Het bericht ‘Internationale deskundigen in Nederland bij elkaar over sjoemelsigaretten’ |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kunt u de volledige deelnemerslijst van de bijeenkomst bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op 18 en 19 november jl., waar gesproken werd over de laatste wetenschappelijke inzichten op het terrein van filterventilatie van sigaretten – de zogenoemde sjoemelsigaretten – en de impact op gezondheid en rookgedrag, toesturen?1
Ik ben hierover in overleg getreden met het secretariaat van het kaderverdrag van de WHO inzake tabaksontmoediging (FCTC). Het secretariaat gaat zeer zorgvuldig om met de informatie die ze verspreidt. Namen van experts worden niet vrijgegeven om deze mensen zonder inmenging van de tabaksindustrie hun werk te laten doen. De landen van waaruit de experts aanwezig waren kunnen wel worden gedeeld. De landen waar de experts vandaan kwamen zijn: Australië, Canada, Europese Unie (Commissie), Libanon, Duitsland, Griekenland, Jamaica, Japan, Nederland, Noorwegen, Filippijnen, Senegal, Singapore, Sudan, Zweden en de Verenigde Staten. Alle deelnemers aan bijeenkomsten van het FCTC-verdrag zijn overigens verplicht een belangenverklaring (declaration of interest) in te vullen die wordt gecontroleerd door het secretariaat zodat de tabaksindustrie wordt geweerd van deze bijeenkomsten.
Kunt u aangeven wat er precies besproken is tijdens deze bijeenkomst bij het RIVM? Kunt u de volledige agenda van deze bijeenkomst aan de Kamer doen toekomen?
De meeting stond in het teken van het verkrijgen van de laatste wetenschappelijke inzichten op het terrein van de impact van filterventilatie op gezondheid en rookgedrag. Het RIVM heeft bijvoorbeeld een presentatie gegeven over de historie van filterventilatie en de perceptie er van door de consument. Aan de hand van de verschillende presentaties is er door de deskundigen gediscussieerd en wordt een rapport opgemaakt dat wordt aangeboden aan de Conference of the Parties (COP) van het FCTC-verdrag die in november 2020 in Den Haag plaatsvindt. Zestig dagen voor de COP zal het rapport en een samenvatting van wetenschappelijke papers die zullen verschijnen beschikbaar worden gesteld via de website van het FCTC. Deze documenten zijn voor iedereen toegankelijk. Conform de regels van het FCTC-secretariaat kan de agenda van de bijeenkomst niet buiten de groep van aanwezigen gedeeld worden.
Wat zijn volgens deze internationale deskundigen de laatste wetenschappelijke inzichten op het terrein van filterventilatie van sigaretten – de zogenoemde sjoemelsigaretten – en de impact op gezondheid en rookgedrag?
Zoals hierboven beschreven zal naar aanleiding van de bijeenkomst het rapport worden opgesteld. Ik kan u daarom hierover nu nog niet informeren. U kunt deze documenten zestig dagen voor COP 9 zelf bekijken op de website van het FCTC (https://www.who.int/fctc/en).
Welke afspraken zijn er door de aanwezigen precies gemaakt tijdens deze bijeenkomst bij het RIVM? Kunt u daarbij ook aangeven welke afspraken er specifiek zijn gemaakt in het kader van de voorbereidingen op de internationale COP9 conferentie over tabaksontmoediging die volgend jaar in Den Haag plaatsvindt?
Er zijn geen afspraken gemaakt ter voorbereiding op COP, het ging hier om een wetenschappelijke bijeenkomst. De afspraak die is gemaakt is dat er een rapport wordt opgesteld en een samenvatting van papers beschikbaar wordt gesteld zestig dagen voor COP.
Is er een verslag beschikbaar van deze bijeenkomst van internationale deskundigen over sjoemelsigaretten? Zo ja, kan de Kamer dat verslag ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Er is nog geen verslag van de bijeenkomst en zoals ik bovenstaand heb aangegeven, zal het rapport en een samenvatting van wetenschappelijke papers die zullen verschijnen beschikbaar worden gesteld via de website van het FCTC. Deze documenten zijn voor iedereen toegankelijk.
De politieinzet in verschillende gemeenten |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de onmogelijke keuzes die onder meer Amsterdam, Rotterdam en Utrecht moeten maken, vanwege de tekorten aan politiemensen?1 2 3
Ja.
Hoe verhouden deze maatregelen zich volgens u tot het signaal van agenten, die aangeven dat nóg meer tornen aan primaire politietaken onverantwoord is?4
Ik heb er begrip voor dat politiemedewerkers aan de bel trekken over de oplopende werkdruk. Het kabinet deelt de zorgen over de werkdruk. Tegelijkertijd moeten we het beeld niet vertroebelen. De vraag naar politie was altijd al groter dan het aanbod. Daarmee omgaan behoort tot het reguliere werk van het lokaal gezag en de politie.
Het lokaal gezag moet het steeds wisselende werkaanbod reguleren en afstemmen op de beschikbare politiecapaciteit. Natuurlijk zijn de maatregelen die nu getroffen moeten worden van een andere orde. Dat zouden wij allemaal graag anders zien, maar is in de huidige situatie helaas onvermijdelijk.
Ook de korpschef en ik nemen onze verantwoordelijkheid. Er worden maatregelen getroffen om de inzetbare politiecapaciteit te vergroten. Voor een toelichting op de maatregelen verwijs ik u naar mijn brief met mijn reactie op de voorstellen van de politievakbonden en de maatregelen van het lokaal gezag in diverse gemeenten van 17 december 2019.
Het kabinet heeft € 91 miljoen beschikbaar gesteld om de druk op de inzetbaarheid in de komende jaren te verlichten. Ook is recent eenmalig € 10 miljoen beschikbaar gesteld voor het stelsel bewaken en beveiligen en de verlichting van de druk op de basispolitiezorg. De korpschef werkt voorts hard aan de structurele versterking van de politie, die het kabinet met de € 291 miljoen uit het Regeerakkoord mogelijk heeft gemaakt.
Bent u in overleg met de burgemeesters om te komen tot andere oplossingen dan minder zaken oppakken en bureaus eerder sluiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de politiecapaciteit in de aankomende jaren nog verder afneemt en de problemen met de veiligheid nog groter dreigen te worden?
De realiteit is dat de structurele versterking van de politiecapaciteit tijd vergt. Het komende jaar zal de druk op de politiecapaciteit voelbaar blijven. De komende jaren gaan relatief veel oudere, minder inplanbare agenten met pensioen. Zij worden vervangen door jongere agenten, waardoor de werkdruk in de 24-uursdiensten weer over meer collega’s kan worden verdeeld. Vanaf 2021 komt de verhoogde instroom van opgeleide medewerkers op gang en worden de effecten hiervan voelbaar, in het bijzonder in de basisteams.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het volgende algemeen overleg over de politie van 19 december 2019?
Ja.
Het rapport 'EU Drug Markets Report 2019' |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «EU Drug Markets Report 2019» van het European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction en Europol?1
Ja.
Wat vindt u van het gegeven dat Nederland, naast Spanje, een centrale rol speelt in de cannabishandel binnen de Europese Unie (EU) en vaak het bronland vormt van inbeslaggenomen cannabis? Hoe verklaart u dit en denkt u dat het Nederlandse softdrugsbeleid bijdraagt aan deze negatieve koploperspositie?
Het gedoogbeleid dat Nederland sinds de jaren ’70 kent is gericht op de verkoop van cannabis in coffeeshops aan consumenten, vanuit het doel om een scheiding te creëren tussen de markten van soft- en harddrugs. De productie van cannabis wordt niet gedoogd, maar is verboden en wordt ook vervolgd. Elk jaar worden duizenden hennepkwekerijen opgerold.
Nederland is een belangrijk transport- en distributieland met belangrijke logistieke knooppunten, zoals de Rotterdamse haven. De keerzijde hiervan is dat criminele samenwerkingsverbanden (CSV’s) de Nederlandse infrastructuur en korte distributielijnen naar het buitenland misbruiken voor de handel in drugs. Dat is een serieus probleem. De aanpak van georganiseerde ondermijnende drugscriminaliteit in Nederland is dan ook één van mijn prioriteiten.
Wat vindt u van het gegeven dat Nederland, naast België en Spanje, een centrale rol speelt in de binnenkomst en verhandeling van cocaïne en heroïne? Hoe verklaart u dit? Op welke wijze draagt de normalisering van harddrugsgebruik bij aan een «gunstig ondernemersklimaat» voor cocaïnehandelaren in Nederland?
Zoals in het antwoord op vraag 2 vermeld, is Nederland een belangrijk transport- en distributieland met belangrijke logistieke knooppunten zoals de Rotterdamse haven. De keerzijde hiervan is dat CSV’s hier misbruik van maken voor de handel in drugs.
Uit de Nationale Drug Monitor 2018 van het Trimbos-instituut blijkt dat het aantal mensen in Nederland in de leeftijdscategorie van 15 tot en met 64 jaar dat ooit cocaïne heeft gebruikt, in de periode 2014–2017 is toegenomen van 5,1% naar 6,2%. Vergeleken met andere landen in de Europese Unie is dit bovengemiddeld hoog. Voor de Europese Unie als geheel bedroeg dit 5,1% in 2017. Het toegenomen gebruik van cocaïne in Nederland wijst erop dat het gebruik van deze drug in bepaalde groepen in de samenleving meer geaccepteerd is geraakt.
Uiteraard spinnen cocaïnehandelaren garen bij de groei van hun afzetmarkt. Ik spreek gebruikers van harddrugs voortdurend aan op het feit dat zij met hun levensstijl criminaliteit financieren die onze samenleving ontwricht. Samen met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bezie ik momenteel op welke wijze extra kan worden ingezet op het tegengaan van de normalisering van drugsgebruik. Hierover zal ik uw Kamer in het voorjaar nader infomeren.2
In mijn brief van 18 oktober jl. heb ik uw Kamer voorts geïnformeerd over het breed offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit.3 Het breed offensief bestaat uit een combinatie van preventieve en repressieve maatregelen: oprollen, afpakken en voorkomen. Nederland heeft een open economie, een gunstige geografische ligging en een goede logistieke, financiële en digitale infrastructuur die gunstig zijn voor het ondernemersklimaat. De aanpak is dan ook gericht op zowel bron-, transit- en bestemmingslanden als op logistieke knooppunten en op samenwerking met private partijen en branches. Een plan waarin deze contouren worden uitgewerkt volgt in het voorjaar.
Daarnaast heeft de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in zijn brief aan uw Kamer van 16 december jl. laten weten een strategische verkenning te laten uitvoeren naar specifiek het gebruik van cocaïne in Nederland.4 Doel van deze verkenning is het krijgen van zicht op de verschillende groepen cocaïnegebruikers en op de meest effectieve preventieaanpak voor deze groepen.
Wat vindt u van het gegeven dat Nederland het centrale land is geworden voor de productie van MDMA en amfetaminen? Hoe verklaart u deze ontwikkeling? Op welke wijze draagt de normalisering van harddrugsgebruik bij aan een «positief ondernemersklimaat» voor producenten van, en handelaren in MDMA en amfetaminen in Nederland?
Zoals eerder genoemd is Nederland een belangrijk transport- en distributieland met belangrijke logistieke knooppunten. Dat maakt Nederland in algemene zin ook aantrekkelijk voor de productie en doorvoer van drugs. Waarom Nederland zich in het bijzonder heeft ontwikkeld tot veruit het grootste productieland van MDMA en amfetaminen in Europa kan ik niet verklaren. Dat het gebruik van MDMA door bepaalde groepen in de samenleving steeds normaler wordt gevonden, betekent niet dat de samenleving als geheel tolerant is ten aanzien van de productie van synthetische drugs en de daar onlosmakelijk mee verbonden criminaliteit, onveiligheid en milieuschade. Dat neemt niet weg dat de normalisering van het gebruik van drugs mij grote zorgen baart. In dat kader verwijs ik graag naar de in het antwoord van vraag 3 genoemde afspraak met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport inzake het tegengaan van de normalisering van drugsgebruik.
Wat vindt u van het gegeven dat 61% van het online aanbod van heroïne in de Europese Unie, 47% van het online aanbod van cocaïne en 50% van het online aanbod van MDMA vanuit Nederland wordt aangeboden?
Gezien de positie van Nederland als belangrijk productie- en doorvoerland van drugs binnen de Europese Unie is een prominente aanwezigheid van Nederlandse handelaren op het Darkweb niet verwonderlijk. In het rapport wordt opgemerkt dat het totale aantal handelaren en transacties niet kan worden afgeleid uit het aantal aanbiedingen voor een bepaalde drug die op het Darkweb zijn aangetroffen. De genoemde percentages moeten daarom met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. In het bijzonder kunnen zij niet zo worden gelezen dat 61% van alle heroïne, 47% van alle cocaïne en 50% van alle MDMA in de Europese Unie uit Nederland afkomstig zouden zijn. Tegelijkertijd vraagt de sterke vertegenwoordiging van Nederlandse drugshandelaren op het Darkweb om een passende reactie. Om die reden is door dit kabinet ook geïnvesteerd in extra expertise en onderzoek op het Darkweb, onder meer met het oog op drugswinsten en criminele geldstromen. Er wordt hierbij door de politie ook samengewerkt met Europol.
Hoe duidt u de ontwikkeling dat Mexicaanse drugsbendes steeds nauwer betrokken lijken te raken bij de Europese drugsmarkt en de Nederlandse in het bijzonder? Bent u bereid de aanbeveling over te nemen om de bedreigingen die dit met zich meebrengt in kaart te brengen om hier vervolgens indien nodig tegen op te treden?
Op dit moment is het beeld dat sommige Nederlandse drugsproducenten, vooral in Brabant, naast MDMA ook het meer winstgevende methamfetamine (crystal meth) gaan produceren of daarop overstappen. Gebleken is dat zij voor wat betreft de productie in enkele gevallen gebruik hebben gemaakt van expertise uit Mexico. Zoals ik uw Kamer berichtte in mijn brief van 10 september 20195 en in mijn beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Laan-geselschap d.d. 28 augustus 2019 houd ik de betrokkenheid van de Mexicaanse kartels scherp in het oog. De politie staat in nauw contact met de Mexicaanse autoriteiten, de Amerikaanse DEA, maar ook met bijvoorbeeld Canada en Australië en landen met mogelijke afzetmarkten in Oost-Europa om ontwikkelingen op dit vlak doorlopend te monitoren.
Eind november is de politie nog voor overleg in Mexico geweest. Zoals uit het EU Drug Markets Report blijkt is de toename van de productie van en de handel in methamfetamine geen exclusief Nederlands probleem, maar een probleem dat meerdere EU-landen raakt. Daarom is de bestrijding van methamfetamine één van de onderwerpen binnen het project EMPACT Synthetische Drugs. De EU-landen delen actief informatie via Europol, waarna analyse plaatsvindt. Op basis daarvan wordt ook met niet-EU-landen de samenwerking gezocht naar aanleiding van concrete uitkomsten. Binnen het project EMPACT Synthetische Drugs wordt ook met de EMCDDA samengewerkt.
Heeft u kennisgenomen van de constatering dat naast grote havens (zoals Rotterdam) ook kleinere havens (zoals Vlissingen) gebruikt worden in de drugshandel? In hoeverre vindt er samenwerking en afstemming plaats tussen havensteden op landelijk en internationaal niveau ten einde gezamenlijk, consistente maatregelen te treffen tegen drugshandel? Kan een nadere intensivering van deze uitwisseling gewenst zijn zoals ook de onderzoekers adviseren?
Dat ook kleinere havens worden misbruikt voor de handel in drugs is al enige tijd bekend. Het Nationaal Dreigingsbeeld 2017 maakte melding van het feit dat cocaïne bestemd voor Nederlandse criminelen ook het land binnenkomt via kleinere havens zoals Vlissingen en Amsterdam.6 In de strijd tegen maritieme smokkel werken de grotere havens zoals Rotterdam met een aantal kleinere zeehavens samen.
