Het bericht ‘Maak haast met gasloos’ |
|
Tom van der Lee (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Maak haast met gasloos» waaruit blijkt dat gemeenten en projectontwikkelaars de komende vier jaar nog weinig vaart maken met de verduurzaming van nieuwbouw maken, aangezien in bijna 150.000 nieuwe woningen (64 procent van het totaal) nog een gasaansluiting komt?1 Zo ja, wat is uw oordeel over dit bericht?
Ja, ik ken dit bericht. Ik zie in dit bericht een ondersteuning van het streven van het kabinet om in beginsel geen nieuwe gasnetten aan te leggen in nieuwbouwwijken en dat het recht op een gasaansluiting wordt vervangen door een breder recht op een energie-infrastructuur voor warmtevoorziening. Dit uitgangspunt is opgenomen in de Energieagenda. Het bericht maakt duidelijk dat voor bouwbedrijven en consumenten een gasaansluiting nog een vanzelfsprekendheid is. Hieruit blijkt wederom dat de energietransitie naast technische en financiële aspecten een culturele en sociale kant heeft.
Zou het «Convenant 10 PJ energiebesparing gebouwde omgeving» sneller of tot meer resultaten leiden als de aansluitplicht snel zou worden geschrapt zoals de Kamer gevraagd heeft in de motie Van Tongeren/Jan Vos (Kamerstuk 34 550 XII, nr. 46)?
De relatie tussen de invulling van het convenant 10 PJ energiebesparing gebouwde omgeving en het schrappen van de aansluitplicht op gas, is beperkt. De acties die zijn afgesproken in het convenant richten zich met name op gedragsverandering bij huishoudens en klein zakelijke gebruikers door middel van gerichte feedback over het energiegebruik, het bereiken van energiebesparing door het verbeteren van het aanbod van energiebesparingsproducten en -diensten en het extra stimuleren van de aanschaf van warmtepompen en zonneboilers via de ISDE. De effectiviteit van de laatst genoemde acties wordt mogelijk in sommige gevallen verbeterd door het schrappen van de aansluitplicht op gas.
Bent u het ermee eens dat er nu nodeloze belemmeringen zijn voor aardgasloos bouwen die lijden tot onnodige administratieve rompslomp? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 van de leden van de leden Van Eijs en Van Veldhoven is aardgasloos bouwen nu al mogelijk. Aanpassing van de Gaswet is wenselijk om het voornemen uit de Energieagenda te effectueren dat in beginsel geen nieuwe gasinfrastructuur meer aangelegd wordt in nieuwbouwwijken en de aansluitplicht op gas wordt vervangen door een aansluitrecht op energie-infrastructuur. Bij uw Kamer is aanhangig het wetsvoorstel voortgang energietransitie (Kamerstuk 34 627) waarop amendementen zijn ingediend met betrekking tot het recht op een gasaansluiting. Nu uw Kamer dit wetsvoorstel controversieel heeft verklaard heb ik u op 13 juni jl. toegezegd om via een nota van wijziging bij het wetsvoorstel Wijziging van de Warmtewet (Kamerstuk 34 723) deze aanpassing vorm te geven. Via de Green Deal aardgasvrije wijken worden nu al gemeenten ondersteund die stappen willen zetten in zowel de nieuwbouw als de bestaande bouw. Hiermee worden belangrijke ervaringen opgedaan die ons kunnen helpen bij de toekomstige grootschalige aanpassing van de warmtevoorziening in ons land. Een structurele oplossing voor de bestaande bouw wordt uitgewerkt met de invulling van het transitiepad lage-temperatuur-warmte dat eind dit jaar, samen met de drie andere transitiepaden, afgerond wordt.
Bent u het ermee eens dat deze belemmeringen niet bijdragen aan het feit dat we per jaar honderdduizenden woningen los moeten maken van het aardgas om de doelstellingen van het klimaatakkoord van Parijs te halen?
Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op de voorgaande vraag waarbij aangegeven dat aardgasloos bouwen nu al mogelijk is.
Is er al een complete inventarisatie van alle Nederlandse netten en leidingen en hun vervangingsdata, zodat duidelijk wordt waar van het gas af gaan het meeste rendement gaat geven? Is er al een plan voor het investeren van de bespaarde kosten van het niet vervangen van aardgasleidingen in de aanleg van duurzaam energie?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat in Amsterdam € 2 miljoen subsidie wordt uitgetrokken, te verstrekken aan projectontwikkelaars voor de huisvesting van statushouders |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hoe reageert u op het bericht «Twee miljoen euro subsidie voor woningen vluchtelingen»?1
Ik heb kennis genomen van de plannen van Amsterdam om projectontwikkelaars aan te moedigen privaat vastgoed te verbouwen tot woningen.
Amsterdam heeft een grote opgave rond de huisvesting van statushouders. Dit zorgt voor extra druk op de woningmarkt.
Met de nieuwe regeling zorgt de gemeente Amsterdam niet alleen voor minder leegstaande kantoren, maar ook voor goede en betaalbare woningen voor een groep die het dringend nodig heeft. Door extra woonruimte voor statushouders te creëren, blijven er meer corporatiewoningen over voor andere kwetsbare groepen en gewone woningzoekenden.
De projectontwikkelaars die gebruik willen maken van de subsidieregeling worden bovendien door de gemeente gevraagd om na te denken over het huisvesten van verschillende doelgroepen, waarmee gelijke behandeling wordt nagestreefd. Het is namelijk per project de bedoeling dat de helft van de woningen bestemd is voor statushouders, en de andere helft voor jongeren. De gemeente vindt het belangrijk dat nieuwe bewoners zo snel mogelijk deel gaan uitmaken van de buurt waarin zij wonen. Daarom deel ik de opvatting dat de gemeente een discriminatoir beleid voert ook niet.
Bent u ertoe bereid om het voortrekken van statushouders ten opzichte van de gewone Nederlanders, in dit geval wat betreft huisvesting, een halt toe te roepen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ertoe bereid de gemeente Amsterdam voor haar discriminatoire beleid op de vingers te tikken? Zo neen, wat zegt u dan tegen de gewone Nederlanders die, in tegenstelling tot statushouders, vaak wél jarenlang op huisvesting moeten wachten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe zorgt u ervoor dat een dergelijke subsidieregeling, die het voor projectontwikkelaars «aantrekkelijker» zou moeten maken om voor huisvesting voor statushouders te zorgen, niet marktverstorend werkt?
Een overheidssubsidie is in zijn aard marktverstorend. Aan het verstrekken van overheidssubsidie zijn dan ook regels gesteld, onder meer op het gebied van mededinging en staatssteun. Deze kaders gelden ook voor de decentrale overheden. In het voorliggende geval is het een afweging van de gemeente Amsterdam om op basis van de omstandigheden op de lokale woningmarktsituatie en de bestaande kaders een keuze te maken voor het instellen van een subsidieregeling.
Het op de website van de Stichting IbK geplaatste memo met een reactie van de minister op aangenomen amendementen en moties bij het wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wordt in het op de website geplaatste memo van 14 maart 2017 uw opvatting weergegeven over de aangenomen amendementen en moties bij de behandeling van het wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen? Zo ja, waarom is het memo dan binnen een dag weer van de website gehaald? Zo nee, hoe kon het gebeuren dat dit memo met kennelijk ambtelijke opvattingen op de website van het Instituut voor Bouwkwaliteit (stichting IbK) werd geplaatst?
Het memo betreft een intern en niet afgestemd ambtelijk stuk van mijn departement dat per abuis op de website van het Instituut voor Bouwkwaliteit is geplaatst. Zodra dit bekend werd is het memo verwijderd.
Bent u van mening dat dit memo, met name waar het de inleiding en de toelichtingen betreft, gelezen kan worden als het afdingen op door de Kamer aangenomen amendementen en moties? Zo ja, is dit minachting van de Kamer? Zo nee, hoe verklaart u dan de principiële interpretatieverschillen tussen de toelichtingen van de indieners en de tekst van de toelichtingen in het memo?
Aanleiding voor het opstellen van het interne memo is de onduidelijkheid die bij veel marktpartijen is ontstaan naar aanleiding van door uw Kamer aangenomen amendementen en moties en de bijbehorende toelichtingen. Afhankelijk van hun belangen geven diverse marktpartijen ieder hun eigen uitleg aan de amendementen en moties, wat leidt tot onduidelijkheid. Mijn ambtenaren worden door marktpartijen op deze onduidelijkheid aangesproken en daarom was een memo in voorbereiding om een eenduidige reactie te kunnen geven op te verwachten vragen. Zoals echter aangegeven betreft het een intern ambtelijk stuk. Tijdens het debat met uw Kamer heb ik aangegeven hoe ik de amendementen en moties uitleg. Hetgeen daarover met uw Kamer is gewisseld is voor mij uitgangspunt bij de nadere uitwerking en invulling van de betreffende amendementen en moties. Ik doe hiermee volledig recht aan de ingediende amendementen en moties en aan het debat zoals gevoerd in en met uw Kamer.
Bent u van mening dat de strekking van de toelichtingen in het memo opvallende gelijkenis vertoont met recente (maar ook oudere) publicaties van het Instituut voor Bouwkwaliteit en daaraan gelieerde personen en adviesbureaus? Zo ja, bent u dan van mening dat dit de schijn van belangenverstrengeling oproept? Wat gaat u daar dan aan doen? Zo nee, hoe verklaart u dan de grote mate van overeenstemming tussen het memo en de door de bouwadvieswereld geformuleerde standpunten?
Het gepubliceerde memo betrof een intern en niet afgestemd ambtelijk stuk van mijn departement waarin een nadere uitleg is gegeven over de inhoud en doorwerking van de amendementen en moties in samenhang met hetgeen daarover tijdens het plenaire debat met Uw Kamer is besproken. Het IBK heeft geen inhoudelijke bemoeienis met dit memo gehad en is op geen enkele manier verantwoordelijk voor de inhoud van het memo.
Bent u van mening dat de aangenomen amendementen en moties de bedoeling hebben om de invloed van de bouwadvieswereld te matigen, de kosten van kwaliteitsborging te beheersen, de rol van de overheid met betrekking tot handhaving van de publieke regelgeving te verduidelijken en meer recht te doen aan de belangen van opdrachtgevers en gebruikers van bouwwerken? Zo ja, waarom is daar in het memo dan toch op afgedongen? Hoe gaat u de aangenomen moties en amendementen uitvoeren, zoals ze bedoeld zijn?
Ik zal de aangenomen amendementen en moties uitvoeren conform de inhoudelijke formuleringen en hetgeen daarover tijdens het plenair debat met uw Kamer is besproken. De beoogde beheersing van de kosten van het stelsel sluit aan bij mijn eigen doelstelling van een betaalbaar stelsel, evenals meer recht doen aan de belangen van opdrachtgevers en gebruikers van bouwwerken en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen marktpartijen en bevoegd gezag.
Bent u van mening dat gemeenten ook onder de nieuwe wet zelf gaan over de wijze waarop zij uitvoering geven aan de handhaving van publieke regels met betrekking tot bouwkwaliteit, veiligheid, energiezuinigheid, duurzaamheid, bruikbaarheid en toegankelijkheid? Zo nee, welke beperkingen wilt u gemeenten dan opleggen en hoe verhouden deze zich tot hun verantwoordelijkheid om onverantwoorde risico's te voorkomen en er op toe te zien dat de wet wordt nageleefd?
Doelstelling van het wetsvoorstel is om te komen tot een heldere verantwoordelijkheidsverdeling voor de bouwkwaliteit. De aannemer is tijdens de bouw en na het gereedkomen van het bouwwerk verantwoordelijk voor de bouwkwaliteit, de kwaliteitsborger ziet toe tijdens de bouw en beoordeelt of het gereedgekomen bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische voorschriften van het Bouwbesluit 2012. De gemeente draagt zo nodig zorg voor de handhaving, wanneer er signalen zijn, bijvoorbeeld van een kwaliteitsborger of een derde, dat er in strijd met het Bouwbesluit 2012 wordt gebouwd. Dit houdt in dat voor de bouwkwaliteit niet de gemeenten maar private partijen verantwoordelijk zijn. De gemeenten bepalen zelf de wijze waarop zij invulling geven aan hun handhavingstaak. Zij kunnen, naast de informatie die zij al van de kwaliteitsborger ontvangen, ten behoeve van hun handhavende taak informatie opvragen. Uit oogpunt van een heldere verdeling van verantwoordelijkheden heb ik er in mijn reactie op de betreffende amendementen op gewezen dat de informatieverschaffing aan gemeenten slechts tot doel heeft te beoordelen of tot handhaving dient te worden besloten. Zij nemen hiermee de rol van de kwaliteitsborger, om zich een inhoudelijk oordeel te vormen over het voldoen van een bouwwerk aan de bouwregelgeving, niet over.
Een eigen inhoudelijk oordeel van de gemeente zou, naast hetgeen de kwaliteitsborger reeds uitvoert, leiden tot dubbele taken en verantwoordelijkheden en daarmee tot grote onduidelijkheid en dubbele kosten. Onduidelijke verantwoordelijkheden zijn juist een tekortkoming van het huidige stelsel die ik met het nieuwe stelsel beoog te verbeteren. Daarnaast zou een inhoudelijk oordeel van de gemeente en bijvoorbeeld het geven of juist nalaten van het geven van aanwijzingen op basis van dit oordeel leiden tot (mede-)verantwoordelijkheid voor eventuele gevolgen van dit handelen. Gemeenten hebben in overleg steeds aangegeven een dergelijke (mede-)verantwoordelijkheid onwenselijk te vinden.
Ik merk voor de volledigheid op, dat de vergunninghouder het feitelijk in gebruik nemen van het bouwwerk ten minste tien werkdagen van tevoren dient te melden bij de gemeente en dat hij daarbij een dossier dient te overleggen. Indien bij die melding gegevens ontbreken, kan de gemeente besluiten dat het bouwwerk niet in gebruik mag worden genomen.
Bent u van mening dat de aangenomen motie over het buiten beoordeling van kwaliteitsborgers houden van erkende technische toepassingen tot doel heeft de kosten van kwaliteitsborging te beperken en de standaardisering in de bouw te stimuleren? Bent u van mening dat die erkende toepassingen ook betrekking hebben op het aanbrengen van de toepassing in het bouwwerk en dat daarmee het rapport van Ligthart advies over erkende toepassingen in twijfel moet wordt getrokken? Zo ja, hoe gaat u de motie uitvoeren en de kosten van kwaliteitsborging terugdringen en waarom wordt in de toelichting in de memo dan toch betoogd dat kwaliteitsborgers een oordeel moeten geven?
Volgens de toelichting bij de motie is het doel ervan om te bevorderen dat gerealiseerde bouwwerken ten minste voldoen aan de wettelijke prestatie-eisen. Tweede doel dat wordt genoemd is om risico’s en kosten van het stelsel te beperken. Deze doelen sluiten aan bij de doelstellingen van het wetsvoorstel. De motie verzoekt een stelsel te bevorderen, waarbij erkende kwaliteitsverklaringen en erkende technische oplossingen marginaal worden getoetst. Mijn ambtsvoorganger heeft vorig jaar in antwoord op vragen van uw Kamer aangegeven, dat de gerealiseerde kwaliteit van een bouwwerk wordt bepaald door een drietal factoren, te weten persoon (kennis en ervaring), product (kwaliteit) en proces (toepassing van het product).1 Een erkende technische oplossing richt zich alleen op het product, waardoor het als zelfstandig instrument onvoldoende waarborgen biedt voor een kwaliteitsborger om zijn conformiteitsverklaring op te kunnen baseren. Dit sluit goed aan bij de bevindingen van het rapport van Ligthart-advies.2 Marginale toetsing kan om deze redenen inhouden, dat een kwaliteitsborger zonder de verklaring of oplossing zelf te beoordelen, zich een oordeel vormt of de wijze van uitvoering overeen komt met hetgeen hierover in de verklaring of oplossing is vastgelegd. Ik vind van groot belang, dat hierdoor wordt voorkomen dat het beoogde stelsel slechts op papier, maar niet in de praktijk voldoet. Dienovereenkomstig zal ik de betreffende motie uitvoeren.
