Het bericht dat de burgemeester van Amsterdam overwoog activisten op de Universiteit van Amsterdam (UvA) een eigen universiteitsgebouw te geven |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eppo Bruins (CU), van Weel |
|
|
Bent u bekend met het artikel «burgemeester Halsema overwoog activisten op UvA eigen universiteitsgebouw te geven»?1
Ja.
Hoe reflecteert u op de berichtgeving dat de Amsterdamse burgemeester tijdens de universiteitsrellen in mei jongstleden onacceptabele adviezen heeft gegeven aan de UvA, door hen voor te leggen een universiteitsgebouw uit te leveren aan de activisten?
Gezien mijn rol als stelselverantwoordelijke voor onderwijs is het is niet aan mij om dat te beoordelen. De lokale driehoek is verantwoordelijk voor de veiligheid rond demonstraties en acties waarbij de wet wordt overtreden, in dit geval in nauw overleg met de UvA.
Hoe kijkt u naar de daarop volgende instemmende reactie en hiermee de welwillendheid van het UvA-bestuur om toe te geven aan de eisen van de relschoppers?
In het nieuwsartikel staat dat het college van bestuur een «dialoogruimte» wilde inrichten voor iedereen om tot een veilig debat te kunnen komen, op voorwaarde dat de bezetters vertrokken. Onderwijsinstellingen in Nederland kennen een lange rijke geschiedenis van vrijheid van meningsuiting en academische vrijheid en zijn juist daarom de plekken van open dialoog. Studenten en medewerkers krijgen de ruimte om zich te uiten en door middel van feiten en onderbouwing met elkaar in discussie te gaan. Het zijn plekken waar je het met elkaar oneens mag zijn op basis van woorden en argumenten, maar altijd op respectvolle wijze. Bezettingen keur ik af maar het aanbod tot het inrichten van een dialoogruimte kan passen binnen de traditie van een open dialoog. Het is in dit specifieke geval aan het bestuur van de UvA om dit te beoordelen.
Hoe reageert u op het voorstel van de UvA om alle banden met Israëlische instituten twee weken te bevriezen, als tegemoetkoming aan de activisten?
Eind mei heeft het college van bestuur aangekondigd het bestaande kader voor samenwerking met derden zodanig aan te vullen dat het beter bruikbaar is voor de beoordeling van samenwerking met partijen in oorlogsgebieden. De universiteit stelt dat de ruimte voor vrije wetenschappelijke samenwerking een groot goed is maar ze wil via samenwerking niet betrokken raken bij mensenrechtenschendingen of oorlogsmisdrijven. Daarbij heeft het college ook besloten dat de UvA geen nieuwe samenwerkingen aangaat met instellingen in alle gebieden die in oorlog verkeren totdat het ethisch kader is aangepast. Dit besluit geldt dus niet exclusief voor Israël en is een tijdelijke maatregel totdat het ethisch kader is aangepast. Bestaande samenwerkingen worden gecontinueerd.
Het aangaan, opschorten, pauzeren of stopzetten van samenwerkingen op institutioneel niveau met externe partijen is aan het instellingsbestuur. Dit past bij de autonomie die instellingen hebben om dit soort besluiten zelfstandig te nemen. Daarbij wordt van hen verwacht dat zij deze samenwerkingsverbanden zorgvuldig aangaan en toetsen aan de wettelijke kaders en geldende sanctieregimes. En deze ook beoordelen op mogelijke risico’s in het kader van kennisveiligheid en de uitgangspunten meewegen die ik als bijlage bij mijn brief aan uw kamer heb meegestuurd over de «stand van zaken omtrent de veiligheid op universiteiten en hogescholen» van 31 mei jl. Hierin wijs ik onder andere op het belang van landenneutraliteit, ruimte voor science diplomacy, borgen van privacy en het in acht nemen van de gedragscode wetenschappelijke integriteit.2
Kunt u bevestigen of ontkennen dat er heulende universiteitsdocenten zijn geweest die gedreigd hebben te stoppen met het geven van cijfers en het laten uitvallen van colleges indien de eisen van de relschoppers niet werden ingewilligd?
Ik heb uit het artikel vernomen dat de activisten hiermee zouden hebben gedreigd. Of en zo ja hoeveel docenten dit ondersteunden is mij en de UvA niet bekend. Volgens de UvA betrof het hier een oproep in een nieuwsbrief van de FNV.3
Kunt u ingaan op de schadepost van 1,5 miljoen euro die in het artikel «nattevingerwerk» genoemd wordt en toezeggen dat er een accurate uiteenzetting van de totale schade wordt gemaakt?
De UvA heeft op het moment van dat bericht een eerste grove inschatting moeten maken van de schade en is nog bezig met het inventariseren van de definitieve schade. De totale omvang van de schade was op dat moment moeilijk in te schatten, omdat deze uiteen valt in verschillende elementen. Zo zijn er vanwege het bekladden of het vernielen van inboedel (personeels)kosten gemaakt voor bijvoorbeeld het schoonmaken en weghalen van verf of het herstellen van sloten. Ook is er aanvullende beveiliging ingehuurd.
In hoeverre bent u bereid de schade – van iedere omvang – te verhalen op de relschoppers? Hoe bent u van plan dit te realiseren?
Het verhalen van schade is aan de instelling zelf. Ik vind het daarbij wel belangrijk dat instellingen aangifte doen bij strafbare feiten, zoals vernielingen.
Schade kan op verschillende manieren worden verhaald. In de eerste plaats kan een beroep worden gedaan op verzekeraars indien de betreffende universiteit een polis heeft afgesloten. Verzekeraars kunnen vervolgens een civiele procedure starten om zo te proberen het door hen uitgekeerde bedrag te verhalen op de dader via het zogenaamde regresrecht.
Een vordering tot schadevergoeding kan ook tussen veroorzaker en gedupeerde onderling worden afgehandeld. Een civielrechtelijke procedure kan worden gestart als partijen er onderling niet uitkomen. Als de dader strafrechtelijk wordt vervolgd, kan een benadeelde partij zich met zijn schade voegen in het strafproces. De strafrechter beslist dan over de ingediende schadevordering.
Voorwaarde voor het verhalen van schade is in alle gevallen dat duidelijk is wie welke schade heeft aangebracht. Als meerdere personen verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor toegebrachte schade, kan iedere deelnemer van die groep voor de hele schade aansprakelijk worden gesteld.
Naar aanleiding van de motie van de leden Van Nispen en Knops voor de oprichting van een landelijk fonds, waarin veroordeelden geld zouden moeten storten ter vergoeding van schade aan gedupeerden, is de Minister van Justitie en Veiligheid bezig met een verkenning van de mogelijkheden.4 Zie hierover bijlage 2 van het Eerste Halfjaarbericht politie 2023.5
Hoe schat u heden de veiligheid in van alle, en in het bijzonder joodse studenten? Zijn er uws inziens genoeg maatregelen getroffen om deze te waarborgen?
Alle studenten moeten zich veilig kunnen voelen op de campus. Maar dit is niet overal het geval, in het bijzonder niet onder Joodse studenten en de protesten spelen daarin zeker een rol. In het kader van deze protesten hebben de universiteiten en hogescholen in hun gezamenlijke Richtlijn protesten nogmaals benadrukt dat iedereen zich veilig moet voelen. Wet- en regelgeving en de huis- en gedragsregels van instellingen dienen te allen tijde, dus ook bij protesten, te worden gerespecteerd. Van strafbare feiten, zoals bedreiging en geweld, doen universiteiten en hogescholen altijd aangifte. Ik spreek waar nodig de instellingen ook aan om op deze manier de veiligheid van studenten te borgen.
Kunt u uitweiden over hoe u, mede in het licht van de universiteitsrellen, uitvoering geeft aan de aangenomen motie-Eerdmans over zich maximaal inspannen voor het intrekken van studentenvisa van studenten die afkomstig zijn van buiten de Europese Unie en een gevaar zijn voor de openbare orde (Kamerstuk 29 240, nr. 144)?
Zoals in de appreciatie van de desbetreffende motie6 is aangegeven, zal – wanneer een student van buiten de EU een gevaar vormt voor de openbare orde – diens verblijfsvergunning door de IND worden ingetrokken wanneer dit past binnen de zogenoemde glijdende schaal en het evenredigheidsbeginsel. Hiermee wordt uitvoering geven aan de motie.
Deelt u de mening dat het toegeven van lokale autoriteiten aan ordeverstoorders in toenemende mate voorbijgaat aan de verankerde bepalingen van het demonstratierecht? Kunt u uw zorgen hierover kenbaar maken?
Demonstreren is een grondrecht en daarmee een groot goed, maar het is geen vrijbrief voor het plegen van geweld en vernieling. De burgemeester is verantwoordelijk voor de openbare orde en kan voorwaarden stellen aan een demonstratie op basis van de Wet openbare manifestaties. Als gestelde voorwaarden worden overtreden, kan het lokale gezag optreden. Het is daarom niet aan mij om daarover te oordelen.
In het regeerprogramma is opgenomen dat er bij demonstreren een scherper onderscheid gemaakt gaat worden tussen (vreedzaam) demonstreren en orde verstorende acties. Demonstreren is een grondrecht maar wanordelijkheden, bedreigingen tegen anderen of openbaar geweld waar demonstranten over de grenzen van het strafrecht heen gaan zijn onacceptabel. Met burgemeesters, politie, OM en anderen die een bijdrage kunnen leveren wordt gesproken over een optimale mix van maatregelen om enerzijds vreedzame demonstraties te faciliteren en anderzijds ook kordaat op te kunnen treden tegen diegenen die zich niet aan de wet houden. Notoire relschoppers worden hard aangepakt.
Zoals eerder dit jaar is aangekondigd zal het WODC in het kader van het demonstratierecht onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor een versteviging van het handelingsperspectief van alle betrokkenen en de bestendigheid van het wettelijk kader. In het bijzonder zal aandacht zijn voor twee typen situaties:7 de categorie van ontwrichtende demonstraties en8 de categorie van acties waarbij het demonstratierecht tegenover andere beschermingswaardige grondrechten komt te staan of de nationale veiligheid in het gedrang kan komen. Naar verwachting zal dit onderzoek in de zomer van 2025 afgerond worden waarna de uitkomsten met de Kamer worden gedeeld.
Het bericht 'Drugscriminelen in hele land actief met hypotheekfraude' |
|
Ingrid Michon (VVD), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Eelco Heinen (VVD), van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Drugscriminelen in hele land actief met hypotheekfraude» d.d. 2 september 2024? Wat is uw reactie op dit artikel?1
Ja. De reactie op dit artikel vindt u in de antwoorden op onderstaande vragen.
Herkent u het geschetste beeld dat drugscriminelen op grote schaal hypotheken afsluiten met vervalste papieren en vervolgens vooral arbeidsmigranten huisvesten?
De ministeries van Justitie en Veiligheid en Financiën hebben zich naar aanleiding van de signalen in de media door de politie nader laten informeren over wat de politie ziet op hypotheekfraude. Bij het antwoord op vraag 4 en 5 wordt nader ingegaan op wat de politie ziet. Daarnaast is ook gesproken met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), het Verbond van Verzekeraars (VvV)2 en de Stichting Fraudebestrijding Hypotheken (SFH)3. Uit deze gesprekken kwam naar voren dat deze partijen in hun praktijk regelmatig verschillende vormen van (pogingen tot) hypotheekfraude tegenkomen. De signalen vanuit de politie en de private partijen sluiten hier op elkaar aan. Het Openbaar Ministerie herkent het beeld dat de politie schetst. De acties die zullen worden ingezet naar aanleiding van de signalen worden benoemd in het antwoord op vraag 7.
Bij het Ministerie van VRO zijn er binnen het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV) en ook bij Justitie en Veiligheid verontrustende signalen vanuit de gemeente Zaanstad over hypotheekfraude binnengekomen. Hierbij zetten criminelen op grote schaal Bulgaarse arbeidsmigranten in om, gebruikmakend van hypotheekfraude, woningen aan te kopen. Deze woningen worden vervolgens benut voor de verhuur van matrassen aan de groep Bulgaarse arbeidsmigranten. Dit leidt tot overbewoning en overlast, met name in het stadsdeel Zaandam-Oost, waar het woon-en leefklimaat al ernstig onder druk staat. Daarnaast bestaat het verdienmodel voor de criminelen naast hypotheekfraude uit de opbrengsten van de verhuur van matrassen in deze woningen. De gemeente Zaanstad treedt handhavend op tegen overlast en misstanden bij het huisvesten van arbeidsmigranten, op basis van de binnengekomen signalen. De Minister van VRO werkt in het kader van het NPLV aan een Rijksbrede aanpak – aanvullend op de lokale inzet in Zaanstad.
Welke signalen heeft u gekregen over grootschalige hypotheekfraude in het hele land? Heeft dit reeds tot actie geleid? Bent u bereid verder onderzoek hiernaar te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe werkt het witwassen via deze hypotheekfraude precies?
Hypotheekfraude is een vorm van fraude waarbij er onjuiste of misleidende informatie wordt verstrekt bij het aanvragen van een hypotheek. Dit kan op verschillende manieren gebeuren. De aanvrager verstrekt valse gegevens over zijn/haar inkomen, vermogen of schulden. Dit kan gebeuren door middel van bijvoorbeeld (door een intermediair) vervalste loonstrookjes, belastingaangiftes, bankafschriften of vervalsing jaarcijfers (in geval van inkomen uit een onderneming). Hierdoor lijkt het alsof de aanvrager een hogere hypotheek kan dragen dan in werkelijkheid mogelijk is. Met behulp van de ontvangen hypotheek kunnen deze personen een huis kopen. Het aflossen van de hypotheeklasten zelf kan ook gebeuren met crimineel en/of zwart geld.
Bent u het eens met de Amsterdamse politiechef dat het landelijke beeld «schrikbarend» is en kan aangegeven worden wat het beeld is?
De politie geeft aan dat de werkwijze, zoals geschetst in het antwoord op vraag 4, door het hele land gezien wordt. De politie schat in dat het landelijk gaat om ruim 8.000 woningen. We vinden dit zorgelijk. Dit signaal past ook bij het bekende beeld dat financieel gewin een belangrijke drijfveer is van criminelen, en dat ze daarvoor ons (financieel) systeem en (maatschappelijke) structuren misbruiken. Bij het antwoord op vraag 7 wordt ingegaan op de ingezette acties.
De VVD vindt het belangrijk dat verschillende vormen van fraude kunnen worden tegengegaan en drugscriminelen de pas afgesneden kunnen worden, welke aanpak is er op dit moment voor deze fraude?
Hypotheekfraude is een vorm van fraude, en is in de opzet vergelijkbaar met andere soorten fraude, waarbij het draait om het verstrekken van onjuiste of valse informatie om financieel voordeel te behalen. Fraude, waaronder hypotheekfraude, dient zo veel mogelijk te worden voorkomen en indien nodig en mogelijk te worden bestreden. Wanneer sprake is van een vermoeden van een strafbaar feit dan kunnen hypotheekverstrekkers of andere betrokken partijen aangifte doen bij de politie. De politie en het OM kunnen dan een strafrechtelijk onderzoek instellen.
Elke eenheid van de politie beschikt over een FinEc-team met daarin opgenomen financieel specialisten. Zij zijn de teams die de grootschalige hypotheekfraudes kunnen opsporen en aanpakken. In het kader van de aanpak van financieel-economische criminaliteit en ondermijning richt het strafrechtelijk onderzoek zich geregeld op vormen van horizontale fraude, zoals hypotheekfraude, verzekeringsfraude, vastgoedfraude en fraude met namaakartikelen. In de fraudemonitor van 2021 en 2022 zijn hierover cijfers gegeven. De volgende fraudemonitor ziet op de jaren 2023–2024 en ontvangt uw Kamer eind 2025. De politie voert ook bewustwordings- en stopgesprekken met onder andere aanbieders van hypothecair krediet of van specifieke producten zoals zakelijke verhuurhypotheken, om het bewustzijn onder deze groep van de risico’s van het financieren van ongewenste cliënten met betrekking tot fraude en witwassen te verhogen
Via het bij vraag 3 al toegelichte SFH kunnen hypotheekverstrekkers samenwerken bij fraudeonderzoeken, volgens het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen.
Tot slot geldt ook de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme voor hypotheekverstrekkers. Op grond hiervan dienen zij cliëntonderzoek uit te voeren, en in voorkomende gevallen melding te maken van ongebruikelijke transacties bij de Financial Intelligence Unit Nederland (FIU-NL.)
Banken herkennen het probleem en willen overleg over oplossingen, welke oplossingen zien de banken voor dit probleem? Welke oplossingen ziet u voor dit probleem?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Financiën hebben gesproken met de NVB, VvV en de SFH. Uit het gesprek kwam naar voren dat NVB, VvV en de SFH een check van het inkomen via de Belastingdienst zien als de enige effectieve oplossing voor het voorkomen van hypotheekfraude met inkomensgegevens. Bij het antwoord op vraag 8 wordt geschetst hoe aan dit signaal vervolg wordt gegeven.
Daarnaast hebben de NVB, VvV en SFH aangegeven ook andere oplossingen te zien om andere vormen van hypotheekfraude, bijvoorbeeld fraude met identiteitsgegevens, tegen te gaan, op basis van oudere pilots en initiatieven waar geen vervolg aan is gegeven. Hierbij valt te denken aan het delen van signalen vanuit de opsporing, de introductie van een centraal punt voor aangiftes voor hypotheekfraude en samenwerking met gemeenten. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid zal samen met de NVB, VvV en SFH, en waar relevant in overleg met het Ministerie van Financiën, deze mogelijkheden nader onderzoeken en beoordelen.
De Minister van Justitie en Veiligheid verkent momenteel hoe de verstrekking van politiegegevens aan partijen die op grond van de Wwft een poortwachtersfunctie hebben, verbeterd kan worden, door de huidige wettelijke mogelijkheden in het Besluit politiegegevens onder de loep te nemen. Achterliggende doel is om deze financiële instellingen zo goed mogelijk in staat te stellen eigen acties en maatregelen te nemen om (hypotheek)fraude aan te pakken. Verder wordt gewerkt aan een Rijksbreed anti-corruptiebeleid, waarbij ook de financiële sector zal worden betrokken.
Tot slot zal de Minister van Justitie en Veiligheid in overleg met de politie bezien of en hoe kennis over nieuwe modus operandi met de hypotheekverstrekkers en SFH gedeeld kan worden, zodat zij hier beter rekening mee kunnen houden in hun praktijk.
Hoe kijkt u naar de suggesties in het artikel om banken bij de Belastingdienst te laten controleren of de inkomsten wel kloppen? Hoe kijkt u naar een betere controle op KvK-inschrijvingen en het controleren van de deponeringsplicht? Bent u bereid dit verder te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo ja, op welke termijn?
Op dit moment is er geen wettelijke grondslag op grond waarvan de Belastingdienst inkomensgegevens kan delen met bijvoorbeeld hypotheekverstrekkers. De Minister van Justitie en Veiligheid zal samen met de Staatssecretaris van Fiscaliteit & Belastingdienst de doeltreffendheid, doelmatigheid en uitvoerbaarheid hiervan nader verkennen en vervolgens uw Kamer informeren over de conclusie. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de Kamermotie van de leden Mutluer en Six Dijkstra.4
Zoals de Minister van Economische Zaken ook in de voortgangsbrief over de Datavisie Handelsregister van 8 mei jl. heeft toegelicht, onderzoekt het kabinet mogelijkheden om de Kamer van Koophandel (KvK) meer ruimte te geven om bij twijfel een inschrijving of mutatie in het Handelsregister voor nader onderzoek tijdelijk aan te houden en zo nodig te weigeren. Op basis van de Handelsregisterwet dienen belangrijke bedrijfsgegevens sowieso te allen tijde juist en volledig te zijn ingeschreven in het handelsregister. Overtreding van deze verplichting is een economisch delict. De opsporing van deze economische delicten is belegd bij Bureau Economische Handhaving (BEH). Het Openbaar Ministerie en BEH hebben afspraken gemaakt over het aantal zaken dat wordt opgepakt
Het kabinet wijst tevens op de controlerol van de notaris die de entiteit opricht. Vanaf 1 oktober 2024 mogen notarissen zoeken op natuurlijk persoon in het Handelsregister. Dit ter versterking van hun poortwachtersfunctie.
Welke maatregelen kunnen deze vorm van fraude en witwassen tegengaan? Wanneer kunnen die maatregelen effectief ingezet worden?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid in overleg te gaan met de banken en over de uitkomsten van dit overleg de Tweede Kamer op korte termijn te informeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Het gesprek met NVB, VvV en SFH is reeds gevoerd en met de beantwoording van vraag 7 is aangegeven welke stappen, mede naar aanleiding van het gevoerde gesprek, worden gezet.
Gemeenten beschikken ook over veel gegevens waarbij er een link gelegd zou kunnen worden tussen criminele activiteiten en hypotheekfraude. Welke maatregelen kunnen gemeenten treffen in het kader van informatiedeling met betrokken partijen? Is het mogelijk dat er vanuit lokale driehoeken actiever aan informatiedeling wordt gedaan met banken?
Ik ben bekend met de wens vanuit hypotheekverstrekkers om informatie direct vanuit gemeenten te ontvangen wanneer criminele activiteiten geconstateerd of vermoed worden bij panden waarop een hypotheek berust. Zoals bijvoorbeeld het geval is bij het opleggen van een bestuurlijke sluiting. Tijdens Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC), waar ook de NVB en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten aan deelnemen, is dit vraagstuk omtrent informatiedeling op 27 mei jl. besproken.
Er is toen aan de leden van het NPC toegelicht dat hypotheekverstrekkers via het Kadaster reeds kunnen nagaan of op een pand een beperking rust; gezien de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken (Wkpb) voorschrijft dat een beperking (waaronder een bestuurlijke sluiting) publieke informatie is en door gemeenten in het Kadaster moet worden opgenomen.
De wens van SFH is dat hypotheekverstrekkers ook als «belanghebbende» worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Dit acht ik niet wenselijk. Naast juridische beperkingen (vanwege het subsidiariteitsbeginsel) is het verstrekken van informatie ook onwenselijk, omdat het niet proportioneel is en daarnaast de gevolgen onevenredig hard kunnen uitpakken voor de betrokkene(n). Ook bestaat het risico dat het instrumentarium van de bestuurlijke sluiting onder druk komt te staan, omdat de burgemeester de gevolgen van een sluiting moet meewegen in zijn besluit óm te sluiten.
