Het bericht ‘Tientallen foute agenten geschorst’ |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Tientallen foute agenten geschorst»?1
Ja.
Deelt u de mening dat corruptie onder politiemedewerkers het vertrouwen in de politie ernstig ondermijnt, zowel binnen als buiten de organisatie?
Ik wil vooropstellen dat het rapport waaraan het artikel refereert geen betrekking heeft op corruptie bij de politie. In zijn algemeenheid ben ik van mening dat vormen van corruptie bij de politie ondermijnend zijn voor het vertrouwen in de politie en dat hier tegen opgetreden moet worden.
Sinds wanneer beschikt u over het rapport «Wie praat, die gaat»?
Het rapport: «Wie praat, die gaat» is een actieplan tegen ondermijnende drugscriminaliteit in Midden-Nederland en heeft geen relatie met schorsingen bij de politie om integriteitszaken. In tegenstelling tot wat in het artikel wordt gesuggereerd, is dit rapport openbaar. U kunt het vinden op: https://veiligheidscoalitie.nl/apothekerskast/georganiseerde-ondermijnende-crim/. Middels een aanbiedingsbrief bied ik uw Kamer graag het rapport aan, gelijktijdig met deze beantwoording.
Kunt u dit rapport per omgaande naar de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarop baseren de onderzoekers de conclusie dat alleen al in de regio Midden-Nederland criminelen de beschikking hebben over negentien corrupte contacten binnen de overheid en dat dit waarschijnlijk het topje van de ijsberg is?
Het rapport waarop dit artikel gebaseerd is, betreft een actieplan tegen ondermijnende drugscriminaliteit in Midden-Nederland. Het rapport geeft, onder andere in de passage waarop het Algemeen Dagblad zich baseert, een weergave van de omvang van het probleem van ondermijnende drugscriminaliteit. De onderzoekers hebben niet geconcludeerd dat het hier gaat om corrupte contacten binnen de overheid. De passage in het rapport luidt: «Zo zijn in Midden-Nederland negentien criminele netwerken met corruptieve contacten in beeld, waarschijnlijk slechts een topje van de ijsberg».
Hoe ziet dit beeld er bij de andere regionale eenheden uit?
Een vergelijking met andere Eenheden is niet aan de orde omdat dit rapport specifiek is geschreven op criminele netwerken in Midden-Nederland. De aanpak van ondermijning is één van de geprioriteerde onderwerpen uit de Veiligheidsagenda voor de komende jaren. De politie, tezamen met andere veiligheidspartners, hebben de aanpak van ondermijning inmiddels geïntensiveerd.
Wat doet u om te achterhalen hoe diepgeworteld dit probleem is?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel politiemedewerkers zijn er per jaar in de periode 2010–2019 op non-actief gesteld, geschorst, ontslagen of op een andere manier bestraft vanwege integriteitsschendingen? Hoeveel van deze medewerkers zijn ook strafrechtelijk vervolgd?
Ik heb uw Kamer aangegeven dat de politie ernaar streeft om met ingang van 2019 jaarlijks een geanonimiseerd overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen te publiceren. Op dit moment is het nog te arbeidsintensief om het totaal aantal voor specifieke disciplinaire maatregelen te genereren. Op verzoek van de korpsleiding is een landelijk systeem in ontwikkeling dat de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) en HRM processen koppelt en deze cijfers beter inzichtelijk zal maken. Het overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen zal vanaf 2020 in de jaarverantwoording worden opgenomen. Uit de jaarverantwoording van voorgaande jaren van de politie kan ik onderstaande ongespecificeerde cijfers met u delen.
(Voorwaardelijk) ontslag
Totaal
2013
176
2014
176
2015
111
2016
126
2017
121
2018
119
Voor zowel (reguliere) strafrechtelijke onderzoeken als voor onderzoeken die Rijksrecherche uitvoert (zie vraag 10) naar politiemedewerkers, geldt dat in de registratiesystemen van het Openbaar Ministerie niet wordt bijgehouden of een verdachte al dan niet een politiemedewerker betreft. Het is niet mogelijk om binnen de registratiesystemen van het OM te filteren op onderzoeken die zich richten op verdachte politiemedewerkers. Hierdoor is het niet mogelijk een antwoord te geven op de vraag hoeveel van de (politie)medewerkers die in de periode 2010–2019 op non-actief zijn gesteld, dan wel zijn geschorst, ontslagen of op een andere manier zijn bestraft vanwege integriteitsschendingen, ook strafrechtelijk zijn vervolgd.
Hoeveel meldingen van of oriënterende onderzoeken naar integriteitsschendingen bij de politie hebben in de periode 2015–2019 geleid tot aanknopingspunten voor een onderzoek door de Rijksrecherche?
Er is geen directe koppeling mogelijk tussen de politieregistratie en registratie door de Rijksrecherche (RR). De RR registreert integriteitschendingen van ambtenaren en bestuurders, waarbij minder specifiek gedifferentieerd wordt tussen integriteitsschendingen door politie en (overige) ambtenaren. Het is dus niet mogelijk om een koppeling te maken tussen het aantal meldingen van oriënterende onderzoeken naar integriteitsschendingen bij de politie, die aanknopingspunten voor een onderzoek door RR vormen (onder verwijzing naar de vraagstelling van vraag 9) en het aantal onderzoeken dat RR in die gevallen gestart is.
In hoeveel gevallen is de Rijksrecherche vervolgens een onderzoek gestart?
Zie antwoord vraag 9.
Klopt het dat een groot aantal meldingen niet wordt onderzocht vanwege capaciteitsproblemen bij de Rijksrecherche? Wat gaat u doen om te zorgen dat alle meldingen op korte termijn worden onderzocht?
Voor dit antwoord verwijs ik u naar de antwoorden die ik uw Kamer eerder heb toegezonden2. De ontwikkelingen in de criminaliteit hebben geleid tot een toenemende complexiteit van strafrechtelijke corruptieonderzoeken en een verdere stijging in het werkaanbod van de Rijksrecherche. Er wordt door de Rijksrecherche met man en macht gewerkt om bij dit toegenomen werkaanbod een gelijke productie neer te zetten. Dit gebeurt door het zoeken naar oplossingen door bijvoorbeeld samen te werken met de politie, de FIOD en de KMAR of door zaken in onderling overleg over te dragen aan andere opsporingsdiensten.
Op welke wijze worden agenten getraind om weerbaar te zijn tegen benadering door criminelen?
De politie heeft diverse maatregelen genomen om de kennis en weerbaarheid van medewerkers te vergroten, de zogeheten morele weerbaarheid. Zo is integriteit onderdeel van het basis politieonderwijs en het voortgezette en vakspecialistische politieonderwijs, wordt geleerd van het delen van ervaringen, wordt geleerd om elkaar aan te spreken en wordt het goede gesprek gestimuleerd. Ter ondersteuning van deze ontwikkelingen is een toolbox ontwikkeld. Daarnaast gaan, naast de teamchefs, nu ook 4500 Operationeel Experts op leiderschapstraining. De politie heeft de theatervoorstelling «Rauw» ontwikkeld als een belangrijk element in de bewustwordingscampagne. Ook heeft iedere Eenheid een preventiemedewerker integriteit bij VIK onder gebracht. En binnenkort gaat de pilot A-typisch signaleren van start, deze heeft als doel om afwijkende zoekacties in politiesystemen te detecteren.
Herkent u het signaal van de vakbonden NPB en ACP dat er onvoldoende aandacht is voor preventie tegen corruptie, dat het vaak voor agenten niet veilig is om toenadering door criminelen te melden en dat een cultuuromslag nodig is? Wat gaat u doen om te zorgen dat deze cultuuromslag er komt?
Nee, dat signaal herken ik niet. De politie heeft veel preventieve en repressieve maatregelen op het terrein van integriteitsbeleid, informatiebeveiligingsbeleid en screeningsbeleid genomen met als doel integriteitsschendingen zoveel mogelijk te voorkomen. Leidinggevenden vervullen een centrale rol in het realiseren van cultuur- en gedragsveranderingen. Zij kunnen zorgen voor een veilig en inclusief werkklimaat, waarin medewerkers elkaar aanspreken en integriteitsrisico’s kunnen aankaarten. De beroepscode kan ingezet worden om de dialoog over de invulling van professioneel en integer gedrag te stimuleren. Ook hebben de leidinggevenden een voorbeeldfunctie. Verder worden de medewerkersonderzoeken onder politiemedewerkers door de politie benut om te zien wat er leeft en hoe er over de cultuur wordt gedacht. In de teams wordt vervolgens met de resultaten aan de slag gegaan. Daarnaast speelt de Politieacademie een belangrijke rol bij het realiseren van cultuurveranderingen. Onderwijs, kennis en onderzoek zijn immers belangrijke instrumenten om de nieuwe cultuur aan medewerkers uit te dragen.
Op welke manier wordt de interne registratie van integriteitsschendingen verbeterd, zoals aangekondigd in uw reactie op het rapport «het lekken van vertrouwelijke politie-informatie»?2
Inmiddels hanteren alle afdelingen VIK eenzelfde registratiesysteem. De korpschef heeft mij laten weten naar aanleiding van het rapport de onderzoekers te hebben gevraagd op welke punten de interne registratie nog verder verbeterd kan worden. Daarnaast heeft de korpschef opdracht gegeven voor een review op het proces van interne onderzoeken als geheel. Hierin wordt de registratie van de onderzoeken meegenomen.
Het advies van de AIVD over de nationale veiligheid en veiling 5G |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is de reden dat de brief van de AIVD over nationale veiligheid en 5G, van 4 februari 2019, niet al in februari is doorgestuurd naar de Tweede Kamer?
De brief van de AIVD en de MIVD betreft een eerste duiding ten aanzien van de veiligheidsvraagstukken rond de 5G telecominfrastructuur. De brief is meegenomen en meegewogen bij de nadere analyses die zijn uitgevoerd in het kader van de risicoanalyse van de Taskforce. Op basis van deze risicoanalyse is de Taskforce tot haar advies gekomen dat mede door de AIVD en de MIVD, als leden van de Taskforce, is opgesteld.
Omdat de brief van de AIVD en de MIVD één onderdeel is van het analyseproces van de Taskforce is er voor gekozen de brief niet los en buiten de context van de rapportage aan de Kamer te sturen. Begin juli 2019 is de brief van de AIVD en de MIVD als bijlage toegevoegd aan de rapportage van de Taskforce en onderdeel geweest van de vertrouwelijke briefing aan uw Kamer. Voorafgaand aan de briefing en het plenair debat over 5G is leden van de vaste Kamercommissie van Justitie en Veiligheid en van Economische Zaken en Klimaat de mogelijkheid geboden de rapportage van de Taskforce en de brief vertrouwelijk in te zien. Op 8 juli jl. is de brief, naar aanleiding van berichtgeving in de Volkskrant, (ditmaal separaat) aan uw Kamer aangeboden.2
Wat is de reden dat de brief van de AIVD niet werd toegezonden als bijlage bij uw brief aan de Tweede Kamer van 1 juli 2019 over maatregelen ter bescherming van telecomnetwerken en 5G?1
Zie antwoord vraag 1.
Wat is het beleid met betrekking tot het doorgeleiden van AIVD-adviezen? Wie neemt de beslissing een advies al dan niet aan de Tweede Kamer toe te zenden?
Bij de grondwetswijziging in 1983 is door de regering betoogd dat bewindspersonen het parlement uit eigen beweging moeten informeren wanneer «dat in het belang van een goede en democratische bestuursvoering wenselijk is».3 De bewindspersonen die het advies hebben ontvangen hebben in dit geval besloten dat het wenselijk is uw Kamer te informeren. Hoe en in welke context de Kamer geïnformeerd is over de brief van de AIVD en MIVD leest u terug onder de beantwoording van vraag 1 en 2.
Herinnert u zich de brief Beveiliging nieuwe infrastructuur mobiele communicatie (C2000) (Kamerstuk 25 124, nr. 96)? Deelt u de constatering dat deze brief expliciet ingaat op de adviezen van de AIVD inzake C2000, zoals verwoord in de brief van de AIVD van 17 januari 2019?2
Ja deze brief herinner ik mij. In de brief wordt expliciet verwezen naar de adviezen van de AIVD inzake C2000 zoals verwoord in de bijlage ««Beantwoording adviesopdracht C2000»»5 van de AIVD van 17 januari 2019.
Waarom gaat de brief van 1 juli over 5G niet expliciet in op de aanbevelingen van de AIVD zoals verwoord in de brief van 4 februari 2019?
De Taskforce heeft een eigenstandige risicoanalyse uitgevoerd waarbij alle deelnemers betrokken zijn geweest en hun expertise hebben geleverd. Er is daarbij rekening gehouden met zowel veiligheids- als economische belangen. De brief van de AIVD en de MIVD is meegenomen en meegewogen bij de risicoanalyse van de Taskforce. De Taskforce heeft een eigenstandig advies opgesteld. De AIVD en de MIVD zijn deelnemers van de Taskforce en onderschrijven, net als de andere taskforce-leden, de voorgestelde aanpak.
Hoe beoordeelt u het advies van de AIVD (nummer 3 in de brief) om «een aanpak te formuleren voor het uitfaseren van bepaalde hard- en software binnen de kritieke belangen in de bestaande telecom infrastructuur (2G, 3G, 4G) afkomstig van dienstverleners uit landen met een offensief cyberprogramma»? Bent u van plan deze aanbeveling op te volgen?
De brief van de AIVD en de MIVD van februari 2019, is meegenomen en meegewogen bij de risicoanalyse van de Taskforce. Op basis van deze risicoanalyse worden verschillende maatregelen genomen, zoals ook gemeld aan uw kamer.6 De AIVD en MIVD zijn deelnemers van de Taskforce en onderschrijven, net als de andere Taskforce-leden, de voorgestelde aanpak. Deze maatregelen geven een adequaat antwoord op de dreiging en zijn van toepassing op de huidige en toekomstige netwerken. De noodzakelijke aanscherpingen van de eisen die worden gesteld aan de veiligheid en integriteit van de mobiele telecommunicatienetwerken zullen in nadere regelgeving worden vastgelegd en zal dit najaar worden gepubliceerd.
De aanpak van het kabinet is landenneutraal. Dit betekent dat elke leverancier – ongeacht land van herkomst – moet voldoen aan de extra hoge eisen die worden gesteld aan leveranciers van diensten en producten in de kritieke onderdelen van de telecomnetwerken.
De AIVD adviseert inzake C2000 om parallel aan de migratie te starten met een vervangingstraject waarbij de afhankelijkheid van landen met een offensief cyberprogramma gericht tegen Nederlandse belangen is geminimaliseerd. Ik neem dit advies over zoals aangegeven in mijn brief van 26 april jl.7 en heb onmiddellijk opdracht gegeven tot een verkenning naar een dergelijke oplossing. Ik zal uw Kamer hierover na de zomer informeren, dit heb ik tijdens het AO Nationale Veiligheid en Crisisbeheersing van 20 juni jl. bevestigd. Hierbij hecht ik er aan om uw Kamer er op te wijzen dat de veiligheid van C2000 en 5G andersoortige vraagstukken zijn die om andersoortige oplossingen vragen en derhalve is een ander proces doorlopen.8
Hoe beoordeelt u het advies van de AIVD (nummer 4 in de brief) om nieuwe afhankelijkheden in de 5G infrastructuur te voorkomen, «door bepaalde hard- en software van dienstverleners uit landen met een offensief cyberprogramma selectief te weren»? Hoe verhoudt dit advies zich tot uw uitspraken in het plenaire debat over de uitrol van 5G dat u kiest voor een landenneutraal uitgangspunt?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat u in uw brief van 26 april 2019 over C2000 schrijft dat u het advies van de AIVD om zo snel mogelijk over te gaan teneinde te komen tot een oplossing waarbij de afhankelijkheid van ICT-systemen uit landen waarvan is vastgesteld dat ze een offensief cyberprogramma voeren tegen Nederlandse belangen overneemt? Neemt u alle 8 de adviezen van de AIVD over 5G ook over, zo nee, welke niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u het advies van Professor Bart Jacobs van de Radboud Universiteit Nijmegen om met betrekking tot 5G van alle leveranciers open source software te verlangen, zoals verwoord in zijn brief van 2 april 2019 over de vernieuwing C2000?3 Bent u van plan dat advies op te volgen?
Professor Bart Jacobs heeft in zijn advies de vrijblijvende suggestie gedaan dat Nederland en Europa er goed aan zouden doen om collectief met betrekking tot 5G open source software van (alle) leveranciers te verlangen. Een dergelijke oplossingsrichting is er een van de lange termijn en zou indien wenselijk vorm moeten krijgen binnen een bredere Europese aanpak. Zoals u weet steunt het kabinet een Europese aanpak waar risicoanalyses en oplossingsrichtingen tussen lidstaten worden gedeeld. Het Europese traject naar aanleiding van de aanbeveling «»Cyberbeveiliging van 5G-netwerken»» moet resulteren in een instrumentarium dat maatregelen bevat om (nationaal) geïdentificeerde risico’s te kunnen aanpakken. Het instrumentarium wordt momenteel door de Lidstaten en de Commissie ontwikkeld.
Moslimfobie en intimidatie bij de politie |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Moslimfobie, intimidatie bij de politie – en de top kijkt weg»?1
Ja.
Bent u geschrokken van de inhoud en strekking van genoemd artikel? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Voor ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag zoals intimidatie, discriminatie en pesten is binnen de politie geen plaats. De ervaringen van politiemedewerkers over de afhandeling van signalen en meldingen van grensoverschrijdend gedrag neem ik zeer serieus. De korpschef deelt dit gevoel ten zeerste, mede vanuit de verantwoordelijkheid die de korpsleiding en politiechefs voelen om vanuit haar werkgeverschap te zorgen voor een veilig werkklimaat. Iedere politiemedewerker moet zich vrij en door de leidinggevende gesteund voelen om een melding te maken wanneer hij of zij grensoverschrijdend gedrag signaleert. Daarom bevordert de leiding van de politie een werkcultuur waarin het gesprek wordt aangegaan over gedragingen die als grensoverschrijdend worden ervaren.
Kunt u bevestigen dat, voornamelijk in het afgelopen half jaar, diverse «grove misstanden in de top van de politie», inclusief aanranding en intimidatie zijn gemeld bij de korpsleiding?
Van de korpsleiding heb ik begrepen dat er meldingen en signalen van deze vormen van normoverschrijdend gedrag bij hen zijn binnengekomen.
Verder betreft het individuele casuïstiek waarvoor vertrouwelijkheid geldt. De korpsleiding heeft mij verzekerd deze meldingen altijd serieus te nemen en zorg te dragen voor een passende aanpak.
