niveau heeft toegezegd. Anderzijds is op landelijk en lokaal niveau een proces in gang gezet, waarbij betrokken partijen directer met elkaar gaan samenwerken om tot een goede invulling van het tekort aan studentenhuisvesting te komen. In het Landelijk platform studentenhuisvesting, waarin alle ondertekenaars van het actieplan zijn vertegenwoordigd, wordt periodiek ondermeer de voortgang van de verschillende activiteiten besproken.
De gemeente Amsterdam heeft in het Collegeakkoord 2010–2014 het belang van studenten voor de stad en de hoger onderwijsinstellingen benoemd. De uitwerking hiervan vindt in Amsterdam plaats met het programma Studentenhuisvesting gericht op realisatie van 9 000 studenteneenheden. De resultaten worden jaarlijks gemonitord en laten zien dat in Amsterdam in 2011 2 952 woonplekken voor studenten gerealiseerd zijn, waarvan ruim 1 500 door productie (nieuwbouw en transformatie van kantoren/gebouwen) en ruim 1 400 in de bestaande woningvoorraad (labelen en tijdelijke verhuur). In 2011 omvat het aantal nieuwe studenteneenheden (productie met start bouw in 2011) de helft van de totale woningbouwproductie in Amsterdam.
De inzet in de gemeente Amsterdam voor de genoemde collegeperiode (2010–2014) maakt onderdeel uit van het landelijk actieplan en daarmee overlapt dit deels ook de 16 000 eenheden op landelijk niveau die door Kences in het actieplan zijn toegezegd. Niet alle studenteneenheden in Amsterdam worden door Kences gerealiseerd. Er zijn ook andere partijen, buiten Kences, die in Amsterdam studenteneenheden realiseren om de doelstelling van 9 000 te behalen.
De gemeente Amsterdam geeft aan dat met de concrete nieuwbouwplannen voor 2012–2014 samen met de woningen waarvan de bouw in 2011 is gestart, de teller nu in totaal op circa 5 500 nieuwe studenteneenheden staat. Amsterdam is dus hard op weg om de eigen doelstelling voor studentenhuisvesting te realiseren. Amsterdam loopt hiermee in de pas met de door de hoger onderwijsinstellingen geraamde behoefte.
Naast de behoefte aan studentenhuisvesting is er ook een gedifferentieerd aanbod nodig van voldoende, goede en betaalbare woningen om andere woningzoekenden te kunnen bedienen, waaronder ook expats en kenniswerkers uit andere landen die zich (tijdelijk) in deze regio willen vestigen. De Metropoolregio Amsterdam is één van de belangrijkste dragers van de Nederlandse economie. Voor (internationale) bedrijven wordt het vestigingsklimaat mede bepaald door de aanwezigheid van voldoende arbeidspotentieel.
Bent u het eens met de stelling in het rapport dat de prijs van bestaande woningen zodanig zal worden opgedreven dat starters hun woonwensen niet kunnen realiseren? Zo nee, waarom niet?
Ook die stelling vind ik prematuur. De prijs van woningen wordt door meer zaken bepaald dan alleen het aanbod ervan. Zo profiteren ook starters van de verlaagde overdrachtsbelasting van 6% naar 2% en het verruimde aanbod.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er voldoende woonruimte komt in de Metropoolregio Amsterdam? Kunt u uw antwoord toelichten?
De realisatie van voldoende woonruimte is primair een zaak van de lokale en regionale partijen. Het nationale beleid voor ruimte en infrastructuur ondersteunt dat met de ruimte die het aan decentrale overheden geeft voor eigen afwegingen. Met oog op het onderkende nationale economische belang van de Amsterdamse regio, ben ik bereid en voornemens om samen met deze regio – en in nauwe afstemming met de gebiedsagenda die in het kader van het MIRT wordt geactualiseerd – een uitvoeringsagenda voor de verstedelijkingsopgaven op te stellen. Ik waarborg daarbij, in samenwerking met mijn collega’s van Infrastructuur en Milieu, dat er rekening wordt gehouden met de ruimtebehoefte voor functies van nationaal belang, zoals opgenomen in het nationaal beleid voor ruimte en infrastructuur. In de uitvoeringsagenda wil ik ook – samen met de regio – kritisch kijken naar mogelijke belemmeringen in wet- en regelgeving en in het bijzonder bij het binnenstedelijk bouwen.
Het Rijk is ook (in)direct betrokken bij de ontwikkeling van verschillende locaties, zoals bijvoorbeeld op de locaties in Almere of op de Zuidas. Verder stimuleert het Rijk particulier opdrachtgeverschap en de transformatie van kantoren met de daartoe ingestelde expertteams.
Bouwfraude bij Rotterdamse scholen |
|
Jasper van Dijk |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Bouwfraude bij scholen Rotterdam veel groter»?1
Van dit bericht heb ik kennis genomen. Ik wacht de conclusies van het nog lopende onderzoek door het Openbaar Ministerie af.
Vindt u het aanvaardbaar dat het bestuur van de stichting BOOR (Bestuur Openbaar Onderwijs Rotterdam) onderzoek doet naar fraude en gesjoemel rond verbouwingen, terwijl het bestuur er mogelijk zelf bij betrokken was?
Naast het onderzoek bij het Openbaar Ministerie, heeft stichting BOOR extern onderzoek in gang gezet naar de bedrijfsvoering en naar personen en relaties binnen het bestuur. Om belangenverstrengeling te vermijden, wordt dit onderzoek aangestuurd door een onafhankelijk advocaten- en notariskantoor.
Wie is bevoegd om in te grijpen bij ernstig wanbeleid van het Bestuur van BOOR? Is er een Raad van Toezicht die dit kan doen? Kan de gemeente ingrijpen of bent u daarvoor de aangewezen persoon, conform de wet «goed bestuur»?2 Kunt u de verschillende mogelijkheden toelichten?
Zoals gezegd, loopt het onderzoek door het Openbaar Ministerie nog. De conclusies van dit onderzoek wil ik afwachten voordat ik mij uitspreek over eventueel wanbeleid.
De stichting BOOR heeft een algemeen bestuur en een college van bestuur. Het algemeen bestuur fungeert als raad van toezicht van de stichting. Aangezien het hier om openbare scholen gaat, benoemt de gemeenteraad de bestuursleden. Ten minste een derde gedeelte, doch geen meerderheid van die leden, wordt benoemd op bindende voordracht van de ouders van de leerlingen. Gezien zijn toezichthoudende taak, is het algemeen bestuur bevoegd om in te grijpen bij ernstig wanbeleid. In die situatie kan ook de gemeenteraad ingrijpen. In geval van ernstige taakverwaarlozing door het bestuur of functioneren in strijd met de wet is de raad namelijk bevoegd zelf te voorzien in het bestuur van de scholen en zo nodig de stichting te ontbinden. Als minister ten slotte ben ik bevoegd om bij wanbeheer van een of meer bestuurders of toezichthouders een aanwijzing te geven. In ernstige gevallen kan ik een schoolbestuur opdracht geven één of meer bestuurders of toezichthouders te vervangen
Deelt u de mening dat het beter is om dit schoolbestuur – gedurende de verschillende onderzoeken – op non-actief te zetten, vanwege de ernstige verdenkingen? Zo ja, gaat u dit doen?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Hoe oordeelt u over de omvang van het gezagsbereik van dit schoolbestuur, met 140 vestigingen, 30 000 leerlingen en 4 500 medewerkers? In hoeverre is er nog binding tussen de afzonderlijke scholen en het bestuur?
