Het mogelijk strafrechtelijke karakter van het sluiten van drugspanden door de burgemeester |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De Sluitingsbevoegdheid van artikel 13b Opiumwet: een mogelijk vervolgingsbeletsel voor het Openbaar Ministerie» en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op de overweging van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van (ABRvS) dat zij een burgemeester niet zonder meer kan volgen in het oordeel dat geen sprake is van een «criminal charge» bij het sluiten van een pand?3
Het is vaste jurisprudentie dat een op artikel 13b Opiumwet gebaseerd sluitingsbevel in beginsel geen punitieve sanctie en dus geen criminal charge is. Wel kunnen de concrete omstandigheden van het geval dat anders maken. In haar uitspraak van eind 2017 oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak dat de burgemeester onvoldoende had gemotiveerd dat sluiting van de betrokken woning ook in dit geval géén punitieve sanctie was. Gelet hierop heeft de Afdeling de beslissing op bezwaar van de burgemeester van Maastricht vernietigd. Inmiddels heeft de Afdeling uitspraak gedaan over de nieuwe beslissing op bezwaar.4 De Afdeling oordeelt dat de burgemeester (alsnog) voldoende heeft gemotiveerd waarom sluiting van de woning noodzakelijk was. De sluiting was niet gericht op leedtoevoeging en dus geen criminal charge. Het motiveringsgebrek is hersteld en het beroep is ongegrond verklaard.
Acht u het wenselijk dat burgemeesters het middel van artikel 13b Opiumwet ook als «criminal charge» inzetten? Zo ja, waarom? Zo nee, is op dit moment voldoende gewaarborgd dat burgemeesters artikel 13b Opiumwet inderdaad niet als strafrechtelijk middel inzetten?
Nee, het is niet wenselijk dat artikel 13b Opiumwet wordt gebruikt als punitieve sanctie. De uitspraak van eind 2017 brengt in herinnering dat de toepassing van de bevoegdheid van artikel 13b zeer ingrijpende gevolgen kan hebben voor de bewoners van een woning en raakt aan het in artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) neergelegde recht op respect voor het privéleven en de woning. Dat vereist dat de burgemeester in zijn besluit beschrijft waarom de sluiting noodzakelijk is om de overtreding te beëindigen en herhaling daarvan te voorkomen. Het besluit moet blijk geven van een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval in samenhang bezien, waaronder een beoordeling van de evenredigheid van de gevolgen van de sluiting voor betrokkene(n) in verhouding tot het doel dat strekt tot beëindiging en voorkoming van overtredingen van de Opiumwet en het herstellen van de rust in de omgeving.
Een voor de hand liggende waarborg dat artikel 13b Opiumwet wordt toegepast als herstelsanctie, wordt geboden door het feit dat betrokkene in beginsel vooraf moet worden gehoord en het feit dat tegen het besluit bestuursrechtelijke rechtsbescherming openstaat (bezwaar, beroep en hoger beroep en de mogelijkheid om de rechter tijdens de behandeling van het bezwaar of beroep te verzoeken om het sluitingsbevel te schorsen).5 Uw Kamer heeft de motie-Buitenweg/Van Nipsen aanvaard.6 In deze motie wordt de regering verzocht het gebruik van de bestuurlijke sluitingsbevoegdheid te monitoren, uitspraken van de rechter hierover te analyseren en uw Kamer hierover driejaarlijks te informeren. De Kamer zal naar aanleiding van deze monitor uiterlijk op 1 juni 2021 worden geïnformeerd.7 De uitvoering van deze motie zal naar verwachting aanvullende gegevens opleveren over onder andere de proportionaliteit van toepassing van artikel 13b Opiumwet.
Motiveren burgemeesters op dit moment altijd waarom zij van oordeel zijn dat geen sprake is van een criminal charge? Zo nee, voorziet u in het licht van voornoemde uitspraak van de ABRvS problemen bij eventuele latere strafrechtelijke vervolging, met name door toepassing van het ne bis in idem-beginsel?
Burgemeesters hoeven niet te motiveren waarom de sluiting géén punitieve sanctie is. Wel moet worden uitgelegd waarom de sluiting – als herstelsanctie – niet verder gaat dan wat noodzakelijk is om de overtreding te beëindigen en herhaling daarvan te voorkomen. Tevens moet in het besluit worden uitgelegd waarom de sluiting voor de belanghebbenden geen nadelige gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot het doel van de sluiting (artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De uitspraak van november 2017 geeft geen reden tot zorg over een eventuele latere strafrechtelijke vervolging, al was het maar omdat uit de uitspraak van oktober 2018 blijkt dat ook in die zaak geen sprake was van een criminal charge.
Hoe wilt u voorkomen dat burgemeesters artikel 13b Opiumwet te ruim toepassen en zij daardoor mogelijk (ongewild) een strafrechtelijk onderzoek in de wielen rijden omdat er al voor hetzelfde feit een «sanctie» is opgelegd, te weten door het bestuur?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3 en 4.
Deelt u de mening dat de bevoegdheid om panden te sluiten op grond van artikel 13b Opiumwet, conform de oorspronkelijke bedoelingen van de wetgever, vooral gebruikt moet worden om overlast van de panden waaruit gedeald wordt te bestrijden en de oude situatie, aldus voor de overlast, te herstellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Sinds de totstandkoming van artikel 13b in de Opiumwet is de problematiek aanzienlijk veranderd. Panden worden op grote schaal gebruikt in de keten van productie van en handel in drugs. Zoals ik ook schreef in de brief aan uw Kamer van 15 februari 2019, gaat achter drugshandel een keiharde wereld schuil waarin mensen worden geïntimideerd en bedreigd.8 Om van de sluitingsbevoegdheid gebruik te kunnen maken, hoeft de burgemeester niet aan te tonen dat sprake is van overlast.9
Vindt u ook dat repressief optreden voornamelijk een taak voor justitie is en dat in ernstige gevallen drugspanden, na goed overleg in de driehoek, bij wijze van voorlopige maatregel door de officier van justitie zouden moeten worden gesloten, waarna de strafrechter het pand of de woning bij wijze van strafrechtelijke maatregel sluit? Zo ja, wat kunt u doen om dit te bewerkstelligen?
Repressief optreden is een taak van justitie. Artikel 13b Opiumwet geeft een grondslag voor een herstelsanctie, niet voor een punitieve sanctie. De burgemeester stelt niet vast of iemand schuldig is aan de handel in drugs en van die schuld wordt ook niet uitgegaan. De officier van justitie besluit of iemand vervolgd dient te worden en de strafrechter oordeelt of iemand al dan niet schuldig is.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De berichten ‘ING ook in Italië laks met controle tegen witwaspraktijken’ en ‘Hoekstra: affaire ING in Italië verontrustend’ |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de bericht «ING ook in Italië laks met controle tegen witwaspraktijken»?1 Hoe kijkt u aan tegen de nalatigheid van ING buiten Nederland in haar functie als poortwachter bij ongebruikelijke transacties?2
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Het is van wezenlijk belang dat misbruik van het financiële stelsel van de Europese Unie voor witwassen en terrorismefinanciering wordt voorkomen. Elk signaal waaruit blijkt dat banken hun verplichtingen op dit punt niet nakomen of hun rol als poortwachter onvoldoende adequaat oppakken, vind ik dan ook verontrustend.
Kunt u uw uitspraak uit het bericht van RTLZ dat «het probleem breder is dan ING» preciseren? Wat is de bron van deze informatie? Om welke banken in welke landen gaat het precies?
Criminelen zullen de herkomst van illegaal verkregen middelen zoveel mogelijk willen verhullen, onder andere door gebruik te maken van verschillende dienstverleners in verschillende lidstaten. Het is daarom van belang dat we gezamenlijk in Nederland, op Europees niveau en mondiaal stappen zetten om de naleving van anti-witwasregelgeving te verbeteren. De uitspraak in het bericht van RTLZ is gebaseerd op eerdere witwaszaken in andere lidstaten en gesprekken met Europese collega’s. Die laten zien dat ING niet de enige bank is die haar poortwachtersrol onvoldoende heeft vervuld. Het betreft recente gevallen van witwaszaken rondom de Letse ABLV Bank, maar ook in Denemarken (Danske Bank), Estland (Versobank), Zweden en Finland (Nordea) en Malta (Pilatus en Satabank). Ik heb mij in Europees verband ingezet voor het uitvoeren van een post-mortem review naar deze witwaszaken bij Europese banken. Deze post-mortem review dient ertoe te identificeren welke factoren hieraan hebben bijgedragen, zodat op basis daarvan kan worden bepaald welke verdere verbeteringen moeten worden ingezet.
Bent u in gesprek met uw ambtsgenoten in andere landen over de problemen die worden veroorzaakt door witwassen en de daarmee samenhangende drugsgerelateerde criminaliteit? Zo ja, welke relevante feiten hebt u in deze gesprekken te horen gekregen?
Ja, ik ben op diverse manieren hierover in gesprek. Met betrekking tot witwassen zet ik mij tijdens Europese en mondiale bijeenkomsten en in gesprekken met mijn ambtsgenoten in andere landen actief in voor verbeteringen. In de Financial Action Task Force (FATF) speelt Nederland een actieve rol bij het opstellen en aanscherpen van internationale standaarden. Bovendien heb ik, naar aanleiding van de ontwikkelingen rondom de witwaszaken bij ING en Danske Bank, contact gezocht met een aantal collega-ministers van andere lidstaten. Met hen sprak ik onder meer over de lessen die uit deze zaken getrokken moeten worden en over de eventuele toegevoegde waarde van extra instrumentarium op Europees niveau.
Ook in het kader van de bestrijding van witwassen en georganiseerde drugscriminaliteit wordt veelvuldig internationaal samengewerkt, zowel bilateraal in opsporingsonderzoeken, als multilateraal via bijvoorbeeld Interpol, Europol, Eurojust of de Europese EMPACT-projecten. Op meer beleidsmatig niveau vindt met betrekking tot de bestrijding van drugscriminaliteit internationale afstemming plaats in de Commission on Narcotic Drugs (CND) van de VN en de Horizontal Drugs Group van de EU. Continu wordt in die gremia bezien of de regels dienen te worden aangepast, gelet op nieuwe ontwikkelingen op het gebied van het bestrijden van witwissen en drugscriminaliteit. Zo is eind 2018 de richtlijn strafbaarstelling witwassen in werking getreden. Deze richtlijn zorgt ervoor dat de strafbaarstelling van witwassen nog meer wordt geharmoniseerd, hetgeen de operationele samenwerking bevordert. Dat laatste gebeurt overigens ook op andere wijzen, bijvoorbeeld door de uitbreiding van het aantal Liaison Officers van het Nederlandse OM in andere landen.
Wordt u door ING geïnformeerd over de stand van zaken van de beloofde verbeteringen in de poortwachtersfunctie? Zo ja, geldt dit voor geheel ING of alleen voor de Nederlandse bankactiviteiten?
DNB is verantwoordelijk voor het integriteitstoezicht op banken met een zetel in Nederland en in Nederland gelegen bijkantoren van banken met zetel buiten Nederland. Dit betekent dat onderdelen van ING met een zetel in een andere lidstaat onder de verantwoordelijkheid vallen van de toezichthouder van de desbetreffende lidstaat. Wel heeft ING, op grond van de vierde anti-witwasrichtlijn en de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering (Wwft) de verplichting om over gedragslijnen, procedures en maatregelen te beschikken die onder andere een goede naleving van de anti-witwasregelgeving garanderen en die de risico’s op witwassen en financieren van terrorisme effectief beheersen. ING moet ervoor zorgen dat deze gedragslijnen, procedures en maatregelen door haar bijkantoren en meerderheidsdochterondernemingen met zetel buiten Nederland effectief worden toegepast. Ook hier houdt DNB toezicht op.
Het herstel- en verbetertraject dat ING momenteel doorloopt als gevolg van de transactie, en dat door DNB nauwlettend wordt gemonitord, geldt voor ING Nederland (maar wordt door ING in de gehele organisatie doorgevoerd). ING Nederland rapporteert niet aan mij maar aan DNB over de verbeteringen. Wel heb ik, om de vinger aan de pols te houden over de mate waarin banken hun anti-witwasverplichtingen nakomen, DNB gevraagd jaarlijks in de zbo-verantwoording uitgebreid te rapporteren over de vervulling van de poortwachtersfunctie door banken en over het toezicht dat DNB daarop uitoefent.
Welke rol heeft de raad van commissarissen van ING gespeeld bij deze problemen?
Zoals eerder aangegeven in de brief van 11 september3, heeft de Raad van Commissarissen naar aanleiding van de transactie besloten op het niveau van de Raad van Bestuur personele consequenties te trekken. Voorts blijkt uit het jaarverslag van ING Group4 dat de Raad van Commissarissen zijn steun heeft uitgesproken voor het herstel- en verbetertraject dat is ingezet naar aanleiding van de transactie. In dat verband heeft de Raad van Commissarissen zich gecommitteerd aan het op orde brengen van de naleving van de wettelijke verplichtingen door ING en aan het treffen van noodzakelijke maatregelen om het risicobeheer en de nalevingscultuur van ING te versterken.
Het bericht ‘Ongelooflijk dat tbs’ers in dorp rondlopen’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ongelooflijk dat tbs’ers in dorp rondlopen»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Klopt het dat tbs’ers tegen de afspraken in vrij rondlopen in de gemeente Albrandswaard?
Nee, er is geen sprake van schending van gemaakte afspraken met de gemeente Albrandswaard. Het is tbs-gestelden van Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) De Kijvelanden toegestaan om in het kader van hun onbegeleid verlof naar het metrostation nabij FPC De Kijvelanden te lopen. Dit onbegeleid verlof vindt uitsluitend plaats na afweging van de risico’s en volgt op de fase van begeleid verlof. Tussen FPC De Kijvelanden en het metrostation moeten de tbs-gestelden de kortste route nemen. Verder wordt de tbs-gestelden geen verlof toegestaan – in de vorm van sociaal verlof, werk en recreatie – in de omgeving van de kliniek. De afspraken met de gemeente Albrandswaard zijn bijzonder; in de meeste gemeenten is de bewegingsvrijheid ruimer.
Deelt u de mening dat het loslaten van tbs’ers in de maatschappij een onacceptabel risico is voor de veiligheid van Nederland, waar u verantwoordelijk voor bent? Zo nee, waarom niet?
De tbs-maatregel heeft het beschermen van de samenleving tot doel. In het kader van de tbs-maatregel wordt de stoornis, die een rol heeft gespeeld bij het begane delict, behandeld door middel van een intensief traject. Onlosmakelijk onderdeel van de tbs-maatregel is het op verantwoorde wijze geleidelijk terugbrengen van de tbs-gestelde in de maatschappij. Verlofverlening vindt zorgvuldig en stapsgewijs plaats en wordt alleen toegestaan indien dat veilig wordt geacht. Daarbij worden incidenten altijd geëvalueerd, en waar nodig worden interne protocollen of de behandeling hierop aangepast.
Wanneer gaat u nou eens inzien dat de veiligheid van de samenleving prevaleert boven de belangen van de meest gestoorde en gevaarlijke criminelen van Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat tbs de maatschappij helemaal niet veiliger maakt zoals u altijd beweert, aangezien één op de vijf tbs’ers na zijn vrijlating weer een misdrijf pleegt? Zo nee, waarom niet?
Nee. De tbs-maatregel is het beste antwoord op mensen die ten tijde van het plegen van een ernstig strafbaar feit een psychische stoornis hebben en een gevaar voor de samenleving vormen. Een tbs-gestelde kan zo lang als nodig worden behandeld ter voorkoming van recidive, om zo de samenleving te beschermen. Wanneer bij een tbs-gestelde het recidiverisico na lange behandeling onvoldoende is afgenomen is een plaatsing in de Landelijk Forensische Psychiatrische Zorg (voorheen: longstay) een mogelijkheid.
Het percentage recidivisten na tbs met verpleging van overheidswege is met 18,8 procent het laagst van alle groepen die forensische zorg hebben ontvangen.2 Ter vergelijking: recidive onder ex-gedetineerden is 45,3 procent.3 Daar komt bij dat het in de meeste gevallen niet gaat om tbs-waardige delicten. Van de tbs-gestelden pleegt 8,4 procent binnen twee jaar na uitstroom een tbs-waardig delict.
