Het belagen van een Powned verslaggever |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het belagen van een PowNed verslaggever in Arnhem?1
Ik ben bekend met de inhoud van het artikel «Verslaggever Powned belaagd door Antifa bij tegendemonstratie in Arnhem» op de website van Skoften.
Deelt u de mening dat de persvrijheid heilig hoort te zijn in dit land? Zo ja, hoe kan het zo zijn dat de politie niet heeft ingegrepen toen een PowNed verslaggever en zijn cameraman fysiek werden belaagd? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Persvrijheid en vrije media zijn onmisbaar binnen een goed functionerende democratische rechtsstaat. De media hebben de platforms en de middelen om ideeën verder te brengen en het maatschappelijk debat te stimuleren. Als journalisten worden geïntimideerd, (online) persoonlijk worden aangevallen of te maken krijgen met geweld, dan raakt dat de rechtsstaat in haar kern. Elke vorm van agressie en geweld tegen journalisten is onacceptabel. Persvrijheid is een groot goed en dat moeten we met elkaar beschermen.
Journalisten wordt geadviseerd om voorafgaand aan een mogelijk risicovolle demonstratie contact op te nemen met de mediadesk van de politie, zodat de politie een veiligheidsinschatting kan maken. Bij dreigende confrontaties is de inzet van de politie altijd gericht op dialoog en de-escalatie. De politie maakt van geval tot geval – in vaak complexe situaties – de professionele afweging wat de beste strategie is om agressie en geweld tegen journalisten te voorkomen of terug te dringen. Ingrijpen door de politie kan ook – zoals nu het geval was – leiden tot de situatie dat het noodzakelijk is om een journalist te vragen om (tijdelijk) op afstand te gaan staan om escalatie te voorkomen en de veiligheid van de journalist te waarborgen.
De politie heeft mij laten weten dat, om verder tumult en openbare ordeverstoringen te voorkomen, de aanwezige politieagenten de betrokkenen uit elkaar hebben gehaald. Na de demonstratie is er contact geweest tussen de journalist en de politie, waarbij de politie heeft toegelicht wat de overwegingen van de aanwezige agenten waren en is de journalist aangeboden in gesprek te gaan op het bureau.
Heeft u de bereidheid om de gewelddadige demonstranten alsnog op te sporen en te berechten? Zo neen, waarom niet?
Ik onderschrijf dat journalisten verslag moeten kunnen doen van demonstraties (zie ook het antwoord op vraag 2) en dat zij in hun journalistieke activiteiten zo min mogelijk belemmerd moeten worden. De aanpak van agressie en geweld tegen journalisten is veelzijdig. Werkgevers in de mediasector zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor de veiligheid, gezondheid en het welzijn van de voor hen werkzame journalisten. Dat betekent dat werkgevers bij elke vorm van verslaggeving of publicaties die risico’s met zich mee kunnen brengen, moeten zorgen voor voldoende voorbereidingstijd en preventieve maatregelen (zoals effectieve trainingen). Journalisten wordt geadviseerd om voorafgaand aan een risicovolle demonstratie of evenement contact op te nemen met de mediadesk van de politie. Binnen de politie is er een handelingskader voor de aanwezigheid van journalisten bij (risicovolle) demonstraties en evenementen.
Ondanks deze preventieve maatregelen, krijgen journalisten helaas nog steeds te maken met agressie en geweld. Tegen agressie en geweld wordt hard opgetreden en de daders van deze agressie- en geweldsdelicten worden hard gestraft. Voor de strafrechtelijke aanpak van agressie en geweld tegen journalisten hebben de mediasector, de politie en het Openbaar Ministerie het Protocol PersVeilig ontwikkeld. In dit protocol zijn afspraken omtrent opsporing en vervolging vastgelegd. Het Openbaar Ministerie is verantwoordelijk voor het opsporen en vervolgen van strafbare feiten. Journalisten wordt geadviseerd om bij incidenten altijd melding te doen bij de werkgever en bij het meldpunt Persveilig en daarnaast melding of aangifte te doen bij de politie. In het Protocol Persveilig is bepaald dat de politie altijd een aangifte opneemt als er sprake is van een strafbaar feit dat is gerelateerd aan de uitoefening van de functie. Een werkgever kan hierbij ook een belangrijke rol spelen, door de journalist te ondersteunen en namens de journalist aangifte te doen. In dat geval wordt het adres van de werkgever opgenomen en wordt de werknemer als getuige gehoord. Deze constructie biedt extra bescherming aan de betrokken journalist. Het proces-verbaal wordt vervolgens zo snel mogelijk naar het Openbaar Ministerie gestuurd.