Over de menselijke maat in relatie tot de omvang van de besturen en vestigingen kan geen algemene uitspraak worden gedaan. De mate waarin de menselijke maat op scholen geborgd is, hangt niet direct samen met de omvang van het bestuur. In de praktijk blijkt dat het ook voor grootschalige (bestuurlijke) verbanden goed mogelijk is het onderwijs relatief kleinschalig te organiseren.
Gaat u zelf ook onderzoek doen naar de fraude en het gesjoemel? Hoe oordeelt u bijvoorbeeld «over de vele dienstreisjes van het bestuur»? Welke regels hanteert u omtrent de besteding van onderwijsgeld, opdat wordt voorkomen dat het wordt verspild?3
Zie mijn antwoord op vraag 3. Verder is het mijn taak om ervoor te zorgen dat de rijksbekostiging (het geld van de belastingbetaler) wordt ingezet in overeenstemming met de wettelijke voorschriften. Ondoelmatig en/of onrechtmatig bestede middelen zullen worden teruggevorderd.
Hoe gaat u dit soort wantoestanden in de toekomst voorkomen? Deelt u de mening dat schaalverkleining hierbij een rol moet spelen?
Zie mijn antwoord op vraag 5 en 6.
Besluit uitvoering Crisis en herstelwet |
|
Jan van Bochove (SGP), Paulus Jansen |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u de inhoud van het Besluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (Besluit uitvoering Crisis en herstelwet, vierde tranche)?
Ja.
In dit besluit is onder letter D opgenomen dat in paragraaf 3 na art. 6d een art. 6e opgenomen; is dit op Almere gerichte artikel alleen bedoeld voor nieuwbouw en particulier opdrachtgeverschap?
Ja.
Wat is in dit geval de situatie voor vergelijkbare initiatieven in de bestaande bouw?
Een bestaande woning gebouwd binnen particulier opdrachtgeverschap moet net als alle andere woningen voldoen aan de voorschriften voor bestaande bouw. De in het besluit opgenomen regeling heeft slechts betrekking op de daar genoemde nieuwbouwvoorschriften. De voorschriften voor bestaande bouw worden niet genoemd en blijven dus ook in Almere gelden.
Worden de artikelen zoals die zijn opgesomd onder art. 6e voor de bestaande bouw nu wel of niet uitgesloten?
De artikelen waarin de voorschriften voor bestaande bouw zijn opgenomen worden niet genoemd in het besluit en zijn derhalve uitgesloten van het experiment.
Hoe gaat dit functioneren onder de handhaving? Is er sprake van het voortdurend administratief moeten scheiden van type woningen die wel of niet vallen onder art. 6e?
Nieuw te bouwen woningen moeten gebouwd worden volgens de verleende vergunning. Handhaving met betrekking tot de nieuwbouw vindt plaats op basis van die vergunning. Voor nieuwbouw kan er dus geen discussie zijn aan welke voorschriften moet worden voldaan.
Bestaande woningen gebouwd onder het experiment in Almere moeten voldoen aan dezelfde voorschriften als alle andere bestaande woningen in Nederland. Voor de bestaande bouw is deze vraag derhalve niet aan de orde.
Wat is de situatie als de woning gebouwd onder art. 6e wordt verkocht? Wat is dan de status: art. 6e of juist niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Wat is de situatie bij verbouw; in het bijzonder ten aanzien van het rechtens verkregen niveau, met als minimum bestaande bouw?
Bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een woning gelden vanaf 1 april 2012 de voorschriften voor verbouw zoals gegeven in het Bouwbesluit 2012. De voorschriften voor verbouw verwijzen in veel gevallen naar het rechtens verkregen niveau. In geval verbouw plaatsvindt aan een woning die onder het regime van het experiment in Almere gebouwd is dan geldt ook hier het rechtens verkregen niveau. Indien de bouwer van de betreffende woning bij de bouw gekozen heeft om uit te gaan van een lager niveau dan nieuwbouw – wat is toegestaan voor zover het één van de specifiek genoemde artikelen betreft – dan zal ook het rechtens verkregen niveau overeenkomstig lager zijn. In alle gevallen zal de woning bij verbouw moeten voldoen aan de voorschriften voor bestaande bouw.
Constructiefouten in de bouw |
|
Kees Verhoeven (D66), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving over duizenden constructiefouten in de bouw en de daaruit voortvloeiende risico’s?1
Ja.
Deelt u de mening dat met deze constructiefouten grote veiligheidsrisico’s voor bouwvakkers en gebruikers van gebouwen ontstaan? Hoe beoordeelt u deze risico’s?
De berichtgeving is gebaseerd op rapportages van het Platform Constructieve Veiligheid – een initiatief van Bouwend Nederland, NLingenieurs, VROM-Inspectie, BNA en CUR Bouw & Infra – inzake het ABCmeldpunt (Aanpak Bouwincidenten Constructieve veiligheid). Bij dit meldpunt kunnen bouwfouten die betrekking hebben op de constructieve veiligheid (vertrouwelijk) worden gemeld worden.
Uit de rapportages blijkt dat driekwart van de bij het ABC-meldpunt gemelde fouten voor ingebruikname is ontdekt. Verder leidt het merendeel van de fouten tot alleen economische schade en/of verminderde functionaliteit. De veiligheidsrisico’s voor gebruikers zijn derhalve beperkt; voor bouwvakkers is het risico groter. Bouwfouten zullen nooit 100% te voorkomen zijn. Gezien de mogelijke risico’s is het aan de sector zelf om zich maximaal in te spannen om bouwfouten te voorkomen.
Hoe beoordeelt u de schattingen uit de berichtgeving dat het jaarlijks in de bouw om ongeveer 20 000 constructiefouten kan gaan?
De door de onderzoekers gemaakte schatting is gebaseerd op omzet van de bouwsector en een drietal aannames: de faalkosten in de bouw (10% van de omzet), het aandeel van constructieve fouten in die faalkosten (20%) en de gemiddelde schadepost bij een constructieve fout (€ 50 000). Op basis van deze drie aannamen komen de onderzoekers tot genoemde raming: bij een totale omzet van 50 miljard, zijn de faalkosten 5 miljard waarvan 1 miljard constructief wat veroorzaakt wordt door 20 000 fouten à € 50 000. Het betreft hier een raming van alle fouten, ook degene die al in het ontwerp worden ontdekt en zijn verholpen en fouten die niet tot problemen leiden.
De onderzoekers geven aan dat deze raming slechts tot doel had om een beeld te verkrijgen van respons bij het ABC-meldpunt. Over de juistheid van de schatting kan ik dan ook geen uitspraak doen. Er bestaat geen informatie over het daadwerkelijke aantal constructieve fouten die tijdens de bouw of na oplevering tot problemen leiden.