Bent u bereid een einde te maken aan de verlofregeling voor tbs’ers?
Nee, verlof is een essentieel onderdeel van de tbs-behandeling. Zoals eerder aangegeven in antwoord op vragen van uw Kamer liggen aan elke verlofbeslissing adviezen ten grondslag van de behandelende kliniek en het onafhankelijke Adviescollege Verloftoetsing TBS (AVT).4 De adviezen zijn gebaseerd op wetenschappelijk onderbouwde risicotaxatie-instrumenten. De belangrijkste vraag die het AVT dient te beantwoorden, is of het toekennen van verlof aan een tbs-gestelde verantwoord is. Een negatief AVT-advies is bindend.
De gemeente Albrandswaard en de kliniek hebben afspraken gemaakt over de invulling van de verlofruimte in die gemeente. Zij zijn het beste op de hoogte van de lokale situatie en goed in staat om daar sluitende afspraken over te maken. Ik vind het niet nodig om in afspraken tussen de gemeente en de kliniek te treden. Inmiddels heeft er constructief overleg plaatsgevonden tussen de gemeente, enkele bewoners van de gemeente en de kliniek. De in het verleden gemaakte afspraken zijn bevestigd en toegelicht. Een vervolgoverleg vindt plaats voor de zomer.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat deze tbs-kliniek per direct stopt met het vrij rond laten lopen van tbs’ers in de gemeente Albrandswaarde? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid een overzicht van alle incidenten met tbs’ers van De Kijvelanden in de afgelopen vier jaar naar de Kamer te sturen?
Uit cijfers van De Kijvelanden ten aanzien van de periode 2015 tot en met 2018 blijkt dat twaalf maal sprake was van een onttrekking tijdens onbegeleid of transmuraal verlof.5 In deze periode heeft één tbs-gestelde een strafbaar feit gepleegd gedurende zijn onttrekking. Dit feit vond plaats buiten de gemeente Albrandswaard. Tijdens de overige onttrekkingen hebben zich voor zover bekend geen strafbare feiten voorgedaan.
De falende aanpak van hondengevechten |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Criminelen verdienen grof geld met illegale hondengevechten» en het geciteerde rapport «Hoog-risico honden, een bijtend probleem?»1 2
Ja.
Kunt u inzicht geven in het aantal hondengevechten dat de afgelopen jaren is opgespoord? Kunt u toelichten of daarbij sprake is van een stijging of een daling?
Met betrekking tot de opsporing en vervolging loopt op dit moment een strafrechtelijk onderzoek tegen zes verdachten, waarbij drie verdachten een OM-strafbeschikking hebben geaccepteerd en de overige drie verdachten zullen worden gedagvaard. Aangezien dit een lopend onderzoek betreft, kunnen er geen verdere mededelingen worden gedaan. Eerdere opsporingen en vervolgingen wat betreft hondengevechten op grond van artikel 2.14 lid 1 en 2 Wet Dieren zijn de politie en het OM niet bekend. Ik heb daardoor geen inzicht in het aantal opgespoorde hondengevechten over de jaren en kan hier verder geen uitspraken over doen.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak vervolging heeft plaatsgevonden en welke straffen zijn opgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten of u dat in verhouding vindt tot het aantal criminelen (enkele tientallen) en het aantal «vechthonden» (zo’n 400) die volgens het rapport actief zijn in Nederland?
Het lokale gezag bepaalt de inzet van politie bij dierenmishandeling en -verwaarlozing. Het Openbaar Ministerie heeft daarbij kaders gegeven voor het strafrechtelijk oppakken van zaken, waarbij het strafvorderingsbeleid verzwaard is. Naast het door het Openbaar Ministerie opgestelde Afwegingskader dierenmishandeling en -verwaarlozing is ook de aanwijzing van het Openbaar Ministerie voor de opsporing van toepassing, net als bij andere strafbare feiten. Indien aangifte wordt gedaan van een dergelijk strafbaar feit, wordt binnen die kaders bekeken of opsporing en vervolging mogelijk is en in de rede ligt.
Op welke gronden worden straffen opgelegd aan personen die deelnemen aan hondengevechten of deze gevechten organiseren? Wat is de maximale straf die hiervoor is opgelegd, gezien het feit dat het een zeer ernstige vorm van dierenmishandeling betreft?
Het organiseren van of deelnemen aan dierengevechten is verboden op grond van artikel 2.14 lid 1 Wet Dieren.
Overtreding van dit artikel is aangemerkt als een misdrijf. Artikel 8.12 lid 1 Wet Dieren bepaalt dat gedragingen in strijd met eerdergenoemd artikel kunnen worden bestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie.
Het aanwezig zijn bij dierengevechten is op grond van artikel 2.14 lid 2 Wet Dieren verboden. Handelen in strijd met dit artikel is aangemerkt als een overtreding.
Artikel 8.12 lid 3 Wet dieren bepaalt dat gedragingen in strijd met eerdergenoemd artikel kunnen worden bestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de derde categorie.
Wat vindt u ervan dat criminelen volgens het rapport hun vechthonden openlijk kunnen aanbieden en verkopen via sites als Facebook zonder dat autoriteiten ingrijpen? Wat gaat u hiertegen doen?
Het deelnemen aan en het aanwezig zijn bij gevechten is verboden. Het aanbieden en verkopen van honden, dus ook niet van bepaalde rassen of typen honden, via internet is niet verboden. Om die reden is het optreden tegen het aanbieden en verkopen van bepaalde rassen of typen honden via sites als Facebook ook niet mogelijk.
Wat gaat u ondernemen tegen hondenshows voor «hoog-risico honden» in Nederland, die volgens het rapport een ontmoetingsplaats zijn voor hondenvechters?
Het tentoonstellen van dieren of dieren laten deelnemen aan keuringen is niet verboden, behalve als het dieren betreft waarbij een verboden ingreep is verricht. Ook zogenaamde hoog-risicohonden mogen, met hetzelfde voorbehoud, worden tentoongesteld. Om die reden is het optreden tegen tentoonstellingen of keuringen van bepaalde rassen of typen honden ook niet mogelijk.
Erkent u dat hondengevechten verweven zijn met andere vormen van criminaliteit zoals drugshandel en intimidatie?
Op grond van informatie die bekend is bij het Openbaar Ministerie (zie ook het antwoord op vraag 3), kan ik daar geen uitspraken over doen. Het betreft immers een lopend strafrechtelijke onderzoek. Ik heb kennis genomen van de conclusies die de onderzoekers van Bureau Beke hebben getrokken over de verwevenheid van hondengevechten met andere vormen van criminaliteit, maar zal daar in het belang van het lopende onderzoek niet op in gaan.
Klopt het dat nog te weinig wordt samengewerkt tussen handhavende partijen als politie, Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en Landelijke inspectiedienst Dierenbescherming? Klopt het dat geen integraal overleg plaatsvindt tussen alle betrokken partijen?
Er is een operationeel samenwerkingsverband voor de aanpak van (illegale) hondenhandel tussen de NVWA, de politie en de LID. Partijen ontmoeten elkaar daarnaast in diverse andere gremia. Een apart integraal overleg voor de aanpak hondengevechten achten zij niet nodig.
Wat is uw reactie op de conclusie van het rapport dat het fenomeen hondengevechten te weinig prioriteit krijgt bij de politie? Vindt u dit acceptabel?
Op lokaal niveau worden de prioriteiten door het lokale gezag bepaald, waarbij de landelijke prioritering van de politie wordt meegenomen. Signalen van hondengevechten worden opgepakt en indien nodig opgevolgd door de politie (zie ook de antwoorden op vragen 2 en 3). Het is aan het lokale gezag om te bepalen of zaken vervolgens strafrechtelijk worden opgepakt.
Wat is uw reactie op de conclusie van het rapport dat vigerende regelgeving niet altijd goed geïnterpreteerd en toegepast wordt door toezichthouders en handhavers, wat kan resulteren in zeer lage straffen of criminelen die de dans ontlopen?
Het is van belang dat toezichthouders en handhavers voldoende zijn toegerust om de regelgeving goed toe te passen. Om te komen tot een eenduidige interpretatie van de regelgeving hebben betrokken partijen regelmatig overleg, op basis van het convenant samenwerking dierenhandhaving.
Deelt u de mening dat het huidige beleid in Nederland volstrekt onvoldoende is en te veel ruimte laat voor malafide fokkers, handelaren en organisatoren van hondengevechten?
In de brieven van 4 oktober 2018 en 9 november 2018 heeft mijn ambtsgenoot van Landbouw, Natuur en Visserij een breed pakket aan maatregelen aangekondigd om misstanden in de hondenhandel en met hoog risicohonden tegen te gaan.3 In de contourenbrief van 30 juni 2017 wordt daarnaast uiteen gezet welke wetswijzigingen worden doorgevoerd om steviger op te kunnen treden tegen overtredingen op dit terrein.4 Voor een uiteenzetting van het gehele pakket aan maatregelen verwijs ik u graag naar deze brieven. Mijn ambtsgenoot van Landbouw, Natuur en Visserij zal voor de zomer een stand van zaken brief over de beleidsbrief dierenwelzijn aan uw Kamer sturen waarin de laatste stand van zaken met betrekking tot deze maatregelen is opgenomen. Voor zover deze vraag betrekking heeft op hondengevechten verwijs ik naar het antwoord op vraag 5 waarin ook is aangegeven dat het organiseren of deelnemen aan dierengevechten verboden is.
Ziet u aanleiding uw beleid aan te passen?
Zoals in vraag 12 aangegeven wordt op dit moment gewerkt aan diverse beleidsmaatregelen en wijzigingen in de regelgeving om misstanden in de hondenhandel tegen te gaan en de bestraffingsmogelijkheden te verbeteren. Deze maatregelen zijn nog niet volledig in werking zijn getreden en geëvalueerd. Het heeft de voorkeur dit eerst af te wachten alvorens beleid aan te passen.
Wanneer verwacht u het wetsvoorstel Aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing naar de Kamer te sturen?
Op dit moment worden de consultatie-adviezen verwerkt. Het wetsvoorstel zal vervolgens ter advisering aan de Raad van State worden voorgelegd. Na ommekomst van het advies van de Raad van State en de verwerking ervan zal het wetsvoorstel naar verwachting dit najaar bij uw Kamer worden ingediend.
Zorgfraude als verdienmodel voor criminelen |
|
Leendert de Lange (VVD), Sophie Hermans (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Misdaad ontdekt nieuw verdienmodel: zorgfraude (en het uitbuiten van bewoners van zorgboerderijen)»?1
Ja.
Herkent u het beeld van de misstanden dat in het artikel wordt geschetst?
Er zijn personen die willens en wetens misbruik maken van zorggelden en frauderen. Dit dupeert patiënten, verzekerden en de belastingbetaler en zet de solidariteit en betaalbaarheid van het stelsel onder druk. Geld voor de zorg moet besteed worden aan zorg en aan niets anders. Daarom heb ik ervoor gekozen om in de agenda PGB en in het programmaplan rechtmatige zorg een aparte actielijn voor het bestrijden van PGB-fraude op te nemen. PGB-fraude wordt aangepakt langs meerdere sporen, zoals:
Deelt u de mening dat misbruik van zorggelden een klap in het gezicht is voor alle mensen die dagelijks worden geholpen met een persoonsgebonden budget (PGB)?
Ja.
Hoe is het mogelijk dat dat kwetsbare mensen geronseld worden bij drugshulpverlening en methadonverstrekking en hoe gaat u dit voorkomen?
Voorop staat dat de mensen de zorg en ondersteuning krijgen die nodig is. Zorggeld is bedoeld voor zorg. Het is schokkend om te moeten lezen dat geld dat bedoeld is voor zorg aan kwetsbare mensen wordt besteed aan andere zaken. Ondanks het feit dat er de afgelopen jaren tal van maatregelen zijn ingezet, zoals de introductie van bewust keuze gesprekken, huisbezoeken, keukentafelgesprekken, ondersteuning van de budgethouder in de vorm van het trekkingsrecht en het versterken van de opsporingsfunctie, zien we nog steeds dat er nieuwe budgethouders komen voor wie het PGB niet geschikt is. Daarom zetten we in op het nog beter toerusten van de verstrekker zodat deze tot een onderbouwd oordeel kan komen of iemand PGB-vaardig is. In de agenda PGB is om die reden een actielijn PGB-vaardigheid en verantwoordelijkheid opgenomen. Ik ben voor verstrekkers een domeinoverstijgend uniform kader voor PGB-vaardigheid aan het ontwikkelen. In dat kader zijn tien taken, kennis en vaardigheden opgenomen die voor PGB-vaardigheid staan. Ter illustratie licht ik er drie taken uit:
Indien een budgethouder of zijn vertegenwoordiger niet in staat wordt geacht om een PGB te beheren moet met hem een gesprek worden gevoerd of zorg in natura niet een betere en adequatere oplossing is.
Hoe gaat u voorkomen dat als voorwaarde voor de verlening van zorg cliënten hun DigID moeten inleveren en op welke wijze gaat u hierop toezien?
Het gebruik van DigID (gebruikersnaam en wachtwoord) is strikt persoonlijk. Het afgeven van een DigID voor het verkrijgen van dienstverlening is in strijd met het persoonlijke karakter van DigID. Het afgeven van een DigID (gebruikersnaam en wachtwoord) door een PGB-budgethouder aan een zorgverlener kan niet worden voorkomen. Door een verstrekker kan wel (bij aanvang en in periodieke controles) worden getoetst of een PGB-budgethouder digitaal vaardig is. Is een PGB-budgethouder in staat om te werken met het digitaal portaal en zo niet, is zijn vertegenwoordiger daartoe in staat? Blijkt uit het onderzoek dat noch de PGB-budgethouder noch zijn vertegenwoordiger weet hoe het PGB-portaal werkt, dan moet dit aanleiding voor een verstrekker zijn om nader onderzoek te verrichten en te achterhalen wie dan wel de facturen heeft ingediend. In het pgb2.0 zal het IP-adres van degene die inlogt bij declaraties worden vastgelegd. Indien een budgethouder regelmatig vanaf totaal verschillende IP-adressen inlogt, kan dat voor een verstrekker aanleiding zijn om nader onderzoek te verrichten.
Welke rol ziet u voor de gemeentes bij het voorkomen dat er misbruik wordt gemaakt van mensen met een PGB?
Als cliënten in aanmerking komen voor maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp hebben zij zelf de keuze om deze te ontvangen in natura of zelf in te kopen met een persoonsgebonden budget (PGB). Wanneer een cliënt kiest voor een PGB hebben gemeenten, op grond van de Wmo 2015 en de Jeugdwet, een aantal limitatieve weigeringsgronden (bijvoorbeeld in staat tot regie/beheer of de waarborg van kwaliteit van veiligheid van de geleverde ondersteuning en hulp) op basis waarvan getoetst wordt of een cliënt hiertoe in staat is. Wanneer dit niet het geval is hebben gemeenten de bevoegdheid om een PGB te weigeren en wordt de ondersteuning of hulp in natura geleverd. Over het verbeteren van dit proces ben ik continue in gesprek met VNG en Per Saldo. Daarnaast stimuleer ik de verbetering hiervan door bijvoorbeeld het ontwikkelen van een kader op grond waarvan de taken, kennis en vaardigheden van een budgethouder worden getoetst. Om misbruik en oneigenlijk gebruik te detecteren wordt er door de SVB een PGB-risicoscan ontwikkeld. De PGB-risicoscan bestaat uit een set met indicatoren van mogelijk misbruik of oneigenlijk gebruik. De indicatoren van de PGB-risicoscan van de SVB geven gemeenten inzicht in risicovolle situaties die aanleiding kunnen zijn voor nader onderzoek.
Wat is ervoor nodig om te zorgen dat signalen over misstanden die binnenkomen bij politie, gemeente en het Openbaar Ministerie vaker en sneller leiden tot onderzoek en vervolging?