De samenwerking vindt plaats via de leden van de Kerngroep Cocaïnestromen, een operationeel overleg van de Nederlandse zeehavens en de zeehavens van Antwerpen en Gent. Hieraan nemen betrokkenen van politie, Openbaar Ministerie, Douane, en de Koninklijke Marechaussee van Nederland en België deel. In het overleg wordt kennis – over cocaïnestromen, modus operandi, netwerken e.d. – gedeeld. Ook worden gezamenlijke projecten opgezet, zowel regionaal als landelijk en internationaal («upstream disruption»). In juli dit jaar is op initiatief van burgemeester Aboutaleb de joint governance conferentie van zeehavens Antwerpen en Rotterdam georganiseerd, waarbij ook betrokkenen van andere havens waren uitgenodigd. Doelstelling van deze conferentie was het verbeteren van de samenwerking, kennisuitwisseling, handelingsperspectief en het opwerpen van barrières tegen georganiseerde criminaliteit.
Verder neemt Nederland deel aan het Maritiem Analyse en Operatie Centrum – Narcotica (MAOC-N), een maritiem samenwerkingsverband van zeven EU-lidstaten dat als doel heeft om de drugssmokkel in Europa tegen te gaan. Net als de overige landen heeft de politie een liaisons officer in het MAOC in Lissabon geplaatst om de informatie-uitwisseling tussen de deelnemende landen te faciliteren. Binnen MAOC-N wordt samengewerkt bij de bestrijding van de smokkel van verdovende middelen over zee (irreguliere vaart) en door de lucht over de Atlantische Oceaan naar Europa en de westkust van Afrika, met de mogelijkheid de operaties uit te breiden naar onder andere het westelijk deel van het Middellandse Zeegebied.
Ook in diverse landen buiten de Europese Unie zijn liaison officers van de politie en Koninklijke Marechaussee geplaatst, waaronder Colombia en Peru. De liaison officers werken nauw samen met de politiële autoriteiten van deze landen met als doel informatie uit te wisselen over verdachten en criminele organisaties die zich bezighouden met cocaïneproductie en -handel in deze regio. Tot slot werkt de politie samen met strategische partners zoals de Amerikaanse Drug Enforcement Administration. Door effectief en slim in te grijpen in het begin van de keten vermindert de toestroom van cocaïne naar Nederland.
Heeft u kennisgenomen van de vele aanbevelingen die toezien op het creëren van groter bewustzijn ten aanzien van gezondheidsschade, financiële schade, milieuschade, corruptie en werving van kwetsbare jongeren? Ziet u deze aanbevelingen als een ondersteuning om te komen tot meer bewustwording en een stevige aanpak van normalisering van drugs conform de aangenomen motie Voordewind/Van Dam?2
In de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit neemt
vergroting van het bewustzijn in de samenleving een centrale plaats in. Bestuurders, beleidsmakers, ondernemers en professionals moeten hun rol bij het ontstaan én tegengaan van ondermijnende criminaliteit herkennen en daarnaar kunnen handelen. Ook de gebruiker van drugs moet zich van de gevolgen van zijn of haar gebruik bewust zijn. Zo is het in de eerste plaats van groot belang dat de individuele gebruiker zich bewust is van de gezondheidsschade die gepaard gaat met drugsgebruik. Dat de gezondheidsrisico’s groot zijn blijkt uit het aantal geregistreerde gezondheidsincidenten als gevolg van drugsgebruik in Nederland. Tussen 2009 en 2018 zijn er ruim 45.000 acute gezondheidsincidenten geregistreerd, in 2018 waren dit er 6.100 (Monitor Drugs Incidenten 2018, Trimbos instituut). Het drugspreventiebeleid van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport richt zich daarom voor een groot deel op het geven van voorlichting aan (potentiële) gebruikers en hun omgeving over de gezondheidsrisico’s van drugsgebruik. Drugsgebruik heeft echter ook gevolgen die de individuele gebruiker overstijgen en de samenleving als geheel raken. De productie van en handel in drugs vergiftigen onze leefomgeving met geweld en intimidatie, en soms ook letterlijk, met drugsafval dat in de natuur wordt gedumpt of in het riool wordt geloosd. Individuele gebruikers moeten niet langer van deze gevolgen van hun gedrag weg kunnen kijken. Ik zet daarom in op bewustwording, en weet me daarin gesteund door de aanbevelingen uit het rapport van de EMCDDA. Overigens ben ik me er daarbij van bewust dat bewustwording bij gebruikers nog niet vanzelfsprekend betekent dat zij hun gedrag zullen veranderen. Op dit moment ontwikkelt het Trimbos-instituut in opdracht van de voorzitter van het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO) een pilotaanpak om na te gaan op welke wijze gebruikers van partydrugs effectief op hun verantwoordelijkheid kunnen worden aangesproken. Deze pilot wordt medio 2020 uitgevoerd. Verder zal ik uw Kamer in het voorjaar in het kader van de uitwerking van het breed offensief tegen georganiseerde criminaliteit informeren op welke wijze de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik verder kunnen inzetten op het tegengaan van normalisering, zoals bedoeld in de door uw Kamer aangenomen motie van de leden Voordewind en Van Dam8.
Heeft u kennisgenomen van de aanbevelingen die toezien op de relatie van drugshandel en andere criminele handelingen zoals mensenhandel? Bent u bereid zich in te spannen om in Europees verband de aanbeveling over te nemen om partnerschappen in de bestrijding van deze vormen van criminaliteit te versterken?
In de EU-beleidscyclus voor bestrijding van georganiseerde criminaliteit is bestrijding van de drugscriminaliteit één van de prioriteiten. In de onder de beleidscyclus vallende EMPACT-projecten wordt operationele actie ondernomen, waarbij voor een aanzienlijk deel wordt gefocust op het uitschakelen van zogeheten «High Value Targets»: personen en/of infrastructuur die voor internationaal opererende CSV’s onmisbaar zijn om hun criminele praktijken voort te kunnen zetten. Dergelijke CSV’s zijn zeer vaak bij meerdere vormen van criminaliteit betrokken, zoals mensenhandel en witwassen. De EMPACT-projecten kennen daarom een multidisciplinaire aanpak. Eerder informeerde ik uw Kamer dat Nederland in 2019 trekker is geworden van het EMPACT-project Trafficking in Human Beings (THB; mensenhandel). De deelname aan het EMPACT-project is multidisciplinair, waarbij politie, inspectie SZW, Koninkelijke Marechaussee en OM nauw samenwerken. Als driver van EMPACT THB zet Nederland zich in om dit samenwerkingsverband meer multidisciplinair te maken; zo worden gemeenten bij EMPACT-activiteiten betrokken en wordt de samenwerking met NGO’s en opvangorganisaties bevorderd. Ook is er binnen EMPACT THB aandacht voor de relatie tussen migratie en uitbuiting. Nederland participeert bijvoorbeeld in het deelproject Nigeriaanse mensenhandel, dat wordt geleid door Duitsland.9
Met de EU-beleidscyclus ligt er een goede basis voor de aanpak van de zware internationale (drugs)criminaliteit. Ik maak mij er in Europa sterk voor om internationale en multidisciplinaire samenwerking verder uit te bouwen, zowel in multilateraal als in bilateraal verband. Zonder vooruit te lopen op de integrale besluitvorming over het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027 van de Europese Unie en ingepast binnen de kabinetsinzet voor een modern en financieel houdbaar MFK, maak ik me daarbij in binnen- en buitenland sterk voor voldoende budget voor Europol en Eurojust, om zo deze agentschappen in samenwerking met de lidstaten zo goed mogelijk in staat te stellen de georganiseerde criminaliteit in samenhang te bestrijden.
Deelt u de constatering dat het rapport duidelijk laat zien dat Nederland een zeer negatieve en prominente rol vervult binnen de Europese productie en handel van drugs? Welke mogelijkheden biedt dit gegeven, in combinatie met de aanbevelingen om juist te investeren in de bestrijding van drugscriminaliteit indrug hubs, om ook Europese financiële ondersteuning te vragen bij de aanpak van ondermijning en drugscriminaliteit?
Die constatering acht ik gerechtvaardigd. Nederlandse opsporingsinstanties kunnen (net als die uit andere lidstaten), aanspraak maken op verschillende Europese gelden. Dit gebeurt ook regelmatig. De tweejaarlijkse internationale conferentie over de bestrijding van synthetische drugs, SYNDEC, voor het laatst gehouden afgelopen november, wordt grotendeels met Europees geld gefinancierd. De gelden zijn onder andere afkomstig uit het Fonds voor de Interne Veiligheid (Internal Security Fund (ISF)). De gelden uit het fonds worden op verschillende manieren besteed. Een deel van het geld, ongeveer € 342 miljoen, is in beheer van de Europese Commissie zelf. Hiervoor wordt elk jaar opnieuw een werkprogramma vastgesteld. De Commissie financiert hiermee kortlopende projecten die kunnen worden ingediend in het kader van specifieke calls. Het komt voor dat deze het terrein van drugsbestrijding bestrijken, maar dat is momenteel niet het geval.
Onderdeel van het deel dat in beheer is van de Europese Commissie is de financiering via Europol van acties in het kader van de EMPACT-projecten. Hieronder vallen ook projecten op het gebied van de bestrijding van drugscriminaliteit, waaraan ook door Nederlandse opsporingsinstanties wordt deelgenomen.
Een tweede deel van het ISF, ongeveer € 662 miljoen, wordt door de lidstaten zelf beheerd. In Nederland gebeurt dat door de Verantwoordelijke Autoriteit voor AMIF (Asylum, Migration and Integration Fund) en ISF, onderdeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De Nederlandse subsidieregeling ISF bestaat uit twee onderdelen: (1) politiesamenwerking, criminaliteitsbeheersing en crisisbeheersing en (2) buitengrenzen/visa.
Ook vanuit het Justice-programma, het Health-programma en Horizon 2020 van de EU is periodiek voor dit doel geld beschikbaar. Deze programma’s zijn in beheer van de Europese Commissie zelf en er wordt elk jaar opnieuw een werkprogramma voor vastgesteld.
De bestrijding van drugshandel en -productie is in de JBZ-raad van 17 mei 2017, opnieuw als één van de EU-prioriteiten op het gebied van georganiseerde misdaad vastgesteld. Hiermee is verzekerd dat het onderwerp ook de komende jaren onderdeel zal uitmaken van de verschillende programma’s.
Onbetrouwbare hondengeurtesten |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de berichten «De politie sjoemelde veel vaker met geurproeven» en «De hond wees wel erg vaak de verdachte aan»?1 2
Ja
Bent u van mening dat er meer dan genoeg aanwijzingen zijn om te veronderstellen dat deze geurproeven op zijn best onbetrouwbaar zijn geweest en dat er mogelijk zelfs sprake was van het manipuleren van de uitkomsten, gezien de feiten dat geurproeven niet blind werden uitgevoerd, dat uit onderzoeken blijkt dat dat ook al voor 1997 niet het geval was, dat de geurproeven die door de genoemde Twentse hondengeleider werden uitgevoerd tot een abnormaal hoog percentage aan positieve resultaten leidden en de opmerking van de oud-brigadier over het Twents politiegeurtestteam? Zo ja, waarom en welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
In 2006 en 2007 hebben het bureau Integriteit en Veiligheid van de toenmalige politie Noord- en Oost-Gelderland en de Rijksrecherche onderzoek gedaan naar de wijze waarop geuridentificatieproeven zijn uitgevoerd in de periode 1997 tot en met maart 2007. Uit de onderzoeken bleek dat de zogeheten Oefengroep Oost geregeld heeft nagelaten de geur-identificatieproeven blind uit te voeren volgens het voorgeschreven protocol. Op basis van deze onderzoeken heeft het College van procureurs-generaal in 2007 besloten om het resultaat van deze proeven in de toen lopende strafzaken niet meer te gebruiken als bewijs.
De resultaten van de onderzoeken uit 2006 en 2007 gaven geen aanleiding te veronderstellen dat ook in andere regio’s de geurproeven niet volgens de regels zijn uitgevoerd. De Rijksrecherche is toentertijd verzocht haar onderzoek uit te breiden naar de periode voor 1997, maar een dergelijk onderzoek bleek niet opportuun omdat de mate van standaardisatie van de uitvoering van geurproeven pas in 1997 is vastgelegd in het Keuringsreglement politiespeurhond menselijke geur.3
Voor de volledigheid verwijs ik u naar de antwoorden van mijn ambtsvoorganger op Kamervragen uit 2007 over de betrouwbaarheid van geurproeven4. Zoals aangegeven in die beantwoording, is ten aanzien van afgesloten strafzaken de beslissing omtrent geldigheid van bewijsmiddelen voorbehouden aan de Hoge Raad, die op grond van artikel 457, eerste lid, 1 van het Wetboek van Strafvordering beslist op aanvragen tot herziening.
Deelt u de conclusie van de auteur van het bericht dat «Uitgaande van 20 jaar activiteiten van de drie hondengeleiders uit Oost-Nederland in 800 tot 1.000 keer heeft geleid tot een onterechte positieve uitslag, waarbij een verdachte onterecht gekoppeld werd met een bewijsmiddel, doordat de geurproeven niet blind werden uitgevoerd»? Zo ja, wat kunt en gaat u doen om eventueel onrecht zoveel als mogelijk ongedaan te maken of te compenseren? Zo nee, waarom niet? En zo nee, hoe vaak acht u het naar schatting mogelijk dat personen ten onrechte zijn veroordeeld op basis van foutieve geurproeven?
Zie antwoord vraag 2.
Is de informatie in het genoemde bericht voor u aanleiding om ook de geurproeven die voor 1997 zijn uitgevoerd ongeldig te verklaren en veroordelingen op basis van een geurproef die gebaseerd zijn voor herziening, open te stellen? Zo nee, waarom niet en hoe kunt u de betrouwbaarheid van de geurproeven van voor 1997 waarborgen?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u in het artikel alsnog aanleiding om onderzoek te laten verrichten naar het effect van het niet blind uitvoeren van geurproeven in het verleden en het effect daarvan op de uitkomst van rechtszaken? Zo ja, hoe gaat u dit laten uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Ik zie op dit moment geen aanleiding voor vervolgonderzoek. Zoals hierboven vermeld, zijn er reeds verschillende onderzoeken uitgevoerd naar de betrouwbaarheid van geurproeven. De betrouwbaarheid van de resultaten is afhankelijk van verschillende factoren, waardoor de toepassing van de geurproeven kwetsbaar is. Daarom wordt sinds 2011 geen gebruik meer gemaakt van hondengeurtesten ten behoeve van de bewijsvoering.
Een nieuw witwasschandaal bij ABN Amro |
|
Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met alweer het volgende schandaal in de bancaire sector?1
Ja, ik ben bekend met het bericht waar u naar verwijst.
Hoe verklaart u dat ABN Amro 5 miljoen klanten is «vergeten» te screenen? Hoeveel geld is hiermee destijds bespaard voor ABN Amro?
Eind september heeft ABN AMRO bekend gemaakt dat het OM onderzoek doet in het kader van de naleving van de vereisten onder de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorisme financiering (Wwft). Het OM voert op dit moment strafrechtelijk onderzoek uit. Uw vragen houden voor een groot deel verband met dit onderzoek. Ik kan lopende het onderzoek van het OM geen uitlatingen doen.
Banken (en andere financiële instellingen) zijn op grond van Wwft verplicht om doorlopend risicogebaseerd cliëntenonderzoek te verrichten en ongebruikelijke transacties te detecteren en onverwijld te melden bij de Financial Intelligence Unit (FIU-Nederland). Om dit te kunnen doen is het van cruciaal belang dat banken beschikken over een effectief proces voor het verrichten van cliëntenonderzoek en het monitoren van transacties. DNB houdt toezicht op de naleving van deze wettelijke verplichtingen door financiële instellingen en trustkantoren. DNB is onafhankelijk in de uitvoering van haar toezicht. Indien instellingen de wet onvoldoende naleven, zal DNB herstel afdwingen, waar nodig door handhaving. DNB heeft daartoe een breed scala aan maatregelen tot haar beschikking en zal de maatregelen inzetten die zij passend acht. Betrokkenheid van financiële instellingen bij financieel-economische criminaliteit is bovendien voor DNB een speerpunt in het toezicht. Dit speerpunt heeft DNB ook opgenomen in haar Visie op Toezicht 2018–2022.