Kunt u een overzicht geven van alle meldingen van discriminatie, seksuele intimidatie en grensoverschrijdend gedrag bij de politie, inclusief de manier waarop met deze meldingen is omgegaan?
Dat korpsleiding heeft mij verzekerd dat iedere melding van grensoverschrijdend gedrag door de politieorganisatie serieus wordt genomen. Het bevoegd gezag moet een signaal altijd oppakken en in reactie hierop de beslissing nemen of een onderzoek wordt ingesteld naar het vermoedelijke plichtsverzuim.
Op verzoek van de korpsleiding is een landelijk systeem in ontwikkeling dat de Veiligheid, Integriteit en Klacht (VIK)- en HRM-processen koppelt en deze cijfers beter inzichtelijk zal maken. Het overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen zal vanaf 2020 in de jaarverantwoording worden opgenomen.
Wanneer bent u geïnformeerd over deze meldingen? Kunt u een overzicht geven van de misstanden waarover u in het afgelopen jaar op de hoogte bent gesteld en het moment waarop u hierover bent geïnformeerd?
De korpschef is verantwoordelijk voor het onderzoeken en aanpakken van meldingen over grensoverschrijdend gedrag. Ik voer regelmatig overleg met hem over de ontwikkelingen binnen de politieorganisatie, waarin onderwerpen als discriminatie, seksuele intimidatie en grensoverschrijdend gedrag ook aan bod komen. De korpschef bespreekt niet elke melding afzonderlijk met mij. De korpschef heeft mij verzekerd dat de politieorganisatie iedere melding van grensoverschrijdend gedrag serieus neemt en aanpakt.
Kunt u per melding toelichten wat u hiermee heeft gedaan?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u deze aantijgingen besproken met de korpschef van de politie? Zo ja, welke afspraken heeft u met de korpschef gemaakt over de behandeling van de politiemedewerkers die hiervan de oorzaak zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat in politie-appgroepen letterlijk wordt gesproken over «kankermongolen, kankerlijers, pauper-allochtonen, kankervolk, kutvolk en kutafrikanen»?
Ik heb geen inzicht in politie-appgroepen. Mocht het gebeuren dat in politie-appgroepen dergelijke bewoordingen worden gebruikt, dan keur ik, en de korpschef met mij, dat ten zeerste af. Dergelijke aanstootgevende en kwetsende woorden zijn niet acceptabel. Discriminatie, door wie dan ook, is ontoelaatbaar. Een ieder die zich daar schuldig aan maakt moet daar op aangesproken worden.
Deelt u de mening dat discriminatie van burgers door de politie ontoelaatbaar is, en dat politiemensen daarop aangesproken dienen te worden?
Zie antwoord vraag 8.
Krijgen politiemensen een disciplinaire maatregel opgelegd indien zij zich over burgers uitlaten in grove, kwetsende, discriminerende, bedreigende en gewelddadige bewoordingen, zoals opgetekend in het NRC-artikel? Zo ja, hoe vaak per jaar wordt een dergelijke maatregel opgelegd? Welke disciplinaire maatregelen worden opgelegd? Zijn recent politiemedewerkers geschorst of ontslagen wegens discriminatie van burgers? Zijn de schorsingen in Limburg gerelateerd aan soortgelijke kwesties?
Ja. Wanneer uit een disciplinair of oriënterend onderzoek volgt dat een medewerker plichtsverzuim heeft gepleegd, dan wordt de strafmaat in een strafmaatoverleg besproken. De op te leggen maatregel is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de functie van de politiemedewerker, de aard van het plichtsverzuim en de omstandigheden waaronder het plichtsverzuim heeft plaatsgevonden. Dit betreft telkens een individuele afweging. Disciplinaire maatregelen variëren van een schriftelijke berisping tot ontslag, conform het Barp (Besluit algemene rechtspositie politie).
Ik heb uw Kamer aangegeven dat de politie ernaar streeft om met ingang van 2019 jaarlijks een geanonimiseerd overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen te publiceren. Op dit moment is het nog te arbeidsintensief om het totaal aantal voor specifieke disciplinaire maatregelen te genereren. Op verzoek van de korpsleiding is een landelijk systeem in ontwikkeling dat de Veiligheid, Integriteit en Klacht (VIK)- en HRM-processen koppelt en deze cijfers beter inzichtelijk zal maken. Het overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen zal vanaf 2020 in de jaarverantwoording worden opgenomen.
Zoals u bekend is kan ik geen uitspraken doen over individuele casus(sen). Ik kan daarom niet ingaan op de buitenfunctiestelling van de politiemedewerkers van de regionale eenheid Limburg en ook niet ingaan op de vraag of deze buitenfunctiestellingen te maken hebben met discriminatie van burgers.
Bent u het eens met de stelling dat de top van de politie zich heeft teruggetrokken in een «ministerieel fort» dat vervreemd is van de werkvloer? Zo ja, hoe gaat u samen met de korpschef zorgen dat de top van de politie nauw contact houdt met de politiemedewerkers op de werkvloer? Zo nee, waarom niet?
In iedere grote organisatie is een goede verbinding tussen de werkvloer en de top van de organisatie een continu aandachtspunt, zo ook bij de politie, een organisatie met meer dan 60.000 medewerkers. De werkoverleggen, briefings en reguliere operationele contacten worden, naast werkbezoeken, ingezet om de verbinding met de werkvloer te onderhouden en in gesprek te gaan over wat speelt.
Maakt u zich zorgen over de stelling dat politiemedewerkers die zich beklagen over discriminatie en intimidatie op de werkvloer worden doorverwezen naar hun eigen directe chefs, met als gevolg dat zij geen gehoor krijgen?
Iedere politiemedewerker moet zich vrij en door de leidinggevende gesteund voelen om een melding te maken wanneer hij of zij normoverschrijdend gedrag signaleert. Daarom bevordert de leiding van de politie een werkcultuur waarin het gesprek wordt aangegaan over gedragingen die als normoverschrijdend worden ervaren. Het is niet ongebruikelijk dat dit gesprek met de directe leidinggevende wordt aangegaan. Mocht de medewerker het gevoel hebben niet gehoord te voelen of niet bij de leidinggevende terecht te kunnen, dan zijn er verschillende andere mogelijkheden om (signalen van) normoverschrijdend gedrag bespreekbaar te maken. Dit zijn bijvoorbeeld het vertrouwenswerk, de afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten, het Landelijk Meldpunt Misstanden en programma’s als de Kracht van het Verschil. Daarnaast beschikt de politie over de regeling klachten grensoverschrijdende omgangsvormen voor formele klachten over deze specifieke ervaringen; deze klachten worden onderzocht door de klachtencommissie grensoverschrijdende omgangsvormen. Deze commissie wordt per klacht samengesteld en bestaat uit interne medewerkers en externe personen met passende expertise. Naar de leidinggevende wordt slechts terugverwezen als het gelet op de inhoud van de klacht gepast is om dit met de leidinggevende te bespreken.
Herkent u de stelling dat het hier vooral gaat om een groep «blanke, mannelijke, oudere heteromannen» «met de grootste mond» die het voor het zeggen hebben? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Nee. De politie werkt hard aan het verbeteren van een werkklimaat waarbij integriteit, een inclusieve werksfeer en elkaar aanspreken belangrijke pijlers zijn. Daarin is iedereen gelijkwaardig en is geen plaats voor één specifieke groep die de boventoon voert.
De aanpak ziet op het creëren van een veilig werkklimaat, het voeren van de dialoog en het geven van professionele ruimte. Leidinggevenden vervullen een centrale rol in het realiseren van een veilige en inclusief werkklimaat.
Is het waar dat de korpschef «bevriende blanke 55-plussers aan de top» blijft benoemen terwijl er veel divers leiderschapstalent voorradig is?
Het korps heeft de afgelopen jaren juist geïnvesteerd in diversiteit in achtergrond en gender op leidinggevende posities. Het uitgangspunt bij de selectie is een objectieve, geïndividualiseerde beoordeling van de kandidaten. De politie maakt daarbij steeds meer gebruik van competentiegericht werven en selecteren. Gekeken wordt welke aanvullende competenties in een team nodig zijn, zoals culturele sensitiviteit, het spreken van een taal of beschikken over een netwerk binnen bepaalde groepen in de samenleving. Daar wordt dan concreet op geworven.
Kunt u helderheid verschaffen over de mate van diversiteit in de samenstelling van de top van de politie, met inbegrip van de leiderschapstop van de tien regionale eenheden, de Politieacademie en de basisteams?
Het korps heeft de afgelopen jaren met een talentprogramma geïnvesteerd in diversiteit in achtergrond en gender op leidinggevende posities. De korpschef heeft extra ontwikkelplekken toegevoegd aan de strategische top voor divers talent. Er is geen wettelijke basis grondslag voor het registreren van de migratieachtergrond van personen. Dientengevolge zal er ook geen overzicht kunnen worden gegenereerd van het percentage in de strategische top met een migratieachtergrond. Wel kan een beeld gegeven worden van de genderdiversiteit in de strategische top: het percentage vrouwen is gestegen van 33% in 2016 naar 42% in 2019.
Heeft u onderzoek gedaan naar de cultuur op de werkvloer bij de politie en/of bent u bereid een onderzoek te laten uitvoeren op reguliere basis? Bent u bereid dientengevolge maatregelen te nemen? Zo nee, waarom niet?
Bent u het eens met de stelling dat de #Me Too beweging volledig voorbijgaat aan de politie en dat vrouwelijke politiemedewerkers zich geregeld extreem onveilig voelen in hun eigen organisatie? Welke concrete maatregelen neemt u om een inclusieve cultuur op de werkvloer te bewerkstelligen waar voor seksisme geen plaats is?
Deelt u de mening dat een inclusieve werkcultuur een noodzakelijke voorwaarde is om de politie kwalitatief en kwantitatief op peil te houden en aan te laten sluiten op de huidige maatschappij?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ontoelaatbare gedragingen zoals discriminatie, intimidatie en seksisme van politiemedewerkers worden voorkomen, zowel onder elkaar als naar de burgers?
Hoe beschouwt u in dit licht de constatering uit eerder onderzoek dat medewerkers met een niet-Nederlandse achternaam eerder ten onrechte van vertrouwelijk politie-informatie worden verdacht?2
Deelt u de mening dat een plan van aanpak urgent is? Zo ja, kunt u de Kamer onverwijld verwittigen over de maatregelen die u neemt?
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Het rapport ‘Zorg voor kinderen bij aanhouding van ouders’ |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het rapport «Zorg voor kinderen bij aanhouding van ouders»?1
Ja.
Kent u de aanbeveling van de Raad van Europa van 4 april 2018 waarin lidstaten mede op basis van kinder- en mensenrechten worden opgeroepen oog te hebben voor de positie van kinderen van verdachten bij aanhouding en in de verdere justitiële keten? Op welke wijze geeft de regering gevolg aan deze aanbeveling?2
Ik ben bekend met deze aanbeveling. Ik vind het van groot belang dat kinderen zo min mogelijk nadeel ondervinden van justitieel ingrijpen. De politie besteedt op verschillende manieren aandacht aan de positie van het kind tijdens een aanhouding. Zowel in het onderwijs, als in de eenheid is er kennis aanwezig om de positie van het kind tijdens een aanhouding te waarborgen. De politie bekijkt daarnaast momenteel welke aanbevelingen en procedures kunnen worden overgenomen en geformaliseerd. Ook in de verdere justitiële keten is aandacht voor de positie van kinderen, bijvoorbeeld bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI).
Deelt u de mening dat naast de veiligheid van politie en een succesvolle aanhouding van een verdachte ook zorg voor (aanwezige) kinderen van belang is bij aanhouding?
Ja. Ik vind het van groot belang dat kinderen zo min mogelijk nadeel ondervinden van justitieel ingrijpen. Tijdens diverse opleidingen, zowel in de initiële als in de vervolgopleidingen van de politie, is er aandacht voor de zogeheten kindcheck. Uitgangspunt is dat bij zaken rond huiselijk geweld de veiligheid dient te worden gewaarborgd. Ook worden er handelingsperpectieven geschetst. Daarnaast is de kindcheck breed via de kennissystemen van de politie beschikbaar. Dit geldt ook voor het in vraag 1 genoemde onderzoek van Politie & Wetenschap, best-practices en documentatie als het gaat om samenwerking met verantwoordelijke instanties bij geplande en ongeplande aanhoudingen van ouders in bijzijn van kinderen. Als een aanhouding leidt tot langdurige emotionele problemen en een negatieve impact op het functioneren van het gezinsleven, zal passende zorg geleverd moeten worden door lokale jeugdhulpaanbieders.
Waar vindt u dat de verantwoordelijkheid ligt voor het terugdringen van onbedoelde neveneffecten van justitieel ingrijpen voor een kind en gezin?
Bij elke vorm van justitieel ingrijpen wordt er naar gestreefd onbedoelde neveneffecten tot een minimum te beperken. Dit geldt ook voor justitieel ingrijpen in de gezinssituatie. Bij het verrichten van een aanhouding heeft de politie een zorgplicht. Hiervoor is zoals eerder benoemd de kindcheck beschikbaar. Als blijkt dat de aangehouden persoon de zorg draagt voor minderjarige kinderen wordt dit door de inrichting binnen twee werkdagen na aanvang van de detentie aan de gemeentelijk coördinator nazorg gemeld. De daadwerkelijke zorg voor deze kinderen is met de invoering van de Jeugdwet een taak voor de gemeente.
Deelt u de noodzaak van passende zorg voor aanwezige kinderen tijdens en na de aanhouding, temeer daar uit internationaal onderzoek blijkt dat meer dan de helft van de kinderen die een aanhouding meemaakte langdurige emotionele problemen ervaart en er ook een negatieve impact is op het functioneren van het gezinsleven?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u tevens de constatering dat een goede handelingswijze niet alleen beter is voor de kinderen (zowel ter voorkoming van onnodig trauma als ter preventie van crimineel gedrag bij deze risicokinderen) maar ook voor de veiligheid van politie en derden en indirect ook voor de samenleving als geheel, bijvoorbeeld doordat verdachten met een goed functionerend gezinsleven minder snel geneigd zullen te zijn te recidiveren?
Ja. Zoals gezegd vind ik het van groot belang dat kinderen zo min mogelijk nadeel ondervinden van justitieel ingrijpen. Hier is ook aandacht voor bij de re-integratie van gedetineerden. Op 1 juli 2019 is het bestuurlijk akkoord «Kansen bieden voor re-integratie» gesloten tussen DJI, gemeenten en de reclassering. Het sociaal netwerk wordt daarbij genoemd als randvoorwaarde voor de vijf basisvoorwaarden. Hieronder valt ook het gezinsleven. In het re-integratietraject is het versterken van het sociaalnetwerk, waaronder mogelijk het gezinsleven, een belangrijke pijler voor een veilige terugkeer in de samenleving.
Is inzichtelijk bij hoeveel procent van de aanhoudingen een kind aanwezig is? Valt hierin onderscheid te maken naar mannelijke of vrouwelijke verdachten, plaats van aanhouding, en heterdaad dan wel niet heterdaad? Zo nee, bent u bereid dit voortaan te gaan registreren?
Het is niet inzichtelijk bij hoeveel procent van de aanhoudingen een kind aanwezig is; de politie houdt daar geen registratie van bij. Het registreren van dergelijke cijfers is op dit moment niet aan de orde.
Klopt het dat er in Nederland geen formele politieprocedures zijn voor de omgang met kinderen van verdachten rondom de aanhouding? Zou een geformaliseerde politieprocedure van meerwaarde kunnen zijn? Zo ja, bent u bereid hiertoe over te gaan?
De politie houdt in haar optreden altijd zoveel mogelijk rekening met het belang van het kind, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de eerder genoemde kindcheck. Daarnaast is de factsheet «Kinderen bij een arrestatie; de zorg voor kinderen bij een arrestatie of detentie van een ouder» van de VNG voor politiemedewerkers beschikbaar. Hierin staan de voor politie gewenste stappen beschreven, inclusief stroomschema. Deze werkwijze is echter niet formeel overgenomen en geïmplementeerd. De politie onderzoekt momenteel de mogelijkheden voor het overnemen van deze geschetste werkwijze.
Welke mogelijkheden ziet u om de bewustwording onder de agenten op dit thema te verbeteren? Hoe staat u tegenover de aanbeveling om in elk basisteam een jeugdambassadeur aan te stellen, die actief werkt aan bewustwording onder de teamleden?
Vanuit de politie wordt ingezet op een kindvriendelijke bejegening. Aandacht voor kinderen bij een aanhouding en bewustwording van de zorg voor kinderen die mogelijk achterblijven na een aanhouding van de ouder, past daar bij. Naast de kindcheck, waar in het politie-onderwijs aandacht wordt gegeven, wordt in de opleiding Handelen in jeugdperspectief (HJP) het handelen in een gezagsvacuüm (een situatie waarin ouders of voogd niet beschikbaar zijn) besproken. In elk basisteam zijn daarnaast één of meer senior GGP-specialisten met werkterrein Jeugd werkzaam die de opleiding HJP gevolgd hebben.
De politie onderzoekt momenteel de mogelijkheden om de werkwijze zoals weergegeven in de bovengenoemde factsheet van de VNG in de Basis Politie Opleiding (BPO) op te nemen.
Op welke wijze wordt momenteel aan dit thema aandacht gegeven in onderwijs op de politieacademie? Ziet u aanleiding deze aandacht te intensiveren en ook te kijken naar mogelijkheden om (meer) trainingen tijdens de loopbaan aan te bieden?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is uw reactie op het gegeven dat bij 17 van de 21 geïnterviewde politiemensen de Kindcheck niet bekend is? Bent u bereid zich in te spannen voor een grotere bekendheid van deze Kindcheck?3
Ik onderschrijf het belang van de kindcheck. Het signaal dat deze bij een groot deel van deze politiemedewerkers niet bekend was, is zorgelijk en vormt aanleiding om binnen de politie stappen te ondernemen die leiden tot het vergroten van de bekendheid met de kindcheck binnen GGP en Opsporing.
Wat vindt u van de aanbeveling om bij alle aanhoudingen, op of buiten heterdaad, waarbij kinderen betrokken zijn een zorgmelding te doen? Bent u bereid dit in de standaard werkwijze van de politie op te nemen?
Indien sprake is van een zorgelijke situatie rond een minderjarige zal de politie een zorgmelding doen. Een melding leidt tot een beoordeling van Veilig Thuis en kan leiden tot het doorzetten naar de juiste hulpverlenende instantie of het bespreken in een casusoverleg. Momenteel doet de politie standaard een zorgmelding aan Veilig Thuis in geval van bemoeienis van politie naar aanleiding van (vermoedens van) huiselijk geweld of kindermishandeling. De aanbeveling om het opmaken van een dergelijke melding voor minderjarige kinderen bij de aanhouding van ouders op te nemen in de standaard werkwijze is waardevol en zal nader worden onderzocht.