Mocht er geen sprake zijn van een strafbaar feit wordt er een melding gedaan. De politie zal in geval van twijfel contact opnemen met het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie past zoveel mogelijk lik-op-stukbeleid toe bij zaken waarin strafbare feiten zijn gepleegd en hanteert een verhoging van de strafeis met 200 procent voor delicten die tegen een journalist gepleegd zijn, conform de «Aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen» en de toepasselijke richtlijnen.
Als de afspraken uit het Protocol Persveilig niet goed worden uitgevoerd, wordt dit besproken in de Stuurgroep Persveilig. Deze stuurgroep bestaat uit de Nederlandse Vereniging voor Journalisten, het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren, het Openbaar Ministerie en de politie. PersVeilig en de werking van het Protocol PersVeilig worden op dit moment geëvalueerd. Deze evaluatie zal inzicht geven in de uitvoering van de afspraken in het protocol en welke verbeterpunten kunnen worden opgepakt.
Hoe gaat u de persvrijheid verdedigen, waarbij niet de verslaggevers gearresteerd dreigen te worden, maar de daders van geweld in de kraag worden gevat? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat demonstranten herkenbaar moeten zijn, zodat zij bij het overtreden van de wet sneller kunnen worden opgespoord? Kunt u een gedetailleerd antwoord hoe u dit gaat bevorderen?
Het demonstratierecht is een grondrecht en de eerbiediging daarvan is essentieel voor onze democratie. Demonstraties zijn momenten waarop mensen samen komen om hun mening uit te dragen. Er dient grote terughoudendheid te zijn om beperkingen op te leggen vanuit de overheid, zodat mensen niet ontmoedigd kunnen worden om gebruik te maken van hun demonstratierecht. Het uitgangspunt van de grondwettelijke systematiek en de Wet openbare manifestaties is dat door de burgemeester slechts onder bepaalde voorwaarden en voorzien van een (op het geval toegesneden) motivering grenzen mogen worden gesteld aan de demonstratievrijheid. Daarbij past het niet om gezichtsbedekkende kleding bij alle demonstraties (standaard) te verbieden. Wanneer er strafbare feiten plaatsvinden bij een demonstratie treedt de politie op. In het geval van een strafbaar feit moeten de verdachten zich, net als ieder ander, kunnen identificeren.
Artikel 12 procedure |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van onderstaande artikelen?1
Ja, dat heb ik.
Kunt u aangeven wat u concreet heeft gedaan met de aanbevelingen uit de Justitiële Verkenning, met name het onderdeel opleiden en het herkennen van ouderenmishandeling bij politie en de rechters?
Het is mij niet duidelijk op welke aanbevelingen uit de Justitiële Verkenning Ouderenmishandeling van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) uit 2015 het Kamerlid Markuszower precies doelt.
Wat betreft de basispolitieopleiding kan ik in algemene zin het volgende melden. In de politieopleiding is aandacht voor het herkennen van signalen bij kwetsbare personen. Het doel van de basispolitieopleiding is gediplomeerde Politiemedewerkers af te leveren die hebben aangetoond dat zij over de noodzakelijke kennis en vaardigheden én over de juiste beroepshouding beschikken om in de praktijk aan de slag te gaan bij de Politie (startbekwaamheid).
De basispolitieopleiding is opgebouwd uit praktijkgerichte leeropdrachten; elke opdracht kent eenzelfde opbouw. De inhoudelijke opdrachten spelen zich af binnen een authentieke beroepssituatie en richten zich op het uitvoeren van één van de kerntaken van de politie.