Bij het ABCmeldpunt zijn over een periode van 34 maanden 190 bouwfouten gemeld. Dit betreft dus een fractie van het door de onderzoekers geschatte aantal bouwfouten.
Heeft u zicht op de ontwikkelingen en achtergronden van het aantal constructiefouten in de bouw in de afgelopen jaren? Zo ja, kunt u deze schetsen? Zo nee, bent u bereidt om deze in kaart te brengen?
Het in kaart brengen van de ontwikkelingen en achtergronden van het aantal constructiefouten is onderdeel van het ABCmeldpunt. Op dit moment zijn nog onvoldoende bouwfouten geregistreerd om uitspraken te doen over de ontwikkeling van het aantal fouten over de afgelopen jaren. In de betreffende rapportage worden wel de oorzaken achter de bouwfouten genoemd. Volledigheidshalve verwijs ik hiervoor naar dit rapport.
Ik beschouw het monitoren van het aantal constructiefouten primair als verantwoordelijkheid van de bouwpraktijk. Deze verantwoordelijkheid is door de bouwpraktijk ook opgepakt via het ABCmeldpunt. Ik ga er vanuit dat het ABCmeldpunt de komende jaren verdere informatie oplevert over de ontwikkelingen en achtergronden van het aantal constructiefouten.
In welke mate hebben bouwtechnische fouten in de afgelopen jaren bijgedragen aan de verhoging van de bouwkosten in Nederland?
Er is geen aanleiding om uit te gaan van een onevenredige toename in de bouwkosten door bouwtechnische fouten respectievelijk constructieve fouten. Wellicht is het mogelijk om dit aspect binnen het door uw Kamer aangekondigde onderzoek naar de stijging van bouwkosten mee te nemen.
Bent u bereid om de oorzaken, gevolgen en maatschappelijke kosten zorgvuldig in kaart te brengen zodat deze problematiek van een passende aanpak kan worden voorzien?
Het ministerie van BZK heeft de afgelopen drie jaar financieel bijgedragen aan het ABCmeldpunt. Zie in dat kader ook de brief van mijn ambtsvoorganger van 5 december 2008 (28 325 nr. 95), waarin uw kamer geïnformeerd is over de activiteiten die gestart zijn ter verbetering van de constructieve veiligheid en de beantwoording van de vragen van het lid Boelhouwer (PvdA), 24 juli 2009, 2009Z14287. Ik zie op dit moment geen noodzaak om in aanvulling hierop onderzoek te doen naar de oorzaken, gevolgen en maatschappelijke kosten van constructieve fouten. Uit de onderzoeken die de afgelopen jaren door de VROM-Inspectie zijn uitgevoerd en uit de werkzaamheden van het Platform Constructieve Veiligheid komt een eenduidig beeld naar voren van de oorzaak van constructieve fouten: versnippering, geringe coördinatie en het onvoldoende nemen van verantwoordelijkheden lijken de belangrijkste oorzaken. Alle betrokken partijen werken – onder meer via de uitvoering van het Actieprogramma Constructieve Veiligheid en het Compendium constructieve veiligheid – aan verbetering. Verder hoop en verwacht ik dat concretisering van de aansprakelijkheden, zoals beoogd met de uitwerking van de adviezen van de Commissie Dekker, een extra impuls zal geven aan het terugdringen van bouwfouten in het algemeen en constructieve fouten in het bijzonder.
Het bericht dat gemeenten hogere bouwleges vragen door de Wet algemene beginselen omgevingsrecht (Wabo) |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bouwen kost gemeente klauwen met geld»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Wet algemene beginselen omgevingsrecht (Wabo) er voor zorgt dat de burger onnodig financieel de dupe wordt van de administratieve rompslomp van de gemeente? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Wabo leidt tot vermindering van de administratieve lasten voor burger en bedrijfsleven. Burgers en bedrijven kunnen één (digitale) integrale aanvraag voor hun project doen, zonder dat ze langs meerdere loketten van verschillende overheden hoeven. De gemeenten zullen zo is mijn verwachting na het goed ingeregeld hebben van de werkprocessen een efficiëntere afhandeling van de vergunningverlening hebben. Dat wordt ook al gemeld door een aantal gemeenten, die hun werkproces gedigitaliseerd hebben. De invoering van de Wabo betekent voor veel gemeenten een andere manier van werken dan voor inwerkingtreding Wabo: er moet veel meer focus zijn op het totale project van de burger en het bedrijf. Ook betekent de Wabo een behoorlijke stap in digitale dienstverlening en digitaal werken. Het is een belangrijke ontwikkeling voor de dienstverlenende overheid. Voor de initiële extra kosten die de invoering van de Wabo met zich meebrengt, zijn gemeenten reeds gecompenseerd via het gemeentefonds.
Zijn er bij u nog meer gemeentes bekend die vanwege de inwerkingtreding van de Wabo de bouwleges hebben verhoogd, of in de toekomst van plan zijn om dat te doen?
Nee. Als oorzaak van eventuele stijging voor de gemeentelijke kosten in het jaar 2011 wordt door een aantal gemeenten genoemd dat als gevolg van de economische omstandigheden minder aanvragen voor omgevingsvergunningen voor bouwen worden ingediend. Daardoor drukken de kosten van de vergunningverlening op een kleiner aantal projecten, zoals ook gemeld in het door u genoemde bericht. Ik sluit niet uit dat hierdoor de bouwleges per project in sommige gemeenten (zullen) stijgen.
Momenteel loopt er een onderzoek naar de toepassing van de Leidraad transparante berekening van leges door gemeenten. Ik wil u hierbij ook wijzen op mijn antwoorden op de eerder door de SP gestelde vragen over transparante berekening van leges2. In het kader van dat onderzoek wordt gemeenten onder meer gevraagd naar eventuele redenen voor tariefsverhoging. Ik zal, zoals in de eerdere beantwoording is toegezegd, de Kamer daarover in de loop van 2012 informeren.
Bent u van plan om iets te doen om de administratieve rompslomp voor gemeentes te verlagen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de eerdere antwoorden, zien we op dit moment geen aanleiding nu actie te ondernemen. De Minister van I&M onderhoudt in het kader van de uitvoering van de Wabo nauwe contacten met de gemeenten. Uit die contacten blijkt dat gemeenten bezig zijn om hun werkprocessen zo goed en efficiënt mogelijk in te richten op de toekomst, ten einde de burgers en bedrijven zo goed en efficiënt mogelijk te bedienen. Ook vanuit het onderzoek zoals gemeld bij antwoord 3 monitor ik de ontwikkelingen. Mocht ik op basis van uitkomsten een duidelijke verschuiving zien dan zal ik met de minister van I&M bezien of nadere actie nodig is.
Levensloopbestendig bouwen |
|
Jetta Klijnsma (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het project «Wel Thuis» in de gemeente Delft, waarbij woningcorporaties Vidomes en Vestia, zorginstelling Pieter van Foreest, de gemeente Delft, het opleidingsfonds OTIB, de branche-organisatie UNETO-VNI en TNO de handen ineen geslagen hebben en particulieren en organisaties helpen bij het levensloop geschikt maken van hun huis? Zo ja, hoe beoordeelt u dit project?