Bent u bekend met de preambule van het Expertisecentrum Regelgeving Bouw (ERB) over het rapport van Ligthart advies, dat is gemaakt nadat het rapport al wereldkundig was gemaakt zonder hoor en wederhoor? Zo ja, waarom is deze niet doorgeleid naar de Kamer? Zo nee, kunt u verklaren waarom de Kamer daarvan door ERB op de hoogte is gesteld?
Het Expertisecentrum Regelgeving Bouw is een commercieel adviesbureau dat eigen opvattingen heeft over bouwregelgeving en de wijze waarop de bouwkwaliteit zou moeten worden geborgd. Mijn ambtenaren hebben bij de totstandkoming van het wetsvoorstel overleg gevoerd met alle betrokken partijen, inclusief het ERB. Ook over het onderwerp erkende technische oplossingen en ook het rapport van Ligthart Advies is meerdere keren met het ERB contact geweest. Er is dus met het ERB overleg geweest, zowel in algemene zin, als over de vraag hoe moet worden omgegaan met erkende technische oplossingen. Het ERB heeft veelvuldig contact met relevante partijen. Het is aan het ERB zelf om haar meningen en opvattingen onder de aandacht van partijen te brengen.
Bent u bereid om de aangenomen moties over de kwaliteitsborging voor het verbouwen en restaureren van rijksmonumenten (Kamerstuk 34 453, nr. 20) en over kijken naar monumentale waarde bij het onder de wet brengen van rijksmonumenten (Kamerstuk 34 453, nr. 23) uit te voeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan uw toelichting tijdens het plenair debat en het gestelde in het memo dan zo wordt gelezen dat de door u aangekondigde voortzetting van het overleg met monumentengemeenten uitsluitend betrekking zal hebben op het al dan niet ook uitsluiten van gemeentelijke monumenten in de eerste stap van de invoering van de wet Kwaliteitsborging voor het bouwen?
Ja. In overleg met betrokken partijen heb ik inmiddels geconstateerd, dat bij de beoordeling van vergunningaanvragen voor het bouwen voor de verschillende categorieën beschermde monumenten (gemeentelijke, provinciale en rijksmonumenten) sprake is van een en dezelfde wijze van toetsing. Het is om die reden voor een effectieve uitvoering van het erfgoedbeleid door de gemeenten wenselijk dat uitvoering van de aangenomen moties met zich meebrengt dat niet alleen rijksmonumenten op een later moment binnen het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen komen te vallen, maar alle beschermde monumenten.
Bent u van mening dat in de publicaties van onder andere het Instituut van Bouwkwaliteit een onjuist beeld wordt geschetst van de strekking van de aangenomen amendementen en moties? Vindt u het verantwoord dat op basis van deze documenten de implementatie van het nieuwe stelsel van kwaliteitsborging wordt ondersteund door dit instituut? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, welke stappen denkt u te zetten om er voor te zorgen dat de voorlichting over het nieuwe stelsel in overeenstemming wordt gebracht met wat de Kamer heeft besloten?
Zoals aangegeven ben ik voornemens de amendementen en moties uit te voeren, zoals ik deze met uw Kamer hebt besproken. Het Instituut voor Bouwkwaliteit is een onafhankelijke stichting en is opgericht als kwartiermaker voor de beoogde toelatingsorganisatie en in die hoedanigheid betrokken bij het beoogde stelsel voor kwaliteitsborging in de bouw. Ik ben zonder meer tevreden over de wijze waarop het Instituut voor Bouwkwaliteit zowel marktpartijen als het ministerie ondersteunt bij de voorbereiding van de invoering van het wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen. Uit contacten met marktpartijen is mij duidelijk dat deze tevredenheid breed in de sector wordt gedeeld.
Bent u bereid om het betreffende memo terug te nemen en de strekking van de aangenomen amendementen en moties, inclusief de daaraan ten grondslag liggende toelichtingen en de door u in het debat gegeven reactie daarop, onvoorwaardelijk als uitgangspunt te nemen voor de verdere parlementaire behandeling en de uiteindelijke invoering van de wet Kwaliteitsborging voor het bouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uitgangspunt zijn de aangenomen amendementen en moties, de toelichtingen daarop en hetgeen ik hierover tijdens het debat met uw Kamer als interpretatie heb verwoord, voor zover niet weersproken. Ik heb u met deze beantwoording nader toegelicht hoe ik dienovereenkomstig aan de amendementen en moties uitvoering zal geven.
Balkons in Breda, die ook zonder belasting af zouden kunnen breken |
|
Attje Kuiken (PvdA), Henk Leenders (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Balkons van 160 flatwoningen in Breda blijken levensgevaarlijk»?1
Ja.
Is het waar dat de kans heeft bestaan dat balkons spontaan los zouden laten? Hoe groot is dat risico geweest?
Het gebrek aan de balkons in Breda is aan het licht gekomen bij een technische inspectie die de woningcorporatie WonenBreburg bij al haar woongebouwen één keer per drie jaar uitvoert. Met deze inspecties geeft de corporatie invulling aan haar zorgplicht om te waarborgen dat haar woningen voldoen aan de voorschriften van het Bouwbesluit. Nadat geconstateerd was dat de balkons niet voldeden aan het Bouwbesluit, heeft de corporatie uit voorzorg direct actie genomen. De bewoners zijn geïnformeerd dat zij hun balkons voorlopig niet mogen gebruiken en de directe omgeving onder de balkons is afgezet. De kans dat balkons daadwerkelijk zouden bezwijken, wordt klein geacht, maar de corporatie heeft het zekere voor het onzekere genomen. Naar mijn oordeel heeft de corporatie met deze aanpak de risico’s voor de bewoners en de omgeving geminimaliseerd.
Hoe beoordeelt u de risico’s waar de bewoners aan zijn blootgesteld en de manier waarop de woningcorporatie hiermee is omgegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de overeenkomsten en verschillen van deze bouwfout met de eerder geconstateerde problemen bij galerijflats?
De problemen bij galerijflats hebben vooral betrekking op de galerijvloeren van deze flats. Op galerijvloeren wordt in de winter vaak dooizout gestrooid. Het chloride dat in dit dooizout zit kan de betonwapening in de galerij aantasten en dit kan vervolgens leiden tot spontane breuk van de galerijvloer zonder waarschuwing vooraf, zoals zichtbare doorbuiging of scheurvorming.
Op balkons wordt minder dooizout gebruikt. Ook bij de balkons in Breda zijn geen verhoogde chloride-waarden geconstateerd. Het gebrek bij deze balkons is een te diepe ligging van de betonwapening waardoor de draagkracht van de balkons rekenkundig niet voldoet aan het Bouwbesluit. Bij dit gebrek, dat al vanaf de bouw (1957) aanwezig is, ligt het spontaan bezwijken van de balkons zonder waarschuwing vooraf minder in de rede.
Vielen deze balkons ook onder de verplichte inspectie, die u eerder voor galerijflats en balkons in het leven riep? Zo ja, is deze inspectie tijdig uitgevoerd? Zo nee, ziet u aanleiding om de inspectieplicht voor balkons uit te breiden?
Nee, deze balkons vielen niet onder de bedoelde onderzoeksplicht die is vastgelegd in artikel 5.11 van de Regeling Bouwbesluit (Staatscourant 2015, nr. 45221). De onderzoeksplicht is namelijk alleen van toepassing op galerijflats, terwijl de betreffende balkons onderdeel zijn van portiekflats. De onderzoeksplicht is ingevoerd naar aanleiding van het bezwijken van een galerijvloer in Leeuwarden in 2011. Bij galerijflats is sprake van een zeer urgent veiligheidsrisico dat de inzet van onderzoeksplicht (artikel 1a, derde lid, van de Woningwet) rechtvaardigt. Zoals uit mijn antwoord op vraag 4 volgt is de problematiek bij balkons anders en minder urgent. Ik zie daarom thans geen aanleiding om deze onderzoeksplicht uit te breiden. Overigens moeten ook zonder deze onderzoeksplicht gebouweigenaren er zorg voor dragen dat hun gebouwen voldoen aan het Bouwbesluit, zoals de woningcorporatie WonenBreburg heeft gedaan en kan het gemeentelijke bouw- en woningtoezicht hierop toezien en handhaven.
Hoe vorderen de verplichte inspecties van galerijflats en hoe houdt u hier toezicht op?
Het toezicht op de naleving van de onderzoeksplicht van galerijflats ligt bij de gemeente. Het interbestuurlijke toezicht op deze gemeentelijke taak ligt bij de provincie. Ik heb geen rol bij dit toezicht. Naar aanleiding van uw vraag heb ik wel navraag gedaan bij de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht (VBWTN). Het algemene beeld van de VBTWN is dat de gemeenten druk bezig zijn met deze onderzoeksplicht. Een deel van de gemeenten is al klaar en galerijen die niet voldeden zijn aangepast. Andere gemeenten zijn nog volop aan de slag om te zorgen dat alle eigenaren van galerijflats vóór 1 juli 2017 aan de onderzoekplicht voldoen zoals artikel 5.11 van de Regeling Bouwbesluit voorschrijft.
Deelt u de mening dat balkons en galerijen een potentieel extra kwetsbaar onderdeel van een bouwconstructie kunnen vormen? Zo ja, ziet u aanleiding om voor de uitvoering hiervan erkende technische oplossingen uit te werken, die door de bouwers verplicht moeten worden gebruikt?
De constructieve veiligheid van iedere bouwconstructie is van groot belang omdat bij het bezwijken sprake kan zijn van dodelijke slachtoffers. Dit gaat ook op voor balkons en galerijen. In het Bouwbesluit worden daarom eisen gesteld aan de constructieve veiligheid van bouwconstructies. Deze eisen zijn geformuleerd als prestatie-eisen, waardoor marktpartijen de vrijheid hebben om zelf een technische oplossing te kiezen die hieraan voldoet. Ik wil deze vrijheid van marktpartijen niet beperken door verplicht specifieke technische oplossingen voor te schrijven. Het is aan de ontwerper of bouwer van een bouwconstructie om te voldoen aan de prestatie-eisen en aan gemeenten (bouw- en woningtoezicht) hierop toezicht te houden.
De berichtgeving dat in Groningen nog steeds niet aardbevingsbestendig wordt gebouwd |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kamp: aardbevingsbestendig bouwen hoeft niet» in Cobouw 28 februari en «waarom er nog altijd geen aardbevingsnorm in Bouwbesluit staat?» in Cobouw 1 maart?
Ja.
Deelt u de mening dat alle bewoners van Groningen veilig moeten kunnen wonen? Wat vindt u ervan dat er nog steeds huizen en andere gebouwen in Groningen worden gebouwd zonder dat zij voldoen aan de aardbevingsnormen?
Ja, ik deel de mening dat alle bewoners van Groningen veilig moeten kunnen wonen. Verwacht mag worden dat professionele bouwbedrijven op de hoogte zijn van de aardbevingsproblematiek in Groningen en dat er voor nieuwbouw specifiek ontwerpregels zijn vastgelegd in Nederlandse Praktijk Richtlijn 9998 (NPR). Hoewel de NPR nog niet is voorgeschreven in de Regeling Bouwbesluit, vind ik dat bouwbedrijven hun verantwoordelijkheid moeten nemen richting de toekomstige gebruikers van de gebouwen. Zeker in het kerngebied zou de NPR toegepast moeten worden door bouwbedrijven.
Hoe kan het dat de Nationale Prakrijk Richtlijn (NPR) nog steeds niet opgenomen is in het Bouwbesluit waardoor de normen ook wettelijk afdwingbaar zijn? Bent u van plan om dat alsnog te doen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, hoe waarborgt u dan dat nieuwe huizen en gebouwen in Groningen veilig zijn?
Waar de publiekrechtelijke verankering van de NPR voor nieuwbouw via het Bouwbesluit goed past bij de verantwoordelijkheid van de overheid om veilige bouw te borgen, heeft dit ook een ongewenst bijeffect. Zonder aanvullende maatregelen kan de onwenselijke situatie ontstaan dat een initiatiefnemer zelf de meerkosten moet dragen. Deze onzekerheid creëert een drempel voor nieuwbouw in de regio Groningen. De regio zou hiermee in een nadelige positie worden geplaatst ten opzichte van andere regio's. Ik vind dat voorkomen moet worden dat de (redelijke) meerkosten terecht komen bij initiatiefnemers en ook dat de nieuwbouw in Groningen stil komt te liggen.
Om zo spoedig mogelijk te komen tot een lange termijn oplossing voor de vergoeding van de meerkosten verken ik de mogelijkheden van regelgeving om te zorgen dat de redelijke meerkosten voor rekening blijven komen van NAM. De NPR zal worden aangewezen in de bouwregelgeving, zodra hierover duidelijkheid bestaat. De uitkomst van de verkenning wordt voor eind 2017 verwacht.
Klopt de uitspraak van de Nationaal Coördinator Groningen, de heer Alders, dat de NPR nog steeds niet wettelijk verankerd is omdat initiatiefnemers van bouwprojecten dan risico lopen dat ze de hogere bouwkosten niet meer kunnen verhalen op de NAM? Waarom wordt dit boven de veiligheid van de nieuwe bewoners van de woningen gesteld? En wat doet u eraan om ervoor te zorgen dat de meerkostenregeling wél zorgt voor een goede verevening van de extra kosten van aardbevingsbestendig bouwen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel woningen en andere gebouwen zijn sinds het bestaan van de NPR gebouwd zonder gebruik te maken van de normen voor aardbevingsbestendig bouwen? Bij wie ligt de aansprakelijkheid mocht er wat met een van deze panden ten gevolge van aardbevingen gebeuren?
De toepassing van de NPR is niet verplicht. Daarom kan niet worden uitgesloten dat er gebouwen zijn waarbij de NPR niet is betrokken. Er zijn geen exacte inzichten in aantallen. Op basis van het gebruik van de Nieuwbouwregeling van NAM is mijn beeld wel dat het niet toepassen van de NPR vooral speelt buiten de 0,1g PGA contour. De constructieve maatregelen nemen op basis van de NPR af naarmate de afstand tot het kerngebied toeneemt.
Als gebouwen mogelijk een verhoogd risico vormen vanwege aardbevingen, worden deze gebouwen op basis van de versterkingsprioritering van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) geïnspecteerd en beoordeeld. Dit geldt ook voor panden waarbij de NPR niet betrokken is in het ontwerpproces.
In gevallen waar schade veroorzaakt is door beweging van de bodem die het gevolg is van gaswinning, is de risicoaansprakelijkheid van NAM van artikel 6:177 van het Burgerlijk Wetboek het uitgangspunt, waarbij de rechter op basis van de omstandigheden van het geval zal oordelen over de omvang van de schadevergoedingsplicht.
Het bericht ‘Bouwregels Stad genegeerd’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «bouwregels Stad genegeerd» van 28 februari uit het Dagblad van het Noorden?1
Ja.
Is het waar dat bouwbedrijf Rottinghuis geen wijzigingen heeft doorgevoerd bij het ontwerp om het nieuwe complex aardbevingsbestendig te bouwen? Hoeveel vergelijkbare casussen zijn u bekend?