Kunt u uitleggen of het überhaupt mogelijk is dat op zo grote schaal geld via rekeningen van ABN Amro wordt doorgesluisd zonder dat de topbestuurders bij ABN Amro dit in de gaten hadden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten wat hier fout is gegaan, hoe en wanneer dit is opgepakt door de toezichthoudende autoriteiten? Heeft de toezichthouder hier adequaat gehandeld?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen kunt u als grootaandeelhouder van ABN Amro zetten om ervoor te zorgen dat rekeningen van de bank niet nog vaker worden gebruikt om smeergeld door te sluizen? Gaat u uw rol als aandeelhouder actief inzetten?
Banken hebben een belangrijke poortwachtersfunctie. Het is de verantwoordelijkheid van banken zelf om deze taak naar behoren te vervullen. De CEO van ABN AMRO heeft toegezegd maatregelen te zullen nemen om ervoor te zorgen dat ABN AMRO aan alle wet- en regelgeving voldoet.
Bij de tijdelijke financiële instellingen, zoals ABN AMRO, vervult NLFI het reguliere aandeelhouderschap. NLFI staat als aandeelhouder op afstand van de onderneming. Als certificaathouder, via NLFI, sta ik ook op afstand van de vennootschap. Het is van groot belang dat ABN AMRO de zaken zo snel mogelijk op orde heeft. Ik heb NLFI gevraagd de maatregelen die de bank gaat nemen nauwgezet te volgen en mij daarover te informeren.
Ziet u ook dat een commerciële instelling, opgestookt door aandeelhouders die op zoek zijn naar zo veel mogelijk rendement, maar met veel taken van publiek belang keer op keer zal falen?
Tal van commerciële instellingen voeren taken uit in het publieke belang binnen diverse sectoren van de Nederlandse economie. Deze commerciële instellingen kunnen bijdragen aan innovatie en efficiëntie, zo ook in de financiële sector.
Het is daarbij belangrijk om met goede wet- en regelgeving en een solide toezichtsysteem de balans tussen de commerciële en publieke belangen te bewaken. De borging van publieke belangen ten aanzien van de financiële sector is de afgelopen jaren versterkt door onder meer strengere eisen aan buffers, waardoor burgers beter beschermd worden tegen private verliezen. Maar we zijn nog niet klaar. In mijn Agenda financiële sector2 heb ik meerdere maatregelen aangekondigd die deze balans tussen de publieke en private belangen binnen de financiële sector verder moeten waarborgen. Tot slot verwijs ik u ten aanzien van het WRR rapport «Geld en Schuld» naar de uitgebreide kabinetsreactie hierop.3
Deelt u de mening dat vriendelijk verzoeken, een moreel appel, of straffen die vaak niet opwegen tegen de gemaakte winst, niets zullen uitrichten zolang de onderliggende structuren in stand worden gehouden?
De toezichthouders en het OM hebben een breed scala aan handhavingsinstrumenten waarmee naleving van financiële wet- en regelgeving afgedwongen kan worden. Deze instrumenten kunnen zowel een informeel als formeel karakter hebben en variëren van een waarschuwingsbrief tot het intrekken van vergunningen.
De beschikbare sancties hebben voldoende invloed. Ik vind het belangrijk dat het eigenaarschap voor de uitvoering van anti-witwasbeleid nadrukkelijk binnen de Raden van Bestuur wordt belegd en dat zij dit een onderdeel van hun intrinsieke cultuur maken. Dit is eveneens een vereiste van de Wwft waarin is opgenomen dat één van de personen die het dagelijks beleid bepalen expliciet belast moet zijn met de verantwoordelijkheid voor naleving van de Wwft door de instelling.
De cultuur is bepalend voor de mate waarin de instelling deze wettelijke plichten doorlopend en effectief naleeft. Daarom moet naleving van de anti-witwasregelgeving voortvloeien uit het besef van de eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid en niet omdat dit verplicht is op grond van de wet. Ik verwacht daarom van poortwachters dat zij hun taak niet alleen uitvoeren omdat het moet, maar omdat zij de eigen overtuiging hebben dat het belangrijk is om te voorkomen dat criminelen gebruik maken van hun instelling en het financiële stelsel voor hun illegale activiteiten.
Wat is uw mening over de ontspoorde activiteiten van sommige Nederlandse multinationals, zoals de grote drie banken, die ondermijning van de rechtsstaat en democratie in andere landen faciliteren? Zou u dit accepteren als het onze eigen rechtsstaat en democratie betrof?
Om te voorkomen dat dit soort activiteiten worden gefacilieerd door de legitieme financiële infrastructuur wordt van instellingen verwacht dat ze doorlopend klantenonderzoek doen. De toezichthouder ziet er op toe dat dit naar behoren gebeurt.
Deelt u de mening dat we vitale publieke taken en infrastructuur zo min mogelijk moeten beleggen bij private commerciële instellingen?
Zie antwoord vraag 6.
Ziet u in dat de kabinetsreactie op het rapport van de WRR (Geld en schuld; de publieke rol van banken) in geen enkele zin adequaat is en dat er een publiek alternatief nodig is om banken te disciplineren en het publieke belang te borgen?
Zie antwoord vraag 6.
De veiligheid van het 5G netwerk |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «EU poised to send warning to China on 5G» van Bloomberg?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat de beoordeling van de leveranciers van 5G infrastructuur ook moet kijken naar de nationale wetgeving in het land waar de leverancier vandaan komt, en dan met name of daar bepalingen in staan die de leverancier kunnen dwingen tot het delen van data met de lokale autoriteiten? Zo ja, kan de aanwezigheid van dergelijke bepalingen reden zijn om de leverancier niet goed te keuren? Zo nee, waarom niet?
In het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie2, zoals dat op 5 december 2019 is gepubliceerd, wordt geregeld dat aanbieders van openbare elektronische communicatie netwerken of -diensten in Nederland de verplichting kan worden opgelegd om in de kritieke onderdelen van hun netwerken louter gebruik te maken van producten of diensten van anderen dan de daarbij genoemde, voor die kritieke onderdelen uitgesloten, leveranciers. Daarbij gelden krachtens dit besluit als criteria voor het uitsluiten van leveranciers, dat bekend is of gronden zijn te vermoeden dat de genoemde leveranciers de intentie hebben om Nederlandse telecomnetwerken te misbruiken of te laten uitvallen, dan wel dat zij nauwe banden hebben met of onder invloed staan van een partij met die intentie.
Zoals toegelicht bij het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie zijn deze criteria in lijn met de overwegingen die het kabinet hanteert bij de beoordeling van risico’s ten aanzien van onder meer spionage door statelijke actoren, zoals die zijn vermeld in de brief aan de Tweede Kamer over C2000.3 Dat betekent dat bij de beoordeling van bovengenoemde leveranciers ook wordt gekeken naar de wetgeving van het land waaruit de leverancier afkomstig is, en meer in het bijzonder of deze wetgeving de leverancier verplicht om (bv. in de vorm van het moeten delen van data) samen te werken met de overheid van dat land.
Bent u het eens met de risicobeoordeling van de Europese Unie (EU) dat ook delen van het netwerk buiten de kern, zoals het Radio Access Network (RAN), moeten worden bestempeld als «hoog risico» voor spionage en sabotage en worden de extra veiligheidseisen ook van toepassing op het RAN? Zo ja, hoe beoordeelt u het feit dat Nederlandse providers al investeren in Chinese technologie in dit deel van het netwerk, terwijl de extra veiligheidseisen nog niet zijn afgekondigd? Zo nee, waarom niet?
De Taskforce Economische Veiligheid heeft in de nationale risicoanalyse op basis van de te beschermen belangen en de actuele dreiging kritieke onderdelen geïdentificeerd in de huidige telecomnetwerken. De lijst met kritieke onderdelen is als vertrouwelijk geclassificeerd en kan ik daarom niet met u delen.
In samenwerking met de telecomaanbieders wordt een structureel proces ingericht. Deze structurele aanpak maakt het mogelijk om adaptief te kunnen reageren op veranderingen in de dreiging of ontwikkelingen in de telecomnetwerken. Op die manier kunnen ook de telecomnetwerken in de toekomst beschermd worden tegen de dreiging.
Nederland heeft actief bijgedragen aan de totstandkoming van de Europese risicoanalyse, die zich richt op het toekomstige 5G netwerk, en de bevindingen zijn in lijn met en complementair aan de bevindingen van de Nederlandse Taskforce Economische Veiligheid.
De telecomaanbieders zijn geïnformeerd over de maatregelen die het kabinet neemt. De telecomaanbieders blijven ook bij de nadere uitwerking hiervan nauw betrokken en het is daarbij aan deze partijen om bij hun investeringen hier rekening mee te houden.
Zullen alle delen van 5G die beoordeeld worden als «hoog risico» ook expliciet zo worden benoemd? Of klopt het, zoals de Minister van Justitie en Veiligheid suggereerde tijdens het algemeen overleg over nationale veiligheid en crisisbeheersing van 14 november jl. dat dit niet bekend kan worden gemaakt vanwege redenen die samenhangen met nationale veiligheid?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met de stelling dat het 5G netwerk in de Europese Unie moet zijn gegrond op de basiswaarden van de EU, zoals mensenrechten, de rechtsstaat en het beschermen van privacy? Zo ja, worden deze principes meegenomen in de beoordeling van leveranciers? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij alle telecommunicatienetwerken is het belangrijk dat ook bij 5G-netwerken de randvoorwaarden zijn geborgd. De Telecommunicatiewet, waarin de Europese richtlijnen op het gebied van telecommunicatie en e-privacy zijn geïmplementeerd, biedt deze borging op tal van onderwerpen, waaronder de privacy, vertrouwelijkheid, veiligheid en integriteit. Deze regels richten zich tot de openbare aanbieders van elektronische communicatienetwerken en -diensten. Zij zijn op grond van artikel 11a.1 van de Telecommunicatiewet verplicht passende technische en organisatorische maatregelen te nemen om de risico’s voor de integriteit en veiligheid van hun netwerken en -diensten te beheersen. Het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie, dat hierop is gebaseerd, biedt de mogelijkheid om telecomaanbieders daarbij te verplichten in de kritieke onderdelen van hun netwerken uitsluitend gebruik te maken van producten en diensten van vertrouwde leveranciers. Zoals hierboven ook in het antwoord op vraag 2 vermeld, zal het criterium bij de beoordeling van leveranciers zijn of zij zelf de intentie hebben om Nederlandse telecomnetwerken te misbruiken of laten uitvallen, dan wel nauwe banden hebben met of onder invloed staan van een partij met die intentie. Bij misbruik valt te denken aan spionage: ongeoorloofde toegang tot communicatiegegevens, zowel verkeersgegevens als inhoud van communicatie. Daarnaast zijn de aanbieders uiteraard ook gehouden aan de privacyregels in de Telecommunicatiewet en de Algemene verordening gegevensbescherming. Verder zijn er ook algemenere kaders zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.»
Kunt u zich vinden in de laatste aanbeveling van de EU risicobeoordeling dat de EU en haar lidstaten bij de uitrol van het 5G-netwerk ook rekening moeten houden met de ontwikkeling van de eigen industriële capaciteit op het gebied van 5G? Zo ja, hoe bent u van plan om deze aanbeveling op te volgen? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk om het vraagstuk van industriële capaciteit voor 5G te bezien in een bredere context van innovatiebeleid, omdat dit vraagstuk ook op andere terreinen speelt. Om de transitie naar een duurzame en digitale economie te kunnen maken is een stevig innovatiebeleid nodig. Gezamenlijk optrekken binnen de EU zal ontwikkeling van sleuteltechnologieën en onderzoek en innovatie in het algemeen bevorderen. Ook het versterken van de Europese interne markt heeft onze blijvende prioriteit. Hierbij is het vooral belangrijk om uit te blijven gaan van onze eigen economische waarden. Open markten zorgen ervoor dat onze bedrijven concurrerend en innovatief zijn en leveren nieuwe producten en diensten op voor consumenten, tegen redelijke prijzen. Binnen de interne markt zijn strenge mededingingsregels en politiek onafhankelijk toezicht nodig voor het beschermen van de belangen van de consument en het faciliteren van eerlijke concurrentie. Over de aspecten waarop een eventuele stimulering van de eigen 5G industriële capaciteit plaatsvindt en de mate waarin dat dan gebeurt wordt nog in EU-verband besproken.
De actieve promotie van de controversiële paspoortprofessor Kochenov door de Rijksuniversiteit Groningen |
|
Renske Leijten , Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Klopt het dat de Rijksuniversiteit Groningen (RuG) tot op heden nog niet is gestart met het onderzoek naar de mogelijke belangenverstrengeling van hoogleraar Kochenov?1
Het onderzoek is gestart. Met de beantwoording op 30 oktober 2019 van vragen van de leden Futselaar en Leijten over het aangekondigde onderzoek naar hoogleraar Kochenov en nadien bij brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid d.d. 5 november 2019 (Kamerstuk 30 573, nr. 177) is uw Kamer geïnformeerd over het onderzoek dat de Rijksuniversiteit (RUG) uitzet naar mogelijke belangenverstrengeling.
Uit informatie van de RUG maak ik op dat medio oktober 2019 een onafhankelijke externe voorzitter is aangesteld en een adviesbureau is aangezocht om dit onderzoek te doen. Eveneens is in oktober 2019 een eerste onderzoeksopzet opgesteld. Deze opzet is aan de Inspectie van het Onderwijs voorgelegd. Medio november is gestart met het dossieronderzoek. De eerste afspraak met heer Kochenov heeft plaatsgevonden in december 2019.
Erkent u, gezien de serieuze verdenkingen van belangenverstrengeling vanwege advies aan de Maltese regering over de verkoop van paspoorten en een mogelijke dubbelrol met een adviesbureau over aanschaf van paspoorten, dat niet alleen zorgvuldigheid maar ook snelheid geboden is bij dit onderzoek?
Ik vind dit een serieuze aangelegenheid en ik begrijp dan ook de kennelijke wens van de leden. Zorgvuldigheid staat echter voorop, dat maakt dat oplevering helaas niet sneller kan. Na oplevering van het onderzoeksrapport – naar verwachting in eerste kwartaal 2020 – zal de Rijksuniversiteit Groningen zich moeten verhouden tot de onderzoeksresultaten en eventueel maatregelen nemen. Zoals eerder aangekondigd heb ik de Inspectie van het Onderwijs gevraagd om de bevindingen van het onderzoek te beoordelen.
Vindt u het ook vreemd dat de RuG geen onderzoek is gestart, maar wel actief onderzoeken van Kochenov deelt op de website en Twitter van de RuG?2
Zoals bij de beantwoording van vraag 1 is aangegeven vindt er wel degelijk een extern onafhankelijk onderzoek naar onder meer de naleving van de Sectorale regeling nevenwerkzaamheden Nederlandse universiteiten en de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit 2018 plaats. Ik heb er kennis van genomen dat de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de RUG via haar website en sociale media overzichten deelt van publicaties in media van onderzoekers verbonden aan de faculteit, waaronder ook van de heer Kochenov. De wijze waarop de universiteit activiteiten van haar medewerkers kenbaar maakt is aan de instelling. Dat naar een specifieke medewerker een onderzoek wordt verricht doet aan dit uitgangspunt niet af. Laat onverlet dat ik er begrip voor had gehad als er een andere afweging was gemaakt met betrekking tot opnemen van de activiteiten van de heer Kochenov in het overzicht van publicaties.