De zorg voor kinderen is in het sociaal domein georganiseerd. Gemeenten zijn hiervoor verantwoordelijk. Kinderen van aangehouden ouders worden niet om die reden (aanhouding ouders) in politiesystemen geregistreerd. Wel kan de politie een taak hebben in het beschermen en waarborgen van een veilige situatie voor de betrokken kinderen. De politie werkt daarin nauw samen met andere instanties, zoals het OM en Jeugdzorg.
Wat gebeurt er momenteel al aan hulpverlening voor kinderen van verdachten die weliswaar niet aanwezig zijn bij de arrestatie van hun ouder(s), maar wel een ingrijpende verandering in het gezinsleven zullen doormaken als gevolg van de arrestatie? Is ook deze groep afdoende op het netvlies van politie en ketenpartners? Zo nee, hoe zou dit kunnen worden verbeterd?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Politie van 5 september?
Gezien de aard van de vragen en het feit dat informatie bij veel verschillende partijen moest worden opgehaald, heeft het beantwoorden van de vragen meer tijd in beslag genomen.
Deelt u de mening dat het niet aanpakken van grensoverschrijdend gedrag het functioneren van de politieorganisatie ernstig aantast? Zo nee, waarom niet?1
Er is geen ruimte voor grensoverschrijdend gedrag binnen de politie. Dit ondermijnt het functioneren van de organisatie en draagt niet bij aan een veilige werkomgeving waar verschillen juist erkend en gewaardeerd worden.
Herkent u de signalen dat de politietop te ver van de werkvloer staat, zoals ook bleek uit SP-onderzoek uit 2017? Waarom is het niet gelukt om dat te verbeteren?2
In iedere grote organisatie is een goede verbinding tussen de werkvloer en de top van de organisatie een continu aandachtspunt, zo ook bij de politie, een organisatie met meer dan 60.000 medewerkers. De werkoverleggen, de briefings en de reguliere operationele contacten worden, naast werkbezoeken, ingezet om de verbinding met de werkvloer te onderhouden en in gesprek te gaan over wat speelt.
Hoeveel agenten zijn de afgelopen twee jaar berispt vanwege discriminatie, intimidatie en ander ongewenst gedrag?
Ik heb uw Kamer aangegeven dat de politie ernaar streeft om met ingang van 2019 jaarlijks een geanonimiseerd overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen te publiceren. Op dit moment is het nog te arbeidsintensief om het totaal aantal voor specifieke disciplinaire maatregelen te genereren. Op verzoek van de korpsleiding is een landelijk systeem in ontwikkeling dat de Veiligheid, Integriteit en Klacht (VIK)- en HRM-processen koppelt en deze cijfers beter inzichtelijk zal maken. Het overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen zal vanaf 2020 in de jaarverantwoording worden opgenomen.
Klopt het dat een teamchef van de politie een spreekverbod kreeg opgelegd door de eenheidsleiding? Zo ja, deelt u de mening dat dit ongehoord is?
De teamchef, op wie de vraag betrekking heeft, is gewezen op het social-media-beleid dat interne richtlijnen geeft op welke wijze de medewerker zich tot de sociale media dient te verhouden en op welke wijze hij of zij daarop actief kan zijn. Dit beleid geldt voor alle medewerkers3. In het algemeen is het zo dat politiemedewerkers zich veilig moeten voelen om dilemma’s, risico’s, signalen, ervaringen en mogelijke misstanden met elkaar te kunnen en te durven bespreken. In dat kader heeft de korpschef aangegeven dat hij te allen tijde bereid is collega’s te spreken die worstelen met ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de veiligheid op de werkvloer bij de politie?
Er zijn voldoende instrumenten waarin getoetst wordt in hoeverre veiligheid op de werkvloer wordt ervaren. Het belangrijkste instrument is het gesprek tussen de medewerker en de leidinggevende. Daarnaast kent de politie de MedewerkersMonitor, een anonieme uitvraag onder politiemedewerkers, onder meer over de sociale veiligheid en inclusiviteit op de werkvloer, die elke drie jaar plaatsvindt. Ik zie daarom voor een onafhankelijk onderzoek geen aanleiding.
Het bericht dat er tientallen schorsingen zijn bij de politie om integriteitszaken |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Klopt het dat de tientallen schorsingszaken bij de politie vanwege integriteitskwesties nog maar het topje van de ijsberg zijn?1
Het rapport waarop dit artikel gebaseerd is, betreft een actieplan tegen ondermijnende drugscriminaliteit in Midden-Nederland. Het rapport geeft, onder andere in de passage waarop het Algemeen Dagblad zich baseert, een weergave van de omvang van het probleem van ondermijnende drugscriminaliteit. Deze weergave heeft geen relatie met schorsingen bij de politie om integriteitszaken. De onderzoekers hebben ook niet geconcludeerd dat het hier gaat om corrupte contacten binnen de overheid. De passage in het rapport luidt: «Zo zijn in Midden-Nederland negentien criminele netwerken met corruptieve contacten in beeld, waarschijnlijk slechts een topje van de ijsberg».
Kan het rapport «Wie praat die gaat» naar de Kamer worden gestuurd? Zo nee, waarom niet?
Het rapport: «Wie praat, die gaat» is een actieplan tegen ondermijnende drugscriminaliteit in Midden-Nederland en ziet niet toe op schorsingen bij de politie om integriteitszaken. In tegenstelling tot wat in het artikel wordt gesuggereerd, is dit rapport openbaar. U kunt het vinden op: https://veiligheidscoalitie.nl/apothekerskast/georganiseerde-ondermijnende-crim/. Middels een aanbiedingsbrief bied ik uw Kamer graag het rapport aan, gelijktijdig met deze beantwoording.
Klopt het dat de Rijksrecherche vanwege capaciteitsgebrek te weinig aan integriteitszaken toekomt en dat veel zaken op de plank blijven liggen? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen?
Voor dit antwoord verwijs ik u naar de antwoorden die ik uw Kamer eerder heb toegezonden2. De ontwikkelingen in de criminaliteit hebben geleid tot een toenemende complexiteit van strafrechtelijke corruptieonderzoeken en een verdere stijging in het werkaanbod van de Rijksrecherche. Er wordt door de Rijksrecherche met man en macht gewerkt om bij dit toegenomen werkaanbod gelijke productie neer te zetten. Dit gebeurt door het zoeken naar oplossingen door bijvoorbeeld samen te werken met de politie, de FIOD en de KMAR of door zaken in onderling overleg over te dragen aan andere opsporingsdiensten.
Wat gaat u ondernemen om agenten en leidinggevenden beter te trainen zodat meer weerstand kan worden geboden aan beïnvloeding door criminelen?
De politie heeft diverse maatregelen genomen om de kennis en weerbaarheid van medewerkers te vergroten, de zogeheten morele weerbaarheid. Zo is integriteit onderdeel van het basis politieonderwijs en het voortgezette en vakspecialistische politieonderwijs, wordt geleerd van het delen van ervaringen, wordt geleerd om elkaar aan te spreken en wordt het goede gesprek gestimuleerd. Ter ondersteuning van deze ontwikkelingen is een toolbox ontwikkeld. Daarnaast gaan, naast de teamchefs, dit jaar ook 4.500 Operationeel Experts op leiderschapstraining. De politie heeft de theatervoorstelling «Rauw» ontwikkeld als een belangrijk element in de bewustwordingscampagne. Ruim 16.000 collega’s (waaronder de docenten van de Politieacademie) hebben deze voorstelling gezien en ook in 2019 loopt deze voorstelling nog door. Ook heeft iedere Eenheid een preventiemedewerker integriteit bij de afdeling VIK onder gebracht. En binnenkort gaat de pilot A-typisch signaleren van start, deze heeft als doel om afwijkende zoekacties in politiesystemen te detecteren.
Het bericht dat er minder festivals georganiseerd moeten worden om drugsgebruik tegen te gaan |
|
Vera Bergkamp (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer nodig tegen drugscriminaliteit»?1
Ja.
Staat u nog steeds achter de uitspraak dat er minder festivals georganiseerd moeten worden om drugsgebruik tegen te gaan?
Ik pleit niet voor een afname van het aantal festivals als zodanig. In het artikel heb ik gezegd dat we met elkaar kritisch moeten zijn op de vraag of we de handhaving van het verbod op het bezit van harddrugs tijdens festivals aan kunnen. Daar sta ik nog steeds volledig achter. Veel festivals kennen een «zero tolerance» beleid ten aanzien van harddrugs. Dit kan vooralsnog niet verhinderen dat het gebruik van harddrugs op festivals hoog is. De mate waarin politiecapaciteit kan worden ingezet om strafrechtelijk op te treden tegen bezoekers die meer dan de gebruikershoeveelheid bij zich hebben verschilt per festival, maar is niet onbegrensd. Voorafgaand aan het organiseren van een festival zou daarom nadrukkelijker de vraag kunnen worden gesteld of het verbod op bezit van harddrugs en de handel daarin effectief zal kunnen worden gehandhaafd. Dit is echter een afweging die lokaal moet worden gemaakt. Afhankelijk van de beantwoording van die vraag zou het gevolg kunnen zijn dat het aantal festivals afneemt.
Deelt u de mening dat het organiseren van festivals een gemeentelijke aangelegenheid is waar het Rijk niets over te zeggen heeft?
Het is aan de lokale driehoek om afspraken te maken over de benodigde politie-inzet bij evenementen. Ook bepalen gemeenten zelf welke eisen zij stellen aan de organisatoren van festivals. Ik ga met al deze partijen het gesprek voeren over de wijze waarop tot een meer eenduidig en effectief beleid ten aanzien van de aanpak van drugs op festivals kan worden gekomen, zoals ik uw Kamer in mijn brief van 9 juli jl. heb geschreven.2
Deelt u voorts de mening dat festivals positieve en gezellige uitingen van cultuur zijn, waar mensen naartoe komen om van hun favoriete muziek te genieten en te ontspannen met gelijkgestemden? Zo nee, waarom niet?
Dat kunnen festivals zijn, waarbij ik opmerk dat het gebruik van illegale drugs geen voorwaarde is om van een festival te kunnen genieten.
Kunt u ingaan op het inzicht van experts dat het organiseren van minder festivals kan leiden tot een grotere underground scene waar nog minder controle is op het gebruik van drugs en op de gezondheid van aanwezigen?
Als gezegd pleit ik niet voor een afname van het aantal festivals. Wel zou, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, voorafgaand aan het organiseren van een festival de vraag moeten worden gesteld of het verbod op bezit van harddrugs en de handel daarin effectief zal kunnen worden gehandhaafd op een festival.
Deelt u de mening dat het minder organiseren van festivals om drugsgebruik te voorkomen zijn doel voorbij schiet, net zoals wij mensen ook niet oproepen minder de weg op te gaan om inzet van de verkeerspolitie te beperken?
Zie antwoord vraag 5.
Nederlandse kinderen die vastzitten in Syrische opvangkampen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het interview «Kalifaatkinderen zijn voor alles kinderen zegt Franse psychiater die jonge terugkeerders begeleidt»?1
Ja.
Hoeveel Nederlandse kinderen bevinden zich op dit moment in Syrische kampen?
Er bevinden zich op dit moment ten minste 85 kinderen met een Nederlandse link in Syrisch-Koerdische vluchtelingenkampen.
Hoeveel van deze Nederlandse kinderen kampen met trauma’s en psychische problemen door wat zij hebben meegemaakt?
Gegeven de ernst van de situatie is het waarschijnlijk dat deze kinderen trauma’s hebben opgelopen. Precieze aantallen zijn daarbij niet te geven.
Welke actie wordt ondernomen om deze Nederlandse kinderen met psychische klachten en trauma’s te ondersteunen? Kunt u een toelichting geven?
Er zijn verschillende internationale hulporganisaties actief in de kampen waar Nederlandse kinderen aanwezig zijn, zoals Al Roj en Al Hol. Deze hulporganisaties bieden hulp aan op het gebied van voedsel, onderdak, water en sanitatie en ook psychosociale zorg. De toegang tot die delen van de kampen waar buitenlandse strijders en families in detentie worden gehouden is nog steeds slecht toegankelijk voor humanitaire hulporganisaties.
Nederland draagt middels een substantiële bijdrage aan internationale hulporganisaties bij aan lenigen van de noden van Syriërs. Dit jaar is dat 21 miljoen euro voor humanitaire hulp in heel Syrië, naast de on-geoormerkte bijdragen aan VN organisaties en het Internationale Rode Kruis. Deze organisaties bepalen op basis van het humanitaire imperatief en de humanitaire principes (onpartijdigheid, neutraliteit en onafhankelijkheid) zelf waar en aan wie hulp wordt verleend. Dit is volgens de humanitaire uitgangspunten aan de meest kwetsbaren met de hoogste nood en zonder onderscheid naar o.a. afkomst, religie en nationaliteit. Om die reden zijn verzoeken aan internationale hulporganisaties om de leefomstandigheden aan bepaalde kampen of alleen aan Nederlanders niet mogelijk.
Krijgen deze Nederlandse kinderen met trauma’s in de opvangkampen de zorg en hulp die zij nodig hebben? Zo ja, kunt u een toelichting geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Zouden deze kinderen in Nederland niet veel beter kunnen worden ondersteund bij de verwerking van hun trauma’s en eventuele psychische problemen?
In de Kamerbrief van 21 februari 2019 is aangegeven dat naast de belangen van de kinderen ook gekeken wordt naar andere aspecten, zoals de veiligheid van de betrokkene, de veiligheidssituatie in de regio, internationale diplomatieke verhoudingen en nationale veiligheidsbelangen. Daarbij speelt dat het terughalen van kinderen niet los kan worden gezien van hun ouders, aangezien het scheiden van kinderen en ouders in beginsel onwenselijk is en juridisch complex ligt. Al deze overwegingen leiden ertoe dat het kabinet niet actief inzet op het terughalen van volwassen uitreizigers en hun minderjarige kinderen uit Syrië. Dit laat onverlet dat de ontwikkelingen voortdurend nauwgezet worden gevolgd.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de Franse psychiater Baubet met betrekking tot deze kinderen: «Er bestaat niet zoiets als een noodlot en je moet waken voor self fulfilling prophecies», waarmee hij dus pleit voor een goede behandeling van deze kinderen?
Kinderen die zonder overheidsingrijpen terugkeren naar Nederland, ontvangen actieve hulp. Kinderen die terugkeren krijgen de zorg die zij nodig hebben. Het is waarschijnlijk dat deze kinderen trauma’s hebben opgelopen. Zij hebben adequate zorg en begeleiding nodig om de gedane ervaringen te verwerken en vormen tegelijkertijd mogelijk een veiligheidsrisico bij terugkeer in Nederland. Bij terugkeer wordt per minderjarige bekeken welke zorg, veiligheidsmaatregelen en andere interventies passend zijn. Dit is, net als bij volwassenen, altijd maatwerk. Zorg- en veiligheidspartners stellen in een multidisciplinair casusoverleg een behandelplan op dat de veilige ontwikkeling van het kind moet waarborgen en eventuele veiligheidsrisico’s moet tegengaan. De Raad voor de Kinderbescherming speelt hierbij een belangrijke rol en staat klaar om kinderen uit het strijdgebied bij terugkeer adequaat bij te staan. In het casusoverleg, waar de Raad voor de Kinderbescherming onderdeel van uit maakt, worden tevens afspraken gemaakt over opvang en de eventuele noodzaak tot een kinderbeschermingsmaatregel. Er is een landelijk werkend multidisciplinair adviesteam opgericht dat het lokale casusoverleg in deze situatie met advies ondersteunt. In dit team werken onder meer experts op het gebied van complexe trauma’s en duiding van radicalisering. Het team adviseert over benodigde opvang, zorg, onderwijs en mogelijke dreiging.
Hoe worden Nederlandse kinderen die terugkomen uit conflictgebieden mentaal bijgestaan?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u ook bekend met het opiniestuk dat de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking schreef voor The Guardian, «War's trauma endures long after the last shot is fired – broken souls need rebuilding», waarin zij pleit voor meer aandacht voor trauma’s die zijn ontstaan tijdens conflicten?2
Ja.
Hoe verhoudt dit pleidooi, en de conferentie die hierover in Amsterdam wordt georganiseerd, zich tot de vele Nederlandse kinderen die zich nog altijd bevinden in miserabele omstandigheden in Koerdische kampen?
Wereldwijd leven miljoenen mensen met de consequenties van conflicten, geweld, terrorisme, armoede, rampen en onderdrukking. Geestelijk welzijn speelt een cruciale rol bij de wederopbouw van getroffen gebieden, bij armoedebestrijding en bij de preventie van seksueel en gender-gebaseerd geweld. Psychosociale programma’s en traumahulp versterken de effectiviteit van noodhulpprogramma’s.
In crisissituaties is psychosociale hulp net zo belangrijk als voedsel, water, onderdak en veiligheid. Nederland maakt zich sterk voor betere integratie van geestelijke gezondheid en psychosociale steun (MHPSS) bij noodhulp, voor alle mensen die dat nodig hebben, inclusief ook de kinderen in kampen in Syrië.
Met de internationale bijeenkomst die Nederland in oktober in Amsterdam organiseert, vraagt het kabinet aandacht voor het belang van MHPSS in crises en nood situaties nationaal en internationaal. Doel is dat landen en organisaties zich committeren aan het versterken van geestelijke gezondheid en psychosociale steun in crises en nood situaties.
Erkent het kabinet dat ook deze Nederlandse kinderen getraumatiseerd zijn door wat ze hebben meegemaakt en dat ze hulp nodig hebben?
Het is schrijnend dat deze veelal jonge kinderen zijn blootgesteld aan ernstige omstandigheden. Deze kinderen zullen indien zij naar Nederland terugkeren adequate zorg nodig hebben. De aanpak die Nederland bij terugkeer hanteert, is gericht op het verlenen van deze zorg en begeleiding. De Raad voor de Kinderbescherming staat klaar om kinderen uit het strijdgebied bij te staan bij terugkeer in Nederland. Indien een Nederlandse minderjarige mogelijk met zijn of haar ouder(s) uit Syrië of Irak naar Nederland terugkeert is er een landelijk werkend multidisciplinair adviesteam minderjarige terugkeerders (LAT). Dit team van specialistische experts adviseert over opvang, veiligheid, zorg en onderwijs aan lokale partijen. Zie ook het antwoord op vraag 7 en 8.