Ten algemene ben ik terughoudend met het reageren op individuele gevallen.
Verwacht mag worden dat professionele bouwbedrijven op de hoogte zijn van de aardbevingsproblematiek in Groningen en dat er voor nieuwbouw specifiek ontwerpregels zijn vastgelegd in Nederlandse Praktijk Richtlijn 9998 (NPR). Hoewel de NPR nog niet is voorgeschreven in de Regeling Bouwbesluit, vind ik dat bouwbedrijven hun verantwoordelijkheid moeten nemen richting de toekomstige gebruikers van de gebouwen. Zeker in het kerngebied zou de NPR toegepast moeten worden door bouwbedrijven.
De toepassing van de NPR is niet verplicht. Daarom kan niet worden uitgesloten dat er gebouwen zijn waarbij de NPR niet is betrokken. Ook zijn er geen exacte inzichten in aantallen. Op basis van het gebruik van de Nieuwbouwregeling van NAM is mijn beeld wel dat het niet toepassen van de NPR vooral speelt aan de rand van het gebied (buiten de 0,1g PGA contour).
Deelt u de mening dat aardbevingsbestendig bouwen zo snel als mogelijk de norm moet worden? Bent u bereid hier ook financiering voor vrij te maken?
Ja, ik deel de mening dat aardbevingsbestendig bouwen zo snel als mogelijk de norm moet worden. Waar de publiekrechtelijke verankering van de NPR voor nieuwbouw via het Bouwbesluit goed past bij de verantwoordelijkheid van de overheid om veilige bouw te borgen, heeft dit echter ook een ongewenst bijeffect. Zonder aanvullende maatregelen kan de onwenselijke situatie ontstaan dat een opdrachtgever van nieuwbouw zelf de meerkosten moet dragen. Deze onzekerheid creëert een drempel voor nieuwbouw in de regio Groningen. De regio zou hiermee in een nadelige positie worden geplaatst ten opzichte van andere regio's. Ik vind dat voorkomen moet worden dat de (redelijke) meerkosten terecht komen bij opdrachtgevers van nieuwbouw en ook dat de nieuwbouw in Groningen stil komt te liggen.
Om zo spoedig mogelijk te komen tot een langetermijnoplossing voor de vergoeding van de meerkosten verken ik de mogelijkheden van regelgeving om te zorgen dat de redelijke meerkosten voor rekening blijven komen van NAM. De NPR zal worden aangewezen in de bouwregelgeving, zodra hierover duidelijkheid bestaat. De uitkomst van de verkenning wordt voor eind 2017 verwacht.
Herkent u zich in het beeld dat er veel onduidelijk is omtrent de nieuwbouwregeling in het aardbevingsgebied en dat «het elke keer volstrekt onduidelijk is wat je van de NAM krijgt, terwijl de meerkosten oplopen tot wel twintig procent»? Bent u bereid op zeer korte termijn de NAM te bewegen ruimhartig uitvoering te geven aan de nieuwbouwregeling?
Opdrachtgevers van nieuwbouw die een beroep doen op de nieuwbouwregeling van NAM hebben de keuze uit:
Voor meer informatie over dit onderscheid, zie aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 237 en nr. 667.
In het MJP is opgenomen dat de procentuele vergoeding wordt verhoogd. Het streven is dat, met de lopende herijking van de nieuwbouwregeling, meer opdrachtgevers van nieuwbouw voor deze regeling kiezen, waarmee de doorlooptijd korter is. Een onderhandelingstraject op projectbasis is dan minder vaak aan de orde.
Waarom zijn de nieuwe regels voor aardbevingsbestendig bouwen nog steeds niet opgenomen in het Bouwbesluit? Bent u – na uw toezegging in 2015 – nu echt voornemens het Bouwbesluit zo snel als mogelijk te wijzigen zodat de aardbevingsnorm in het Bouwbesluit wordt vastgesteld?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het bericht dat aardbevingsbestendig bouwen niet hoeft in Groningen |
|
Erik Ronnes (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht inzake het aardbevingsbestendig bouwen in Groningen?1
Ja.
Hoe waardeert u, gelet op het feit dat de dreiging van aardbevingen niet is weggenomen, het feit dat bouwbedrijven in Groningen niet aardbevingsbestendig bouwen?
Verwacht mag worden dat professionele bouwbedrijven op de hoogte zijn van de aardbevingsproblematiek in Groningen en van het feit dat er voor nieuwbouw specifiek ontwerpregels zijn vastgelegd in Nederlandse Praktijk Richtlijn (NPR 9998–2015). Hoewel deze NPR nog niet is voorgeschreven op grond van het Bouwbesluit, vind ik dat bouwbedrijven hun verantwoordelijkheid moeten nemen richting de toekomstige gebruikers van de gebouwen. Zeker in het kerngebied zou de NPR toegepast moeten worden door bouwbedrijven.
De toepassing van de NPR is niet verplicht. Daarom kan niet worden uitgesloten dat er gebouwen zijn waarbij de NPR niet is betrokken. Ook zijn er geen exacte inzichten in aantallen. Op basis van het gebruik van de Nieuwbouwregeling van NAM is mijn beeld wel dat het niet toepassen van de NPR vooral speelt aan de rand van het gebied (buiten de 0,1g PGA contour).
Klopt het dat er meer bouwbedrijven zijn die bewust niet aardbevingsbestendig bouwen? Zo ja, om hoeveel bedrijven en gebouwen gaat het en wat zijn de motieven van deze bouwbedrijven?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening, nu algemeen bekend is dat er een risico op aardbevingen in Groningen blijft bestaan, dat bouwbedrijven ook hun verantwoordelijkheid moeten nemen en aardbevingsbestendig moeten bouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten waarom u in december 2015 de NPR 99982 zo snel mogelijk wilde aanwijzen in de ministeriële regeling «Regeling Bouwbesluit» en daar later alsnog vanaf heeft gezien?
Waar de publiekrechtelijke verankering van de NPR voor nieuwbouw via het Bouwbesluit goed past bij de verantwoordelijkheid van de overheid om veilige bouw te borgen, heeft dit ook een ongewenst bijeffect. Zonder aanvullende maatregelen kan de onwenselijke situatie ontstaan dat een opdrachtgever van nieuwbouw zelf de meerkosten moet dragen. Deze onzekerheid creëert een drempel voor nieuwbouw in de regio Groningen. De regio zou hiermee in een nadelige positie worden geplaatst ten opzichte van andere regio's. Ik vind dat voorkomen moet worden dat de (redelijke) meerkosten terecht komen bij opdrachtgevers van nieuwbouw en ook dat de nieuwbouw in Groningen stil komt te liggen.
Om zo spoedig mogelijk te komen tot een langetermijnoplossing voor de vergoeding van de meerkosten verken ik de mogelijkheden van regelgeving om te zorgen dat de redelijke meerkosten voor rekening blijven komen van NAM. De NPR zal worden aangewezen in de bouwregelgeving, zodra hierover duidelijkheid bestaat. De uitkomst van de verkenning wordt voor eind 2017 verwacht.
Kunt u uw uitspraak «het verankeren van de NPR in bouwregelgeving betekent dat eigenaren zelf verplicht zijn hun nieuwbouwwoning aan de NPR te laten voldoen. Het is niet uitgesloten dat ook op grond van het aansprakelijkheidsrecht de NAM voor de redelijke meerkosten kan worden aangesproken, maar dit is ongewis» toelichten?3
Zie antwoord vraag 5.
Is het mogelijk de NPR 9998 verplicht te maken voor nieuwbouw zodat verplicht aardbevingsbestendig gebouwd moet worden, met daarbij een vergoeding van NAM voor de redelijke meerkosten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u ervan op de hoogte dat er veel onvrede heerst onder met name woningcorporaties over de redelijke meerkostenregeling? Bent u bereid bemiddelend op te treden zodat woningcorporaties niet meer per project moeten onderhandelen met de NAM?
Woningcorporaties die een beroep doen op de nieuwbouwregeling van NAM hebben de keuze uit:
Voor meer informatie over dit onderscheid, zie aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 237 en nr. 667.
In het MJP is opgenomen dat de procentuele vergoeding wordt verhoogd. Het streven is dat, met de lopende herijking van de nieuwbouwregeling, meer opdrachtgevers van nieuwbouw voor deze regeling kiezen, waarmee de doorlooptijd korter is. Een onderhandelingstraject op projectbasis is dan minder vaak aan de orde.
Is het mogelijk om de onzekerheden van de NPR 9998 voldoende weg te nemen, zodat deze in het Bouwbesluit opgenomen kan worden? Zo ja, is dat wenselijk en op welke termijn?
De huidige versie van NPR 9998 stamt uit 2015. In principe is deze versie reeds geschikt om aan te wijzen in de Regeling Bouwbesluit 2012. In het antwoord op vragen 5, 6 en 7 is uitgelegd waarom dit tot op heden niet is gebeurd.
Dit laat onverlet dat de NPR 9998 kan worden verbeterd en nader wordt uitgewerkt op basis van de opgedane ervaringen en voortschrijdende kennis. De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) heeft hiervoor een opdracht gegeven aan de NEN die loopt tot medio 2018. De eerste resultaten worden in de loop van 2017 verwacht.
Periodieke aanpassing van de NPR was vooraf beoogd. Om deze reden is het voornemen om de NPR niet aan te wijzen in het Bouwbesluit zelf, maar in de onderliggende Regeling Bouwbesluit 2012. Het is daardoor eenvoudiger de meeste recente NPR wettelijk te verankeren.
Het project Brouwerseiland |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Albert de Vries (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Wij hebben al te vaak ja gezegd tegen Brouwerseiland»?1
Ja.
Wat is uw standpunt inzake het project Brouwerseiland? Hoe past dit project in het licht van uw eerdere uitspraken, namelijk dat het niet de bedoeling is om de hele kust vol te bouwen, dat u van een lege en mooie kust houdt en dat er alleen ruimte zou moeten zijn voor kleinschalige projecten?2
Uitgangspunt van het te sluiten Kustpact is dat we de kust willen beschermen maar niet op slot willen zetten. In het Kustpact zullen afspraken worden gemaakt over het aanwijzen van zones aan de kust waar niet gebouwd kan worden voor recreatiedoelen, waar wel en onder welke voorwaarden. De wijze waarop de zonering in beleid en regelgeving zal worden overgenomen, zal plaatsvinden op basis van de daarvoor geldende procedures bij de voorbereiding en vaststelling van provinciale structuur- of omgevingsvisies en provinciale verordeningen ruimte. En bij gemeenten de voorbereiding en vaststelling van structuurvisies/ omgevingsvisies en bestemmingsplannen.
Deelt u de mening dat het project Brouwerseiland juist bijdraagt aan het volbouwen van de kust en geen kleinschalig project is?
Een oordeel over het project in de omgeving is aan de andere overheden en de maatschappelijke organisaties. In het te sluiten Kustpact wordt het belang onderschreven van een goede balans tussen ruimtelijke ontwikkelingen en het behoud en de bescherming van de kernkwaliteiten en de collectieve waarden van de kustzone. In het Kustpact zullen afspraken worden opgenomen over de in antwoord 2 genoemde zonering en over de wijze waarop met thans lopende plannen en initiatieven zal worden omgegaan.
Kunt u wat meer zeggen over de voortgang van de onderhandelingen over het Kustpact? Zal dit pact, net als bij het project de Zeeuwse Lagune in het Veerse Meer, gevolgen kunnen hebben voor het project Brouwerseiland?
In mijn brief van 25 oktober 20163 heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken van het Kustpact. Daarna is het Kustpact besproken met de achterbannen van de betrokken partijen. Enkele partijen hebben op basis van de toenmalige versie voorstellen gedaan voor de herformulering en toelichting van enkele artikelen. Deze voorstellen zijn met de meest betrokken partijen besproken, waaronder de organisaties voor natuur en milieudoelen en de recreatiebelangen. De meest recente teksten liggen nu voor reactie bij alle bij het Kustpact betrokken partijen. Over de resultaten zal ik de Kamer op korte termijn informeren. Vooruitlopend daarop acht ik het niet opportuun om een inschatting te geven over de relatie tussen de afspraken van het Kustpact en het genoemde project.
Deelt u de mening dat het, gelet op de discussie over de bescherming van onze kust, voor de hand ligt dat u geen gebruik zult maken van de u in artikel 3.2 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geboden bevoegdheid om ontheffing te verlenen van artikel 2.3.5 van het Barro, dat bepaalt dat op gronden gelegen binnen het kustfundament en buiten stedelijk gebied geen nieuwe bebouwing mogelijk is? Zo nee waarom niet?
Bij het nemen van een besluit over een verzoek tot ontheffing moet op grond van artikel 3.2 van het Barro beoordeeld worden of de verwezenlijking van het decentrale beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met het Barro te dienen nationale belangen.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het bij bijzondere omstandigheden moet gaan om bijzondere situaties, bijvoorbeeld de ontwikkeling van innovatieve projecten met een zwaarwegend maatschappelijk belang. De te dienen nationale belangen bij Brouwerseiland zijn de instandhouding en versterking van het kustfundament en het waarborgen van het onderhoud, de veiligheid en de mogelijkheden voor versterking van de primaire waterkering, i.c. de Brouwersdam.
Ik zal zo spoedig mogelijk een besluit nemen over het ontheffingsverzoek, waarbij ik de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden en de te dienen nationale belangen zorgvuldig zal wegen.
Met het oog op de te betrachten zorgvuldigheid kan ik op dit moment nog niet op het te nemen besluit vooruitlopen.
Klopt het dat u door het weigeren van deze ontheffing kunt voorkomen dat er op grote schaal nieuwe vakantiewoningen aan de kust bij worden gebouwd? Klopt het dus dat u het project Brouwerseiland en andere projecten in de kustzone door weigering van ontheffing kunt stoppen?
In het antwoord op vraag 5 is opgenomen hoe een verzoek tot ontheffing moet worden beoordeeld en op grond waarvan een ontheffing kan worden verleend of kan worden geweigerd. Van deze beoordelingswijze kan niet worden afgeweken met het doel om projecten te stoppen of juist door te laten gaan.
Deelt u de mening dat megalomane kustprojecten, zoals het project Brouwerseiland en het project Zeeuwse Lagune, in het Kustpact uitgesloten dienen te worden en derhalve niet voor ontheffing in aanmerking dienen te komen? Zo nee, waarom niet?
Met alle partijen betrokken bij het Kustpact streven we naar een goede balans tussen bescherming en ontwikkeling. De provincies staan samen met de gemeenten en de andere partijen aan de lat om te komen tot zonering van de kustzone. Het Kustpact zal niet vooruitlopen op de democratische besluitvorming in o.a. gemeenten, provincie en waterschappen, die nodig is voor de inzet voor de zonering. De wijze waarop de zonering in beleid en regelgeving zal worden overgenomen, zal plaatsvinden op basis van de daarvoor geldende procedures.
Klopt het dat er op dit moment ook een conflict speelt over de plaatsing van de nog te bouwen getijdencentrale? Klopt het dat deze oorspronkelijk op de plek van het project Brouwerseiland gepland stond?
Over de getijdencentrale op de Brouwersdam is in het Wetgevingsoverleg Water van 14 november 2016 gedebatteerd. Er is echter geen conflict tussen een eventuele plaatsing van de getijdencentrale op een locatie in de Brouwersdam en het project Brouwerseiland zoals thans kan worden voorzien. In een pre-verkenningsfase van de getijdencentrale is sprake geweest van een eventuele locatie waar nu het project Brouwerseiland wordt beoogd, maar deze eventuele locatie viel al in 2008 af op ondermeer technische gronden.