Ik heb kennis genomen van het project «Wel thuis».
Het project is een goed voorbeeld van de wijze waarop lokale partijen invulling kunnen geven aan samenwerking op het terrein van wonen met welzijn en zorg, met als doel de lokale woningvoorraad (beter) geschikt te maken voor ouderen en mensen met beperkingen.
Deelt u de mening dat de behoefte aan levensloopgeschikte woningen in de toekomst zal toenemen? Kunt u deze behoefte kwantificeren?
Zoals aangegeven in de Woonvisie1, die op 1 juli jl. naar de Tweede Kamer is gestuurd, neemt de behoefte aan geschikte woningen voor ouderen en mensen met beperkingen de komende jaren toe. De opgave voor de periode 2009–2018 is gekwantificeerd in de Monitor Investeren voor de toekomst (MIT 2009)2 die op 7 juli jl. naar de Tweede Kamer is gestuurd. Op dit moment gaat het jaarlijks om 40 000 extra woningen die geschikt zijn voor ouderen en mensen met beperkingen.
Deelt u de mening dat naast geïnteresseerde particulieren ook bijvoorbeeld zorginstellingen, woningcorporaties, installatiebedrijven en aannemers hun voordeel kunnen doen met deze kennis en ervaring op het gebied van levensloopbestendig bouwen?
Ja, hoewel het project in Delft zich – voor zover mij bekend – met name richt op het beter geschikt maken van de bestaande voorraad, rekening houdend met de wensen/behoefte van de bewoners, en niet op nieuwbouw van geschikte woningen.
Hoe beoordeelt u het digitale stappenplan en de modelwoning? Bent u van mening dat dergelijke hulpmiddelen particulieren op weg helpen bij het levensloopbestendig maken van hun woning?
Het digitale stappenplan en de modelwoning zie ik als goede voorbeelden. Het is belangrijk dat lokale partijen (toekomstige) bewoners goed informeren over de mogelijkheden die voorhanden zijn om de woning met kleine of grote(re) aanpassingen of desgewenst met woontechnologie beter geschikt en/óf comfortabeler te (laten) maken, om er langer zelfstandig te kunnen blijven wonen. Een digitaal stappenplan en een modelwoning kunnen daarbij doeltreffende hulpmiddelen zijn.
Bent u bekend met het feit dat het onzeker is of het digitale stappenplan ten aanzien van levensbestendig bouwen na 2011 in de huidige vorm beschikbaarheid kan blijven? Bent u bereid in overleg met de initiatiefnemers van «Wel Thuis» te treden over hoe de beschikbaarheid en verdere ontwikkeling van het digitale stappenplan gewaarborgd kunnen worden?
Mij is niet bekend of het digitale stappenplan beschikbaar blijft na 2011. Overigens is dat een aangelegenheid waarvoor deelnemende lokale partijen zelf verantwoordelijk zijn en lokaal een oplossing moet worden gevonden. Blijkens de mij ter beschikking staande informatie heeft het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport destijds financieel bijgedragen aan de ontwikkeling van het digitale stappenplan. Het is vervolgens aan partijen zelf om te bepalen hoe zij de opgedane kennis beschikbaar willen houden en eventueel verder willen ontwikkelen.
Wat gaat u doen om levensloopbestendig bouwen landelijk te stimuleren, mede gelet op het in uw Woonvisie geuite voornemen om de beschikbaarheid van voldoende woningen voor ouderen en mensen met een beperking (met zorgvraag) te bevorderen?
De afgelopen jaren is in samenwerking met het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een intensief stimulerings- en ondersteuningsbeleid gevoerd richting gemeenten en lokale samenwerkingspartners. Resultaat is dat het onderwerp wonen-zorg lokaal en regionaal inmiddels op veel plaatsen op de agenda staat en dat hard wordt gewerkt aan de realisatie van de lokale opgave. Dit is een goede zaak, want het is juist op dit niveau dat de opgave en problematiek van een aanpak moet worden voorzien. Het in het kader van het gezamenlijke Actieplan «Beter (t)huis in buurt» 2007–2011 uitgevoerde ondersteuningsprogramma «Wonen+Welzijn+Zorg: maak het samen» is met een jaar verlengd tot eind 2011. Dit programma heeft tot doel de gemeenten en hun samenwerkingspartners te ondersteunen om op het terrein van wonen, welzijn en zorg lokaal tot een samenhangende aanpak, regievoering en samenwerking te komen. Daarnaast blijft het ministerie van BZK de landelijke opgave agenderen en zal – waar nodig – de lokale partijen stimuleren en adviseren bij het realiseren van de lokale opgave.
Het bouwtoezicht in Almere |
|
Paulus Jansen |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken1 van de wethouder Duurzame ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Almere, waarin deze aankondigt dat de gemeente aanvragen voor een bouwvergunning in het kader van particulier opdrachtgeverschap niet langer zal toetsen op de bruikbaarheideisen uit het Bouwbesluit en nog slechts marginaal zal toetsen op de eisen inzake constructieve veiligheid en brandveiligheid?
Ja.
Klopt het dat de gemeente Almere u geïnformeerd heeft over zijn nieuwe koers bij het beoordelen van bouwaanvragen? Zo ja, kan de Kamer een afschrift van deze brief ontvangen?
Tijdens een ambtelijk werkbezoek op 25 mei 2011 heeft de gemeente Almere aangegeven voornemens te zijn om te bezien in hoeverre particulier opdrachtgeverschap in de bouw aan minder regels getoetst kan worden. Vanuit mijn ministerie is hierbij benoemd dat dit mogelijk op juridische problemen kan stuiten. Hierover zijn geen verdere afspraken gemaakt.
De gemeente Almere heeft de VROM-Inspectie2 op 25 juli jl. per e-mail geïnformeerd over het collegebesluit van 12 juli. Het besluit is vervolgens ook formeel per post aan de VROM-Inspectie aangeboden. Een kopie van deze brief is in afschrift bijgevoegd.3
Heeft u de gemeente Almere laten weten dat u haar «.... niet zal dwingen om te toetsen en te handhaven», zoals de genoemde wethouder van Almere stelt in het interview? Zo ja, kan de een afschrift van uw brief terzake ontvangen?
Nee. Behoudens het hiervoor genoemde contact is er verder niet gesproken over het voornemen van de gemeente Almere.
Is het toegestaan dat gemeenten de toetsing van (onderdelen van) het Bouwbesluit eigenmachtig achterwege laten? Zo ja, op grond van welke wettelijke bepaling? Zo nee, wat gaat u ondernemen om hier een eind aan te maken?