Waarom biedt Nederland deze Nederlandse kinderen niet de hulp die ze nodig hebben, terwijl uit het stuk van de Minister voor Buitenlandsse Handel en Ontwikkelingssamenwerking blijkt dat dit hoofdpunt is van beleid?
Nederlands humanitair beleid richt zich op het lenigen van de noden van de meest hulpbehoevenden, niet specifiek de Nederlanders. Nederland maakt zich sterk voor integratie van geestelijke gezondheid en psychosociale steun (MHPSS) bij noodhulp, voor alle mensen die dat nodig hebben, dus ook de Nederlandse kinderen in kampen in Syrië.
Bent u bereid om op korte termijn Nederlandse kinderen die op dit moment verblijven in opvangkampen en kampen met trauma’s of psychische klachten, naar Nederland te halen zodat zij de zorg kunnen krijgen die zij nodig hebben?
Het kabinet ziet kinderen in eerste instantie als slachtoffer van de keuzes van hun ouders. Het kabinetsbeleid, zoals ook bevestigd in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid aan uw Kamer van 21 februari 2019, is nog steeds dat Nederland uitreizigers niet helpt bij het verlaten van onveilig gebied in Syrië en Irak. Wanneer een uitreiziger zich meldt bij een diplomatieke vertegenwoordiging, kan consulaire bijstand worden verleend. Het terughalen van kinderen is vooralsnog niet los te zien van de terugkeer van hun ouders, aangezien het scheiden van ouders en kinderen in beginsel onwenselijk en juridisch complex is. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Het bericht ‘Bonden: CAO-actievoerders ziekenhuizen last van intimidatie’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat het voeren van collectieve actie een van de meest belangrijkste rechten in ons arbeidsbestel is en het inperken daarvan in flagrante strijd daarmee is?1
Werkgevers en werknemers zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor collectieve afspraken over arbeidsvoorwaarden. Goede dialoog is hiertoe de sleutel. Wanneer het niet lukt om middels dialoog een akkoord te bereiken over arbeidsvoorwaarden hebben werknemers het recht om over te gaan tot collectieve acties. Het recht op collectieve actie is een sociaal recht dat is verankerd in artikel 6, vierde lid, van het Europees Sociaal Handvest (ESH), een verdrag van de Raad van Europa. Dit recht mag niet zomaar worden beperkt of bestraft. In hoeverre er in dit geval sprake is van schending van dit recht, is aan de rechter om te beoordelen.
Vindt u het intimideren van werknemers die (willen) deelnemen aan collectieve acties behoren bij het goed werkgeverschap waarvan ook u steeds zegt dat dat zeker in de sector zorg zo belangrijk is?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat ziekenhuiswerkgevers die hun werknemers intimideren dan wel op andere wijze belemmeren in hun recht collectieve actie te voeren een fraai visitekaartje voor de sector, en voor de zorg in het algemeen, afgeven?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zou u willen zeggen tegen ziekenhuiswerkgevers die hun werknemers belemmeren in hun recht op het voeren van collectieve actie?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u ook niet dat de werkgevers in kwestie hun energie beter kunnen richten op het afsluiten van een goede collectieve arbeidsovereenkomst voor hun werknemers?
In algemene zin hecht ik er waarde aan dat werkgevers en werknemers gezamenlijk goede afspraken maken over arbeidsvoorwaarden. Daarvoor is het van belang dat werkgevers en werknemers in kwestie de cao-besprekingen weer hervatten.
Wilt u deze vragen met spoed beantwoorden, gezien het feit dat het van het grootste belang is dat werknemers bij ziekenhuizen (maar blijkbaar vooral ook ziekenhuiswerkgevers) weten dat het inperken van het recht op collectieve acties niet aan de orde kan zijn?
Vanwege de vakantieperiode heb ik uw Kamer een uitstelbericht moeten zenden, maar stuur u bij deze, mede namens mijn collega van SZW, de antwoorden.
Het artikel ‘Zorgfraudeurs hebben vaak al een strafblad’ |
|
Arno Rutte (VVD), Sophie Hermans (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zorgfraudeurs hebben vaak al een strafblad»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar de resultaten van het onderzoek van het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ), die lijken te suggereren dat er sprake is van een verband tussen frauderen in de zorg en de aanwezigheid van strafrechtelijke antecedenten? Deelt u de mening dat het onderzoek waardevol is voor het verbeteren van de kwaliteit van de zorg voor kwetsbare mensen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het waardevol dat het IKZ heeft onderzocht of fraudeurs in de zorg ook een strafblad hebben. Het is schokkend om te lezen dat er een verband lijkt te zijn tussen bestuurders die frauderen met geld dat bedoeld is voor zorg aan kwetsbare mensen en de aanwezigheid van strafrechtelijke antecedenten. Er zijn personen die willens en wetens misbruik maken van zorggelden en frauderen. Dit dupeert patiënten, verzekerden en de belastingbetaler en zet de solidariteit en betaalbaarheid van het zorgstelsel onder druk. Wij zien het vervolgonderzoek van het IKZ dan ook graag tegemoet.
Hoe spelen strafrechtelijke antecedenten van zorgbestuurders op dit moment een rol bij de vergunningsprocedure voor nieuwe zorgaanbieders? Brengt de invoering van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) daar verandering in? Geven de resultaten van het IKZ onderzoek aanleiding om de Wtza verder aan te scherpen? Zo ja, waarom en hoe? Zo nee, waarom niet?
Bij de huidige WTZi-toelating spelen strafrechtelijke antecedenten van zorgbestuurders geen rol. Met de invoering van de Wtza bestaat de mogelijkheid de Wtza-vergunning te weigeren of in te trekken als de bestuurder na een verzoek geen VOG kan verstrekken. Deze mogelijkheid tezamen met de mogelijkheid om de vergunning te weigeren of in te trekken op basis van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob), voorkomen dat door het verlenen van vergunningen fraude wordt gefaciliteerd. De resultaten van het IKZ-onderzoek geven geen aanleiding om de Wtza aan te scherpen.
Zoals aangegeven in de brief van 9 juli 20192 zullen we de vergunningplicht in de Wtza in de toekomst wel verder uitbreiden. Gezien de complexiteit en impact pakken we dit op in een apart traject dat moet uitmonden in een nieuw aanvullend wetsvoorstel dat voortbouwt op de Wtza. Bij deze verdere uitbreiding en inrichting is van belang een goede balans te vinden tussen regeldruk en uitvoeringslasten en de effectiviteit van de vergunningplicht.
Hoe spelen strafrechtelijke antecedenten van zorgbestuurders een rol bij de bestrijding van fraude met PGB’s? Mag de inspectie SZW om strafrechtelijke antecedenten vragen? Zo nee, waarom niet?
De bestrijding van fraude met Pgb’s vindt in eerste aanleg plaats door verstrekkers (gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars). Het Pgb kenmerkt zich door het feit dat de cliënt een overeenkomst sluit met een zorgaanbieder. De verstrekker is geen partij bij deze overeenkomst. Indien er sprake is van fraude waarbij de cliënt het slachtoffer is van de zorgaanbieder kan de verstrekker een civielrechtelijke procedure starten teneinde het geld dat niet is besteed aan zorg terug te vorderen van de zorgaanbieder. De ISZW verricht strafrechtelijk onderzoek onder gezag van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie (OM). Het OM kan een strafrechtelijke procedure starten als de cliënt of zorgaanbieder strafbare feiten heeft gepleegd, zoals valsheid in geschrifte, oplichting, witwassen, fiscale delicten. Daarbij kunnen door de ISZW strafrechtelijke antecedenten worden opgevraagd.
Hoe worden zorgbestuurders die eerder bewezen zorgfraude hebben gepleegd gecontroleerd als zij elders in de zorg opnieuw aan de slag willen bij een bestaande zorgorganisatie of een nog op te richten zorgorganisatie? Indien die controle niet plaatsvindt, deelt u dan de mening dat dit wel zou moeten? Vindt u dat het mogelijk moet zijn om mensen die zijn veroordeeld voor bepaalde delicten te verbieden om een zorgbedrijf te starten? Kunt u uitleggen waarom wel of niet?
De raad van toezicht van een zorginstelling dient op basis van de Governancecode Zorg 2017 zich voorafgaand aan de benoeming van een bestuurder te vergewissen van het werkverleden van de bestuurder, diens integriteit, kwaliteit en geschiktheid voor de functie. Zoals in het antwoord op vraag 3 is toegelicht, is in de Wtza de mogelijkheid opgenomen de Wtza-vergunning te weigeren of in te trekken als de bestuurder na een verzoek geen VOG kan verstrekken. Deze wet biedt tevens de mogelijkheid om een onderzoek te starten op grond van de Wet Bibob, waarna ook op basis van die bevindingen tot weigering of intrekking van een vergunning kan worden overgegaan. Daarnaast geldt onder de Wet kwaliteit, klachten geschillen zorg (Wkkgz) een vergewisplicht voor zorgaanbieders. Zij dienen zich ervan te vergewissen dat de wijze waarop zorgverleners in het verleden hebben gefunctioneerd niet in de weg staat aan het inzetten van de zorgverleners bij het verlenen van zorg. Tot slot moeten zorgaanbieders op grond van de Wkkgz een VOG overleggen voor alle zorgverleners en andere personen die met cliënten in contact kunnen komen, indien zij langdurige zorg leveren of ggz zorg verlenen in een instelling waar mensen ook ’s nachts kunnen verblijven.
Hoe kan de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob) bijdragen aan de aanpak van zorgfraude? Wat kan de zorg daarbij leren van het onderwijs als het gaat om het inzetten van de Wet Bibob, waar het instrument onlangs is ingezet (in geval van het Haga lyceum) maar wel als ongebruikelijk werd gezien?
Met het wetsvoorstel Wtza en bijbehorend wetsvoorstel Aanpassingswet Wet toetreding zorgaanbieders wordt de Wet Bibob van toepassing op de vergunningverlening voor het leveren van zorg (artikel 5, tweede lid Wtza). Daarnaast wordt het met het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet Bibob mogelijk om de Wet Bibob toe te passen op alle overheidsopdrachten, waaronder ook die in de zorgsector.3 Dit wetsvoorstel is op 4 maart 2019 aan uw Kamer verzonden. De toepassing van de Wet Bibob geeft bestuursorganen de mogelijkheid om haar eigen integriteit te beschermen door te voorkomen dat zij ongewild criminele activiteiten faciliteert. Een Bibob-onderzoek kan gestart worden wanneer een bestuursorgaan een vermoeden heeft dat er een risico bestaat op misbruik van een vergunning of een subsidie, een overheidsopdracht of een vastgoedtransactie. Als er een ernstig gevaar dreigt dat bijvoorbeeld een vergunning wordt misbruikt, kan het bevoegde bestuursorgaan de aanvraag weigeren of de afgegeven vergunning intrekken. Het toepassen van de Wet Bibob is een discretionaire bevoegdheid van bestuursorganen en geeft hen ruimte om in concrete individuele gevallen naar eigen inzicht een besluit te nemen.
Wat betreft het leren van de inzet van de Wet Bibob op andere domeinen kan ik in algemene zin opmerken dat bestuursorganen zich hierbij kunnen laten voorlichten, adviseren en/of ondersteunen door het Landelijk Bureau Bibob (LBB). Het LBB heeft een belangrijke rol in het bewaken en waarborgen van een uniforme toepassing van de Wet Bibob en de kwaliteit van het onderzoek door bestuursorganen en heeft daarmee in de loop der tijd veel kennis, expertise en ervaring opgebouwd. Voorts valt ook onderwijsbekostiging onder de reikwijdte van de Wet Bibob. Met het voorliggende voorstel tot wijziging van de Wet Bibob wordt dit voor de rechtszekerheid geëxpliciteerd.4
Neemt u de aanbevelingen van het IKZ over vervolgonderzoek over? Zo ja, hoe gaat dit vervolgonderzoek er uit zien en wanneer kunnen we de publicatie hiervan verwachten? Zo nee, waarom niet?
Ik neem de aanbevelingen van het IKZ over een vervolgonderzoek over. Het IKZ beslist echter zelf wanneer en in welke vorm zij tot publicatie van dit vervolgonderzoek zullen overgaan.
Desgevraagd heeft het IKZ aangegeven dat zij ernaar streven om deze zomer een voorstel voor een vervolgonderzoek uit te werken en dat dit voorstel in het najaar van 2019 aan haar partners zal worden voorgelegd. Zodra de uitkomsten van dit vervolgonderzoek bekend zijn, zullen wij dit delen met uw Kamer.
Het melden van seksueel geweld |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat slachtoffers seksueel geweld vaker kort na het misdrijf melden?1 Zo ja, Is een vergelijkbare stijging ook waarneembaar in het aantal aangiftes van seksueel geweld bij de politie? Zo nee, waarom niet? En is een vergelijkbare stijging ook waarneembaar in het aantal zaken door het Openbaar Ministerie (OM) geïnitieerde rechtszaken met betrekking tot seksueel geweld? Zo nee, waarom niet?
Het bericht is mij bekend.
De politie heeft mij geïnformeerd dat het totaal aantal aangiften van fysiek seksueel geweld en seksueel misbruik in 2018 licht is gestegen ten opzichte van 2017 (2.869 resp. 2.800).2 De politie kan – op basis van hun gegevens – niet nagaan of deze aangiften vaker kort na het misdrijf worden gedaan.
Het OM heeft mij geïnformeerd dat de instroom van verdachten bij het OM een daling, van 2.480 in 2017 naar 2.292 in 2018, laat zien.3 Het aantal verdachten dat door het OM in dezelfde periode is gedagvaard vrijwel gelijk gebleven (1.158 in 2018 ten opzichte van 1.163 in 2017).
Waarom de stijging van de cijfers van het CSG’s zich niet vertaalt in een vergelijkbare stijging van de cijfers van de politie en het OM is niet bekend.
Bij zedenzaken bestaat een vaste werkwijze. Tijdens of naar aanleiding van het bezoek aan een CSG kan een zedenrechercheur al in de acute fase een informatief gesprek voeren met het slachtoffer. In het informatieve gesprek na een melding vertellen zedenrechercheurs het slachtoffer wat het doen van aangifte inhoudt en wat zij van het strafproces kunnen verwachten. Dit gesprek leidt ertoe dat een slachtoffer desgewenst weloverwogen aangifte kan doen en daarvoor zelf het moment kiest. Juist omdat een aangifte niet ingetrokken kan worden, is het van belang dat een slachtoffer van te voren weet wat het behelst. Als geen aangifte wordt gedaan, beoordeelt de politie (waar nodig in overleg met het OM) of ambtshalve opsporing nodig is. Dat kan er eventueel toe leiden dat het OM ambtshalve vervolgt.
Deelt u de mening dat slachtoffers van seksueel geweld zo min mogelijk drempels moeten ervaren om zich te melden bij de Centra Seksueel Geweld? Zo ja, vindt u dat er op dit moment voldoende capaciteit bij de zestien locaties van het Centrum Seksueel Geweld voorhanden is? En wat vindt u van de naamsbekendheid van het Centrum Seksueel Geweld?
Ja, ik deel de mening van de vraagstellers dat er zo min mogelijk drempels moeten zijn om hulp te zoeken bij een CSG. Dat is juist de reden waarom ik, samen met de Minister van VWS en de Minister voor Medische Zorg, in januari 2020 een pilot start om gedurende een jaar het eigen risico van de zorgkosten te vergoeden, dat een bezoek aan het CSG kan kosten. Ik heb uw Kamer eerder bericht over deze pilot.4 Ik vind het belangrijk dat slachtoffers van seksueel geweld de hulp zoeken en krijgen die zij nodig hebben.
Wat betreft uw vraag over de beschikbare capaciteit, heb ik navraag gedaan bij het CSG. Het CSG heeft mij geïnformeerd dat alle slachtoffers die zich melden bij één van de zestien CSG’s direct worden geholpen. Ik sta in nauw contact met gemeenten en met de landelijke coördinatie van het CSG. Als er knelpunten zijn ten aanzien van de capaciteit van de CSG’s dan kunnen die voor dat overleg worden geagendeerd.
Het jaarverslag van het CSG laat een aanzienlijke jaarlijkse stijging van meldingen in de acute fase zien. Het is goed dat slachtoffers van seksueel misbruik en geweld steeds vaker de weg naar een CSG weten te vinden. Dit toont aan dat het CSG steeds meer naamsbekendheid krijgt. In het najaar start ik een meerjarige campagne om de meldingsbereidheid van slachtoffers van seksueel geweld te vergroten. In de campagne wordt aandacht besteed aan het CSG als een zeer belangrijk handelingsperspectief voor slachtoffers van seksueel geweld. Daarnaast is de Minister van VWS met de Landelijke Huisartsen Vereniging, het Koninklijk Nederlands Medisch Genootschap en GGZ Nederland in gesprek over wat er nodig is om de bekendheid van de CSG’s onder professionals verder te vergroten.
Deelt u de zorgen over de constatering van klinisch psycholoog en coördinator van het Centrum Seksueel Geweld Iva Bicanic dat slachtoffers nog steeds schromen om over seksueel geweld te praten? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor om hen te overreden om hulp te zoeken en aangifte te doen?
Helaas voelen nog te veel slachtoffers van seksueel geweld een drempel om over hun ervaring te spreken, hulp te zoeken en het te melden. Dat kan komen omdat zij vrezen niet geloofd te worden of omdat iemand uit hun omgeving aan victim blaming doet. Ik onderstreep het belang dat hulpverleners en ook de omgeving van slachtoffers van seksueel geweld, naar hen luisteren en hen helpen.
Voorop staat daarom voor mij dat seksueel geweld niet mag en niet kan. Een ieder heeft het recht op zijn of haar fysieke integriteit, die een ander niet mag schenden. Slachtoffers van seksueel geweld hebben hulp en zorg nodig. De voormelde campagne laat zien dat een slachtoffer van seksueel geweld hulp kan en mag zoeken. De mogelijkheden die een slachtoffer heeft om hulp te zoeken en het feit te melden, worden tijdens de campagne onder de aandacht gebracht. De campagne moet ertoe leiden dat meer slachtoffers van seksueel geweld hulp en zorg zoeken, het feit melden en hiervan desgewenst aangifte doen.
De brief van de minister van Justitie en Veiligheid 'Zaak Julio Poch' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bereid de reisverslagen van januari 2008 en mei 2008 openbaar te maken? Zo nee, bent u dan wel bereid de reisverslagen ter vertrouwelijke inzage bij de Kamer te leggen?
Zoals ik mijn brief aan uw Kamer van 3 juli 20191 heb aangegeven, beschik ik sinds 24 juni 2019 alleen over het reisverslag van de tweede dienstreis in mei 2008. Zoals ik ook in die brief heb aangegeven is bij de beslissing op het Wob-verzoek over de mate van openbaarheid van dit document beslist. Dit besluit ontvangt u heden per apart schrijven.