Vindt u het wenselijk dat onderzoeken van Kochenov worden gepromoot, terwijl er nota bene juist een onderzoek door de RuG naar Kochenov zou moeten lopen over belangenverstrengeling?
Zie antwoord vraag 3.
Is het wenselijk om onderzoeken te promoten van personen die, op basis van serieuze en onderbouwde verdenkingen, worden verdacht van het schenden van de ethische code voor onderzoekers?3
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u het idee dat de RuG de ernst van de situatie juist inschat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik heb geen reden te veronderstellen van het College van Bestuur van de RUG de ernst van de situatie niet juist inschat.
Bent u bereid, ook in lijn met de toezegging op eerdere Kamervragen van de SP hierover, in gesprek te gaan met de RuG over de ongewenstheid van de promotie rondom onderzoek van Kochenov en het feit dat niet alleen zorgvuldigheid maar ook snelheid geboden is bij het onderzoek naar mogelijke belangenverstrengeling? Kunt u de Kamer hierover informeren?
De wijze waarop universiteiten activiteiten van hun medewerkers kenbaar maken is aan de instellingen. Ten aanzien van de voortgang en zorgvuldigheid van het onderzoek naar mogelijke belangenverstrengeling is er eveneens geen aanleiding om met de RUG in gesprek te gaan. Bij de beantwoording van vraag 1 is aangegeven dat de onderzoeksopzet door de RUG is voorgelegd aan de inspectie. Het bestuur van de instelling is volgens mijn waarneming doordrongen van de ernst van de situatie en de noodzaak om zo spoedig mogelijk te kunnen reageren op een door haar geïnitieerd zorgvuldig uitgevoerd extern onafhankelijk onderzoek.
Bent u bereid een eigen onderzoek naar belangenverstrengeling te starten, als de RuG blijft talmen met een eigen onderzoek? Zo ja, wanneer is dat wat u betreft nodig? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij de beantwoording bij vraag 1 aangegeven is er een onderzoek gestart. Ik wacht de uitkomsten van het onderzoek en het oordeel van de inspectie over dit onderzoek af.
Kunt u bevestigen dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in Marokko niet welkom is om met de ambtsbekleder die daar over gaat te praten over de terugkeer van uitgeprocedeerde Marokkanen?1
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft tijdens de tweede termijn van de begrotingsbehandeling Justitie en Veiligheid op 21 november reeds gemeld dat zij niet door Marokko is geweigerd. Ook is gemeld dat de Staatssecretaris zo snel als mogelijk naar Marokko afreist als er zicht is op een afspraak.
Kunt u aangeven welke reden de Marokkaanse autoriteiten hebben gegeven voor het weigeren van een gesprek met de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid? Zo nee, waarom is hier geen navraag over gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Welke inspanningen onderneemt u om te zorgen dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid alsnog op korte termijn in gesprek kan met de Marokkaanse ambtsbekleder die het betreft over de terugname van uitgeprocedeerde Marokkaanse staatburgers?
Er is direct na de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid telefonisch contact geweest tussen de Staatssecretaris en de Marokkaanse ambassadeur. Zoals bekend heeft de afspraak tussen de Staatssecretaris en de Marokkaanse ambassadeur van 5 december jl. niet kunnen plaatsvinden.
Marokko en Nederland delen de wens om in gesprek te blijven over de hele breedte van de relatie, migratie en terugkeersamenwerking zijn daarvan een belangrijk onderdeel. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft kortgeleden nog met zijn Marokkaanse ambtgenoot over de brede relatie gesproken en afgesproken daarover in gesprek te blijven. Dat traject wordt vervolgd.
Daarnaast wordt gewerkt aan het plannen van een afspraak voor een bezoek van de staatsecretaris aan haar Marokkaanse counterpart.
Ondertussen worden de contacten over de terugname door de Marokkaanse autoriteiten van Marokkaanse onderdanen die geen rechtmatig verblijf hebben, die geregeld op verschillende niveaus tussen Nederland en Marokko plaatshebben, voortgezet.
Het racisme tijdens de voetbalwedstrijd FC Den Bosch – Excelsior |
|
Jan Paternotte (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Wat was uw reactie op de uitlatingen richting Excelsior-speler Ahmad Mendes Moreira tijdens de voetbalwedstrijd FC Den Bosch–Excelsior op 17 november 2019?
Racisme en discriminatie horen niet thuis in de sport en op de tribunes. De uitlatingen richting Excelsior-speler Ahmad Mendes Moreira zijn onacceptabel.
Bent u op de hoogte van de reactie die FC Den Bosch in eerste instantie heeft gegeven op de gebeurtenissen tijdens de wedstrijd? Wat vindt u van deze initiële reactie van FC Den Bosch als gevolg van de gebeurtenissen?
Ja. Die reactie was uiterst ongelukkig. Daags erna heeft FC Den Bosch na gesprekken met de spelersgroep en andere betrokkenen het boetekleed aangetrokken en aangegeven diep geschrokken te zijn. Voor zover ik heb begrepen doet de club verder onderzoek naar wat er feitelijk is gebeurd en zal ze alles in het werk stellen om de personen die zich schuldig hebben gemaakt aan dit grensoverschrijdend gedrag te achterhalen en te straffen. Ook komt de club met een actieplan om misstanden grondig aan te pakken en uit te bannen.
Bent u het eens met de stelling dat dat buiten deze gebeurtenissen, racisme, discriminatie en homofobie bredere problemen zijn binnen de sport?1
Het is de realiteit dat wij nooit alle gebeurtenissen kunnen voorkomen, maatschappelijke issues als racisme, discriminatie en homofobe uitingen komen ook op en rond het sportveld voor. Het realiseren van een positieve sportcultuur vergt een lange adem en is een verantwoordelijkheid van alle betrokkenen: sporters, coaches, vrijwilligers, scheidsrechters, ouders, supporters en de overheid.
Heeft u cijfers over wat de omvang is van racisme, discriminatie, antisemitisme en homofobie binnen de sport?
Uit de monitor van het actieplan «Naar een veiliger sportklimaat» (VSK) 2017 en 2018, welke jaarlijks aan u toegestuurd, bleek als volgt:
In 2016 is 9% van de sporters van 15 jaar of ouder geconfronteerd met discriminatie (op grond van sekse, handicap, religie, huidskleur, homoseksualiteit, cultuur).
In 2018 heeft 12% van het arbitrerend kader in de sportwereld te maken gehad met discriminatie vanwege huidskleur, 14% met discriminatie vanwege cultuur of religie en 5% procent met discriminatie vanwege homoseksualiteit en 15% met vrouwonvriendelijk gedrag. Van het sporttechnisch kader heeft 6% in 2018 te maken gehad met discriminatie vanwege huidskleur, 8% met discriminatie vanwege cultuur of religie, 4% met discriminatie vanwege homoseksualiteit en 15% met vrouwonvriendelijk gedrag. Van het bestuurlijk kader heeft 6% in 2018 te maken gehad met discriminatie vanwege huidskleur, 7% met discriminatie vanwege cultuur of religie, 2% met discriminatie vanwege homoseksualiteit en 10% met vrouwonvriendelijk gedrag.
Wat heeft u op het moment als beleid om racisme, discriminatie, antisemitisme en homofobie te voorkomen en tegen te gaan in de sport?
De sportsector werkt al jaren aan een veilig sportklimaat. Het beleid heeft dan ook als focus dat iedereen overal met plezier veilig kan sporten. Racisme, discriminatie, antisemitisme en homofobie horen daar niet in thuis. Belemmeringen vanwege iemands etnische achtergrond, seksuele geaardheid, geloofsovertuiging of sociale positie moeten worden weggenomen. Een dergelijk klimaat vergt een lange adem die zorgvuldig moet worden opgebouwd door sporters, bestuurders, trainers, coaches, ouders en supporters. De afgelopen jaren heb ik hiervoor het actieplan «Naar een veiliger Sportklimaat» ondersteund. Ik bouw daar op voort en ondersteun de komende jaren de sportsector financieel om te zorgen dat sportverenigingen structureel aandacht hebben voor een positieve sportcultuur.
Ik licht hier twee specifieke voorbeelden toe.
Het project «Ons voetbal is voor iedereen» van de KNVB heeft als doel om een positieve sportcultuur en inclusie te bevorderen en discriminatie tegen te gaan. Het project zal onder meer een campagne kennen die zich zal gaan richten op de volledige achterban van de KNVB.
Daarnaast de Alliantie Gelijkspelen (welke ik samen met de Minister van OCW ondersteun), die tot doel heeft het realiseren van een open, veilig en prettig team- en verenigingsklimaat voor LHBTI-ers in de sport. Dat doen ze onder meer door workshops te geven aan jeugdtrainers en jeugdcoaches van Betaald Voetbal Organisaties (BVO’s), door in bondsopleidingen waaronder die van de KNVB aandacht te hebben voor diversiteit en het omgaan met verschillen én door zichtbaarheidsacties met de regenboog aanvoerdersbanden.
Eind januari kom ik samen met mijn ambtsgenoten van J&V en SZW en de KNVB met een aanvalsplan om racisme en discriminatie in de sport nog beter te bestrijden.
Wat is het doel van uw torentjesoverleg met betrekking tot racisme in de sport met verschillende partijen, waaronder Ahmad Mendes Moreira, de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB), de bondscoach en de aanvoerder van het Nederlands Elftal, Virgil van Dijk?2 Wanneer zal dit torentjesoverleg plaatsvinden? Wat verwacht u als consequenties voor uw beleid met betrekking tot racisme en discriminatie? Kunt u de Kamer hierover informeren?
Op 28 november heb ik bij de KNVB in Zeist met direct betrokkenen en de KNVB, de Minister-President en de Minister van Justitie en Veiligheid gesproken. In dit gesprek heb ik richting Ahmad Mendes Moreira mijn empathie en richting scheidsrechter Laurens Gerrets mijn waardering voor zijn optreden uitgesproken. Voorts hebben we gezamenlijk afspraken gemaakt om racisme en discriminatie in de sport beter te bestrijden. Tijdens het wetgevingsoverleg sport van 2 december jl. heb ik aan uw Kamer toegezegd u hierover na 31 januari te informeren.
Bent u bekend met voorbeelden uit andere landen van oplossingen tegen racisme binnen de sport? Bent u bijvoorbeeld bekend met een app waarmee racisme kan worden gemeld door supporters in Engeland en wat vindt u hiervan?3
Ja, als onderdeel van het aanvalsplan zal gekeken worden hoe een anonieme meldingsapp ook in Nederland geïmplementeerd kan worden.
Bent u op de hoogte van het artikel «Moreira doet geen aangifte en wacht onderzoek KNVB naar racisme af»?4
Ja
Heeft de KNVB volgens u voldoende strafmogelijkheden? Klopt het dat FC Den Bosch de mogelijkheid heeft om een levenslang stadionverbod op te leggen aan de supporters die zich hebben misdragen?5
De KNVB kan in dit geval een landelijk stadionverbod opleggen. De termijn van een stadionverbod wordt bepaald op basis van de «Richtlijn termijn stadionverbod». Op basis van deze richtlijn staat voor het beledigen van een groep c.q. het verspreiden van discriminatoire uitlatingen een stadionverbod van 60 maanden.
FC Den Bosch heeft de mogelijkheid om op lokaal niveau een persoon een levenslang stadionverbod op te leggen. Dit lokale stadionverbod geldt in principe alleen voor de thuiswedstrijden van FC Den Bosch.
Klopt het dat er tijdens de sinterklaasintocht in 's-Hertogenbosch, FC Den Bosch-supporters zich al hebben misdragen?6 Zijn er toen maatregelen genomen tegen deze supporters?
Voorafgaand aan de intocht van Sinterklaas in ’s-Hertogenbosch hebben zowel voor- als tegenstanders van zwarte piet bij de gemeente aangegeven gebruik te willen maken van hun demonstratierecht. Onder de pro-zwarte piet demonstranten bevonden zich ook supporters van FC Den Bosch. Het gedrag van de demonstranten gaf geen aanleiding tot strafrechtelijk optreden en/of andere maatregelen.
Daar waar u heeft aangegeven dat de KNVB meer moet doen tegen racisme en u heeft voorgesteld dat zij eventueel punten in mindering zouden kunnen nemen bij clubs waar dit gebeurt, vind u dit proportionele maatregelen om racisme te bestrijden?7
In een brief aan de KNVB heeft mijn ambtsgenoot van Justitie en Veiligheid opgeroepen tot meer actie, en noemde daarbij enkele voorbeelden waaronder de puntenaftrek. In het aanvalsplan komen we met gerichte maatregelen om racisme en discriminatie te bestrijden.
Deelt u de mening van de vragenstellers dat u een leidende rol kunt spelen in het uitspreken tegen weerzinwekkend racisme en het bij elkaar brengen van partijen die naar middelen zoeken om racisme uit te roeien?
Ja, ik heb mijn afschuw uitgesproken en daarop volgend het initiatief genomen om partijen bij elkaar te brengen en samen te zoeken naar effectieve maatregelen om racisme en discriminatie te bestrijden. Het tegengaan van racisme en discriminatie is echter niet iets van de overheid of van de sportsector alleen, maar vraagt een verantwoordelijkheid van iedereen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het feit dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd geweigerd in Marokko |
|
Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wist u dat uw collega, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet welkom was voor een bezoek aan haar ambtsgenoot in Marokko?1
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft tijdens de tweede termijn van de begrotingsbehandeling Justitie en Veiligheid op 21 november reeds gemeld dat zij niet door Marokko is geweigerd. Ook is gemeld dat de Staatssecretaris zo snel als mogelijk naar Marokko afreist als er zicht is op een afspraak.
Waarom was uw collega niet welkom?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat de relatie met Marokko «problematisch» is? Waarom?
De relatie tussen Nederland en Marokko kent een lange historie en de wederzijdse belangen zijn substantieel. Niet alleen migratie en terugkeer maar ook consulaire zaken, handel en investeringen, justitie- en politiesamenwerking en de strijd tegen terrorisme zijn onderdeel van deze bilaterale relatie. Een dergelijke relatie kent logischerwijs ook onderwerpen die de betrekkingen ingewikkeld kunnen maken. Op specifiek het onderwerp van terugkeer zijn helaas nog weinig resultaten geboekt. Zowel de Minister van Buitenlandse Zaken als de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bespreken in contacten met de Marokkaanse autoriteiten de mogelijkheden tot voortgang op dit dossier.
Deelt u de mening dat deze weigering zeer ongepast was? Wat heeft u hiertegen ondernomen?
Zie ook het antwoord op vraag 1 en 2.
Er is direct na de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid telefonisch contact geweest tussen de Staatssecretaris en de Marokkaanse ambassadeur. Zoals bekend heeft de afspraak tussen de Staatssecretaris en de Marokkaanse ambassadeur van 5 december jl. niet kunnen plaatsvinden.
Marokko en Nederland delen de wens om in gesprek te blijven over de hele breedte van de relatie, migratie en terugkeersamenwerking zijn daarvan een belangrijk onderdeel. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft kortgeleden nog met zijn Marokkaanse ambtgenoot over de brede relatie gesproken en afgesproken daarover in gesprek te blijven. Dat traject wordt vervolgd.
Daarnaast wordt gewerkt aan het plannen van een afspraak voor een bezoek van de staatsecretaris aan haar Marokkaanse ambtgenoot.
Hoe gaat de regering gesprekken met Marokko over terugkeer van «veiligelanders» weer opstarten?
Er is geregeld dialoog tussen Nederland en Marokko op verschillende niveaus over migratie in brede zin en specifiek over terugkeersamenwerking. Terugkeer vormt een belangrijk onderwerp van gesprek waarbij constant wordt ingezet om resultaten te boeken. Ook in de contacten van de Minister van Buitenlandse Zaken met zijn Marokkaanse ambtgenoot is terugname door de Marokkaanse autoriteiten van Marokkaanse onderdanen die geen rechtmatig verblijf hebben, een belangrijk onderwerp van gesprek.