Nee, dit is niet toegestaan. Het Bouwbesluit regelt dat alle nieuwe woningen in Nederland overal dezelfde minimale kwaliteit hebben. Het bevoegd gezag – in dit geval de gemeente – beoordeelt vooraf of een bouwplan aan die minimale eisen voldoet voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verstrekt. Voldoet het bouwplan niet aan deze eisen, dan wordt de vergunning geweigerd. Aan de wetsgeschiedenis kan worden ontleend dat in het vergunningenstelsel besloten ligt dat er bij aanvragen om omgevingvergunning voor het bouwen een integrale toetsing dient plaats te vinden aan alle toetsingscriteria: «Een bouwaanvraag dient derhalve in zijn geheel te worden getoetst aan het Bouwbesluit 2003, de bouwverordening, het bestemmingsplan en de welstandsnota. De aard van dit stelsel verplicht tot een integrale toetsing. Er kan dus niet door middel van een selectieve of steekproefsgewijze toetsing invulling worden gegeven aan deze handhavingstaak, in een vorm waarin gemeenten bijvoorbeeld naar eigen inzicht bepaalde onderdelen van de regelgeving wél en andere niet zouden controleren» (Kamerstukken II 2003/2004, 29 392, nr. 3, blz. 13). Ook de rechtspraak stelt dat het achterwege blijven van een deel van de toetsing strijdig is met de regelgeving. Zie hiervoor bijvoorbeeld de uitspraak van 26 januari 2011 (LJN: BP2082, nr. 201005387/1/H1), waarbij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State concludeert dat een vergunning niet verleend kan worden indien van een bepaald aspect (in dit geval de constructie) gegevens ontbreken.
Het wettelijke kader biedt gemeente wel de ruimte om te variëren in intensiteit van toetsing. De Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland heeft hiertoe de Collectieve Kwaliteitsnormering bouwvergunningen (CKB) ontwikkeld. Afhankelijk van de mogelijke risico’s bij een bepaald aspect varieert het toetsniveau van 4 (herberekenen) tot 1 (toets op aanwezigheid). Almere past deze methodiek ook toe en kiest voor brandveiligheid en constructieve veiligheid een hoog toetsniveau. Ook het CKB laat echter een toetsniveau «0» (het achterwege laten van toetsing) niet toe.
De werkwijze van Almere lijkt aan te sluiten bij de kabinetswens om te komen tot lastenverlichting voor burgers en bedrijfsleven. Ik zal de VROM-Inspectie vragen bij de gemeente Almere na te gaan op welke wijze aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen van particuliere woningen nu exact worden getoetst. Mocht dit niet binnen het wettelijk kader vallen, dan zal ik samen met de gemeente Almere nagaan of het mogelijk is om te komen tot een (juridisch) acceptabele werkwijze die past binnen het streven te komen tot lastenverlichting.
Is het toegestaan dat er verschillende handhavingregimes worden gehanteerd voor projecten die gerealiseerd worden in particulier opdrachtgeverschap dan wel via een andere constructie?
Wet- en regelgeving moeten worden nageleefd en gecontroleerd. Op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het een taak van bevoegd gezag om toe te zien op de naleving van onder meer de bouwregelgeving. De wijze waarop invulling wordt gegeven aan deze taak moeten gemeente vastleggen in (door de gemeenteraad vast te stellen) handhavingsbeleid. Onderdeel van dit beleid is een prioritering van de toezicht- en handhavingstaken, waarbij gemeenten op basis van de locale situatie op bepaalde taken meer of minder de nadruk kunnen leggen. Een gemeente kan er bijvoorbeeld voor kiezen om bij bepaalde bouwwerken minder vaak of juist vaker te controleren en bij bepaalde doelgroepen op een andere wijze (bijvoorbeeld via extra voorlichting) de naleving te verbeteren. Geheel afzien van toezicht op de naleving is echter niet mogelijk.
Acht u de uitspraak «We leven nu onder de dictatuur van de regelgeving» van de wethouder bevorderlijk voor het vertrouwen in het openbaar bestuur?
Ik deel de mening van de wethouder van de gemeente Almere niet. Zoals bij vraag 4 aangegeven ben ik het met de wethouder eens dat we moeten zoeken naar mogelijkheden om de lasten van regelgeving voor particulieren en het bedrijfsleven te verlichten. Zoals eerder aan uw Kamer aangegeven zal ik u dit najaar berichten hoe ik dit op het terrein van de bouwregelgeving wil aanpakken. Het is echter onwenselijk dat Almere op de manier die nu wordt voorgesteld voor de muziek uitloopt.
De recente vastgoedfraude |
|
Ed Groot (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Miljoenenboete voor belastingfraude in vastgoedsector»?1
Ja.
Hoe zijn de FIOD en de Belastingdienst deze grootschalige vastgoedfraude op het spoor gekomen?
Naar aanleiding van diverse signalen over onregelmatigheden in de bouwsector en als vervolg op een in 1997 gestart project is de Belastingdienst in 2007 gestart met een nieuwe projectmatige aanpak van deze sector. Door middel van een thematische aanpak waarin alle belastingmiddelen, alle vormen van toezicht en alle segmenten zijn betrokken heeft de Belastingdienst in afgelopen vier jaar een groot aantal verschijnselen onderzocht. Daarbij zijn risicosignalen geselecteerd op basis waarvan verder onderzoek is verricht. Er is dus geen sprake van één fraude of één enkele fraudemethodiek. Dit dieper gaande onderzoek leidde in de helft van het aantal gevallen tot fiscale correcties. Bij deze correcties kon in bijna alle gevallen worden volstaan met het opleggen van (navorderings)aanslagen en boetes. De Belastingdienst hanteert voor al deze activiteiten de naam «Nokvorst».
In een beperkt aantal gevallen werd fraude vermoed van een zodanige aard of omvang dat deze viel binnen het bereik van de aanmeldings- transactie en vervolgingsrichtlijnen (ATV-richtlijnen). De bespreking van deze gevallen in het tripartiete overleg (overleg onder leiding van het Openbaar Ministerie, met de FIOD en de Belastingdienst) leidde ertoe dat uiteindelijk acht gevallen voor strafrechtelijk onderzoek in aanmerking zijn gekomen binnen het thema Nokvorst. In het tripartiete overleg worden gevallen besproken waarvan vermoed wordt dat opzet in het spel is. In het overleg wordt bepaald welke van de betrokken rechtspersonen en/of natuurlijke personen in aanmerking komen voor strafrechtelijke handhaving. Bij deze keuze spelen diverse factoren een rol, zoals de strafrechtelijke bewijsbaarheid, de omvang van het nadeel, de persoon van verdachte, de betrokkenheid van een facilitator, recidive en de beschikbare capaciteit bij de aan het overleg deelnemende partijen. Als algemeen uitgangspunt geldt dat het fiscale nadeel minimaal € 125 000 moet bedragen, hoewel dat geen absolute grens is. De absolute ondergrens voor strafrechtelijke vervolging bedraagt € 10 000 voor particulieren en € 15 000 voor ondernemers.2 Uiteraard blijft voor gevallen die daaronder zitten wel het fiscale boete-instrumentarium beschikbaar.
Tussen de deelnemers aan het tripartiete overleg is sprake van een goede en nauwe samenwerking.