De zorg is verdeeld in verschillende domeinen, en op ieder domein is een andere instantie belast met handhaving van de toepasselijke regelgeving. Onder handhaving valt zowel het toezicht en het bestuursrechtelijk sanctioneren als de strafrechtelijke opsporing en vervolging. Op het terrein van het PGB hebben de gemeenten een rol, maar ook voor de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), zorgverzekeraars, zorgkantoren en de Inspectie SZW kan een taak weggelegd zijn. Omdat fraude in de zorg zich niet binnen de afgebakende zorgdomeinen afspeelt, is het essentieel dat de verschillende instanties samenwerken. In deze tijd van digitalisering en informatisering kan dat alleen met behulp van een zorgvuldige informatie-uitwisseling tussen de betrokken partijen. Om fraudeurs zo snel en zo stevig mogelijk aan te pakken moeten de krachten nog beter gebundeld kunnen worden. Informatie in concrete casussen moet gedeeld kunnen worden zodat een concreet geval van fraude eerder gesignaleerd kan worden en vaker en sneller onderzocht en vervolgd kan worden. Daarom heb ik het wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg opgesteld. Met dit wetsvoorstel krijgen verschillende partijen, waaronder toezichthouders, opsporingsdiensten en zorgverzekeraars, de mogelijkheid om een signaal over fraude in de zorg in te brengen bij een nieuwe rechtspersoon met een wettelijke taak. Dit signaal wordt door deze rechtspersoon aangevuld met gegevens van andere partijen, waardoor een sterker signaal ontstaat. De rechtspersoon geeft dit versterkte signaal vervolgens door aan de partij die met dit signaal verder kan. Daarnaast wordt in dit wetsvoorstel geregeld dat zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten gegevens over een rechtspersoon of natuurlijke persoon in een Waarschuwingsregister kunnen registreren zodat voorkomen wordt dat fraudeurs zich van de ene gemeente naar de andere verplaatsen of van het ene naar het andere zorgdomein verplaatsen.
Ziet u belemmeringen voor bijvoorbeeld het Informatie Knooppunt Zorgfraude, Inspectie SZW, Regionaal Inlichtingen- en Informatiecentrum of gemeentes? Zo ja, bent u voornemens met voorstellen te komen om deze weg te nemen?
Op dit moment is het uitwisselen van informatie tussen handhaving, opsporing en toezichtspartijen voor de opsporing van fraude tijdrovend en vindt het ook niet altijd plaats, puur omdat men niet altijd weet bij wie welke informatie beschikbaar is. Om hieraan tegemoet te komen wil ik het Informatie Knooppunt Zorgfraude omvormen tot een rechtspersoon met een wettelijke taak. Hiervoor heb ik het wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg opgesteld, waarin de taken van het Informatie Knooppunt Zorgfraude wettelijk worden vastgelegd. Dit wetsvoorstel voorziet in een wettelijke grondslag voor het uitwisselen van gegevens tussen toezichthouders en opsporingsdiensten, waar onder gemeenten en de Inspectie SZW. Daardoor kan fraude in het zorgdomein sneller en effectiever aangepakt worden. In de Eerste Voortgangsrapportage Rechtmatige Zorg heb ik aangegeven er naar te streven het wetsvoorstel voor de zomer van 2019 naar de Tweede Kamer te versturen. De reacties naar aanleiding van de internetconsultatie onderstrepen dat gegevensuitwisseling een gevoelig onderwerp is waarmee zorgvuldig omgegaan moet worden. Omdat wij deze reacties serieus nemen en dit wetsvoorstel zorgvuldig willen voorbereiden, is verzending voor de zomer van 2019 niet haalbaar. Het streven is nu om het wetsvoorstel begin 2020 aan de kamer te verzenden.
Wat gaat u er concreet aan doen om onder andere gemeentes te versterken in het tegengaan van deze misstanden?
Gemeenten zijn vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk voor de rechtmatige uitvoering van de Wmo 2015 en Jeugdwet. Daardoor krijgen zij te maken met vraagstukken rondom het voorkomen en bestrijden van fouten en fraude. Deze vragen spelen zowel op het niveau van de cliënt als van de zorgaanbieder. Om gemeenten hierbij te ondersteunen voert de VNG sinds september 2015 – op verzoek van – en met subsidie vanuit mijn ministerie een ondersteuningsprogramma ten behoeve van gemeenten uit. De doelstelling van dit programma is: Het faciliteren van kennisopbouw door gemeenten vanuit de VNG op het gebied van fraudepreventie, controle en handhaving bij de uitvoering van de Jeugdwet en de Wmo 2015. Een concreet onderdeel van het programma is het aansluiten van gemeenten op het Informatieknooppunt Zorgfraude (IKZ). Onlangs is de 125e gemeente op het IKZ aangesloten. Ook is in de agenda PGB de actielijn opgenomen dat gemeenten bij PGB gefinancierde collectieve woonvormen meer handvatten krijgen om de kwaliteit en rechtmatigheid bij PGB-aanbieders te onderzoeken op het moment dat ze al zorg/ondersteuning leveren. Over de voortgang van deze en andere actielijnen zal uw Kamer na de zomer worden geïnformeerd.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg PGB op 4 april 2019?
Ja.
Het bericht ‘Wetenschappelijke studie laat zien: hoe sterker de wiet, des te groter de kans op psychose’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wetenschappelijke studie laat zien: hoe sterker de wiet, des te groter de kans op psychose»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de onderzoeksresultaten van de internationale groep onderzoekers die aantonen dat er een link is tussen cannabisgebruik en psychoses door ook de sterkte van de gebruikte cannabis te bekijken?
Zoals ook in het advies van de adviescommissie Experiment gesloten cannabisketen is opgetekend zijn de wetenschappelijke gegevens over de werking en risico’s van de belangrijkste in cannabis aanwezige stoffen Tetrahydrocannabinol (THC) en Cannabidiol (CBD) niet eenduidig en is onder wetenschappelijk onderzoekers discussie over de duiding van het verband tussen THC, CBD en gezondheid. Zo is in dezelfde uitgave van The Lancet Psychiatry van 19 maart 2019 – waarin het onderzoek naar de mogelijke relatie tussen dagelijks gebruik van cannabis en/of gebruik van cannabis met een hoog THC-gehalte en de invloed daarvan op het ontwikkelen van een psychose is gepubliceerd – een commentaar op dit onderzoek opgenomen dat het oorzakelijk verband tussen THC en psychose in twijfel trekt. In het onderzoek is geen aandacht besteed aan CBD, een stof die ook in mindere of meerdere mate in cannabis aanwezig is en vermoedelijk een matigende werking heeft op het effect van THC, maar ook daarvoor is nog geen wetenschappelijk bewijs geleverd.
De richting van het verband tussen dagelijks gebruik van cannabis en/of gebruik van cannabis met een hoog THC-gehalte en psychose is wetenschappelijk moeilijk aan te tonen. Dit verband kan ook omgekeerd zijn, zoals recentelijk is gepubliceerd door J.A. Pasman en anderen.2 Bovendien is niet aangegeven of andere factoren, zoals bijvoorbeeld erfelijkheid, genetische aanleg, een verklaring vormen voor zowel het ontwikkelen van een psychose als voor het cannabisgebruik. Omdat die verbanden wetenschappelijk niet zijn bewezen en ook niet eenduidig aangetoond kunnen worden zal enige terughoudendheid betracht moeten worden met het verbinden van consequenties aan de uitkomst van het onderzoek zoals in The Lancet Psychiatry gepresenteerd.
Los van de wetenschappelijke duiding en de discussie over de relatie tussen cannabisgebruik en psychose vind ik de uitkomst van het in de Lancet gepubliceerde onderzoek en dan met name de conclusie dat het aannemelijk lijkt dat er een verband bestaat tussen cannabisgebruik en het ontwikkelen van een psychose zorgelijk. Een psychose heeft een verwoestend effect op het leven van degene die een dergelijke stoornis ontwikkelt.
Gaat dit onderzoek volgens u gevolgen hebben voor de wijze waarop zorginstanties om zullen gaan met cannabisgebruik? Welke mogelijkheden zijn er voor zorginstanties om cannabisgebruik bij patiënten te verminderen?
Conform de multidisciplinaire richtlijnen wordt er in het geval van een psychotische stoornis met een co-morbide stoornis in cannabisgebruik naar gestreefd beide stoornissen adequaat te behandelen. Primaire doel hierbij is het beëindigen van cannabisgebruik.
Welke gevolgen heeft dit onderzoek voor het preventiebeleid van de regering ten aanzien van cannabisgebruik? Ziet u het nut in van betere voorlichting in de coffeeshops, bijvoorbeeld op verpakkingen van cannabis?
Het huidige preventiebeleid ten aanzien van cannabisgebruik bestaat voor een belangrijk deel uit het adequaat voorlichten van consumenten over mogelijke (gezondheids)risico’s van cannabisgebruik.
In het ontwerpbesluit van het Experiment gesloten coffeeshopketen dat 11 april jl. naar uw Kamer is gestuurd, wordt ingegaan op de voorlichting in coffeeshops over (de risico’s van) het gebruik van cannabis. In het ontwerpbesluit worden eisen op het gebied van opleiding, voorlichting en informatiemateriaal gesteld aan verkopers binnen de coffeeshops van deelnemende gemeenten. Ook wordt verplicht dat telers op de verpakking het gehalte THC en CBD vermelden. Nadere eisen op het gebied van voorlichting op de verpakking en op de voorziene bijsluiter, waaronder waarschuwingen voor de mogelijke risico’s en consequenties die het gebruik van cannabis met zich mee kan brengen gericht aan specifieke doelgroepen, worden op dit moment uitgewerkt in een Ministeriële regeling.
Hoe wordt thans in coffeeshops gescreend op mogelijke psychische aandoeningen van klanten? Is bekend of personen om dergelijke redenen geweigerd worden?
Dat is niet bekend, maar zeer waarschijnlijk wordt hierop in coffeeshops niet gescreend.
Kan dit onderzoek gevolgen hebben voor het maximum THC-gehalte dat de cannabis die gekweekt wordt voor de wietexperimenten mag bevatten? Zo ja, welke?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven bestaat er nog veel onduidelijkheid over het verband tussen het gebruik van cannabis en de ontwikkeling van een psychose. Mede op basis van het advies van de commissie Knottnerus in deze, stellen wij vooralsnog geen bovengrens aan het THC-gehalte van Nederwiet en Nederhasj die in het kader van het experiment gesloten coffeeshopketen zal worden geproduceerd.
Kunt u aangeven hoe de resultaten uit dit onderzoek gevolgen hebben voor de wijze waarop het preventiebeleid bij de wietexperimenten wordt vormgegeven?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft het onderzoek mogelijke gevolgen voor het maximum THC-gehalte dat cannabis mag bevatten om nog als softdrugs te worden aangemerkt? Zo nee, waarom niet?
Er is meer wetenschappelijk onderzoek nodig naar de effecten van cannabis met verschillende THC- concentraties. Hierin dient ook de invloed van de verhouding tussen THC en CBD meegenomen te worden, aangezien CBD mogelijk de effecten van THC kan tegengaan. In toekomstig onderzoek dient bovendien de nadruk te liggen op het identificeren van individuen met het grootste risico op nadelige gevolgen van cannabisgebruik: welke factoren bepalen of iemand psychotische of cognitieve problemen ontwikkelt na cannabisgebruik? Tenslotte vormt het een meerwaarde om in humaan experimenteel en/of cohortonderzoek cannabismonsters van deelnemers te laten analyseren op THC- en CBD-concentraties. Alleen op die manier kan geverifieerd worden of de samenstelling van cannabis een rol speelt bij een ongunstige prognose.
Het pleidooi van de Nationale ombudsman voor een aanwijzing aan Nederland wegens misstanden in Caribisch Nederland |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat de Nationale ombudsman een aanwijzing van de Rijksministerraad aan Nederland bepleit wegens het laten bestaan van de schrijnende, sinds 2010 sterk toegenomen armoede op Sint Eustatius, Saba en Bonaire en voor de andere grote verschillen in basale sociaal-maatschappelijke voorzieningen tussen Caribisch en Europees Nederland?1 Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ik ben bekend met het pleidooi van de Nationale ombudsman, dat hij heeft uitgesproken ter gelegenheid van een boekpresentatie over het Caribisch Staatsrecht. De Nationale ombudsman speelt geen rol bij het interbestuurlijk toezicht van het Koninkrijk op de landen.
Bent u bereid om in goed overleg met de Nationale ombudsman te bezien welke maatregelen getroffen moeten worden om de geconstateerde armoede en ongelijkheid tussen Caribisch en Europees Nederland terug te dringen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen stelt u zich voor?
Ik zie bij dit vraagstuk geen rol weggelegd voor de Nationale ombudsman. Voor de maatregelen van het kabinet om de bestaanszekerheid van inwoners in Caribisch Nederland te verbeteren, verwijs ik naar de verschillende brieven die de afgelopen periode naar uw Kamer zijn gestuurd, zoals mijn brief van 8 februari 2019 aan uw Kamer met als onderwerp de vaststelling van de begrotingsstaten van Koninkrijksrelaties (IV) en het BES-Fonds (H) 2019.2
Het verband tussen wietgebruik en psychoses |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het gezaghebbende onderzoek in The Lancet Psychiatry dat gebruik van sterke wietsoorten leidt tot een grotere kans op psychoses?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de conclusie van het onderzoek dat er sprake is van een oorzakelijk verband tussen dagelijks en/of sterk wietgebruik en psychoses, en dat cannabisgebruik dus een belangrijke negatieve impact heeft op de Nederlandse volksgezondheid?
Zoals ook in het advies van de adviescommissie Experiment gesloten cannabisketen is opgetekend zijn de wetenschappelijke gegevens over de werking en risico’s van de belangrijkste in cannabis aanwezige stoffen Tetrahydrocannabinol (THC) en Cannabidiol (CBD) niet eenduidig en is onder wetenschappelijk onderzoekers discussie over de duiding van het verband tussen THC, CBD en gezondheid. Zo is in dezelfde uitgave van The Lancet Psychiatry van 19 maart 2019 – waarin het onderzoek naar de mogelijke relatie tussen dagelijks gebruik van cannabis en/of gebruik van cannabis met een hoog THC-gehalte en de invloed daarvan op het ontwikkelen van een psychose is gepubliceerd – een commentaar op dit onderzoek opgenomen dat het oorzakelijk verband tussen THC en psychose in twijfel trekt. In het onderzoek is ook geen aandacht besteed aan CBD, een stof die in mindere of meerdere mate in cannabis aanwezig is en vermoedelijk een matigende werking heeft op het effect van THC, maar ook daarvoor is nog geen wetenschappelijk bewijs geleverd.
De richting van het verband tussen dagelijks gebruik van cannabis en/of gebruik van cannabis met een hoog THC-gehalte en psychose is wetenschappelijk moeilijk aan te tonen. Dit verband kan ook omgekeerd zijn, zoals recentelijk is gepubliceerd door J.A. Pasman en anderen.2 Bovendien is niet aangegeven of andere factoren, zoals bijvoorbeeld erfelijkheid, genetische aanleg, een verklaring vormen voor zowel het ontwikkelen van een psychose als voor het cannabisgebruik. Omdat die verbanden wetenschappelijk niet zijn bewezen en ook niet eenduidig aangetoond kunnen worden zal enige terughoudendheid betracht moeten worden met het verbinden van consequenties aan de uitkomst van het onderzoek zoals in The Lancet Psychiatry is gepresenteerd.
Los van de wetenschappelijke duiding en de discussie over de relatie tussen cannabisgebruik en psychose vind ik de uitkomst van het in de Lancet gepubliceerde onderzoek en dan met name de conclusie dat het aannemelijk lijkt dat er een verband bestaat tussen cannabisgebruik en het ontwikkelen van een psychose zorgelijk. Een psychose heeft een verwoestend effect op het leven van degene die een dergelijke stoornis ontwikkelt.
Deelt u de mening dat dit onderzoek aanleiding geeft om het experiment met de teelt en verkoop van cannabis in een gesloten coffeeshopketen niet door te laten gaan?
Die mening deel ik niet. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven is enige terughoudendheid met het verbinden van consequenties aan de uitkomst van het in de Lancet gepubliceerde onderzoek op zijn plaats. Er is meer wetenschappelijk onderzoek nodig naar de effecten van cannabis met verschillende THC-concentraties. Hierin dient ook de invloed van de verhouding tussen THC en CBD meegenomen te worden, aangezien CBD mogelijk de effecten van THC kan tegengaan. In toekomstig onderzoek dient bovendien de nadruk te liggen op het identificeren van individuen met het grootste risico op nadelige gevolgen van cannabisgebruik: welke factoren bepalen of iemand psychotische of cognitieve problemen ontwikkelt na cannabisgebruik? Tenslotte vormt het een meerwaarde om in humaan experimenteel en/of cohortonderzoek cannabismonsters van deelnemers te laten analyseren op THC- en CBD-concentraties. Alleen op die manier kan geverifieerd worden of de samenstelling van cannabis een rol speelt bij een ongunstige prognose.