Eén van die kerntaken is het flexibel en alert handelen bij meldingen en incidenten van zeer uiteenlopende aard: incidenten in een woning, in de wijk en op het web. Onder verwijzing naar de vraag van het lid Markuszower merk ik op dat eén van de eisen is dat de aspirant-agent signalen kan herkennen van verschillende soorten sociale problematiek, variërend van drugsgebruik, kindermisbruik tot ouderenmishandeling. De agenten worden getraind om daarbij methodisch en systematisch te werk te gaan en verschillende gesprekstechnieken toe te passen afhankelijk van de aard van de problematiek en van de doelgroep. Van belang daarbij is dat de aspirant-agenten worden getraind in adequate doorverwijzing naar specialisten dan wel effectieve afstemming met of overdracht naar zorginstanties, waardoor incidenten niet structureel worden.
Wat betreft de opleiding van rechters kan ik u in algemene zin melden dat de rechtspraak zelf verantwoordelijk is voor de loopbaan en opleiding van rechters. Ook voor de invulling van het opleidingsaanbod is de rechtspraak zelf verantwoordelijk. SSR (Studiecentrum Rechtspleging) is het eigen opleidingsinstituut van de Rechtspraak. SSR biedt alle medewerkers van de rechterlijke organisatie een praktijkgericht (voor én door) leer- en opleidingsaanbod.
Onderdeel van dit opleidingsaanbod is de basiscursus Huiselijk geweld, waarin de aanpak van huiselijk geweld vanuit multidisciplinair perspectief wordt belicht.
Doel van deze cursus is het krijgen van inzicht in de complexe problematiek, waarvan sprake kan zijn bij huiselijk geweld. Na het volgen van deze cursus beschikt de rechter over juridische, praktische en gedragsdeskundige handvatten. Hierdoor kan de rechter zaken, waarin huiselijk geweld een rol speelt, zorgvuldig, met sensitiviteit voor omstandigheden in de concrete situatie behandelen en beoordelen. Na het volgen van deze leeractiviteit adviseert SSR om jaarlijks de Actualiteitendag huiselijk geweld bij te wonen. Op deze manier houdt de rechter de kennis op het gebied van het huiselijk geweld actueel.
Indien u bekend bent met de signalen en risicofactoren van financieel misbruik, hoe kan het zijn dat een officier van justitie deze niet herkend heeft, en zelfs op aanwijzing van de daders een bewilliging procedure is gestart om een eerder door het Gerechtshof Amsterdam bevolen opdracht tot onderzoek naar strafbare feiten, niet uit te voeren?2
Het past mij niet als Minister van Justitie en Veiligheid om uitspraken te doen over individuele zaken, te meer zolang het oordeel hierin nog is voorbehouden aan de rechter. Het Openbaar Ministerie beoordeelt elke zaak op de concrete feiten en de omstandigheden van het specifieke geval. Er is in deze zaak een gemotiveerd bewilligingsverzoek ingediend waar het Hof nog over moet oordelen. De zaak waarnaar verwezen wordt bevindt zich dus thans nog onder de rechter.
Het artikel ‘Politie stopt met motoragenten bij wielerkoersen. 'Met deze beslissing trekken ze stekker uit noordelijke wielerwedstrijden'. |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Politie stopt met motoragenten bij wielerkoersen. «Met deze beslissing trekken ze stekker uit noordelijke wielerwedstrijden»»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de beslissing van de politie Noord-Nederland om met ingang van 2024 geen motoragenten meer in te zetten bij wielerevenementen? Hoe kijkt u hiernaar?
Ik ben op de hoogte van deze beslissing. Ik ben bekend met het feit dat de politie motoragenten veelal moet inzetten voor andere taken zoals het begeleiden, bewaken, beschermen en beveiligen van personen. Hierdoor kunnen substantieel minder motoragenten worden ingezet voor de begeleiding van wielerwedstrijden. Dit vind ik, als Minister voor Langdurige Zorg en Sport, erg spijtig.
Verder wil ik benoemen dat ik de oplossingsgerichtheid van de wielersector erg waardeer. De organisatie van een wielerkoers is een samenspel tussen onder andere de organisator, de vergunningverlener en de politie.
Om vanuit het perspectief van de veiligheid de wensen van de organisatoren en de mogelijkheden van de politie op elkaar te laten aansluiten is de afgelopen jaren regelmatig contact tussen de organisatoren en de politie.
Er worden op nationaal, regionaal en lokaal niveau gezamenlijk afspraken gemaakt en soms wordt een parcours aangepast om de wedstrijden toch op een veilige manier door te kunnen laten gaan met minder politie-inzet. Mede door het inzetten van verkeersregelaars en burgermotards voor bepaalde taken, onder begeleiding van de politie.