Dit soort zaken wordt primair fiscaal aangepakt. Het fiscale boete-instrumentarium is toegepast en is met name in de strafmaat (speciale preventie en vergelding) effectief. Bovendien moet uiteraard altijd de verschuldigde belasting alsnog worden voldaan. Daarnaast heeft de Belastingdienst met het oog op efficiënte inzet van schaarse capaciteit diverse andere activiteiten ingezet (bijvoorbeeld voorlichting en samenwerking met andere toezichthouders) die de compliance in de vastgoedsector hebben bevorderd. Ook is het thema vastgoed nog steeds een prominent onderdeel binnen het toezicht en in het handhavingsarrangement tussen het OM en de Belastingdienst
Er is naar onze mening bij deze aanpak zodoende sprake van een passende inzet van en verhouding tussen het fiscale en strafrechtelijke instrumentarium.
Is, na het ontdekken van de grootschalige fraude, het Openbaar Ministerie (OM) direct ingeschakeld? Kan gesproken worden van een goede samenwerking tussen het OM enerzijds en de FIOD en de Belastingdienst anderzijds? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeveel van de 600 bedrijven wordt een strafrechtelijk onderzoek gestart of is dit gestart? Is er voldoende capaciteit bij het OM om alle bedrijven strafrechtelijk te vervolgen indien nodig? Zo nee, hoe en op basis van welke criteria heeft u de beschikbare capaciteit ingezet? Zou een grotere groep (strafrechtelijk en fiscaal) onderzoekers tot een beter resultaat hebben geleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom zijn er niet meer mensen ingezet?
Zie antwoord vraag 2.
Worden de natuurlijke personen achter de rechtspersonen ook vervolgd? Zo nee, waarom niet in het licht van de onwenselijkheid van klassenjustitie? Zo ja, in hoeveel gevallen is vervolging ingezet?
Ja. In de eerdergenoemde acht gevallen die voor strafrechtelijk onderzoek in aanmerking kwamen, zijn op dit moment 17 natuurlijke personen als verdachte aangemerkt. Ten aanzien van 9 van hen is het besluit genomen hen te vervolgen; deze procedures zijn nog niet afgerond. Ten aanzien van 6 andere verdachten is nog geen vervolgingsbeslissing genomen. De overige 2 verdachten hebben een transactie geaccepteerd van respectievelijk 120 uur werkstraf en € 15 000.
De verbouwing van het oud-ministerie van VROM aan de Rijnstraat |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de plannen van het voormalige ministerie van VROM om het pand aan de Rijnstraat, waar dit ministerie was gevestigd, te verbouwen?
Ja.
Kunt u inzicht geven in de doelen van deze plannen? Is het waar dat de verbouwing ook tot doel heeft om het nog vrij recente gebouw nóg duurzamer te maken? Wat is er nu níet duurzaam aan het gebouw? Hoe kan het dat dit soort plannen worden gemaakt?
Het plan voor Rijnstraat 8 staat niet op zichzelf. De Tweede Kamer heeft in het kader van de vernieuwing van de rijksdienst in maart 2009 de motie1 van het lid Schinkelshoek c.s. aangenomen. Daarin wordt onderschreven dat meer departementen in één gebouw moeten worden ondergebracht, dat met name beleidskernen bij voorkeur op loopafstand van elkaar en van het Binnenhof dienen te worden gehuisvest en wordt de regering verzocht met concrete voorstellen te komen voor gezamenlijke huisvesting van departementen. Naar aanleiding daarvan heeft mijn ambtsvoorganger bij brief van 9 juni 20092 de Tweede Kamer geïnformeerd over het besluit van de Ministerraad, en daarbij ondermeer aangegeven: «Na de al geplande renovatie van de Rijnstraat 8 zullen de beleidskernen van Verkeer en Waterstaat en VROM in 2015 samen dit duurzame gebouw gaan betrekken».
Voor de uitwerking van het besluit van de Ministerraad is een masterplan kantoorhuisvesting Den Haag opgesteld, waarvan de verbouwing van Rijnstraat 8 deel uitmaakt. Dat masterplan wordt op dit moment geactualiseerd naar aanleiding van de taakstellingen voor de rijksdienst in het regeerakkoord van het huidige kabinet. Daar heb ik ook naar verwezen tijdens het algemeen overleg met uw Kamer over het uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst op 26 april 2011.
De verbouwing van Rijnstraat 8 heeft binnen dat masterplan meerdere doelen. De start van de bouw van Rijnstraat 8 was in maart 1989, dus 22 jaar geleden. Bij hoofdzetels worden de installaties in 15 jaar afgeschreven en de inbouwpakketten in 20 jaar, zoals dat ook in de markt gebruikelijk is. Daarnaast is er een technische noodzaak tot vervanging, het aantal bedrijfsstoringen neemt toe. Voorts is het voornemen in het gebouw meerdere ministeries, waaronder de beleidskern van het ministerie van Infrastructuur en Milieu, te huisvesten en het aantal werkplekken te vergroten. Het uitgangspunt is het realiseren van een rijksverzamelkantoor met rijkswerkplekken, zoals die in het programma Compacte Rijksdienst zijn aangekondigd. Het huidige kabinet heeft besloten de norm voor het aantal werkplekken per formatieplaats, dat door het vorige kabinet was verlaagd van 1,3 naar 1,1 nu verder te verlagen naar 0,9 met de ambitie naar 0,7. Hierdoor kunnen meer werkplekken in onder andere Rijnstraat 8 worden gerealiseerd en kunnen andere gebouwen worden afgestoten.
Rijnstraat 8 is ruim 20 jaar geleden gebouwd als een duurzaam pand. Sindsdien is de techniek voortgeschreden. Nu het gebouw om bovenstaande redenen moet worden gerenoveerd, kunnen tegelijkertijd duurzaamheidsmaatregelen worden getroffen. In de zomer van 2010 is ten tijde van het vorige kabinet een document opgesteld met een aantal duurzaamheidsscenario’s. Dit document is bedoeld voor een eerste consultatie van de markt, want voor de verbouwing en exploitatie wordt gestreefd naar een PPS-constructie. Het desbetreffende document wordt nu aangepast met als randvoorwaarde van het huidige kabinet dat duurzaamheidsmaatregelen in ieder geval tot kostenbesparingen leiden en binnen de afschrijvingstermijn worden terugverdiend. Bij een PPS-constructie zal bovendien de initiële investering voor duurzaamheidsmaatregelen door de markt worden gefinancierd.
Heeft de Rijksgebouwendienst deze verbouwing in de planning staan?
Naar verwachting zal de Ministerraad dit voorjaar een besluit nemen over het geactualiseerde masterplan kantoorhuisvesting Den Haag. Afhankelijk van dat besluit kan de Rijksgebouwendienst opdracht krijgen deze verbouwing en de exploitatie van Rijnstraat 8 via PPS aan een marktconsortium aan te besteden. Vooralsnog wordt uitgegaan van realisatie in de periode begin 2013 – begin 2016.
Is het waar dat deze verbouwing ongeveer 200 miljoen euro gaat kosten, en dat dit slechts een gering voordeel met zich brengt op de begroting van het ministerie van Infrastructuur & Milieu?
Neen. In het ambitiedocument dat ten tijde van het vorige kabinet is opgesteld was onder andere een maximaal scenario inclusief een uitbreiding van het gebouw opgenomen, met een geraamd investeringsbedrag in de genoemde orde van grootte.