De berichten ‘Neergeschoten vrouw in Alkmaar teisterde buurt al jaren: “Tweehonderd meldingen gemaakt”’ en ‘Door politie doodgeschoten vrouw (48) liep in Alkmaar met hamer en mes op agenten af’ |
|
Kelly Regterschot (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met de nieuwsberichten «Neergeschoten vrouw in Alkmaar teisterde buurt al jaren: «Tweehonderd meldingen gemaakt»»1 en «Door politie doodgeschoten vrouw (48) liep in Alkmaar met hamer en mes op agenten af»?2
Ja.
Klopt het bericht dat al eerder honderden meldingen gedaan zijn bij de woningbouw, politie, GGZ en crisisdienst over de situatie van deze mevrouw? Zijn bij andere instanties ook meldingen gedaan? Zo nee, hoeveel meldingen zijn er gedaan? Zo ja, wat is precies gedaan met de meldingen? Hoe zijn de gemeente en partners met deze situaties omgegaan?
Het klopt dat er eerder meldingen zijn gedaan over mevrouw bij diverse instanties. De in de media genoemde «honderden meldingen» herken ik niet op basis van informatie die is aangeleverd door de gemeente Alkmaar in afstemming met de woningbouw, politie, verslavingszorg en ggz (waaronder ook de crisisdienst valt). Het is niet gebruikelijk om gedetailleerd in te gaan op een individuele casus, zoals deze. Er liepen meerdere interventies en verschillende instanties waren al betrokken bij mevrouw. Voor zover nu te beoordelen valt, is er door zowel politie als de verslavings- en geestelijke gezondheidszorg gehandeld volgens de landelijke richtlijnen.
Hoewel er al veel gebeurde, is het incident niet voorkomen. De problematiek van sommige personen is dermate complex dat incidenten helaas niet altijd te voorkomen zijn. Wat – naast het uiteindelijke incident – een specifiek punt van aandacht is, is dat de naasten en omwonenden onvoldoende het gevoel hebben gehad dat er geluisterd werd naar hun signalen door de betrokken partijen. Ook was het voor hen onvoldoende duidelijk dat er concrete acties ondernomen werden om mevrouw te helpen. Ik poog hierin ook verbetering te brengen. Zo hebben familie en naasten met de invoering van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), die per 1 januari 2020 in werking is getreden, meer mogelijkheden tot inspraak en betrokkenheid. Zowel bij de voorbereiding, de uitvoering en de beëindiging van verplichte zorg.
Over hoeveel personen die in Alkmaar verward gedrag vertonen zijn meldingen gedaan? Hoeveel van deze personen die verward gedrag vertonen lopen nog vrij rond op straat en bij hoeveel van deze meldingen is daadwerkelijk ingegrepen? Bij hoeveel meldingen wordt sowieso ingegrepen? Kunt u per staffel van 25 meldingen aangeven om hoeveel personen het gaat en wat de aard van de meldingen is? Hoeveel van deze personen die verward gedrag vertonen, hebben agressief gedrag?
In het onderstaande wordt een overzicht gegeven van het aantal incidenten dat door de politie in de gemeente Alkmaar in de afgelopen 5 jaar is geregistreerd onder de code E33 (overlast door verward/overspannen persoon) waarbij één of meer personen met verward gedrag (conform de RIVM-definitie) waren betrokken:
aantal incidenten E33
jaar
gemeente
2015
2016
2017
2018
2019
totaal
Alkmaar
315
445
648
740
593
2.741
In de afgelopen 5 jaar waren bij de in totaal 2.741 incidenten in de gemeente Alkmaar 1.125 unieke personen betrokken. Het is op basis van de beschikbare gegevens niet mogelijk om gedetailleerder in te gaan op de aard van de meldingen.
Hoe is het mogelijk dat bij een persoon met verward gedrag, ook na meerdere meldingen vanuit haar omgeving, niet is ingegrepen? Zou u daar een verklaring voor kunnen geven? Welke maatregelen bent u bereid te treffen om beter met meldingen om te gaan om herhaling te voorkomen?
De meldingen die gedaan zijn, hebben er onder andere toe geleid dat mevrouw verschillende vormen van zorg en ondersteuning heeft gekregen. Zo liepen er meerdere interventies en waren er verschillende instanties, zoals de woningbouw, politie en verslavingszorg, betrokken bij mevrouw.
In meer algemene zin is het goed om op te merken dat de groep personen met verward gedrag een brede doelgroep is met diverse problematiek. In deze groep zitten onder andere mensen met dementie, mensen met psychosociale problemen of een verstandelijke beperking en mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen. Het is belangrijk om te benadrukken dat het grootste deel van de groep personen met verward gedrag niet gevaarlijk is voor zichzelf of voor anderen en geen overlast veroorzaakt.
Dit laat uiteraard onverlet dat het van belang is om wanneer er een melding wordt gedaan over een acute situatie of een strafbaar feit deze serieus genomen wordt. Wanneer een burger of instantie een melding maakt bij de politie, dient er daarom in de meldkamer een goede triage te worden uitgevoerd. De triage dient om te bepalen welke hulp en of ondersteuning passend bij de betreffende situatie gepast is. In de brief «stand van zaken persoonsgerichte aanpak voor kwetsbare personen» (die op 10 december jl. naar uw Kamer is gestuurd),3 is aangegeven dat onze ambitie voor 2020 is om bij iedere melding, waarbij het vermoeden bestaat van ernstige problematiek, een goede triage uit te voeren en zo passende hulp en ondersteuning te kunnen bieden.
Bent u het ermee eens dat, als beter was geluisterd naar de klachten van de buren, de gemeente en alle instanties waar meldingen gedaan zijn, al veel eerder hadden kunnen ingrijpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd?
Zie antwoord vraag 2.
Wie is verantwoordelijk voor het helpen en oppakken van personen met verward gedrag die een dreiging zijn voor de openbare orde?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is het vanwege de diversiteit van de problematiek van de groep personen met verward gedrag belangrijk om maatwerk te bieden bij een melding en per persoon te kijken wat het beste werkt. Wanneer er een melding verward gedrag (E33) gedaan wordt, is het zoals eerder beschreven van belang dat politie en zorgpartners een goede triage uitvoeren. Op die manier kan bepaald worden welke hulp door welke partij het meest passend is bij de situatie. Als er sprake is van een openbare-ordeverstoring of van een gevaarlijke situatie kan politie-ingrijpen nodig en/of gewenst zijn. Personen met verward gedrag die geen strafbaar feit hebben gepleegd en geen veiligheidsrisico zijn, vallen niet onder de verantwoordelijkheid van de politie, maar hebben een zorgbehoefte, waarin door andere partijen voorzien moet worden.
Kunt u aangeven welke acties u heeft ondernomen sinds in 2018 is de eindrapportage «Op weg naar een persoonsgerichte aanpak» gepresenteerd? In hoeverre heeft de gemeente Alkmaar deze aanpak verder geïmplementeerd en geborgd?
Recent hebben wij zoals gezegd de brief over de stand van zaken persoonsgerichte aanpak voor kwetsbare personen naar uw de Kamer gestuurd.4 In deze brief beschrijven we de huidige stand van zaken rond de aanpak van personen met verward gedrag en wordt geschetst waar we de komende tijd op gaan inzetten. Wat betreft de gemeente Alkmaar geldt dat zij in 2017 samen met de overige gemeenten in Noord-Holland Noord, de ggz, de GGD (OGGZ), politie, OM, de reclassering en vertegenwoordigers van ervaringsdeskundigen de aanpak van personen met verward gedrag heeft opgepakt. Sindsdien zijn er verschillende trajecten ingezet om ketensamenwerking te verbeteren. Zo is het Team Complexe Casuïstiek ingesteld, wordt er zo nodig opgeschaald en wordt er nauw samengewerkt met het Zorg- en Veiligheidshuis. Daarnaast is met behulp van een subsidie van het Ministerie van JenV op schaal van de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord in 2018 gestart met het project «Aanpak verwarde personen met een veiligheidsrisico». Dit project beoogt de overlast en het gevaar van deze groep terug te dringen, het perspectief voor de doelgroep te vergroten en de maatschappelijk kosten, die gepaard gaan met de inzet voor deze groep te verminderen. In het kader van dit project is uitgebreid onderzoek verricht naar de verbeterpunten ten opzichte van de huidige aanpak en is gestart met de ontwikkeling van een langdurige persoonsgerichte aanpak voor 45 geselecteerde personen. Daarnaast is begonnen met het project «Maatwerkvoorzieningen», dat beoogt een bijdrage te leveren en de realisatie van (soms onorthodoxe) passende woon- of verblijfsvoorzieningen van deze doelgroep. Deze aanpak is bestuurlijk geborgd in de bovenregionale, bestuurlijke commissie Zorg- en Veiligheid waarin zowel burgemeesters als wethouders samen sturing geven aan de aanpak van zorg- en veiligheidsdossiers.
Klopt het dat de woningcorporatie meerdere meldingen bij de politie heeft gedaan over het feit dat deze vrouw al jaren extreem agressief- en verward gedrag vertoonde? Klopt het dat, zoals in het artikel wordt gemeld, de woningcorporatie in al die jaren geen gedegen dossier heeft kunnen opbouwen? Zo ja, hoe kan dit? Welke eisen worden aan een «gedegen dossier» gesteld? Is een dergelijk gedegen dossier noodzakelijk voor de woningcorporatie of voor de politie om te kunnen handelen?
Er is een aantal (schriftelijke) meldingen gedaan bij woningcorporatie Woonwaard. Voorafgaande hieraan waren er bij de woningcorporatie geen signalen bekend van overlast door mevrouw. Om deze reden is er eerder ook geen dossier opgebouwd. Met het opbouwen van een dossier is in september begonnen naar aanleiding van de eerder gememoreerde (schriftelijke) meldingen.
In zijn algemeenheid geldt dat de volgende eisen worden gesteld aan een gedegen dossier van een woningcorporatie: hulpverlening is ingeschakeld, er is een schriftelijke waarschuwing gegeven en de overlast moet extreem en structureel zijn. Hierbij is het van belang dat al deze stappen gezet worden, want een dergelijk dossier is noodzakelijk voor de woningcorporatie om een juridische procedure op te starten tegen een huurder. Of het dossier gedegen genoeg is, is steeds een maatwerkweging van de rechter en is in dit geval dus niet te beoordelen.
Bent u het ermee eens dat het zeer zorgwekkend is dat dit soort incidenten voorkomen? Zo ja, welke maatregelen worden getroffen en welke maatregelen bent u bereid te treffen om het aantal incidenten terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
Dit soort incidenten is verdrietig voor de directe betrokkenen en is ook zorgwekkend vanuit maatschappelijk perspectief. Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 4 en 6 proberen we met alle betrokken partijen in gezamenlijkheid te kijken hoe we dit soort situaties het beste kunnen aanpakken, om waar mogelijk incidenten te voorkomen. De komende tijd zullen we, zoals we in de Kamerbrief van 10 december jl. hebben geschetst5, met onverminderd veel ambitie doorgaan om te komen tot een goed werkende aanpak voor mensen met verward gedrag. We hebben daarbij alle vertrouwen in alle professionals die zich elke dag inzetten voor deze persoonsgerichte aanpak. Tegelijkertijd is het ook belangrijk dat we ons realiseren dat incidenten als deze nooit helemaal te voorkomen zijn, zoals in bovenstaande antwoorden reeds opgemerkt is.
Klopt de constatering dat gemeentes er allemaal een verschillende aanpak ten aanzien van verwarde personen op na lijken te houden? Ziet u mogelijkheden om met een landelijke aanpak voor verwarde personen te komen? Zo ja, welke maatregelen bent u hiervoor bereid te treffen? Zo nee, waarom niet?
De complexiteit van de problematiek van personen met verward gedrag vraagt om maatwerk. Hierbij moet enerzijds rekening gehouden worden met de specifieke kenmerken van de persoon in kwestie, maar anderzijds ook met het lokaal beschikbare zorgaanbod. Het klopt dus dat de aanpak voor personen met verward gedrag per regio en per gemeente kan verschillen. Eén landelijke aanpak zou ook geen recht doen aan de complexiteit van de problematiek en onvoldoende ruimte bieden voor lokaal maatwerk. Overigens sluit dit ook aan bij het advies van het Schakelteam personen met verward gedrag en het eerder advies van de heer Van der Vlist. Ook zij stellen dat op lokaal en regionaal niveau de oplossing ligt. We blijven de regio’s en de gemeenten hierbinnen vanuit onze brede verantwoordelijkheid ondersteunen, moedigen hen aan om van elkaar te leren en stimuleren het uitwisselen van best practices.
Het bericht ‘Geheime diensten morren over nieuwe toezichthouder’ |
|
Paul Smeulders (GL), Kathalijne Buitenweg (GL), Isabelle Diks (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Geheime diensten morren over nieuwe toezichthouder»?1
Ja.
Klopt het dat de AIVD en de MIVD ongelukkig zijn met de assertieve manier waarop de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB) opereert? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe is dit beeld ontstaan?
Ruim anderhalf jaar geleden is de TIB geïntroduceerd als toetsingscommissie die voorafgaand aan de uitoefening van bijzondere bevoegdheden door de AIVD en MIVD de door de verantwoordelijke Ministers verleende toestemming op rechtmatigheid beoordeelt.
In sommige gevallen is er discussie over de reikwijdte van de toets van de TIB. Bij brief van 2 juli 2019 (Kamerstuk 29 924, nr. 186) informeerde ik uw Kamer meest recentelijk over het samen met mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gevoerde gesprek met de TIB en de CTIVD inzake hun rechtseenheidsbrieven, waarbij ook de strekking van de rechtmatigheidstoets door de TIB aan de orde is gekomen. In het gesprek is vast komen te staan dat de verschillen van inzicht inzake de rechtmatigheidstoets door de TIB in de praktijk overbrugbaar zijn.
De TIB speelt een belangrijke rol in het autorisatieproces met betrekking tot de inzet van bijzondere bevoegdheden door de diensten. Het onafhankelijke en scherpe oordeel komt de kwaliteit van het werk van de diensten ten goede.
Klopt het dat er regelmatig «discussiepunten» zijn tussen de diensten en de TIB? Zo ja, waar gaan deze «discussiepunten» over en welke «discussiepunten» keren regelmatig terug? Zo nee, hoe kan het dat dit beeld bij de TIB is ontstaan?
In sommige gevallen is er discussie over de reikwijdte van de toets of het toetsingskader van de TIB. De diensten zijn namens mij bijvoorbeeld in gesprek met de TIB over geautomatiseerde data-analyse (GDA) om te komen tot een toepassing van GDA die recht doet aan zowel de strekking van de wet als aan de operationele uitvoeringspraktijk.
Klopt het dat de AIVD van mening is dat de TIB erg gedetailleerd naar de aanvragen kijkt, terwijl de AIVD van mening is dat er slechts een marginale toets zou moeten plaatsvinden? Zo ja, waarom? Zo, nee wat gaat u doen om dit beeld bij de TIB weg te nemen?
Conform de wet is de toets van de TIB een bindende toets op rechtmatigheid, waarbij naar de noodzaak, proportionaliteit, subsidiariteit en gerichtheid van de voorgenomen inzet van een bijzondere bevoegdheid wordt gekeken. Zoals tijdens de parlementaire behandeling van de Wiv 2017 is bevestigd, is de toets van de TIB géén marginale toets. Hierover bestaat geen onduidelijkheid.
Klopt het dat het nooit de bedoeling is geweest van de wetgever dat de TIB slechts marginaal toetst en dat dit ook in strijd is met jurisprudentie van het Europees Hof? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de oorzaak dat de AIVD (en de MIVD) hier anders over lijkt te denken?
Zoals tijdens de parlementaire behandeling van de Wiv 2017 is bevestigd, is de toets van de TIB géén marginale toets. Hierover bestaat geen onduidelijkheid.