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb bericht2 heb ik dhr. Machielse gevraagd onafhankelijk onderzoek te verrichten naar het dossier. Het betreffende reisverslag van mei 2008 is ten behoeve van dit onderzoek aan hem verstrekt. Zoals ik toen ook heb aangegeven zal ik uw Kamer te gelegener tijd informeren over de resultaten van zijn onderzoek.3
Mocht in het kader van het in de kamerbrief genoemde WOB-verzoek een gelakte versie van het reisverslag van mei 2008 openbaar worden gemaakt, bent u dan bereid een niet-gelakte versie ter vertrouwelijke inzage bij de Kamer te leggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u, gelet op uw opvatting dat «waarheidsvinding [..] in een reeds lang lopende zaak als de onderhavige dermate belangrijk [is] dat een uiterste inspanning hiertoe op zijn plaats is»1, de politie en het openbaar ministerie verzocht alle documenten met betrekking tot de zaak van de heer Poch aan u toe te doen komen? Zo ja, wanneer heeft u dit gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom waren de reisverslagen dan niet eerder bij u bekend?
Ik heb dhr. Machielse gevraagd onafhankelijk onderzoek te verrichten naar het dossier. Het openbaar ministerie (hierna: OM) is op 27 mei 2019 verzocht de benodigde maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat dhr. Machielse over alle stukken van OM en politie kan beschikken.
Ik heb het betreffende reisverslag niet eerder dan 24 juni 2019 ontvangen, de beslissing over het verstrekken hiervan lag bij het OM.
Zijn de reisverslagen van de dienstreizen in 2008 eerder aan u toegekomen? Zo nee, waarom is dit niet gebeurd?
Zie antwoord vraag 3.
Sluit u uit dat er nieuwe documenten gevonden worden die nieuwe feiten in deze zaak aan het licht kunnen brengen?
Nee. Zoals ik mijn brief aan uw Kamer van 18 januari 2019 heb aangegeven, hecht ik eraan dat er duidelijkheid is over de feiten in deze zaak. Om die reden heb ik opdracht gegeven tot het instellen van een onafhankelijk onderzoek naar het dossier.
Herinnert u zich uw antwoorden op vragen van de leden Sjoerdsma en Groothuizen van 1 december 20172, en uw antwoorden op vragen van dezelfde leden van 14 maart 2018?3 Klopt het, dat de vertegenwoordiger van het Argentijnse Ministerie van Justitie en Mensenrechten in mei 2008, dus vóór afronding van hun eigen onderzoek, vóór het horen van de Nederlandse getuigen in december 20084, en vóórdat de Argentijnse onderzoeksrechter in maart 2009 de aanhouding van de heer Poch beval5, al een «expliciete voorkeur heeft uitgesproken voor uitlevering van de heer Poch aan Argentinië»?6 Klopt het dus, dat er over uitlevering is gesproken vóórdat Argentinië zelf onderzoek had verricht naar deze zaak, en dat dit enkel was gebaseerd op informatie vanuit Nederland? Bent u het in het licht van deze nieuwe informatie nog steeds van mening dat deze gang van zaken «niet ongeoorloofd» is?7
Ja, die herinner ik mij. Zoals ik in mijn brief van 3 juli 2019 hierover heb aangegeven blijkt dat sprake is geweest van verkennende gesprekken waarin met verschillende Argentijnse gesprekspartners is gesproken over mogelijkheden van rechtshulp, de mogelijkheden met betrekking tot uitlevering daaronder begrepen.
Ook heb ik hierbij aangegeven dat uit het verslag blijkt dat een vertegenwoordiger van het Argentijnse Ministerie van Justitie en Mensenrechten richting de Nederlandse delegatie een expliciete voorkeur zou hebben uitgesproken voor uitlevering aan Argentinië ter fine van vervolging aldaar. Daarbij werd tevens door deze Argentijnse vertegenwoordiger aangegeven dat er geen bezwaar bestond als dhr. Poch in Nederland zou worden vervolgd.
Op grond van de mij bekende feiten ben ik nog steeds van mening dat deze gang van zaken niet ongeoorloofd is.
Waarom werd er in mei 2008 gesproken over rechtshulp én over uitlevering nog voordat een onderzoek was ingesteld door de Argentijnse autoriteiten? Op wiens initiatief werd over de uitlevering gesproken?
Zie antwoord vraag 6.
Herinnert u zich uw antwoord op de vraag of door het bezoek in mei 2008, dat buiten de officiële routes om plaatsvond, de waarborgen die verdachten door middel van een reguliere uitleveringsprocedure konden worden gegarandeerd, en uw antwoord daarop: «De gesprekken in Argentinië hadden geen betrekking op uitlevering, maar stonden in het teken van een verkenning van mogelijkheden om samen te werken in het opsporingsonderzoek. Deze werkbezoeken vonden plaats in overeenstemming met de instructie opsporingshandelingen in het buitenland en vormden voor een complexe zaak als deze geen ongebruikelijke gang van zaken.»?8 Bent u een andere mening toegedaan na het lezen en het beoordelen van de gespreksverslagen, waaruit blijkt dat er wel degelijk gesproken is over uitlevering? Zo ja, welke mening? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uitsluiten of tijdens de dienstreis in januari 2008 óók gesproken is over uitlevering aan Argentinië?
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb bericht strekte het werkbezoek in januari 2008 tot voorbereiding voor de latere dienstreis in mei van datzelfde jaar ter verkenning van de mogelijkheden voor samenwerking.12 Wat exact tijdens de dienstreis in januari 2008 is besproken, is mij niet bekend.
Hoe heeft u gereageerd op de gesprekken zoals die hebben plaatsgevonden tijdens de dienstreis in mei 2008, specifiek op de voorkeur van Argentijnse kant tot uitlevering?
Ik heb het reisverslag ten behoeve van zijn onderzoek aan dhr. Machielse verstrekt en uw Kamer erover geïnformeerd.
Welke acties zijn in de periode na mei 2008 door u ondernomen teneinde aan deze voorkeur te voldoen?
Nederland heeft in deze zaak na mei 2008 diverse inkomende rechtshulpverzoeken behandeld. Zodoende heeft Nederland in het kader van deze rechtshulpverzoeken op verschillende manieren medewerking verleend aan het Argentijnse onderzoek. Tegelijkertijd liep ook het Nederlandse strafrechtelijk onderzoek.
Wanneer verwacht u dat het onderzoek van de heer Machielse afgerond is? Zal dit onderzoeksrapport na afronding per direct naar de Kamer worden gestuurd?
Het onderzoek van de heer Machielse is niet aan een termijn gebonden. Over zijn bevindingen zal ik uw Kamer informeren. Tevens zal ik uw Kamer blijven informeren wanneer ik op andere wijze relevante nieuwe feiten over deze zaak verneem.
Meer dan 100.000 ouders die de komende maanden meer dan 1000 euro kindgebonden budget krijgen nabetaald en mogelijk geen enkele band meer hebben met hun kind(eren) |
|
René Peters (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u aan het parlement gemeld heeft (meer dan 12 weken nadat de vragen gesteld werden) dat in 2019 en 2020
Ja, er zal in totaal ongeveer 420 miljoen euro uitbetaald worden.
Klopt het dat het kindgebonden budget als overweging heeft dat het bedoeld is om gezinnen te ondersteunen in de kosten van kinderen, namelijk: «Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat personen voor wie de kosten van kinderen in verhouding tot hun inkomen een te zware last vormen, een financiële bijdrage in die kosten ontvangen»?1
Ja.
Krijgt alleen de ouder die recht heeft op de nabetaling (de ouder die in het betreffende jaar de kinderbijslag ontving) een beschikking over de nabetaling of krijgt ook de andere ouder die beschikking? En kan de andere ouder dan bezwaar maken tegen uitbetaling?
Alleen de ouder die recht heeft op de nabetaling (dat is volgens artikel 2, eerste lid, van de Wet op het kindgebonden budget de ouder wiens recht op kinderbijslag werd uitbetaald conform het gestelde in artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet, zie ook het antwoord op de vragen 5 en 6) ontvangt een beschikking. Als de andere ouder de toeslagpartner is van de ouder die de nabetaling ontvangt, dan kan de andere ouder indien zij een gezamenlijke huishouding hebben bezwaar maken tegen uitbetaling bij de Belastingdienst.
Indien de ouders ondertussen gescheiden zijn, heeft dan de niet-ontvangende ouder recht op de helft van het bedrag? Zo ja, hoe kan hij/zij dat dan opeisen?
De ouder die op grond van het uitbetaalde recht op kinderbijslag in de betreffende periode aanspraak had op het kindgebonden budget, is ook de ouder die het volledige bedrag van de nabetaling van kindgebonden budget over de desbetreffende periode ontvangt. Het kindgebonden budget kan niet gesplitst worden uitbetaald. Dat geldt ook voor deze nabetaling.
Is het mogelijk dat een ouder, die ondertussen uit de ouderlijke macht ontzet is, de nabetaling krijgt? Zo ja, deelt u dan de mening dat het wenselijk is dat het bedrag uitbetaald wordt aan de ouder die niet ontzet is uit de ouderlijke macht?
Ja, beide situaties kunnen voorkomen. Vanaf de introductie is de verstrekking van het kindgebonden budget en zijn voorloper de kindertoeslag gekoppeld aan de uitbetaling van de kinderbijslag. De kinderbijslag is gekoppeld aan een verzekerde ouder, dat houdt in dat een persoon verzekerd is als diegene ingezetene is van Nederland of loonbelasting betaalt (of in het geval van een zelfstandige inkomstenbelasting). Daarmee is de verzekerde ouder in principe rechthebbende voor de kinderbijslag. Om echter dubbele uitbetaling te voorkomen, is in de AKW in artikel 18 bepaald dat het ouderpaar – als sprake is van een gezamenlijke huishouding – één ouder aanwijst wiens recht wordt uitbetaald. Als het kind tot het huishouden behoort van één ouder wordt diens recht uitbetaald. Ook als het kind niet thuis woont, zijn er regels voor de uitbetaling. Het kindgebonden budget wordt (overeenkomstig artikel 2, eerste lid, van de Wet op het kindgebonden budget) uitbetaald aan de ouder die in de betreffende periode het recht op de kinderbijslag kreeg uitbetaald. Omdat de uitbetaling van kindgebonden budget ziet op de nabetaling van een recht over een eerdere periode, wordt in lijn met de reguliere werkwijze bezien welke ouder op dat moment recht had op kinderbijslag. Dat is de ouder aan wie het kindgebonden budget wordt nabetaald.
Is het mogelijk dat een ouder, die ondertussen veroordeeld is voor een delict tegen het kind zoals mishandeling of verwaarlozing of een ander misdrijf, de nabetaling krijgt? Zo ja, deelt u dan de mening dat het wenselijk is dat het bedrag uitbetaald wordt aan de ouder die niet veroordeeld is?
Zie antwoord vraag 5.
Indien een ouder overleden is en de kinderen leven met de (nieuwe) partner van de overleden ouder, krijgt dan de overlevende biologisch ouder de nabetaling of de nieuwe partner van de overleden ouder? Is de uitkomst in dit geval rechtvaardig?
In situaties dat de ouder die aanspraak maakt op de nabetaling van het kindgebonden budget is overleden dan zal de nabetaling (zoals gebruikelijk conform de regels die gelden bij erfrecht) uitbetaald worden aan de erven van de overleden ouder.
Hoeveel mensen die nu in het buitenland wonen, hebben recht op nabetaling? Kunt u de top tien van landen geven waar mensen wonen aan wie nabetaald wordt en de aantallen en bedragen waarom het gaat?
Polen
5.000
15,2 mln
Bondsrepubliek Duitsland
1.500
6,6 mln
België
1.500
6,9 mln
Verenigd Koninkrijk
300
0,7 mln
Turkije
300
0,3 mln
Spanje
300
0,8 mln
Curaçao
200
0,3 mln
Roemenië
200
0,5 mln
Verenigde Staten van Amerika
200
0,3 mln
Frankrijk
150
0,4 mln
Aantallen (en bedragen) afgerond op honderdtallen, omdat het een raming betreft. Zie voor de factoren die spelen bij deze raming ook het antwoord op vraag 9.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de anti-cumulatiebepaling (met buitenlandse kindregelingen) wordt nageleefd?
Anticumulatie gaat over het voorkomen van meervoudige rechten voor hetzelfde kind uit verschillende landen en via al of niet verschillende rechthebbenden. Over de werkwijze voor de gevallen waarin sprake is van anticumulatie tussen Nederlandse kindregelingen en kindregelingen in het buitenland, worden nog afspraken gemaakt tussen de Belastingdienst en de SVB. De uitwisseling van informatie over de rechten op gezinsuitkeringen in het buitenland, gezinsuitkeringen in het verleden en de herstelactie kindgebonden budget is complex vanwege de noodzaak om samen te werken tussen de SVB, de Belastingdienst/Toeslagen en de verschillende zusterorganen in het buitenland. Daar bovenop kunnen wettelijk gezien nabetalingen in Nederland tot vorderingen in het buitenland leiden. De praktische aanpak zal in overleg met de uitvoerders Belastingdienst/Toeslagen en de SVB bepaald worden.
Er kan geen beslag gelegd worden op het kindgebonden budget; kan er ook geen beslag gelegd worden op een nabetaling van het kindgebonden budget?
Het beslagverbod geldt ook voor nabetalingen van het kindgebonden budget.
Wat gebeurt er met de nabetaling bij mensen die in de schuldsanering zitten? Komt de nabetaling bij hen ten goede aan de kinderen?
In situaties dat de ouder die de nabetaling ontvangt in de wettelijke schuldsanering zit, geldt de reguliere wet- en regelgeving omtrent schuldsanering. Dat betekent dat de nabetaling in de boedel valt. Bij de berekening van het Vrij Te Laten Bedrag (VTLB) zal met de nabetaling rekening worden gehouden of is al rekening gehouden met het recht op kindgebonden budget. Alle leden van de NVVK, branchevereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren, volgen bij een minnelijke schuldregeling ook de methodiek van het VTLB.
Kunt u deze vragen een voor en binnen tien dagen beantwoorden, omdat er nu allerlei voorbereidingen getroffen worden voor de uitbetaling?
Op 11 juli heeft de Staatssecretaris van Financiën aan uw Kamer een uitstelbrief gestuurd. Wel hebben wij deze vragen beantwoord voordat de Belastingdienst/Toeslagen start met uitbetaling in het kader van de hersteloperatie. Deze zal starten op 9 september met de eerste beschikkingen en de eerste uitbetalingen starten eind september.
Het bericht ‘Islamisten én overheid jagen op Pakistaanse feministe’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Islamisten én overheid jagen op Pakistaanse feministe»?1
Ja.
Zijn uw ambassade in Islamabad en uw Ministerie op de hoogte van de laatste stand van zaken rond Gulalai Ismail en de berichten van intimidatie tegen haar familie door Pakistaanse veiligheidsdiensten? Zo ja, kunt u deze berichten bevestigen en de situatie beschrijven? Klopt het dat zij moet onderduiken om arrestatie te voorkomen?
Vooralsnog is niet met zekerheid vast te stellen of Gulalai Ismail is gearresteerd of ondergedoken zit. Berichten over haar situatie spreken elkaar tegen. Wel is bekend dat de Pakistaanse politie recent meerdere malen huiszoeking heeft gedaan in het ouderlijk huis van Gulalai Ismail.
Klopt het dat deze casus past in een breder beeld van aanvallen op mensenrechtenverdedigers, journalisten en activisten in Pakistan?
Ja, deze casus past in een breder beeld van activiteiten gericht tegen mensenrechtenverdedigers en illustreert de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld in Pakistan.
Het kabinet heeft veel bewondering voor de moed van Gulalai Ismail die een sterk pleitbezorgster is voor vrouwenrechten in Pakistan.
Bent u het eens dat mensenrechtenverdedigers die bedreigd worden extra bescherming verdienen, en dat internationale aandacht voor hun zaak kan helpen hun veiligheid te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Voor het kabinet staat de veiligheid van mensenrechtenverdedigers voorop. Het is echter afhankelijk van het land, van de context en van de individuele casus, of internationale aandacht de veiligheid van de betrokken mensenrechtenverdediger vergroot of verder in het geding brengt. Stille diplomatie is in bepaalde gevallen effectiever, aangezien publieke aandacht een negatieve impact kan hebben op de veiligheid van mensenrechtenverdedigers.
Bent u bereid uw zorgen over specifiek de situatie van Gulalai Ismail en de mensenrechtensituatie in het algemeen over te brengen aan de Pakistaanse autoriteiten? Zo nee, waarom niet? Bent u tevens bereid hen te verzoeken aanklachten tegen haar te laten vallen? Zo nee, waarom niet?
In de dialoog met Pakistan wordt waar mogelijk, zowel bilateraal als in EU- en VN-verband, gesproken over de mensenrechtensituatie in het land. Laatstelijk was dit in gesprek tussen de EU en de Pakistaanse Minister van Buitenlandse Zaken, Makhdoom Shah Mahmood Qureshi, in verband met de ondertekening van het EU-Pakistan Strategic Engagement Plan op 25 juni a.s. In dat gesprek werden onder meer door Nederland de zorgen over de situatie van Gulalai Ismail, de onderdrukking van de Pashtun Tahafuzz Movement (PTM), gearresteerde leden van het parlement en de situatie van mensenrechtenverdedigers aangekaart.
Bent u bereid uw zorgen over specifiek de situatie van Gulalai Ismail en de mensenrechtensituatie in Pakistan in het algemeen in multilaterale fora aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet u de mogelijkheid om te onderzoeken of er voor Gulalai Ismail een veilige plek via Shelter Cities kan worden geboden? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag twee aangegeven, is de situatie van Gulalai Ismail niet duidelijk op dit moment, waardoor er geen gelegenheid is om met haar in contact te komen. Shelter City staat open voor mensenrechtenverdedigers die tijdelijk een veilige haven zoeken, en Gulalai Ismail zou daarvoor in principe in aanmerking kunnen komen als zij dat wenst.
Gedetineerdenbegeleiding Buitenland |
|
Michiel van Nispen , Pieter Omtzigt (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u het eens dat Nederlandse gedetineerden die vastzitten in het buitenland, juridische bijstand moeten kunnen krijgen vanuit Nederland?
Bij de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland in het kader van consulaire bijstand, gaat het Nederlandse beleid uit van de eigen verantwoordelijkheid van gedetineerden om te voorzien in hun verdediging. Dit in combinatie met de plicht van het land van detentie om een advocaat ter beschikking te stellen indien betrokkenen daartoe zelf niet over de middelen beschikken. Die uitgangspunten zijn vastgelegd in de «Staat van het Consulaire 2018».