In Amsterdam is dit jaar gestart met een Integraal Financieel Team. Een team van FIOD, Politie en OM, dat werkt binnen de integrale aanpak door het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (RIEC). Wat zijn de eerste resultaten van dit team? Kan deze werkwijze breder worden uitgerold bij de andere RIEC’s?
Het Integraal Financieel (IFi)-team is een gezamenlijk opsporingsteam van FIOD en politie, onder gezag van het OM, dat medio mei is gestart. Hierover is uw Kamer in juni via de jaarrapportage ondermijnende criminaliteit in meer detail geïnformeerd. Met het team wordt de operationele slagkracht van de RIEC-samenwerking in de regio Amsterdam-Amstelland versterkt. In lijn met de gefaseerde opbouw van de middelen die door JenV beschikbaar zijn gesteld, wordt het IFi-team in 2024 en 2025 opgebouwd. Het team is inmiddels operationeel en heeft een aantal onderzoeken in portefeuille. Op het moment dat de strafrechtelijke financiële onderzoeken zich in een fase bevinden dat resultaten deelbaar zijn, zal ik u daarover informeren en kan door de RIEC’s en JenV gekeken worden naar welke lessen eruit geleerd kunnen worden voor andere RIEC’s.
Wat is uw reactie op het uitgebreide archiefonderzoek en de onthullingen van Argos en het Parool over de activiteiten van de voorganger van de AIVD, de BVD (Binnenlandse Veiligheidsdienst), met betrekking tot het uitwisselen van informatie over vermeende Indonesische communisten met andere geheime diensten en de Indonesische autoriteiten, in een tijd dat er sprake was van genocidaal geweld?1
De dossiers van de BVD die worden genoemd in de berichtgeving van Argos en het Parool bevatten onder meer informatie die de BVD in de jaren zestig en zeventig ontving dan wel verstrekte aan een of meer westerse inlichtingen- en veiligheidsdiensten, waaronder de CIA. De aard en de frequentie van de uitgewisselde informatie verschilt van geval tot geval.
Zoals de AIVD stelde in een interview dat aan Argos ten behoeve van de uitzending is gegeven, en dat ook in het Parool wordt aangehaald, kan uit de dossiers die de AIVD heeft ingezien niet zonder meer worden geconcludeerd dat de BVD bijdroeg aan de vervolging van, en de moord op politieke tegenstanders van het Indonesische bewind in die jaren.
Daarbij teken ik aan dat informatie die tussen westerse inlichtingen- en veiligheidsdiensten werd of wordt uitgewisseld door de ontvangende partij niet zonder toestemming van de dienst die de informatie verstrekt met een derde partij (of land) mag worden gedeeld. De BVD verstrekte, voor zover dossieronderzoek reikt, in de jaren zestig geen informatie aan een Indonesische inlichtingen- of veiligheidsdienst.
Zoals in de berichtgeving ook aan de orde komt moeten de bedoelde BVDdossiers, en de bedoelde uitwisseling van informatie met westerse inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden gezien tegen de achtergrond van de dreiging die tijdens de Koude Oorlog van het communisme uitging voor de binnenlandse veiligheid.
Deelt u de mening dat er grondig historisch onderzoek moet worden verricht naar alle activiteiten van de BVD die de laatste tijd zijn onthuld in diverse publicaties, waar ook eerdere Kamervragen over zijn gesteld? Zo nee, waarom niet?
Net als mijn ambtsvoorganger hecht ik grote waarde aan onafhankelijk en wetenschappelijk onderzoek, ook naar de BVD. Het maatschappelijke belang hiervan is een belangrijke reden voor de AIVD om in de afgelopen jaren vele tienduizenden dossiers over te brengen naar het Nationaal Archief. Dit maakt grondig en gericht onderzoek mogelijk, en stelt onderzoekers in staat de in de archiefstukken vervatte informatie in hun historische context te plaatsen en hierover te publiceren.2
Zeer recent heeft de AIVD een historisch adviseur aangesteld. Tot diens taken behoort het bevorderen van extern academisch onderzoek naar de geschiedenis van de AIVD en zijn voorlopers, zodat anderen daarvan kennis kunnen nemen en de AIVD daar zo nodig lering uit kan trekken.
Kunt u uw reactie uiterlijk dinsdag 10 september aanstaande aan de Kamer sturen, met het oog op het commissiedebat IVD-aangelegenheden van 11 september 2024?
Ja.
Het bericht 'Mest met drugsafval uitgereden op akkers in Baarle-Nassau, drie boeren verhoord' |
|
Ingrid Michon (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
van Weel , Wiersma |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Mest met drugsafval uitgereden op akkers in Baarle-Nassau, drie boeren verhoord»?1
Ja.
Was u reeds bekend met het fenomeen dat boeren drugsafval dumpen op de eigen akker? Heeft u inzicht in de precieze omvang van dit probleem of is deze casus in Baarle-Nassau de eerste?
Het onderzoek in de casus Baarle-Nassau loopt nog. Er is nog niet vastgesteld hoe het drugsafval op de akker terecht is gekomen. Buiten deze casus komt het voor dat drugsafval wordt gedumpt op akkers van boeren. Naar aanleiding van een casus in december 2015 zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd naar deze problematiek2. Drugsafval kan bijvoorbeeld in mestputten worden gedumpt of hierin geloosd door drugslabs die zich in de stal bevinden. De omvang van dit probleem is onbekend (mede omdat criminelen er veel belang bij hebben om onopgemerkt te blijven). Dit werd ook geconcludeerd in een onderzoek van de Wageningen University & Research (WUR) dat in augustus 2023 werd gepubliceerd.3
Waaruit bestaat de huidige aanpak van deze vormen van druggerelateerde milieudelicten? Hoe verloopt de samenwerking met publieke en private partners om beter zicht te krijgen op drugscriminaliteit en ondermijnende activiteiten in het buitengebied?
De aanpak van druggerelateerde milieudelicten is verschillend naar gelang de oorsprong van een delict. De aanpak van drugscriminaliteit valt binnen het Ministerie van JenV onder de brede aanpak van ondermijnende criminaliteit. Milieudelicten in de agrarische sector worden in eerste instantie opgepakt door de toezichthouders, zoals de omgevingsdiensten en de Inlichtingen- en Opsporingsdienst (IOD) van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), voordat politie en het Openbaar Ministerie (OM) verder onderzoek doen.
Het versterken van de weerbaarheid van de samenleving om maatschappelijke dreigingen, waaronder de ondermijnende criminaliteit, succesvol het hoofd te bieden is een van mijn prioriteiten. De maatschappij als geheel speelt hier een belangrijke rol. Iedereen – burgers, gemeenten, maatschappelijke organisaties, onderwijsinstellingen – heeft een rol in het bevorderen van veerkracht en weerbaarheid van de samenleving.
Recent bleek opnieuw dat het van belang is om in te zetten op de weerbaarheid en veiligheid van bewoners en ondernemers in het buitengebied. Hier heeft uw Kamer op 23 augustus vragen over gesteld naar aanleiding van berichtgeving uit Trouw4. Op basis van een enquête van LTO Noord is de inschatting dat zeker één op de tien boeren de afgelopen jaren is benaderd met een voorstel dat zij als verdacht beoordeelden.
Er lopen meerdere initiatieven om de veiligheid van het platteland te vergroten. Vanuit het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 wordt breed ingezet op het weerbaar maken van ondernemers in kwetsbare branches. Met het instrument Veilig Buitengebied wordt via publiek-private samenwerking vanuit gemeenten een netwerk opgezet dat de ondernemers en bewoners in het buitengebied helpt zich te weren tegen criminaliteit en bewust te worden van signalen van (ondermijnende) criminaliteit. Zo wordt er actief met de gemeente gesproken over oplossingen voor problematiek waar ondernemers en bewoners tegenaan lopen. Daarnaast wordt gekeken hoe de veiligheid in het gebied kan worden vergroot en wordt dit in gezamenlijkheid aangepakt. Door de samenwerking met het Platform Veilig Ondernemen (PVO) worden zeventig buitengebieden ondersteund bij de aanpak Veilig Buitengebied. Ook het Regionaal Informatie- en Expertisecentrum (RIEC) en het Landelijk Informatie- en Expertisecentrum (LIEC) richten zich op het versterken van de weerbaarheid van het buitengebied tegen ondermijnende criminaliteit. Hierbij ligt de nadruk op de netwerkfunctie.
Voor boeren zijn vertrouwenspersonen ondermijnende criminaliteit aangesteld bij de brancheorganisaties Zuidelijke Land – en Tuinbouw Organisatie (ZLTO), de Landelijke Tuinbouworganisatie Noord (LTO Noord) en de Limburgse Land – en Tuinbouwbond (LLTB). Hiermee is sprake van een landelijke dekking voor de agrarische sector. Deze vertrouwenspersoon helpt agrariërs en tuinders wanneer zij een vermoeden hebben van criminaliteit of onveiligheid ervaren. De branches faciliteren en borgen de vertrouwenspersoon door deze te positioneren binnen hun organisaties.
Verder is het van belang te benadrukken dat de aanpak van drugscriminaliteit uiteraard continu wordt doorontwikkeld. Zo kan verdiepend forensisch onderzoek ertoe bijdragen dat criminele samenwerkingsverbanden beter in kaart worden gebracht. De proeftuin synthetische drugs heeft duidelijk gemaakt dat het gericht uitgebreider veiligstellen van sporen, meer en snel onderzoek van die sporen en het genereren van intelligencerapportages door combinatie van data, kan bijdragen aan zowel het beter opsporen van daders van georganiseerde drugscriminaliteit als het vergroten van inzicht in samenwerkingsverbanden. Vanuit mijn ministerie is geld beschikbaar gesteld voor de doorontwikkeling van deze aanpak. Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijke inzet hiervan bij drugsdumpingen.
Deelt u dat, ondanks de inzet van de Nederlandse regering, het buitengebied zich nog altijd leent voor ondermijnende criminele activiteiten? Hoe bent u van plan hier meer grip op te krijgen?
Ik herken het beeld dat het buitengebied, dat om verschillende redenen kwetsbaar is, zich nog altijd kan lenen voor ondermijnende criminaliteit. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven wordt ingezet op het instrument Veilig Buitengebied en de vertrouwenspersonen. Deze middelen worden goed gemonitord. Hiermee is er beter zicht op de meldingen en signalen die binnen komen, waardoor er steeds meer casuïstiek in beeld is.
Hebben politie maar ook omgevingsdiensten wat u betreft voldoende handvatten en middelen om deze nieuwe vorm van drugscriminaliteit, waarbij drugsafval wordt vermengd met mest, effectief te onderzoeken en te bestrijden?
Het onderzoek in de casus Baarle-Nassau loopt nog. Er is nog niet vastgesteld hoe het drugsafval op de akker terecht is gekomen. In het antwoord op deze vraag zullen dus in zijn algemeenheid de handvatten en middelen worden beschreven.
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 is dit geen nieuwe vorm van drugscriminaliteit. De inzet van capaciteit tegen deze vorm van criminaliteit is een afweging van het lokale gezag. Verder geldt dat de capaciteit van de politie en omgevingsdiensten5 beperkt is.
Omgevingsdiensten kunnen wanneer zij drugsafval aantreffen namens het voor hen bevoegde gezag (provincies, waterschappen of gemeenten) handhaven, bijvoorbeeld op basis van de zorgplicht van de eigenaar van betreffende percelen. Elke eigenaar van een perceel heeft immers een zorgplicht rondom bodembescherming. Die zorgplicht is vastgelegd in artikel 2.11 van het Besluit Activiteiten Leefomgeving (Bal). Een omgevingsdienst kan namens het bevoegd gezag in dit soort situaties bestuursdwang toepassen. Dit betekent dat de eigenaar van de grond een zeer korte gelegenheid krijgt om het drugsafval te verwijderen en de bodemkwaliteit te herstellen. Wordt dit niet of niet afdoende uitgevoerd dan voert de omgevingsdienst bestuursdwang uit en verhaalt dan de opruimkosten van het drugsafval op de eigenaar van het perceel. Dit is een bestuursrechtelijke vorm van handhaving. De handhaving op grond van dit artikel zorgt ervoor dat de bodemverontreiniging wordt beperkt en hersteld. Dit artikel kan ook via het strafrecht worden gehandhaafd, namelijk via de Wet op de economische delicten (Wed). Er kan afhankelijk van de situatie ook gehandhaafd worden op grond van een aantal andere bepalingen van de Omgevingswet, zoals het op of in de bodem brengen van afvalstoffen zonder vergunning buiten een stortplaats (artikel 3.40c Bal), en het gebruiken van gronden in strijd met het Omgevingsplan (artikel 5.1, eerste lid, onder a, Omgevingswet).
De gemeente kan ook kiezen voor het opleggen van een last onder bestuursdwang. Dit betekent dat de gemeente zelf de overtreding ongedaan laat maken dan wel herstelt en de kosten daarvan verhaalt op de overtreder. Deze maatregel ligt bijvoorbeeld voor de hand als de gemeente het risico niet kan nemen dat de overtreder zich niets aantrekt van de indirecte financiële prikkel van een dwangsom, waardoor een onaanvaardbare of gevaarlijke situatie ontstaat.
Het komt helaas ook voor dat drugsafval door criminelen wordt gedumpt op publieke of particuliere grond. Terreineigenaren hebben zoals aangeven hiervoor een zorgplicht. Op dit moment kunnen deze grondeigenaren op basis van provinciale regelingen bij BIJ12 subsidie aanvragen voor de opruimkosten van het drugsafval op hun terrein.6 Overigens is het zo dat gelet op de complexiteit van het vraagstuk de landelijke regeling voor het opruimen van drugsafval niet op 1 januari 2025 in werking kan treden. Om die reden wordt de huidige regeling ook in 2025 voortgezet. Over de toekomstige situatie wordt u voor het einde van het jaar nader geïnformeerd.
Waaruit bestaan de bestuurlijke maatregelen die de gemeente (in dit geval Baarle-Nassau) kan nemen op het moment dat er sprake is van drugsdumping op het eigen terrein door boeren?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 5 kunnen diverse bestuurlijke maatregelen worden genomen. In dit geval heeft Baarle Nassau ervoor gekozen om een last onder bestuursdwang op te leggen omdat het in deze casus niet gaat om een willekeurig braakliggend weiland, maar om akkers van akkerbouwers waar onder andere uien en mais worden geteeld. Een verontreiniging met drugs gerelateerde stoffen op akkers leidt naar het oordeel van de gemeente Baarle-Nassau tot een groter risico voor mens, milieu en/of de volksgezondheid.
Zijn er specifieke initiatieven om boeren te informeren over dan wel weerbaarder te maken tegen ondermijnende criminaliteit? Ziet u hierin een rol voor Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland, zoals eerder bij modelhuurcontracten voor boeren?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3. Daarnaast worden via de brancheorganisaties ZLTO, LTO Noord en de LLTB
leden en niet-leden geïnformeerd en weerbaar gemaakt in relatie tot het mogelijke benaderingen van criminelen. Hier wordt ingezet op een breed palet aan maatregelen. Te denken valt aan: preventie actiedagen, weerbaarheidstrainingen, veiligheidsscans op het erf, politiespreekuren in het buitengebied, boerenlunches met wijkagenten, e-learnings en voorlichtingsbijeenkomsten.
Is het wenselijk om in het bericht melding te maken van een anonieme tip? Wat doet dit met de meldingsbereidheid?
Het heeft altijd de voorkeur rechtstreeks bij de politie te melden. Helaas wijst de praktijk uit dat in de meer gesloten gemeenschappen de stap naar de politie niet altijd gemaakt wordt. Een potentiële melder heeft sociaal wat te verliezen, is angstig voor de mogelijke represailles of wil niet bij een rechtszaak betrokken raken als getuige.
In dit geval ging het ook nog eens om zware drugscriminaliteit. Meld Misdaad Anoniem fungeert in die gevallen als laagdrempelig vangnet voor informatie die anders helemaal niet wordt gedeeld. Door te benoemen dat de melding anoniem is gedaan, wordt de aandacht gevestigd op Meld Misdaad Anoniem als serieus handelingsperspectief dat tot resultaten kan leiden.
Wat wordt er gedaan om de handhaving in landelijke gebieden zoals Baarle-Nassau te versterken, zodat dit soort incidenten sneller worden opgespoord en aangepakt?
Wij zetten hierbij in op een betere samenwerking en informatiedeling tussen toezichthoudende organisaties. Door samenwerking en informatiedeling te bevorderen kunnen dit soort incidenten beter en sneller aan het licht komen. Dit helpt bevoegde gezagen om de beschikbare capaciteit efficiënt in te zetten en de handhaving te versterken.
Wordt er in de vervolging van dit soort delicten rekening gehouden met het onderscheid tussen boeren die uit vrije wil samenwerken met criminelen en boeren die gedwongen worden dit te doen?
Ja, in een strafrechtelijk onderzoek wordt altijd gekeken naar de rol en het aandeel van de (afzonderlijke) verdachte(n). Als verdachten aantoonbaar gedwongen zijn om dergelijke delicten te plegen kan het zo zijn dat dit uiteindelijk niet zal leiden tot strafvervolging.
Is er zicht op het criminele netwerk waar deze actie onderdeel van uitmaakt? Wie is verantwoordelijk om dit in beeld te krijgen?
Als Minister past het mij niet om op een individuele casus in te gaan, niet in de laatste plaats vanwege het opsporingsbelang. In dit soort gevallen doet de politie, onder gezag van het OM, onderzoek naar strafbare feiten en worden lopende het opsporingsonderzoek over dergelijke zaken geen mededelingen gedaan.
Welke risico's brengt het uitrijden van mest vermengd met drugsafval met zich voor de gezondheid van gewassen, vee en uiteindelijk consumenten? Zijn er al concrete gevallen bekend van besmetting of schade aan de voedselketen?
Diverse studies geven aan dat er nog veel onbekend is over het risico van drugsafval op de voedselveiligheid en het wordt aanbevolen om nadere studies hiernaar te doen met zogenaamde stofgedragsstudies (zie verwijzingen naar studies bij het antwoord op vraag 2). Ons zijn geen concrete gevallen bekend van besmetting of schade aan de voedselketen als gevolg van drugsdumpingen.
Welke stappen worden ondernomen om de controle en monitoring van meststoffen te verbeteren, zodat vergelijkbare incidenten in de toekomst kunnen worden voorkomen? Wordt overwogen om strengere eisen te stellen aan de kwaliteit en herkomst van meststoffen?
Zoals ook bij vraag 2 aangegeven moet het onderzoek eerst worden afgewacht over wat zich precies heeft afgespeeld in deze casus. Als dit duidelijk is kan worden bekeken of aanvullende controle of handhaving nodig is en waar dit in het proces -bij vervoer, opslag of toediening- moet worden ingezet. Aanpassing van de reeds strenge wettelijke kaders van de Opiumwet en de Meststoffenwet, lijkt op dit moment niet aan de orde. Het probleem bij dit type overtredingen is ook niet zozeer dat het wettelijk kader onvoldoende duidelijk is of dat niet duidelijk is wie bij overtreding daartegen kan optreden. Vraag is vooral hoe vergelijkbare incidenten in de toekomst beter kunnen worden voorkomen. Wij zetten er daarom op in de diverse toezichthoudende instanties beter te laten samenwerken en voorlichting te geven aan de landbouwers. Hiermee wordt beoogd dat de landbouwers bewuster en weerbaarder worden om dergelijke overtredingen te voorkomen en te onderkennen.
Het artikel ‘Kindsoldaten uit de polder’ |
|
Dral |
|
van Weel , Struycken |
|
Deelt u de mening dat het ronselen van jongeren voor criminele activiteiten (criminele uitbuiting), zoals ook het Openbaar Ministerie (OM) aangeeft, een groot maatschappelijk probleem is dat om creatieve oplossingen vraagt, en dat zowel repressieve als preventieve maatregelen de komende jaren nodig zijn om het ronselen van kwetsbare jongeren tegen te gaan? Zo ja, kunt u aangeven hoe het kabinet de komende jaren hier extra prioriteit aan gaat geven?1
Het bericht dat jongeren worden geronseld en vervolgens worden ingezet voor criminele activiteiten vinden wij zeer verontrustend. Hoewel de jeugdcriminaliteit in algemene zin daalt, raken steeds meer kwetsbare jongeren betrokken bij zware criminaliteit zoals ook in het artikel wordt geschetst. Deze kwalijke praktijken dienen te stoppen om te voorkomen dat er nog meer jongeren slachtoffer worden van deze vorm van mensenhandel. De afgelopen jaren heeft ons departement zich hiervoor ingezet.
Het vorige kabinet heeft besloten fors te investeren in de preventie van jeugdcriminaliteit. Zo is er het programma Preventie met Gezag, waarin samen met 27 gemeenten wordt ingezet op een brede, domeinoverstijgende en gebiedsgerichte preventieve aanpak van jeugdcriminaliteit. Het programma biedt jongeren in een kwetsbare positie kansen en stelt grenzen om te voorkomen dat ze in de criminaliteit terecht komen, daar verder in afglijden of doorgroeien. Het tegengaan van criminele uitbuiting van kwetsbare jongeren is ook onderdeel hiervan. Enkele initiatieven die hieraan bijdragen en vanuit Preventie met Gezag-middelen worden gefinancierd zijn het door Stichting School en Veiligheid ontwikkelde «niet-pluisinstrument» en het online hulpportaal Keerpunt. Waar het «niet-pluisinstrument» een intervisie-instrument is waarmee een beeld van de situatie van een leerling kan worden gevormd en de veiligheid van hem of haar en de school kan worden gewaarborgd, biedt het online hulpportaal een anonieme chat en kennisportaal voor slachtoffers van criminele uitbuiting of andere betrokken partners.
Daarnaast wordt met het versterkt Actieplan van het programma Samen tegen mensenhandel, dat met uw Kamer is gedeeld op 17 juni jl., prioriteit gegeven aan het voorkomen van slachtoffers mensenhandel, waaronder kwetsbare jongeren. In het Actieplan wordt breed ingezet op onder meer het creëren van bewustwording, het vergroten van de meldingsbereidheid en het werken aan een betere vaststelling en bescherming van slachtoffers bij alle vormen van mensenhandel, dus ook criminele uitbuiting. In het Actieplan zijn acties opgenomen om de bewustwording te vergroten van onder meer professionals die mensenhandel kunnen zien. Hiervoor wordt een communicatiestrategie opgezet met aandacht voor de rol van social media. Vanwege de mogelijke kwetsbaarheid van jongeren om slachtoffers van mensenhandel te worden is er bij de acties specifiek aandacht voor jongeren.