Indien u naar aanleiding van dit onderzoek het experiment gesloten coffeeshopketen niet afbreekt, welke beleidsgevolgen verbindt u dan wel aan dit onderzoek? Overweegt u om een maximum stellen aan het THC-gehalte in de cannabissoorten die in het kader van het experiment gesloten coffeeshopketen worden geproduceerd en verkocht, gezien de grote gevolgen van sterke cannabissoorten voor de volksgezondheid?
Zie antwoord vraag 3.
Aangezien Nederhasj volgens het onderzoek een THC-gehalte van 67% heeft en Nederwiet 22%, wat gaat u doen om het THC-gehalte in wietsoorten die buiten het experiment om worden geproduceerd naar beneden te krijgen?
Dit zijn geanalyseerde percentages van de sterkste Nederhasj en Nederwiet die door coffeeshops wordt aangeboden. Geen gemiddelden, zoals de jaarlijkse THC-monitor van het Trimbos instituut laat zien.
Het telen van hennep voor recreatief gebruik buiten het experiment is niet toegestaan. Het is dan ook niet mogelijk daar regulerende maatregelen (zoals voor het THC-gehalte) op toe te passen.
Aangezien de onderzoekers stellen dat het aantal psychoses per 100.000 inwoners zou dalen van 37,9 naar 18,8 als sterke cannabissoorten niet langer gedoogd zouden worden, wat betekent de halvering van psychoses voor de kosten die gemoeid zijn met de behandeling van mensen met dergelijke psychiatrische problematiek en hun omgeving, zowel gelet op de zorgkosten als de kosten met betrekking tot veiligheid en sociale omstandigheden?
Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 2 kan ik deze vraag niet beantwoorden. Er is nog teveel onduidelijkheid over (de richting van) de relatie THC en psychose, daarnaast spelen ook andere variabelen zeer waarschijnlijk een rol.
Leren van geweld |
|
Monica den Boer (D66), Chris van Dam (CDA), Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Jan de Graaf (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «49 doden bij aanslagen op moslims Nieuw-Zeeland»?1
Ja.
Geeft deze recente zeer trieste gebeurtenis aanleiding om het bestaande beleid ten aanzien van de beveiliging van moskeeën dan wel andere kwetsbare religieuze instellingen te herzien?
Ik begrijp dat aanslagen, met welk motief dan ook gepleegd, niet alleen breed in de samenleving, maar ook specifiek bij religieuze instellingen, zoals synagogen, moskeeën en kerken, gevoelens van onveiligheid en onrust met zich meebrengen.
Veiligheidspartners monitoren de dreiging richting religieuze instellingen nauwlettend. Er zijn op dit moment geen concrete aanwijzingen dat de dreiging naar aanleiding van de aanslagen in Nieuw-Zeeland richting religieuze instellingen is verhoogd. Indien nodig worden lokaal passende maatregelen getroffen op basis van dreiging en risico. Ook de dreiging tegen islamitische instellingen wordt nauwlettend gemonitord. Incidenten in het buitenland, zoals de aanslagen bij de moskeeën in Nieuw Zeeland, leiden niet automatisch tot een verhoging van de dreiging tegen moskeeën (of breder religieuze instellingen) in Nederland.
Daarnaast zijn meerdere gemeenten samen met de instellingen actief om de veiligheid en weerbaarheid van gebedshuizen en andere religieuze instellingen en hun bezoekers te vergroten. Het Rijk ondersteunt deze lokale aanpak waar nodig. Op landelijk niveau worden kennisproducten ontwikkeld om religieuze instellingen, waaronder islamitische instellingen, en lokale overheden te ondersteunen. Een voorbeeld daarvan is de handreiking «Veilige Moskee». Recent is in aanvulling hierop het handboek «Veiligheid Religieuze Instellingen» ontwikkeld. In dit handboek staan concrete aanbevelingen die religieuze instellingen zelf kunnen doorvoeren en draagt bij aan het verhogen van de weerbaarheid van de instelling.
Ook staan de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en politie in nauw contact met vertegenwoordigers van de religieuze gemeenschappen, waaronder moskeebestuurders, Joodse organisaties en kerkgenootschappen, om de veiligheidssituatie te bespreken en ervaringen te delen. Als sluitstuk kunnen er onder de verantwoordelijkheid van het lokaal bevoegd gezag aanvullende beveiligingsmaatregelen genomen worden, als dreiging en risico daartoe aanleiding geven.
Op dit moment zie ik daarom geen aanleiding om het bestaande beleid te herzien. We blijven samen met de veiligheidspartners, de gemeenten en religieuze gemeenschappen en instellingen werken aan een samenleving waar ieder zijn godsdienst in vrijheid en veiligheid kan uitoefenen.
Ik verwijs u verder graag naar mijn brief met kenmerk 2542935 over «de veiligheid van religieuze instelleningen in Nederland» die ik op 21 maart 2019 aan uw Kamer heb toegezonden.
Bent u bereid om samen met de burgemeesters in reactie op deze vreselijke aanslag een actieve houding aan te nemen ten aanzien van moskeeën, moskeebesturen en andere relevante religieuze instellingen, juist om gevoelens van onveiligheid te verminderen of voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of de dreiging richting moskeeën of andere religieuze instellingen de afgelopen weken is toegenomen dan wel afgenomen? Kunt u uitleggen waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Het vervolgen, martelen en vermoorden van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en mensen met een intersekse-conditie (LHBTI’s) in Tsjetsjenië |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u na 13 april 2018 nog inspanningen verricht om de grove mensenrechtenschendingen, inclusief het geweld tegen lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en mensen met een intersekse-conditie (LHBTI’s) in Tsjetsjenië aan te kaarten?1 Zo ja, welke inspanningen zijn dat? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland brengt de grove mensenrechtenschendingen in Tsjetsjenië, waaronder het geweld tegen lesbische, homoseksuele, biseksuele, trans en intersekse personen (LHBTI’s), op diverse manieren regelmatig onder de aandacht bij Rusland.
Zo heeft Nederland samen met vijftien andere landen binnen de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) het Wenen Mechanisme en vervolgens het Moskou Mechanisme naar mensenrechtenschendingen in Tsjetsjenië ingesteld. Zie ook mijn antwoorden op uw eerdere Kamervragen over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1570).
In de Equal Rights Coalition, een coalitie van momenteel 40 landen met als doel het bevorderen van gelijke rechten voor LHBTI’s wereldwijd, heeft Nederland samen met 29 andere landen een publieke verklaring uitgedaan over de huidige golf van arrestaties en de opvolging van het Wenen Mechanisme. Hierin wordt Rusland opgeroepen de rechten van LHBTI’s te respecteren.2
Voorts steunde Nederland de gezamenlijke verklaring in de Mensenrechtenraad over de zorgwekkende mensenrechtensituatie in Tsjetsjenië die namens 32 landen op 18 maart jl. is afgegeven. De andere landen die de instelling van de Wenen en Moskou Mechanismen hebben gesteund, op de Verenigde Staten na, hebben deze verklaring eveneens onderschreven.
Ook binnen de Europese Unie en de Raad van Europa staat dit onderwerp geregeld op de agenda. Mede op Nederlands verzoek heeft de EU op 18 januari 2019 een stevige verklaring aangenomen waarin Rusland wordt gewezen op zijn verplichting zorg te dragen voor de veiligheid van LHBTI’s in Tsjetsjenië en Rusland wordt opgeroepen onderzoek te doen naar de vervolging en marteling van LHBTI’s.3
En tot slot heeft Nederland, vanuit de ambassade in Moskou, in EU-verband deelgenomen aan het monitoren van rechtszaken tegen mensenrechtenactivisten in Tsjetsjenië, waaronder de recente zaak tegen Ojoeb Titijev, de voorzitter van de Tsjetsjeense tak van mensenrechtenorganisatie Memorial.
Heeft u naar aanleiding van het onderzoek van de onafhankelijke rapporteur van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), professor Benedek, dat u in 2018 samen met vijftien andere landen heeft geïnitieerd, nog contact gehad met professor Benedek? Zo ja, wat heeft dit opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van professor Benedek was helder en is in december 2018 in de Permanente Raad van de OVSE door hem gepresenteerd en besproken met de OVSE-vertegenwoordigingen.
Heeft u nog contact met de vijftien andere gelijkgezinde landen over de mensenrechtensituatie in Tsjetsjenië? Zo ja, spreekt u daarbij ook over eventueel te nemen vervolgstappen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het onderwerp staat regelmatig op de agenda van de Permanente Raad van de OVSE. Voorts is er contact geweest in verband met de gezamenlijke verklaring, afgegeven in de Mensenrechtenraad op 18 maart jl. Zie antwoord 1.
En ook binnen de Equal Rights Coalition (ERC) blijft de situatie in Tsjetsjenië en de opvolging van de gezamenlijke ERC-verklaring onderwerp van gesprek.
Wat is de stand van zaken omtrent uw voornemen om de onderdrukking en het geweld tegen LHBTI’s in Tsjetsjenië in VN-verband te agenderen? Heeft u de mogelijkheden om dit aan te kaarten in de komende sessie van de VN-Mensenrechtenraad al besproken met gelijkgezinde landen?
Nederland heeft dit vraagstuk aan de orde gesteld in de Mensenrechtenraad. Ik verwijs u graag naar antwoorden 1 en 3.
Hoe vaak heeft u tot nu toe mensenrechtenschendingen in Tsjetsjenië geagendeerd bij de VN-Mensenrechtenraad? Met welke landen hebt u daarbij opgetrokken? Hoe schetst u het draagvlak in de VN-Mensenrechtenraad?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u overwogen om wederom druk van uit de Europese Unie en de Equal Rights Coalition, in navolging van 2017, te organiseren nu het onderzoek naar het geweld tegen de LHBTI’s stil ligt sinds de Russische autoriteiten dit hebben overgedragen aan de Tsjetsjeense autoriteiten? Zo ja, welke stappen heeft u al ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet blijft de ontwikkelingen ten aanzien van de mensenrechtensituatie in Tsjetsjenië, en specifiek het geweld tegen LHBTI’s, zeer nauw monitoren. Wanneer daar aanleiding toe is, zal Nederland niet schromen om samen met gelijkgezinde landen de Russische en Tsjetsjeense autoriteiten aan te spreken.
Is er nog steeds sprake van de tijdelijke vermindering in het geweld tegen de LHBTI’s in Tsjetsjenië? Of bedoelt u met de tijdelijke vermindering een begrensd tijdvak en kunt u dat geval aangeven in welke periode er sprake was van die tijdelijke vermindering van geweld tegen LHBTI’s in Tsjetsjenië?
Nee. Beschikbare informatie duidt er helaas op dat er geen sprake is van structurele vermindering in het geweld tegen LHBTI’s in Tsjetsjenië.
Zoals in antwoord op uw eerdere Kamervragen staat geschreven, lijkt de internationale verontwaardiging over het geweld tegen LHBTI’s in Tsjetsjenië, mede onder druk van de Europese Unie en de Equal Rights Coalition, in 2017 te hebben bijgedragen aan een tijdelijke vermindering van het geweld. Van deze tijdelijke vermindering was sprake tot ongeveer eind 2018.
Speelt u nog steeds een voortrekkersrol binnen de Euqal Rights Coalition, zoals ten tijde van de veroordeling in 2017? Zo ja, hoe geeft u daar concreet invulling aan? Zo nee, waarom niet? Door wie is de Nederlandse voortrekkersrol overgenomen?
Sinds juli 2017 hebben Canada en Chili het co-voorzitterschap van de Equal Rights Coalition overgenomen van Nederland en Uruguay. Nederland is een actieve rol blijven spelen, onder meer als covoorzitter van de werkgroep internationale diplomatie en als lid van het adviserend comité (Executive Committee). Nederland nam ook op ministerieel niveau deel aan de tweejaarlijkse Global Conference on LGBTI, die in juli 2018 in Vancouver plaatsvond.
Ziet u de Equal Rights Coalition nog altijd als middel om druk uit te oefenen op de Russische en Tsjetsjeense autoriteiten om de mensenrechtensituatie van LHBTI’s te verbeteren, nu u aangeeft dat de internationale druk die uitgaat van dit forum schijnbaar effect sorteert?
Ja. De Equal Rights Coalition blijft één van de instrumenten om aandacht te blijven vragen voor de mensenrechtensituatie in Tsjetsjenië bij de Russische en Tsjetsjeense autoriteiten.
Wat zijn de criteria waarop u de effecten van dat het huidige beleid van stille diplomatie voor effectieve beïnvloeding op het mensenrechtenbeleid toetst? Welke concrete doelen stelt u bij het inzetten van het instrument van stille diplomatie?
Er zijn geen algemene criteria te geven voor de toepassing van stille diplomatie voor het brede mensenrechtenbeleid of wanneer het moment is dat er publiek aandacht moet komen voor het aankaarten van mensenrechtenschendingen. Dit hangt af van de specifieke context van een dergelijke situatie. Wat in het ene land effectief is, kan in het andere land grote nadelige gevolgen hebben.
Conform een toezegging aan de Tweede Kamer tijdens het notaoverleg Mensenrechtenbeleid op 5 november 2018, zal het kabinet in de Mensenrechtenrapportage 2018 voor zover mogelijk nader ingaan op de toepassing van stille diplomatie als het gaat om schendingen van de rechten van LHBTI’s.
Wanneer is wat u betreft het moment aangebroken waarop u bereid bent zowel in bilateraal als in multilateraal verband publiekelijk schendingen van de mensenrechten in te veroordelen?
Zie antwoord vraag 10.
Wanneer, waarom en in welke gremia – waaronder de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, de VN-Veiligheidsraad, de VN-Mensenrechtenraad, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa – heeft u stappen ondernomen om mensenrechtenschendingen te veroordelen? Hoe is uw inzet daar ontvangen? Welk resultaat heeft uw inzet opgeleverd voor de mensenrechtensituatie per kwestie?
Het kabinet rapporteert jaarlijks in de Mensenrechtenrapportage over de Nederlandse inzet op het gebied van mensenrechten. Hierin worden verschillende voorbeelden genoemd van acties die het kabinet heeft ondernomen om mensenrechtenschendingen aan te kaarten. Daarnaast zijn er over verschillende specifieke casus Kamervragen beantwoord en debatten gevoerd met uw Kamer, onder meer tijdens het notaoverleg Mensenrechtenbeleid op 5 november 2018. Ook in ons maandelijks algemeen overleg inzake de Raad Buitenlandse Zaken (AO RBZ) komt de mensenrechteninzet van het kabinet (in Europees verband) aan de orde).
Wanneer en waarom heeft u in bilateraal verband stappen ondernomen om mensenrechtenschendingen veroordelen? Welke reacties hebt u op deze stappen ontvangen? Wat waren de gevolgen van uw optreden voor de mensenrechtensituatie per kwestie?
Zie antwoord vraag 12.
Meldingen van bedreiging door journalisten |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met de column «Verslaggevers worden vaak bedreigd en weinig beschermd»?1
Ja.
Herkent u het geschetste beeld dat het lastig is voor journalisten om aangiften te doen van bedreiging en (gewelds)incidenten? Zo ja, waarom is het lastig voor journalisten om aangifte te doen? Zo nee, waarom herkent u dit beeld niet?
Bedreigingen en (gewelds)incidenten zijn onacceptabel. Voor journalisten geldt dat in het bijzonder vanwege de belangrijke rol die zij vervullen in de vertegenwoordiging van het vrije woord. De Minister van Justitie en Veiligheid en ik vinden het belangrijk dat deze zaken met prioriteit worden aangepakt. Om die reden is in 2018 een akkoord gesloten door de Stuurgroep Agressie en Geweld tegen Journalisten, bestaande uit de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), het Genootschap van Hoofdredacteuren, de politie en het openbaar ministerie (OM), over onder andere het geprioriteerd aanpakken van bedreigingen van journalisten. Deze afspraken geven journalisten een speciale positie op het moment dat zij met geweld en agressie worden geconfronteerd. Afgesproken is dat politie en OM prioriteit zullen geven aan het bestrijden van bedreigingen tegen journalisten; de behandeling van aangiftes is versneld; en de strafeisen van het OM zijn opgehoogd.