Directe juridische bijstand in een strafzaak in het buitenland vindt zelden vanuit Nederland plaats. In de regel zijn alleen lokale advocaten bevoegd en toegelaten om op te treden voor een rechtbank in het buitenland. Een verdachte kan wel de hulp van een buitenlandse advocaat, die niet voor de rechtbank kan optreden, inroepen voor advisering en ondersteuning op de achtergrond.
Op grond van het subsidiekader «gedetineerdenbegeleiding buitenland» geeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken subsidie voor onder meer aanvullende juridische ondersteuning ten behoeve van Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Het gaat hier om het verschaffen van algemene juridische ondersteuning ten behoeve van een eerlijke en goede rechtsgang, bijvoorbeeld door aan gedetineerden informatie te verlenen over de lokale rechtsgang in het buitenland, de inzet van een lokale advocaat en verzoeken onder de Wet Overdracht Tenuitvoerlegging Strafvonnissen (Wots). Aanvullend betekent dat juridische ondersteuning wordt gegeven bovenop hetgeen de eigen lokale advocaat van de gedetineerde doet of over aspecten die niet tot de verdediging en de primaire taak van de lokale advocaat behoren.
Bent u het eens dat Nederlandse gedetineerden die vastzitten in het buitenland, niet de dupe mogen worden van het feit dat de subsidiesamenwerking tussen PrisonLaw en het Ministerie van Buitenlandse Zaken per 1 juli 2019 is beëindigd?
Op verzoek van Stichting PrisonLAW zelf ontvangt deze organisatie sinds 1 juli 2019 geen subsidie meer van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Uw kamer is hierover uitvoerig schriftelijk geïnformeerd (Kamerstuk 30 010, nr. 40, 25 oktober 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 411, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 650, Kamerstuk 30 010, nr. 41, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1263, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1568). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken was door de opzegging van de subsidierelatie door Stichting PrisonLAW genoodzaakt per 2019 subsidie te verstrekken aan een andere organisatie voor het verlenen van aanvullende juridische ondersteuning aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Voor een goede overgang heeft het ministerie in de eerste helft van 2019 zowel de oude als de nieuwe organisatie subsidie verstrekt voor dezelfde activiteit. Het ministerie heeft hierbij het voorstel gevolgd van Stichting PrisonLAW ten aanzien van onder meer de afbouw en overdracht.
Klopt het dat DutchAdvocates in 2019 530.000 euro subsidie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangt om Nederlandse gedetineerden in het buitenland juridisch te ondersteunen?1 Aan welke eisen moet DutchAdvocates voldoen om een dergelijke subsidie in ontvangst te mogen nemen?
Nee, het aan de Stichting DutchAdvocates voor het jaar 2019 toegekende subsidiebedrag bedraagt € 352.196,36 en niet, zoals de vraag suggereert, € 530.000. Het bedrag van € 352.196,36 komt grotendeels overeen met het subsidiebedrag van € 325.000 dat Stichting PrisonLAW in 2017 en 2018 voor dezelfde activiteit en een zelfde periode ontving, waarbij het subsidiebedrag aan de Stichting DutchAdvocates voor 2019 is vermeerderd met een eenmalig bedrag aan investerings- en oprichtingskosten.
De eisen voor de subsidieontvanger staan vermeld in het subsidiekader en de subsidiebeschikking. De algemene eisen vloeien voort uit het subsidiekader, zoals gepubliceerd in de Staatscourant, en de subsidiekavel en zijn gelijk voor alle subsidieontvangende organisaties onder een gelijke kavel.
Kunt u aangeven hoeveel subsidie er verleend is en aan wie voor gedetineerdenbegeleiding in 2016, 2017, 2018 en 2019 en hoeveel er de komende jaren verleend zal worden en aan wie in elk van die jaren?
De Kamer is bij eerdere gelegenheden verscheidene malen geinformeerd over de omvang en ontvangers van subsidieverlening. Hieronder volgt voor de gevraagde jaren een gedetailleerd overzicht.
In de periode 1 april 2015 – 31 december 2016 werden ten behoeve van de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland navolgende subsidies toegekend:
Onder het subsidiekader «gedetineerdenbegeleiding buitenland 2017–2019» (Stcrt. nr. 42301 van 11 augustus 2016; nr. 44085 van 2 augustus 2017 en nr. 214 van 3 januari 2019) zijn vanaf 2017 navolgende subsidies toegekend:
Naast hogergenoemde subsidies is aan de Stichting Epafras voor de periode 1 april 2015 tot en met 31 december 2017 een subsidie toegekend ter hoogte van € 476.875 voor de financiering van vaste kosten en voor investeringen voor een aanpassing naar een nieuwe organisatorische vorm die moest passen in de Nederlandse vorm van gedetineerdenbegeleiding per 2015.
De inschrijving onder het subsidiekader «gedetineerdenbegeleiding buitenland 2020–2023» moet nog worden geopend; er zijn per 2020 derhalve nog geen subsidies toegekend.
Klopt het dat DutchAdvocates regelmatig zaken van Nederlandse gedetineerden in het buitenland weigert? Hoe vaak is dit gebeurd en om welke zaken gaat het?
Stichting DutchAdvocates hanteert een ruim en transparant acceptatiebeleid. DutchAdvocates vraagt geen eigen financiële bijdrage van gedetineerden en sluit geen landen en gedetineerden op voorhand uit. De subsidierelatie vereist dat de subsidieontvanger zelfstandig en onafhankelijk is in het beoordelen en aannemen van individuele zaken. Zo kan DutchAdvocates in voorkomende gevallen van oordeel zijn dat aanvullende ondersteuning door DutchAdvocates geen toegevoegde waarde heeft, bijvoorbeeld omdat de gedetineerde al een (andere) Nederlandse advocaat heeft.
Klopt het dat DutchAdvocates regelmatig ex-cliënten van PrisonLaw terugverwijst naar PrisonLaw omdat DutchAdvocates hun zaken niet in behandeling wil nemen? Hoe vaak is dit gebeurd en om welke zaken gaat het?
Op voorstel van Stichting PrisonLAW golden afspraken over de overdracht van actieve individuele zaken. Stichting PrisonLAW gaf in 2018 in haar afbouwvoorstel aan in de laatste weken voor beëindiging van de subsidierelatie op 1 juli 2019 alleen de zaken te zullen behandelen die PrisonLAW voortzet, dat de overige zaken zullen zijn afgesloten en dat de dossiers worden gefinaliseerd voor mogelijke overdracht of archivering bij PrisonLAW.
Stichting DutchAdvocates was beschikbaar voor overdracht vanaf 1 januari 2019 en kon zaken van Stichting PrisonLAW op haar verzoek overnemen als PrisonLAW het schriftelijke dossier overdroeg voorzien van onder meer een machtiging van de gedetineerde, de relevante correspondentie en een overdrachtsnotitie. Dit komt overeen met de gangbare praktijk bij overdracht van zaken in de reguliere advocatuur. In enkele dossiers was de aangeboden informatie te summier voor een verantwoorde overname.
Indien DutchAdvocates terugverwijst, bent u dan bereid om deze gedetineerden de mogelijkheid te geven ondersteund te blijven door PrisonLaw en wel tegen het tarief dat DutchAdvocates betaald krijgt?
Gedetineerden zijn vrij in hun eventuele keus om juridische bijstand te willen blijven ontvangen van Stichting PrisonLAW. Op eigen verzoek ontvangt Stichting PrisonLAW hiervoor sinds 1 juli 2019 echter geen subsidie meer van de rijksoverheid. Sinds 1 januari 2019 kunnen Nederlandse gedetineerden in het buitenland voor aanvullende juridische ondersteuning, die wordt gesubsidieerd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, terecht bij Stichting DutchAdvocates.
Indien de beweringen kloppen dat de nieuwe subsidiepartner (DutchAdvocates) consequent zaken afwijst en terugstuurt naar PrisonLaw, hoe valt dit te rijmen met uw standpunt dat Nederlandse gedetineerden in het buitenland recht hebben op gepaste en kwalitatief goede juridische bijstand?2
Zie mijn antwoorden op vraag 1, 2, 5 en 6.
Klopt het dat ambtenaren van het Ministerie van Buitenlandse Zaken cliënten van PrisonLaw onder druk zetten om over te stappen naar DutchAdvocates? Welke verklaring heeft u hiervoor? Bent u het eens dat dit in strijd is met het gedragsrecht en het recht op een vrije keuze van advocaat?
De keuze van Nederlandse gedetineerden in het buitenland om aanvullende juridische ondersteuning uit Nederland in te roepen van Stichting PrisonLAW, Stichting DutchAdvocates of welke advocaat dan ook, is volledig vrij. Uiteraard, en op aansporing van de Kamer, informeert het Ministerie van Buitenlandse Zaken Nederlandse gedetineerden in het buitenland, geheel vrijblijvend en transparant, over de aanvullende juridische ondersteuning die mogelijk wordt gemaakt door de subsidie van de Nederlandse rijksoverheid.
Hoe bent u van plan deze misstanden op te lossen en de juridische bijstand aan de in het buitenland gedetineerde Nederlanders op korte termijn te verbeteren?
Op basis van hetgeen ik uw Kamer hierboven heb meegedeeld, ben ik van mening dat er geen misstanden zijn.
Op welke datum wordt de subsidietender voor 2020 openbaar gemaakt?
De publicatie in de Staatscourant van het subsidiekader «gedetineerdenbegeleiding buitenland 2020–2023» staat gepland op 18 juli 2019.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Vijf stenen door de ramen bij journalist Willem Groeneveld van stadsblog Sikkom’ |
|
Lisa Westerveld (GL), Paul Smeulders (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Vijf stenen door de ramen bij journalist Willem Groeneveld van stadsblog Sikkom»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat journalisten bedreigd worden vanwege de (kritische) stukken die zij schrijven?
Ja.
Mocht na onderzoek van de politie en het Openbaar Ministerie blijken dat de bedreigingen afkomstig zijn vanuit de vastgoedwereld, bent u dan bereid om, samen met de gemeente die de vergunningverlener is voor verhuurders, ervoor te zorgen dat de desbetreffende verhuurder niet opnieuw (in een andere gemeente) actief kan worden op de woningmarkt als verhuurder of bemiddelaar? Zo nee, waarom niet?
Aangezien er in dit geval een verdenking is dat strafbare feiten zijn gepleegd, zijn eerst de politie en het Openbaar Ministerie aan zet. Het lijkt mij onverstandig om vooruit te lopen op de uitkomsten van dit onderzoek. Na afronding van het onderzoek zal ik bekijken of verdere actie van mijn kant gewenst is.
Wat gebeurt er, naast de afspraken uit het akkoord met de Stuurgroep Agressie en Geweld tegen Journalisten, nog meer om ervoor te zorgen dat journalisten ongehinderd hun werk kunnen (blijven) doen? Zijn er al resultaten van het gesloten akkoord te zien?
De Nederlandse overheid ondersteunt persvrijheid op diverse manieren. Zo is persvrijheid vastgelegd in de Grondwet en is in de Mediawet vastgelegd dat publieke en commerciële omroepen redactionele autonomie hebben. Verder stimuleert de overheid de totstandkoming van journalistiek en innovatie in de journalistieke sector via het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek en het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten. Dit Kabinet trekt bovendien structureel € 5 miljoen extra uit voor de bevordering van gespecialiseerde onderzoeksjournalistiek.
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) geeft ieder jaar een bijdrage aan de viering van de nationale Dag van de Persvrijheid. Daarnaast heeft Minister Blok (Buitenlandse Zaken (BZ)) recentelijk tijdens de Media Freedom Conference in Londen aangekondigd dat Nederland in 2020 gastland zal zijn van de UNESCO World Press Freedom Day. Nederland (i.e. de Ministeries van BZ en OCW, de journalistieke sector en andere stakeholders) organiseert deze conferentie in april 2020 samen met UNESCO ter ere van de viering van de Internationale dag van de persvrijheid, mede naar aanleiding van de moties van de leden Ploumen (PvdA)2 en Sjoerdsma c.s. (D66)3. Het is belangrijk dat journalistiek werk waar dan ook ter wereld in veiligheid kan gebeuren. Daarom is de bescherming van journalisten ook onderdeel van het internationale mensenrechtenbeleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ), waarover uw Kamer recent is geïnformeerd via de mensenrechtenrapportage4.
Ten aanzien van de Stuurgroep Agressie en Geweld tegen Journalisten verloopt de samenwerking tussen de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), het Genootschap van Hoofdredacteuren, het openbaar ministerie en de politie bijzonder constructief. Zoals u weet, zijn de afspraken uit het Akkoord uitgewerkt in het project PersVeilig en zijn er al diverse resultaten behaald. Zo is op 1 april jl. het meldpunt «Persveilig» gelanceerd waar journalisten incidenten kunnen melden. Het meldpunt, dat 24/7 bereikbaar is, heeft meldingen opgeleverd die alle door PersVeilig zijn opgepakt. Dit najaar wordt de website van het meldpunt uitgebreid met informatie en advies over strafbare feiten, meldingen van incidenten bij werkgevers en opdrachtgevers, aangiftes bij de politie en het nazorgtraject. Ook is per 1 april jl. de Richtlijn van het openbaar ministerie in werking getreden die het mogelijk maakt om bij agressie en geweld tegen journalisten een hogere strafeis te vorderen. Inmiddels is het proces bij de politie ook ingeregeld (o.a. prioritaire afhandeling en aparte registratie) en wordt hier intern meer bekendheid aan gegeven. Verder wordt momenteel concreet gewerkt aan een collectieve norm en een protocol. Dit moet ertoe bijdragen dat er meer duidelijkheid komt over de procedure rondom aangifte doen en wat men mag verwachten van de politie en het openbaar ministerie. Met het protocol wordt daarnaast ook de aangiftebereidheid gestimuleerd. De verwachting is dat dit protocol in september a.s. vastgesteld kan worden.
De Stuurgroep heeft laten weten dat zij op koers ligt met de uitwerking van alle maatregelen, en dat alle opgenomen resultaten cf. het projectplan op 5 november a.s. gepresenteerd zullen worden.
Naast bovenstaande maatregelen wil de sector ook een juridisch loket oprichten waar journalisten terecht kunnen voor rechtsbijstand. Ook komt er meer scholingsaanbod om journalisten bekend te maken met hun rechten en mogelijkheden. Om een goede start te geven aan deze plannen, heeft de Minister voor BVOM in 2018 € 100.000 beschikbaar gesteld uit de middelen die het Kabinet in het Regeerakkoord heeft vrijgemaakt voor het stimuleren van onderzoeksjournalistiek.
Hoe staat het met de aanpak van malafide verhuurders? En op welke wijze is het actief opsporen van malafide verhuurpraktijken de afgelopen periode vormgegeven en geïntensiveerd?
Zoals ik mijn brief Aanpak goed verhuurderschap van 9 november 20185 heb toegezegd, verken ik met de betrokken partijen hoe op een gerichte wijze onder meer met aanvullende wettelijke maatregelen tegen malafide verhuurders kan worden opgetreden. In dat licht heb ik begin dit jaar met vijf grote gemeenten afspraken gemaakt over het opzetten van een pilot binnen de Aanpak goed verhuurderschap, die in elke gemeente op een ander aspect van de aanpak focust. Voor de uitvoering van deze vijf pilots heb ik voor iedere gemeente € 500.000 beschikbaar gesteld. Het betreft de volgende pilots:
De opgedane kennis en ervaringen zullen de gemeenten met mij en de G40 delen, waaronder ook de studentensteden. Op basis daarvan zullen de mogelijke juridische risico’s in beeld komen en bekeken zal worden of en hoe die kunnen worden weggenomen. Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van de voortgang.
Verder werken de partijen van de Aanpak goed verhuurderschap, waaronder gemeenten en verhuurders- en makelaarsorganisaties, op dit moment aan de uitvoering van de gemaakte afspraken, zoals de standaardisering van de screening van huurders en het verbeteren van de bekendheid van de Huurcommissie. Deze aanpak boekt ook resultaten. Zo heeft de Autoriteit Consument en Markt in februari dit jaar aangekondigd strenger te gaan handhaven op het rekenen van onterechte bemiddelingskosten aan huurders.
Daarnaast ben ik, gezien de ernst van enkele misstanden in de huursector, van mening dat aanvullende actie gewenst is. Ik ben hierover in gesprek met de relevante partijen. Zo heb ik op 11 juli jl. bestuurlijk overleg gevoerd met de brancheorganisaties voor makelaars en bemiddelaars, Nederlandse Vereniging van Makelaars en Taxateurs (NVM) en VBO. Ik verwacht uiterlijk in oktober de uitkomsten van een door mij gefinancierd onderzoek van de Radboud Universiteit onder meer naar effectieve beleidsopties die ik kan inzetten tegen discriminatie op de woningmarkt. Over de stand van zaken van mijn aanpak van discriminatie op de woningmarkt stuur ik u op korte termijn een aparte brief.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn dat alleen verhuurders en bemiddelaars die voldoen aan een keurmerk actief zouden mogen zijn als verhuurder of bemiddelaar? Bent u bereid om een verplicht persoonsgebonden keurmerk in te voeren voor mensen die willen verhuren of willen optreden als makelaar/bemiddelaar? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de komende periode, waarin vooral veel (aankomende) studenten op zoek gaan naar een woning, door middel van bijvoorbeeld mystery guests, actief op zoek te gaan naar misstanden bij de verhuur van woningen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Overheid lanceert digitaal paspoort op mobiele telefoon’ |
|
Jan Middendorp (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u bovenstaand bericht «Overheid lanceert digitaal paspoort op mobiele telefoon»?1
Dit bericht is mij bekend.
Welke initiatieven op het gebied van een online identiteit, zoals ook beschreven in het artikel, zijn in ontwikkeling bij de overheid? Kunt u hiervan een overzicht verstrekken aan de Kamer?
De initiatieven omtrent een digitale identiteit bevinden zich in een beginstadium waarbij de focus ligt op experimenteren en leren. In deze fase worden vooral de technische, maatschappelijke en juridische aspecten onderzocht. Vanwege het grote belang van betrouwbaarheid, veiligheid, bruikbaarheid en toegankelijkheid van de middelen die zijn toegestaan in het huidige identiteitsstelsel is er een bindend wettelijk kader. Met dit kader worden de publieke belangen van burgers en bedrijven, zoals privacy, veiligheid en betrouwbaarheid, geborgd. Deze wettelijke eisen gelden ook voor experimenten met betrekking tot digitale identiteit.