Kunt u aangeven hoe vaak er in de afgelopen vijf jaren een proces-verbaal is opgemaakt inzake het ronselen van jongeren voor criminele activiteiten/ criminele uitbuiting?
De politie heeft geen aparte, zogeheten «maatschappelijke klasse» voor jongeren die worden geronseld voor criminele activiteiten. Dit betekent dat de politie deze incidenten niet als zodanig classificeert in de politieregistratie. Het is daarom niet mogelijk om de gevraagde cijfers aan te leveren.
Hoe vaak is de afgelopen vijf jaren iemand veroordeeld voor het ronselen van jongeren?
Op basis van de informatie die op dit moment beschikbaar is vanuit de voor de Rechtspraak beschikbare management-informatiesystemen, is deze vraag niet te beantwoorden.
Kunt u aangeven hoe het staat met de uitvoering van de beslispunten die zijn beschreven in de initiatiefnota «Opvoeden die handel» (36 261, nr. 2), alsmede de aangenomen moties die tijdens het notaoverleg over de initiatiefnota zijn ingediend?
Bij brief van 20 maart 2023 hebben de voormalig Minister van Justitie en Veiligheid en de voormalig Minister voor Rechtsbescherming een beleidsreactie gegeven op de initiatiefnota en toelichting verschaft op de vraag of en zo ja, hoe uitvoering wordt gegeven aan de aanbevelingen die daarin zijn opgenomen.2
Met betrekking tot het onderwerp criminele uitbuiting (een vorm van mensenhandel) beveelt de genoemde initiatiefnota onder meer aan om vaart te maken met de modernisering van de strafbaarstelling van mensenhandel (artikel 273f Wetboek van Strafrecht). Op 13 juni jl. heeft uw Kamer over het ingediende wetsvoorstel verslag uitgebracht. De Minister van Justitie en Veiligheid verwacht de nota naar aanleiding van het verslag dit najaar aan uw Kamer te doen toekomen.
Verder wordt in de nota aanbevolen om in lijn met de strekking van een eerder aangenomen motie de aanpak van criminele uitbuiting onderdeel te maken van de aanpak van ondermijning. Dat is het geval, onder meer via de maatregelen die zijn genoemd in het antwoord op vraag 1.
Het hebben van een licht verstandelijke beperking (LVB) wordt in de nota aangehaald als een van de risicofactoren voor het plegen van een strafbaar feit. Daarom wordt in de nota de focus gelegd op het inzetten van passende bewezen interventies, door onder meer HALT, die nog gerichter zijn op de behoefte van de groep LVB’ers. Hier blijft ons departement zich voor inzetten. Uw Kamer is in dit kader eerder geïnformeerd over de voortgang van de werkagenda «Strafrechtketen LVB-proof»3. Daarnaast heeft Halt binnen de aanpak van het programma Preventie met Gezag middelen gekregen om de omgang met LVB-problematiek te verbeteren. Daarnaast wordt in de initiatiefnota aangehaald dat HALT bij alle jongeren een SCIL-test4 dient af te nemen. De screening van LVB binnen de strafrechtketen blijf een continu aandachtspunt. Ten slotte wordt er in de initiatiefnota opgeroepen met een pilot de Halt-leeftijd voor jongeren met een LVB te verhogen. Ook is er een motie aangenomen van de leden Elian en Verkuijlen over een pilot waarbij first offenders in de leeftijd van 18 tot 23 jaar met een LVB-diagnose een Halt-afdoening kunnen kiezen.5 Aan uw Kamer is eerder bericht dat een dergelijke pilot niet wordt opgezet.6 Tijdens het commissiedebat justitiële jeugd van 5 september jl. is toegezegd hier nogmaals naar te kijken en de Kamer hierover nog dit jaar te informeren.
Hoeveel gemeenten hebben via het programma «Preventie met Gezag» extra capaciteit voor wijkrecherche en jeugdboa’s gekregen?
Mede naar aanleiding van de initiatiefnota van de heer Verkuijlen hebben de 27 gemeenten die via het programma Preventie met Gezag structurele middelen hebben ontvangen de mogelijkheid gekregen extra financiële middelen aan te vragen voor de inzet van de (jeugd)boa. Het betreft budget voor ongeveer één tot anderhalve formatieplaats (jeugd)boa. Gemeenten hebben zelf de regie op de aanpak en hebben hiervoor plannen ontwikkeld die passen binnen de lokale context. Van de 27 gemeenten investeren er 20 in extra (jeugd)boa’s. Daarnaast zijn er gemeenten die investeren in straatcoaches.
Dit jaar zijn nog 20 gemeenten met relatief ernstige problematiek toegevoegd aan het programma Preventie met Gezag. Zij ontvangen incidentele ondersteuning voor drie jaar. Ook voor deze gemeenten geldt dat zij zelf de regie op de aanpak hebben en plannen ontwikkeld hebben die passen binnen de lokale context. Van deze 20 gemeenten zetten drie gemeenten een deel van de middelen in ten behoeve van extra jeugdboa’s.
Ook de politie heeft extra structurele middelen ontvangen voor haar bijdrage in de aanpak Preventie met gezag. Dit betekent dat de politiecapaciteit de komende jaren wordt uitgebreid met ongeveer 50 agenten die zich kunnen gaan richten op de lokale aanpak in de 27 gemeenten die langjarig meedoen in de aanpak. De verdeling en precieze invulling van deze extra politiecapaciteit binnen de regionale eenheden is aan de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de betrokken hoofdofficier van justitie. De politie is in het najaar van 2023 gestart met de werving en aanstelling van de extra agenten voor Preventie met Gezag. Door het formele toekenningsproces van de formatie en de rol van het bevoegd gezag (lokaal) hierin verloopt dit proces niet in alle gebieden synchroon.
In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het jeugdstrafrecht wordt aangescherpt, op welke termijn kan de Kamer het wetsvoorstel dat hier uitvoering aan geeft tegemoet zien?
Het verhogen van de strafmaat is een fundamenteel thema dat een zorgvuldig proces vergt, een goede onderbouwing en een onderzoek naar de uitvoerbaarheid. Bovendien moet een eventuele wijziging van de strafmaat worden bezien in het bredere geheel van maximumstraffen binnen het (jeugd)strafrecht. Dit wordt de komende maanden uitgewerkt in samenwerking met de partners in de jeugdstrafrechtketen en andere deskundigen. Naar verwachting wordt de Kamer in het voorjaar van 2025 nader geïnformeerd.
In het Hoofdlijnenakkoord staat dat de patseraanpak wordt toegevoegd aan het preventiebeleid, hoe en op welke termijn gaat u dat vormgeven?
Dit najaar verkent de Minister van Justitie en Veiligheid samen met de relevante partners (o.a. OM, Politie, gemeenten, CJIB) op welke wijze een aanpak kan worden vormgegeven met als doel criminele rolmodellen hun status in de wijk te ontnemen (patseraanpak). Uw Kamer wordt hierover in het eerstvolgende halfjaarbericht ondermijning geïnformeerd.
Kunt u zich inspannen om deze vragen afzonderlijk en voor het commissiedebat Mensenhandel & Prostitutie van 11 september te beantwoorden?
Ja.
De bescherming van sekswerkers |
|
Mikal Tseggai (PvdA) |
|
van Weel |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sekswerkers doen vaker melding van geweld, bij een derde ook sprake van chantage» en het Impact Rapport Ugly Mugs NL 2022–2024?1, 2
Ja.
Herkent u de signalen van Ugly Mugs over toenemende uitingen van diverse vormen van geweld tegen sekswerkers? Zo ja, over welke cijfers of andere gegevens beschikt u? Zo nee, acht u het wenselijk om dit voortaan wel te gaan monitoren en hoe gaat u daarvoor zorgen?
Ik herken de signalen van Ugly Mugs over uitingen van geweld tegen sekswerkers. Dergelijke signalen kwamen ook uit het onderzoek dat door Soa Aids Nederland in 2018 is gedaan naar sekswerk en geweld in Nederland.3 Zo bleek dat een groot deel van de sekswerkers dat deelnam aan het onderzoek te maken kreeg met fysiek geweld, sociaal-emotioneel geweld en financieel-economisch geweld. In dit onderzoek lag de focus niet alleen op klanten, die de grootste categorie daders vormen, maar ook op onder meer vrienden, kennissen, toeristen en instanties.
In 2022 is daarom het platform Ugly Mugs NL opgericht door Soa Aids Nederland. Op dit platform kunnen sekswerkers elkaar waarschuwen voor gewelddadige klanten. Het doel van het platform is om sekswerk veiliger te maken, de aanmeldingsbereidheid te vergroten en ondersteuning te bieden aan sekswerkers na geweld. Ik sta achter deze doelen van Ugly Mugs en daarom draagt het Ministerie van Justitie en Veiligheid sinds de oprichting ervan financieel bij aan dit platform.
Soa Aids Nederland brengt in kaart hoeveel meldingen worden gedaan door sekswerkers die geweld ervaren door klanten en wat voor soort geweld wordt gemeld. De bevindingen worden gerapporteerd. Mijn ministerie wordt frequent op de hoogte gehouden van de bevindingen die middels het platform Ugly Mugs worden verzameld. Hieruit blijkt dat het aantal sekswerkers dat zich aanmeldt op het platform toeneemt en dat het aantal meldingen van geweld door klanten via Ugly Mugs oploopt. Dit betekent echter niet dat het geweld tegen sekswerkers toeneemt. Het gegeven dat een slachtoffer ook sekswerker is, is geen classificatie binnen de incidentenregistratie van politie. Daarom zijn er vanuit politie geen betrouwbare cijfers te leveren over de aantallen sekswerkers die slachtoffer worden van geweld door klanten.
Deelt u de mening dat «de strenge en onduidelijke regels rond sekswerk ervoor [zorgen] dat sekswerkers vaker dan nodig in een kwetsbare positie terecht komen»? Zo ja, waarom en hoe gaat u eraan gaan bijdragen dat de regels rond sekswerk gaan zorgen voor een minder kwetsbare positie van sekswerkers? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja. Ik begrijp dat verschillende regels specifiek voor sekswerkers ertoe kunnen leiden dat sekswerkers in een kwetsbare positie terecht komen. In de Aanpak versterking van de sociale en juridische positie van sekswerkers(«de Aanpak»), die in november 2023 naar uw Kamer is verstuurd, wordt ingegaan op de problematiek hierbij en welke oplossingsrichtingen en initiatieven zijn bedacht om de positie van sekswerkers te versterken op het gebied van zakelijke dienstverlening, communicatie en media, zorg, gemeenten en politie. Samen met betrokken partijen zoals de Sekswerk Alliantie Destigmatisering (SWAD) en andere departementen, werk ik aan de uitvoering van de genoemde oplossingsrichtingen. In het najaar informeer ik uw Kamer middels een brief over de voortgang hiervan.
Kunt u per aanbeveling ingaan op de zes aanbevelingen uit het rapport van Ugly Mugs voor een veilige en gelijkwaardige werkomgeving voor sekswerkers en wat de huidige stand van zaken ten aanzien van iedere aanbeveling is?
In de Aanpak worden verschillende oplossingsrichtingen genoemd om onder meer toegang tot zorg en tot de politie te verbeteren. Momenteel wordt gewerkt aan de uitvoering hiervan. In samenwerking met het Expertisecentrum Seksualiteit, Sekswerk en Mensenhandel van Stichting Humanitas, alliantie lid van de SWAD, is vanuit de Politieacademie bijvoorbeeld gewerkt aan een interactieve lesmodule over bejegening richting sekswerkers. Deze interactieve lesmodule is sinds begin 2024 beschikbaar voor politieagenten in opleiding. In het najaar zal ik uw Kamer hierover en over de andere genoemde oplossingsrichtingen, verder informeren middels een brief.
Ik ben in het kader van de Aanpak in gesprek met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) en Soa Aids Nederland over het ontwikkelen van handvatten die gemeenten kunnen helpen bij het ontwikkelen of actualiseren van gemeentelijk sekswerkbeleid. Het doel is om de genoemde problematiek te verminderen door te informeren over de effecten van bepaalde beleidskeuzes en speciale regels, maar ook door aanbevelingen te doen en uitleg te geven hoe lokaal sekswerkbeleid kan worden opgesteld. In het najaar informeer ik uw Kamer tevens middels een brief over de voortgang hiervan.
Het opstellen van de Aanpak en de uitvoering van de genoemde oplossingsrichtingen is een mooi voorbeeld van een participatieve samenwerking tussen ambtenaren en sekswerkers bij het maken van beleid. Via de SWAD zijn sekswerkers betrokken bij de werkgroepen op de verschillende thema’s. Hun inbreng is waardevol en wordt waar mogelijk meegenomen. Dat geldt ook voor de andere partijen die betrokken zijn bij de Aanpak, zoals andere departementen, de VNG en het CCV. Ook probeer ik gemeenten te stimuleren om sekswerkbeleid in samenwerking met sekswerkers op te stellen. Hiervoor wordt gewerkt aan verschillende initiatieven. Ik zal uw Kamer hierover in het najaar informeren.
De sekswerkbranche wordt als een aantrekkelijk verdienmodel gezien voor mensenhandelaren. Dit betekent niet dat sekswerk en mensenhandel gelijk staan aan elkaar. Binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn mensenhandel en sekswerk twee verschillende beleidsdossiers. Niet elke gemeente hanteert een scheiding tussen de twee. In het najaar informeer ik uw Kamer over de voortgang van oplossingsrichtingen om stigmatiserend beleid bij (overheids)instanties tegen te gaan, zoals genoemd in de Aanpak.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid investeert in onder meer Ugly Mugs / De Klachtenbalie en de Sekswerk Alliantie Destigmatisering. Ook gemeenten moedig ik aan om sekswerkbeleid op te stellen in samenwerking met (vertegenwoordigers van) de sekswerkbranche en/of organisaties die zich inzetten voor de versterking van de positie van sekswerkers.
Sekswerk is legaal en wordt momenteel niet landelijk gereguleerd. Gemeenten kunnen op grond van de Gemeentewet regels stellen ten aanzien van sekswerk. Gemeenten mogen daarbij geen regels stellen die in strijd zijn met hogere regelgeving. Zoals toegelicht onder aanbeveling 2, werk ik samen met de VNG, het CCV en Soa Aids Nederland aan handvatten die gemeenten kunnen helpen bij het ontwikkelen of actualiseren van gemeentelijk sekswerkbeleid. Zoals gezegd informeer ik uw Kamer middels een brief over de voortgang hiervan in het najaar.
Hoe passen deze aanbevelingen in het regeringsbeleid ten aanzien van de «Aanpak versterking sociale en juridische positie sekswerkers»?3
De aankondiging van Holland Casino om over te gaan tot ‘agressieve gokcampagnes’ om meer gokkers te werven. |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Struycken , Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de overweging en aankondiging van Holland Casino om over te gaan tot «agressieve gokcampagnes» om meer gokkers te werven en zo financiële verliezen tegen te gaan? Hoe beoordeelt u deze aankondiging?1
Het Ministerie van Financiën heeft contact gehad met Holland Casino in aanloop naar de presentatie van zijn halfjaarcijfers. Hieruit kwam naar voren dat Holland Casino agressieve reclamecampagnes onacceptabel, onverantwoord en niet passend binnen zijn beleid rondom kansspelen vindt. Dit heeft Holland Casino in de communicatie rond zijn halfjaarcijfers ook benadrukt.2 N.a.v. de publieke reacties hierop op heeft het ministerie nogmaals contact gezocht met Holland Casino. In dit contact heeft Holland Casino opnieuw bevestigd geen plannen te hebben zijn marketinguitgaven significant te vergroten. Het is dus niet de bedoeling van Holland Casino, en ook nooit geweest, om met agressieve marketingcampagnes meer klanten te werven. Vanuit het aandeelhouderschap verwacht ik van een staatsdeelneming als Holland Casino dat zij zich houdt aan de wet- en regelgeving en een voorbeeldrol vervult voor de kansspelsector. Dit is randvoorwaardelijk voor de activiteiten van Holland Casino.
In hoeverre bent u hiervan op de hoogte gesteld, gegeven het feit dat Holland Casino volledig overheidseigendom is? Indien u hiervan op de hoogte was, hoe heeft u hierop gereageerd?
Zie antwoord vraag 1.
Indien de beoogde gokcampagnes zouden worden opgestart, betekent dit feitelijk dat die worden bekostigd vanuit de kas van de overheid? Is dit voor u niet onverteerbaar en onaanvaardbaar gezien het beleid om gokverslaving te beteugelen?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1 en 2 heeft Holland Casino geen plannen heeft om zijn marketinguitgaven significant te vergroten.
Acht u het opschroeven van de promotie van kansspelen niet hoogst problematisch en onwenselijk vanwege de ernstige risico’s op verslaving?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt in uw ogen deze aankondiging zich tot de ingevoerde verboden op reclames voor kansspelen die juist beogen het gokken in te dammen? Wordt dit beleid niet ernstig ondermijnd?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om, in overleg met de medebetrokken bewindspersonen, al het mogelijke te doen om deze aangekondigde, agressieve promotie van het gokken te voorkomen en gokverslaving zoveel mogelijk in te perken? Aan welke inzet denkt u dan, ook als eigenaar van Holland Casino?
Zie antwoord vraag 3.
Groeiend aantal boeren dat wordt benaderd door onder meer drugscriminelen |
|
André Flach (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Wiersma , van Weel |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het door boerenorganisatie LTO-Noord verrichte onderzoek waaruit blijkt dat maar liefst één op de tien boeren benaderd wordt door personen met verdachte of criminele plannen?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Hoe beoordeelt u deze berichtgeving? In hoeverre is hier voor u sprake van nieuwe informatie? Is er inderdaad sprake van een stijgende trend waarbij boeren – niet alleen in Brabant, maar ook in de noordelijke provincies en elders – actief worden benaderd door onder meer drugscriminelen? Hoe verklaart u deze ontwikkeling?
Het is verontrustend dat boeren door criminelen benaderd worden voor crimineel gebruik van leegstaande schuren. Op basis van een enquête van LTO Noord2 is de inschatting dat zeker één op de tien boeren de afgelopen jaren is benaderd met een voorstel dat zij als verdacht beoordeelden.3 Dit is helaas geen nieuw fenomeen en komt in alle regio’s in Nederland voor. De berichtgeving komt overeen met het beeld dat ik heb van de problematiek, waarbij ondernemers in de agrarische sector geconfronteerd worden met drugscriminelen. In het «Nationaal overzicht drugslocaties 2023»4 is te zien dat in 2023 de politie aanzienlijk meer productielocaties van synthetische drugs, heroïne en cocaïne ontmantelde dan in de jaren ervoor. Echter, of er sprake is van een stijgende trend met betrekking tot het actief benaderen van boeren door onder meer drugscriminelen, kan op basis van deze cijfers niet worden gesteld. Hierom kan er ook geen uitspraak worden gedaan over het verklaren van deze eventuele ontwikkeling. Wel zijn criminelen altijd op zoek naar manieren om hun activiteiten voort te zetten, wat kan verklaren waarom niet alleen boeren in Brabant, maar ook in de noordelijke provincies en elders, kunnen worden benaderd.
Op welke wijze wordt door u opgetreden om deze zorgelijke ontwikkeling te keren? Geeft deze berichtgeving u aanleiding om de aanpak te intensiveren?
Vanuit het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 wordt reeds breed ingezet op het weerbaar maken van ondernemers in kwetsbare branches. Met het instrument Veilig Buitengebied wordt via publiek-private samenwerking vanuit gemeenten een netwerk opgezet dat de ondernemers en bewoners in het buitengebied helpt zich te weren tegen criminaliteit en bewust te worden van signalen van (ondermijnende) criminaliteit. Zo wordt actief met de gemeenten gesproken over oplossingen voor problematiek waar ondernemers en bewoners tegenaan lopen, bijvoorbeeld diefstal van kostbare landbouwmachines op het erf of dumping van chemisch afval. Daarnaast wordt gekeken hoe de veiligheid in het gebied kan worden vergroot en wordt dit in gezamenlijkheid aangepakt.
Specifiek voor boeren is hier per januari 2022 de introductie van vertrouwenspersonen ondermijnde criminaliteit bij de brancheorganisaties Zuidelijke Land – en Tuinbouw Organisatie (ZLTO) aan toegevoegd. Hierna volgde de Landelijke Tuinbouworganisatie Noord (LTO Noord) en de Limburgse Land – en Tuinbouwbond (LLTB). Hiermee is sprake van een landelijke dekking van vertrouwenspersonen voor de agrarische sector. Deze vertrouwenspersonen helpen agrariërs en tuinders wanneer zij een vermoeden hebben van criminaliteit of onveiligheid ervaren. De branches faciliteren en borgen de vertrouwenspersonen door deze te positioneren binnen hun organisaties.
De berichtgeving van LTO-Noord geeft geen aanleiding voor het aanpassen van de hiervoor geschetste aanpak. Zoals aangegeven is het beeld reeds bekend en wordt daar met de huidige aanpak op ingezet. Het instrument Veilig Buitengebied en de vertrouwenspersonen worden goed gemonitord. Hiermee is er beter zicht op de meldingen en signalen die binnenkomen, waardoor er steeds meer casuïstiek in beeld is.
Verder is het van belang te benadrukken dat de aanpak van drugscriminaliteit uiteraard continu wordt doorontwikkeld. Zo kan verdiepend forensisch onderzoek ertoe bijdragen dat criminele samenwerkingsverbanden beter in kaart worden gebracht. De proeftuin synthetische drugs heeft duidelijk gemaakt dat het gericht uitgebreider veiligstellen van sporen, meer en snel onderzoek van die sporen en het genereren van intelligencerapportages door combinatie van data, kan bijdragen aan zowel het beter opsporen van daders van georganiseerde drugscriminaliteit als het vergroten van inzicht in samenwerkingsverbanden. Vanuit mijn ministerie is geld beschikbaar gesteld voor het doorontwikkelen van deze aanpak. Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijke inzet hiervan bij drugsdumpingen.
Worden meldingen van boeren over dit soort dubieuze contacten serieus en voortvarend door de politie opgepakt? Zijn hiervan resultaten te melden?