In het akkoord zijn ook maatregelen opgenomen om journalisten te ondersteunen bij bedreiging, zoals het opvangen van slachtoffers in de eigen organisatie door middel van bijvoorbeeld psychische hulp of weerbaarheidstrainingen. Als er sprake is van een concrete reële bedreiging, dan is justitie aan zet en kan het slachtoffer in noodzakelijke gevallen via inschakeling door o.a. politie en OM (het stelsel bewaken en beveiligen) beveiligd worden.
Deze en andere onderdelen van het akkoord worden verder uitgewerkt in het project PersVeilig. Begin april is de website van het project met een meldpunt voor bedreigde journalisten gelanceerd. Per 1 april jl. geldt ook de nieuwe OM aanwijzing die het mogelijk maakt om hogere straffen te eisen.
Is het waar dat de genoemde journalisten van Omroep Flevoland, op een uitzondering na, geen aangifte konden doen maar dat het bij een melding bleef? Zo ja, waarom kon er geen aangifte worden gedaan en deelt u de mening dat als een journalist aangifte wil doen hij dat ook moet kunnen doen? Kan een politiemedewerker iemand ervan weerhouden om aangifte te doen en zo ja, op grond waarvan? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het gestelde dat er geen aangifte kon worden gedaan?
Ik ga niet in op individuele casuïstiek. Een journalist die aangifte wil doen van een strafbaar feit, kan dat in alle gevallen doen. In het aangiftegesprek kan de politie echter met de aangever in gesprek gaan over de vraag of sprake is van een strafbaar feit en of aangifte het beste past bij de bedoeling van de aangever. Zo’n gesprek kan leiden tot de conclusie dat een ander middel geschikter is om het probleem op te lossen dan een strafrechtelijke procedure. Ook kan het de overtuiging van de politie zijn dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om tot een succesvolle procedure te komen. In dat geval wordt in ieder geval een melding van een incident, bedreiging of geweld in de systemen opgenomen.
Hoeveel meldingen en aangiftes zijn er het afgelopen jaar door journalisten gedaan naar aanleiding van bedreiging en (gewelds)incidenten? In hoeveel gevallen leidde dit tot vervolging dan wel veroordeling?
Vorig jaar is uw Kamer ten behoeve van een rondetafelgesprek over de Bedreiging en bescherming van journalisten op 14 maart geïnformeerd dat er in 2017 ongeveer 45 aangiften en 14 meldingen gedaan zijn door journalisten naar aanleiding van bedreigingen en (gewelds)incidenten. Deze cijfers zijn indicatief, omdat de politie het beroep van het slachtoffer niet registreert. Een nieuwe handmatige zoekslag over het jaar 2018 levert de volgende indicatieve cijfers op: 33 geregistreerde incidenten, waaronder 21 aangiften en 12 meldingen. Cijfers ten aanzien van vervolging of veroordeling op basis van deze aangiften en meldingen zijn niet voorhanden, want het OM registreert bij vervolging en veroordelingen niet of het slachtoffer een journalist betrof.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen bedreigingen en (gewelds)incidenten ertoe leidden dat journalisten in hun werk belemmerd werden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting dat regionale en lokale media steeds meer onder druk staan? Zo ja, erkent u het belang om juist deze regionale en lokale verslaggevers extra te beschermen?
Het is mij niet bekend dat in het bijzonder regionale en lokale media steeds meer onder druk komen te staan waar het bedreiging en (gewelds)incidenten betreft. Het staat buiten kijf dat bedreiging van journalisten onacceptabel en onaanvaardbaar is. Journalisten hebben een belangrijke rol in het democratische proces van onze samenleving en zij moeten hun werk dan ook in vrijheid en veiligheid kunnen doen. Alle journalisten verdienen dezelfde bescherming, ongeacht of ze nu landelijk, regionaal of lokaal actief zijn en ongeacht voor welk medium zij werken. De bovengenoemde maatregelen uit het akkoord moeten er aan bijdragen dat journalisten hun werk ongehinderd kunnen doen.
Acht u de getroffen maatregelen om de bescherming van journalisten tot «hogere prioriteit» te maken effectief? Zo ja, hoe verklaart u het geschetste beeld in deze column? Zo nee, wat gaat u doen om het aantal aangiften ten opzichte van meldingen te vergroten?
Zoals in het akkoord is opgenomen, zijn er door politie en het OM opsporings- en vervolgingsafspraken gemaakt over o.a. prioritaire afhandeling van zaken, schade zoveel mogelijk verhalen op daders (lik op stuk beleid) en het eisen van een hogere straf. Er wordt momenteel al zoveel mogelijk gewerkt conform het lik op stuk beleid. Per 1 april jl. geldt ook de nieuwe OM aanwijzing die het mogelijk maakt om hogere straffen te eisen. De overige afspraken worden nader uitgewerkt in het project PersVeilig.
Klopt het, dat zedenrechercheurs de opdracht hebben gekregen per afdeling niet meer dan vijf zedenkitten per maand in te sturen bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI)?
Nee, zedenkits worden altijd ingezonden naar het NFI. Onlangs is afgesproken dat de politie vijf zedenkits per week extra met spoed kan laten onderzoeken, bovenop de spoedcapaciteit die hiervoor beschikbaar is bij het NFI. Hiermee wordt voorzien in de wens van de politie en het Openbaar Ministerie om in een groter aantal zedenzaken snel over de resultaten van DNA-onderzoek te kunnen beschikken. Deze vijf extra zedenkits per week worden via uitbesteding met de zogeheten One Stop Shop onderzocht door The Maastricht Forensic Institute (TMFI)/Eurofins.
Wat is precies de reden voor deze beperking van de onderzoeksmogelijkheden in zedenzaken? Sinds wanneer is deze beperking van kracht? In hoeveel zedenzaken heeft hierdoor geen NFI-onderzoek plaats kunnen vinden? Zijn er u andere, vergelijkbare beperkingen in de onderzoeksmogelijkheden naar ernstige criminaliteitsvormen bekend? Zo ja, welke?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 gaat het niet om een beperking, maar om een uitbreiding van de spoedcapaciteit voor de DNA-onderzoeken in zedenzaken. De politie en het Openbaar Ministerie verwachten dat daarmee de onderzoekscapaciteit bij het NFI voor toekomstige zedenzaken zal volstaan.
Kunt u aangeven wat precies de gevolgen zijn van deze beperking voor het opsporen, vervolgen en berechten van daders van ernstige zedendelicten? Klopt de veronderstelling dat door deze maximering, daders van seksueel misbruik op vrije voeten blijven? Zo ja, deelt u de mening dat dit volstrekt onaanvaarbaar is? Hoe gaat u ervoor zorgen dat in alle gevallen die zich daartoe lenen, NFI-onderzoek mogelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Interne memo’s inzake een corruptieaffaire bij Damen Shipyards |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Damen lobbyt op hoog niveau tegen publicatie van memo’s»?1
Ja.
Klopt het dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het bezit is van zes memo’s waarin een intern overleg wordt beschreven op het ministerie naar aanleiding van de straf die Damen Shipyards van de Wereldbank heeft gekregen vanwege het liegen over het inzetten van tussenpersonen bij een vermoedelijk corrupte deal in Sierra Leone?
NRC heeft op 30 april 2018 een Wob-verzoek bij Buitenlandse Zaken ingediend. Het verzoek betreft alle documenten, waaronder zes memo’s, met betrekking tot het Wereldbank-besluit in 2016 om Damen voor 18 maanden uit te sluiten.
Bent u bereid de in het artikel beschreven interne memo’s van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Kamer te zenden? Zo nee, waarom niet?
De betreffende memo’s zijn eerder deels openbaar gemaakt en te raadplegen op rijksoverheid.nl (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2018/07/30/besluit-wob-verzoeken-levering-van-schepen-en-andere-vaartuigen-door-damen-shipyards-group). Buitenlandse Zaken is voornemens aanvullende informatie openbaar te maken. De vraag of aanvullende informatie openbaar mag worden gemaakt is op dit moment onderwerp van een juridische procedure. De voorzieningenrechter heeft op 26 maart jl. uitspraak gedaan. Tegen deze uitspraak heeft Damen hoger beroep aangetekend. De voorzieningenrechter van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat ik lopende het hoger beroep niet tot verdergaande openbaarmaking mag overgaan. Zodra er een juridisch eindoordeel ligt, zal ik de informatie die mag worden vrijgegeven met de Kamer delen.
Klopt het dat Damen Shipyards er door het openbaar ministerie (OM) van verdacht wordt via tussenpersonen steekpenningen te hebben gegeven aan buitenlandse overheidsambtenaren ter verkrijging van overheidsopdrachten?
De FIOD doet onder leiding van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie onderzoek naar vermoedelijke actieve ambtelijke buitenlandse corruptie door Damen. Het onderzoek richt zich op het vermoeden dat via tussenpersonen steekpenningen betaald zijn aan buitenlandse overheidsambtenaren ter verkrijging van buitenlandse (overheids)opdrachten.
Vanwege de internationale componenten van het onderzoek kost dit onderzoek de tijd die het nodig heeft. Er hebben in januari 2017 meerdere doorzoekingen plaats gevonden. De procedure loopt nog. Meer mededelingen kan ik op dit moment niet doen in het belang van het onderzoek.
Klopt het dat Damen Shipyards druk heeft uitgeoefend op het Ministerie van Buitenlandse Zaken om de memo’s in kwestie niet te publiceren? Zo ja, hoe apprecieert u deze druk?
In het algemeen geldt dat bij de behandeling van Wob-verzoeken en bezwaarschriften Buitenlandse Zaken verplicht is de zienswijze van belanghebbenden in te winnen. Ook bij het onderhavige Wob-verzoek heeft dit plaatsgevonden. Buitenlandse Zaken heeft bij deze contacten geen druk vanuit Damen ervaren.
Worden lopende strafrechtelijke onderzoeken tegen een bedrijf meegewogen in de aanbesteding van militair materieel door u of wordt dit feit daadwerkelijk pas bij een definitieve veroordeling betrokken bij de verwervingsprocedure en worden lopende onderzoeken tot die tijd genegeerd?
Een lopend strafrechtelijk onderzoek en vermoedens van fraude of omkoping zijn geen grond voor uitsluiting van een aanbesteding. In de Aanbestedingswet Defensie en Veiligheid is bepaald dat een onherroepelijke veroordeling voor een strafrechtelijke delict als fraude of omkoping die is uitgesproken in een periode van vier jaar voorafgaande aan het indienen door een partij van het verzoek tot deelneming of de inschrijving aan een aanbesteding, in beginsel leidt tot uitsluiting van die partij van de aanbesteding. Defensie verlangt bij de aanvang van een aanbesteding van de deelnemende partijen een verklaring dat zij niet onherroepelijk veroordeeld zijn voor bijvoorbeeld fraude of omkoping.
Hebben er reeds contacten plaatsgevonden tussen uw ministerie Damen Shipyards over de (mogelijke) verwerving van onderzeeboten? Zo ja, is de verdenking van corruptie en de mogelijke consequenties voor gunning aan Damen Shipyards daarvan hier besproken?
Defensie hanteert voor grote investeringsprojecten het Defensie Materieel Proces (DMP, Kamerstuk 27 830, nr. 197 van 3 februari 2017). Contacten met bedrijven, zoals voor een marktverkenning, horen bij het DMP. Zoals uiteengezet in de brief van 24 april jl. (Kamerstuk 34 225, nr.2 heeft Defensie ten behoeve van het project «Vervanging onderzeebootcapaciteit» een kosten-batenanalyse (KBA) uitgevoerd van verschillende mogelijke onderzeebootvarianten. Ten behoeve van de KBA was een marktverkenning nodig en hebben vier, in 2018 geselecteerde buitenlandse werven op verzoek van Defensie informatie aangeleverd. Een daarvan is het Zweedse bedrijf Saab Kockums, dat voor de bouw van onderzeeboten een partnerschap met Damen is aangegaan. De contacten met dit Zweeds-Nederlands consortium verlopen primair via Saab Kockums.
Daarnaast zijn er contacten met Damen over lopende en toekomstige aanbestedingen, zoals van het nieuwe bevoorradingsschip (Combat Support Ship) en de vervangers van de M-fregatten. Van de twee laatstgenoemde projecten heeft de Kamer de A-brieven ontvangen op 3 mei 2018 (Kamerstukken 27 830, nrs. 212 en 224). Bij geen van deze contacten is het strafrechtelijk onderzoek dat is beschreven in het antwoord op vraag 4, onderwerp van gesprek aangezien dit een kwestie is voor het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie.
De uitvoer van 57 miljoen kogelpatronen aan de Verenigde Arabische Emiraten |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Munitiedoorvoer naar VAE – mogelijke inzet in Jemen»?1
Ja.
Klopt het dat u een vergunning heeft verstrekt voor de uitvoer van 57 miljoen kogelpatronen aan de Verenigde Arabische Emiraten?
Nee, dat klopt niet. De lading betreft een door een bondgenoot2 (Tsjechië) goedgekeurde transactie die zonder overlading door Nederland wordt vervoerd. Dergelijke zendingen zijn in Nederland niet vergunningplichtig.
De reden waarom Nederland doorvoer zonder overlading van of naar een bondgenoot niet eigenstandig toetst is omdat deze lading al onder effectieve exportcontrole staat. De zending is immers afkomstig van een bondgenoot die een exportcontrolesystematiek hanteert dat gelijkwaardig is aan, of overeenkomsten heeft met, het Nederlandse systeem. Indien de zending afkomstig is van een EU-lidstaat – zoals bij de huidige transactie het geval is – heeft toetsing aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt al plaatsgevonden.3
Waarom is de Kamer niet geïnformeerd over het verstrekken van deze vergunning, gelet op de verhoogde politieke gevoeligheid van het exporteren van militair materieel naar landen die deelnemen aan de burgeroorlog in Jemen?
Aangezien deze zending in Nederland niet vergunningplichtig is hebben de Nederlandse exportcontroleautoriteiten geen vergunning verstrekt. Om die reden is de Kamer niet geïnformeerd. Conform de motie El Fassed (dd. 22 december 2011, Kamerstuk 2011–2012, 22 054, nr. 181) wordt de Kamer separaat geïnformeerd over toegekende wapenexportvergunningen naar niet-EU/NAVO+ landen indien de transactiewaarde EUR 2.000.000,– of meer bedraagt en indien het een compleet systeem betreft. Alle toegekende vergunningen staan vermeld in de reguliere maandoverzichten.
Hoe rijmt dit besluit zich met het door u afgekondigde verscherpte wapenexportbeleid ten aanzien van landen die deelnemen aan de burgeroorlog in Jemen, waar de Verenigde Arabische Emiraten onder vallen?2
Het in november 2018 aangescherpte beleid geldt voor alle vergunningaanvragen ten aanzien van uitvoer, doorvoer5 en tussenhandel van militaire goederen. Dat zijn transacties waarvoor een vergunningplicht geldt. De Nederlandse overheid toetst die zelf allemaal individueel – mede n.a.v. het aangescherpte beleid t.a.v. het conflict in Jemen – aan de acht criteria uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport.
Voor de zendingen in kwestie geldt echter geen vergunningplicht (zie ook het antwoord op vraag 1). De vergunning voor de desbetreffende lading is verstrekt door de Tsjechische exportcontroleautoriteiten. De toetsing aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport heeft in Tsjechië plaatsgevonden. In tegenstelling tot Nederland heeft Tsjechië zijn nationale beleid ten aanzien van de uitvoer van wapens naar de VAE, Egypte en Saoedi-Arabië niet aangescherpt. Ook daarom acht het kabinet het wenselijk dat het aangescherpte Nederlandse beleid wordt overgenomen door andere EU-lidstaten. De huidige casus toont opnieuw de noodzaak daartoe aan. Om die reden spoort het kabinet andere landen regelmatig aan om net zo restrictief te zijn als Nederland, zoals de Minister van Buitenlandse Zaken onlangs deed in november 2018 tijdens een zitting van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (conform motie Sjoerdsma van 14 november 2018, kamerstuk 21 501-02, nr. 1924) en onlangs tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 18 maart 2019 (conform ook de motie Van Ojik van 17 oktober 2018, kamerstuk 21 501-20, nr. 1368). Helaas kan Nederland hen daartoe niet verplichten.