Klopt het dat de diensten van mening zijn dat de TIB vaak doorvraagt naar technische details? Zo ja, waarom?
De wet biedt de TIB de mogelijkheid om vragen te stellen en om aanvullende informatie te verzoeken wanneer de TIB dit noodzakelijk acht voor een goede uitvoering van haar taak. Het doorvragen bij een door de Minister verleende toestemming voor de inzet van een bijzondere bevoegdheid hoort er bij en gebeurt dan ook met enige regelmaat. Hier kunnen ook vragen bij zitten die zien op de technische aspecten van de inzet van de desbetreffende bijzondere bevoegdheid. De gevraagde informatie wordt dan conform de wettelijke verplichting aan de TIB verstrekt.
Klopt het dat de AIVD soms lang wacht met het nadere onderzoek van data die bij een bulkhack zijn vergaard? Zo ja, hoe beoordeelt u de zorg van de TIB op dit specifieke punt? Kunt u hierbij ook aangeven hoe beoordeeld wordt hoelang data redelijkerwijs zonder nader onderzoek ter beschikking van de diensten kan blijven?
De diensten zijn op grond van de Wiv 2017 verplicht om met behulp van bijzondere middelen verworven gegevens zo spoedig mogelijk op relevantie te beoordelen. Voor gegevens die zijn verworven via een hack – de bevoegdheid tot het binnendringen in een geautomatiseerd werk ex artikel 45 van de Wiv 2017 – geldt voor deze relevantiebeoordeling een maximale termijn van één jaar, met een mogelijkheid tot eenmalige verlenging van zes maanden. Bij het uitvoeren van deze relevantiebeoordeling zijn aard, omvang en complexiteit van de verworven gegevens van invloed op de termijn waarbinnen deze toets kan worden uitgevoerd. Dat neemt niet weg dat deze zo snel mogelijk moet plaatsvinden. Dit volgt ook uit de goede taakuitvoering van de diensten, immers de gegevens worden verworven voor actuele onderzoeken en een spoedige evaluatie van de verworven gegevens is van belang om tijdig dreigingen voor de nationale veiligheid te onderkennen.
Deelt u de mening van de TIB dat het bij het beoordelen van een hack relevant is om te weten of de data die hierbij worden verzameld mogelijk worden gedeeld met een of meer buitenlandse diensten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van mening dat de diensten dit voortaan bij hun aanvraag moeten vermelden? Zo nee, waarom niet?
Op 20 juni jl. is met de TIB en de CTIVD gesproken over de reikwijdte van de rechtmatigheidstoets. In dit gesprek is afgesproken dat, indien de diensten bij het doen van een verzoek om toestemming voor de inzet van een bijzondere bevoegdheid aan de Minister reeds het oogmerk hebben om gegevens te delen met buitenlandse diensten, dit in het verzoek wordt gemeld en – indien de toestemming is verleend – dit door de TIB in de rechtmatigheidstoets kan worden betrokken.
Snapt u dat de TIB, om geautomatiseerde data-analyse goed te snappen, precies moet kunnen weten wat de werkwijze van de diensten is? Zo nee, waarom niet?
In artikel 36, eerste lid, van de Wiv 2017 is bepaald wat ter toetsing aan de TIB dient te worden voorgelegd en daarmee het object van de rechtmatigheidstoets definieert, namelijk: het aan de toestemming ten grondslag liggende verzoek alsmede het door de Minister genomen besluit. Het gaat hier ingevolge artikel 32, tweede lid, van de wet, waarin de toetsingstaak van de TIB is geregeld, om een toets op rechtmatigheid.
De wet biedt de TIB de mogelijkheid om vragen te stellen en om aanvullende informatie te verzoeken wanneer de TIB dit noodzakelijk acht voor een goede uitvoering van haar taak. De diensten hebben in dit kader ook meerdere keren gesproken met de TIB over GDA.
Klopt het dat de diensten vinden dat de TIB zich teveel met de werkwijze van de diensten bemoeit? Zo nee, hoe gaan de diensten deze indruk bij de TIB wegnemen?
Zoals al in de antwoorden op bovenstaande vragen is gesteld, heb ik samen met mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met de TIB gesproken over de reikwijdte van de rechtmatigheidstoets. Hierbij is vastgesteld dat de verschillen van inzicht inzake de rechtmatigheidstoets in de praktijk overbrugbaar zijn.
Klopt het dat de AIVD (en de MIVD) graag een beroepsmogelijkheid zou willen wanneer de TIB een aanvraag om een bevoegdheid in te zetten afwijst? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Zoals ik uw Kamer informeerde bij brief van 12 november jl. (Kamerstuk 34 588, nr. M) zal de hele inrichting, de functie en de plek van de TIB in het bestel worden betrokken in de evaluatie van de Wiv 2017 die uiterlijk 1 mei 2020 van start gaat. Dit ook tegen de achtergrond van het vraagstuk van ministeriële verantwoordelijkheid. Ik wil en kan niet vooruitlopen op deze evaluatie.
Bent u van plan om met een voorstel voor een wettelijke beroepsmogelijkheid voor de diensten te komen? Zo ja, waarom en wanneer? Zo nee, deelt u de mening van de TIB dat de diensten «soms ook gewoon hun verlies moeten nemen en moeten erkennen dat een verzoek niet wordt toegestaan»? Zo nee, waarom niet?
Ik wacht graag de evaluatie van de Wiv 2017 af waarin de inrichting, functie en plek van de TIB in het bestel zal worden betrokken, een en ander tegen de achtergrond van het vraagstuk van ministeriële verantwoordelijkheid.
Indien de TIB van oordeel is dat een toestemming niet rechtmatig is verleend, geven de diensten uiteraard gevolg aan dit oordeel.
Vindt u het gezichtsverlies als een verzoek door de TIB wordt afgewezen dat u zelf wel had goedgekeurd? Zo nee, bestaat die indruk wel bij de AIVD?
Nee. Deze indruk bestaat ook niet bij de AIVD. De TIB maakt een zelfstandige, onafhankelijke afweging. Uiteraard wil ik een negatief rechtmatigheidsoordeel van de TIB over een door mij verleende toestemming wel zoveel mogelijk vermijden.
Deelt u de mening dat het, gelet op de diverse kritische rapporten van de CTIVD over de uitvoering van de nieuwe bevoegdheden uit de Wiv 2017 door de veiligheidsdiensten, juist van elementair belang is dat het TIB op assertieve en doorvragende wijze haar toezichtstaak vervult? Zo nee, waarom niet?
De TIB speelt in het stelsel van toetsing en toezicht een belangrijke rol. Het onafhankelijke en scherpe oordeel komt de kwaliteit van het werk van de diensten ten goede. Tegelijkertijd is het goed om te benadrukken dat de rol van de TIB een wezenlijk andere rol is dan die van de CTIVD. De TIB toetst de verleende toestemmingen voor de inzet van bijzondere bevoegdheden in de autorisatiefase, voorafgaand aan de inzet. De CTIVD is belast met toezicht op de uitoefening van de desbetreffende bevoegdheid, zowel tijdens als na afloop hiervan. De bevoegdheden van de CTIVD hebben daarbij naar hun aard een ruimer bereik.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Gevangenis Pointe Blanche: The Devil’s Rock van Sint Maarten' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Gevangenis Point Blanche: The Devil’s Rock van Sint Maarten»?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden die u gegeven hebt op mijn vragen over het bericht «Dagelijkse rechten geschonden inzake het gevangeniswezen op Sint Maarten»?2 Wordt u nog steeds op gezette tijden over diverse ontwikkelingen geïnformeerd en wordt er gemonitord of Sint Maarten zich aan de gemaakte afspraken houdt?
Ja, ik kan mij deze antwoorden herinneren en kan u melden dat ik nog altijd op gezette tijden word geïnformeerd over de diverse ontwikkelingen. Tevens wordt nog steeds gemonitord of Sint Maarten zich aan de gemaakte afspraken houdt.
Kunt u aangeven welke ontwikkelingen zich in en ten aanzien van de Pointe Blanche-gevangenis sinds de beantwoording van de vragen in september hebben voorgedaan? Kunt u daarbij betrekken de inhoud van het bericht zoals weergegeven in de aanhef van deze vragen (zie 1) en kunt u daarbij betrekken het bericht in het Antilliaans Dagblad van zaterdag 9 november 2019 «Situatie in gevangenis «explosief»»? Klopt het dat onlangs de mariniers bij herhaling in de gevangenis zijn ingezet en kunt u uitleggen waarom de bijstand van die mariniers noodzakelijk was?
Het gevangeniswezen op Sint Maarten blijft een punt van zorg. Bekend is dat de gedetineerden sinds oktober jl. tot begin december staakten in verband met de (leef)omstandigheden in de gevangenis. Eind oktober weigerden de gedetineerden terug te keren naar hun cellen, hetgeen ertoe geleid heeft dat het Land Sint Maarten, door tussenkomst van de Gouverneur, een verzoek om militaire bijstand heeft gedaan aan de Minister van Defensie. De bijstand behelsde de inzet van een bewaking- en beveiligingseenheid van het Korps Mariniers voor het bewaken en beveiligen van de buitenring van de gevangenis, gecombineerd met een doorzoeking van cellen, ter ondersteuning van het Korps Politie Sint Maarten. De inzet heeft plaatsgevonden van 26 oktober t/m 2 november jl. en is eenmaal met een week verlengd t/m 9 november.
Met Sint Maarten wordt elke 2 weken gekeken naar de voortgang van de afgesproken verbetermaatregelen. Op basis daarvan moet ik helaas concluderen dat de voortgang nog altijd (te) veel tijd in beslag neemt. De belangrijkste ontwikkeling van de afgelopen periode betreft de voltooiing van de tweede vleugel van de jeugdinrichting (Miss Lalie Center). Ook worden sinds deze zomer nieuwe medewerkers getraind voor de gevangenis die hun opleiding binnenkort zullen afronden en wordt momenteel de laatste hand gelegd aan de plaatsing van het nieuwe buitenhekwerk en de nieuwe toegangspoort. Het is van belang dat Sint Maarten zich blijft inzetten voor een spoedige afwikkeling van de afgesproken verbetermaatregelen. De Minister voor Rechtsbescherming heeft de regering van Sint Maarten daarom op 5 november jl. per brief nogmaals gewezen op het belang om voortvarend uitvoering te geven aan de afgesproken verbetermaatregelen. Samen met de Minister voor Rechtsbescherming heb ik de nieuwe interim--regering hier op maandag 25 november jl. per videoconference zelf ook op gewezen.
In hoeverre geven de ontwikkelingen zoals die zich in en ten aanzien van de gevangenis voordoen vertrouwen in een gunstige afronding van de supervisie waaronder het Koninkrijk der Nederlanden door de Raad van Europa is geplaatst? Kunt u aangeven hoe dit traject loopt?
Vooropgesteld wordt dat de uitspraak van het Europees Hof in de zaak Corallo zag op de staat van het cellencomplex bij het politiebureau van Philipsburg. Zoals bekend, is op 9 april 2019 namens Sint Maarten een actieplan ingediend bij het Comité van Ministers van de Raad van Europa. Hierin staat beschreven welke renovatiewerkzaamheden Sint Maarten realiseerde en welke verdere maatregelen worden voorzien. Het is aan de Raad van Europa om te bepalen of het actieplan en de uitgevoerde werkzaamheden kunnen leiden tot afronding van de supervisie. Het Koninkrijk is nog in afwachting van de appreciatie van het actieplan door het Execution Department van het secretariaat van het Comité van Ministers, die begin 2020 wordt verwacht. Daarbij zullen mogelijk nadere aanwijzingen worden gegeven voor de informatie die nodig is om aan de EHRM-uitspraak in de zaak Corallo te voldoen.
Wordt door enig gerecht in Caribisch Nederland dan wel op Aruba, Curaçao of Sint Maarten ter beschikking stelling (TBS) opgelegd? Bestaan er voorzieningen voor TBS-gestelden in dit deel van het Koninkrijk? Wordt er gebruik gemaakt van TBS-faciliteiten in Nederland? Indien er geen TBS-faciliteiten bestaan voor veroordeelden in het Caribisch deel van het Koninkrijk, op welke wijze wordt de maatregel dan geëxecuteerd en op welke wijze keren deze mensen terug in de samenleving?
Curaçao, Aruba en Sint Maarten (hierna: de landen) hebben sinds enkele jaren de mogelijkheid tot het opleggen van de tbs-maatregel opgenomen in hun respectievelijke Wetboeken van Strafrecht3. De landen zijn zelf verantwoordelijk voor de rechtshandhaving en behoren de noodzakelijke voorzieningen te treffen.
De geestelijke gezondheidszorg in de landen is op dit moment beperkt in haar mogelijkheden. Voor zover wij hebben vernomen, is in de landen een enkele keer een tbs-maatregel opgelegd. Bij de executie wordt geen gebruik gemaakt van voorzieningen in Europees Nederland. De verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van de maatregel ligt bij de landen zelf.
De tbs-maatregel leent zich, in verband met het karakter van de behandeling, niet voor tenuitvoerlegging in Europees Nederland. Dit omdat de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel voorziet in een fasering (verlof), resocialisatie en doorzorg/nazorg, hetgeen van belang is voor een veilige en gefaseerde terugkeer van de tbs-gestelde in het normale maatschappelijke verkeer. Ten aanzien van Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) bestaat geen mogelijkheid om een tbs-maatregel op te leggen. Wel wordt gewerkt aan het organiseren van adequate forensische zorg op Bonaire.
Het gedogen van overtredingen n.a.v. de PAS uitspraak |
|
Suzanne Kröger (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Betekent de Kamerbrief van 13 november 2019, waarin gesteld wordt dat met prioriteit wordt gewerkt aan het via een collectieve regeling legaliseren van activiteiten waarvoor in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) te goeder trouw een melding is gedaan, dat de overtredingen van de Wet natuurbescherming die reeds bestaan sinds de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019, nog langer voor onbepaalde tijd worden gedoogd?1 2
In het kader van het PAS was een aantal activiteiten vrijgesteld van de Natura 2000-vergunningplicht. Voor die activiteiten kon worden volstaan met een melding. Deze gemelde activiteiten zullen door de overheid worden gelegaliseerd. Tot die tijd zullen Rijk en provincies in haar rol als bevoegd gezag niet actief handhaven op deze meldingen. Ik verwijs u ook naar de Kamerbrief over de voortgang aanpak stikstof van 16 december jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 25).
Hoe verhoudt deze oplossing zich tot de door de regering vastgestelde landelijk handhavings- en gedoogstrategie (beleid), waarin is bepaald dat een overtreding uitsluitend schriftelijk en concreet beperkt in tijd en omvang mag worden gedoogd?3
In de gebiedsaanpakken die dit jaar worden opgesteld, wordt een passende beoordeling voor de te legaliseren meldingen meegenomen. Indien nodig treffen Rijk en provincies maatregelen op gebiedsniveau. Melders hebben op deze manier duidelijkheid gekregen dat hun gerealiseerde project niet alsnog ter discussie komt (Kamerstuk 35 334, nr. 25). Daarmee is er op korte termijn zicht op legalisatie en is de periode waarin sprake is van een overtreding waarop niet actief wordt gehandhaafd beperkt.
Kunt u aangeven hoe de hiervoor genoemde oplossing zich verhoudt tot de in de bestuursrechtspraak ontwikkelde beginselplicht tot handhaving, waaruit blijkt dat een bestuursorgaan gehouden is om tegen een overtreding met bestuursrechtelijke handhaving op te treden?4
In beginsel moet er gehandhaafd worden. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan daarvan worden afgezien, zoals wanneer er concreet zicht is op legalisatie. Daarvan is in dit geval sprake. Voor de gemelde activiteiten vindt dit jaar een passende beoordeling plaats waardoor legalisatie kan plaatsvinden.