Deelt u de mening dat bij het maken van plannen en het in gang zetten van procedures voor het project Brouwerseiland onvoldoende is gekeken naar de wensen van de lokale bevolking? Zo nee, hoe verklaart u dan de grote maatschappelijke onrust die hierover is ontstaan?
Voor het project zijn verschillende wettelijke procedures van toepassing, die zijn of worden gevolgd. Daaronder de voorbereiding en vaststelling van een bestemmingsplan, waarbij een ieder in de gelegenheid is gesteld om bij de gemeente zienswijzen in te dienen. Ik reken en vertrouw erop dat de gemeenteraad deze zienswijzen bij de vaststelling van het bestemmingsplan zorgvuldig zal beoordelen en tot een evenwichtige afweging zal komen van de bij het project betrokken wensen en belangen, waaronder de wensen van de lokale bevolking.
De versterkingsoperatie die nu ineens 10 jaar kan gaan duren |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de versterkingsoperatie in Groningen, die vertraging oploopt?1
Ja.
Waarom gaat dit nu ineens tien jaar duren, in plaats van de eerder genoemde vijf jaar?
De versterkingsaanpak zoals door de NCG omschreven in het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen 2017–2021 (MJP, bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 321) heeft de instemming van alle bestuurlijke partijen, waaronder de provincie Groningen. Het MJP laat een ambitieuze aanpak zien en bevat voorstellen om de inspecties en de versterkingsaanpak te versnellen. De veiligheid van de Groningers in hun eigen huis staat in de aanpak van de NCG voorop en de bewoner staat daarbij centraal. Daarom zal aan de keukentafel van iedere bewoner/eigenaar uiteindelijk moeten blijken wanneer, hoe en in welk tempo de woningen zullen worden versterkt.
In april 2017 starten de gesprekken over de versterkingsplannen voor de eerste 500 woningen. Daarbij wordt alles op alles gezet om de uitvoering van de versterkingsplannen te starten in het 4e kwartaal van 2017. Er wordt dus gewerkt met een dakpansgewijze aanpak van inspecties gevolgd door versterking. Dit betekent dat – anders dan het in vraag 1 aangehaalde mediabericht suggereert – er geen sprake is van vijf jaar inspecteren en daarna vijf jaar uitvoeren, waardoor het geheel tien jaar in beslag zou nemen.
Deelt u de mening van de commissaris van de Koning van Groningen, dat de mensen daardoor veel te lang in onzekerheid gelaten worden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het dan te laat kan zijn, omdat er na 2020 zwaardere aardbevingen worden verwacht?
Over de seismiciteit in het gebied na 2020 zijn op dit moment geen harde uitspraken te doen. Met het instemmingsbesluit, waarover ik uw Kamer op 23 september 2016 heb geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 309), is het productieniveau voor de gaswinning uit het Groningenveld voor de komende vijf jaar vanuit het oogpunt van veiligheid verder verlaagd en vastgesteld op 24 miljard m3 per jaar. Een productieniveau van 24 miljard m3 per jaar, gecombineerd met een gelijkmatige winning, zal naar verwachting in de komende vijf jaar leiden tot een verdere afname van de seismiciteit ten opzichte van het niveau in 2015.
Is het waar dat de 1.450 woningen die tot nu tot geïnspecteerd zijn, allemaal versterkt moeten worden?
De NCG meldt hierover in het MJP 2017–2021: «Inmiddels zijn de eerste resultaten bekend (zowel van de 1.450 woningen, als van de overige projecten). Ongeacht de ligging, het type woning, de toegepaste rekenmethode of het constructeursbureau, is de conclusie dat in vrijwel alle situaties versterken noodzakelijk is.»
Wat zegt dit over het totaal aantal woningen dat nog versterkt moet gaan worden? Hoeveel zullen de kosten daarvoor bedragen?
Over de omvang van de totale versterkingsopgave is op dit moment geen uitspraak te doen. Dat zal moeten blijken uit de resultaten van nog uit te voeren inspecties.
Hoeveel bewoners zullen tijdelijk hun huis moeten verlaten? Voor hoe lang zullen ze hun woning moeten verlaten?
Dat is op dit moment nog niet te zeggen. Dit is afhankelijk van de noodzakelijke versterkingsmaatregelen, die per huis kunnen verschillen. In de aanpak van de NCG staat de bewoner centraal. Dit betekent concreet dat de versterkingsadviezen in individuele gesprekken met de bewoners die het aangaat worden besproken. Daarbij zal ook worden gesproken over eventuele aanvullende wensen van de bewoner die kunnen worden gekoppeld aan de uitvoering van de versterkingsmaatregelen.
Hoe verhoudt dit zich tot conclusies die een jaar geleden getrokken zijn, dat er veel minder dan eerder verwacht woningen versterkt moeten worden?
Ongeveer een jaar geleden berichtte ik uw Kamer (Kamerstuk 33 529, nr. 212) over een statistische benadering waaruit een schatting naar voren kwam van de totale versterkingsopgave. Daarbij heb ik toen ook al gemeld dat de definitieve versterkingsopgave verder moet worden vastgesteld op basis van inspecties. Pas dan is met meer zekerheid te zeggen welke aantallen woningen in de praktijk ook versterkt moeten worden.
Waarom heeft het een jaar geduurd voordat er een nieuwe waardevermeerderingsregeling is?
Op 22 november 2016 heb ik een besluit genomen over de nieuwe waardevermeerderingsregeling dat in lijn is met de wensen van uw Kamer
(motie Bosman c.s., Kamerstuk 33 529, nr. 242) en van de maatschappelijke en bestuurlijke stuurgroepen. Voor meer informatie over de inhoud en wijze van totstandkoming van de nieuwe regeling verwijs ik naar het geactualiseerde MJP van de NCG dat ik uw Kamer op 23 december 2016 heb toegestuurd (Bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 321).
Is het waar dat de nieuwe regeling heel erg lijkt op de oude regeling? Waarom is er dan een heel jaar overheen gegaan?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het tempo van de maatregelen en de urgentie ervan nog steeds niet in evenwicht met elkaar zijn? Wat gaat u daaraan doen?
Zie het antwoord op vragen 2 en 3.
Deelt u de mening dat alle woningen binnen vijf jaar versterkt moeten worden?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht "Woningtekort dreigt door droog koken nieuwbouwmarkt" |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Woningtekort dreigt door droog koken nieuwbouwmarkt» in Vastgoedjournaal van 17 augustus 2016, waarin de directeur van de Vereniging voor ontwikkelaars en bouwondernemers (NVB) waarschuwt voor een kritiek tekort aan nieuwbouwwoningen?1
Ja.
Heeft u voorts kennisgenomen van de berichten van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat het aantal verleende bouwvergunningen voor nieuwbouwwoningen in 2016 fors is gedaald en dat de nieuwbouwproductie daardoor opnieuw dreigt terug te vallen tot het zeer lage niveau van 2014?2
Ja.
Deelt u de analyse dat de nieuwbouwmarkt dreigt «droog te koken» door gebrek aan plancapaciteit en trage procedures? Deelt u de mening van de directeur van de NVB dat het probleem alleen effectief te bestrijden is met een voortvarende bouwplanning? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan van mening dat een actievere rol van de rijksoverheid noodzakelijk is?
In de economische crisis is de woningproductie sterk gedaald. De personeelscapaciteit bij gemeenten en bouwers is in reactie hierop verminderd. Ook de plancapaciteit bij gemeenten is in de crisis gedaald. In 2016 laat het aantal afgegeven nieuwbouwvergunningen een terugval zien ten opzichte van het voorgaande jaar. Ondanks deze terugval zijn er positieve ontwikkelingen. De kwartaalmonitor bouw van het tweede kwartaal van 2016 laat een hoog ondernemersvertrouwen zien en een toename van de werkgelegenheid. Sinds 2013 is het aantal afgegeven nieuwbouwvergunningen sterk toegenomen. Er zit gemiddeld anderhalf tot 2 jaar tussen het afgeven van een nieuwbouwvergunning en het opleveren van nieuwbouwwoningen. De verwachting is daarom dat het aantal opgeleverde nieuwbouwwoningen de komende jaren zal toenemen. In de CBS-cijfers wordt overigens geen rekening gehouden met transformatie. Transformatie van bijvoorbeeld kantoorgebouwen naar woningen wordt steeds belangrijker in het toevoegen van nieuw aanbod. Het aantal afgegeven nieuwbouwvergunningen geeft dus geen compleet beeld, maar wel een goede indicatie van de verwachte toename van de woningvoorraad.
De verantwoordelijkheid om de lokale vraag en woningaanbod in evenwicht te brengen ligt op decentraal niveau. Vanuit het Rijk worden gemeenten daarbij wel middels diverse maatregelen ondersteund, middels onder andere jaarlijkse gesprekken van het kabinet in het kader van het MIRT met bestuurders van de Noord- en Zuidvleugel over de beschikbaarheid van voldoende plancapaciteit en een aanpassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Ook komt er in de verhuurderheffing een heffingsvermindering voor woningen die in de periode 2017–2021 worden gebouwd en een huurprijs hebben onder de eerste aftoppingsgrens van de huurtoeslag en worden gemeenten door het Rijk ondersteund via de mogelijkheid om expertteams («Versnellen» en «Transformatie») in te zetten. Deze teams assisteren gemeenten wanneer gebiedontwikkeling, of het omzetten van kantoren naar woningen, moeizaam verloopt, of niet van de grond komt. Daarnaast geldt ook een heffingsvermindering voor de ombouw van kantoren naar huurwoningen.
Deelt u ook de analyse dat door het tekort aan nieuwe woningen de prijzen in steeds meer delen van ons land enorm stijgen, en dat dit effect niet beperkt blijft tot de koopmarkt maar ook leidt tot zeer sterke stijging van huren te beginnen in de vrije sector? Zo nee, waarom niet? Onderkent u dat door de prijsstijgingen steeds meer huishoudens financieel in de knel dreigen te komen en/of geen voor hen betaalbare woning zijn te vinden?
De woningmarkt laat sinds 2013 een sterk herstel zien. Tijdens de crisis zijn er weinig transacties geweest. Het lijkt aannemelijk dat we de afgelopen tijd te maken hebben gehad met een inhaalvraag. Sinds 2013 is bovendien het consumentenvertrouwen in de huizenmarkt sterk gestegen en ook de lage rente heeft geleid tot een verdere toename van de vraag. Het aantal transacties ligt nu weer op het niveau van voor de crisis.
De prijzen op macroniveau liggen momenteel nog ruim beneden pre-crisisniveau. Het is echter wel belangrijk dat het aanbod kan reageren op de toenemende vraag. Dit geldt in het bijzonder voor de vrije huursector. Het verder ontwikkelen van de vrije huursector is van belang en er zijn maatregelen genomen die dit segment van de woningmarkt ten goede komen, zoals de heffingsvermindering bij transformatie, de Woningwet 2015 en de recente verruiming van het woningwaarderingsstelsel. Het is daarnaast van belang dat gemeenten hier in de samenwerking met marktpartijen voldoende aandacht voor hebben.
Bent u van mening dat, als de productie van nieuwe woningen (koop en huur) niet snel op de berekende behoefte van gemiddeld ca 70.000 woningen per jaar wordt gebracht, er steeds meer mensen in de knel dreigen te komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen denkt u te nemen, anders dan tot nu toe, om te zorgen dat die problemen worden voorkomen en dat de bouwproductie weer meer in overeenstemming wordt gebracht met de woningbehoefte?
De verantwoordelijkheid voor de kwantitatieve ontwikkeling van de woningvoorraad en het treffen van maatregelen daarop ligt op het lokale niveau. Dat neemt niet weg dat ik het belangrijk vind dat de nieuwbouwproductie kan reageren op de vraag. Ik wil graag bevorderen dat de samenwerking die daarvoor nodig is tussen gemeenten, corporaties en marktpartijen daadwerkelijk tot stand komt. Hiertoe spreekt het kabinet onder andere jaarlijks met de bestuurders van de Noord- en Zuidvleugel over plancapaciteit. Zoals bij de voorgaande vragen aangegeven zijn door het kabinet ook verschillende maatregelen in gang gezet om de nieuwbouw te stimuleren. Zo komt er in de Verhuurderheffing een heffingsvermindering voor woningen die in de periode 2017–2021 worden gebouwd.
Tegelijkertijd kan met nieuwbouw alleen op korte termijn waarschijnlijk niet tegemoet worden gekomen aan de aangetrokken vraag. De oplossing kan deels ook worden gevonden in de transformatie van kantoren en maatschappelijk vastgoed naar woningen. Het kabinet biedt de mogelijkheid voor gemeenten om expertteams in te zetten en er geldt een heffingsvermindering voor de ombouw van kantoren naar huurwoningen.
Deelt u de kritiek van de directeur van de NVB dat «bij gemeenten en vooral provincies voortdurend discussie is of er sowieso wel bijgebouwd moet worden? En als er al bijgebouwd moet worden, dat dit dan alleen in bestaand stedelijk gebied (dus binnen de rode lijnen) zou moeten gebeuren en dat juist deze houding uiteindelijk niet bevorderlijk is gebleken uit oogpunt van bouwplanning»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat denkt u te doen om het «starre en trage» planningsbeleid te doorbreken?
Het past in het decentrale karakter van het ruimtelijke ordeningsbeleid dat op lokaal niveau bepaald wordt wat en waar gebouwd wordt. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het nodig om leegstand tegen te gaan en overcapaciteit in ruimtelijke plannen te voorkomen. Daartoe is in het Besluit ruimtelijke ordening de zogenoemde «Ladder voor duurzame verstedelijking» opgenomen.
Naar aanleiding van kritiek van gemeenten, provincies en projectontwikkelaars dat de Ladder te ingewikkeld is, is besloten de regeling aan te passen. Daarover heeft de afgelopen periode uitvoerig overleg met partijen (VNG, IPO, NEPROM etc.) plaatsgevonden. De Ladder wordt met de voorgenomen aanpassing eenvoudiger, doordat er «treden» worden geschrapt en alleen nog bij het bouwen buiten het stedelijk gebied een uitgebreide motivering nodig is. Er moet nog wel worden aangetoond dat er behoefte is aan de nieuwe ontwikkeling. Recent is een wijzigingsvoorstel daartoe in consultatie gebracht. Zie daartoe de brief van 23 juni 2016 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 33 962, 188). Ik verwacht dat met deze aanpassingen de doeltreffendheid en flexibiliteit van het ruimtelijke ordeningsbeleid worden vergroot.
Bent u van mening dat, daar waar gemeenten niet zelf over geschikte bouwlocaties beschikken, het nodig is dat gemeenten meer doorzettingsmacht krijgen, bijvoorbeeld door het recht op zelfrealisatie te doorbreken, zodat het op planologisch wenselijke locaties mogelijk wordt om met normale kavelprijzen de ontwikkeling van woningen sneller tot stand te brengen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de brief over grondbeleid van 25 november 2015 aan de Tweede Kamer is aangeven (TK 27 581, nr. 53), hangt zelfrealisatie in sterke mate samen met het eigendomsrecht. De bescherming van het eigendomsrecht waarborgt dat eigendom van overheidswege alleen kan worden ontnomen (onteigend) in het algemeen belang en volgens wettelijke regels. Onteigening is alleen gerechtvaardigd indien de gemeente aantoont dat dringend behoefte bestaat aan de door de gemeente gewenste vorm van planuitvoering. In dat licht is geconcludeerd dat inperking van zelfrealisatie geen begaanbare weg is. De eigenaar dient bij zijn zelfrealisatieverweer in een onteigeningsprocedure overigens wel concrete, uitvoeringsgerichte plannen te hebben. Als deze plannen niet aansluiten bij het plan van de gemeente, kan alsnog worden onteigend.