Wanneer kan de Kamer de tijdens het commissiedebat Sportbeleid op 10 mei 2023 toegezegde informatie verwachten over de voortgang van de gesprekken over een oplossing voor de verminderde politie-inzet bij wielerwedstrijden evenals wanneer wielerwedstrijden niet door kunnen gaan?
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft in overleg met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat de opdracht gegeven aan Antea Group om te onderzoeken op welke manier wielerwedstrijden op een verkeersveilige manier plaats kunnen vinden met een verminderde politie-inzet. Daarbij wordt gekeken naar de inzet van burgermotorrijders.
In augustus 2023 is Antea Group gestart met het interviewen van betrokken partijen, zoals de Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie (KNWU), de politie en vrijwillige burgermotorrijders. Daarnaast heeft Antea Group wielerwedstrijden in het parcours bijgewoond om zo een beeld te krijgen van de te onderzoeken situatie. Omdat er momenteel geen wielerwedstrijden georganiseerd worden, zal het onderzoek vervolgd worden in 2024.
In het voorjaar van 2024 zal bij een aantal wedstrijden de verkeersveiligheid bij verschillende scenario’s verder worden onderzocht. Het rapport wordt verwacht in de zomer van 2024. Indien uit het onderzoek naar voren komt dat de politie-inzet verminderd kan worden door de inzet van burgermotorverkeersregelaars, moet verder gekeken worden naar de organisatorische en juridische randvoorwaarden waarmee burgermotorrijders ingezet kunnen worden.
Heeft u contact met de Minister van Justitie en Veiligheid over de keuze van de politie Noord-Nederland, de gevolgen daarvan op de noordelijke wielerwedstrijden en de mogelijkheden om met een verminderde politie inzet wedstrijden toch door te laten gaan, bijvoorbeeld door gebruik te maken van gecertificeerde vrijwilligers?
Ik heb contact met de Minister van Justitie en Veiligheid, zij is verantwoordelijk voor het toerusten van de politieorganisatie. De inzet van de politie wordt lokaal bepaald. Het lokale gezag kan dus, in samenspraak politie, eigen afwegingen maken over de inzetbaarheid van de politiecapaciteit ten behoeve van wielerwedstrijden. Zoals hierboven beschreven worden motoragenten ook veelal ingezet voor het bewaken, beschermen, begeleiden en beveiligen van personen. De organisatie van een wielerkoers is een samenspel tussen onder andere de organisator, de vergunningverlener en de politie. De organisatie kan in overleg treden met bevoegd gezag over doorgang met een verminderde politie-inzet, waarbij veiligheid gewaarborgd moet zijn.
Er is vanuit de landelijke eenheid van de politie aandacht voor politie-inzet bij wielerwedstrijden. Gezamenlijk maken alle regio’s een inschatting met betrekking tot de inzet van motoragenten. Daarover is contact met de KNWU, met betrekking tot de wielerkalender. Echter, het definitieve besluit wordt lokaal genomen. Dus kan, ondanks landelijk overleg, in het kader van het waarborgen van de veiligheid, anders worden besloten.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat niet alleen de noordelijke wielerwedstrijden toch door kunnen gaan, maar ook de wielerwedstrijden in andere delen van het land?
De verminderde inzet van politie bij wielerwedstrijden is al een aantal jaar een knelpunt. De inzet van de politie wordt lokaal bepaald. Mogelijk kan de inzet van burgermotorrijders bijdragen aan een verminderde politie-inzet. Of dat mogelijk is en welke randvoorwaarden hierbij moeten gelden zal naar aanleiding van het onderzoek van Antea Group moeten worden bekeken.
Het bericht dat online casino’s spelers misleiden om overmatig te gaan gokken |
|
Michiel van Nispen , Mirjam Bikker (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van de Consumentenbond waarin de grootste zes aanbieders op het gebied van online casino’s allemaal zijn bekeken of zij in lijn handelen met de huidige wetgeving Kansspelen op afstand?1
Ik ben bekend met het artikel waarnaar verwezen wordt en de Consumentenbond heeft mij een toelichting op de bevindingen gegeven. De Consumentenbond heeft haar onderzoeksgegevens niet openbaar gemaakt. De Consumentenbond heeft de bevindingen wel met de onderzochte online kansspelaanbieders gedeeld. Deze bevindingen bespreken de Consumentenbond en ik op korte termijn met de betreffende aanbieders.