Klopt het dat slechts onder bijzondere omstandigheden mag worden afgezien van handhaving, bijvoorbeeld indien sprake is van concreet zicht op legalisatie?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is dat er geen sprake is van concreet zicht op legalisatie indien de overtreding door toekomstige wetgeving zou kunnen worden gelegaliseerd en dat onder die omstandigheid niet van handhavend optreden mag worden afgezien? Zo ja, wat is hierop uw zienswijze?5
Op basis van toekomstige wetgeving kan niet worden afgezien van handhaving. In dit geval is legalisatie van bovengenoemde meldingen echter niet afhankelijk van toekomstige wetgeving, maar van een passende beoordeling en waar nodig het nemen van concrete maatregelen.
Maken de meldingen waarbij ten onrechte niet de handelingen zoals aan de orde gesteld in de stikstofuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over bemesten en beweiden, ook deel uit van de collectieve legalisatie-regeling?6
Beweiden en bemesten waren op basis van het PAS vergunningvrij, maar het was niet nodig om voor beweiden of bemesten een melding te doen. Deze activiteiten zullen op een andere manier worden gelegaliseerd.
Moldaviërs die naar Nederland worden gesmokkeld |
|
Vicky Maeijer (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «OM: mensensmokkelaars brengen Moldaviërs naar Nederland» en «Bus met 65 Moldaviërs aangehouden bij AZC Ter Apel»?1
Ja.
Hoeveel Moldaviërs zijn er sinds de visumvrijstelling in 2014 naar Nederland gekomen, hoeveel van hen hebben asiel aangevraagd, hoeveel hebben asiel gekregen en hoeveel van hen zijn daadwerkelijk weer teruggekeerd naar Moldavië?
Sinds 28 april 2014 kunnen Moldaviërs visumvrij naar Nederland reizen.2 Vanwege de visumvrijstelling is het onbekend hoeveel Moldaviërs er sindsdien naar Nederland zijn gereisd.
Onderstaande tabel geeft per jaar een overzicht van het aantal ingediende eerste asielaanvragen door Moldaviërs vanaf 1 januari 2014 tot en met oktober 2019 en geeft een overzicht van het aantal afdoeningen in diezelfde periode.3 In totaal hebben 2040 Moldaviërs sinds 1 april 2014 een eerste asielaanvraag ingediend.4 Sinds 1 april 2014 heeft de IND 1650 asielaanvragen afgewezen. Alleen in 2015 is er minder dan 10 keer een asielaanvraag ingewilligd. In de overige jaren binnen die periode is er geen asielaanvraag ingewilligd. In 130 gevallen is de asielaanvraag op een andere manier afgedaan door de IND.5
Eerste asielaanvraag
<10
<10
20
340
830
840
2.040
Afwijzingen
<10
<10
<10
270
620
750
1.650
Inwilligingen
<10
<10
Overig
<10
10
70
40
130
Vanaf mei 2014 tot en met oktober 2019 zijn 1150 Moldaviërs aantoonbaar vertrokken. Dat wil zeggen dat zij ofwel gedwongen zijn vertrokken ofwel dat zij zelfstandig onder toezicht uit Nederland zijn vertrokken. 910 Moldaviërs zijn zelfstandig vertrokken zonder toezicht van de Nederlandse autoriteiten. De vertrekcijfers omvatten overigens niet alleen terugkeer naar het land van herkomst, maar bijvoorbeeld ook naar een andere EU-lidstaat op grond van een Dublinclaim.
Gedwongen vertrek
<10
10
20
50
140
200
Zelfstandig vertrek
<10
<10
<10
90
280
350
Zelfstandig vertrek zonder toezicht
<10
<10
10
110
200
580
Over de afhandeling van de asielaanvragen van de groep Moldaviërs die vanaf november zijn ingestroomd wordt uw Kamer in het eerste kwartaal 2020 geïnformeerd.
Bent u bereid om onmiddellijk te stoppen met het verstrekken van opvang, leefgeld, medische zorg en andere voorzieningen voor personen uit Moldavië die hier asiel aan vragen? Zo nee, waarom niet?
Voor de maatregelen die genomen zijn naar aanleiding van de hoge instroom van Moldaviërs verwijs ik u naar de brief van 16 december jl. aan uw Kamer6.
Daarnaast is er voor alle asielzoekers een aanpassing gemaakt in de medische zorg in de eerste fase in het asielproces. Bij de invoering van de verbeterde asielprocedure was reeds sprake van een versoberde vorm van medische zorg in de eerste fase van het asielproces. Volwassen asielzoekers die in de Centrale Ontvangstlocatie (COL) en de Procesopvanglocatie (POL) verbleven, kwamen enkel in aanmerking voor medische noodzakelijke zorg en niet uitstelbare zorg. In de praktijk betekende dit dat asielzoekers gemiddeld na 4 tot 8 weken werden doorgeplaatst naar een azc, waar zij in aanmerking kwamen voor de volledige Regeling Medische zorg Asielzoekers (RMA)7.
Ten tijde van de verhoogde asielinstroom nam de verblijfsduur in de POL toe en is besloten dat in alle locaties de RMA van toepassing werd. Dit was om te voorkomen dat asielzoekers te lang moesten wachten op bijvoorbeeld fysiotherapie, hulpmiddelen, mondzorg of bepaalde vormen van medisch specialistische zorg.
De huidige situatie, met relatief veel personen die niet voor bescherming in aanmerking komen, heeft ervoor gezorgd dat dit toenmalige besluit is heroverwogen om weer aan te sluiten bij de bedoeling van de verbeterde asielprocedure. Het opnieuw koppelen van enkel medisch noodzakelijke zorg en niet uitstelbare zorg aan de COL en de POL vind ik niet meer wenselijk. Hierdoor zou een ongelijke behandeling ontstaan van de verschillende groepen asielzoekers. Veiligelanders en Dublin-claimanten zouden in die situatie eerder aanspraak maken op medische zorg op grond van de RMA, terwijl andere groepen asielzoekers juist lang op die RMA-zorg zouden moeten wachten, omdat veiligelanders en Dublin-claimanten veel sneller doorstromen naar een AZC dan andere asielzoekers, die in verhouding lang in de POL verblijven. Ik heb derhalve besloten dat met ingang van 1 december 2019 alle asielzoekers – met uitzondering van kinderen – gedurende de eerste twee maanden in de COA-opvang alleen voor medisch noodzakelijke zorg en niet uitstelbare medische zorg in aanmerking komen. Dit geldt dus ook voor de groep Moldaviërs.
Deelt u de mening dat er een causaal verband is tussen visumvrij reizen en illegaal verblijf? Zo, nee waarom niet?
Het risico op illegaal verblijf is één van de aspecten die wordt meegewogen bij voorstellen van de Europese Commissie voor het invoeren of afschaffen van de visumplicht. Als de visumplicht is afgeschaft naar aanleiding van een aan voorwaarden verbonden traject, zoals in het geval van Moldavië, wordt tevens op dit aspect gemonitord door de Europese Commissie, ook met het oog op een eventueel beroep op de noodremprocedure. Aandacht voor illegaal verblijf als gevolg van visumvrij reizen is nadrukkelijk in beeld. In hoeverre daar in voorkomende gevallen sprake van is, wordt langs die weg onderzocht, tezamen met de mogelijke oorzaken van een toename van illegaal verblijf en/of asiel. Dit laatste is van belang voor het treffen van mogelijke maatregelen om de toename van illegaal verblijf en/of asiel in te dammen.
Bent u bereid artikel 8 uit Verordening 2018/1806 te activeren om zo de noodremprocedure in werking te zetten, zodat de overlast van Moldavische asielzoekers een halt kan worden toegeroepen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment werkt Nederland op verschillende manieren aan het terugdringen van de toename van asielzoekers uit Moldavië. Ten eerste neemt Nederland maatregelen om Nederland een minder aantrekkelijke asielbestemming te maken en terugkeer te realiseren. U bent hierover bij brief d.d. 16 december jl. geïnformeerd8.
Ten tweede heeft Nederland input geleverd voor het jaarlijkse monitoringsrapport t.b.v. het noodremmechanisme van de Europese Commissie, dat binnenkort – vermoedelijk begin dit jaar – uit zal komen. Verwacht wordt dat dit rapport meer inzicht zal geven in mogelijke oorzaken van de toestroom. Het kabinet zal dit meenemen in de oordeelsvorming met betrekking tot eventueel verder te treffen benodigde en mogelijke maatregelen. Het gebruik van de noodremprocedure is een uiterst redmiddel waar specifieke criteria aan verbonden zijn, waaronder steun in EU-verband. Gezien de inzet van het kabinet zoals hierboven verwoord, is een beroep op de noodremprocedure nu niet aan de orde.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de visumplicht voor personen met de Moldavische nationaliteit zo snel mogelijk weer wordt ingevoerd? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De veiligheidssituatie in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg te Scheveningen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er onlangs brand is gesticht in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ)?1
Ja.
Is de veiligheid van personeel en gedetineerden gegarandeerd bij calamiteiten zoals celbranden? Zo ja, op welke manier?
De veiligheid van personeel en gedetineerden is gegarandeerd bij calamiteiten zoals celbranden. In geval van brand wordt via een goedgekeurde en gecertificeerde brandmeldingsinstallatie en rookmelders een alarm doorgegeven aan de centrale meldkamer. Hierdoor kan de professionele bedrijfshulpverlening (BHV) conform protocol in actie komen om het brandincident op veilige wijze beheersbaar te maken en de brand te blussen. Tegelijkertijd wordt een alarmsignaal doorgegeven aan de brandweer, zodat ook de hulpdiensten direct in actie kunnen komen. Daarnaast wordt gezorgd dat gedetineerden en personeel weten wat zij moeten doen in geval van een brandincident. Het personeel is opgeleid en wordt frequent getraind om te anticiperen op en om te gaan met calamiteiten. Bovendien vinden regelmatig brandoefeningen plaats om zeker te stellen dat de veiligheid van personeel en gedetineerden bij brand is geborgd.
Hoe kan het incident, de brandstichting zoals beschreven in het artikel, hebben plaatsgevonden? Was er voldoende personeel aanwezig ten tijde van het incident?
Het incident is ontstaan doordat een gedetineerde enkele papieren van zijn strafdossier in de cel had aangestoken. Door de rookontwikkeling werd de brandmeldinstallatie geactiveerd, waardoor op hetzelfde moment het personeel in de centrale meldkamer en de hulpdiensten werden gewaarschuwd. Er was op dat moment voldoende personeel aanwezig. De bedrijfshulpverleners (BHV’ers) waren binnen enkele minuten ter plaatse. Zij hebben het brandende papier onmiddellijk kunnen doven. De brandweer die op hetzelfde moment werd gealarmeerd, was conform procedure binnen tien minuten in het JCvSZ, waar zij rook hebben afgezogen, een nacontrole hebben uitgevoerd en de brandmeldinstallatie hebben gereset.
Kunt u nader uiteenzetten welke «verbeterpunten» er door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) na haar laatste bezoek aan het JCvSZ waren geconstateerd zoals u in antwoord op eerdere Kamervragen (vraag 1 en 2) van het lid Van Nispen schreef? Zijn inmiddels al deze punten inderdaad verbeterd?2
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft in het kader van een landelijk onderzoek gericht op infectiepreventie 12 willekeurig gekozen penitentiaire inrichtingen bezocht in de periode september 2018 t/m september 2019. Daarbij bezocht zij ook het JCvSZ. De inspectie concludeert dat de JCvSZ inrichting op veel thema’s voldoende scoort. Verbeteringen zijn noodzakelijk op het gebied van algemene hygiëne (gedrag), bouw en inrichting, en de medische intake. De inspectie heeft gevraagd om verbeteringen door te voeren zodat de kwaliteit van zorg voldoet aan de norm.
Alle 12 instellingen zijn op dit moment bezig met het doorvoeren van verbeteringen op basis van het bezoek, zo ook het JCvSZ. De inspectie rapporteert het totaal aan bevindingen, in het kader van het landelijk onderzoek gericht op infectiepreventie, in het voorjaar van 2020.
Op welke specifieke punten voldoet het JCvSZ niet aan de gestelde hygiënenormen? Hoe kan dit?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u garanderen dat melders van eventuele misstanden niet opgejaagd dan wel tegengewerkt of anderszins benadeeld zullen worden als zij eventuele misstanden aankaarten? Zo nee, waarom niet?
DJI staat altijd open voor signalen vanaf de werkvloer en melders van eventuele misstanden worden, conform de wet- en regelgeving inzake klokkenluiders, serieus genomen. Dit houdt onder meer in dat melders alle gelegenheid krijgen hun melding intern toe te lichten en beschermd worden tegen benadeling als ze hun melding te goeder trouw en naar behoren hebben gedaan. Meldingen van een vermeende misstand worden vervolgens onderzocht, zowel intern als ook extern. Over de bevindingen uit deze onderzoeken worden melders geïnformeerd. Eventuele uit deze onderzoeken voortkomende verbeterpunten worden door DJI opgepakt. De voortgang van deze verbetertrajecten wordt gemonitord. Dit gebeurt zowel in het kader van het toezicht op DJI door de IJenV en de IGJ, als door controles en audits die DJI intern uitvoert.
Zijn bij de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) signalen van een angstcultuur binnen het JCvSZ bekend? Zo ja, wanneer heeft de IJenV deze signalen voor het eerst ontvangen en wat hebben de Inspectie en uzelf sindsdien met die signalen gedaan?
Op verzoek van de ambtelijke leiding van het departement medio vorig jaar, heeft de Inspectie een oriëntatie uitgevoerd, dit om buiten iedere twijfel te hebben dat er sprake zou zijn van een (acute) gevaarzetting voor gedetineerden en personeel, zoals door een interne melder herhaaldelijk werd aangevoerd. Op 8 januari zijn de uitkomsten hiervan door mijn ministerie ontvangen. De uitkomsten van deze oriëntatie heb ik op 20 januari 2020, gezamenlijk met mijn reactie op uw brief over misstanden in het JCvSZ, uw Kamer toegezonden. Voor de uitkomsten daarvan verwijs ik u naar die brief.
Kunt u deze vragen vóór het AO Gevangeniswezen beantwoorden?
Ja.
Straffen die collectief worden opgelegd aan groepen voetbalsupporters na het gebruik van vuurwerk door één of enkelen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw mening over collectieve straffen die opgelegd worden bij voetbalwedstrijden waarbij één of enkele personen over de schreef gaan, door vuurwerk te gebruiken, maar waarna het gehele stadionvak een verbod op een volgende wedstrijd krijgt opgelegd?1 2
Het opleggen van straffen bij dergelijke incidenten is een aangelegenheid tussen de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (hierna: KNVB) en de clubs. Meer algemeen kan ik wel aangeven dat ik het uitbannen van onvergund vuurwerk in en rondom de stadions in het betaalde- en amateurvoetbal toejuich en de KNVB steun bij de aanpak.
De aanpak van supporters die zich schuldig maken aan het gebruik van onvergund vuurwerk heeft prioriteit. Daarbij geldt in beginsel een persoonsgerichte aanpak. Het sluiten van een vak/sector als maatregel geldt als ultimum remedium. Het volgt pas nadat de club in de afgelopen twee jaren verschillende malen voor een vuurwerkvergrijp is veroordeeld en volgens de onafhankelijk aanklager onvoldoende inspanningen heeft verricht om dadergericht te straffen. Het doel van de opgelegde sancties, waaronder uiteindelijk ook een collectieve straf, is om clubs te dwingen om maatregelen te nemen om herhaling van incidenten te voorkomen of om repressief dadergericht te kunnen optreden. Ook zullen supporters hierdoor elkaar hopelijk gaan aanspreken op hun gedrag.
Hoe vaak zijn de afgelopen jaren dit soort collectieve straffen opgelegd? Hoeveel supporters in totaal zijn daardoor de toegang ontzegd?