Uit genoemde brief blijkt ook dat het beroep op zelfrealisatie gering is. Zelfrealisatie kan op zich zelf daarom ook niet de belangrijkste oorzaak van belemmeringen op de nieuwbouwmarkt voor woningen zijn. Van belang is het feit dat veel bestaande bouwplannen contractueel vastliggen in privaatrechtelijke overeenkomsten. Veel van deze overeenkomsten stammen van vóór de crisis en missen de noodzakelijke clausules om de bouw alsnog te kunnen afdwingen. Gemeenten hebben hierdoor weinig bewegingsruimte als marktpartijen kiezen om (nog) niet te ontwikkelen.
Dat neemt niet weg dat door het kabinet stappen worden gezet om het grondbeleidinstrumentarium te verbeteren. Recent is de Aanvullingswet Grondeigendom in consultatie gebracht. Met het voorstel voor de Aanvullingswet Grondeigendom worden bijvoorbeeld de regels voor kostenverhaal vereenvoudigd. Daarmee krijgen gemeenten een goed gevulde gereedschapskist, met instrumenten voor zowel actief als faciliterend grondbeleid. Deze aanvullingswet zal onderdeel uit gaan maken van de Omgevingswet.
Het bericht dat de Nederlandse kust wordt volgebouwd |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kwam het resultaat van de inventarisatie van Natuurmonumenten, waaruit blijkt dat de bebouwing van Nederlandse kustgebieden explosief stijgt, voor u als een verrassing? Zo ja, hoe kan dat? Zo nee, waarom is dit niet eerder gemeld?1
Natuurmonumenten heeft de bij het Kustpact betrokken partijen geïnformeerd over hun voornemen om een inventarisatie uit voeren naar de bouwplannen in de kust. Natuurmonumenten heeft de inventarisatie in eigen opdracht uitgevoerd en over gecommuniceerd. De inventarisatie richt zich op de bebouwing in de Nederlandse kust met een recreatieve functie. De gegevens hieromtrent zijn per project voor de gehele kust gerangschikt en dit levert een totaalbeeld op.
De inventarisatie maakt onderdeel uit van de activiteiten die uitgevoerd worden door de coalitie «Bescherm de kust». Ik heb het rapport op 11 juni 2016 ontvangen.
De inhoud levert discussie op bij diverse partijen, maar betreft, zoals Natuurmonumenten zelf zegt, een eerste inventarisatie. Er gaat nog een slag overheen. Dit gaan we gezamenlijk doen.
Hoe oordeelt u over de ontwikkeling dat partijen op enig moment een robuust en duurzaam kustpact willen afsluiten maar er tegelijkertijd wel duizenden nieuwe vastgoedprojecten worden gerealiseerd?
Samen met provincies, gemeenten, waterschappen, natuur- en milieuorganisaties, waterwinbedrijven en de recreatiesector, werk ik aan het opstellen van een Kustpact. Doel van het Kustpact is om de gezamenlijke waarden van de kust te erkennen en met elkaar afspraken te maken over behoud én ontwikkeling van de kust in brede zin.
De inventarisatie van Natuurmonumenten laat zien dat na jaren van relatieve rust de bouw aantrekt. Natuurmonumenten heeft voor een gebied van 1,5 kilometer van de binnenduinrand van Cadzand tot Den Helder, exclusief de Waddeneilanden en de Zeeuwse en Zuid Hollandse zeearmen, geïnventariseerd welke recreatieve projecten zijn gerealiseerd, in uitvoering zijn, dan wel in planvorming. Het gaat dus deels om bestaande panden, deels om nieuwbouw, maar kan ook bijvoorbeeld vervanging van bestaande bouw zijn. Er vindt nog een verdiepingsslag plaats, met als doel een compleet en goed beeld te scheppen van de bouwplannen aan de Nederlandse kust.
In hoeverre is hier sprake van een (mogelijke) overtreding van het bouwverbod? Wie handhaaft hierop? Gebeurt dit ook? Kunt u dit toelichten?
Ik neem aan dat u het Barro bedoelt. Dat betreft geen verbod, maar een «nee, tenzij». Dit uitgangspunt is nog steeds geheel van toepassing. Alleen met een ontheffing kan er van afgeweken worden.
In de inventarisatie van Natuurmonumenten wordt geen melding gemaakt van (mogelijke) overtreding van regels of specifiek het Barro ten aanzien van het Kustfundament. Met de betrokken partijen bij het Kustpact waaronder Natuurmonumenten, zal een verdiepingsslag worden gemaakt. Daarbij zal ook in kaart worden gebracht of er bij projecten iets niet geheel conform de geldende procedures is verlopen en zo ja wat. Ik hoop deze informatie zo spoedig mogelijk te krijgen, zodat deze kan worden betrokken bij de gesprekken over het Kustpact.
Wat gaat u doen ten aanzien van de duizenden vastgoedobjecten die nog op de rol staan? Bent u bereid kustgemeenten een reactieve aanwijzing te geven (art 3.8 lid 6 Wro) waarmee de bewuste onderdelen van bestemmingsplannen buiten werking worden gesteld? Zo nee, waarom niet?
Het geven van een reactieve aanwijzing kan ik alleen doen voor die onderdelen die onder het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vallen. Op dit moment heb ik geen signalen ontvangen dat een bestemmingsplan in strijd is met de regels zoals geformuleerd in het Barro. De inventarisatie van Natuurmonumenten bevat daarover geen gegevens. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Ik ga er vooralsnog vanuit dat we goede afspraken maken in het Kustpact en daarmee draagvlak creëren voor behoud én ontwikkeling van de kust in brede zin.
Bent u bereid om tot de opstelling en effectuering van een nieuwe Nationale Omgevingsvisie geen onomkeerbare stappen te zetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Per brief van 15 februari 20162 heb ik aangegeven geen uitvoering te geven aan de voorgestelde wijzigingen van het Barro voor zover deze betrekking hebben op de kust. Dit betekent dat de nu geldende regels voor de kust, binnen de begrenzing van het kustfundament, ongewijzigd blijven. Lopende en toekomstige plannen zullen aldus worden getoetst aan deze, nu geldende, regels.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Water d.d. 16 juni 2016?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken. In het Algemeen Overleg Water van 16 juni jl. zijn voorgaande vragen mondeling ingebracht. Ik heb daar op hoofdlijnen en in lijn met bovenstaande beantwoording mijn reactie gegeven.
Het voorstel aan de gemeenteraad van Arnhem over mogelijke woningbouw in het uiterwaardengebied van de Nederrijn |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de goedkeuring van het college van burgemeester en wethouders (hierna: college) van de gemeente Arnhem aan het bouwen van 250 tot 350 woningen in het uiterwaardengebied Meinerswijk op basis van een kaderstellende notitie waarbij nog geen nog geen rivierkundige beoordeling heeft plaatsgevonden?1
Ja. Mij is bekend dat het college van burgemeester en wethouders van Arnhem op 18 april jl. een raadsvoorstel heeft ingediend met als doel instemming van de Raad met de mogelijkheid om onder voorwaarden woningen te realiseren op Stadsblokken Meinerswijk en de kaders vast te stellen om tot een concreet ruimtelijk plan te komen. Het college kiest er voor deze gemeentelijke procedure te volgen, voordat de in de vervolgprocedure vereiste rivierkundige beoordeling heeft plaatsgevonden.
Bent u bekend met het feit dat het uiterwaardengebied van de Nederrijn – waar de beoogde woningbouw, het gebied Stadsblokken Meinerswijk, bedacht is – een belangrijk overstromingsgebied bij hoogwater is? Bent u bekend met het feit dat er geen overleg heeft plaatsgevonden met het waterschap Rivierenland over mogelijke woningbouw in dit gebied?
Ja, dit is bekend. Aangezien het gebied buitendijks ligt – in het rivierbed – is Rijkswaterstaat als rivierbeheerder op grond van de Waterwet het bevoegde gezag en aanspreekpunt voor de initiatiefnemer voor water(veiligheids)aspecten. Rijkswaterstaat is in deze voorfase betrokken bij het initiatief en met de initiatiefnemer in gesprek over de vergunbaarheid van het plan «Eilanden 2.0». Dit gebeurt in nauwe samenwerking met de gemeente Arnhem, vanwege de samenloop met de benodigde ruimtelijke ordeningsprocedure.
Voor zover nu bekend raakt het plan niet aan beschermingszones van de primaire waterkeringen, die in beheer zijn bij het Waterschap Rivierenland.
Bent u er ook van op de hoogte dat in ditzelfde gebied in het Nationaal Waterplan 2016–20212 grote opgaves liggen om de waterkering te toetsen aan de nieuwe overstromingskansen en dat het gebied klimaatbestendig en waterrobuust moet worden ingericht, mede op basis van de in 1998 gemaakte afspraken tussen Rijk en gemeente rond het afkopen van het Vinex-akkoord voor dit gebied?
Ja. Initiatieven die in het rivierbed worden uitgevoerd, worden getoetst aan de Beleidslijn Grote Rivieren (hierna Bgr) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), titel Rivieren. De doelen van de Bgr en het Barro, titel Rivieren, zijn het waarborgen van de afvoercapaciteit van de rivieren en het vrijhouden van buitendijkse ruimte voor toekomstige vergroting van de afvoercapaciteit. Initiatieven kunnen alleen gerealiseerd worden als voldaan wordt aan de voorwaarden van de Bgr en het Barro. Zo mogen initiatieven geen verhoging van de waterstand veroorzaken en niet gerealiseerd worden op een locatie waar in de toekomst ruimte nodig is voor rivierverruiming. Voor niet-riviergebonden activiteiten geldt dat per saldo meer ruimte voor de rivier dient te worden gerealiseerd. Dit initiatief zal ook aan deze voorwaarden getoetst worden.
Past het voornemen van het college van de gemeente Arnhem om woningbouw toe te voegen bij de opgave voor dit gebied als beschreven in het Nationaal Waterplan 2016–2021?
Het voornemen is niet in conflict met de opgave voor dit gebied als beschreven in het Nationaal Waterplan 2016–2021. Toekomstige rivierverruiming is op deze locatie op dit moment niet aan de orde.
Alle initiatieven die in het rivierbed worden beoogd, dienen te worden getoetst aan de Bgr en het Barro en de daarin opgenomen voorwaarden. Op dit moment is er vanuit het perspectief van Rijkswaterstaat nog geen zicht op het al dan niet toelaatbaar zijn van het plan voor Stadsblokken Meinerswijk via het Barro en de Bgr. Het voor de toetsing benodigde rivierkundige onderzoek is op dit moment nog niet afgerond.
Bent u daarnaast op de hoogte van het feit dat het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van toepassing is op Stadsblokken Meinerswijk, waarbij gebieden worden gereserveerd voor toekomstige rivierverruiming? Bent u geïnformeerd over de afspraken die momenteel door de gemeente met een private partij worden gemaakt? Zo ja, wat is uw reactie op de voorgenomen plannen? Zo nee, gaat u zich laten infomeren?
Ja, de gemeente dient bij het opstellen van het bestemmingsplan rekening te houden met de waterstaatkundige belangen op grond van het Barro. Het Barro is terughoudend in het toestaan van het toevoegen van niet-riviergebonden bestemmingen in het rivierbed. In het onderhavige geval is sprake van een niet-riviergebonden activiteit, die toelaatbaar zou kunnen zijn, indien voldaan wordt aan de voorwaarden zoals genoemd in het Barro: er wordt per saldo meer ruimte voor de rivier geleverd op een vanuit rivierkundig oogpunt zo gunstig mogelijke locatie. De maatregelen hiertoe dienen in een bestemmingsplan te worden vastgelegd. Daarnaast dient voldaan te worden aan de voorwaarden zoals die voor elke activiteit in het rivierbed zijn opgenomen in het Barro (zie ook het antwoord op vraag 4).
Wat is gezien de opgaves die er liggen om de waterveiligheid te garanderen uw reactie op het feit dat het college van de gemeente Arnhem in deze flessenhals in de Rijn op deze schaal woningbouw wil toestaan als middel om een gebiedsvisie te realiseren?
Dergelijke plannen zijn op basis van de Waterwet/het Barro alleen mogelijk indien er «per saldo meer ruimte voor de rivier» wordt gerealiseerd en wordt voldaan aan de uitvoeringsvoorwaarden van de Bgr en het Barro. Een van de uitvoeringsvoorwaarden is dat initiatieven niet toelaatbaar zijn als deze een feitelijke belemmering vormen voor de toekomstige vergroting van de afvoercapaciteit. Dit initiatief zal ook aan deze voorwaarden getoetst worden. Het voor de toetsing benodigde rivierkundige onderzoek is op dit moment nog niet afgerond. Als er aan de voorwaarden van het Barro en de Bgr wordt voldaan, zal na uitvoering van het plan meer ruimte voor de rivier zijn gerealiseerd, waardoor de waterveiligheid gegarandeerd is (zie ook het antwoord op vraag 5).
Vindt u dat deze omvang van woningbouw past bij de uitgangspunten van EMAB (experimenten met aangepast bouwen?3
Het beleid «Experimenten met aangepaste bouwvormen» (EMAB) is in 2005 geïntroduceerd om op 15 locaties langs de grote rivieren gemeenten de kans te geven om te experimenteren met innovatieve bouwvormen in het rivierbed. De locatie Stadsblokken Meinerswijk is één van de 15 locaties. Het EMAB beleid stelt geen randvoorwaarden aan de maximale omvang van de bebouwing.
Het EMAB beleid is geïntroduceerd voordat de Bgr en het Barro zijn vastgesteld, maar hier niet van uitgezonderd. Dit betekent dat de voorwaarden in de BGR en het Barro ook gelden voor de EMAB locaties. De waterbeheerder en gemeente zijn derhalve verplicht een vergunningaanvraag of bestemmingsplanwijziging voor een EMAB locatie aan de Beleidsregels respectievelijk het Barro te toetsen.
Deelt u de mening dat goedkeuring van woningbouw in Stadsblokken Meinerswijk een precedent schept voor vergelijkbare locaties in het winterbed van de rivieren en dat daarmee toekomstige rivierverruiming kostbaarder wordt?
Nee, dergelijke plannen zijn in het kader van de Waterwet/het Barro alleen mogelijk indien er «per saldo meer ruimte voor de rivier» wordt gerealiseerd. Dit kan bovendien alleen als het plan ook voldoet aan de algemene uitvoeringsvoorwaarden van de Bgr. Een van de voorwaarden is dat initiatieven niet toelaatbaar zijn als deze een feitelijke belemmering vormen voor de vergroting van de afvoercapaciteit.
Vleermuizen die bouwprojecten belemmeren |
|
Hayke Veldman (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vleermuis blokkeert huisvesting migrant»?1 Wat is de mening van het kabinet hierover?
Het bericht «Vleermuis blokkeert huisvesting migrant» was mij bekend evenals de achterliggende problematiek. Ik heb onderzoek laten doen naar de problematiek en de economische gevolgen daarvan. Dit onderzoek zal ik op korte termijn voorzien van een beleidsreactie aan uw Kamer doen toekomen.
Kunt u aangeven hoe vaak bouwprojecten worden stilgelegd door middel van de Flora- en faunawet? Hebt u een inschatting van de kosten die hiermee gepaard gaan?