Het versterken van de weerbaarheid van de samenleving om maatschappelijke dreigingen, waaronder de ondermijnende criminaliteit, succesvol het hoofd te bieden is een van mijn prioriteiten. De maatschappij als geheel speelt hier een belangrijke rol. Iedereen – burgers, gemeenten, maatschappelijke organisaties, onderwijsinstellingen – heeft een rol in het bevorderen van veerkracht en weerbaarheid van de samenleving.
De politie heeft de hulp van iedereen, dus ook boeren, nodig om drugscriminelen te laten stoppen met ondermijnende activiteiten. Dat kan zij niet alleen; alle oren en ogen zijn nodig. Op het moment dat een boer zich meldt bij de politie, omdat hij/zij door drugscriminelen wordt benaderd met een verzoek op enige wijze een helpende hand te bieden ten behoeve van de criminele drugsbusiness, is dat een signaal dat door de politie serieus en voortvarend wordt opgepakt. Hoe, dat zal per casus verschillen en hierover doet de politie geen mededelingen. Dit specifieke thema wordt ook niet als aparte categorie geregistreerd door de politie.
Welke capaciteit is beschikbaar en wordt ook daadwerkelijk ingezet om het platteland en het boerenerf veilig te houden?
Het veilig houden van platteland en boerenerf is onderdeel van de reguliere politietaak voor de handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp. Het is aan het lokale gezag om afspraken te maken met de politie over de inzet van capaciteit. Zij maakt de afweging in hoeverre capaciteit hiervoor wordt ingezet. Daarmee is ook geen direct antwoord te geven op de vraag hoeveel capaciteit beschikbaar is en daadwerkelijk wordt ingezet, dit varieert in de eenheden en in de tijd en is aan het lokaal gezag om te bepalen.
Zoals aangegeven bij vraag 3 en 4 heeft niet alleen politie een rol in het veilig houden van het platteland en het boerenerf. Met het instrument Veilig Buitengebied worden publiek-private samenwerkingen bevorderd en heeft de gemeente actief een rol. Ook vanuit de brancheorganisaties ZLTO, LTO Noord en LLTB worden boeren geholpen doordat zij terecht kunnen bij de daar aangestelde vertrouwenspersonen. Zo wordt breed ingezet om het platteland en boerenerf veilig te houden.
Hoe worden boeren ondersteund om na ingegaan te zijn op een dubieus aanbod «eruit te stappen» en het te melden?
Onder andere via ondersteuning door de vertrouwenspersonen, zoals in het antwoord op vraag 3 benoemd. Elke casus kent mogelijk een andere aanpak of werkwijze. Daar waar sprake is van boeren die reeds zelf betrokken zijn bij criminele activiteiten, dan wel klem zitten, is van belang dat Team Criminele Inlichtingen van de politie wordt ingeschakeld.
Verder bestaat de «vertrouwenslijn afpersing», een onafhankelijke hulplijn die de ondernemer kan benutten. De belangrijkste functie van de vertrouwenslijn afpersing is om het slachtoffer goede ondersteuning bieden in een lastige situatie, door middel van gespecialiseerde en speciaal opgeleide personen. De ondernemer kan desgewenst in contact worden gebracht met politie en justitie, zodat zij zicht krijgen op het delict.
Wordt ingezet op meer vertrouwenspersonen bij onder meer boerenorganisaties, verspreid over het land, zodat de drempel verlaagd wordt om aan de bel te trekken? Zo ja, hoe?
Naar aanleiding van de Motie Bikker van 24 mei 2023 over de landelijke uitrol van de Brabantse aanpak om boeren weerbaarder te maken tegen drugscriminaliteit5, zijn er (zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven) drie vertrouwenspersonen aangesteld. Hiermee is er sprake van een landelijke dekking voor de agrarische sector.
Bij de vertrouwenspersonen kunnen boeren en tuinders – zowel leden als niet-leden van de brancheorganisatie – vertrouwelijk terecht voor vragen, advies en hulp in geval van ondermijnende (drugs)criminaliteit en andere vormen van onveiligheid. Boeren en tuinders schrikken in veel gevallen terug voor het doen van meldingen via bestaande door de overheid ingerichte meldpunten. Er is angst voor herleidbaarheid. Ook is het vertrouwen dat de melding opvolging krijgt laag. De afstand tot de overheid is voor veel boeren en tuinders, die afgelegen of in kleine kernen wonen, relatief groot. De vertrouwenspersoon fungeert als onafhankelijk vraagbaak en sparringpartner voor een veilig buitengebied. Het is van belang dat de vertrouwenspersoon kennis heeft van zowel de agrarische context als van het veiligheidsdomein.
Op welke wijze worden boeren geïnformeerd en weerbaar gemaakt met betrekking tot het mogelijk benaderd worden door criminelen? Zoekt u hierbij ook nauwe samenwerking met landbouworganisaties? Hoe krijgt dit vorm en welke verbeteringen zijn mogelijk?
Door de inzet van de vertrouwenspersonen, gepositioneerd bij de brancheorganisaties, worden boeren geïnformeerd en weerbaar gemaakt met betrekking tot het mogelijk benaderd worden door criminelen. Hiervoor vindt een geïntensiveerde inzet plaats via de Platforms Veilig Ondernemen (PVO’s), de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC’s) en Meld Misdaad Anoniem (MMA).
Voor het vergroten van de weerbaarheid en de meldingsbereidheid bij boeren wordt er ingezet op een breed palet aan maatregelen. Hierbij valt te denken aan: preventie actiedagen, weerbaarheidstrainingen, veiligheidsscans op het erf, politiespreekuren in het buitengebied, boerenlunches met wijkagenten,
e-learnings en voorlichtingsbijeenkomsten. Doorlopend wordt bepaald welke vormen aansluiten bij de vraag vanuit de boeren.
Ziet u mogelijkheden om de sloop van leegstaande stal- of schuurruimte fiscaal of anderszins te stimuleren?
Momenteel worden geen fiscale maatregelen getroffen waarmee sloop van leegstaande stal – of schuurruimte wordt gestimuleerd. Het ligt niet in de rede en lijkt ook niet doelmatig/doeltreffend om specifieke fiscale maatregelen met betrekking tot sloop van stal- of schuurruimte te treffen om dit veel bredere probleem te adresseren. Conform het toetsingskader fiscale regelingen worden fiscale subsidies alleen ingezet als aangetoond kan worden dat dit beter is dan andere (niet)-financiële instrumenten zoals voorlichting, sancties of directe subsidies. Vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid wordt ingezet op niet-financiële instrumenten, zoals het instrument Veilig Buitengebied en de vertrouwenspersonen.
Bent u voornemens de beëindigingsregelingen in de veehouderij aantrekkelijker te maken voor bedrijven met verouderde stallen?
Zoals aangegeven in het Hoofdlijnenakkoord komt er een beëindigingsregeling, gericht op «verouderde bedrijven met de minst gunstige omstandigheden voor klimaat en/of milieu en dierenwelzijn.» De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) werkt op dit moment de contouren en uitgangspunten van deze regeling uit. De Minister van LVVN zal de Kamer voor het einde van 2024 hierover informeren.
De voorgenomen sluiting van het politiebureau in Wolvega |
|
Songül Mutluer (PvdA), Ingrid Michon (VVD), Lilian Helder (PVV), Derk Boswijk (CDA), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
van Weel |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere vragen van bovengenoemde leden over hetzelfde onderwerp (ingezonden op 5 juli 2024, antwoorden ontvangen op 25 juli 2024)?
Ja
Kunt u onderbouwen op grond waarvan de politie (blijkbaar al in 2014, wat u in uw antwoord noemt) tot haar keuze is gekomen het nog in 2008/2009 nieuw opgeleverde bureau in Wolvega te willen sluiten? Waaruit blijkt dat die keuze toen al gemaakt is?
In 2014 zijn er in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP) afspraken gemaakt over het meerjarig huisvestingsplan. In dit overleg zijn de Regioburgemeesters vertegenwoordigd. Op 23 februari 2015 is uw Kamer geïnformeerd over de huisvestingslocaties die per eenheid zijn benoemd in het meerjarige huisvestingsplan.
De verdeling in het meerjarig huisvestingsplan is gekoppeld aan het streven om één teambureau te hebben voor ieder basisteam, waar nodig, ondersteund met politieposten. Deze beweging is, sinds 2015, geleidelijk aan ingezet en past bij veranderingen in de dienstverlening van de politie (meer digitaal) en het gebiedsgebonden politiewerk (meer mobiel op straat). De keuze om een politiebureau te sluiten maakt ruimte vrij voor meer «blauw» op straat. Bemensing van een locatie vraagt capaciteit, die op dat moment niet beschikbaar is voor de dienstverlening in de wijken.
In de bijlage bij de brief van 23 februari 2015 staat dat in de periode tot 2025 een aanpassing zal plaatsvinden van een eigen teambureau naar een steunpunt in Wolvega en Oosterwolde (politieposten) en een teambureau in Heerenveen. Voor de transitie is de tijd genomen. Nu het moment komt van sluiting en transformatie naar een politiepost zal ook het gesprek plaatsvinden over de locatie van de politiepost in Wolvega.
Deelt u de mening dat op basis van de passage uit het Hoofdlijnenakkoord over meer aanwezigheid van politieposten in wijken, buurten en regio’s, het rapport «Elke regio telt» (Raad voor de leefomgeving en infrastructuur e.a., 2023), de uitkomsten van het onderzoek «Ondermijning in Fryslân" (Van der Torre e.a., 2024) en de notitie «De verantwoordelijkheid van de nationale politie ter discussie (The Hague Centre for Strategic Studies, 10 juli 2024) het kiezen voor het openblijven van een volwaardig politiebureau in Wolvega een logische keuze is? Zo ja, kan dan alsnog op de gemaakte keuze van sluiting worden teruggekomen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en hoe duidt u dan de genoemde passage en de conclusies in de genoemde publicaties in het licht van de voorgenomen sluiting?
Keuzes over welke politiebureaus of posten die worden toegevoegd, geopend blijven of sluiten is een verantwoordelijkheid van de politie. Bij de keuze van de locaties voor politiebureaus en politieposten wordt rekening gehouden met de veiligheidssituatie, spreiding en aanrijtijden. Daarnaast spelen ook overwegingen als doeltreffendheid en doelmatigheid alsook de kwaliteit van het politiewerk en de kwaliteit van de dienstverlening een rol. De benoemde passage uit het hoofdlijnenakkoord en rapporten ondersteunen onder meer het belang van de landelijke spreiding en dat de regio-overschrijdende problematiek vraagt om samenwerking.
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 2, maakt de transformatie naar een nieuwe kleinere politiepost in Wolvega onderdeel uit van een beweging die in 2015 is ingezet om in het huisvestingsbeleid te laten aansluiten op ontwikkelingen binnen de dienstverlening van politie en het gebiedsgebonden politiewerk. Deze ontwikkelingen zijn onveranderd actueel. Zo vindt de dienstverlening steeds meer online en/of buiten de traditionele politiebureaus plaats en zijn agenten minder gebonden aan een fysieke politielocatie door het beschikbaar komen van digitale middelen voor het werken op straat. Deze transformatie draagt eraan bij dat de politie meer tijd op straat aanwezig is.
Om die reden ligt het niet in de rede om terug te komen op de voor de locatie Wolvega gemaakte huisvestingskeuze.
Betekent de passage uit uw eerdere antwoord (vraag 4) dat de nieuwe politiepost «op een goed toegankelijke plaats in een gebouw bij een ketenpartner» komt, dat het al bekend is over welke locatie het gaat of dat daar zicht op is? Zo ja, bij welke ketenpartner komt die politiepost en op welke termijn? Zo nee, hoe moet uw antwoord dan wel geduid worden?
Er is nog geen definitief besluit genomen door de politie over een concrete locatie. Er is ook nog geen lijst van opties besproken. Bij de locatiekeuze spelen de kansen voor de dienstverlening en samenwerking tussen politie en de betreffende ketenpartner een belangrijke rol. Dit kan leiden tot een politiepost in een gemeentekantoor en samenwerking met de BOA’s, maar bijvoorbeeld ook bij een woningcorporatie. Om de politiepost in Wolvega eind 2025 in gebruik te kunnen nemen wordt binnenkort samen met de gemeente Weststellingwerf gestart met een inventarisatie van de opties.
Kunt u onderbouwen hoe met een transformatie van een politiebureau naar een politiepost klein ertoe gaat leiden dat er netto meer blauw op straat komt in Wolvega en Weststellingwerf?
Fysieke locaties zijn er in algemene zin om het politiewerk op straat en in de wijk te ondersteunen. Deze fysieke locaties hebben daarbij verschillende functies, waaronder het faciliteren van contact met burgers en partners, maar ook administratieve afwerking, opkomstlocatie en briefing. De hoeveelheid en het soort politielocaties moeten daarom vooral worden bezien vanuit deze behoefte.
In het basisteam Zuidoost-Fryslân levert de verdeling van een teambureau in Heerenveen en een politiepost in Oosterwolde en een politiepost in Wolvega een ondersteuning die aansluit op de ontwikkeling van de dienstverlening. Door samenvoeging van opkomstlocaties is minder capaciteit nodig voor de bedrijfsvoering en dus meer mogelijkheid voor de politie om op straat aanwezig te zijn. Bemensing van een locatie vraagt capaciteit, die op dat moment niet beschikbaar is voor de dienstverlening in de wijken.
De politie investeert in een wendbare organisatie met meer mobiele vormen van werken. Dit draagt bij aan de mogelijkheden van operationele politiemensen als wijkagenten om meer aanwezig te zijn in hun wijk en zo weer meer tijd krijgen voor hun werk op straat.
Kunt u in dit verband ook reflecteren op het feit dat de agenten die hun dienst nu in Wolvega starten, dat straks in Heerenveen of Oosterwolde moeten doen en dat dat hen per dienst minimaal een halfuur (Heerenveen) of een uur (Oosterwolde) aan reistijd van standplaats naar werkgebied kost? Hoe verhoudt zich dit tot uw opmerking over meer blauw op straat?
Het is correct dat volgens het huidige plan Wolvega geen opkomstlocatie meer zal zijn. Het basisteam Zuidoost-Fryslân bedient drie gemeenten voor zowel incidentafhandeling als andere vormen van politiewerk. De aanwezigheid verdeeld over de drie gemeenten is een operationeel sturingsvraagstuk gekoppeld aan actuele aandachtsgebieden en spreiding van de aanwezigheid.
De aanwezigheid in alle drie de gemeenten zorgt ervoor dat de politie met spoed kan reageren op meldingen. Dat is niet per definitie vanuit één van de politielocaties, maar vanaf de locatie waar tot dat moment een surveillance of noodhulpeenheid aan het werk is. Het basisteam Zuidoost Fryslân beslaat een gebied waarbinnen de maximale reistijden per auto tussen de politielocaties en de grens van het gebied liggen tussen de 10 en 15 minuten.
Bij de keuze van de locaties voor politiebureaus en politieposten wordt rekening gehouden met de veiligheidssituatie, spreiding en aanrijtijden.
Op welke wijze wordt overleg gevoerd tussen de politie en het lokaal gezag over deze kwestie?
In het Regionaal Bestuurlijk Politie Overleg, waaraan de burgemeesters van de 40 gemeenten in Noord-Nederland en hoofdofficier van Justitie in Noord-Nederland deelnemen, komt de aanpassing van politielocaties regelmatig aan de orde. De basis is de dienstverlening door de politie, waarbij er voortdurend sprake is van ontwikkelingen. De eenheidsleiding van de politie-eenheid Noord-Nederland heeft aan de burgemeester een toelichting gegeven over de effecten voor het basisteam Zuidoost Fryslân. Dergelijke gesprekken hebben plaatsgevonden in juni 2023 en in juni en juli 2024. Daarnaast vinden er reguliere operationele overleggen plaats met de burgemeester waaronder het overleg in de driehoek. Die gesprekken gingen ook over de invulling van het besluit om het huidige teambureau te sluiten en een politiepost te openen.
Wat is de status van het Huisvestingsplan? Wordt dat gedeeld met de burgemeesters? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2
Welk bezwaar zou er kunnen bestaan tegen het openhouden van het politiebureau in Wolvega als de gemeente Weststellingwerf bereid is om het probleem van de huisvestingskosten over te nemen?
Keuzes over welke politiebureaus of posten die worden toegevoegd, geopend blijven of sluiten is een verantwoordelijkheid van de politie. Zoals genoemd in het antwoord op vraag 2, sluit het huisvestingsbeleid aan bij veranderingen in de dienstverlening van de politie (meer digitaal) en het gebiedsgebonden politiewerk (meer mobiel op straat). Het openhouden van de bestaande locatie, via bijvoorbeeld het verkopen aan en weer terug huren van de gemeente Weststellingwerf, past niet binnen de ingezette beweging en de organisatieontwikkeling van de politie.
Zelfs als de gemeente de huisvestingskosten van de politie voor haar rekening neemt, moet de politie voor de bemensing van het bureau zorgen. Dat doet afbreuk aan het idee achter de nieuwe huisvestingsopzet voor het basisteam Zuidoost Fryslân met één teambureau in Heerenveen en twee politieposten in Wolvega en Oosterwolde, waardoor politiemensen meer op straat en in de wijk kunnen werken.
Wat is de stand van zaken betreffende het voornemen uit het Hoofdlijnenakkoord, dat er «meer zichtbare aanwezigheid en meer politie en politieposten in wijken, in buurten in de regio» gaan komen? Wordt dit voornemen in het regeerakkoord concreet en met afrekenbare doelen uitgewerkt? Zo nee, waarom niet?
In het regeerprogramma worden aanvullend middelen vrijgemaakt voor het openen van innovatieve politieloketten op nieuwe en bestaande locaties, zoals stadhuizen, stations en ziekenhuizen. Burgers kunnen daar laagdrempelig in contact komen met de politie door bijvoorbeeld online aangifte te doen of een melding te doen via videobellen. De verwachting is dat deze manieren van werken op termijn mogelijk maken dat operationele politiemensen, zoals wijkagenten, meer tijd krijgen voor het werk op straat. Dit nieuwe concept wordt via pilots nader uitgewerkt, de eerste pilot is reeds gestart.
Een brand op een balkon waar een lhbti+ vlag hing |
|
Ines Kostić (PvdD), Songül Mutluer (PvdA) |
|
van Weel , Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het akelig gebeuren in Breda waar, waarschijnlijk door brandstichting, een brand uitbrak op een balkon waar een lhbti+ vlag hing en waarbij het appartement volledig uitbrandde?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de brandstichting volgens politie mogelijk te maken had met de regenboogvlag?
Het is zorgwekkend en boosmakend wanneer een voorwerp zoals een regenboogvlag object van haat wordt. Voor mij staat de regenboogvlag in de eerste plaats voor het idee dat iedereen openlijk moet kunnen houden van wie die wil houden en daar ook in vrijheid uiting aan moet kunnen geven, zonder bang te hoeven zijn voor geweld, vandalisme, discriminatie of andere negatieve of hatelijke uitingen. Wel moet ik hierbij de kanttekening plaatsen dat het onderzoek nog loopt en het voorbarig is om nu al conclusies te trekken uit dit specifieke incident.
Deelt u de mening dat een ieder mag zijn wie hij/zij/die wil zijn en dat als iemand ervoor kiest om een regenboogvlag op te hangen, dat moet kunnen zonder gevaar?
Ja, die mening deel ik. Het is van groot belang dat iedereen in Nederland, dus ook lhbtiq+ personen, zich veilig en geaccepteerd voelen. Iedereen moet kunnen zijn wie die wil zijn en iedereen moet op een veilige manier kunnen deelnemen aan onze samenleving. Het ophangen van een regenboogvlag is een vrijheid waar niet aan getornd mag worden.
Welke nazorg is geboden aan het betreffende slachtoffer van dit misdrijf?
Na de brandstichting hebben zowel de wethouder als de burgemeester van gemeente Breda een gesprek gevoerd met het slachtoffer om de situatie te bespreken en ondersteuning te bieden. Ook COC Tilburg-Breda e.o. staat in nauw contact met het slachtoffer en onderhoudt regelmatig overleg. Verder worden slachtoffers van strafbare feiten bij het doen van aangifte gewezen op ondersteuning door Slachtofferhulp Nederland. Vanwege de privacy en de veiligheid van het slachtoffer doe ik geen verdere uitspraken over deze specifieke zaak.
Welke acties worden thans genomen om dit soort haatmisdrijven, die aan het toenemen zijn, richting lhbti+ personen te voorkomen?
Acties vinden op allerlei niveaus plaats. Maatschappelijke organisaties, zoals het COC en andere aan de lhbtiq+ gemeenschap gelieerde organisaties, spelen daarbij een belangrijke rol. De overheid ondersteunt hen bijvoorbeeld via strategische partnerschappen. Zo werken ze aan maatschappelijke acceptatie, gelijke behandeling en veiligheid van lhbtiq+ personen.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap werkt vanuit haar portefeuille aan het bevorderen van veiligheid en acceptatie van lhbtiq+ personen. Dit gebeurt onder andere door in te zetten op burgerschapsonderwijs. Scholen moeten via burgerschapsvorming aandacht besteden aan het bijbrengen van kennis van en respect voor verschillen, onder meer voor seksuele diversiteit. Het Expertisepunt Burgerschap biedt handvatten en informatie voor scholen over hoe zij hun burgerschapsopdracht en onderwijs vorm kunnen geven.
Daarnaast steunt de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de Stichting School en Veiligheid (SSV), een organisatie die zich inzet voor een sociaal veilig schoolklimaat. Dat doen ze onder andere door het geven van actuele informatie en deskundig advies aan scholen via hun website, trainingen, conferenties en een adviespunt.
Verder biedt COC Nederland ondersteuning aan scholen door bijvoorbeeld het faciliteren van Gender & Sexuality Alliances (GSA’s), het organiseren van Paarse Vrijdag en het opbouwen van een docentennetwerk. Ook laat de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een onderzoek uitvoeren naar de dalende acceptatie van lhbtiq+ personen in Nederland.
Maakt u zich ook zorgen over de toename van discriminatie en geweld tegen lhbti+ personen, ook nu niet alle gemeenten en provincies regenbooggemeenten zijn en lang niet alle gemeenten en provincies hier beleid op maken?
Ja, ik maak me zorgen en vind het feit dat er nog steeds zoveel discriminatie van en geweld tegen lhbtiq+ personen plaatsvindt onacceptabel.
Op dit moment zijn er 55 gemeenten die meedoen aan het programma regenboogsteden, en het worden er steeds meer. Dat is een positieve ontwikkeling. Maar belangrijker is dat er in heel Nederland beleid is dat erop gericht is dat iedereen veilig kan zijn, ongeacht wie je bent of van wie je houdt.