Er is de afgelopen jaren viermaal een vak gesloten door de aanklager van de KNVB. Dit was tweemaal bij Feyenoord (Vak S), eenmaal bij FC Groningen (Vak F) en eenmaal bij De Graafschap (Vak3. In totaal zijn naar schatting 1.500 seizoenkaarthouders hierdoor niet in staat geweest een wedstrijd te bezoeken en zijn 3.000 stoelen onbezet gebleven.
Waaruit blijkt in de praktijk dat deze straf, waarvan de gedachte is dat op deze wijze supporters elkaar zullen gaan aanspreken en corrigeren bij overtredingen, inderdaad deze werking heeft? Wat vindt u hiervan?
De veiligheid in de stadions staat voorop. Het tegengaan van het gebruik van onvergund vuurwerk is het uiteindelijke doel. Dat doel trachten wij te bereiken door de inspanningen op preventief en repressief vlak van gemeenten, clubs, politie en KNVB te bundelen en gezamenlijk op te trekken. Of specifiek het collectieve straffen leidt tot het elkaar aanspreken, is niet te zeggen.
Deelt u de mening, dat het in de kern onrechtvaardig is om alle, voornamelijk goedwillende supporters te straffen voor de overtredingen van een of enkele andere personen? Zo ja, waarom? Zo niet, waarom niet?3
Nee, deze mening deel ik niet. Betaald voetbal dient plaats te vinden in een veilige omgeving. Het afsteken van vuurwerk in een stadion zonder vergunning draagt niet bij aan toegankelijk, gastvrij en veilig voetbal en moet daarom worden aangepakt. Naast significante veiligheidsrisico’s voor supporters gaat het afsteken van vuurwerk in een stadion ook gepaard met gezondheidsrisico’s. Het opleggen van een collectieve straf wordt door de KNVB als ultimum remedium gebruikt als andere maatregelen tegen het gebruik van onvergund vuurwerk niet of onvoldoende blijken te werken.
Bent u bereid om met betrokken partijen in het voetbal in gesprek te gaan om te kijken hoe collectieve straffen kunnen worden gestopt en te komen tot een persoonlijke aanpak waarin daders consequent en individueel worden gestraft? Zo niet, waarom niet?
In het kader van de uitvoering van het «plan van aanpak vuurwerk» ben ik in gesprek met de KNVB, clubs, supporters, politie, Openbaar Ministerie en gemeenten. Samen werken wij aan toegankelijk, gastvrij en veilig voetbal waarbij noemenswaardige incidenten achterwege blijven. De komende tijd ga ik samen met gemeenten met een betaald voetbalorganisatie de persoonsgerichte aanpak verder implementeren. Personen die zich schuldig maken aan ordeverstoringen rondom het voetbal worden door club, gemeente, politie en KNVB besproken. Vervolgens wordt gezamenlijk bekeken welke maatregel of sanctie het meest effectief is.
Piraterij in de Golf van Mexico |
|
Raymond de Roon (PVV), Gabriëlle Popken (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat een Italiaans schip in de Golf van Mexico is aangevallen door piraten?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat het aantal aanvallen van piraten in de Golf van Mexico – 197 aanvallen in 2018 – de laatste jaren enorm is toegenomen?2
Deze cijfers kunnen we niet bevestigen.
Heeft u reeds signalen ontvangen dat schepen varende onder de Nederlandse vlag doelwit waren van piraten in de Golf van Mexico?
Tot op heden hebben wij nog geen signalen ontvangen dat schepen varende onder de Nederlandse vlag doelwit waren van piraten in de Golf van Mexico.
Op welke wijze monitort u de veiligheidssituatie in de Golf van Mexico, en staat u in contact met andere landen over de in de Golf toegenomen dreiging van piraterij?
Nederland monitort in het algemeen de veiligheidssituatie op basis van signalen verkregen uit verschillende bronnen als het gaat om de Nederlandse belangen in het buitenland.
Nederland monitort niet actief zelf de veiligheid in dit gebied, maar Defensie werkt in de bredere Centraal-Amerikaanse en Caribische regio actief samen met o.a. de VS en Mexico op het gebied van maritieme veiligheid, o.a. in de door de VS geleide Joint Inter-agency Task Force South (JIATF-S).
Bent u bereid, indien daar vanuit veiligheidsoogpunt aanleiding toe is, gewapende particuliere beveiligers toe te staan op Nederlandse schepen in de Golf van Mexico?
Na inwerkingtreding van de Wet ter Bescherming Koopvaardij (Stb. 2019, 186) wordt, wanneer militaire bescherming van overheidswege aan onder Nederlandse vlag varende schepen die in een internationaal erkende zogeheten High Risk Area varen niet of niet binnen redelijke termijn kan worden geboden, het mogelijk dat reders een beroep doen op de inzet van particuliere beveiligingsbedrijven die gecertificeerd zijn en over een Nederlandse vergunning beschikken om gewapende beveiligers op het schip te plaatsen. Overigens zijn de internationale wateren in de Golf van Mexico momenteel in internationaal verband niet erkend als High Risk Area.
Het terugtrekken van het Openbaar Ministerie (OM) uit een strafzaak wegens ‘belangen die beschermd moeten worden’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «OM trekt zich om mysterieuze redenen terug uit strafzaak naar zware vechtpartij Groesbeek»?1
Dat de vervolging in de desbetreffende strafzaak niet kan worden voortgezet, is bepaald onbevredigend. Over de redenen kan in dit bijzondere geval helaas geen nadere opheldering worden gegeven zonder de noodzakelijke bescherming van zwaarwegende belangen in gevaar te brengen.
Vindt u dat het zomaar kan dat het OM zichzelf niet ontvankelijk laat verklaren in een strafzaak, die draait om een veroordeling in eerste aanleg voor poging tot doodslag tot maandenlange gevangenisstraffen, zonder te zeggen waarom en zonder dat het gerechtshof hierover kan oordelen?
Het feit dat het Openbaar Ministerie (hierna: OM) zich genoodzaakt voelt om in deze zaak het gerechtshof te verzoeken het OM niet ontvankelijk te verklaren in de vervolging acht ik, maar ook het OM zelf, bepaald onbevredigend. Dit gebeurt ook slechts bij zeer hoge uitzondering. Dat het OM geen openheid kan geven over de redenen daarvoor wordt direct ingegeven door de noodzaak om zwaarwegende belangen te beschermen. Zie daarover verder mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat dit niet uit te leggen is aan de samenleving en het slachtoffer in het bijzonder, omdat de verdachten nu alsnog vrijuit gaan, maar ook omdat nu onduidelijk blijft wat hier fout is gegaan?
Het OM heeft mij geïnformeerd dat in de desbetreffende strafzaak een probleem is gerezen waardoor de bewijsvoering niet voldoet aan de eisen die daaraan moeten worden gesteld op grond van het Wetboek van strafvordering en EVRM. Dit probleem kon niet worden hersteld zonder dat zwaarwegende belangen van bij het strafproces betrokken partijen die bescherming verdienen zouden worden geschaad. Aangezien deze belangen nog steeds spelen kan door mij ook geen nadere uitleg worden gegeven over de onderliggende redenen; die belangen zouden door de uitleg direct worden geschaad.
Om wat voor «belangen» gaat het hier die «beschermd» moeten worden? Wie toetst of de redenering van het OM te rechtvaardigen is, dat het beschermen van deze belangen zwaarder weegt dan het informeren van het gerechtshof en de samenleving?
Zie mijn beantwoording bij vraag 3. Normaliter vindt de inhoudelijke toetsing plaats door de rechter. In het onderhavige geval heeft er geen inhoudelijke toetsing door de rechter plaats kunnen vinden, omdat het OM aan de rechter heeft verzocht het OM niet-ontvankelijk te verklaren in deze zaak omdat «belangen spelen die beschermd» moeten worden. Het OM heeft aangegeven de thematiek van deze casus te zullen inbrengen in de Reflectiekamer, zodat daarvan geleerd kan worden.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Drugskartel waste opbrengsten wit: Nederlandse banken hadden moeten ingrijpen’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Drugskartel waste opbrengsten wit: Nederlandse banken hadden moeten ingrijpen»?1
Ja, wij zijn bekend met het artikel.
Kunt u aangeven hoe groot het probleem is met simpele witwasconstructies, waarbij geleend geld uit het buitenland zonder problemen gebruikt kan worden voor aankopen in Nederland? Kunt u specifiek ook aangeven hoe groot het probleem is met dit soort simpele witwasconstructies in Noord-Brabant?
Zoals aangegeven in het plan van aanpak witwassen, dat wij op 30 juni jl. aan uw Kamer hebben aangeboden2, is witwassen een immens en complex probleem. Daarom is het van belang dat witwassen op een gezamenlijke en effectieve wijze wordt tegengegaan. De exacte omvang van witwasstromen door Nederland is niet definitief vast te stellen. Uit onderzoek, verricht in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum door prof. dr. Unger in 20183, blijkt dat in Nederland jaarlijks naar schatting circa 16 miljard euro wordt witgewassen. Recenter onderzoek dat is verricht door een onderzoeksteam van prof. dr. Unger schat de omvang van witwassen in Nederland op 12,8 miljard euro. Hoe groot het aandeel in die schattingen is van specifieke witwasconstructies, zoals loanback-constructies, in Nederland of in Noord-Brabant, is niet bekend.
Wel zijn witwasconstructies om verhuld waarde weg te zetten, zoals loanback-constructies, een bekend fenomeen in Nederland. In de Nationaal Risk Assessment (NRA) witwassen, die ook aan uw Kamer is aangeboden4, wordt dit ook genoemd. Ook in het Nationaal Dreigingsbeeld georganiseerde criminaliteit 2017, dat in opdracht van de Openbaar Ministerie is opgesteld, komt deze manier van witwassen voor5. In het antwoord op de vragen 4 en 5 wordt ingegaan op de middelen en slagkracht.
Hoe vaak komt de genoemde loanback-constructie voor? Hebben de bevoegde instanties voldoende middelen en slagkracht om deze constructies tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan de samenwerking tussen het Openbaar Ministerie (OM) en poortwachters in dit soort zaken worden verbeterd? Welke relatie heeft dit bericht met het onlangs verschenen Plan van aanpak witwassen?2 Bevestigt deze zaak de gesignaleerde capaciteitsproblemen en geeft deze aanleiding tot aanscherping van de voorgenomen maatregelen?
De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme verplicht poortwachters, waaronder notarissen en banken, om ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland. Daarnaast moeten poortwachters een voortdurende controle op de zakelijke relatie met de cliënt en de tijdens deze relatie verrichte transacties uitoefenen, om zich ervan te verzekeren dat de transacties overeenkomen met de kennis die de poortwachter heeft van de cliënt en diens risicoprofiel. Indien nodig moet de poortwachter daarbij ook de herkomst van de bron van de middelen die bij de transactie worden gebruikt, onderzoeken. Als de poortwachter hier onvoldoende toe in staat is, is hij verplicht om de zakelijke relatie niet aan te gaan of te beëindigen of de transactie niet uit te voeren.
In het plan van aanpak witwassen zijn diverse maatregelen opgenomen om witwassen te voorkomen en te bestrijden, waaronder het intensiveren van de samenwerking tussen publieke en private partijen. Het plan is besproken met betrokken publieke en private partners en zij scharen zich allen achter dit plan.
Zo is in dat kader onlangs de pilot Serious Crime Task Force (SCTF) van start gegaan, dat is ingebed in het Financieel Expertise Centrum. In dat kader kunnen onder stringente voorwaarden witwassubjecten uit de opsporing worden gedeeld met grootbanken en vice versa. Hierdoor kunnen die banken relevante transacties beter identificeren. Publieke partners krijgen daar waardevolle informatie voor terug. Binnen deze SCTF wordt ingezet op het detecteren van zogenaamde brokers. Brokers zijn personen die georganiseerde, ondermijnende criminaliteit mede mogelijk maken door de bovenwereld met de onderwereld te verbinden met hun diensten en contacten. Tevens worden fenomeengerichte projecten op bepaalde witwasthema’s in publiek-private samenwerking opgepakt binnen het Financieel Expertise Centrum. Deze samenwerking wordt de komende tijd geïntensiveerd. Dat geldt ook voor de samenwerking tussen poortwachters en de Financial Intelligence Unit-Nederland en met het Anti Money Laundering Center. Binnen deze samenwerkingsverbanden worden witwasfenomenen, -typologieën en -methoden vastgesteld en gedeeld.
Zoals ook is aangegeven in vraag 5 is tevens in het kader van het plan van aanpak witwassen een bedrag ter beschikking gesteld, oplopend tot een structureel bedrag van € 29 miljoen vanaf 2021, om de opsporing van witwassen, fraudebestrijding en ondermijning te intensiveren en de capaciteit te vergroten. Dit omdat meer en betere samenwerking, zowel privaat-privaat, publiek-privaat en publiek-publiek, naar verwachting zal leiden tot meer informatie en handelingsperspectief voor de overheidspartijen. Regelmatig verifiëren wij of de capaciteit van toezichthouders en andere publieke instanties voldoende geborgd is.
Voorts is met de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV) over het breed offensief georganiseerde, ondermijnende criminaliteit reeds voorzien in verdere aanscherping en slagkracht, zoals in vraag 3 is genoemd7. Daarin is onder meer de oprichting van een multidisciplinair interventieteam (MIT) aangekondigd. Het MIT zal zich gaan inzetten op het afbreken van machtsposities van criminele kopstukken en hun facilitators, het verstoren van ondermijnende bedrijfsprocessen en opwerpen van barrières voor misbruik van de legale economie en infrastructuur. De aanpak is intelligence gedreven en gericht op het blootleggen van criminele geldstromen en het afpakken van crimineel vermogen. Hierbij wordt meer samengewerkt met private partijen, zoals branches en bedrijven. In het voorjaar komt de Minister van JenV met een uitgewerkt plan. In de najaarsnota is alvast bekend gemaakt dat het kabinet hier incidenteel € 110 miljoen in investeert, zodat in ieder geval het eerste deel van de versterking van de aanpak van de georganiseerde ondermijnende criminaliteit tot en met begin 2021 kan worden gerealiseerd8.
Daarnaast heeft ook de effectiviteit van het nationale beleid ter voorkoming en bestrijding van witwassen onze voortdurende aandacht. Wij hebben een beleidscyclus ingericht waarin aan de hand van de geïdentificeerde witwasrisico’s het anti-witwasbeleid en de effectiviteit ervan periodiek wordt bezien.9 Dat gebeurt door middel van de eerder genoemde NRA en de beleidsmonitor. In de NRA worden de risico’s met de grootste potentiële impact op witwassen en op financieren van terrorisme en de weerbaarheid van de beleidsinstrumenten gericht op het voorkomen en mitigeren van deze risico’s voor Nederland in kaart gebracht. Dat gebeurt door experts van verschillende publieke instanties, zoals toezichthouders, FIU-Nederland, opsporingsdiensten en Openbaar Ministerie alsook van koepel- en brancheorganisaties van meldingsplichtige instellingen en banken. In de beleidsmonitor worden de activiteiten en resultaten van het anti-witwasbeleid en van daarbij relevante actoren in kaart gebracht aan de hand van kwalitatieve en kwantitatieve gegevens zoals genoemd in de methodologie van de Financial Action Task Force (FATF). Daarbij wordt ook gekeken wat de mogelijkheden tot verbetering van het anti-witwasbeleid in Nederland zijn. Daarnaast wordt de effectiviteit van het Nederlandse stelsel in 2021 geëvalueerd door de FATF. Ons streven is dat daaruit blijkt dat wij internationaal tot de koplopers op de aanpak van witwassen behoren.
Onderkent u dat een verruiming van het bedrag dat u ter beschikking stelt, oplopend tot een structureel bedrag van € 29 miljoen vanaf 2021 voor de intensivering van opsporing van witwassen, fraudebestrijding en ondermijning aan de FIOD, de Belastingdienst, de FIU-Nederland en het OM, problemen rondom de angst bij welwillende meldingsplichtigen niet weg kan nemen? Zo nee, op welke manier ziet u hier een oplossing voor?
Zie antwoord vraag 4.