In de periode juli 2014 – juni 2015 zijn er door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland circa 250 ontheffingen van de Flora en Faunawet verleend, die betrekking hadden op bouwprojecten. Niet aan te geven is in hoeveel van die gevallen er sprake is geweest van stilleggen van een bouwproject. In het onder vraag één genoemde onderzoek wordt wel ingegaan op vertragingen en de economische gevolgen daarvan.
Biedt de Omgevingswet mogelijkheden dergelijke vertragingen met betrekking tot de vergunningverlening, zoals beschreven in het artikel, te voorkomen? Zo nee, zijn er andere mogelijkheden dergelijke vertragingen met betrekking tot vergunningverlening te voorkomen?
De Omgevingswet gaat uit van een integrale benadering van de fysieke leefomgeving aan het begin van het planproces. Dat is één van de verbeterdoelen van de Omgevingswet. Daarbij krijgen provincies en gemeenten de beschikking over meerdere instrumenten om deze integrale benadering samen vorm te geven, waartoe ook een vroegtijdige afstemming behoort van ontwikkelbelangen en natuurbelangen (naast andere belangen). Juist deze integrale benadering kan vertraging voorkomen.
Op dit moment geldt voor grote projecten, die over het algemeen een langere voorbereidingsperiode kennen, dat aan het begin van het voorbereidingsproces het doen van onderzoek naar aanwezige beschermde flora en fauna een belangrijk middel is om vertragingen te voorkomen. Dan kan aan het begin een maatregelenplan geïntegreerd worden in het planontwerp en kan vroegtijdig een ontheffing van de flora- en faunawet aangevraagd worden. Er zal dan veelal geen vertragend effect van de Flora- en faunawet optreden.
Daarnaast zal de Wet natuurbescherming, waar de inhoud van de Flora- en Faunawet onderdeel van uitmaakt, naar verwachting op 1 januari 2017 in werking treden. Deze wet zal als aanvullingswet onderdeel worden van de Omgevingswet en voorziet in een gemoderniseerd wettelijk kader voor de bescherming van natuurgebieden, dier- en plantensoorten en houtopstanden. In de Wet natuurbescherming is de verantwoordelijkheid voor de vergunningverlening voor ontheffingen van de Wet natuurbescherming belegd bij de provincies. Dit maakt het mogelijk dat provincies samen met gemeenten makkelijker afspraken kunnen maken over de procedures en lokale voorwaarden voor ontheffingen. Zij zijn door de regionale en lokale betrokkenheid beter dan het Rijk in staat om initiatiefnemers in hun regio vroegtijdig te wijzen op de vergunningplichten op grond van de natuurwetgeving.
Gemeenten hebben ook instrumenten om actief de bescherming en ontwikkeling van beschermde flora en fauna te bevorderen door specifieke gebiedsgerichte flora en fauna ontwikkelmaatregelen. Wordt de (op de Vogel- en Habitatrichtlijn gebaseerde) soortenbescherming in een gebied voldoende geborgd, dan kunnen ontheffingen worden verleend. Aan de gemeente Tilburg is onlangs een dergelijke gebiedsgerichte ontheffing verleend. Deze werkwijze sluit aan bij de uitgangspunten van de toekomstige Omgevingswet.
Een andere optie is het natuur-inclusief bouwen en projectontwikkeling, zoals deze gehanteerd is bij een project als de «Stroomversnelling» in de corporatiesector. Deze methodiek is vooral bruikbaar bij projecten die een hoog «herhalingskarakter» kennen. Er wordt dan gewerkt met een standaard-projectaanpak (zowel wat betreft projectfasering als ontwerpeisen als projectaanpak/bewaking), waarbij standaard rekening gehouden wordt met veel voorkomende beschermde flora en fauna in de betrokken typen panden.
Zijn er, in aanloop naar de invoering van de Omgevingswet in 2018, mogelijkheden om dergelijke vertragingen te voorkomen c.q. de vergunningverlening te versnellen? Zo nee, bent u dan bereid een tussenoplossing te zoeken?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre blokkeert deze problematiek het creëren van alternatieve huisvesting voor statushouders?
Kantoortransformaties, zoals in het artikel aangehaald, zijn vaak projecten met een hoog «herhalingskarakter». Er kan dan door de Minister van Economische Zaken (na 1-1-2017 de provincie) voor zo’n projectaanpak, als die projectaanpak aan een aantal specifieke voorwaarden voldoet, een ontheffing verleend worden aan bedrijven die projecten op die wijze uitvoeren voor de flora- en fauna faunasoorten waar vooraf rekening mee gehouden is. Er hoeft dan niet voor elk project apart een ontheffing aangevraagd te worden.
Daarnaast zal bij dergelijke kantoortransformaties, als zo’n transformatie in beeld komt, vroegtijdig onderzoek gedaan wordt naar aanwezig flora- en fauna, opdat vroegtijdig een adequaat maatregelenplan opgesteld kan worden op grond waarvan ontheffing wordt aangevraagd. Met deze werkwijze blokkeert de Flora- en faunawet de alternatieve huisvesting voor statushouders niet.
Illegale bouwactiviteiten in Judea en/of Samaria, gefinancierd door Nederland en/of de Europese Unie |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Outrage as EU claims diplomatic immunity after using OUR aid money to «meddle in the Middle East» by building on disputed West Bank land»?1
Ja.
Erkent u dat Israël naar internationaal recht bestuursbevoegd is in area C (het door Israël bestuurd gebied) in Judea en Samaria? Zo neen, waarom niet?
Nederland en de EU financieren projecten ten behoeve van de Palestijnse bevolking. De EU financiert bijvoorbeeld meerdere projecten waarbij Palestijnen humanitaire bijstand krijgen om te kunnen overleven op de plek waar zij wonen. Palestijnse gemeenschappen staan onder grote druk van gedwongen verhuizing naar andere delen van de Westelijke Jordaanoever, onder meer door stelselmatige afwijzingen van bouwvergunningen. Als gevolg van het ontbreken van de vergunningen staan de gemeenschappen bloot aan een verhoogd risico op sloop van hun huizen en tenten en andere basisvoorzieningen.
Deze voorzieningen voor de Palestijnse bevolking zijn in lijn met het internationaal recht. Area C maakt onderdeel uit van de door Israël bezette gebieden. Israël heeft als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht specifieke
verplichtingen jegens de Palestijnse bevolking. Zo is gedwongen verplaatsing van de burgerbevolking van het bezette gebied of vernieling niet toegestaan. Als bezettende mogendheid is het Israël op basis van het bezettingsrecht verboden roerende of onroerende goederen te vernielen, behoudens in de gevallen waarin militaire operaties een zodanige vernieling volstrekt noodzakelijk maken. Het is aan Israël om aan te tonen dat sprake is van een dergelijke uitzondering. Op basis van de beschikbare informatie lijken deze vernielingen niet onder deze uitzondering te vallen.
In de Oslo akkoorden was voorzien dat Israël voor een periode van 5 jaar de verantwoordelijkheid voor civiel bestuur en veiligheid in Area C zou hebben, maar deze laten Israëls verplichtingen op basis van het bezettingsrecht onverlet.
Waarom financiert de Nederlandse overheid of de Europese Unie bouwactiviteiten voor of door Palestijnen in area C waarvoor geen bouwvergunning is afgegeven door de bevoegde Israëlische autoriteiten?
Zie antwoord vraag 2.
Vormen dit soort acties van Nederland en de Europese Unie een inbreuk op de Oslo-akkoorden? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel geld heeft Nederland en hoeveel geld heeft de Europese Unie daaraan uitgegeven in de afgelopen vijf jaren?
De EU heeft in de periode 2011–2015 € 65.337.311,00 uitgegeven aan humanitaire projecten in de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem. Het Nederlandse ontwikkelingsprogramma is onder meer gericht op vergroten van de Palestijnse voedselzekerheid en toegang tot water. Programma’s die hieraan bijdragen worden grotendeels in Area C uitgevoerd. De totale Nederlandse uitgaven aan deze doelstellingen in 2011–2016 zijn € 19.160.964.
Deelt u de mening dat het verspilling van geld van de Nederlandse belastingbetaler is om bouwwerken te financieren, waarvan u weet of redelijkerwijs kunt vermoeden dat die door de bevoegde Israëlische autoriteiten als illegaal zullen of kunnen worden bestempeld en mitsdien het risico lopen afgebroken te worden?
Nee.
Hoeveel geld heeft Nederland en hoeveel geld heeft de Europese Unie in de afgelopen vijf jaren uitgegeven aan het opnieuw financieren van bouwwerken ter vervanging van bouwwerken die eerder door de bevoegde Israëlische autoriteiten illegaal waren verklaard en afgebroken?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe vaak wilt u zich stoten aan dezelfde steen?
Verbetering van de levensomstandigheden voor Palestijnen vergroot hun perspectief op een beter leven en draagt bij aan een klimaat waarin aan duurzame vrede gewerkt kan worden. Het ontwikkelingsprogramma wordt onder bijzondere omstandigheden uitgevoerd, te weten de bezetting. Hieraan zijn bepaalde risico’s verbonden. Bij de opzet van het programma wordt een afweging gemaakt tussen de risico’s en het beoogde resultaat. De kans op interventies van het Israëlische leger is een van de risico’s die is meegenomen in de afwegingen.
Wie zijn de Nederlandse diplomaten die, naast Peter Mollema, zijn afgebeeld op de foto’s in bovengenoemd bericht?
Het betreft medewerkers van de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah.
Hoe vaak heeft Nederland in de afgelopen vijf jaren geweigerd om gerechtelijke stukken van Israëlische justitiële autoriteiten, bestemd voor de Staat der Nederlanden c.q. voor Nederlandse diplomaten, in ontvangst te nemen?
Dat is niet aan de orde geweest.
De financiering van de restauratie van de Eusebiuskerk in Arnhem |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Stichting wanhopig, geen geld voor restauratie Eusebiuskerk: «Het regent straks stenen»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Eusebiuskerk een onlosmakelijk en beeldbepalend onderdeel vormt van het hart van Arnhem?
Ja.
Welke rijkssubsidies zijn er de afgelopen 10 jaar verstrekt voor onderhoud en restauratie van de Eusebiuskerk en wat voor werkzaamheden zijn hiervoor verricht?
Sinds 2006 is in totaal voor € 3.537.012 aan restauratiesubsidie verleend en voor € 638.069 aan onderhoudssubsidie.
Weet u of er voor dit jaar een aanvraag voor Brim-subsidie is of wordt gedaan voor de Eusebiuskerk? Zo ja, verwacht u dat deze aanvraag gehonoreerd wordt met de extra middelen die er voor het Brim beschikbaar zijn?2
De Stichting Eusebius Arnhem heeft aangegeven dit jaar een aanvraag voor een Brim-subsidie in te dienen. Dit jaar is € 20 miljoen extra budget beschikbaar voor onderhoudssubsidies voor grote monumenten. Voor de verdeling van middelen wordt bij deze regeling gebruik gemaakt van een tender-systematiek. Of de aanvraag voor de Eusebius zal worden gehonoreerd hangt daardoor mede af van de omvang van de aanvraag en die van andere subsidieaanvragen.
Wat is de maximale hoogte van de Brim-subsidie voor de Eusebiuskerk en hoe wordt die berekend? Hoe verhoudt deze hoogte zich tot het bedrag dat benodigd is voor een volledige restauratie?
De maximale subsidiabele onderhoudskosten bedragen 3% van de herbouwwaarde van een monument. Het subsidiepercentage is 50%. Brim-subsidie is echter niet bestemd voor restauratie, het is alleen beschikbaar voor sober en doelmatig onderhoud.
Klopt het dat de provincie verantwoordelijk is voor de financiering van restauraties? Zo nee, wat is hier onjuist of onvolledig aan? Zo ja, hoeveel geld ontvangen de provincies hiervoor?
Op 5 maart 2012 zijn bestuurlijke afspraken gemaakt, die op 20 mei 2015 zijn aangevuld, tussen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het Interprovinciaal overleg (IPO) over de decentralisatie van de rijksmiddelen voor restauratie van monumenten. Jaarlijks wordt hiervoor door het Rijk € 20 miljoen in het provinciefonds gestort. De provincies hebben zelf bepaald dat het budget verdeeld wordt naar rato van het aantal rijksmonumenten binnen de provinciegrenzen. De provincie Gelderland krijgt jaarlijks € 1.671.000 en verhoogt dat bedrag met eigen middelen. De provincies prioriteren en stellen de hoogte van de subsidies vast.
Welke landelijke ondersteuningsregelingen zijn er voor restauratie, naast het Brim?
Brim-subsidie wordt alleen beschikbaar gesteld voor onderhoud. Voor restauratie van monumenten kan bij het Nationaal Restauratiefonds een laagrentende lening worden aangevraagd. Dit revolverende fonds is gevoed met Rijksmiddelen. Hiernaast bestaat de «Subsidieregeling stimulering herbestemming monumenten» waarmee kleine subsidies worden versterkt voor het uitvoeren van haalbaarheidsonderzoek of het wind- en waterdicht maken van monumenten die in afwachting zijn van restauratie en herbestemming.
Weet u of de provincie Gelderland inderdaad alle betrokken partijen bij elkaar brengt om naar een oplossing te zoeken om de zeer noodzakelijke restauratie van de Eusebiuskerk doorgang te laten vinden? Zo nee, wilt u de provincie meedelen dat u bereid bent aan een dergelijk overleg deel te (laten) nemen vanuit de rijksoverheid? Zo ja, wanneer verwacht u dat dit overleg plaats zal vinden?
In de bestuurlijke afspraken van het Ministerie van OCW met het IPO van 20 mei 2015 is het belang van een gezamenlijke aanpak voor de monumenten met zeer grote restauratieopgaven onderstreept. De provincies brengen momenteel de monumenten met een zeer grote restauratieopgave op korte en lange termijn in kaart. Het is van belang om een totaalbeeld te krijgen van gevallen die mogelijk een knelpunt kunnen zijn voor provincies, zoals dat nu het geval is met de Eusebius. De uitkomst van die inventarisatie wil ik afwachten. Ik verwacht dat de inventarisatie voor de zomer gereed is, waarna over een gezamenlijke aanpak kan worden gesproken. Indien de provincie Gelderland mij benadert voor een overleg dan ben ik daartoe uiteraard bereid met inachtneming van het bovenstaande.
Het bericht ‘Verplicht duurzaam beton’ en ‘Blog: de betrekkelijke waarheid van duurzaam beton’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Verplicht duurzaam beton» en «Blog: de betrekkelijke waarheid van duurzaam beton»?1 2
Ja.
Herkent u zich in het beeld dat de overheid het nalaat te investeren in duurzaam beton? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom dit beeld volgens u niet correct is? Zo ja, welke conclusies trekt u daaruit?
Nee, om meerdere redenen herken ik mij daarin niet.
De overheid beschikt over instrumenten, die gebruikt worden bij de aanbesteding en waarmee milieuprestaties van opdrachtnemers kunnen worden beoordeeld. Opdrachtnemers die met een betere milieuprestatie inschrijven bij een aanbesteding worden beloond met een grotere kans op het verwerven van de opdracht. Vooral daar waar beton een belangrijk deel uitmaakt van een overheidsopdracht, kan dit leiden tot de toepassing van duurzamer beton.
Daarnaast is de rijksoverheid actief betrokken geweest bij de Green Deal Verduurzaming betonketen. In deze Green Deal met de betonketen (van grondstoffenwinning tot sloop en recycling) is o.a. gezamenlijk inzicht gekregen in de handelingsperspectieven die leiden tot CO2-reductie en hergebruik van betongranulaat. Op basis daarvan is een programma gestart om de meest kansrijke perspectieven in de praktijk te brengen en de belemmeringen op te heffen.