Wereldwijd wordt nagedacht over het gebruik van een betrouwbare door de overheid erkende veilige en inclusieve digitale identiteit, waarmee een persoon kan worden geïdentificeerd zonder fysiek identiteitsbewijs, met effectieve waarborgen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkene. De ontwikkelingen op dit onderwerp gaan snel; publieke en private initiatieven en combinaties daarvan worden tegelijkertijd en naast elkaar ontwikkeld.
Binnen het programma NL DIGIbeter zijn de doelstellingen en acties ten aanzien van de digitale overheid op een rij gezet. De initiatieven die eveneens vormen van digitale identiteit beproeven -zoals in het FD beschreven- zijn opgenomen in deze agenda. Het gaat om vID (virtuele identiteit) en KTDI (Known Traveler Digital Identity).
Vindt er coördinatie plaats als het gaat om de initiatieven en ontwikkelingen op het terrein van de online identiteit? Zo ja, wie heeft de coördinatie? Hoe wordt voorkomen dat er initiatieven «»ongecoördineerd»» worden gestart?
De coördinatie ten aanzien van de mogelijke ontwikkeling van een digitale identiteit ligt bij mij. Het uitgangspunt is de geactualiseerde Agenda Digitale Overheid «NL DIGIbeter».
In de actielijnen bij NL DIGIbeter heb ik over digitale identiteit opgenomen dat er vanaf 2020 geëxperimenteerd wordt met de ontwikkeling van een virtuele identiteit (vID: identiteit op je mobiele telefoon). De technische ontwikkeling wordt beproefd, we onderzoeken de gevolgen voor wet- en regelgeving en maken een business case. Ook wordt in NL DIGIbeter het experiment met «Known Traveler Digital Identity» (KTDI: makkelijker internationaal reizen) genoemd. Dit is een initiatief van het Ministerie van JenV.
Hoe verhouden de initiatieven op het gebied van online identiteit zich tot het wetsvoorstel Digitale overheid (34 972)?
De Wet digitale overheid zal regels stellen aan de betrouwbaarheidsniveaus van inlogmiddelen die worden gebruikt om in te loggen bij dienstverlening van de overheid. Tevens zullen regels worden gesteld aan de vereiste betrouwbaarheidsniveaus voor deze dienstverlening.
Deze regels, die in de komende periode nader worden uitgewerkt, worden onder meer gebaseerd op de eIDAS-verordening, die op Europees niveau eisen stelt aan inlogmiddelen, en op de Algemene Verordening Gegevensbescherming, die privacy-eisen stelt. Als inlogmiddelen aan deze eisen voldoen kunnen deze worden toegelaten als inlogmiddel voor de overheid.
Hoe verhouden de initiatieven op het gebied van online identiteit zich tot het wetsvoorstel Paspoortwet (35 047)?
In het wetsvoorstel tot wijziging van de Paspoortwet in verband met de invoering van elektronische identificatie met een publiek identificatiemiddel en het uitbreiden van het basisregister Reisdocumenten wordt het mogelijk gemaakt door middel van een functionaliteit op de identiteitskaart in te loggen op niveau hoog bij de overheid. De basis is dus een fysieke identiteit in de vorm van de identiteitskaart waarop een applet2 is geplaatst met behulp waarvan online zaken kan worden gedaan met de overheid (eNIK). Indien de voorliggende initiatieven uitmonden in een vorm van digitale/virtuele identiteit, zou elektronisch zaken doen met de overheid mogelijk zijn, mits aan alle eisen wordt voldaan en sprake is van toelating tot het publieke domein (zie bij vraag 4). De ontwikkelingen zijn zeker nog niet in het stadium dat concreet gebruik mogelijk is.
Hoe verhouden de initiatieven op het gebied van online identiteit zich tot de initiatiefnota «»Online identiteit en regie op persoonsgegevens»» (34 993)?
Het initiatief zoals beschreven in het artikel heeft met de initiatiefnota gemeen dat het de burger meer regie op zijn eigen persoonsgegevens wil geven. Een belangrijk verschil met de initiatiefnota is dat het initiatief (ook) gericht is op het verstrekken van gegevens aan partijen buiten de overheid, terwijl de initiatiefnota zich (primair) richt op verstrekking van gegevens binnen de overheid. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Hoe verhoudt dit initiatief zich tot de «»self sovereign identity»» waar het Ministerie van Justitie en Veiligheid mee bezig is, zoals beschreven in het artikel? Op welke manier heeft het digitale paspoort invloed op het initiatief bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid en bij initiatieven op andere ministeries?
Het initiatief «self souvereign identity» zoals dat is opgenomen in de digitale agenda NL DIGIbeter is een initiatief van BZK. De trajecten van JenV zien op dit moment op digitale identiteitscontrole. Het ontwikkelen van een digitale identiteit is een mogelijke volgende stap die in de toekomst voor deze trajecten relevant kan zijn. Daarbij geldt dat het kabinet in het regeerakkoord aangegeven heeft te willen investeren in digitalisering van paspoortcontroles.
In 2018 is het meerjarenprogramma «»Burgers en bedrijven in regie op hun gegevens»» gestart, wanneer ontvangt de Kamer de visie van het kabinet op «regie op gegevens», zoals toegezegd in de brief van 14 januari 2019? Hoe verhoudt deze visie zich tot het initiatief beschreven in het artikel?
De beleidsbrief Regie op Gegevens, zoals toegezegd in de brief van 14 januari 2019, is op 11 juli jl. aan de Kamer gezonden (Kamerstuk 32 761, nr. 147). Het digitaal kunnen delen van de eigen persoonsgegevens met partijen buiten de overheid is een van de kernthema’s van de visie. Zoals de beleidsbrief aangeeft kan dit op verschillende manieren. Het initiatief zoals beschreven in het artikel is één mogelijke manier die nu onderzocht wordt. Andere mogelijke manieren zijn bijvoorbeeld via een gewaarmerkte PDF (zoals in het initiatief De Blauwe Knop) of via MijnOverheid (zoals in de voorgenomen pilot voor het delen van inkomensgegevens met woningcorporaties). De verschillende manieren hebben gemeen dat ze allemaal aan de eisen moeten voldoen zoals de visie die beschrijft, bijvoorbeeld ten aanzien van privacy.
Wat is de relatie tussen de uitkomsten van het rapport »»Grip op gegevens: het stelsel van basisregistraties voor burgers en bedrijven»» van de Algemene Rekenkamer»» (29 362-281) en het initiatief, beschreven in het artikel?
In zowel het rapport van de Algemene Rekenkamer als in het voorliggend initiatief ligt het accent op de persoonsgegevens zoals die zijn vastgelegd in de basisregistraties van de overheid. Beide zijn erop gericht de regie van de burger op zijn eigen gegevens te vergroten. Uitgaand van de drie vormen van regie die het kabinet heeft onderscheiden in de beleidsbrief Regie op Gegevens van 11 juli jl., ligt het accent in het rapport van de Rekenkamer daarbij op (1) inzage in en correctie van de eigen persoonlijke gegevens en (2) het verplicht gebruik van de persoonsgegevens uit de basisregistraties en het daarmee samenhangende recht op eenmalige gegevensverstrekking. Het initiatief als beschreven in dit artikel heeft – als het gaat om het vergroten van de regie op de eigen persoonlijke gegevens – vooral betrekking op (3) het zelf kunnen bepalen welke persoonlijke gegevens (die zijn opgeslagen in hun digitale identiteitsmiddel) worden gedeeld met de betreffende dienstverlener.
Wat is de opdracht (incl. tijd en budget) die de TU Delft heeft gekregen van de Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
De TU Delft ontvangt van BZK een bijdrage van € 130.000 per jaar voor de duur van 5 jaar. Deze bijdrage is ter ondersteuning van een onderzoeksprogramma naar «self sovereign identity» op basis van blockchain technologie.
In welke mate speelt toegankelijkheid een rol bij het ontwikkelen van een digitaal paspoort? Is het digitaal paspoort op de mobiele telefoon te gebruiken op ieder veel voorkomend besturingssysteem? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin geldt voor de digitalisering van de overheidsdienstverlening dat toegankelijkheid voor alle burgers het uitgangspunt is. Ook in technische zin (bestuurssyteem). Om die reden is er een actieplan Inclusiviteit dat onder mijn verantwoordelijkheid wordt uitgevoerd. Toegankelijkheid en inclusiviteit gelden dus evenzeer voor het gebruik van identificatie- en authenticatiemiddelen in relatie tot dienstverlening door de overheid.
Het bericht 'Websites overtreden massaal cookiewallverbod' |
|
Tobias van Gent (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht over «Websites overtreden massaal cookiewallverbod»»?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraak van de Autoriteit Persoonsgegevens dat gratis websites ook gratis toegankelijk moeten zijn voor bezoekers die geen toestemming geven voor zogenaamde «tracking cookies»» ten bate van gericht adverteren? Hoe beoordeelt u deze zienswijze? Kunt u daarbij betrekken dat cookiewalls zijn ingesteld om te kunnen voldoen aan de eisen van de wet om toestemming te vragen bij het gebruik van bepaalde cookies bij gratis websites zoals nieuwswebsites?
Ja ik ben bekend met de uitspraak van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Door middel van tracking cookies (volgsoftware) kunnen bedrijven het internetgedrag van mensen volgen. Persoonlijke interesses kunnen zo worden afgeleid om vervolgens profielen van deze mensen samen te stellen en gericht te kunnen adverteren. Op grond van artikel 11.7a Telecommunicatiewet (Tw) is voor het gebruik van tracking cookies toestemming van de gebruiker vereist. Nu in artikel 11.7a van de Tw verwezen wordt naar de AVG is het begrip toestemming in de Tw gelijk aan het begrip toestemming zoals dat gedefinieerd is in de AVG. Dit betekent onder meer dat de toestemming vrijelijk moet zijn gegeven en moet voldoen aan de eisen van artikel 7 van de AVG. Artikel 7, vierde lid, van de AVG bepaalt dat bij de beoordeling van de vraag of de toestemming vrijelijk kan worden gegeven onder meer ten sterkste rekening moet worden gehouden met de vraag of voor de uitvoering van een overeenkomst (…) toestemming is vereist voor een verwerking van persoonsgegevens die niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de overeenkomst. AP komt op grond van deze bepaling tot het oordeel dat er bij gebruik van cookiewalls geen sprake is van vrijelijk gegeven toestemming en dat cookiewalls derhalve niet zijn toegestaan.
Zie voorts mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bekend met het beleid in andere Europese landen ten aanzien van deze trackingcookies en cookiewallverboden? Is dat gelijk in alle landen of zijn er verschillen op het punt van het gebruik/toestemming vragen voor of verbieden van tracking cookies en cookiewalls? Kunt u de Kamer hiervan een overzicht geven?
De zogenoemde cookiepaling is onderdeel van de Europese ePrivacy richtlijn 2002/58, die in Nederland in artikel 11.7a van de Tw is geïmplementeerd. In deze Europese richtlijn wordt geregeld wie onder welke voorwaarden gegevens van een ander mag verwerken die op diens eindapparatuur staan.
Ook in andere landen is men bezig met normuitleg over het gebruik van (tracking)cookies. In Frankrijk heeft CNIL, de Franse toezichthouder, onlangs richtlijnen vastgesteld over het gebruik van cookies/cookiewalls en het geven van toestemming. Daarin stelt CNIL dat het gebruik van een cookiewall in strijd is met de AVG omdat er dan geen sprake is van een vrijelijk verleende toestemming (artikel 2 Richtlijnen). Deze richtlijnen zijn alleen in het Frans beschikbaar.2 Ook de Engelse toezichthouder, ICO, heeft onderzoek gedaan naar het gebruik van (tracking)cookies, en dan met name in de context van «real-time bidding». Over cookiewalls stelt de ICO dat een cookiewall «is unlikely to represent valid consent», maar dat er ook andere overwegingen zijn, en wijst op het recht van vrijheid van ondernemerschap.3 Verder staat het onderwerp op de agenda van Technology Expert Subgroup van de European Data Protection Board (EDPB).
Ik beschik verder niet over een overzicht waarin het beleid of uitleg van andere Europese landen ten aanzien van tracking cookies en cookiewalls wordt weergegeven.
Voor het overige heeft de AP mij laten weten dat zij binnen de European Data Protection Board nauw samenwerkt met haar Europese collega-toezichthouders, onder meer om te komen tot gemeenschappelijke guidelines over de toepassing/uitleg van AVG-normen. Bij het bepalen van haar standpunt over cookiewalls, heeft de AP zich mede gebaseerd op de gemeenschappelijke EDPB guidelines over toestemming (Guidelines on Consent under Regulation 2016/679 (wp259rev.01)).
Hoe beoordeelt u de stelling dat een mogelijk verbod op cookiewalls in het huidige competitieve landschap het verdienmodel raakt van bedrijven? Kunt u daarbij met name ingaan op de verdienmodellen van bedrijven die content (nieuws, redactionele artikelen) produceren en deze op gratis websites aanbieden?
Ik wil vooropstellen dat het hier gaat om de bescherming van een grondrecht. Daarnaast is privacy belangrijk voor het goed functioneren van de elektronische communicatiemarkt. Als gebruikers van elektronische communicatiediensten er niet op kunnen vertrouwen dat hun privacy gewaarborgd is, zal dit het gebruik van deze diensten – met of zonder cookiewalls – aanzienlijk beperken. In die zin moeten bedrijven met businessmodellen waarbij de gebruikers twijfels hebben over hun privacybescherming, zich afvragen of ze voldoende aansluiten op de wensen en behoeftes van hun klanten.
Een cookiewall – in een competitief landschap – heeft tot gevolg dat een website of dienst alleen toegankelijk is op voorwaarde dat de gebruikers de cookies accepteren. Het is dan inderdaad de vraag of eindgebruikers hebben in dat geval een vrije keuze hebben. Daarom pleit Nederland in lijn met de motie Verhoeven voor een verbod op deze zogenoemde cookiewalls.4 Ik ben er van overtuigd dat de huidige (Europese) wettelijke kaders voldoende ruimte bieden om innovatie binnen het bedrijfsleven en een goede privacybescherming hand in hand te laten gaan.
Hoe beoordeelt u de stelling dat een mogelijk verbod op cookiewalls in het huidige competitieve landschap Nederlandse mediabedrijven op achterstand zet op grote internationale techbedrijven (bijvoorbeeld social media bedrijven) vooral omdat de laatste toestemming vragen voor gericht adverteren met gebruik van persoonsgegevens van gebruikers via algemene voorwaarden?
Op grond van artikel 11.7a, lid 1, Tw is het alleen toegestaan om cookies te plaatsen indien de gebruiker is voorzien van duidelijke en volledige informatie. Deze informatie moet in ieder geval weergeven welke informatie wordt verzameld en voor welke doeleinden deze informatie wordt gebruikt. De memorie van toelichting bij dit artikel voegt hieraan toe dat de informatie gemakkelijk te vinden moet zijn en in begrijpelijke bewoordingen gegeven.5 Als deze informatie in algemene voorwaarden wordt opgenomen is niet voldaan aan voornoemde eis om de gebruiker duidelijk te informeren.
Voor het plaatsen en lezen van cookies, met uitzondering van functionele cookies en niet-privacygevoelige analytische cookies, dient, zoals al eerder aangegeven, toestemming te worden verkregen. Het moet hier gaan om vrijelijk verleende toestemming. Rechtsgeldige toestemming voor het gebruik van cookies moet blijken uit een daar toe strekkende handeling van de eindgebruiker (klikken op een «ja» knop of verder surfen na de mededeling dat cookies zullen worden geplaatst)Toestemming kan dus niet worden verkregen via algemene voorwaarden.6
De voornoemde verplichtingen gelden niet alleen voor Nederlandse websites, maar voor een ieder die gegevens plaatst op of uitleest die zijn opgeslagen in de randapparatuur van een gebruiker. Het maakt daarbij niet uit waar deze partij gevestigd is. Bepalend is dat deze norm tot doel heeft gebruikers in Nederland te beschermen. De informatieplicht en het toestemmingsvereiste gelden derhalve voor zowel Nederlandse websites als voor internationale bedrijven die zich (mede) op Nederlandse gebruikers richten. Dat laatste kan bijvoorbeeld worden afgeleid uit de aard van de aangeboden informatie, de mogelijkheid om producten in Nederland te laten bezorgen of uit de omstandigheid dat een website in de Nederlandse taal wordt aangeboden. Hierbij is het domein van de website (.nl/.eu/.com/.net/etc.) niet doorslaggevend.
Ik ben dan ook van oordeel dat Nederlandse mediabedrijven op dit punt geen achterstand hebben op internationale bedrijven.
Waarom kan toestemming voor instrumenten om gericht te adverteren (zoals tracking cookies) niet via algemene voorwaarden geregeld worden?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u omschrijven hoe de wet- en regelgeving omtrent tracking cookies en cookiewalls in de telecommunicatiewet, de ePrivacy richtlijn en de Algemene verordening gegevensbescherming zich tot elkaar verhouden?
De bepalingen in de Tw vormen een omzetting van de Europese ePrivacy richtlijn, richtlijn nr. 2002/58. De ePrivacyrichtlijn en daarmee de Tw is een lex specialis ten opzichte van de AVG. Dit betekent dat voor zover de regels van de Tw en de AVG samenlopen de regels van de Tw voorgaan op die van de AVG. Bij het gebruik van cookies gaat het daarbij vooral om de verwerkingsgrondslagen. Op basis van de Tw mogen gegevens die via cookies zijn verkregen alleen worden verwerkt als deze verwerking nodig is voor de levering van een door de eindgebruiker gevraagde dienst of als de eindgebruiker toestemming heeft verleend.
Het begrip toestemming in de Tw is, zoals al gezegd, hetzelfde als het begrip toestemming in de AVG. Daarom zijn, zoals ook al bij het antwoord op vraag 2 is aangegeven, de eisen die de AVG stelt aan rechtsgeldige toestemming ook van toepassing bij toestemming in het kader van cookies.
Momenteel worden onderhandelingen gevoerd over een nieuwe Europese ePrivacyverordening die de huidige richtlijn zal vervangen. Het Europees parlement heeft aangegeven een expliciet verbod op cookiewalls te willen opnemen in de nieuwe ePrivacyverordening. De Raad van de Europese Unie heeft nog geen standpunt ingenomen. In lijn met de motie Verhoeven pleit Nederland in de Raad voor een verbod op deze zogenoemde cookiewalls. Met een dergelijk verbod zou -los van de interpretatie van artikel 7, vierde lid, van de AVG, onomstreden duidelijk worden bepaald dat cookiewalls niet zijn toegestaan. Zo wordt voorkomen dat er tussen de lidstaten interpretatieverschillen optreden. Hoewel de onderhandelingen in de Raad over de ePrivacyverordening nog steeds niet zijn afgerond is al wel duidelijk dat er weinig steun is voor een verbod op cookiewalls. Uiteindelijk zal veel afhangen van de onderhandelingen met het Europese parlement.