Desalniettemin zal ik onverminderd aandacht blijven vestigen op het aangescherpte Nederlandse beleid en ga ik graag het gesprek hierover aan met mijn EU-collega’s. Zo heeft Nederland naar aanleiding van deze zending contact gezocht met de Tsjechische exportcontroleautoriteiten. Nederland heeft vragen gesteld over het eindgebruik van de goederen en heeft daarbij nogmaals gewezen op het aangescherpte Nederlandse exportcontrolebeleid t.a.v. de VAE, Egypte en Saoedi-Arabië.
Kunt u ingaan op het risico dat munitie via de Verenigde Arabische Emiraten direct of indirect wordt gebruikt om munitie die is verschoten bij de burgeroorlog in Jemen aan te vullen? Welke garanties heeft u dat dit niet zal gebeuren?
Gelet op de aard van de goederen (munitie) kan inzet in Jemen waarschijnlijk niet onomstotelijk worden uitgesloten. Aangezien de vergunningaanvraag voor deze zending echter in Tsjechië is ingediend en behandeld beschikt het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken niet over alle gegevens horende bij deze transactie om daarover een duidelijk oordeel te vellen.
Deelt u de analyse dat het leveren van munitie aan een land bij uitstek het vermogen van dat land bevordert om een militair conflict voort te zetten? Zo nee, waarom niet?
Indien de eindgebruiker van de beoogde munitiezending betrokken is bij een gewapend conflict kan dat zo zijn. Dat is echter afhankelijk van de aard van het conflict en het soort wapens die daarbij worden ingezet. Munitie kan daarnaast ook worden ingezet ten behoeve van (legitieme) binnenlandse ordehandhavingstaken, bijvoorbeeld ter uitrusting van een binnenlandse politiemacht.
Klopt het dat er in 2018 ook munitie via Nederland is doorgevoerd aan Jordanië en in 2016 aan Saoedi-Arabië? Om hoeveel en welke soort munitie ging dit en hoe is bij het verstrekken van een vergunning het risico op gebruik in de burgeroorlog in Jemen gewogen?
De doorvoerzending naar Jordanië in 2018 betrof één 9mm pistool afkomstig uit België. De doorvoer naar Saoedi-Arabië in 2016 betrof drie zendingen van in totaal 94.829.000 stuks munitie van verschillende kalibers (9x19 mm en 5.56 mm). Deze zendingen waren afkomstig uit Tsjechië. De genoemde transacties betroffen zendingen zonder overlading waardoor er geen Nederlandse vergunningplicht gold (zie ook het antwoord op vraag 1). Aangezien de vergunningaanvragen voor deze zendingen in respectievelijk België en Tsjechië zijn ingediend en behandeld beschikt het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken niet over alle gegevens horende bij deze transactie. De verantwoordelijkheid voor het maken van een risico inschatting t.a.v. de mogelijke inzet van deze goederen bij de strijd in Jemen lag bij de Belgische en Tsjechische exportcontroleautoriteiten.
Het bericht dat woedende Urker jongeren het huis van Soufyan (18) binnendringen en ‘Geertje Wilders!’ roepen |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Woedende Urker jongeren dringen huis van Soufyan (18) binnen en roepen «Geertje Wilders!»»?1
Ja. Overigens heeft de video die bij dit bericht in de media is gedeeld en waarbij «Geertje Wilders» wordt geroepen, niets van doen met het incident op Urk. Dit betrof een video van vijf jaar geleden uit Geldermalsen.
Kunt u een uitgebreid feitenrelaas aan de Kamer doen toekomen over wat precies op de desbetreffende avond is voorgevallen?
Is het waar dat tientallen jongeren het huis van de in het artikel genoemde familie binnendrongen, waarbij leden van het gezin zouden zijn mishandeld en discriminerende leuzen werden gescandeerd? Zo ja, bent u bereid dit in de meest stellige vorm af te keuren en al uw medewerking te verlenen om ervoor te zorgen dat de verdachten opgepakt worden en worden vervolgd?
Is het waar dat de geweldsuitingen waarschijnlijk van een racistische aard zijn en het karakter zouden hebben van een wraakactie? Zo ja, bent u bereid om dit in de meest stellige vorm af te keuren en al uw medewerking te verlenen om ervoor te zorgen dat de verdachten opgepakt worden en worden vervolgd?
Is het waar dat de betreffende jongen uit het gezin gedurende een langere periode al bedreigende berichten kreeg?
Bent u ervan op de hoogte dat er een video circuleert waarin de betreffende jongen met een vuurwapen wordt bedreigd? Is reeds actie ondernomen vanuit de diensten en op welke wijze wordt voor de veiligheid van de betreffende jongen gezorgd?
Ik ben op de hoogte van deze video. Politie en OM hebben mij bericht naar aanleiding van deze video maatregelen te hebben genomen om de veiligheid van de betreffende jongen voor nu en in de toekomst te kunnen waarborgen. Ook in deze zaak loopt er een strafrechtelijk onderzoek, zodat hierover evenmin nadere mededelingen kunnen worden gedaan.
Overigens heeft het OM bericht dat deze zaak niet in relatie lijkt te staan met de eerdergenoemde zaak naar de bedreigingen van de betreffende jongen, waarnaar thans onderzoek wordt gedaan, zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 2 tot en met 5.
Zijn reeds aanhoudingen verricht in deze zaak? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Ja. Naar aanleiding van de video, zoals genoemd in vraag 6, is een verdachte aangehouden en het vermeende wapen is door de politie in beslag genomen. In verband met het feit dat het een nog lopende strafzaak betreft, kunnen over deze zaak geen verdere mededelingen worden gedaan.
In de zaak waar de vragen 1 tot en met 5 over gaan zijn meerdere aanhoudingen verricht.
Bent u bereid in contact te treden met de betreffende familie en ervoor te zorgen dat de familie alle nodige vormen van ondersteuning en hulp krijgt? Zo nee, waarom niet?
Aan slachtoffers van strafbare feiten wordt bij het doen van een aangifte standaard gevraagd of ze behoefte hebben aan slachtofferhulp, zo ja, dan worden zij gebeld door Slachtofferhulp Nederland. Zij kunnen op die manier zelf bepalen of zij gebruik willen maken van de praktische, juridisch en sociaal-emotionele ondersteuning die Slachtofferhulp Nederland biedt.
Los hiervan heb ik specifiek in deze zaak van het OM vernomen dat zowel vanuit de gemeente als vanuit de politie hulp en bijstand aan het gezin is aangeboden vanwege de impact die het incident op het gezin heeft gehad. Dat ondersteun ik van harte.
Welke maatregelen neemt u om verdere escalatie te voorkomen en ervoor te zorgen dat de veiligheid gegarandeerd wordt? Op welke wijze betrekt u de signalen dat personen voornemens zouden zijn om naar Urk af te reizen hierbij?
Het OM heeft mij bericht dat alle signalen in dit kader worden afgewogen en meegenomen in het onderzoek. Zowel vanuit de gemeenten Urk en Noordoostpolder als vanuit politie en OM is er nauw contact met de slachtoffers en zijn er maatregelen getroffen in verband met het genoemde risico van escalatie.
Bent u bereid om te erkennen dat betreffende zaak een uitingsvorm is van een breder klimaat van racisme en discriminatie, dat met wortel en tak dient te worden bestreden? Zo ja, bent u eindelijk bereid om veel meer maatregelen te nemen hiertegen? Zo nee, staat u nog wel in contact met de werkelijkheid?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 2 tot en met 5 loopt er een strafrechtelijk onderzoek naar deze zaak, waaronder naar de aanleiding van het incident. Ik kan daarom geen nadere mededelingen doen over deze zaak.
In zijn algemeenheid benadruk ik dat ik elke vorm van geweld of bedreiging onacceptabel vind, en dat ingeval deze delicten plaatsvinden met een discriminatie-aspect dit leidt tot een hogere strafeis van de officier van justitie. Op dit moment onderzoek ik of er behoefte is aan een wettelijke strafverhogingsgrond voor delicten met een discriminatie-aspect. Over de vraagstelling van dit onderzoek zal uw Kamer nog voor de zomer worden geïnformeerd.
Bent u bereid om deze vragen voor aanstaande vrijdag te beantwoorden?
Het is helaas niet haalbaar gebleken de vragen binnen een dag te beantwoorden.
Het bericht ‘Moordende rapper scoort gouden plaat in de bajes’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u de berichten «Moordende rapper scoort gouden plaat in de bajes» en «Advocaat achter killer-interview»?1 2
Ja.
Hoe is het mogelijk dat een koelbloedige moordenaar de gelegenheid heeft en over de middelen beschikt om een hit te maken in de gevangenis, en hierover ook nog eens een interview kan geven op de radio? Hoe is het mogelijk dat het toezicht in de gevangenis op deze levensgevaarlijke crimineel totaal gefaald heeft?
Het is voor gedetineerden toegestaan om contacten te onderhouden met de buitenwereld. Dit kan bijvoorbeeld via de telefoon. In beginsel kunnen deze contacten zonder toestemming worden aangegaan, maar voor enkele contacten moet de gedetineerde zelf vooraf toestemming vragen aan de directeur. Dit geldt onder andere voor contact met de media. De betreffende gedetineerde heeft voor het radiointerview over zijn gouden plaat geen toestemming gevraagd. Dat vind ik kwalijk. De gedetineerde is bestraft met een strafcelplaatsing. Daarmee heeft DJI gehandeld conform de kaders die bestaan rondom het toezicht op contact met de buitenwereld.
De betreffende gedetineerde heeft binnen de penitentiaire inrichting (PI) waar hij verblijft niet de beschikking over speciale faciliteiten om een dergelijk album te produceren. Het is niet bekend hoe de muziek tot stand is gebracht, maar aannemelijk is dat via het telefonisch contact vanuit de inrichting, ingesproken stemopnamen buiten de inrichting zijn verwerkt tot de muziek die op een album is gezet en gepubliceerd.
Deelt u de mening dat dit een extra klap in het gezicht is van de nabestaanden? Zo ja, wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat dit in de toekomst nog eens kan gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Voor slachtoffers en nabestaanden kan de confrontatie met gedetineerden via de media zeer pijnlijk zijn. Daarom dient een gedetineerde volgens artikel 40 van de Penitentiaire beginselenwet vooraf toestemming te vragen aan de directeur om met een vertegenwoordiger van de media te spreken. Dit biedt de directeur de mogelijkheid om bij een verzoek tot mediacontact de belangen van slachtoffers en nabestaanden mee te wegen. Omdat in dit geval de gedetineerde niet om toestemming heeft gevraagd, heeft de directeur hier niet de gelegenheid voor gehad. Door deze gedetineerde te bestraffen is een duidelijk signaal afgegeven dat dit gedrag niet wordt getolereerd.
Deelt u de mening dat de straf van deze crimineel in de gevangenis helemaal niets met een «straf» te maken heeft, maar blijkbaar als een feestje wordt gezien door deze crimineel? Beseft u dat er iets goed mis is in de gevangenissen en dat u daar verantwoordelijk voor bent? Zo ja, wanneer gaat u eens een einde maken aan dit gepamper van criminelen? Zo nee, waarom niet?
In mijn visie op gevangenisstraffen «Recht doen, kansen bieden»3 benadruk ik dat vergelding een belangrijk element van de straf is. De kern van elke gevangenisstraf is dat de vrijheid van de betrokkene wordt ontnomen. Het gedrag van de gedetineerde bepaalt de invulling van zijn detentie, waarbij goed gedrag wordt beloond en slecht gedrag wordt bestraft. In dit geval is het slechte gedrag van de gedetineerde bestraft.
Bent u bereid alle inkomsten die deze crimineel verdient in de gevangenis over de rug van zijn slachtoffer en diens nabestaanden af te pakken en hem daarmee zelf de kosten van zijn gevangenisstraf, circa 250 euro per dag, de komende 14 jaar te laten bekostigen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan niet ingaan op deze individuele zaak, maar in zijn algemeenheid kan ik aangeven dat het niet wettelijk mogelijk is ten behoeve van het bekostigen van de opgelegde gevangenisstraf beslag te leggen op inkomen; hiervoor is geen wettelijke grondslag. Het draagvlak voor een wetsvoorstel dat voorzag in een financiële bijdrage van gedetineerden voor hun verblijf in detentie was beperkt. Om die reden is dat wetsvoorstel ingetrokken door de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie.4 Het is wel mogelijk om (conservatoir) beslag te leggen op inkomen in het geval van openstaande geldelijke sancties.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de advocaat van deze moordenaar, die het interview met de FunX regelde, niet meer mag procederen op toevoeging (op kosten van de Nederlandse belastingbetaler)? Zo nee, waarom niet?
Het is niet duidelijk geworden wie het interview tot stand heeft gebracht. De bevoegdheid om te beslissen of een advocaat op toevoeging mag procederen ligt niet bij mij, maar bij de Raad voor Rechtsbijstand. De gronden die de Raad daartoe hanteert zijn vastgelegd in de Wet op de Rechtsbijstand.
Bent u bereid deze gewetenloze moordenaar de rest van zijn gevangenisstraf in een isoleercel op water en brood te zetten? Zo nee, waarom niet?
De gedetineerde is passend bestraft voor het ongeoorloofde contact dat hij met de media heeft gehad.
Bent u bereid de subsidie van FunX, de radiozender die op kosten van de belastingbetaler criminelen verheerlijkt, per direct stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er is geen wettelijke grond om de subsidie van FunX in te trekken.
Het bericht dat een Russische bank miljarden witwaste, ook via Nederlandse banken |
|
Roald van der Linde (VVD), Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten dat een Russische bank miljarden witwaste, ook via Nederlandse banken1, en met het bericht dat het OM en de FIOD kijken of een strafrechtelijk onderzoek wordt gestart tegen Nederlandse banken die het witwassen van geld van de Troika Laundromat hebben gefaciliteerd?2 Wat is uw reactie op deze berichten?
Ja, ik ben bekend met deze berichten. Het OM en de FIOD hebben aangegeven dat zij kijken naar dergelijke signalen van mogelijke witwasstromen. Het witwassen van middelen verkregen uit criminele activiteiten is buitengewoon ernstig. Banken hebben een belangrijke maatschappelijke rol om witwassen te voorkomen door middel van hun poortwachtersfunctie. Uit recente witwaszaken blijkt wederom het grote belang van adequate vervulling van de poortwachtersfunctie door banken.
Bent u van mening dat de Nederlandse toezichthouder adequaat heeft gehandeld?
Informatie over individuele instellingen is toezichtsvertrouwelijk. DNB kan deze informatie daarom niet delen, ook niet met uw Kamer of met mij. In algemene zin geldt het volgende. De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) legt verplichtingen op aan instellingen om te voorkomen dat het financiële stelsel gebruikt wordt voor witwassen en terrorismefinanciering. DNB oefent op een risico gebaseerde wijze toezicht uit op de naleving van de wettelijke verplichtingen van de onder haar toezicht staande instellingen. Indien DNB overtredingen van wet- en regelgeving constateert, kan DNB met inachtneming van haar handhavingsbeleid, maatregelen opleggen en kan zij herstel en verbetering afdwingen. Bij feiten die door DNB zijn geconstateerd na 25 juli 2018 maakt DNB in beginsel sancties openbaar.
DNB heeft in haar brief van 24 september jl.3 aangegeven dat zij nog te vaak ziet dat binnen de bankensector de poortwachtersfunctie onvoldoende op orde is. DNB houdt daarop toezicht, wanneer DNB tekortkomingen constateert treedt zij handhavend op om eraan bij te dragen dat de sector zijn poortwachtersfunctie adequaat zal invullen.
Bent u van mening dat de desbetreffende Nederlandse banken hun poortwachtersfunctie hier correct hebben uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw appreciatie van het optreden van de Litouwse toezichthouder? Bent u van mening dat er effectief is samengewerkt tussen verschillende nationale toezichthouders? Tot welke resultaten heeft dat geleid? Bent u van mening dat een gezamenlijke of overkoepelende Europese toezichthouder effectiever had kunnen optreden?