Herkent u zich in het beeld dat Rijkswaterstaat als grootste bouwopdrachtgever in Nederland te weinig zou doen om gerecycled beton voor te schrijven in hun projecten? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom dit beeld volgens u niet correct is? Zo ja, welke conclusies trekt u daaruit?
Rijkswaterstaat past gerecycled beton toe als funderingsmateriaal in vrijwel elk wegenbouwproject. Jaarlijks is er circa een half miljoen tot een miljoen ton funderingsmateriaal nodig. Het grootste deel hiervan is gemaakt van gerecycled beton. Er is geen beter funderingsmateriaal beschikbaar dan gerecycled beton en er is geen materiaal beschikbaar met een betere milieuprestatie. De toepassing van gerecycled beton in betonnen kunstwerken wordt niet standaard toegepast, omdat de milieuprestatie veelal onvoldoende onderscheidend is. Aan de hand van een pilotproject, waarin 50% gerecycled beton is toegepast, wordt momenteel bekeken waar en onder welke omstandigheden vaker gerecycled beton kan worden voorgeschreven.
Wat is uw reactie op het gestelde dat afdelingen van Rijkswaterstaat niet bereid zouden zijn om te recyclen waar het kan omdat er geen sprake is van dwingende afspraken maar slechts van convenanten en Green Deals?
Ik herken dit niet. Het is standaard werkwijze dat een aannemer met een duurzaam ontwerp wordt beloond door meer kans te maken om de opdracht te verwerven. Bij het overgrote deel van de opdrachten van Rijkswaterstaat is de opdrachtnemer verantwoordelijk voor het technische ontwerp en de materiaalkeuze (waaronder al- of niet gerecycled beton).
Kunt u bevestigen dat de tot nu toe bereikte resultaten van de Green Deal Verduurzaming Betonketen achterblijven? Heeft u er vertrouwen in dat de ambitie van een 100 procent duurzame betonketen in 2050 wordt gehaald?
In de Green Deal Verduurzaming Betonketen zijn de (niet gekwantificeerde) korte termijn ambities nog onvoldoende gerealiseerd, voornamelijk omdat er naast Rijkswaterstaat nauwelijks opdrachtgevers bij betrokken zijn. Momenteel worden voorbereidingen getroffen om meer publieke en private opdrachtgevers te betrekken bij het transitieproces, met als doel gezamenlijk afspraken te maken over het verbeteren van de duurzaamheidprestaties en (financiële) instrumenten.
Het idee is de afspraken vast te leggen in een alomvattend Betonakkoord, geïnspireerd op het Energieakkoord. De ambities zijn substantieel: structureel één miljoen ton CO2 reductie in de komende 10 jaar. Dit komt overeen met ca 5% van de ambitie van het Energieakkoord. Het streven is er op gericht om dit akkoord in de loop van 2016 te sluiten.
Kunt u bevestigen dat slechts 2 procent van het Nederlandse puin (18 miljoen ton per jaar) wordt verwerkt in nieuwe betonproducten? Zo ja, bent u hiermee tevreden? Zo nee, wat is volgens u het correcte percentage en bent u daar tevreden mee? Wat gaat u doen om dit percentage te verhogen?
Volgens het EIB wordt 0,6 miljoen ton (=2,8%) van 18,9 miljoen ton bouw- en sloopafval in beton verwerkt (2015). Het jaarverslag over 2015 van de betonmortel branche VOBN vermeldt een resultaat van 4,7% secundaire grondstoffen in nieuw beton, waarvan 2,2% grindvervanging door betongranulaat. De overige 3,5% betreft hoogovenslak- en vliegascement.
Het is de bedoeling dat in het te sluiten Betonakkoord afspraken worden gemaakt over het aandeel her te gebruiken betongranulaat in nieuw beton. Daarbij zal rekening worden gehouden met technische veiligheidseisen.
Herkent u zich in het beeld dat grote belangen, geld en grondstofposities de grootschalige toepassing van puin in nieuwe betonproducten tegenhouden, aangezien zand- en grindposities minder waard worden door gebruik van tweedehands/secundaire grondstoffen? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom dit volgens u niet het geval is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Nee, ik herken mij niet in een betonsector, die onvoldoende bereidheid toont tot verduurzaming. In tegendeel, de Nederlandse betonsector heeft veel gedaan om inzicht te krijgen in de duurzaamheid van hun producten en is wereldwijd koploper als het gaat om de CO2 prestatie.
De waarde van zand- en grind posities worden vooral bepaald door de beschikbaarheid uit «secundaire winningen», de winning van grondstoffen als neveneffect van, bijvoorbeeld Ruimte voor de Rivier projecten. Het prijsverschil tussen primaire en secundaire grondstoffen verschilt overigens per regio, vooral als gevolg van de relatief hoge kosten voor transport.
De markt voor betongranulaat als grindvervanger wordt mede bepaald door de vraag naar funderingsmateriaal in de wegenbouw. De eisen aan funderingsmateriaal zijn minder hoog en vrijwel alle puin is herbruikbaar, terwijl bij hergebruik van beton in beton – met de gangbare technologie – alleen het grind kan worden vervangen. Voor menig recycling bedrijf wordt de toepassing in secundair beton pas aantrekkelijk als de vraag naar wegenbouw funderingen gaat afnemen. Er zijn aanwijzingen dat de – langverwachte – afname van deze vraag nu realiteit begint te worden. Dit zal naar verwachting een gunstig effect hebben op de marktontwikkeling voor secundaire betonproducten en bijbehorende nieuwe technologie.
Deelt u de mening dat de overheid met haar grote inkoopvolumes en materiaalkeuze bij (grote) projecten een belangrijke speler is om zorg te dragen voor het ontstaan een gezonde markt voor duurzaam beton in Nederland, om zo innovatie aan te jagen? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik, zij het met enkele kanttekeningen. De eerste is genoemd bij vraag 4 (de opdrachtnemer is in beginsel verantwoordelijk voor de materiaalkeuze). Een andere kanttekening is dat andere overheden dan de rijksoverheid hierin ook een grote rol spelen. De vraag naar straatstenen, stoeptegels, rioleringsbuizen en aan verwante betonproducten bepaalt alleen al circa 30% van de betonmarkt.
Deelt u de mening dat, in het licht van de het onlangs gesloten klimaatverdrag van Parijs en de uitspraak van de rechter in de Urgenda-zaak eerder dit jaar, verduurzaming van de betonketen extra urgent is geworden aangezien de productie van standaardcement nog altijd zo’n 5 procent van de door mensen veroorzaakte CO2-uitstoot veroorzaakt en dit een aanzienlijk aandeel is? Zo nee, waarom niet?
Los van de Urgenda-zaak zie ik kansen voor de betonketen om de CO2-emissie verder te reduceren. Externe onderzoeken, die in opdracht van Rijkswaterstaat als bijdrage aan de Green Deal Verduurzaming Betonketen zijn uitgevoerd, tonen aan dat een aanzienlijke CO2 reductie mogelijk is. Bovendien zijn veel van de betreffende innovaties per ton CO2 kosteneffectief in vergelijking met duurzame energie of elektrische voertuigen als middel om CO2 reductie te halen.
Een kanttekening is dat in Nederland de bijdrage van cement in beton niet meer dan ca 1,6% van de Nederlandse CO2 emissie bedraagt, mede doordat er al op grote schaal gebruik wordt gemaakt van (CO2 arm) hoogovenslakken en vliegas-cement.
Deelt u de mening dat het uitgangspunt van de overheid moet zijn dat niet primair de prijs, maar de maatschappelijke baten zoals minder CO2-uitstoot leidend moeten zijn in de materiaalkeuze voor projecten? Zo nee, waarom niet?
De materiaalkeuze is een onderdeel van het ontwerpproces en wordt (veelal door de opdrachtnemer) gemaakt op basis van een groot aantal criteria. Daarin zijn naast de prijs en de milieuprestatie (inclusief CO2 uitstoot) de geschiktheid voor de functie en technische veiligheidseisen belangrijke aspecten. Voor Rijkwaterstaat geldt bijvoorbeeld ook vormgeving (inpassing in het landschap) en de beschikbaarheid van infrastructuur als belangrijke overweging.
Dit neemt niet weg dat er behoefte is aan een prijsprikkel die groot genoeg is om CO2-arm beton een betere kans te geven dan nu vaak het geval is.
Rijkswaterstaat bekijkt momenteel – als uitvloeisel van de Green Deal – in overleg met ketenpartners per soort project welke prijsprikkel effectief is. Vanuit de Green Deal Verduurzaming Betonketen worden soortgelijke acties ondernomen met andere opdrachtgevers in de bouw.
Deelt u de mening dat de overheid zich binnen de Green Deal-aanpak op moet stellen als betrouwbare partner tegenover de overige partners? Onderschrijft u voorts dat binnen deze aanpak iedere partij, inclusief de overheid, een eigen verantwoordelijkheid draagt? Hoe verhoudt zich dit tot de hierboven omschreven verontrustende signalen over de opstelling van (semi-)overheidsinstanties?
Ik deel deze mening en de rijksoverheid is actief betrokken. Green Deals zijn veelal koploper initiatieven. De vraag of «het peloton» de koplopers automatisch volgt verdient aandacht. Dit is reden om als vervolg op de Green Deal Verduurzaming Betonketen te streven naar een branche breed Betonakkoord.
Bent u voornemens om het gebruik van beton- en menggranulaat verplicht te stellen voor projecten van (semi-)overheidsinstanties, zoals bijvoorbeeld Rijkswaterstaat? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom u onverminderd vertrouwen heeft in niet-dwingende afspraken?
Menggranulaat schrijf ik niet verplicht voor als grondstof voor beton, omdat de technische prestaties onvoldoende zijn voor algemene toepassingen bij Rijkswaterstaat en het beton in een volgende levenscyclus minder goed recyclebaar is. In overleg met de ketenpartners over een Betonakkoord – zie ook vraag 6 – wordt ingezet op afspraken over het aandeel her te gebruiken betongranulaat.
Bent u bereid om overheidsinstanties zoals Rijkswaterstaat aan te sporen om meer werk te maken van het gebruik van duurzaam beton in projecten? Zo nee, waarom niet?
Betrokkenheid van meerdere overheidsinstanties, naast Rijkswaterstaat, is van belang om het voorgestane Betonakkoord tot een succes te maken. Inmiddels worden hiertoe diverse overheidspartijen benaderd.
Bouwen in de duinen |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Hoe verhoudt het aangekondigde loslaten van het algemene verbod op nieuwe bebouwing buiten de bebouwde kom in het kustgebied1 zich tot het amendement Van Veldhoven (Kamerstuk 33 348 nr. 121) dat regelt dat het zelfstandige belang van de bescherming van landschappen in de Natuurbeschermingswet tot uitdrukking wordt gebracht?
Ingevolge het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) kunnen provincies en gemeenten in het belang van de ruimtelijke kwaliteit beleid voeren in het kustgebied. Dit sluit aan bij de Wet natuurbescherming op grond waarvan landschapsbeleid een bevoegdheid is van provincies. Provincies kunnen dit beleid vormgeven in de provinciale natuurvisie, landschappen aanwijzen als bijzonder provinciaal landschap en deze landschappen planologisch beschermen met de instrumenten van de Wet ruimtelijke ordening.
Zijn er kustprovincies die voornemens zijn (delen van) hun kust te willen aanwijzen als «bijzonder provinciaal landschap»? Zo ja, welke en hoe verhoudt zich dat tot de nieuwe Beleidslijn kust? Zo nee, zijn provincies zich voldoende bewust van de mogelijkheid tot het aanwijzen van bijzondere provinciale landschappen onder de nieuwe Natuurbeschermingswet?
Provincies zijn momenteel bezig met het opstellen van beleid in verband met de implementatie van de Wet natuurbescherming. Op dit moment is nog niet duidelijk of de kustprovincies voornemens zijn om hun kust, of delen hiervan, aan te wijzen als «bijzonder provinciaal landschap».
De vertraging in de behandeling van het wetsvoorstel kwaliteitsborging bouw |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Omstreden bouwwet dreigt te stranden»?1
Ja.
Berust de berichtgeving in dit artikel dat de veronderstelde toename van de regeldruk de oorzaak is van de vertraging op waarheid? Zo ja, kunt u dit dan toelichten? Zo nee, kunt u dan toelichten waarom het wetsvoorstel kwaliteitsborging bouw nog steeds niet naar de Kamer is gestuurd?
Op dit moment ben ik bezig met de afronding van twee onderzoeken: het onderzoek naar de regeldrukeffecten van het wetsvoorstel en een maatschappelijke kosten-batenanalyse. Na de afronding van beide onderzoeken voer ik in januari 2016 nog een aantal gesprekken met vertegenwoordigers van belanghebbende partijen: bouwers, consumenten en opdrachtgevers en de VNG. In deze gesprekken wil ik de standpunten van de verschillende partijen horen.
Is het nog steeds zo dat dit wetsvoorstel ziet op de 80% meest voorkomende relatief eenvoudige bouwwerken dan wel bouwdelen?
Uitgaande van een onderverdeling in drie gevolgklassen, valt naar schatting 53 procent van het totale aantal bouwwerken waarvoor het nieuwe stelsel gaat gelden en vergunningplichtig is, binnen gevolgklasse 1. Ongeveer 45 procent valt binnen gevolgklasse 2 en ongeveer 2 procent binnen gevolgklasse 3.
De eerste fase van het wetsvoorstel gaat nog steeds over de gevolgklasse 1. De eerdere schatting, dat 80 procent van de bouwwerken in gevolgklasse 1 zou vallen, blijkt te hoog. Bij deze eerdere schatting is onvoldoende rekening gehouden met het grote aantal bouwwerken dat op grond van dit wetsvoorstel Bouwbesluittoets vrij wordt.
Is het waar dat medewerkers van uw ministerie in openbare bijeenkomsten hebben gesteld dat «als de signalen uit de markt negatief zijn, het wetsvoorstel mogelijk niet naar de Kamer zal worden gestuurd?» Onderschrijft u deze opvatting? Is het in uw ogen kies dat de «markt» bepaalt welke wetsvoorstellen wel of niet naar de Kamer worden gestuurd?
Mijn medewerkers hebben in een – niet openbare- bijeenkomst aangegeven dat ik mij, naar aanleiding van de uitkomsten van de onderzoeken naar regeldrukeffecten en maatschappelijke kosten-batenanalyse en van gespreken met vertegenwoordigers van belanghebbende publieke en private partijen, zal beraden op het vervolg van het wetgevingsproces. Dit is een correcte weergave van de actuele stand van zaken. Het is in mijn ogen niet de «markt» die bepaalt welke wetsvoorstellen wel of niet naar de Kamer worden gestuurd. Daar is ook in dit geval geen sprake van.
Deelt u de mening dat de doelstelling van dit wetsvoorstel moet zijn om a) de bouwkwaliteit beter te borgen dan nu het geval is, door het daadwerkelijk gerealiseerde bouwwerk te toetsen en niet de bouwplannen, b) de bouwsector veel meer zelf verantwoordelijk en aansprakelijk te maken voor geleverde producten, c) consumenten te beschermen tegen slechte bouwprestaties en deze te ontzorgen in gevallen dat de geleverde bouwproducten gebreken vertonen of niet voldoen aan de in de aannemingsovereenkomst gemaakte afspraken, en d) daar waar mogelijk processen te vereenvoudigen en faalkosten te verlagen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw mening over het onder a tot en met d gestelde. Dit staat ook in mijn brief aan de Kamer van 16 juni 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 32 757, nr. 101), waarin ik u nader informeerde over de uitgangspunten met betrekking tot de voorgenomen wetgeving inzake de verbetering van de kwaliteitsborging in de bouw.