Wat gaat u de komende tijd doen om alle gemeenten en provincies te verleiden en ertoe te bewegen om acties te ondernemen voor de veiligheid van lhbti+ personen en daar beleid op te maken? Wat gaat u doen als ze dat weigeren of daar niet toe in staat zijn?
Laat mij beginnen te stellen, dat de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik de 55 gemeenten in het programma Regenboogsteden steunen. De Regenboogsteden zetten zich in voor het verbeteren van de sociale acceptatie en veiligheid van lhbtiq+ personen. Zij ontvangen hiervoor een financiële bijdrage, en worden daarnaast ook inhoudelijk geadviseerd door kennisinstituut Movisie.
Daarnaast zijn er nog veel meer gemeenten die zelfstandig lhbtiq+ beleid ontwikkelen en zich tot Regenbooggemeente hebben uitgeroepen. De uitwisseling van kennis en de verbinding tussen de Regenboogsteden en de zelfstandige gemeenten worden gefaciliteerd door Movisie. In totaal komen we daarmee in Nederland op meer dan 100 steden die actief bezig zijn met acceptatie en veiligheid van lhbtiq+ personen.
Alle gemeenten kunnen gebruik maken van de vrij toegankelijke handreikingen op de website van Movisie voor het maken van lhbtiq+ beleid op gemeentelijk niveau.
Ik juich toe dat gemeenten zich inzetten voor lhbtiq+ personen, ofwel via het programma Regenboogsteden, dan wel als zelfstandige regenbooggemeente. Het is uiteindelijk aan gemeenten zelf om een Regenboogstad te worden.
Welke aanvullende acties gaat u de komende tijd zelf ondernemen om de veiligheid van lhbti+ personen te waarborgen, zowel preventief als repressief? Meer specifiek, welke investeringen gaat u doen in het onderwijs, juist nu blijkt dat de acceptatie van lhbti+ personen onder jongeren aan het afnemen is?
Uit de GGD Jeugdmonitor blijkt dat in een aantal regio’s in Nederland minder jongeren hebben gezegd dat ze homoseksualiteit normaal vinden dan in voorgaande jaren. Het is belangrijk om te melden dat het om een enkele vraag ging in een deel van de GGD regio’s, en dat dit dus geen uitgebreid onderzoek naar acceptatie van lhbtiq+ personen is geweest, en ook niet representatief is voor heel Nederland.
Dat gezegd hebbende is het duidelijk dat er nog steeds te veel incidenten plaatsvinden richting lhbtiq+ personen in Nederland. Vanaf dit najaar zal ik daarom samen met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een vervolginzet vormgeven, gericht op het bevorderen van de veiligheid van de lhbtiq+ gemeenschap. Het is van belang om daarbij naar oorzaken van gedrag te kijken, zodat het ongewenste gedrag bij de wortel aangepakt kan worden. Naar deze zaken gaat de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dan ook onderzoek doen, in samenspraak met het COC. De onderzoeksopdracht wordt dit najaar door de Staatssecretaris uitgezet. De resultaten van dit onderzoek worden verwacht voor de zomer van 2025. Daarnaast gebeurt er al veel in het kader van het onderwijs. Zo wordt er hard gewerkt om het Wetsvoorstel Vrij en Veilig Onderwijs uiterlijk 2025 bij uw Kamer in te dienen. Dit wetsvoorstel stelt verschillende maatregelen om de veiligheid op scholen te verbeteren. Ook is de wegwijzerwebsite www.jouwveiligeschool.nl opgericht, waarop scholen informatie kunnen vinden om de sociale veiligheid van leerlingen te bevorderen. Verder ondersteunt het kabinet verschillende organisaties, zoals SSV en COC, waarbij scholen terecht kunnen voor ondersteuning en advies op het gebied van sociale veiligheid en acceptatie van lhbtiq+ leerlingen.
Voor de repressieve kant verwijs ik naar het initiatiefwetsvoorstel discriminatoir aspect als strafverzwaringsgrond (35 709) dat bij de Tweede Kamer aanhangig is. De initiatiefnemers hebben beoogd de wettelijke strafverzwaringsgrond die in dat voorstel van toepassing zal zijn bij strafbare feiten met een discriminatie-aspect, nauw te laten aansluiten bij het discriminatie-aspect dat in het huidige strafvorderingsbeleid van het openbaar ministerie aanleiding geeft om een hogere straf te eisen.
Wanneer verschijnt het nieuwe actieplan tegen geweld tegen lhbti+ personen?
De evaluatie van het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019–2022 is op 14 mei 2024 aan de Kamer aangeboden. Een van de kritiekpunten uit de evaluatie was dat de samenhang in dat actieplan ontbrak. Dat nemen we ter harte. Daarom hechten de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik aan een zorgvuldig proces. Dit najaar wordt een project gestart dat moet resulteren in een vervolgaanpak. Wij verwachten uw Kamer daar komend voorjaar verder over te kunnen informeren.
Bent u voornemens om de afspraken uit het Regenboog Stembusakkoord 2023 over de aanpak van discriminatie en geweld tegen de regenbooggemeenschap uit te voeren, waaronder een toename van 4 naar 40 discriminatierechercheurs, meer tijd en geld voor de roze in blauw- politieteams, verplichte aanpak van discriminatie op de politieacademie en meer tijd, beleid en capaciteit voor de aanpak van online discriminatie? Zo ja, op welke wijze en wanneer?
In het hoofdlijnenakkoord en regeerprogramma heeft het kabinet aangekondigd dat er maatregelen worden genomen tegen geweld gericht tegen lhbtiq+-personen. Zoals reeds aangegeven in mijn antwoord op vraag 8 zal ik samen met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vanaf dit najaar aan een vervolginzet vormgeven. Ten aanzien van online discriminatie zal door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dit najaar een plan van aanpak aan uw Kamer toegestuurd worden.
Ten aanzien van de discriminatierechercheurs, de roze in blauw- politieteams en de verplichte aanpak van discriminatie op de politieacademie kan ik uw Kamer het volgende meegeven. Momenteel worden stappen gezet om het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie-Politie (ECAD-P) structureel in te bedden in de politieorganisatie. In het regeerakkoord staat dat het kabinet het ECAD-P structureel zal gaan financieren. Met dit besluit wordt ruimte gemaakt voor verdere besluitvorming over de toekomstige vormgeving van deze werkwijze en inrichting van het ECAD-P binnen de politie. Ik zal uw Kamer hierover informeren in het tweede halfjaarbericht politie 2024. Roze in blauw netwerk is onderdeel van het Netwerk Divers Vakmanschap (NDV). Voor alle teams binnen het NDV van de politie is een korpsregeling vastgesteld; hierin staat beschreven hoeveel diensttijd de NDV-leden kunnen inzetten voor hun werkzaamheden van het NDV. Voor wat betreft de politieacademie: de aanpak van discriminatie en racisme is een standaard onderdeel van het curriculum op de politieopleiding.
Op welke wijze geeft u uitvoering aan de motie van de leden Mutluer en Westerveld over nader onderzoek doen naar intersectionele vormen van discriminatie en oplossingsrichtingen?2
In 2021 zijn in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kennistafels georganiseerd over hoe een intersectionele benadering de preventieve aanpak van racisme en discriminatie kan versterken. De inzichten gaven aanleiding om verder te verkennen hoe intersectioneel denken en werken kan worden versterkt bij Rijksambtenaren in het domein van de discriminatie en racisme aanpak. In opdracht van de voormalig Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Sociale Zaken en Werkgelegenheid is door Expertisecentrum Diversiteitsbeleid (ECHO) de Pilot intersectionele blik in de discriminatie aanpak ontwikkeld en uitgevoerd.
Op het gebied van emancipatie is de inzet om te kijken naar groepen van mensen die op verschillende assen kunnen afwijken van de geldende norm. Zo hebben de Emancipatiemonitor en Lhbtiq+-monitor expliciet aandacht voor vrouwen en lhbtiq+ personen met- en zonder beperking. Ook voor de monitor over representatie in de media streeft het kabinet ernaar om meerdere achtergrondkenmerken in kaart te brengen. De eerstvolgende editie van de monitor, die begin november 2024 uitkomt, kijkt naar de representatie van vrouwen en personen met een beperking. Bij volgende edities kunnen ook de andere achtergrondkenmerken worden toegevoegd.
Op deze manier is er aandacht voor de raakvlakken van discriminatiegronden. De Alliantie Verandering van Binnenuit richt zich op lhbtiq+ personen en personen met een migratieachtergrond, die zowel vanwege hun gender, hun migratieachtergrond en/of hun godsdienst gediscrimineerd worden.
Er is ook een financiële bijdrage geleverd aan verkennend onderzoek naar de ervaringen en behoeften van oudere queer personen van kleur door het Kennisplatform Inclusief Samenleven (KIS).
Het bericht ‘Politie maakt einde aan blokkade sluizen IJmuiden door XR’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
van Weel |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politie maakt einde aan blokkade sluizen IJmuiden door XR»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over een dergelijke blokkade? Is dit volgens u een vreedzame demonstratie? Zo ja, waarom?
De burgemeester is verantwoordelijk voor het faciliteren van demonstraties en daarmee ook voor de beoordeling of er sprake is van een vreedzame demonstratie. Hierover legt de burgemeester desgevraagd verantwoording af aan de gemeenteraad. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om te oordelen over specifieke demonstraties.
In het algemeen – los van deze demonstratie in IJmuiden – is voor dit kabinet belangrijk dat scherper onderscheid wordt gemaakt tussen (vreedzaam) demonstreren en orde verstorende acties, zoals aangegeven in het regeerprogramma. Demonstreren is een grondrecht, en daarbij wordt van autoriteiten een zekere mate van tolerantie gevraagd. Maar wanordelijkheden, bedreigingen tegen anderen of openbaar geweld waarbij demonstranten over de grenzen van het strafrecht heen gaan is onacceptabel.
Kunt u aangeven wat de economische schade is van deze drie blokkades in korte tijd, nu een dergelijke blokkade voor langere tijd alle scheepvaart van en naar het Noordzeekanaal en dus de haven van Amsterdam ernstig heeft gehinderd?
Het is duidelijk dat deze blokkades hebben gezorgd voor hinder voor het scheepvaartverkeer. Wat hiervan precies de economische schade is, is niet te zeggen.
Wat is het juridisch kader geweest op basis waarvan de politie de blokkade heeft beëindigd? Waarom trad de politie niet eerder op?
Ik heb begrepen dat de burgemeester van de gemeente Velzen de blokkade heeft beëindigd op grond van artikel 7 van de Wet openbare manifestaties. Dit is gebeurd in het belang van het verkeer, in dit geval het scheepvaartverkeer, aangezien de vaarweg volledig geblokkeerd werd door het bezetten van de Noordersluis en de Zeesluis IJmuiden. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid of aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om te oordelen over de wijze waarop er is ingegrepen en waarom dat niet eerder of later is gedaan.
Heeft het bevoegd gezag in uw ogen voldoende juridische kaders om op te treden tegen ordeverstorende acties bij kritische infrastructuur met grote maatschappelijke en economische schade als gevolg? Zo nee, welke actie wordt er ondernomen om ervoor te zorgen dat de lijn tussen demonstratierecht en ordeverstorende acties beter wordt bewaakt?
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld, wordt de Wet openbare manifestaties over het algemeen als toereikend ervaren.2 Wel is daarbij benoemd dat het in goede banen leiden van demonstraties steeds meer een uitdaging vormt voor gemeenten, politie en Openbaar Ministerie vanwege het toenemend aantal demonstraties en nieuwe protestvormen waarbij soms bewust de grenzen van het recht worden gezocht en overschreden. Dit leidt onder andere tot een groot beslag op schaarse politiecapaciteit, waardoor de politie minder toekomt aan andere basistaken.
In de Kamerbrief van 19 april jl. heeft het vorige kabinet uw Kamer laten weten dat in de gebeurtenissen van de voorafgaande periode aanleiding is gezien om mogelijkheden te onderzoeken voor een versteviging van het handelingsperspectief van alle betrokkenen en voor de bestendigheid van het wettelijke kader.3 Bij beantwoording van vragen 14, 15 en 16 ga ik nader in op dit onderzoek.
Ook wordt u verwezen naar het regeerprogramma dat op 13 september 2024 naar de Kamer is gestuurd. De invulling zal in belangrijke mate gebaseerd worden op de uitkomsten van het aangekondigde onderzoek dat via het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) zal worden uitgezet (zie verder vraag 13, 15 en 16). Het is in de tussentijd belangrijk dat we wel al op korte termijn tot een brede dialoog komen over de maatschappelijke effecten van de verschillende wijzen waarop in Nederland gedemonstreerd wordt en het gewenste optreden van de overheid daarbij. Welke spanningen ervaren verschillende betrokkenen? Wat vinden we als maatschappij wenselijk en acceptabel? En hoe waarborgen we tegelijkertijd het demonstratierecht, als fundamenteel onderdeel van onze democratische rechtsstaat?
Hoeveel politiecapaciteit was nodig bij deze blokkade?
Bij de blokkade van 18 augustus 2024 zijn 22 politiefunctionarissen ingezet.
Waren er bij de beëindiging van de blokkade knelpunten ten aanzien van de identificatie van degenen die de sluizen blokkeerden? Zo ja, welke stappen onderneemt u om de identificatie en registratie van mensen die de openbare orde verstoren te bevorderen?
Politiefunctionarissen zijn bevoegd om inzage van een identiteitsbewijs te vorderen voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de politietaak. Dit houdt in dat er een concrete aanleiding moet zijn en er een afweging gemaakt moet worden op basis van de omstandigheden van de betreffende demonstratie, met inachtneming van de aanwijzingen van het lokaal gezag. Zie de nadere toelichting in de Kamerbrief van 12 december 2023.4
Ik heb begrepen dat in dit geval geen sprake is geweest van knelpunten maar van een bewuste afweging door het lokaal gezag om – gegeven het bovengenoemde kader – geen gebruik te maken van deze bevoegdheid.
Klopt het dat er bij de blokkades van afgelopen zondag niemand is aangehouden? Zo ja, waarom is er niemand aangehouden?
Ja. Ik heb begrepen dat, in lijn met de vooraf door de lokale driehoek vastgestelde beleidsuitgangspunten en tolerantiegrenzen, de demonstranten na het beëindigen van de demonstratie bestuurlijk zijn opgehouden en vervolgens zijn verplaatst naar treinstation Driehuis.
In hoeverre zijn er mogelijkheden voor partijen die schade hebben geleden als gevolg van de blokkade om die te verhalen op degenen die deelnamen aan de blokkade?
Partijen die schade hebben geleden als gevolg van de blokkade kunnen zich wenden tot de burgerlijke rechter met een civiele vordering.
Kunt u bevestigen dat er in 2024 en komende jaren vanuit de Rijksoverheid geen subsidies worden verstrekt aan organisaties die grootschalige ordeverstorende acties organiseren of financieren?
In antwoord op eerdere vragen van de Kamer heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid geen subsidie verstrekt aan Extinction Rebellion. Blijkens het openbare overzicht van het Ministerie van Financiën heeft Extinction Rebellion ook geen middelen ontvangen uit de Rijksbegroting.5 Het voert te ver om in ruimere zin uitspraken te doen over toekomstige subsidieverlening vanuit de Rijksoverheid aan organisaties die betrokken zijn bij grootschalige orde verstorende acties. Naast het feit dat op voorhand niet te objectiveren valt bij wat voor soort protestacties en welke mate van betrokkenheid dit aan de orde zou zijn, moeten subsidieverzoeken binnen het kader van de desbetreffende regelingen worden beoordeeld door het verantwoordelijke bestuursorgaan. Daar kan ik als Minister van Justitie en Veiligheid niet in treden.
Hoe gaat u invulling geven aan de afspraak uit het Hoofdlijnenakkoord «er wordt scherper onderscheid gemaakt tussen (vreedzaam) demonstreren en ordeverstorende acties»?
Bij het antwoord op vraag 5 bent u al gewezen op het regeerprogramma dat op 13 september 2024 naar de Kamer is gestuurd. De invulling zal in belangrijke mate gebaseerd worden op de uitkomsten van het aangekondigde onderzoek dat via het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) zal worden uitgezet (zie verder vraag 13, 15 en 16). Het is in de tussentijd belangrijk dat we wel al op korte termijn tot een brede dialoog komen over de maatschappelijke effecten van de verschillende wijzen waarop in Nederland gedemonstreerd wordt en het gewenste optreden van de overheid daarbij.
Kunt u in gesprek gaan met politie, Openbaar Ministerie (OM) en burgemeesters om te bezien hoe de politie in de toekomst slagvaardiger kan optreden bij grootschalige ordeverstorende acties?
Zie antwoord vraag 11.
Wat is de stand van zaken van het door het vorige kabinet aangekondigde onderzoek door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) naar de grenzen van het demonstratierecht (onderzoek naar mogelijkheden voor een versteviging van het handelingsperspectief van alle betrokkenen en voor de bestendigheid van het wettelijke kader)?
De gunning van het onderzoek vindt dit najaar plaats. Vervolgens zal met het onderzoek worden gestart. Het streven is dat het onderzoek in de zomer van 2025 gereed is.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid naar de verwachtingen van politieoptreden bij demonstraties?
De Inspectie Justitie en Veiligheid is nog bezig met het onderzoek naar demonstraties. In het onderzoek verzamelt de Inspectie informatie vanuit verschillende perspectieven op de functie van de politie bij demonstraties. Naast interviews met de politie worden bijvoorbeeld ook actiegroepen gesproken, burgerpanel geraadpleegd en stakeholders betrokken. Op dit moment is de Inspectie bezig met het analyseren van de informatie en schrijven van de rapportage.
Bent u ermee bekend dat in het Verenigd Koninkrijk, waar het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) geldt en de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) bindend zijn, wél een onderscheid wordt gemaakt tussen demonstraties en openbare-ordeverstoringen door invoering van de Public Order Act?2 Bent u bereid dergelijke wetgeving voor te bereiden voor Nederland? Zo nee, waarom niet?
In opvolging van de Kamerbrief van 19 april jl.8 is het voornemen om een internationaal rechtsvergelijkend onderzoek onderdeel uit te laten maken van het WODC-onderzoek. Hierbij is het voornemen om specifiek te kijken naar het stelsel in het Verenigd Koninkrijk en andere ander Europese landen, waarbij het onderzoeksopzet van Duitsland als voorbeeld is genoemd.
Bent u ermee bekend dat in Duitsland, waar het EVRM geldt en de uitspraken van het EHRM bindend zijn, wél een onderscheid wordt gemaakt tussen demonstraties en openbare-ordeverstoringen door blokkades op vliegvelden apart strafbaar te stellen?3 Bent u bereid dergelijke wetgeving voor te bereiden voor Nederland? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
De nog steeds openbare bangalijsten |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Struycken |
|
![]() |
Kent u het bericht «Telegram blijft verwijderverzoeken bangalijsten negeren, Offlimits eist toezichthouders in te grijpen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de mening dat het voor slachtoffers van bangalijsten onverteerbaar is dat hun namen nog steeds op Telegram te vinden zijn en dat daardoor nog steeds schade wordt veroorzaakt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. Ik vind het onverteerbaar voor slachtoffers en maak mij grote zorgen hierover. Het heeft enorme impact op deze vrouwen en dit raakt mij diep.
Deelt u de mening van Offlimits dat het «uitblijven van actie vanuit de overheid [tegen Bangalijsten op Telegram] onbegrijpelijk en onacceptabel» is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en welke actie is dan tot nu toe wel door toezichthouders ondernomen?
Ik begrijp dat het voortbestaan van de bangalijsten verschrikkelijk is voor de betrokkenen en dat zij hier ernstig last van kunnen hebben en ik betreur dan ook de houding van Telegram. Daarom volg ik met interesse de afwegingen die de organisaties maken die mogelijk actie kunnen ondernemen, te weten het Openbaar Ministerie, de Autoriteit Persoonsgegevens en de Autoriteit Consument en Markt. Zij hebben verregaande zelfstandigheid en het is uiteindelijk aan hen om per geval een afweging te maken over de eventuele toepassing van beschikbare bevoegdheden en instrumenten.
Het Openbaar Ministerie doet samen met de politie momenteel breder onderzoek naar de mate waarin Telegram meewerkt aan Notice and Action-verzoeken, waartoe zij zelf via hun eigen website oproepen. Vooralsnog is uit het onderzoek van het Openbaar Ministerie naar voren gekomen dat Telegram Notice and Action-verzoeken niet honoreert, waarbij het gaat om het verzoek tot het verwijderen van divers strafbaar materiaal, waaronder bangalijsten. Daarnaast wordt door het Openbaar Ministerie onderzocht of en in hoeverre Telegram (inmiddels) wel meewerkt aan bevelen tot het ontoegankelijk maken van content op basis van rechterlijke machtigingen. Dit omvat onder andere bevelen op basis van artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering waarbij, na machtiging van de rechter-commissaris, een online aanbieder kan worden bevolen om inhoud ontoegankelijk te maken wanneer er sprake is van strafbare inhoud. Het onderzoek beslaat een breed scala aan verdenkingen van strafbare feiten, zoals de online handel in drugs en wapens, terreur en online materiaal van seksueel kindermisbruik. Afhankelijk van hoe het Openbaar Ministerie de uitkomsten van het onderzoek beoordeelt, worden vervolgacties overwogen. Het Openbaar Ministerie maakt per geval een afweging over vervolgstappen, rekening houdend met de beschikbare capaciteit en de omstandigheden van het geval.
Ten aanzien van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is in een eerdere beantwoording van Kamervragen aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de Staatssecretaris Rechtsbescherming en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ingegaan op de onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden die de AP heeft.2 Eén van de mogelijkheden die daarbij wordt genoemd, is dat belanghebbenden om handhaving kunnen vragen door middel van een handhavingsverzoek. Op basis van het bericht van Offlimits stel ik vast dat deze stap nu is gezet. Het is aan de AP om eventuele vervolgstappen te bepalen. Uiteraard zal ik de ontwikkelingen daaromtrent met interesse blijven volgen.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is de (beoogd) toezichthouder op de digitaledienstenverordening3 (Digital Services Act – DSA) in Nederland. Telegram is echter wettelijk vertegenwoordigd in België. Daarom is het primair aan de Belgische toezichthouder te besluiten over handhaving ten aanzien van Telegram op grond van de DSA. Uit het feit dat het handhavingsverzoek tevens aan de beoogd toezichthouder op de DSA in België is verzonden blijkt dat de verzoekers dit aspect in overweging hebben genomen. Net als in Nederland moet de uitvoeringswet in België echter nog door het parlement worden behandeld alvorens er toezicht kan worden gehouden.