De verdenking van omkoping en corruptie bij Shell en het verschoningsrecht van bedrijfsjuristen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de Togacolumn, waarin de verdenking van corruptie en omkoping door Shell centraal staat om uiteen te zetten welke onwenselijke gevolgen het verschoningsrecht van bedrijfsjuristen kan hebben?1
Een onderscheid moet worden gemaakt tussen bedrijfsjuristen en advocaten die in dienstbetrekking werkzaam zijn. Bedrijfsjuristen kunnen zich niet beroepen op het verschoningsrecht. Nederlandse advocaten die in dienstbetrekking werkzaam zijn kunnen, blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad, (onder bepaalde omstandigheden en ten aanzien van bepaalde informatie) wel een beroep doen op het verschoningsrecht (zie de antwoorden op de vragen 3 tot en met2.
In de Togacolumn wordt gerefereerd aan het lopende strafrechtelijke onderzoek in de zaak Shell. In die specifieke situatie gaat het om 15 juristen die bij Shell in Nederland of dochterondernemingen in het buitenland werkzaam zijn en die niet in Nederland, maar in het buitenland staan ingeschreven bij een Bar-association. Het OM heeft in die zaak aan de rechter, onder andere, de vraag voorgelegd of deze 15 juristen een beroep kunnen doen op het verschoningsrecht. Gelet op het feit dat het hier een lopende strafzaak betreft die ten aanzien van deze rechtsvraag onder de rechter is, zal ik daar hier verder niet op ingaan.
In algemene zin kan ik – in relatie tot mogelijk onwenselijke gevolgen van het verschoningsrecht- wel opmerken dat het voor een goede rechtsbedeling van belang is dat rechtzoekenden zich tot een advocaat kunnen wenden en dat hetgeen zij die advocaat toevertrouwen vertrouwelijk blijft. In de rechtspraak is een toetsingskader ontwikkeld, aan de hand waarvan kan worden bepaald in welke omstandigheden kennisneming van informatie van advocaten toch mogelijk is en het verschoningsrecht aldus kan worden «doorbroken».
Tegelijkertijd moet worden voorkomen dat strafrechtelijke onderzoeken onnodige vertraging oplopen indien een beroep op het verschoningsrecht wordt gedaan. De artikelen 552a, achtste lid, en artikel 552d, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering bevatten termijnen voor de beslissing op ingestelde rechtsmiddelen tegen kennisneming van stukken van advocaten waarop mogelijk het verschoningsrecht van toepassing is. Daarnaast zal naar verwachting dit najaar een WODC-onderzoek van start gaan om nader inzicht te verkrijgen in de aard, omvang en de gevolgen van beroepen op professioneel verschoningsrecht voor doorlooptijden van strafrechtelijk onderzoek.
Ook is het afgelopen half jaar in het kader van het StartUp in Residence II – programma van mijn ministerie bezien of een technische oplossing denkbaar is om verschoningsgerechtigd materiaal door gebruik van digitale technieken snel en verifieerbaar uit omvangrijke (digitale) kantooradministraties te filteren, om zo eventueel de doorlooptijden in de opsporing te beperken. De uitkomsten van het project zullen op korte termijn met de betrokken praktijkorganisaties worden gedeeld.
Ten slotte wijs ik erop dat in het concept nieuwe Wetboek van Strafvordering, de criteria voor «doorbreking» van het verschoningsrecht worden gecodificeerd. Daarnaast wordt in het nieuwe Wetboek een procedure geïntroduceerd voor inbeslagneming van informatie die onder het verschoningsrecht valt. Daarbij wordt ook een aparte procedure opgenomen die moet worden gevolgd wanneer verschoningsgerechtigde informatie wordt aangetroffen bij andere personen en instellingen dan advocaten zelf. Het gaat dan bijvoorbeeld om correspondentie van bedrijven met hun advocaat.
Hoe ver strekt volgens u de reikwijdte van het verschoningsrecht?
Het verschoningsrecht is slechts aan enkele categorieën beroepsbeoefenaren (advocaten, notarissen, artsen, geestelijken) toegekend. De reikwijdte van het verschoningsrecht wordt bepaald door artikel 218 Sv en de jurisprudentie van de Hoge Raad. Blijkens die jurisprudentie strekt het verschoningsrecht van advocaten zich uit over «juridische dienstverlening aan personen die zich tot hem hebben gewend vanwege de hoedanigheid van advocaat».
De algemene raad van de NOvA heeft in februari 2018 aangepaste gedragsregels vastgesteld waarin – in lijn met de jurisprudentie van de Hoge Raad – met betrekking tot de in acht te nemen vertrouwelijkheid is gerefereerd aan het feit dat bepalend voor de vraag of het verschoningsrecht van toepassing is of het gaat om informatie die een advocaat is toevertrouwd in zijn hoedanigheid van advocaat. Daarbij is met voorbeelden duidelijk gemaakt in welke gevallen een beroep op die vertrouwelijkheid niet aan de orde is, bijvoorbeeld omdat de informatie de advocaat niet «als zodanig is toevertrouwd».
Klopt het dat het verschoningsrecht in Nederland zo ruim wordt opgevat dat ook alle als advocaat beëdigde bedrijfsjuristen die in loondienst zijn hier onder vallen waardoor alle vormen van communicatie die aan deze advocaten zijn toevertrouwd geheim gehouden mogen worden en als gevolg daarvan buiten het opsporingsonderzoek mogen blijven, ook als het gaat om documenten die bij de verdachte partij in beslag zijn genomen?
In zijn uitspraak van 15 maart 2013 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat «gezien de Nederlandse praktijk en de waarborgen die aldus in Nederland omtrent de wijze van praktijkuitoefening van advocaten in dienstbetrekking bestaan» er «geen grond is om aan een advocaat het verschoningsrecht te ontzeggen op grond van het enkele feit dat hij in dienstbetrekking werkzaam is».3
Dat neemt niet weg dat ook ten aanzien van advocaten in dienstbetrekking geldt dat hun verschoningsrecht zich slechts uitstrekt over «advocatuurlijke» werkzaamheden. Niet alle informatie die met hen gewisseld wordt, valt dus zonder meer onder het verschoningsrecht. Daar komt bij dat, voor zover de advocaat zelf betrokken is bij de strafbare feiten, mogelijk een doorbreking van het verschoningsrecht aan de orde kan zijn. Ook voorwerpen waarmee een strafbaar feit is gepleegd of waar het strafbare feit betrekking op heeft, kunnen altijd in beslag genomen worden.4 Zie verder het antwoord op vraag 1.
Op grond van de Verordening op de advocatuur heeft de NOvA bovendien strikte voorwaarden gesteld aan het als Nederlandse advocaat werkzaam zijn bij een werkgever. Zo moet de werkgever zich conform de bepalingen van een professioneel statuut jegens de betreffende advocaat verbinden de onafhankelijke praktijkuitoefening te eerbiedigen en de ongestoorde naleving van de beroeps- en gedragsregels als advocaat te bevorderen (artikel 5.12 van de verordening op de advocatuur). Het professionele statuut beschermt de onafhankelijke beroepsuitoefening van de advocaat tegen ongewenste beïnvloeding door zijn werkgever met wie per definitie een hiërarchische verhouding bestaat. Deze en andere bepalingen hebben tot doel te bereiken dat de betreffende advocaat de rechtspraktijk conform de kernwaarden van de advocatuur in onafhankelijkheid kan uitoefenen en dat er geen verschillende regimes gehanteerd worden. De deken en de tuchtrechter zien hier bij Nederlandse advocaten in loondienst op toe.
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven is een van de vragen die aan de rechter is voorgelegd hoe in dit verband moet worden omgegaan met juristen die in het buitenland staan ingeschreven bij een Bar-association.
Als uw antwoord op de vorige vraag bevestigend luidt, vindt u het gevolg wenselijk dat, bijvoorbeeld in het geval van Shell die 14 bedrijfsjuristen in loondienst heeft, alles waar deze loondienstadvocaten bij worden betrokken, al staan ze in de cc van een email, onder de vertrouwelijkheid van het verschoningsrecht valt?
Zoals gezegd kan ik niet ingaan op de aangehaalde zaak, omdat er sprake is van een lopend strafrechtelijk onderzoek.
Verder valt, zoals in antwoord op vraag 3 beschreven, niet alle informatie die met een Nederlandse advocaat (in loondienst) gewisseld wordt onder het verschoningsrecht. Het enkele feit dat een advocaat in de cc van emailverkeer is gezet, maakt nog niet dat die informatie daarmee ook onder het verschoningsrecht valt, zo volgt ook uit de jurisprudentie van de Hoge Raad. Zoals in antwoord op vraag 2 aan de orde kwam, heeft de NOvA de gedragsgregels in februari 2018 aangepast. Daarbij is met voorbeelden duidelijk gemaakt in welke gevallen een beroep op die vertrouwelijkheid niet aan de orde is. Het gaat dan bijvoorbeeld om het «inkopiëren» van een advocaat in de cc-regel van een e-mail met geen ander doel dan de inhoud van de e-mail onder de vertrouwelijkheid te brengen of het laten deelnemen van een advocaat aan een gesprek met het enige doel om wat tijdens het gesprek ter tafel komt vertrouwelijk te laten zijn.
Is het verschoningsrecht volgens u ooit zo bedoeld, namelijk dat een machtige multinational zich kan verschuilen achter een legertje advocaten die voor hun inkomsten geheel en uitsluitend afhankelijk zijn van de verdachte?
Het verschoningsrecht is bedoeld om te garanderen dat eenieder in vertrouwen toegang kan krijgen tot een advocaat. In het antwoord op de vragen 1 t/m 4 ben ik ingegaan op de reikwijdte van het verschoningsrecht.
Ziet u, al dan niet naar aanleiding van de in de column beschreven Europese rechtspraak, aanleiding de in Nederland ontstane praktijk eens tegen het licht te houden en te bezien of de huidige reikwijdte van het verschoningsrecht van advocaten in loondienst te rechtvaardigen blijft of aangepast moet worden?
Daartoe zie ik – gelet op mijn hiervoor gegeven antwoorden – op dit moment geen aanleiding.
Venezolaans conflictgoud dat via Curaçao en Aruba wordt verhandeld |
|
Nevin Özütok (GL), Bram van Ojik (GL), Isabelle Diks (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u de berichten dat goud uit Venezuela nog steeds via Curaçao (ondanks een verbod) en Aruba wordt verhandeld?1 Zo ja, kloppen deze berichten?
De berichten zijn mij bekend. Van de autoriteiten van Curaçao heb ik vernomen dat de invoer, uitvoer en doorvoer van goud uit Venezuela bij ministeriële regeling per 21 juni 2019 met onmiddellijke ingang is verboden. Ook Aruba heeft middels een ministeriële regeling, d.d. 25 juli 2019, besloten alle invoer, uitvoer en doorvoer van goud direct en indirect afkomstig uit Venezuela te verbieden. Deze ministeriële regeling is op 26 juli 2019 in werking getreden.
Heeft u zicht op de aard en omvang van de handel in goud in Caribisch Nederland en op Sint Maarten?
Van de aard en omvang van de handel in goud op Sint Maarten zijn mij, ondanks navraag bij de regering van Sint Maarten, op dit moment geen cijfers bekend. Waar het gaat om de handel in goud in Caribisch Nederland, geldt dat goud zowel bij invoer als uitvoer via de normale aangifteprocedure dient te worden aangegeven. Het Ministerie van Financiën heeft laten weten dat in de laatste 5 jaar in Caribisch Nederland geen aangifte van invoer van goud heeft plaatsgevonden vanuit Venezuela.
Kunt u verklaren hoe het mogelijk is dat Curaçao de afgelopen vijf jaar ten minste respectievelijk 130.000 kg exporteerde en Aruba in de afgelopen twee jaar bijna 30.000 kg verhandelde, terwijl Curaçao noch Aruba over goudmijnen beschikken?
De autoriteiten van Aruba en Curaçao hebben bij de beantwoording van de Kamervragen van het lid Van Raak (SP) d.d. 8 februari 20182 en 9 april 20183 eerder laten weten dat het niet gaat om de export van goud, maar om doorvoer van goud. De handel in goud is in principe ook niet verboden, mits het goud beschikt over de juiste certificaten en documenten en wordt voldaan aan de nationale douanewet- en regelgeving.
Is de legale herkomst van deze grote hoeveelheden goud vastgesteld en is gegarandeerd dat dit goud niet via de landen wordt witgewassen? Zo nee, welke maatregelen zijn hiertegen getroffen?
In het kader van bestrijding van witwassen is het van belang dat edelmetalen beschikken over betrouwbare certificaten en de juiste (uitvoer)documenten en dat deze voldoen aan de douanewet- en regelgeving van het betreffende deel van het Koninkrijk. Nadat het Recherche Samenwerking Team (RST) in 2018 een partij goud in beslag heeft genomen op Aruba, heeft Aruba het beleid met het oog op de bestrijding van witwassen omtrent in-, uit-, en doorvoer van edelmetalen per april 2018 aangepast. Zo moet het Openbaar Ministerie sindsdien worden ingelicht bij transporten van edelmetalen van 1 kilo of meer. Na die tijd zijn er nog vier zendingen geregistreerd die via Aruba zijn doorgevoerd. De Arubaanse autoriteiten hebben laten weten dat alle vier de zendingen voldeden aan de nodige douaneformaliteiten voor doorvoer. Omdat desondanks nog altijd de nodige zorg en aandacht bestond over de herkomst van Venezolaans goud, hebben Aruba en Curaçao zoals vermeld in het antwoord op vraag 1 de invoer, uitvoer en doorvoer van goud uit Venezuela inmiddels helemaal verboden.
Hoe verhoudt het via Curaçao en Aruba en mogelijk andere Caribische delen van het Koninkrijk verhandelen van Venezolaans conflictgoud zich tot de Nederlandse erkenning van de heer Guaidó als Venezolaanse president en het door Nederland in 2017 opgestelde Goudconvenant, waarin wordt beloofd dat de ondertekenaars zich zullen houden aan de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO-richtlijnen) en VN Guiding Principles for Business and Human Rights voor maatschappelijk verantwoord ondernemen?
Het Koninkrijk heeft Juan Guaidó erkend als interim-president van Venezuela met als doel het organiseren van vrije en eerlijke verkiezingen. Door de huidige politieke patstelling blijven verkiezingen vooralsnog uit. Het effectief gezag ligt voor het grootste deel bij het Maduro-bewind. Om de druk op het Maduro-bewind op te voeren heeft de Europese Unie een sanctieregime ingesteld. Zo is er een wapenembargo en zijn er persoonsgerichte sancties ingesteld tegen hooggeplaatste individuen die zich schuldig maken aan ondermijning van de democratie en mensenrechtenschendingen. Sectorale sancties maken geen deel uit van het EU-sanctieregime.
Het doel van de ondertekenaars van het Goudconvenant (de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, bedrijven uit de Nederlandse goudsector en maatschappelijke organisaties) is om door middel van gepaste zorgvuldigheid (due diligence) te werken aan een verantwoorde waardeketen voor goud. De afspraken in het convenant zijn gebaseerd op de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Volgens deze richtlijnen moeten bedrijven hun ketenverantwoordelijkheid vormgeven door mogelijke risico’s in hun keten te identificeren, voorkomen of mitigeren, en daarover rekenschap af te leggen. Uit de rapportages over de twee jaar sinds de ondertekening van het goudconvenant is geen verband gebleken met goud uit Venezuela. In het kader van het goudconvenant en het bredere beleid op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen brengt de rijksoverheid verantwoorde grondstofwinning internationaal onder de aandacht. Zo zet de overheid zich in voor het terugdringen van kwikgebruik in goudwinning via het Minamataverdrag. Ook bracht de rijksoverheid het verantwoorde grondstofwinning en het goudconvenant het afgelopen jaar onder de aandacht bij de conferentie SDGs and Initiatives for Sustainsble Global Value Chains op 30 oktober 2018 en het jaarlijkse OESO-forum voor verantwoorde mineralen in april.
Deelt u de mening dat Venezuela zich in geen enkel opzicht houdt aan de vereisten voor maatschappelijk verantwoord ondernemen en dat Venezuela zich schuldig maakt aan illegale mijnbouw, onderdrukking en uitbuiting? Zo ja, moet hieruit niet worden afgeleid dat Venezolaans goud al sinds 2017 niet verhandeld had mogen worden?
Uit de berichtgeving over goud uit Venezuela en het rapport van de International Crisis Group van februari 20194 leid ik af dat de goudwinning in het zuiden van Venezuela de laatste jaren plaatsvindt onder toezicht of controle van gewapende groepen. Daarmee valt dit gebied onder de definitie van conflict- en hoogrisicogebieden in lijn met de Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas die op de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen voortbouwt. Dit betekent dat bedrijven extra alert moeten zijn bij de import van of handel in goud uit Venezuela. Bedrijven die goud uit conflict- en hoog risicogebieden importeren of verhandelen, of uit een land waarvan bekend is dat het goud uit dergelijke gebieden doorvoert, dienen een risico-beheersplan op te stellen en uit te voeren. Zowel de OESO-richtlijnen als de UNGP’s schrijven voor dat bedrijven risico’s in de keten moeten identificeren, voorkomen of mitigeren, en zien uitsluiting als laatste optie.
Welke maatregelen neemt u zich voor om, in goed onderling overleg met de Caribische delen van het Koninkrijk en Caribisch Nederland, de invoer, doorvoer en handel in Venezolaans conflictgoud te bestrijden om te voorkomen dat Nederland de handel in conflictmineralen en daarmee indirect samenhangende mensenrechtenschendingen in Venezuela mogelijk maakt?
Zoals reeds gemeld hebben Aruba en Curaçao de invoer, uitvoer en doorvoer van goud uit Venezuela inmiddels helemaal verboden.
De Nederlandse overheid heeft de verantwoordelijkheid bedrijven in internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen te stimuleren. Die verantwoordelijkheid neemt de overheid in de goudsector door afspraken te maken met de Nederlandse bedrijven in de sector en door ten uitvoerlegging van de EU-conflictmineralenverordening die op 1 januari 2021 in werking treedt voor Nederland. De verordening verplicht importeurs van tin, tantaal, wolfraam, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden gepaste zorgvuldigheid in de toeleveringsketen toe te passen en daarover jaarlijks te rapporteren. De Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) is aangesteld als bevoegde autoriteit om toezicht te houden op de naleving van de verordening in Nederland.
Hoe wordt voorkomen dat conflictmineralen uit Venezuela op andere wijze via Nederland worden verhandeld?
Zie antwoord vraag 7.