De hoogte van de investering dient nog te worden bepaald. Het gaat om marktfinanciering via PPS met een jaarlijkse gebruiksvergoeding die door de gebruiker moet worden betaald. Het masterplan kantoorhuisvesting Den Haag kan, afhankelijk van het te kiezen scenario en de huidige ramingen, op de begroting van het ministerie van Infrastructuur en Milieu in de periode 2011–2023 een aanzienlijke nettobesparing opleveren ten behoeve van het realiseren van de taakstelling op de bedrijfsvoering. Zie ook het antwoord op de vragen 6 en 7.
Deelt u onze opvatting dat dit soort luxueuze verbouwingen, zeker in deze tijd van grote, maar noodzakelijke bezuinigingen, niet door zouden moeten gaan?
Het is geen luxueuze verbouwing. Zie de antwoorden op de vragen 1 tot en met 4.
Kunt u een lijst geven van geplande verbouwingen, de bijbehorende begrote en/of geraamde kosten en kan daarbij, per project, een overzicht worden gegeven van de geraamde kostenvoordelen?
Zodra de Ministerraad een besluit heeft genomen over het geactualiseerde masterplan kantoorhuisvesting Den Haag zal ik de Tweede Kamer hierover informeren en een overzicht verstrekken van kantoorpanden die betrokken worden in het masterplan.
Kunt u uiteenzetten welk van deze projecten door moeten gaan en welke projecten beter kunnen worden stopgezet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Vastgoed |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Vastgoed is schikkingen zat, elke grote vastgoedfraude voor de rechter»?1
Ja.
Ziet u dat er door de schikkingen in grote vastgoedzaken onduidelijkheid blijft bestaan in de vastgoedmarkt ten aanzien van de betrouwbaarheid van de voormalig verdachte?
Ik constateer dat partijen op de vastgoedmarkt zich afvragen hoe zij bij hun streven naar het bevorderen van de integriteit in de sector dienen om te gaan met (rechts)personen die een transactie zijn aangegaan met het Openbaar Ministerie (OM). Marktpartijen moeten zelf beslissen met wie zij zaken willen doen en met wie niet. Het enkele feit dat een partij door het OM een transactie krijgt aangeboden, geeft aan dat er volgens het OM sprake is van een bewijsbaar strafbaar feit. Om de beslissing of er al dan niet zaken gedaan dient te worden met een partij verder te vergemakkelijken, hebben marktpartijen een aantal mogelijkheden. Niet alleen kunnen zij vanzelfsprekend aan de betreffende partij navraag doen over de precieze inhoud van de schikking. Ook kunnen zij een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor rechtspersonen verlangen. Een transactie met het OM staat geregistreerd in de justitiële documentatie en wordt bij de afweging of een VOG afgegeven betrokken.
Bent u bereidt om instructie te geven dat het Openbaar Ministerie bij vervolging van fraudes niet zomaar schikt zonder publieke schuldbekentenis of het anders voor de rechter brengt?
Het Openbaar Ministerie gaat over tot een transactieaanbod als het de verdachte schuldig acht aan het strafbare feit en meent dat de zaak bewijsbaar is. Op grond van artikel 74 Wetboek van Strafrecht kan het Openbaar Ministerie de verdachte voorwaarden stellen ter voorkoming van strafvervolging. In aanvulling hierop is in de Aanwijzing hoge en bijzondere transacties bepaald aan welke eisen deze transacties moeten voldoen. Het is aan de verdachte om al dan niet met het transactieaanbod in te stemmen. De schuldbekentenis is noch voor het transactieaanbod door het Openbaar Ministerie noch voor de strafoplegging door de rechter een vereiste. Als de verdachte niet instemt met het transactieaanbod wordt de zaak altijd aan de rechter voorgelegd.
Kunt u bevorderen dat de Nederlandsche Bank en Autoriteit Financiële Marktenkenbaar maken of bedrijven wel of geen zaken mogen doen met schikker?
Het is niet aan de Nederlandsche Bank of de Autoriteit Financiële Markten om voor te schrijven met welke natuurlijke of rechtspersonen de onder toezicht gestelden2 zaken kunnen doen. Onder toezicht gestelden hebben een eigen, wettelijke, verantwoordelijkheid voor een integere bedrijfsvoering ter beheersing van integriteitrisico’s. Dit houdt onder meer in dat zij moeten weten met wie zij zaken doen en wie hun klanten zijn.
Overigens dient een onder toezicht gestelde die betrokken is bij een transactie met het OM dat onverwijld aan de toezichthouder te melden. De toezichthouder kan vervolgens de afweging maken of een dergelijke schikking zou kunnen leiden tot een heroverweging van iemands betrouwbaarheid en/of deskundigheid. Dat bepaalt of de persoon nog langer actief kan of mag zijn in de sector.
Van belang in dit verband is tevens, dat DNB onlangs de «Beleidsregel met betrekking tot integriteitbeleid ten aanzien van zakelijke vastgoedactiviteiten» heeft gepubliceerd. Daarin wordt aangegeven wat van financiële partijen wordt verwacht in verband met de bestrijding van integriteitrisico’s die voortvloeien uit vastgoedtransacties. Zoals aangeven is het de verantwoordelijkheid van de sector om -met behulp van de beleidsregel- adequate maatregelen tegen vastgoedfraude te nemen.
Bent u bereid om te bevorderen dat alle schikkingen met naam en alle details openbaar gemaakt worden, zodat de markt ook nog een eigen afweging kan maken?
Het Openbaar Ministerie brengt bij hoge transacties en bijzondere transacties een persbericht uit. Dit is bepaald in de Aanwijzing hoge en bijzondere transacties. In het persbericht worden bepaalde details openbaar gemaakt. Dit zijn in elk geval de naam van de verdachte met wie is getransigeerd en de strafbare feiten waarop de transactie ziet. In de onderhavige vastgoedzaak zijn transacties middels persberichten openbaar gemaakt. Deze openbaarmaking dient het algemeen belang. Het persbericht biedt compensatie voor het feit dat er door de transactie geen openbare behandeling ter terechtzitting meer plaatsvindt en evenmin sprake is van een openbare rechterlijke uitspraak waarvan een generaal preventieve werking uitgaat.
In het antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat marktpartijen een VOG kunnen verlangen of navraag kunnen doen over de precieze inhoud van de schikking bij de betrokken partij zelf.
Gelet hierop zie ik geen reden te bevorderen dat meer details van transacties openbaar worden gemaakt dan nu het geval is bij hoge of bijzondere transacties. Evenmin zie ik aanleiding te bevorderen dat wordt overgegaan tot openbaarmaking van (details van) transacties die niet vallen onder de Aanwijzing hoge en bijzondere transacties.
Worden bij openbare aanbestedingen door overheden schikkers uitgesloten?
Op grond van het toepasselijke Europese aanbestedingsrecht voor overheden vormt een onherroepelijke rechterlijke veroordeling een uitsluitinggrond. Indien er getransigeerd wordt, is naar huidig recht uitsluiting bij de aanbestedingsprocedure dus niet mogelijk. Na de fase van aanbesteding en gunning volgt de contractuele fase. Op dit moment wordt onderzocht welke mogelijkheden er zijn om gewenst integer gedrag onderdeel te maken van de overeenkomst nadat gegund is.