Belangrijk om op te merken is dat de reikwijdte van de DSA op de verschillende functies van Telegram nog niet geheel duidelijk is. Het is waarschijnlijk dat de openbare chatgroepen op Telegram voldoen aan de definitie van online platform onder de DSA, waardoor dat onderdeel van de dienst aan de daarvoor geldende verplichtingen zal moeten voldoen. Besloten (groeps)gesprekken vallen niet onder de definitie van online platform van de DSA, net zoals vergelijkbare interpersoonlijke communicatiediensten zoals WhatsApp, Signal, en Facebook Messenger er niet onder vallen.
Over welke juridische instrumenten beschikken de in het bericht genoemde toezichthouders, te weten de Autoriteit Persoonsgegevens, de Autoriteit Consument en Markt, de Belgische toezichthouders en de Europese Commissie, om handhavend tegen Telegram te kunnen optreden? Zijn deze instrumenten effectief om er voor te kunnen zorgen dat de bangalijsten van Telegram verdwijnen? Zo ja, waarom is daar dan nog geen gebruik van gemaakt? Zo nee, waarom niet en welke instrumenten zijn nog wel beschikbaar om handhavend te kunnen optreden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 heeft de AP diverse onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden. Zo kan de AP onderzoek instellen naar de naleving van de gegevensbeschermingswetgeving en in het kader daarvan audits uitvoeren en gegevensverwerkingen inzien. Wanneer de AP een overtreding constateert, kan de AP een boete of dwangsom opleggen, en bevelen tot het stopzeten van gegevensverwerkingen.4 Het is aan de AP om te beoordelen of in het geval van de bangalijsten sprake is van een schending van de gegevensbeschermingswetgeving en of zij tot handhaving overgaat en zo ja, in welke vorm dat gebeurt. Belanghebbenden kunnen hier ook om vragen door middel van een handhavingsverzoek, waarin de AP wordt verzocht om van haar bevoegdheden gebruik te maken. Nu dit laatste in gang is gezet, kijk ik met belangstelling uit naar de afweging van de AP.
Telegram valt onder toezicht van de Belgische toezichthouders (zie voor toelichting onder vraag 3). Zowel de Belgische toezichthouders als de ACM zijn nog niet bevoegd, omdat de betreffende uitvoeringswetgeving nog niet is aangenomen. Zodra dat wel het geval is, en voor zover Telegram onder de DSA valt, biedt de DSA diverse bevoegdheden die de nationale toezichthouders en de Europese Commissie in staat stellen om onderzoeks- en sanctiemaatregelen te nemen. Bij een vermoeden van niet-naleving van bepalingen uit de DSA door online aanbieders kunnen bijvoorbeeld informatieverzoeken worden gedaan, inspecties worden uitgevoerd of gesprekken worden afgenomen. Voor wat betreft de sanctionering is er in een opbouw van handhavingsmogelijkheden voorzien. De DSA biedt ruimte om geldboeten en dwangsommen op te leggen en in uiterste gevallen en onder bepaalde stringente voorwaarden kan de toezichthouder de rechter verzoeken om de toegang tot een dienst tijdelijk te beperken.5 De ACM kan – na inwerkingtreding van de uitvoeringswet – als Nederlandse toezichthouder gebruik maken van de mogelijkheden die de DSA biedt om de Belgische toezichthouders te verzoeken om onderzoeks- en handhavingsmaatregelen te nemen.6 Ook gezamenlijk onderzoek met de Belgische toezichthouders op hun initiatief of op aanbeveling van de digitaledienstenraad behoort tot de mogelijkheden. Meldingen die bij toezichthouders onder de DSA worden gedaan gelden als signalen die helpen bij het uitvoeren van het toezicht en de handhaving op de naleving van de DSA. De toezichthouders hebben geen instrumenten om verwijdering van specifieke content af te dwingen. Wel is het zo dat onder de DSA de aansprakelijkheidsvrijstelling wegvalt op het moment dat Telegram op de hoogte is van bepaalde illegale content en niet prompt handelt om die inhoud te verwijderen of anderszins ontoegankelijk te maken. Hiermee voorziet de DSA in een prikkel om illegale content te verwijderen.
De AP kan in individuele gevallen handhavend optreden als er sprake is van schending van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Wanneer de AP een overtreding constateert, kan de AP een boete of dwangsom opleggen, en bevelen tot het stopzeten van gegevensverwerkingen. Weigert een partij, dan kan de AP aanvullende maatregelen nemen of een gerechtelijke procedure starten.7
Voor de beoogde toezichthouders onder de DSA geldt dat, zodra zij bevoegd zijn, het aan hen is om te bepalen of en op welke wijze zij opvolging geven aan een handhavingsverzoek.
Deelt u de mening dat als er niet handhavend tegen Telegram kan worden opgetreden dat dan betekent dat Telegram en vergelijkbare berichtendiensten en internetsites voortaan vrij spel hebben om strafbare content te verspreiden waaronder «wapens, drugs, beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik en dus ook bangalijsten» en dat dan het grondrecht op een persoonlijke levenssfeer niet meer gewaarborgd kan worden? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat dit onaanvaardbaar is en wat gaat u doen om er voor te zorgen dat er wel handhavend kan worden opgetreden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het onaanvaardbaar is als online omgevingen verworden tot een vrijhaven voor illegale content en strafbare activiteiten. De DSA stelt dan ook dat openbare sociale media gehouden zijn op te treden tegen het openbaar maken en verspreiden van illegale content als zij er weet van hebben dat dit via hun platformen plaatsvindt. Bij berichtendiensten, zoals WhatsApp, Signal, maar dus ook Telegram, is de wetgever terughoudender om het belang van opsporing en handhaving te faciliteren, omdat daarbij grondrechten van gebruikers in het geding kunnen komen, zoals het recht op privacy en het recht op communicatie- en briefgeheim.
De aanhoudende inzet van rechtshandhavingsautoriteiten samen met relatief recente ontwikkelingen zoals de introductie van de Verordening Terroristische Online Inhoud8 en de DSA, en de oprichting van de Autoriteit Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) versterken de handhavingsmogelijkheden ten aanzien van online aanbieders. Daarnaast blijft het kabinet zich inspannen voor aanvullende wetgevende instrumenten waar nodig, zoals de Verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel kindermisbruik waarover nog wordt onderhandeld.
Bent u van mening dat statelijke actoren belang kunnen hebben bij het beïnvloeden van de Nederlandse binnenlandse politiek? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Veel landen, ook Nederland, hebben beleid en organiseren activiteiten om hun eigen belangen in het buitenland te behartigen en zichzelf in een goed daglicht te zetten. Denk aan publieke diplomatie, lobbyactiviteiten, reclame, promotie-evenementen en netwerkgesprekken. Het staat landen vrij dergelijk beleid te voeren.
Invloed van statelijke actoren wordt onwenselijk zodra het de nationale veiligheidsbelangen van Nederland raakt. Dergelijke ongewenste beïnvloeding is vaak onzichtbaar voor de samenleving, maar kan grote schade toebrengen aan onze open manier van samenleven. Het ondermijnt de democratie en vormt een bedreiging voor de nationale veiligheid. Onze inlichtingendiensten waarschuwen al langere tijd dat inmengingsactiviteiten van andere landen in toenemende mate een bedreiging vormen.1
De Minister van BZK ziet het als haar taak en verantwoordelijkheid om de democratische rechtsstaat en het vrije en open publieke debat te beschermen tegen ongewenste beïnvloeding. Zij vindt het van groot belang dat we ons verder wapenen tegen ongewenste beïnvloeding en het publieke debat versterken, bijvoorbeeld met de recent aangekondigde nieuwe maatregelen tegen de verspreiding van desinformatie.2
Welke vormen van buitenlandse beïnvloeding worden door de Nederlandse staat erkend en in kaart gebracht? Vallen hieronder ook buitenlandse financiering, het verspreiden van desinformatie, het uitreiken van onderscheidingen aan Nederlandse politici door buitenlandse statelijke actoren en het besturen van denktanks met een specifiek buitenlands landsbelang?
Openlijke vormen van beïnvloeding die binnen de grenzen van onze wet- en regelgeving vallen, zoals genoemd in de eerste alinea van het antwoord op vraag 1, worden door de overheid niet in kaart gebracht.
Het is aan de AIVD en de MIVD om onderzoek te doen naar statelijke actoren en de mate waarin zij een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. Daarbij staan spionage, heimelijke beïnvloeding en ongewenste inmenging centraal. Zie verder ook het antwoord op vraag 1.3
Het kabinet heeft daarnaast speciale aandacht voor de ondermijnende impact van heimelijke beïnvloeding van de democratische rechtsstaat. Hier is sprake van wanneer heimelijke beïnvloeding is gericht op het beïnvloeden van verkiezingen, het partijstelsel en volksvertegenwoordiging, het publiek debat, of bestuurders.4 Met wet- en regelgeving heeft de overheid daarom waarborgen ingebouwd om beïnvloeding transparant te maken of tegen te gaan. Een voorbeeld is dat in de Wet financiering politieke partijen is vastgelegd dat giften van niet-Nederlanders aan politieke partijen vanaf 1 januari 2023 niet meer zijn toegestaan. Ook is er een maximumdonatie ingesteld van € 100.000 en dienen giften boven de € 10.000 binnen drie werkdagen gemeld te worden bij het Ministerie van BZK.
Tot slot is toezicht op fracties in de Tweede Kamer of op individuele Kamerleden geregeld in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer. Dit reglement bevat ook afspraken ten behoeve van de transparantie van beïnvloeding, zoals het register nevenactiviteiten en belangen.
Welke statelijke actoren kunnen volgens de Nederlandse staat mogelijk proberen de Nederlandse binnenlandse politiek te beïnvloeden en waarom? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Vormen van ongewenste en heimelijke vormen van buitenlandse beïnvloeding staan genoemd in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 2 en de jaarverslagen van de AIVD en MIVD.5
Zo benoemt de AIVD in het jaarverslag 2023 dat is vastgesteld dat met name Rusland en China gebruikmaken van spionage. Zo ontdekte de AIVD samen met de MIVD dat Russische inlichtingendiensten onopgemerkt toegang probeerden te krijgen tot informatiesystemen van de toeleveringsindustrie van Defensie. De Nederlandse krijgsmacht is interessant voor Russische diensten, mede vanwege de militaire steun die Nederland aan Oekraïne levert sinds de Russische inval in Oekraïne. De Russische inlichtingendiensten zijn ook geïnteresseerd in het Nederlandse overheidsbeleid over Rusland en Oekraïne, en in informatie over de NAVO, de EU en de Nederlandse hightechsector. China probeerde het afgelopen jaar in Nederland aan technologische- en bedrijfsgeheimen te komen die het land kunnen helpen de eigen hoogwaardige kennisindustrie verder te ontwikkelen.
Waar het gaat om heimelijke beïnvloeding heeft de AIVD vastgesteld dat Rusland in 2023 voortdurend probeerde westerse landen in een kwaad daglicht te stellen, onderlinge eenheid te ondermijnen en de sfeer in samenlevingen te beïnvloeden. Zo had Rusland de hand in demonstraties tegen westerse steun aan Oekraïne, die plaatsvonden in Nederland en andere westerse landen. Het doel ervan leek vooral Russen (en sympathisanten) het idee te geven dat er in het Westen veel kritiek is op steun aan Oekraïne. Ook de inlichtingendiensten van enkele andere landen waren in Nederland actief om politieke besluitvorming te beïnvloeden in hun eigen belang.
Bent u van mening dat Rusland belang kan hebben bij het beïnvloeden van de Nederlandse binnenlandse politiek? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vragen 1 en 3.
Bent u van mening dat de Verenigde Staten belang kunnen hebben bij het beïnvloeden van de Nederlandse binnenlandse politiek? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vragen 1 en 3.
Bent u van mening dat Oekraïne belang kan hebben bij het beïnvloeden van de Nederlandse binnenlandse politiek? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vragen 1 en 3.
Bent u van mening dat in Nederland desinformatie is verspreid over het opblazen van de Nord Stream-pijpleiding, aangezien op 14 augustus jl. openbaar is geworden dat Oekraïners – met ten minste het medeweten van de Oekraïense president Zelensky – achter deze daad van agressie zitten, terwijl – vanaf het eerste moment na de aanslag tot 14 augustus jl. – door vrijwel alle westerse politici, academici en media het narratief werd verspreid dat Rusland de dader zou zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet speculeert niet over de toedracht van de explosies bij de Nord Stream pijpleidingen en wacht de resultaten van het Duitse onderzoek naar de toedracht af.
Bent u op de hoogte van het feit dat voormalig D66-Kamerlid Sjoerd Sjoerdsma een presidentiële onderscheiding heeft gekregen van de Oekraïense autoriteiten – voor zijn «onwrikbare steun» aan Oekraïne in een periode dat zijn partij in de Nederlandse regering zat?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat VVD-Minister en voormalig VVD-Kamerlid, Ruben Brekelmans, en CDA-Kamerlid, Derk Boswijk, lid zijn of waren van de Atlantische Commissie – in elk geval in de periode dat zij Kamerlid waren namens een partij die in de Nederlandse regering zat?2 Bent u op de hoogte van het feit dat de Atlantische Commissie de Nederlandse tak is van de Amerikaanse Atlantic Council – een entiteit die naar eigen zeggen het Amerikaanse wereldwijde leiderschap poogt te versterken?
Ten aanzien van het eerste deel van de vraag: ja, daarvan ben ik op de hoogte. De heer Boswijk maakt nog steeds deel uit van het bestuur van de Atlantische Commissie. De heer Brekelmans heeft zijn bestuurslidmaatschap opgezegd bij zijn aantreden als Minister.
Ten aanzien van het tweede deel van de vraag: de Nederlandse Atlantische Commissie is een stichting onder Nederlands recht en heeft dientengevolge een zelfstandig bestuur. De Atlantische Commissie is niet de Nederlandse tak van de Atlantic Council. Er is ook geen operationele relatie. Beide organisaties zijn, net als onder andere de overige nationale Atlantische Commissies, lid van de Atlantic Treaty Association (ATA), een onafhankelijke internationale organisatie die als doel heeft het bevorderen van de Euro-Atlantische waarden en het belang van de NAVO voor het behoud van vrede en stabiliteit.
Is het in uw ogen wenselijk dat Nederlandse (voormalige) regeringspartijen of politici verbonden aan (voormalige) regeringspartijen desinformatie verspreiden over de motieven achter buitenlandse daden van agressie met enorme internationale gevolgen – in dit geval over de motieven achter het opblazen van de Nord Stream-pijpleiding; dat zij worden onderscheiden door buitenlandse statelijke actoren voor hun «onwrikbare steun» aan die statelijke actor – in dit geval door Oekraïne; of dat zij deel uitmaken van het bestuur van denktanks met een specifiek buitenlands landsbelang – in dit geval dat van de Verenigde Staten? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van het eerste deel van de vraag: Het kabinet speculeert niet over de toedracht van de explosies bij de Nord Stream pijpleidingen en wacht de resultaten van het Duitse onderzoek naar de toedracht af.
Ten aanzien van het tweede deel van de vraag: Het staat politici vrij contacten te leggen met buitenlandse statelijke actoren en denktanks, zolang dit gebeurt binnen de grenzen van onze wet- en regelgeving en de onderling gemaakte afspraken, zoals het reglement van orde van de Tweede Kamer en de Gedragscode Leden van de Tweede Kamer der Staten Generaal. Zie verder het antwoord op vragen 1 en 2.
Bent u bereid om op korte termijn de Algemene Rekenkamer te vragen om te onderzoeken of en, zo ja, op welke wijze (voormalige) regeringspartijen en politici verbonden aan (voormalige) regeringspartijen in Nederland vanaf 2014 – mede door middel van buitenlandse financiering (financieel of in natura) – zijn beïnvloed door Oekraïne of de Verenigde Staten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Kamer zo spoedig mogelijk over de uitkomsten van dit onderzoek te informeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet zal geen onderzoek vragen aan de Algemene Rekenkamer over de gevraagde periode. Sinds 1 januari 2023 is het politieke partijen niet toegestaan giften te ontvangen van niet-Nederlanders.8 Het overzicht van giften en schulden van politieke partijen wordt jaarlijks gepubliceerd op de website van de rijksoverheid.9 Voor verkozen politici geldt dat het volksvertegenwoordigende orgaan zelf bepaalt welke regels er gelden t.a.v. de transparantie van financiering. Zo bepalen het reglement van orde van de Tweede Kamer en de gedragscode leden van de Tweede Kamer der staten generaal bijvoorbeeld dat leden van de Tweede Kamer opgave dienen te doen van inkomsten uit nevenactiviteiten en de ontvangst van giften met een waarde boven de € 50. Ook heeft het Kabinet n.a.v. de motie Timmermans c.s. de afdeling advisering van de Raad van State verzocht om advies over de (on)mogelijkheden van onafhankelijk toezicht op verkozen volksvertegenwoordigers en fracties in de Staten-Generaal.10
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
De nog uit te werken plannen om het capaciteitstekort in het gevangeniswezen op te lossen. |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Coenradie |
|
![]() |
Hoe groot is de voorraad nog op te roepen zelfmelders op dit moment?
Op 1 september jl. is er een voorraad van 3.445 mannelijke nog op te roepen zelfmelders.
Hoeveel veroordeelden binnen deze groep zijn veroordeeld voor een ernstig gewelds-en zedendelict?
Deze cijfers zijn niet op het gevraagde niveau beschikbaar, met name omdat «ernstig» een kwalificatie betreft die onvoldoende gedefinieerd is om in systemen vast te leggen. Het toekennen van deze kwalificatie vergt een individuele beoordeling per zaak. Wat wel kan worden aangegeven is dat voor veel ernstige gewelds- en zedendelicten een harde uitsluitingsgrond geldt: veroordeelden voor dergelijke delicten kunnen niet in aanmerking komen voor de zelfmeldstatus. Veroordeelden voor een strafbaar feit waar een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer op staat, zijn uitgesloten van de zelfmeldstatus. Zij kunnen géén zelfmeldstatus krijgen, dus ook niet als diegene tot een kortere straf wordt veroordeeld. Ook voor specifiek genoemde zedenmisdrijven ten aanzien van minderjarigen geldt dat een veroordeelde in ieder geval niet de zelfmeldstatus krijgt.1
Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) beoordeelt voor iedere zaak zorgvuldig en persoonsgericht of de zelfmeldstatus wordt toegekend. Daarbij worden de uitsluitingsgronden en contra-indicatoren zoals genoemd in de Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Regeling USB) gehanteerd. Ook betrekt het CJIB slachtofferbelangen in de beoordeling. In een brief van 13 mei jl. is de Tweede Kamer geïnformeerd over het zelfmeldbeleid.2
Hoeveel gedetineerden zijn op dit moment met capaciteitsverlof gestuurd?
In totaal zijn er 44 individuele gedetineerden met capaciteitsverlof gegaan sinds de start van de maatregel op 1 juni 2024 tot begin september. Op peildatum 1 september zaten er 24 gedetineerden hun strafrestant met enkelband thuis uit.
Wat bedoelt u in uw Kamerbrief van 13 augustus jl. (Kamerstuk 24 587, nr. 967) met «plaatsing van gedetineerden met beperktere risico’s in een omgeving die bij die risico’s past»?
Ik bedoel daarmee dat de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) onderzoekt wat de mogelijkheden zijn om gedetineerden die beperktere risico’s met zich meebrengen te plaatsen in een detentieconcept met een beveiligingsniveau op maat, dat past bij die risico’s.
Waarom schrijft u in voornoemde Kamerbrief dat «plaatsing van gedetineerden met beperktere risico’s in een omgeving die bij die risico’s past» een vorm van versobering is?
Er wordt verkend of in eerdergenoemd detentieconcept (zie het antwoord op vraag 4) sprake kan zijn van een sober dagprogramma met beperkte activiteiten.
Ik geef hierop een verdere toelichting in de voortgangsrapportage die ik gelijktijdig met deze beantwoording naar uw Kamer heb gestuurd.
Welk veiligheidsniveau heeft een dergelijke omgeving? In hoeverre voldoet een dergelijke omgeving aan het karakter van een vrijheidsstraf? In hoeverre past een dergelijke omgeving binnen bestaande wet- en regelgeving en wanneer zou een dergelijke omgeving gerealiseerd kunnen zijn?
Dit detentieconcept valt onder de categorie beperkt beveiligd. Volgens de penitentiaire beginselenwet is de mate van beveiliging te onderscheiden in vier categorieën: beperkt, normaal, uitgebreid en extra beveiligd. Daarmee is het juridisch mogelijk en is het ook de bedoeling geweest van de wetgever om dit onderscheid te maken.
Zelfmelders zijn veroordeelden waarbij geen sprake is van een voorlopige hechtenis, bevel tot gevangenneming of detentie op een andere titel, waarvan het CJIB namens mij bepaalt of ze de zelfmeldstatus krijgen en dus zichzelf mogen melden bij een penitentiaire inrichting (PI). Er volgt alleen zelfmeldstatus als geen sprake is van een uitsluitingsgrond of contra-indicatie zoals vermeld in artikel 2:1 Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (USB). Door deze beoordeling wordt het passend geacht om deze doelgroep te detineren in de speciale zelfmeldlocaties met een beperkter beveiligde omgeving waarbij sprake is van een dagprogramma met een minimum aan rechtactiviteiten.
De verkenning is in volle gang en heeft alvast geleid tot een concreet resultaat. In de PI Veenhuizen komen vanaf het eerste kwartaal van 2025 gefaseerd 40 extra plaatsen beschikbaar voor zelfmelders met straffen tot twee weken. Daarnaast worden er nog een aantal concrete locaties onderzocht. Ik zal uw Kamer over de verdere resultaten van de verkenning geïnformeerd houden via de volgende voortgangsrapportages.
Hoe kansrijk zijn de vijf andere alternatieven waartoe de Kamer heeft opgeroepen in de motie van het lid Ellian over binnen drie maanden een alternatief uitwerken om het grote capaciteitstekort in het gevangeniswezen tegen te gaan (Kamerstuk 24 587, nr. 949)?
Ik verwijs hiervoor naar de eerste voortgangsrapportage capaciteit van 26 juni jl. Daar is ingegaan op deze vijf alternatieven om het capaciteitstekort bij DJI tegen te gaan3.