Op basis van de berichtgeving kan ik niet beoordelen of de samenwerking tussen verschillende nationale toezichthouders effectief is geweest en tot welke resultaten dat heeft geleid. Over verdere informatie omtrent het optreden van de Litouwse toezichthouder beschik ik niet. De berichtgeving over mogelijke witwasstromen in de media benadrukt hoe belangrijk het is om mondiaal en in EU-verband nauw samen te werken ter voorkoming en bestrijding van witwaspraktijken. Het (voorlopige) akkoord4 op sterkere Europese samenwerking5 is een goede opmaat naar een meer geharmoniseerde Europese toezichtaanpak ten aanzien van het voorkomen van betrokkenheid van financiële instellingen bij witwassen en terrorismefinanciering. Op Europees niveau moet op termijn worden geborgd dat het toezicht in de hele Unie van hoge kwaliteit is. Het is niet wenselijk dat er grote verschillen bestaan binnen Europa in de mate waarin lidstaten het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en de financiering van terrorisme weten te voorkomen. Dit pleit voor een geharmoniseerde aanpak binnen Europa. Ik werk samen met DNB en de AFM aan een Nederlandse inzet op dit punt voor langere termijn en zal uw Kamer daar voor de zomer over informeren.
Ziet u mogelijkheden om verantwoordelijke individuen die betrokken zijn bij deze witwastransacties aan Europese sancties te onderwerpen? Wat is in dit kader de stand van zaken rondom invoering van Europese Magnitsky-wetgeving?
Internationale sancties zijn primair een middel ten dienste van buitenlandbeleid, met tot doel gedrag en beleidsverandering te bewerkstelligen. Gelet op voorgaande zijn internationale sancties niet het geijkte middel om witwassen te voorkomen of te bestrijden. Voor het aanpakken van individuen die zich schuldig maken aan (het faciliteren van) witwassen zijn voldoende bestuursrechtelijke en strafrechtelijke instrumenten voorhanden.
Nederland blijft zich conform de motie Omtzigt c.s.6 volop inzetten om zo spoedig mogelijk te komen tot een EU-mensenrechtensanctieregime (EU Global Human Rights Sanctions Regime) waarmee wereldwijd kan worden ingezet op het instellen van persoonsgerichte sancties tegen mensenrechtenschenders. Over de invulling van een dergelijk sanctieregime wordt momenteel in EU-verband gesproken. Mijn collega van Buitenlandse Zaken zal uw Kamer periodiek over de stand van zaken blijven informeren.
In hoeverre is er aanleiding om te veronderstellen dat de verantwoordelijke individuen gerelateerd kunnen worden aan Russische politici, zoals het artikel suggereert?
Over de vraag of en in hoeverre individuen gerelateerd kunnen worden aan Russische politici kan ik niet speculeren. Het antwoord op die vraag is afhankelijk van de uitkomst van eventuele onderzoeken van bevoegde autoriteiten in binnen- en buitenland.
Deelt u de verbazing dat al in 2010 naar buiten is gekomen dat ING is gebruikt om 1,7 miljard euro wit te wassen en hier vervolgens niet op is geacteerd?3
Uit openbare berichtgeving8 hieromtrent maak ik op dat ING in 2009 bij de Belgische toezichthouder heeft aangegeven dat zogeheten correspondentrekeningen bij ING in België mogelijk werden misbruikt om wit te wassen. Het zou daarbij gaan om rekeningen op naam van Ukio Bank, die werden gebruikt om internationale betalingen te doen. Het is aan de Belgische autoriteiten om te beslissen of in een individuele zaak kan worden geacteerd. Ik kan niet treden in de oordeelsvorming van de Belgische autoriteiten.
Klopt het dat Nederland na de lobby van Saoedi-Arabië en de Verenigde Staten tegen een actualisatie van de Europese zwarte lijst heeft gestemd met landen met een hoog risico voor witwassen en terrorismefinanciering en zo ja, wat was hiervan de reden?4 Is het kabinet van mening dat een dergelijke zwarte lijst bijdraagt aan voorkomen van witwassen en financiering van terrorisme via Europese banken? Klopt het dat Saoedi-Arabië en de Verenigde Staten hebben gelobbyd tegen de zwarte lijst of tegen hun positie op die lijst? Klopt het dat de kroonprins van Saoedi-Arabië een brief hiertoe heeft gestuurd? Is het kabinet bereid om deze brief openbaar te maken? Klopt het dat Saoedi-Arabië met economische sancties heeft gedreigd? Is het kabinet van mening dat Saoedi-Arabië thuishoort op een dergelijke lijst? Heeft het kabinet specifiek bezwaren tegen het opnemen van één van de andere nieuwe landen die de Europese Commissie aan de lijst wilde toevoegen? Wat betekent de afwijzing van de zwarte lijst voor het voorkomen van toekomstige witwasstromen uit de landen die op de concept lijst staan?
Op grond van artikel 9 van de Europese anti-witwasrichtlijn is de Europese Commissie bevoegd bij gedelegeerde handeling derde landen te identificeren die in hun nationale AML/CFT10-regelgeving strategische tekortkomingen vertonen die een aanzienlijke bedreiging vormen voor het financiële stelsel van de Unie (hierna: derde landen met een hoog risico). Om uitvoering te geven aan deze gedelegeerde handeling is een methode opgesteld waarin onder andere is opgenomen dat derde landen tijdig betrokken worden indien de Commissie voornemens is hen op de lijst te plaatsen.11
Op 7 maart jl. heeft de Raad van ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-Raad) unaniem bezwaar gemaakt tegen het voorstel van de Europese Commissie om 23 landen te identificeren als derde landen met een hoog risico.12 De reden hiervoor is dat de Commissie bij het opstellen van deze lijst zich niet aan de vastgestelde methode heeft gehouden. Het door de Commissie gevolgde proces was niet transparant naar de landen die de Commissie voornemens was op de lijst te plaatsen. Die landen zijn pas een week van tevoren op de hoogte gesteld en er is geen gelegenheid geboden om nadere informatie of verduidelijking aan te leveren. Ook bestaat er onduidelijkheid over de criteria en informatie die Commissie heeft gebruikt om tot haar oordeel te komen. Zo baseert de Commissie zich voornamelijk op informatie uit FATF13-rapporten, maar komt zij tot andere conclusies. Deze onduidelijkheid heeft de Commissie niet weg kunnen nemen. Tenslotte is er ook geen helder proces gedefinieerd over hoe landen die op de lijst staan, weer van de lijst af kunnen komen.
Ter vergelijking, in het FATF-proces om tot een lijst van hoog risico landen te komen, krijgen de betreffende landen een jaar de tijd om geconstateerde strategische tekortkomingen te verhelpen voordat zij op de lijst worden geplaatst. Daarnaast is er een duidelijk actieplan dat een land moet doorlopen om van de lijst af te komen en vindt er meerdere keren per jaar overleg plaats met het betreffende land over de gemaakte voortgang.
De bovenstaande zorgen rondom het door de Commissie gevolgde proces waarmee de lijst tot stand is gekomen, zijn de reden waarom door alle lidstaten bezwaar is gemaakt. Het bezwaar richt zich enkel op het door de Commissie gevolgde proces, en niet op specifieke landen op de lijst.
Het opstellen van een Europese lijst van derde landen met een hoog risico draagt bij aan het voorkomen van witwassen en financiering van terrorisme, mits onderbouwd door een zorgvuldig proces. Plaatsing op de EU-lijst verplicht Europese financiële instellingen tot verscherpt cliëntenonderzoek en verscherpte transactiemonitoring op cliënten die wonen, gevestigd zijn, of een zetel hebben in deze landen. Het is daarbij van belang dat dit proces landen motiveert en helpt in het aanbrengen van verbeteringen in hun systeem om witwassen en financiering van terrorisme tegen te gaan. Het opstellen van een lijst mag niet een doel op zich zijn. Derde landen moeten in de toekomst beter worden betrokken bij het proces, met duidelijke criteria voor plaatsing op de lijst en verwijdering, en de gelegenheid worden geboden om gehoord te worden. Met het verwerpen van het voorstel van Commissie blijft de al bestaande lijst gelden. Hierop staan als hoog risico derde landen genoemd; Afghanistan, Bosnië en Herzegovina, Guyana, Irak, Laos, Syrië, Uganda, Vanuatu, Jemen, Ethiopië, Sri Lanka, Trinidad en Tobago, Tunesië, Pakistan, Iran, en Noord-Korea.
Nederland is benaderd door landen die de Commissie voornemens was te identificeren als derde landen met een hoog risico. Deze landen hebben hun posities ten aanzien van de hoog risico lijst kenbaar gemaakt via diplomatieke kanalen. Communicatie tussen landen via diplomatieke kanalen is vertrouwelijk van aard, het kabinet respecteert deze vertrouwelijkheid. Nederland is het gesprek aangegaan met deze landen.
Het bericht ‘Ook asielzoeker krijgt hulp bij eerwraak’ |
|
Judith Tielen (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ook asielzoeker krijgt hulp bij eerwraak»?1
Ja.
Klopt het dat asielzoekers in Nederland slachtoffer zijn geworden van (bedreigingen van) eerwraak en/of huiselijk geweld in asielzoekerscentra (azc's)? Zo ja, om hoeveel situaties gaat het? In hoeveel gevallen vond de bedreiging daadwerkelijk plaats op de locatie van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en in hoeveel gevallen ging het om dreigementen door mensen met een verblijfsvergunning die bijvoorbeeld een bekende of een familielid in een azc bedreigden? In hoeveel gevallen is er aangifte gedaan tegen de dader(s) en is er strafrechtelijk vervolgd?
Voor het COA staat het beschermen van slachtoffers van huiselijk en of eergerelateerd geweld voorop. Daartoe heeft het COA sinds 2013 ruim 200 aandachtsfunctionarissen huiselijk geweld en kindermishandeling aangesteld. Zij zijn opgeleid om signalen van huiselijk geweld, kindermishandeling en eergerelateerd geweld te herkennen en voeren de regie over de Wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
In het geval van huiselijk geweld en/of eergerelateerd geweld wordt er melding gedaan bij Veilig Thuis. De meldingen worden, naast alle andere meldingen uit de Nederlandse samenleving, geregistreerd en onderzocht door de 26 Veilig Thuis organisaties.
In verreweg de meeste gevallen van eergerelateerd geweld jegens bewoners in de COA-opvang vindt (dreiging van) huiselijk- en/of eergerelateerd geweld plaats binnen de COA-locatie. In sommige gevallen is er sprake van een dreiging van geweld buiten de centra of vanuit het buitenland. Het COA registreert in het bewonersdossier hierover. Kwantitatieve informatie omtrent het aantal meldingen gedaan bij Veilig Thuis is op dit moment echter niet voor handen. Gegeven de veiligheid van de bewoners in de opvang en de opvraagbaarheid van het eigen dossier, kan registratie een veiligheidsrisico vormen voor de betreffende bewoner.2 In een enkel geval wordt daarom geen registratie gemaakt in het bewonersdossier en enkel de melding gedaan bij Veilig Thuis. Naar aanleiding van de verbeterde meldcode per 1 januari 2019 is het COA bezig om deze registratie door te ontwikkelen.
In het geval van de complexe problematiek van eergerelateerd geweld wordt de politie en het LEC EGG (Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld) ingeschakeld. Zij voeren een risicotaxatie uit met betrekking tot de dreiging van het geweld. Het COA werkt hiertoe nauw samen met de politie (regionale taakaccenthouders huiselijk en eergerelateerd geweld) en Veilig Thuis.
Slachtoffers worden door het COA aangemoedigd om bij de politie aangifte te doen van het geweld dat hen is overkomen. Het COA heeft geen exacte cijfers voorhanden van aangiften die bij de politie gedaan worden, c.q. de eventuele strafrechtelijke vervolging die hierop volgt. Voor asielzoekers geldt dat zij hetzelfde recht hebben om aangifte te doen als ieder ander in de Nederlandse samenleving.
Wanneer kan de Kamer het toegezegde onderzoek naar sociale veiligheid binnen de COA-locaties verwachten, waarin zou worden gekeken naar de mate waarin vrouwen te maken krijgen met seksueel geweld, onderdrukking en ongewenste zwangerschappen in azc's?
Bij brief van 19 oktober 2018 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 33 042, nr. 32) heb ik uw Kamer het rapport aangeboden van de Inspectie van Justitie en Veiligheid over de sociale veiligheid van bewoners van asielzoekerscentra. In deze brief heb ik aangegeven dat, zoals door de Inspectie werd gevraagd, na een jaar een audit zou plaatsvinden. In het algemeen overleg van 13 december 2018 heb ik uw Kamer toegezegd dat ik in deze audit ook aandacht zou besteden aan de positie van LHBTI-ers, bekeerlingen, ongewenste zwangerschappen en eergerelateerd geweld. Deze audit zal eind 2019 plaatsvinden, waarna ik uw Kamer daarover nader informeer.
Deelt u het standpunt dat eerwraak en seksueel geweld waar dan ook in Nederland ontoelaatbaar is en dat de vrouwen, kinderen en homo’s daartegen moeten worden beschermd?
Ja.
Deelt u de mening dat het in het geval van (dreiging met) eerwraak of seksueel geweld op een COA-locatie de dader(s) uit de omgeving verwijderd moet(en) worden? Kunt u aangeven bij hoeveel van de meldingen van eerwraak en seksueel geweld de dader naar een extra begeleiding en toezichtlocatie – de aso-azc – is gebracht? Kunt u aangeven of zich situaties hebben voorgedaan waarbij het slachtoffer na melding van geweld nog in dezelfde opvang verbleef als de dader?
Het stoppen van geweld, het inschakelen van hulp en het bieden van veilige opvang staat bij het COA voorop. In het geval van seksueel geweld en of eergerelateerd geweld wordt er altijd melding gemaakt bij Veilig Thuis.
In onveilige situaties van huiselijk geweld handelt het COA acuut om het geweld te stoppen en de veiligheid te waarborgen. Het COA doet dit in samenspraak met bijvoorbeeld de politie. Dat kan betekenen dat de dader van (dreiging) van geweld in hechtenis wordt genomen dan wel per direct wordt overgeplaatst naar een Extra Begeleiding en Toezicht Locatie (ebtl) of andere COA-locatie. Omdat de eercomponent niet altijd bekend is bij (dreiging) van geweld, is niet te zeggen in hoeveel gevallen een bewoner is overgeplaatst naar de ebtl naar aanleiding van (dreiging) van eergerelateerd dan wel seksueel geweld. In sommige gevallen is maatwerk geboden waarbij ook het slachtoffer wordt overgeplaatst naar een (geheime) opvanglocatie of een beveiligde locatie voor vrouwenopvang in een gemeente.
Bent u het ermee eens dat (dreiging met) eerwraak en seksueel geweld onverenigbaar zijn met de Nederlandse normen en waarden en dat plegers hiermee het recht op verblijf verspelen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het ermee eens dat eerwraak en seksueel geweld, of dreiging daarmee, onverenigbaar zijn met de Nederlandse normen en waarden en maatschappelijk onaanvaardbaar zijn. Plegers hiervan vallen onder het Nederlandse strafrecht. Zoals u bekend is, kan een veroordeling wegens het plegen van een misdrijf leiden tot weigering of intrekking van een verblijfsvergunning. Hierbij is de glijdende schaal van toepassing.
Indien een persoon in aanmerking komt voor een asielvergunning in Nederland, wil dat zeggen dat daarmee is vastgesteld dat deze persoon zelf bescherming van de Nederlandse overheid nodig heeft. In de Europese wetgeving is hierover opgenomen dat als de dader moet worden aangemerkt als verdragsvluchteling, er sprake moet zijn van een «bijzonder ernstig misdrijf» alvorens de vergunning kan worden geweigerd of ingetrokken. In het Nederlandse beleid is hiervan sprake als de rechter een onvoorwaardelijke en onherroepelijke gevangenisstraf van tien maanden heeft opgelegd. Als de vreemdeling in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming, moet sprake zijn van een «ernstig misdrijf». Hiervoor is in ons beleid een grens gesteld van zes maanden gevangenisstraf. Ik verwijs hiervoor ook naar de brief van mijn voorganger hierover.3
Er wordt niet specifiek bijgehouden in hoeveel gevallen een vergunning is ingetrokken op grond van eerwraak of huiselijk geweld. Ik kan u deze gegevens derhalve niet verstrekken.