Een geheim plan voor huizen in de natuur |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Geheim plan voor huizen in de natuur» van 3 februari in de Gooi en Eemlander?
Ja.
Was u bekend met het voornemen van de regionale commissie Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) om af te willen wijken van het natuurbeleid en het beleid voor ruimtelijke ordening? Zo ja, waarom heeft u hierover de Kamer niet geïnformeerd? Zo nee, wat is uw mening over dit voornemen dat niet in lijn is met het beleid?
Nee, ik was hiermee niet bekend.
Naar ik heb begrepen is de ILG gebiedscommissie Amstel, Gooi en Vechtstreek ook niet voornemens af te wijken van het beleid. De commissie voert momenteel een verkenning uit die zich richt op de vraag of er in het Groene Uitweggebied kansen zijn om verrommelde, bebouwde locaties op te ruimen, met als doel de ruimtelijke kwaliteit in het gebied te verbeteren en (met de meeropbrengsten) de groene ambities te realiseren. Deze verkenning sluit aan bij regelingen als «ruimte voor ruimte» en «rood voor groen» welke passen binnen het ruimtelijk rijksbeleid.
Voor aanvullende informatie verwijs ik u naar de antwoorden van de Gedeputeerde Staten van Noord-Holland op recente vragen van Provinciale Staten over dit onderwerp (d.d. 15 februari 2011).
Wie zijn de deelnemers in deze Commissie Investeringsbudget Landelijk Gebied? Zijn hier ambtenaren bij die onder uw verantwoordelijkheid vallen?
Het krantenbericht doelt op de ILG gebiedscommissie Amstel, Gooi en Vechtstreek. De commissieleden zijn bestuurlijke vertegenwoordigers van gemeenten, waterschap, natuurbeheerders, landbouworganisaties e.d. Op de website van de provincie Noord-Holland is een lijst met namen te vinden. Het betreft geen ambtenaren die onder de verantwoordelijkheid van de minister van I&M of mij vallen.
Zijn er uitkomsten van dit onderzoek naar nieuwe locaties voor duizend woningen in het Gooi? Zo ja, kunt u deze aan de Kamer zenden?
De uitkomsten van een dergelijk onderzoek zijn mij niet bekend. Ik verwijs u hiervoor naar de provincie Noord-Holland.
Kunt u aangeven welke delen van de Ecologisch Hoofdstructuur-gronden (EHS) in eigendom of optie zijn van bouwbedrijf AM vastgoed?
Uit navraag bij de provincie Noord-Holland blijkt dat er in dit gebied geen EHS-gronden in eigendom of optie van bouwbedrijf AM vastgoed zijn.
Kunt u uitsluiten dat in andere delen van het land dergelijke onderzoeken zijn of worden uitgevoerd?
Nee, zolang provincies zich aan de afspraken en algemene kaders houden, kunnen dergelijke onderzoeken elders in het land ook worden uitgevoerd.
Het bericht dat één op de vijf gemeenten niet Wabo-proof is |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Hebt u kennisgenomen van de het onderzoek van Telengy, waaruit blijkt dat één op de vijf gemeenten nog niet klaar is voor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en bij maar liefst 17 procent van de gemeenten de kennis van de ambtenaren te kort schiet?
Ik heb kennisgenomen van het «Onderzoek status en ervaringen invoering Wabo, realisatie e-overheid». Op basis van dit onderzoek wordt gesteld dat vier op de vijf gemeenten de Wabo volledig heeft ingevoerd.
Achterblijvers zijn er op bepaalde onderdelen van de Wabo en dus niet op de Wabo als geheel. Zo geven gemeenten aan knelpunten te ervaren vanuit ICT en gebrek aan geld.
De achterblijvers worden tijdens de zogenaamde nazorgperiode gestimuleerd om alle aspecten op orde te brengen. Het is de primaire verantwoordelijkheid van de gemeenten zelf om ook voor deze laatste aspecten Wabo-klaar te zijn.
Kunt u een inschatting geven hoeveel gemeenten er landelijk op dit moment de bevolking onvoldoende kunnen bij kunnen staan op het gebied van de Wabo? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
De gemeenten bepalen zelf hoe en in welke mate ze burgers bij de hand nemen bij het doen van een aanvraag. We zien daarin verschillende dienstverleningsconcepten. Het is mij niet bekend welke gemeente kiest voor welk dienstverleningsconcept. Door het digitale instrument (Omgevingsloket online) dat door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is gebouwd en wordt onderhouden, wordt de aanvraag gemakkelijker gemaakt.
Daarnaast zijn vanuit het ministerie informatiemateriaal en standaardbrieven beschikbaar gesteld die gemeenten kunnen gebruiken in de communicatie richting haar burgers. Ook zijn er opleidingen verzorgd. Gemeenten hebben deze voorzieningen zoals ook in het onderzoek is aangetoond veel gebruikt.
In zijn algemeenheid kan geconstateerd worden dat de inwerkingtreding van de Wabo tot nu toe goed verloopt. Zeker als men zich bedenkt dat de wet een behoorlijke omschakeling is in het werkproces voor gemeenten. Er zijn geen grote problemen geconstateerd, noch op inhoud noch op het digitale Omgevingsloket. In de eerste drie weken van oktober zijn er al ruim 5 000 omgevingsvergunningen aangevraagd en de eerste omgevingsvergunningen zijn al verleend.
Deelt u de mening dat de plaatselijke bevolking last kan ondervinden door deze lakse houding van de desbetreffende gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is mij niet bekend dat er gemeenten zijn die een lakse houding hebben. Zie ook het antwoord onder vraag 2.
Deelt u de mening dat er een uiterste datum moet komen waarop alle gemeenten Wabo-proof zijn? Zo nee, waarom niet?
Alle gemeenten bieden op dit moment op zijn minst een minimumkwaliteit voor het ontvangen en beoordelen van vergunningaanvragen: immers alle gemeenten zijn aangesloten op het loket en alle gemeenten zijn dus in staat aanvragen digitaal te ontvangen. Daarnaast moeten zij aanvragen ook op papier kunnen blijven ontvangen en moeten zij die aanvragers ook aan een aanvraagformulier helpen. Ten aanzien van de algemene uitvoering, integrale handhaving en het voldoen aan de kwaliteitscriteria zoals nu opgenomen in het Besluit Omgevingsrecht zijn er nog verbeterslagen te maken. Vertegenwoordigers van kleine en grote gemeenten, provincies en rijk ontwikkelen momenteel samen binnen het programma «Uitvoering met Ambitie» een zelfevaluatie-instrument, gericht op de kwaliteitscriteria.
Mijn ministerie zal in ieder geval nog tot halverwege 2011 nazorgactiviteiten verrichten op de implementatie van de Wabo,zowel gericht op de inhoud als op het digitale loket.
Kunt u meegaan in de suggestie dat gemeenten die hun bevolking momenteel niet kunnen bijstaan met Wabo-aanvragen een sanctie moeten krijgen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zie ik geen reden om over te gaan tot handhavende interventies.