Naar welke landen en welke categorie gedetineerden kijkt u voor de plaatsing van Nederlandse gedetineerden?
Ik heb de afgelopen periode verkend wat de mogelijkheden zijn van het tenuitvoerleggen van gevangenisstraffen van bepaalde groepen in het buitenland. Zoals ik op 23 september jl. aan uw Kamer heb gemeld, heb ik op 26 september jl. een bezoek gebracht aan Estland. Ik heb daar een gevangenis bezocht en met mijn collega gesproken. Er is afgesproken om serieus te onderzoeken of het mogelijk is voor Nederland om Estse cellen te huren. Er zijn financiële, juridische en praktische vragen die beantwoord moeten worden. De categorieën gedetineerden die mogelijk in het buitenland geplaatst zouden kunnen worden is een van de juridische punten die nog verder uitgewerkt moeten worden.
Wat zijn de mogelijke financiële consequenties van plaatsing in het buitenland voor de Dienst Justitiële Inrichtingen?
De gesprekken met Estland bevinden zich in een verkennende fase. In die fase zal onder meer gekeken worden naar de financiële consequenties en de dekking daarvan. Ik informeer uw Kamer hierover via de voortgangsbrieven capaciteit.
Waar baseert u de stelling op dat plaatsing in het buitenland kansrijk zou zijn?
Nederland heeft eerder buitenlandse gedetineerden ontvangen, omdat in de landen waar de gedetineerden vandaan kwamen sprake was van een tekort aan cellen. Die samenwerking was succesvol. Gesprekken met andere landen hebben laten zien dat er een mogelijkheid bestaat om Nederlandse gedetineerden te plaatsen in een buitenlandse gevangenis. Tegelijk spelen er ook nog onzekerheden, zoals andere landen waarmee Estland in gesprek is.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voorafgaand aan de eerstvolgende voortgangsrapportage van september a.s. beantwoorden?
Deze vragen zijn afzonderlijk beantwoord en tegelijk verzonden met de voortgangsrapportage capaciteit.
De situatie in de Oostvaarderskliniek. |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Coenradie |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente berichtgeving over de Oostvaarderskliniek, zoals «Problemen in tbs-kliniek stapelen zich op, opnieuw relatie tussen patiënt en medewerker ontdekt»1 en «Laten ontstaan van incidenten zit in DNA van Oostvaarderskliniek»2?
Ja.
Wat vindt u ervan dat sinds april 2024 drie medewerkers van de Oostvaarderskliniek zijn ontslagen vanwege een niet-professionele relatie met een patiënt?
Vooropgesteld, relaties tussen tbs-gestelden en personeel zijn absoluut niet toegestaan. In de praktijk komt het desondanks soms voor. Het is mijn inzet dat klinieken hier scherp op zijn en maatregelen nemen zodat relaties tussen medewerkers en patiënten worden voorkomen. Dat de Oostvaarderskliniek recent een relatie heeft opgemerkt en het dienstverband heeft beëindigd, is voor mij een teken dat ze hier bovenop zitten.
Op welke wijze zijn de aanbevelingen uit het kritische externe rapport «Analyse werkklimaat en sociale veiligheid Oostvaarderskliniek» uit januari 2024 opgevolgd, en kunt u per aanbeveling een stand van zaken geven hoe de betreffende aanbeveling wordt opgevolgd?
De aanbevelingen uit het rapport zijn overgenomen en verwerkt in een verbeterplan. Het gaat om structurele verbeteringen, die zowel op korte termijn veranderingen teweegbrengen als op lange termijn deze aanpak borgen. Dit is een overzicht van de maatregelen:
Met deze aanpak wordt uitvoering gegeven aan de aanbevelingen uit het rapport. Hierbij geldt dat sommige maatregelen betrekking hebben op meerdere aanbevelingen.
Hoe beoordeelt u de conclusie in het rapport dat zwakten in de fysieke beveiliging van de Oostvaarderskliniek langzamerhand zijn genormaliseerd en de forensische scherpte in de ogen van de medewerkers zou moeten worden verbeterd?
Fysieke beveiliging én forensische scherpte zijn van groot belang voor de veiligheid van de samenleving, van het personeel en van de tbs-gestelden zelf. Daarom was het noodzakelijk dat er maatregelen zijn getroffen. Er zijn verbeterplannen opgesteld en de zwakke plekken in de beveiliging zijn aangepakt. Gezien de situatie in de Oostvaarderskliniek is monitoring van de verbetermaatregelen en toezicht op de kliniek van groot belang. In het antwoord op vraag 5 ga ik in op de manier waarop dit geregeld is. Zie voor de ondernomen acties ten aanzien van onder andere de fysieke beveiliging en de forensische scherpte het antwoord bij vraag 3.
Op welke wijze wordt nu toezicht gehouden op de naleving van de aanbevelingen uit dit rapport waarin structurele beheersingsproblemen zijn benoemd en specifieke omstandigheden die de sociale veiligheid vergroten?
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) monitort de uitvoering van het verbeterplan van de Oostvaarderskliniek intensief. Daarnaast houden de Inspectie Justitie en Veiligheid en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd toezicht op de kliniek. De inspecties hebben de afgelopen weken meerdere gesprekken gevoerd met de directie, onder meer naar aanleiding van de verschillende incidenten in de kliniek van de afgelopen maanden. Daarnaast hebben de inspecties rapportages ontvangen over de voortgang van de verbetermaatregelen en hebben zij een onaangekondigd bezoek gebracht aan de kliniek. Tijdens dat bezoek hebben de inspecties gesproken met meerdere medewerkers en patiënten. De inspecties zijn op dit moment bezig de opgehaalde informatie te analyseren. Zij zullen hun bevindingen op een later moment publiceren en ik zal het rapport met uw Kamer delen en daarbij aangeven op welke wijze aanbevelingen worden opgevolgd.
In hoeverre is volgens u op dit moment sprake van een veilig werk- en leefklimaat in de Oostvaarderskliniek?
Als een kliniek niet veilig is voor patiënten of personeel, dan worden er geen patiënten geplaatst en mag er geen personeel aan het werk. Tegelijkertijd zijn verbeteringen in de Oostvaarderskliniek noodzakelijk, dat blijkt glashelder uit het rapport.
Waar kunnen medewerkers van de Oostvaarderskliniek terecht als zij hun zorgen willen uiten over het gebrek aan een veilig werk- en leefklimaat?
Het is voor DJI van het grootste belang dat werknemers zorgen over hun werk of de werkomgeving kunnen melden. Er is veel aandacht voor het wegnemen van eventuele drempels om de bereidheid om te melden te verhogen. Als een personeelslid melding wil maken van een misstand, dan is de eerste stap meestal een gesprek met de leidinggevende. Dat kan lastig zijn en daarom kan een vertrouwenspersoon daarbij helpen. Ook kan de werknemer bij interne of externe meldkanalen terecht, waaronder de Integriteitscommissie Justitie en Veiligheid. Hier wordt dan ook beoordeeld of er onderzoek nodig is.
Als er een redelijk vermoeden van integriteitsschending bestaat, dan zal de directeur altijd melding doen bij Bureau Integriteit van DJI. Zij kunnen onderzoek doen naar de melding. Hier wordt dan ook onderzocht of er onderzoek nodig is.
Is volgens u in de Oostvaarderskliniek voldoende penitentiaire en forensische scherpte aanwezig? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze scherpte zo snel mogelijk aanwezig is?
Er is binnen de Oostvaarderskliniek forensische scherpte aanwezig. Het is wel gebleken dat het meer aandacht verdient. In het antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven wat er inmiddels in gang is gezet aan verbetermaatregelen.
Het bericht over online video’s die in de trein worden gemaakt voor pornoplatforms. |
|
Ingrid Michon (VVD), Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Chris Jansen (PVV), van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Zeker honderd video's van «treinrukkers» op pornoplatforms: «Walgelijk en onacceptabel»»1?
Ja.
Hoe beoordeelt u deze trend, gezien de impact die dit heeft op reizigers en op veilig reizen?
Het is zorgelijk dat er video’s met een seksuele aard worden opgenomen in treinen. Dit is ongepast, strafbaar en kan gevolgen hebben voor het veiligheidsgevoel van reizigers en OV-personeel. Het veiligheidsgevoel in het OV is een van de prioriteiten voor dit kabinet. Reizigers en personeel moeten met een veilig gevoel gebruik kunnen maken van en werken in ons openbaar vervoer.
Bent u ervan op de hoogte dat hier sprake is van een trend, zoals in het artikel en in het item van het NOS-journaal hierover wordt gemeld?
De NS geeft aan dat het aantal meldingen van seksueel niet-fysiek intimiderend gedrag, waaronder meldingen van mensen die masturberen, de afgelopen jaren stabiel is gebleven en dat daaruit dus geen toenemende trend is af te lezen. De omvang en ontwikkeling van dit probleem is echter niet altijd gemakkelijk vast te stellen. Indien er op het moment zelf (gelukkig) geen reizigers of OV-personeel aanwezig zijn in het bewuste treinstel, kan er dus ook geen melding van worden gemaakt. Wanneer de video online geplaatst wordt, kan hiervan melding of aangifte worden gedaan bij de politie.
Deelt u de mening dat dit onacceptabel is, ook omdat nietsvermoedende treinreizigers een rol spelen in pornografisch materiaal?
Ja.
Deelt u de mening dat met de huidige bepalingen in het Wetboek van Strafrecht de daders zijn aan te pakken en zo ja, deelt u de mening dat hiertegen opgetreden moet worden?
Ja, met de huidige strafbaarstellingen van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kunnen daders worden aangepakt. Het verrichten van seksuele handelingen met jezelf in het openbaar vervoer, zoals in een treincoupé, zal in het algemeen strafbaar zijn op grond van het delict dat is strafbaar gesteld in artikel 254b Sr. Dit misdrijf strekt zich uit tot het opzettelijk in het openbaar – waaronder begrepen voor het publiek, tegen betaling, op toegankelijke plaatsen2 – verrichten van handelingen die aanstootgevend zijn voor de eerbaarheid. Bij seksuele benadering van andere treinreizigers kan, afhankelijk van de aard van de precieze gedraging, bijvoorbeeld sprake zijn van seksuele intimidatie (strafbaar gesteld in artikel 429ter Sr) of een vorm van aanranding (strafbaar gesteld in artikel 241 Sr).
Vanzelfsprekend wordt eveneens de mening gedeeld dat tegen het genoemde gedrag, dat gevolgen heeft voor de veiligheidsgevoelens van reizigers en NS-personeel, moet worden opgetreden. Hiervoor is inzet vanuit verschillende bij de sociale veiligheid in het OV betrokken partijen, met ieder zijn eigen rol en verantwoordelijkheden, benodigd.
Wat is de inzet van politie hierop, al dan niet in samenwerking met de boa's van de Nederlandse Spoorwegen (NS)?
De NS kent als vervoersbedrijf een primaire verantwoordelijkheid ten aanzien van het bevorderen van de veiligheid in het OV. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het nemen van preventieve maatregelen of het in gesprek treden met partijen als de politie en het OM om te komen tot een effectieve aanpak ten behoeve van de veiligheid.
De boa’s van de NS, en boa’s in het algemeen, kennen een beperkte opsporingsbevoegdheid. In de domeinlijsten van het betreffende domein waartoe de boa behoort, domein IV in dit geval, zijn (maximale) bevoegdheden en taken waarover de boa kan beschikken, opgenomen. De handhaving van strafrechtelijke gedragingen zoals in artikel 254b Sr3 benoemd, valt hier onder. Voor strafrechtelijk optreden bij meldingen van seksuele intimidatie of aanstootgevend gedrag dat niet valt onder het genoemde artikel moet de politie worden ingelicht.
De NS laat weten dat op het moment dat het personeel, breder dan de boa’s, een dergelijke situatie op heterdaad constateert, hij dit gedrag altijd bij de politie meldt. De politie kan vervolgens onderzoek doen naar het incident. Hetzelfde gebeurt als reizigers een melding maken bij het personeel van de NS. De overtredende reiziger wordt daarnaast door de NS een reis- of verblijfsverbod opgelegd. De NS geeft aan dat er een goede samenwerking is met de politie en dat er waar nodig ook gebruik wordt gemaakt van camerabeelden uit de trein. Als blijkt dat er sprake is van toenemende overlast op bepaalde trajecten of tijdstippen zal de NS gebruik maken van live cameratoezicht.
Het optreden tegen online video’s is lastig. Als de NS een online video constateert met strafbare of onrechtmatige inhoud, dan treedt zij in overleg met de politie over de mogelijkheden van handhaving en opsporing. In het geval er in de video’s opsporingsindicaties worden gevonden kan er tegen de persoon worden opgetreden. Dit is bijvoorbeeld twee jaar geleden gebeurd in Hoorn, waar een man meermaals in het bijzijn van vrouwelijke en minderjarige reizigers masturbeerde.4 De ervaring leert echter dat de filmpjes doorgaans weinig aanknopingspunten bevatten om de identiteit van de dader te achterhalen.
Wat is de inzet van het Openbaar Ministerie (OM) hierop?
Het is aan de NS om aangifte te doen. Mocht hiertoe worden overgegaan, dan zal het OM deze aangifte beoordelen om te bezien of al dan niet tot vervolging kan worden overgegaan.
Hoe vaak heeft de NS hiervan aangifte gedaan in 2023 en tot nu toe in 2024? En klopt het dat de NS het beleid heeft altijd aangifte te doen?
De NS laat weten dat het als bedrijf zelden aangifte doet van online video’s, omdat het in de regel aan het slachtoffer (de reiziger of de medewerker) is om aangifte te doen bij de politie. De NS stimuleert reizigers en haar personeel om bij strafbare incidenten altijd aangifte te doen. Het personeel van de NS wordt hierbij ondersteund en kan de aangifte onder werktijd doen. De NS heeft van 2023 tot nu geen aangifte gedaan van dergelijke incidenten. Voor zedengerelateerde feiten werd enkele keren aangifte gedaan door NS-personeel, maar deze feiten betreffen een breder begrip dan het maken van online video’s in treinen.
Wat doet de NS om de daders aan te pakken?
De NS is primair verantwoordelijk voor de veiligheid in het OV en neemt in dat kader preventieve- en handhavingsmaatregelen, zoals de serviceronde door NS-personeel, een whatsappnummer voor reizigers en de mogelijkheid tot live meekijken via de camera’s. Zie ook het antwoord op vraag 14. De NS treedt vanuit deze primaire verantwoordelijkheid, indien benodigd, in overleg met partijen zoals de politie en het OM om te komen tot een effectieve aanpak. Wanneer iemand op heterdaad betrapt wordt bij seksuele handelingen, dan schakelt de NS altijd de politie in. Vanuit de NS kunnen daders die gepakt worden tevens rekenen op een reis- of verblijfsverbod. Bij constatering van dergelijke gedragingen buiten heterdaad, bijvoorbeeld in een video op het internet, hebben de NS en diens boa’s formeel geen rol.
Zorgt de NS ervoor dat de daders een treinreisverbod opgelegd krijgen, en zo ja, hoe vaak is in 2023 en tot nu toe in 2024 een treinreisverbod opgelegd?
De NS heeft in 2023 in totaal 318 reis- of verblijfsverboden opgelegd. Slechts incidenteel was onzedelijk gedrag de aanleiding voor een verbod; veruit de meeste verboden werden uitgereikt voor bespugen of (fysiek) geweld tegen NS-personeel of naar aanleiding van veelvuldig reizen zonder vervoersbewijs. Voor 2024 is dat op dit moment nog niet te zeggen.
Wat is de rol van platforms die deze beelden online zetten en hoe ziet u hun verantwoordelijkheid, gezien het feit dat er strafbare zaken op deze platforms staan?
De verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van online platforms is uitgewerkt in de digitaledienstenverordening (Digital Services Act – DSA). Deze verordening bevat diverse zorgvuldigheidsverplichtingen die onder meer moeten helpen om illegale content te bestrijden. Op grond van de DSA zijn platforms in beginsel niet aansprakelijk voor de informatie die gebruikers via hun diensten verspreiden. Dat zijn de gebruikers zelf. Echter, de DSA bepaalt ook dat platforms het mogelijk moeten maken om illegale inhoud bij hen te melden. Wanneer ze een dergelijke melding ontvangen dan worden zij geacht om prompt actie te ondernemen en ingeval er sprake is van illegale inhoud om die inhoud te verwijderen of ontoegankelijk te maken. Doen zij dat niet, dan kunnen zij zich niet beroepen op de aansprakelijkheidsvrijstelling.
Hoewel seksuele handelingen in de trein strafbaar kunnen zijn, betekent dit niet dat een video van seksuele aard van of met een meerderjarige op zichzelf strafbaar is. Dit verandert wanneer het gaat om een minderjarige; in dat geval is de content wel strafbaar en dus illegale inhoud in de zin van de DSA. Hiervan kan ook sprake zijn indien op het beeldmateriaal seksuele gedragingen van personen zichtbaar zijn die zelf geen toestemming hebben gegeven om die opnamen te maken dan wel te verspreiden (artikel 254ba Sr). Seksueel beeldmateriaal van een meerderjarige kan ook onrechtmatig zijn, bijvoorbeeld wanneer medereizigers zonder expliciete toestemming in beeld worden gebracht, wat kan leiden tot schending van hun privacy. Ook dergelijk onrechtmatige content is illegale inhoud in de zin van de DSA. Wanneer platforms op de hoogte zijn van de aanwezigheid van strafbare of onrechtmatige content op hun dienst, dan zijn zij dus gehouden om daar actie tegen te ondernemen. Anders riskeren ze aansprakelijkheid.
Overig legaal pornografisch materiaal kan daarnaast in strijd zijn met de algemene voorwaarden van een platform. Platformen zijn namelijk op grond van de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16 van het Handvest van de EU) en de contractsvrijheid in beginsel vrij om hun eigen algemene voorwaarden vast te stellen. Deze algemene voorwaarden kunnen voor platformen eveneens een basis zijn om content te verwijderen.
In hoeverre kan de Europese Digital Services Act (DSA), die vanaf 17 februari 2024 strenge regels stelt aan alle online platforms, bijdragen aan het voorkomen dat deze beelden online komen?
Zoals toegelicht onder vraag 11 bevat de DSA diverse regels die bijdragen aan de bestrijding van illegale inhoud. Zo kunnen online platforms zich enkel op de aansprakelijkheidsvrijstelling beroepen als zij actie ondernemen wanneer zij ervan op de hoogte zijn of worden gesteld dat zij illegale inhoud hosten of verspreiden. Voorkomen dat dit soort beelden online komen, zou vereisen dat alle beelden die gebruikers op online platforms willen plaatsen vooraf gecontroleerd worden. Een dergelijke algemene monitoringsverplichting is op grond van de DSA verboden (artikel 8 DSA). Het zou overigens ook op gespannen voet staan met het censuurverbod van artikel 7, derde lid, Grondwet, waarin wordt bepaald dat «voor het openbaren van gedachten of gevoelens (...) niemand (...) voorafgaand verlof nodig heeft wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet».
Bent u bereid om in overleg te gaan met de Politie, boa’s, de NS en andere vervoerders om de daders te kunnen achterhalen en straffen?
Het achterhalen en straffen van daders buiten heterdaad is de verantwoordelijkheid van veiligheidspartijen, waarbij de OV-sector en diens boa's formeel geen rol hebben. De OV-sector heeft wel een belangrijke primaire verantwoordelijkheid in het veilig houden van het OV. Hierbij kan worden gedacht aan het nemen van preventieve maatregelen of het voeren van het gesprek met het OM en politie om gezamenlijk tot een effectieve aanpak te komen. Zoals ik reeds in de beantwoording van vraag 6 heb vermeld, verloopt de samenwerking ten behoeve van de aanpak van strafrechtelijke gedragingen tussen de NS en de politie goed. Ik zie daarom ook geen noodzaak om nader in overleg te gaan.
Welke acties bent u bereid verder te nemen om te voorkomen dat deze videomakers actief zijn in het OV?
De NS en andere vervoerders maken gebruik van cameratoezicht op stations en in de treinen. Dit vormt een belangrijk hulpmiddel bij het voorkomen, opsporen en vervolgen van strafbare feiten, zoals het maken van seksueel getinte video’s in treinen. OV-boa’s en ander NS-personeel maken ook regelmatig servicerondes. Ten slotte kijkt de NS live mee op trajecten waar het aantal overlastmeldingen toeneemt.
Het bericht “Groeiend verzet tegen vrij rond laten lopen van veroordeelden: ’Onaanvaardbaar’” |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Coenradie |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Groeiend verzet tegen vrij rond laten lopen van veroordeelden: «Onaanvaardbaar»»?1
Ja.
Vindt u het laten rondlopen van zo’n 2000 veroordeelden eveneens onaanvaardbaar?
Vanwege capaciteitsgebrek moeten zelfmelders langer wachten voordat zij worden opgeroepen om hun straf uit te zitten. Zelfmelders zijn veroordeelden waarvan het Centraal Justitieel Incassobureau heeft bepaald dat zij, op basis van een risicoafweging, hun straf in vrijheid mogen afwachten. De huidige maatregel betekent niet dat deze straffen niet ten uitvoer worden gelegd, maar dat de veroordeelde langer moeten wachten voordat hij wordt opgeroepen om de straf uit te zitten. Dat is geen wenselijke situatie, vooral niet voor slachtoffers. Ik vind het cruciaal dat daders hun straf niet ontlopen. Het eerlijke verhaal is echter ook dat de capaciteitsproblematiek een taai en ingewikkeld vraagstuk is. Vanuit mijn ministerie en de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) wordt alles op alles gezet om de capaciteit – zowel in termen van personeel als cellen – verder te vergroten, zodat veroordeelden die hun straf nog niet hebben uitgezeten zo snel mogelijk kunnen worden geplaatst.
Over het actuele cijferbeeld en ontwikkelingen informeer ik uw Kamer iedere drie maanden. De eerstvolgende voortgangsbrief verwacht ik eind september, voor het commissiedebat Gevangeniswezen en TBS op 2 oktober a.s., te verzenden.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk en grootschalig meerpersoonscellen te gaan realiseren?