Op welke wijze heeft het dreigen met en het plegen van eerwraak en huiselijk geweld op dit moment negatieve gevolgen voor het verblijfsrecht van de daders en, in hoeveel van de gevallen is dit ook daadwerkelijk geëffectueerd? Kunt u dit cijfermatig toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u toelichten waarom u een eventuele specifieke voorziening voor slachtoffers wil beleggen bij de gemeenten? Hoe verhoudt dit voornemen zich tot de koppelingswet die asielzoekers zonder verblijfsvergunning uitsluit van voorzieningen?
Het COA is verantwoordelijk voor een veilige opvang van de bewoners in de COA-opvanglocaties. De medewerkers van het COA spannen zich hier ook dagelijks voor in. Het kan echter zo zijn dat het COA in bepaalde gevallen gebruik maakt van een specifieke voorziening voor vrouwenopvang die buiten het asielzoekerscentrum is gelegen.
Voor asielzoekers die slachtoffers zijn van huiselijk geweld of die bedreigd worden met eergerelateerd geweld en die verblijven in de opvang van het COA bestaat de mogelijkheid al langer dat zij huisvesting krijgen in de vrouwenopvang. Voor hen kan dit de meest adequate vorm van opvang zijn. Het geweld heeft immers in de eigen leefomgeving plaatsgehad en het slachtoffer moet zich daaraan kunnen onttrekken. Huisvesting in de vrouwenopvang biedt dan soms een betere bescherming dan opvang in een asielzoekerscentrum. Plaatsing in de vrouwenopvang gaat in overleg met de politie en Veilig Thuis. Op grond van de mogelijkheid tot administratieve plaatsing in de Regeling verstrekkingen en andere categorieën vreemdelingen (Rva) heeft het COA de bevoegdheid verblijf buiten een opvanglocatie toe te staan. Er is in deze gevallen dus geen sprake van strijd met het koppelingsbeginsel.
Naast asielzoekers kunnen ook andere vreemdelingen die nog niet in het bezit zijn van een verblijfsvergunning, slachtoffer zijn van huiselijk geweld of bedreigd worden met eergerelateerd geweld. Deze slachtoffers kunnen een aanvraag doen voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden in verband met huiselijk geweld of eergerelateerd geweld. Gedurende de behandeling van de aanvraag verblijven zij rechtmatig in Nederland op grond van artikel 8, eerste lid onder f en h van de Vreemdelingenwet. Anders dan het AD stelt, gaat het hier niet om asielzoekers en is opvang door het COA voor deze slachtoffers dan ook niet aan de orde.
Uit de EU Richtlijn minimumnormen slachtoffers volgt dat slachtoffers van huiselijk geweld of eergerelateerd geweld recht hebben op opvang, ongeacht hun verblijfstatus.4 Dit is reden geweest voor de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Justitie en Veiligheid (JenV) ervoor te zorgen dat slachtoffers die een dergelijke verblijfsaanvraag hebben gedaan en die nog in afwachting zijn van de beslissing daarop, toegang hebben tot opvangvoorzieningen.
In 2018 is in bestuurlijk overleg met de gemeenten afgesproken dat deze slachtoffers toegang krijgen tot de vrouwenopvang en dat de kosten daarvan structureel en gezamenlijk worden gedragen door VWS en JenV. Hiervoor ontvangen de gemeenten gelden uit het Gemeentefonds voor de opvang. Naast deze bestuurlijke afspraken wordt de opvang van deze slachtoffers ook wettelijk geregeld. De Wmo 2015 geldt in de regel alleen voor hen die een verblijfsvergunning hebben of hebben gehad. Bij algemene maatregel van bestuur zullen slachtoffers van huiselijk geweld of eergerelateerd geweld die een aanvraag hebben gedaan voor een humanitaire verblijfsvergunning op grond van dat geweld voor wat betreft de opvang onder de reikwijdte van de Wmo 2015 gebracht worden. Deze wet biedt hiervoor al de grondslag.
Bent u het ermee eens dat het COA verantwoordelijk is voor veilige opvang van asielzoekers en dat dus het COA en niet de gemeente de aangewezen instantie is om dit te regelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om met het COA in gesprek te gaan om eventueel noodzakelijke voorzieningen in het asielzoekerscentrum aan te bieden en gemeenten hier niet verder mee te belasten?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘OM Eist 45 maanden cel tegen corrupte aspirant-agent ‘ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel «OM Eist 45 maanden cel tegen corrupte aspirant-agent»?1
Ja.
Kunt u uitleggen tot welke informatie aspirant-agenten toegang hebben? Verschilt dit per eenheid of is de informatietoegankelijkheid voor (aspirant-) agenten gestandaardiseerd?
Politiemedewerkers en dus ook aspiranten worden pas geautoriseerd voor politiesystemen wanneer de screening is afgerond. Deze screening betreft het betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek bij de aanstelling. Op 21 maart 2019 heb ik uw Kamer een wetsvoorstel aangeboden in verband met het verruimen van dit onderzoek. Aspirant-agenten voeren tijdens hun opleiding ook politietaken uit en hebben daarvoor toegang tot de informatie die zij op basis van hun rol nodig hebben. Het gaat daarbij om gebiedsgebonden politiezorg (GGP).
Het autorisatiebeleid is een aantal jaren geleden vernieuwd en geldt voor de gehele politieorganisatie. Met dit autorisatiebeleid is gekozen voor role based access, een systeem waarbij medewerkers bij het aanloggen op basis van hun functie en rollen toegang krijgen tot applicaties en gegevens. Door een koppeling met het personeelssysteem kan gezorgd worden dat de autorisaties op basis van profielen (rollen) ieder moment worden toebedeeld op basis van de meest actuele informatie. Deze functionaliteit zal ook bij ieder nieuw politie-informatiesysteem van toepassing zijn. Ook hanteert de politie sinds januari 2016 het vierogen-principe, waarbij de aanvraag voor een autorisatie boven een bepaald niveau door een extra leidinggevende wordt getoetst.
Naast deze technische voorzieningen heeft de politie ook allerlei sociale voorzieningen getroffen op het gebied van integriteit en opleiding. Het blijft belangrijk om medewerkers van de politie weerbaarder te maken en te houden, bijvoorbeeld door bewustwordingsmaatregelen. De afdeling VIK heeft een Toolkit Preventie geïntroduceerd met daarin verschillende middelen die helpen bij het met elkaar praten over, en leren van, dilemma’s, integriteitsrisico’s en best practices in het dagelijks werk. In januari 2019 heb ik de Kamer een brief gestuurd over deze activiteiten van de afdeling VIK.2 Daarnaast gaan teamchefs en Operationeel Experts naar een leiderschapstraining en heeft de politie de theatervoorstelling «Rauw» ontwikkeld. De voorstelling is een belangrijk element in de bewustwordingscampagne hoe om te gaan met onder meer politie-informatie
Hoe kan het dat een aspirant-agent toegang had tot vertrouwelijke informatie uit lopende opsporingsonderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wordt gemonitord wie, wanneer, welke informatie uit lopende opsporingsonderzoeken bekijkt? Wordt dat überhaupt gemonitord? Verschilt dat per politie-informatiesysteem?
Van het gebruik van systemen worden log-files bijgehouden, dit gebeurt veelal in afzonderlijke systemen. Zo kan achteraf worden bekeken wie toegang heeft gehad tot welke informatie. Als daar aanleiding voor is kan in opdracht van het bevoegde gezag binnen de politie, de betreffende logging door een interne afdeling (Veiligheid Integriteit en Klachten, VIK) nader worden bekeken. De politie voegt de afzonderlijke logging-systemen samen in één nieuw systeem waarmee centraal kan worden bijgehouden wie welke informatie heeft geraadpleegd. De interne auditafdeling monitort of het logging-systeem aanwezig is en functioneert.
Binnen één politie-eenheid vindt een pilot plaats om atypisch gebruik van informatie te detecteren en zo mogelijk ongeoorloofd raadplegen van informatie te signaleren. Daarover heb ik u in november 2018 geïnformeerd in het halfjaarbericht Politie.3 De pilot richt zich op de ontwikkeling van het logging-model en de governance daaromtrent, evenals op proactiever signaleren. Afwijkend gedrag van gebruikersaccounts kan zo vroegtijdig worden opgepikt.
Proactief signaleren van atypisch gebruik van informatie heeft tevens een preventieve werking. Door in een vroeg stadium met medewerkers in gesprek te gaan kan een misverstand uit de weg worden geruimd, een probleem worden opgelost, misbruik worden voorkomen en gedrag tijdig worden aangepast.
Signalen van (mogelijk) ongeoorloofd raadplegen van informatie tijdens de pilot worden opgevolgd.
Op basis van de uitkomsten en ervaringen van de pilot kan voor alle politie-informatiesystemen met gevoelige informatie een betrouwbaar en effectief systeem worden geïmplementeerd om misbruik en oneigenlijk gebruik (near) real time op te kunnen sporen. In dit traject is ook de ondernemingsraad betrokken.
Is het waar dat er momenteel (meerdere) nieuwe politie-informatiesystemen in aanbouw zijn? Zo ja, welke? Hoe wordt bij die nieuwe informatiesystemen geborgd dat vertrouwelijke informatie uit opsporingsonderzoeken niet zomaar te raadplegen is?
In het ICT-vernieuwingsprogramma Vernieuwend Registreren worden de operationele systemen vernieuwd om daarmee de ondersteuning van de werkprocessen van de politie gebruiksvriendelijker te maken. Hierover heb ik de Kamer in september 2018 een brief gestuurd met daarin de aanpak van deze vernieuwing.4 Inmiddels is gestart met de proces «Afhandeling van winkeldiefstal». Ook zullen functionaliteiten van legacy-systemen, waaronder BVH en Summ-IT, worden vervangen dan wel volledig worden vernieuwd binnen het programma Vernieuwend Registreren.
Om zicht te houden op het gebruik van de systemen worden alle systemen aangesloten op de Logging as a Service (LaaS) omgeving. De wijze van logging wordt daarmee geüniformeerd.
De politie hanteert het privacy en security by design-principe. Dat betekent dat bij de aanschaf/ontwikkeling van elke nieuwe applicatie of nieuw systeem er al tijdens het ontwerp wordt nagedacht over de bescherming van de informatie daarin. Voor het laatste deel van deze vraag betreffende autoriseren verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Foute verkeersboetes op de A29 |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het arrest Wet administratiefrechtelijke handhaving (WAHV) 200.243.592 d.d. 13 februari 2019 dossier Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) 206055766 waarbij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak heeft gedaan over het hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam van 16 juli 2018?
Ja, het arrest is mij bekend.
Welke gevolgen verbindt u aan het arrest? Klopt het dat het, naast dit dossier, nog circa 18.000 uitgedeelde boetes betreft? Wat is de totale financiële consequentie van vernietiging van al deze boetes? Deelt u de mening dat dit financiële aspect nimmer leidend mag zijn nu blijkt dat het openbaar ministerie (OM) fout zit?
Het arrest geeft geen aanleiding om tot terugbetaling van de boetes over te gaan. Ik zal dit hieronder toelichten. Overigens ben ik het met u eens dat het financiële aspect niet leidend mag zijn.
Herinnert u zich de eerdere schriftelijke vragen over «tienduizenden foute flitsboetes op de A29» en uw antwoorden op deze vragen?1 Hoe moet uw antwoord op vraag 8 worden geduid, waarin u eigenlijk stelt ook op te komen voor de getroffen automobilisten, zeker nu blijkt dat het hoger beroep voor hen gunstig uitvalt?
Ik sta nog steeds achter het eerder gegeven antwoord. Belangrijk is op te merken dat het Gerechtshof niet heeft geoordeeld dat de snelheidsmeting onbetrouwbaar is geweest. Het Gerechtshof is niet toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling, omdat deze zaak niet voor hoger beroep in aanmerking komt. Er is namelijk geen hoger beroep mogelijk indien na de beslissing van de kantonrechter een sanctie resteert die niet meer dan € 70,– bedraagt. De onderhavige zaak voldoet niet aan dit criterium omdat de sanctie door de kantonrechter was vernietigd.
Kunnen de getroffen automobilisten erop rekenen dat, nu het vonnis onherroepelijk is, u het OM opdraagt om niet flauw te zijn en zo spoedig mogelijk wordt overgegaan tot terugbetaling van deze onterechte boetes? Waarom zou een vertraging nog te billijken zijn als zo overduidelijk is dat het OM fout zit?
Voor de meetapparatuur die is gebruikt is een handleiding geschreven die deel uitmaakt van de certificering van het Nederlands Meetinstituut (NMi). Voor een rechtsgeldige meting moet conform de eisen uit de handleiding worden gemeten. In de handleiding staat bij welke kromming van het weggedeelte geen deugdelijke meting kan worden uitgevoerd. In de onderhavige zaak is aangevoerd dat de kromming van de bocht te groot was voor een deugdelijke snelheidsmeting. De rechter die de zaak behandelde heeft in de betreffende bocht door de politie een snelheidsmeting laten doen.
Op grond van die metingen heeft de rechter geoordeeld dat op die plaats geen meting had mogen worden uitgevoerd. Het beroep werd daarom gegrond verklaard.
Het OM heeft nadien op dezelfde locatie het NMi metingen laten verrichten. Het NMi heeft toen geconcludeerd dat de snelheidsmeting voldeed aan de eis uit de handleiding. Dit betekent dat de snelheidsmeting niet onbetrouwbaar is geweest en de boetes derhalve niet onterecht zijn opgelegd.
Dit had het OM graag in hoger beroep naar voren gebracht, maar zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven is het gerechtshof niet aan een inhoudelijke beoordeling toegekomen.
De nog lopende zaken die betrekking hebben op snelheidsmetingen op dezelfde locatie worden alsnog met het onderzoeksrapport van het NMi aangebracht bij de rechter.
Kent u ook het artikel «OM: Onterechte snelheidsboetes A29 worden (nog) niet terugbetaald»?2 Deelt u de mening dat de automobilisten zonder gedoe hun geld moeten terugkrijgen?
Ja, ik ken het artikel, maar ik deel die mening, voor zover deze betrekking heeft op de onderhavige casuïstiek, niet. Na onderzoek is immers gebleken dat de snelheidsmetingen betrouwbaar waren en derhalve niet aan de grondslag van de boetes hoeft te worden getwijfeld. De inning van de lopende boetes zal daarom ook weer worden opgestart.
Is het niet vreemd dat het OM stelt dat ze de boetes stuk voor stuk moet gaan onderzoeken, aangezien duidelijk was op welke plek de boetes onrechtmatig waren? Klopt het dat het OM verder stelt dat uit een contra-expertise zou kunnen blijken dat de boetes mogelijk wel rechtmatig zijn, ondanks dat de politie al waarschuwde tegen de wijze van plaatsen van de flitser en het feit dat dit niet conform het handboek was en bent u op de hoogte dat er wegwerkzaamheden op de locatie zijn geweest die de contra-expertise bij voorbaat onbetrouwbaar maken? Waarom traineert het OM dusdanig en speelt zij een spel jegens automobilisten? Waarom erkent het OM haar verlies niet en waarom stort zij het geld niet direct terug naar de individuele automobilisten?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven is door het NMi onderzoek gedaan naar de betrouwbaarheid van de metingen. Uit dat onderzoek van het NMi is gebleken dat de metingen betrouwbaar waren en dat de bochtstraal ruim binnen de wettelijke marge valt. Het NMI is de autoriteit op het gebied van snelheidsmetingen en heeft dit onderzoek deugdelijk en zorgvuldig uitgevoerd. Ik zie geen redenen om te twijfelen aan dit onderzoek.
In hoeverre ondermijnt het OM met deze bewuste handelwijze het vertrouwen van mensen in de overheid als geheel? Deelt u de mening dat hier leiderschap nodig is en dat u, als verantwoordelijk Minister, zeker in staat moet zijn dit juridisch getouwtrek te laten stoppen?
Ik ben van oordeel dat het OM een juiste afweging heeft gemaakt om het onderzoek van het NMi af te wachten en geen overhaaste beslissing te nemen. Ik vind dit zorgvuldig. De betrokken burgers hebben overigens zelf de mogelijkheid (gehad) om beroep in te stellen tegen de boete. Gebleken is dat de snelheidsmetingen correct zijn uitgevoerd. Van een handelwijze waarmee het vertrouwen van burgers is geschaad is naar mijn mening geen sprake geweest.