Ligt de oorzaak van de vertraging in het feit dat in het concept-wetsvoorstel de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de 80% meest voorkomende bouwwerken weliswaar meer bij de bouwsector wordt gelegd, maar dat voor de wijze waarop die kwaliteit aangetoond en geborgd moet worden in het concept-wetsvoorstel regels zijn opgenomen volgens welke private kwaliteitsborgers door een nieuwe ZBO toegelaten moeten worden? Zo nee, waar liggen de oorzaken van de vertraging dan wel?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven is het wachten op de uitkomsten van twee onderzoeken en de gesprekken met vertegenwoordigers van belanghebbende partijen. Voor de verdere beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord bij vraag 7.
Deelt u de mening dat de regeldruk in het wetsvoorstel aanmerkelijk kan worden beperkt als het aan de bouw- en verzekeringswereld zelf wordt overgelaten om instrumenten te ontwikkelen waarmee, na eenmalige validatie van die instrumenten door de overheid, voor de 80% meest voorkomende relatief eenvoudige bouwwerken bij oplevering op basis van een zgn. «as built dossier» aan opdrachtgever en gemeente kan worden aangetoond dat aan de bouwvoorschriften en de afspraken in de aannemingsovereenkomst is voldaan? Zo nee, waarom niet?
De kern van het wetsvoorstel is dat marktpartijen zelf instrumenten voor kwaliteitsborging kunnen ontwikkelen. Voordat deze instrumenten in de praktijk mogen worden toegepast, moeten ze worden toegelaten tot het stelsel door de zogeheten toelatingsorganisatie. Voor deze toelating toetst de toelatingsorganisatie de instrumenten aan een aantal wettelijke regels. Deze wettelijke regels zorgen ervoor dat de kwaliteitsborging wordt uitgevoerd volgens de bouwtechnische voorschriften van het Bouwbesluit 2012. Toetsing alleen op basis van een «as built dossier» vind ik onvoldoende. Een «as built dossier» kan wel goed een nevenproduct van het proces van kwaliteitsborging zijn, samengesteld door de kwaliteitsborger zelf. Bij de presentatie van het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer zal ik uitgebreider op de regeldrukeffecten ingaan.
Deelt u de mening dat bij een eventuele maatschappelijke kosten-baten analyse ook de te verwachten kwaliteitsverbetering van de opgeleverde bouwwerken en de toegenomen rechtszekerheid van opdrachtgevers en gebruikers van bouwwerken meegewogen moet worden? Zo nee waarom niet?
Ik ben het met u eens dat de te verwachten kwaliteitsverbetering van de opgeleverde bouwwerken en de toegenomen rechtszekerheid van opdrachtgevers en gebruikers van bouwwerken meegewogen moet worden in de maatschappelijk kosten-batenanalyse (MKBA). Ik heb dit ook in de opdracht voor de MKBA opgenomen. Bij de presentatie van mijn wetsvoorstel aan de Tweede Kamer kan ik uitgebreider op de resultaten van de MKBA ingaan.
Wanneer denkt u dat het wetsvoorstel bij de Kamer zal kunnen worden ingediend? Acht u met de opgelopen vertraging nog steeds een invoering van de nieuwe wet per 1 januari 2017 mogelijk? Zo nee, welke planning acht u wel haalbaar en welke hobbels moeten daarvoor nog worden genomen?
Ik heb nog steeds het voornemen om het wetsvoorstel spoedig naar uw Kamer te sturen, maar zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven zal ik eerst het draagvlak bij publieke en private partijen toetsen en de beide onderzoeken afronden. Daarna zal ik het wetsvoorstel bij de Kamer indienen. Afhankelijk van de behandeling van het voorstel in de beide Kamers kan de wet 1 januari 2017 in werking treden.
Bouwkeurmerken in relatie tot aardbevingsbestendigheid |
|
Albert de Vries (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kunt u aangeven op welke wijze het aardbevingsrisico zoals zich dat nu manifesteert in Groningen onderdeel is van de beoordeling op constructieve veiligheid van bouwmaterialen en bouwelementen door certificeringsinstanties als KOMO en KIWA en andere, en in hoeverre het aardbevingsrisico meeweegt in de testsystematiek en bij de toekenning van hun keurmerken? Vindt u dit afdoende en kunt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen geven de bedoelde keurmerken de sterkte eigenschappen van bouwmaterialen en -elementen. Deze sterkte eigenschappen zijn onafhankelijk van het soort belasting dat in de praktijk op een gebouw werkt. De belastingen die op een gebouw werken zijn bijvoorbeeld windbelasting, sneeuwbelasting en in Groningen nu ook aardbevingsbelasting. Bij de beoordeling van deze sterkte eigenschappen hoeven de aardbevingsrisico’s daarom niet te worden meegewogen. Het aardbevingsrisico kan wel worden meegenomen in de projectspecifieke constructieberekeningen die gemaakt worden voor een te bouwen gebouw of woning. Bij deze berekeningen kunnen de sterkte eigenschappen uit de keurmerken dan worden gebruikt als deze passen binnen de toegepaste berekeningsmethode. Op dit moment wordt in Groningen vooral gewerkt met de berekeningsmethode uit de concept-versie van de Nederlandse Praktijkrichtlijn (NPR) voor aardbevingsbestendig bouwen (zie ook mijn antwoord op vraag 6). In het algemeen kan aardbevingsbestendig worden gebouwd met de in Nederland gangbare bouwmaterialen en sterkte eigenschappen. Niet zo zeer de afzonderlijke bouwmaterialen en -elementen zijn hierbij bepalend, maar het samengestelde geheel van bouwconstructies. Er moeten bijvoorbeeld vaker constructieve verbindingen zitten tussen de wanden en vloeren. Ook de vorm van het gebouw en de plaats van ramen zijn van belang. Dit zijn zaken die volgen uit de projectspecifieke constructieberekeningen.
Kunt u aangeven welke instanties wel rekening houden met het aardbevingsrisico bij de toekenning van keurmerken in de bouw en hoe groot de feitelijke reikwijdte is van dit keurmerk?
Aanvullend op mijn antwoord op vraag 1 is mij geen andere informatie bekend.
Kunt u aangeven op welke wijze het aardbevingsrisico, zoals zich dat nu manifesteert in Groningen, onderdeel is van de testsystematiek en de beoordeling van de kwaliteit van bouwmaterialen voorzien van CE-keurmerken? Vindt u dit afdoende en kunt u uw antwoord toelichten?
Mijn antwoord op vraag 1 geldt ook voor bouwmaterialen met CE-markering. De prestatie-verklaring bij een CE-gemarkeerd bouwmateriaal geeft in het algemeen de sterkte eigenschappen van het betreffende bouwmateriaal. Deze eigenschappen kunnen vervolgens worden gebruikt bij het maken van projectspecifieke constructieberekeningen waarmee kan worden aangetoond dat een gebouw aardbevingsbestendig is. De technische specificaties van een bouwmateriaal dat valt onder een geharmoniseerde Europese productnorm, mogen overigens alleen worden vermeld in de prestatieverklaring, dat onderdeel is van de CE-markering. Deze essentiële kenmerken mogen niet in een nationaal keurmerk als KOMO worden genoemd.
Is het verplicht voor leveranciers van bouwmaterialen om op aardbevingsbestendigheid te testen bij CE- markering? Zo ja, welke materialen vallen daaronder, tot welke norm moeten die bouwmaterialen aardbevingsbestendig zijn en is die norm afdoende om het risico in Groningen af te dekken? Zo nee, wat is dan nog de zeggingskracht van een CE-keurmerk in aardbevingsgebied en op welke manier kan een bouwconsument nog vertrouwen dat bouwmateriaal aardbevingsbestendig is? Kunt u dit toelichten?
Zie mijn antwoorden op de vragen 1 en 3.
Kunt u nagaan in hoeverre de sector de beschikking heeft over besteksoftware die gecertificeerd aardbevingsbestendig bouwen mogelijk maakt, conform de eisen die nodig zijn om de veiligheid te garanderen?
Het gebruik van en de beschikking over besteksoftware – die wordt gebruikt voor contractvorming – is een zaak van de bouwsector waar ik geen rol bij heb. Aardbevingsbestendig bouwen is mogelijk zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven en staat los van de besteksoftware.
Ziet u net meerwaarde in een gebiedsgebonden «kop» op het bestaande bouwbesluit specifiek voor het aardbevingsgebied in Groningen om daarmee recht te doen aan de grotere veiligheidsrisico’s die zich daar manifesteren? Kunt u dit antwoord toelichten?
Ja. Zoals de Minister van Economische Zaken in zijn brief van 9 februari 2015 (Kamerstuk 33 529, nr. 96) heeft aangegeven, is het voornemen om de NPR voor aardbevingsbestendig bouwen in het Bouwbesluit aan te wijzen voor het aardbevingsgebied, naar verwachting de eerste helft van 2016.
Het gevaar van betonblokken |
|
Albert de Vries (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het feit dat betonnen stapelblokken voor onder meer funderingen, draagmuren en scheidingswanden vaak worden gezien als ideale plaats om afval te verwerken en dat door het omvallen, bijvoorbeeld tijdens de bouw, zowel mens als milieu in gevaar kunnen komen?1 2
Ja.
Welke soorten afval mogen verwerkt worden in deze stapelblokken? Zit hier ook chemisch afval bij? Zitten hier ook stoffen bij die schadelijk voor mens en milieu zijn? Zo ja, welke stoffen zijn dit?
Uit het oogpunt van de bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid legt de Wet Milieubeheer (ter implementatie van de Europese afvalwetgeving) beperkingen op aan de soorten afval die vermengd mogen worden met andere stoffen en materialen. Daarnaast kunnen beperkingen volgen uit de constructieve veiligheidsvoorschriften van het Bouwbesluit. Er bestaat geen lijst van specifieke toegestane afvalstoffen die in beton verwerkt mogen worden.
«Chemisch afval» is in de wetgeving niet gedefinieerd. Afval dat zogeheten «zeer zorgwekkende» stoffen bevat (stoffen die wettelijk zijn aangemerkt als schadelijk voor mens en milieu), mag op grond van de afvalwetgeving alleen in beton verwerkt worden als er geen risico is op vrijkomst van die stoffen in het milieu.
Zijn er aanwijzingen dat er ook stoffen in deze stapelblokken worden verwerkt die hierin niet verwerkt mogen worden en mogelijk schadelijk voor mens en milieu zijn, eventueel bij het breken van de blokken, zoals bijvoorbeeld beeldbuizen en tl-lampen? Is hierbij sprake van strafbare feiten? Is het nodig hier beter op te controleren?
Het verwerken van beeldbuisglas in betonblokken is een vergunde praktijk. Bijmenging van TL-lampen afval in betonblokken is mij niet bekend. Stichting Wecycle geeft aan dat TL-lampen afval niet wordt geleverd aan fabrikanten van betonblokken. Wat betreft andere soorten afval die in betonblokken worden gemengd, is mij niet bekend dat hierin stoffen aanwezig zijn die als «zeer zorgwekkend» aangemerkt zijn.
De wenselijkheid van verwerking van beeldbuisglas in beton staat al enige tijd ter discussie, omdat het beeldbuisglas lood bevat. Lood is aangemerkt als «zeer zorgwekkende stof». Het lood zal op enig moment in het milieu terecht komen, nadat het beton sloopafval is geworden en na vermaling bijvoorbeeld als wegfundering is toegepast. Het stoffenbeleid wil juist een halt toeroepen aan de verspreiding van lood in het milieu.
Door een wijziging van een bijlage van de Europese kaderrichtlijn afvalstoffen per 1 juni 2015 werd duidelijk dat beeldbuisglas de wettelijke status «gevaarlijk afval» heeft, waar de richtlijn voorheen onduidelijk was. Het vermengen van «gevaarlijk afval» met ander materiaal is op grond van de Wet milieubeheer verboden, tenzij dit is toegestaan in een omgevingsvergunning. Voorwaarde voor het vergunnen is dat de vermenging er niet toe leidt dat «zeer zorgwekkende» stoffen zich in het milieu kunnen verspreiden.
Ik heb het RIVM gevraagd op basis van literatuurgegevens inzicht te geven in de risico's voor mens en milieu die verwerking van beeldbuisglas in beton met zich meebrengt en in de wijze waarop deze risico’s in de regelgeving worden geborgd. De bevindingen van het RIVM (Rapport 2015-0143, december 2015) bevestigen mijn conclusie dat verwerking van loodhoudend beeldbuisglas in beton, gegeven de uiteindelijk te verwachten verspreiding van lood in het milieu, niet moet worden toegestaan.
Voor zover de vigerende vergunningen van producenten van betonelementen de bijmenging van beeldbuisglas en andere (afval)materialen toestaan is geen sprake van een strafbaar feit. Het wijzigen van vergunningen is aan regels gebonden en is de bevoegdheid van de regionale overheid. Ik zal de nieuwe inzichten voorleggen aan de omgevingsdiensten die bevoegd gezag zijn voor de producenten van betonblokken en deze inzichten tevens opnemen in het komende derde Landelijk Afvalbeheerplan (LAP3).
Wordt bijgehouden hoe vaak ongelukken gebeuren met deze blokken? Zo ja, kunt u een overzicht van de ongelukken van de afgelopen vijf jaar aan de Kamer doen toekomen?
De bijgehouden informatie over ongelukken met betonnen stapelblokken beperkt zich tot de registratie van ongevallen die gebeuren bij het verrichten van arbeid. Alle arbeidsongevallen die leiden tot ziekenhuisopname, (mogelijk) blijvend letsel veroorzaken of een dodelijke afloop kennen, moeten bij de Inspectie SZW worden gemeld. Deze onderzoekt vervolgens of het ongeval het gevolg is van een overtreding van de Arbowetgeving.
De Inspectie SZW heeft in de afgelopen jaren een database met gemelde en onderzochte arbeidsongevallen opgebouwd. Behalve één ernstig ongeval met een keerwand van betonnen stapelblokken in september 2014, zijn geen andere arbeidsongevallen met deze stapelblokken bij de Inspectie SZW gemeld en onderzocht.
Is strengere controle op de kwaliteit en toepassing van deze blokken nodig om ongelukken in de toekomst te voorkomen? Zo nee, zijn er andere mogelijkheden om het aantal ongelukken te verminderen?
Het enige bij de Inspectie SZW gemelde ongeluk (zie antwoord 4) heeft betrekking op het bezwijken van een keerwand bij een opslagplaats die gemaakt was van deze stapelblokken. Dit ongeval ligt momenteel bij het Openbaar Ministerie ter behandeling voor. Daarom kan ik niet specifieker op dit ongeval ingaan en kan ik ook niet zeggen of strengere controle op de kwaliteit en toepassing van deze blokken nodig is. Wel verwijs ik naar het antwoord dat de Minister voor Wonen en Rijksdienst per brief van 19 juni 2015 heeft gegeven op een vraag van de PvdA-fractie (Kamerstuk 32 757, nr. 114, onderdeel II Reactie van de Minister, punt 22). Hierin wordt aangegeven dat de constructieve veiligheidsvoorschriften van het Bouwbesluit 2012 van toepassing zijn op deze keerwanden, dat de zorg voor de naleving van deze voorschriften aan bouwers, opdrachtgevers of eigenaren is, en dat de gemeente hierop kan handhaven.
Ik heb geen informatie dat de ongelukken die hebben plaatsgevonden met betonblokwanden direct zijn te relateren aan verwerking van afval in het beton. Of strengere controle op de verwerking van afval een verlagend effect heeft op het aantal ongelukken is daarom niet te zeggen.