Daar waar mogelijk wordt maximaal gebruik gemaakt van meerspersoonscellen. Nog meer meerpersoonscellen is geen oplossing voor de capaciteitsproblematiek. Redenen daarvoor zijn dat veel gedetineerden op een eenpersoonscel geplaatst moeten worden vanwege zorg- en veiligheidsrisico’s. Meer gedetineerden op een cel betekent ook dat er meer personeel benodigd is. Daarnaast zijn de inrichtingen fysiek niet ingericht op meer meerpersoonscellen,
In hoeverre verhoogt de zoveelste oproep van politiebonden, slachtofferorganisaties, het Openbaar Ministerie en het College van procureurs-generaal bij u de noodzaak om tot een zeer snelle oplossing te komen om veroordeelden hun gevangenisstraffen voortaan wel uit te laten zitten?
De noodzaak om te komen tot oplossingen voor het capaciteitsprobleem bij DJI wordt door DJI en mijn ministerie voortdurend gevoeld en heeft de hoogste prioriteit. Snelle oplossingen zijn er niet, maar samen met DJI en andere belangrijke ketenpartners zoek ik naar tijdelijke en structurele oplossingen. Mijn prioriteit is vrijheidsbenemende straffen die door de rechter zijn opgelegd zo snel mogelijk ten uitvoer te leggen. Het belang van slachtoffers en de veiligheid van de maatschappij en personeel van DJI staan daarbij telkens voorop.
In hoeverre bent u bezig met een «masterplan» om ex-bewaarders weer in te zetten bij het beveiligen van gevangenissen en huizen van bewaring, waartoe de politiebond NPB pleit?
DJI richt zich met de werving op de gehele arbeidsmarkt. Daarbij is voormalig DJI-personeel uiteraard zeer welkom, gelet op de ervaring die zij met zich meebrengen. In de periode 2013–2018 zijn meerdere inrichtingen gesloten. Een fors deel van de personeelsreductie is toen gerealiseerd door vervroegde pensionering. Bij de sluitingen van gevangenissen in 2018 is het executieve personeel verplaatst naar andere gevangenissen.
Tegelijk blijkt bij de werving voor de jeugdgevangenis in Veenhuizen ook voormalig en daarmee ervaren personeel uit de recent gesloten particuliere jeugdgevangenis te solliciteren.
Kunt u aangeven in hoeverre er op dit moment (gedeelten) van gevangenisgebouwen leegstaan? Kunt u aangeven of het gebruik van deze leegstaande gebouwen mogelijk is?
In diverse inrichtingen staan afdelingen leeg in verband met noodzakelijke verbouwings- en verduurzamingswerkzaamheden of vanwege personeelstekort. Deze afdelingen zijn niet inzetbaar. Op een aantal locaties staan nog leegstaande gebouwen. Ik bezie wat er benodigd is om dat soort leegstaande gebouwen weer inzetbaar te maken, naast de problematiek van het personeelstekort.
Bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk is om veroordeelden indien er voor hen geen cel beschikbaar is per direct werk te laten doen voor de gemeenschap? Deelt u de mening dat alles beter is dan ze zonder straf thuis te laten zitten?
In Nederland bepaalt de rechter welke straf iemand krijgt en is de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van die straf. Het is mijn prioriteit om straffen zeker en snel ten uitvoer te leggen, omdat dit de effectiviteit van straffen in het realiseren van de strafdoelen (vergelding, genoegdoening en preventie) vergroot. Dat sommige veroordeelden langer dan gebruikelijk op hun gevangenisstraf moeten wachten vind ik onwenselijk. Zoals in bovenstaande antwoorden toegelicht doe ik er daarom alles aan om de wachttijden voor zelfmelders te verkorten. Het is echter niet mogelijk om een zelfmelder in afwachting van zijn of haar gevangenisstraf werk voor de gemeenschap te laten doen. Dit zou een aanvulling op de door de rechter opgelegde straf inhouden, waarvoor de wet geen ruimte biedt.
Het bericht 'Ban op boa-hoofddoek voorlopig in ijskast gezet' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
van Weel |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ban op boa-hoofddoek voorlopig in ijskast gezet» in De Telegraaf van vanochtend?1
Ja.
Klopt het dat de door uw voorganger aangekondigde wetgeving voor een neutrale uitstraling van buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's), waaronder het hoofddoekverbod, waarvan eerder de verwachting was dat deze vóór de zomer gereed zou zijn vertraagd is en dat er inmiddels niet eens meer sprake zou zijn van een duidelijk tijdspad?
Nee, zoals aangegeven in de antwoorden op vragen van de Kamerleden Lahlah en Chakor aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie en Veiligheid van 16 mei 20242 worden de mogelijkheden voor het vastleggen van de neutraliteit momenteel uitgewerkt. Nu het vastleggen van de neutraliteit ook in het Hoofdlijnenakkoord is opgenomen, wordt voor het verdere proces daarop aangesloten. Dit is in lijn met hetgeen mijn voorganger tijdens het Commissiedebat Politie van 21 december 20233 als tijdpad aan uw Kamer heeft meegegeven.
Waardoor is deze vertraging ontstaan? Is er actie ondernomen om deze alsnog in te lopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie en waarom heeft deze kennelijk geen effect gesorteerd?
Zoals bij de vorige vraag vermeld is in communicatie met uw Kamer naar mijn weten geen sprake geweest van een regeling voor de zomer. Omdat het verbieden van religieuze uitingen een goede grondslag vereist wordt dit traject zorgvuldig voorbereid. Met de overgang naar het nieuwe kabinet en de opname van het onderwerp in het Hoofdlijnenakkoord heb ik besloten het aan de uitwerking van dit akkoord te koppelen. Uw Kamer wordt zo spoedig mogelijk door mij geïnformeerd over het verdere traject.
Waarom verwijst uw ministerie op vragen van De Telegraaf naar de uitwerking van het hoofdlijnenakkoord, terwijl deze wetgeving reeds eerder was aangekondigd, op een ruime meerderheid in de Kamer kon rekenen en dus geen moment langer op zich hoeft te laten wachten?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat pas na de totstandkoming van het regeerprogramma verder gewerkt gaat worden aan deze eerder aangekondigde wetgeving? Zo nee, kunt u de Kamer voorzien van een tijdpad waaruit duidelijk wordt wanneer we deze dan wel kunnen verwachten?
Ja dat klopt, uw Kamer wordt zo spoedig mogelijk door mij geïnformeerd over het verdere traject.
Ziet u ook het risico dat gemeenten als gevolg van het op de lange baan schuiven van deze wetgeving alsnog gaan besluiten om hoofddoeken bij boa's toe te staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom neemt u dit risico?
Net als mijn voorganger hecht ik waarde aan de neutraliteit van opsporingsambtenaren bij hun taakuitvoering en in contact met het publiek. De legitimiteit en neutraliteit van het handelen van politie en de boa worden onder meer benadrukt door bij hun taakuitoefening geen uitdrukking te geven aan geloofs- of levensovertuigingen. Personen die zijn aangesteld in een functie waarbij de overheid zich in de samenleving manifesteert met behulp van de sterke arm en gebruik maakt van dwangmiddelen, oefenen een bijzondere overheidstaak uit. Politieambtenaren en boa’s dienen daarom, in contact met het publiek, in ieder geval afstand te nemen van zichtbare uitingen die afbreuk (kunnen) doen aan de gezagsuitstraling, neutraliteit en veiligheid van de functie. Dit geldt voor alle boa’s en niet alleen voor boa’s in dienst van gemeenten.
Ten aanzien van de boa’s is in eerste instantie deze wens van uw Kamer uitgevoerd door middel van het opstellen van de Richtlijn lifestyle-neutraliteit boa4. Deze richtlijn is niet bindend en boa-werkgevers kunnen hier dus van afwijken. Een aantal gemeenten heeft dat reeds gedaan, hetgeen aanleiding was om, conform de toezegging gedaan tijdens het commissiedebat Politie van 21 december 2023, met de VNG in gesprek te gaan over de neutraliteit van het boa-uniform. Uit dit gesprek is naar voren gekomen dat de VNG geen tegenstander is van een neutraal boa-uniform.
Het feit dat enkele gemeenten de afgelopen periode hebben aangegeven de richtlijn niet meer te zullen handhaven, heeft mijn voorgangster doen besluiten nader te bezien waar en op welke wijze de bepalingen uit de richtlijn vastgelegd zullen worden in wet- en regelgeving. Dat wordt momenteel uitgewerkt en moet gelet op de impact zorgvuldig gebeuren. Tot die tijd geldt de Richtlijn lifestyle-neutraliteit boa en bestaat de mogelijkheid om daarvan af te wijken.
Bent u bereid om alsnog ogenblikkelijk en parallel aan de uitwerking van het regeerprogramma werk te maken van deze wetgeving? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven in het antwoord op vraag 2, 3 en 4 heb ik wegens de overgang naar een nieuwe kabinet en de opname van het onderwerp in het Hoofdlijnenakkoord besloten dit aan de uitwerking van het akkoord te koppelen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat gemeenten in de tussentijd hoofddoeken bij boa's gaan toestaan?
Momenteel geldt de Richtlijn lifestyle-neutraliteit boa. Ik roep boa-werkgevers op zich aan deze richtlijn te houden. De richtlijn is echter niet bindend waardoor werkgevers er van kunnen afwijken.
Wilt u deze vragen nog deze week beantwoorden?
Nee, het uitgangspunt is dat ik deze vragen binnen de termijn van drie weken beantwoord, en in het zomerreces binnen zes weken. In sommige gevallen, waarbij afstemming tussen veel betrokkenen plaatsvindt, kan dit helaas langer duren.
Het bericht dat de Fiod een nieuwe " Bulgarenfraude" heeft ontdekt |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Achahbar |
|
![]() |
Bent u bekent met het bericht ««Bulgarenfraude» lijkt weer terug; FIOD stuit na jaren van stilte bij nieuw onderzoek meteen op grootschalig netwerk»?1
Ja.
Hoe lang weet u al dat er opnieuw signalen van fraude door Bulgaren waren?
Tussen januari 2024 en april 2024 heeft de Dienst Toeslagen externe signalen ontvangen die leken te duiden op een breder fenomeen. In april 2024 heeft mijn ambtsvoorganger besloten dat deze van een dusdanige aard waren dat het aangewezen was uw Kamer in te lichten. Dit is gebeurd in de brief van 12 april jongstleden waarin een update Stand van zaken Dienst Toeslagen is opgenomen.2 Hierbij moet opgemerkt worden dat slechts een deel van de signalen een verband had met personen van Bulgaarse afkomst.
Waarom heeft u niet eerder ingegrepen?
Op dit soort signalen wordt uiteraard in het proces van Toeslagen wel ingegrepen. Toeslagen houdt toezicht, waarin beoordeeld wordt of iemand recht heeft op de toeslag. Dit gebeurt niet alleen bij de definitieve toekenning, maar ook in de voorschotfase. In de bovengenoemde brief is vermeld dat de meeste van de betreffende signalen in het reguliere toezicht al zijn onderkend. In die situatie wordt de toeslag stopgezet en onterecht uitbetaalde toeslag wordt teruggevorderd. Dit reguliere toezicht, dat kan leiden tot correcties en terugvorderingen van toeslagen is nooit stilgelegd.
Daarnaast is er intensief toezicht (ITO-proces) waarin verwijtbaar gedrag, met name opzettelijk foutief toeslagen aanvragen, kan worden aangepakt. Dit type toezicht kan in aanvulling op een eventuele terugvordering ook leiden tot een bestuurlijke boete. Dit proces heeft wél lang stilgelegen, en is pas recent deels opnieuw opgestart. Die stillegging, zo is ook in eerder genoemde brief vermeld, brengt risico’s met zich mee. De mogelijkheid signalen over te dragen naar de FIOD bestaat wel en is in dit geval benut.
Hoeveel Nederlands belastinggeld hebben deze criminelen kunnen stelen?
De signalen van mogelijk misbruik zijn aan uw Kamer gemeld in de bovengenoemde brief van 12 april 2024. Dit is mondeling met uw Kamer besproken op 17 april 2024. Daarbij heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat alle individuele mogelijk foutieve aanvragen op rechtmatigheid getoetst worden, waarna er zo nodig een terugvordering volgt. Ook heeft zij aangegeven dat er hier sprake is van een lopend onderzoek door de FIOD en dat het vanwege het opsporingsbelang niet mogelijk is hierover uitspraken te doen. Op de vragen 4 en 5 kan ik dan ook niet nader ingaan.
Wat gaat u doen om dit geld terug te krijgen?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er momenteel nog meer signalen van fraude?
Dienst Toeslagen en externe partners zoals Logius en gemeenten genereren signalen van mogelijk oneigenlijk gebruik van bijvoorbeeld adressen of DigiD. Dit is inherent aan het lopende proces. De uitvoering van Toeslagen is immers afhankelijk van gegevens uit basisregistraties en van externe partners. Een signaal kan zijn dat er twijfel is over een juiste adresinschrijving, bijvoorbeeld als post retour komt. Bij Logius kan in de data zichtbaar zijn dat een DigiD door een derde is gebruikt. Toeslagen beoordeelt deze signalen om te kijken of er sprake is van foutieve toeslag, wat lang niet altijd zo hoeft te zijn. Deze toeslagen worden zo nodig gecorrigeerd. Daarna kunnen de signalen worden opgepakt in het inmiddels deels opgestarte ITO-proces, waar een met waarborgen omgeven signaalregistratie is ingericht. De externe signalen waar het hier om gaat duiden echter op een breder fenomeen en zijn om die reden in april 2024 aan uw Kamer gemeld. De Dienst Toeslagen heeft van recente signalen van mogelijk oneigenlijk gebruik van adressen een beschrijving aan de Rijksdienst voor identiteitsgegevens (RvIG) gestuurd.
Wilt u deze vragen nog deze week beantwoorden?
Het is niet gelukt de vragen binnen deze termijn te beantwoorden.
De toelating tot de re-integratiefase van de levenslanggestrafte heer Baybasin |
|
Gideon van Meijeren (FVD) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het advies d.d. 23 januari 2023 van het Adviescollege levenslanggestraften (ACL) omtrent de zaak Baybasin? Zo ja, hoe beoordeelt u dat advies?
Ja, ik ben bekend met dit advies. Over de specifieke omstandigheden van een individueel geval, waaronder de inhoud van dit advies, doe ik geen uitspraken. Dat uitgangspunt geldt voor de gehele beantwoording op de gestelde vragen. De heer Baybasin (hierna: betrokkene) en diens advocaat hebben het advies en het daaropvolgende besluit zoals genomen door mijn ambtsvoorganger ontvangen.
Bent u bekend met het besluit d.d. 14 juli 2023 van uw voorganger naar aanleiding van het voornoemde advies? Zo ja, hoe beoordeelt u dat besluit?
Ja, ik ben bekend met dit besluit. Zoals gezegd hebben betrokkene en diens advocaat het besluit inclusief onderbouwing daarbij ontvangen.
Erkent u dat de verplichting om naar aanleiding van het voornoemde besluit re-integratiedoelen op te stellen en deze vast te leggen in een geactualiseerd detentie- en re-integratieplan (D&R-plan) primair rust op de vestigingsdirecteur van de penitentiaire inrichting waar betrokkene verblijft? Heeft de vestigingsdirecteur reeds aan deze verplichting voldaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u het geactualiseerde D&R-plan?1
In zijn algemeenheid kan ik bevestigen dat in het ketenwerkproces levenslanggestraften is opgenomen dat wanneer de verantwoordelijk bewindspersoon besluit tot toelating tot de re-integratiefase van een levenslanggestrafte, door de vestigingsdirecteur van de Penitentiaire Inrichting re-integratiedoelen worden opgesteld en vastgelegd in het detentie- en re-integratieplan (D&R-plan). Er worden afspraken gemaakt over welke activiteiten de gedetineerde onderneemt, met als doel de veroordeelde voor te bereiden op een mogelijke terugkeer in de samenleving. De re-integratieactiviteiten zijn in lijn met het advies van het ACL en het besluit van de verantwoordelijk bewindspersoon.
Kunt u nagaan wat de voortgang is van de re-integratiefase? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beoordeelt u de voortgang?
Als verantwoordelijk bewindspersoon geldt dat ik waar nodig op de hoogte word gehouden van de voortgang van de eventuele re-integratiefase van levenslanggestraften. Ik kan niet ingaan op dit individuele geval.
Bent u bekend met de «Rapportage Mentor PIW» d.d. 7 november 2023 inzake betrokkene? Zo ja, hoe beoordeelt u de inhoud van deze rapportage?
Zoals gezegd doe ik geen uitspraken over individuele gevallen.
Klopt het dat betrokkene tot op heden niet is gestart met de activiteit «leren omgaan met de toegenomen digitalisering in de samenleving, zoals internet, digitaal betalingsverkeer, en de daarbij behorende vaardigheden»? Klopt het dat betrokkene zelf uitsluitend gewenst gedrag vertoont en zich welwillend opstelt om te starten met de re-integratiefase, maar dat hem de mogelijkheden en middelen daartoe onthouden worden? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot de voornoemde rapportage? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat betrokkene zo spoedig mogelijk de beschikking krijgt over de mogelijkheden en middelen om te starten met de re-integratieactiviteit(en)?
Ik herhaal nogmaals dat ik over de specifieke omstandigheden van een individueel geval geen uitspraken doe.
Hoe beoordeelt u dat betrokkene overeenstemming heeft bereikt met een ander Europees land, over rechtmatig en veilig verblijf in dat andere land? Heeft u er begrip voor dat dat andere land aan deze afspraak de voorwaarde heeft verbonden, dat betrokkene de naam van dat land pas bekend zal maken nadat hij daar gearriveerd is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met de brief d.d. 28 november 2023 van uw voorganger aan de raadsvrouw van betrokkene, waarin hij laat weten het concrete voorstel van betrokkene tot een snel vertrek naar een ander land niet te aanvaarden? Hoe is uw voorganger tot de conclusie gekomen dat het voorstel «in deze fase van de tenuitvoerlegging van de detentie te vroeg komt»? Hoe verhoudt zich dit tot het besluit d.d. 14 juli 2023, waarin betrokkene juist wordt opgeroepen om te komen tot een concreet voorstel ten aanzien van zijn vertrek? In welke fase zou een dergelijk voorstel naar uw oordeel wel opportuun zijn? Zijn er behalve het tijdstip, nog andere bezwaren tegen het concrete voorstel?
De herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf vindt voor alle levenslanggestraften na 28 jaar detentie plaats via een ambtshalve gratieprocedure. Tot het moment van een eventueel positief gratiebesluit wordt de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf voortgezet. Van terugkeer van een levenslanggestrafte in de samenleving, of dat nu in het binnen- of buitenland is, kan pas sprake kan zijn als op de herbeoordeling een positief besluit wordt genomen en gratie is verleend.
Bent u het eens met de opvatting van het ACL «dat het ontbreken van rechtmatig verblijf geen beletsel kan en mag zijn voor toelating tot de re-integratiefase en effectieve deelname aan re-integratieactiviteiten, waaronder (begeleid) verlof» en «dat betrokkene vanuit detentie zou kunnen starten met (begeleid) verlof, mits er geen sprake is van contra-indicaties anders dan zijn verblijfstatus»?
In zijn algemeenheid geldt dat het ontbreken van rechtmatig verblijf geen beletsel is voor toelating tot de re-integratiefase en deelname aan re-integratieactiviteiten, waaronder (begeleid) verlof. Ook zaken als werk, inkomen, huisvesting, zorg, een identeitsbewijs en een steunend netwerk zijn onderdeel van de re-integratie. Duidelijkheid over het land waar iemand zich bij eventuele invrijheidsstelling zou vestigen is van belang om re-integratieactiviteiten toe te spitsen op de individuele context. Bij het aanvangen van concrete re-integratieactiviteiten, waaronder verlof, wordt overigens nog naar meer zaken gekeken. Zo speelt bijvoorbeeld het veiligheidsaspect een rol bij het al dan niet toekennen of uitbreiden van re-integratieactiviteiten.
Erkent u dat het enkele feit dat betrokkene gehouden is aan de afspraak om de naam van het andere land pas op een later moment bekend te maken, geen reden mag zijn om de toelating tot de re-integratiefase op te schorten of te beperken? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot artikel 3 van het EVRM, nu dat zou betekenen dat «the prospect of release» voor betrokkene feitelijk ontbreekt?
Zie antwoord vraag 9.
Nu een hoge functionaris uit een ander (voor Nederland betrouwbaar) Europees land heeft toegezegd betrokkene bij zijn vertrek uit Nederland te kunnen begeleiden naar het land van bestemming en daar zijn rechtmatige en veilige verblijf te kunnen garanderen, waarom hecht u er dan zo aan om op voorhand al te weten welk land dit precies is? In welke mate zouden de re-integratiedoelen die gericht zijn op Nederland, wezenlijk verschillen van de re-integratiedoelen die gericht zijn op een ander Europees land? Is het «leren omgaan met de toegenomen digitalisering in de samenleving, zoals internet, digitaal betalingsverkeer en de daarbij behorende vaardigheden», wezenlijk anders ten aanzien van verschillende Europese landen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u bevestigen dat uit een eerste onderzoek is gebleken dat er geen indicaties zijn voor mogelijke veiligheidsrisico’s tijdens een verlofsituatie? Zo ja, waarom heeft u het advies om betrokkene verlof te verlenen als re-integratieactiviteit niet opgevolgd?
Ik herhaal nogmaals dat ik over de specifieke omstandigheden van een individueel geval geen uitspraken doe. Verder verwijs ik terug naar het antwoord op vraag 8, waarin is aangegeven dat van terugkeer van een levenslanggestrafte in de samenleving, of dat nu in het binnen- of buitenland is, pas sprake kan zijn als op de herbeoordeling een positief besluit wordt genomen en gratie is verleend.
Erkent u dat, door de onwil van uw ministerie om medewerking te verlenen aan vertrek naar een voor Nederland betrouwbaar land van opvang dat heeft toegezegd alles daaromtrent te zullen faciliteren, alsook de door uw ministerie erkende onmogelijkheid voor de heer Baybasin om zonder gevaar voor eigen leven terug te keren naar zijn land van herkomst, te weten Turkije, u de heer Baybasin hiermee in een patstelling plaatst?
Zie antwoord vraag 12.
Is er tussen de Nederlandse overheid en de Turkse overheid contact geweest omtrent de zaak Baybasin in het algemeen, of de re-integratie in het bijzonder? Zo ja, kunt u een overzicht verstrekken van alle contacten die hierover hebben plaatsgevonden, de aard en inhoud van die contacten en de personen of organisaties die bij deze contacten betrokken zijn geweest? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Waar mogelijk heb ik de vragen afzonderlijk van elkaar beantwoord.