Wat vindt u van de verwerpelijke truc die wordt toegepast door een aantal casino’s om de standaard inzet op een hoog bedrag te zetten, wat tegen de wet is, waardoor de speler ook nog actie moet ondernemen om zelf het bedrag waarmee wordt gegokt te verlagen?
De kansspelaanbieder dient de speler duidelijk te informeren over het kansspel waar de speler aan deelneemt en de voorwaarden, op basis waarvan een speler geïnformeerde keuzes kan maken. Ik betwijfel of een speler die keuze kan maken wanneer geluiden, knipperende onderdelen, felle kleuren en animaties hem het zicht op zijn inzet mogelijkheden ontnemen. Het is aan de Kansspelautoriteit (Ksa) als toezichthouder om te beoordelen of de aanbieders de wet- en regelgeving hebben overtreden en of er gehandhaafd gaat worden.
In de voortgangsbrief kansspelen van december 2023 kom ik met een pakket aan maatregelen om spelers bewuster hun grenzen van het speelgedrag te laten bepalen en te kijken hoe tijdens het gokken spelers gewezen kunnen worden op hun speelgedrag. Ik kijk hierbij ook naar maatregelen om tegen te gaan dat spelers ertoe worden bewogen om meer in te zetten dan de minimale inzet.
Kunt u reflecteren op de conclusie van de Consumentenbond dat bijvoorbeeld Holland Casino ervoor kiest voorwaarden die verbonden zijn aan aanbiedingen te verstoppen, waardoor het onduidelijk is voor spelers waar zij mee akkoord gaan en aan vastzitten?
De kansspelaanbieder is verplicht de speler op passende, duidelijke en begrijpelijke wijze te informeren over de bonus en de voorwaarden voor verstrekking van de bonus moeten expliciet geaccepteerd worden.2 Het onderzoek van de Consumentenbond laat zien dat de informatie duidelijker en begrijpelijker kan en misschien wel moet worden gemaakt. Dit zal aan de orde komen in de gesprekken die ik samen met de Consumentenbond zal gaan voeren met de betreffende kansspelaanbieders.
Naar aanleiding van de signalen van de Consumentenbond is de Ksa met een vooronderzoek gestart. Op basis van die uitkomsten kan indien nodig een uitgebreider toezichtsonderzoek worden gestart.
Wat vindt u van de constatering dat online casino’s hun spelers als het ware «stalken» met aanbiedingen en bonussen zelfs als de spelers expliciet hebben aangegeven hier niet van gediend te zijn?
Dit vind ik een zorgelijk signaal. De kansspelaanbieder is verplicht om de speler in de gelegenheid te stellen om aan te kunnen geven geen bonussen meer te willen ontvangen.3 Bovendien is het verboden om tijdens het spelen reclame dan wel bonussen aan te bieden.4 Ik vind het bijzonder kwalijk als vergunde kansspelaanbieders regels overtreden die kwetsbare spelers moeten beschermen. De vraag of de aanbieders de wet- en regelgeving hebben overtreden en de mogelijke handhaving daarvan ligt bij de Ksa als toezichthouder op kansspelen.
Bent u het eens met de analyse van Sandra Molenaar, directeur van de Consumentenbond, dat het beoogde doel van het legaliseren van de online gokmarkt: het verslaving voorkomen en consumenten beschermen, op geen enkele manier van de grond komt?
Ik maak uit het artikel en mijn gesprek met de Consumentenbond op dat de Consumentenbond zich zorgen maakt over de bescherming van consumenten. Ik deel deze zorgen, ik vind dit signaal belangrijk en het bevestigt mijn inzet om, binnen de kaders van de wet, maatregelen te nemen. De reeds lopende en geplande maatregelen zien in het bijzonder op de invulling van de zorgplicht en speellimieten als ook bewustwordingsactiviteiten. Ten aanzien van de zorgplicht werk ik samen met de Ksa aan aanscherpingen en duidelijkere kaders om de invulling van de zorgplicht door aanbieders te verbeteren en te uniformeren. De Ksa streeft ernaar om begin 2024 strengere kaders in beleidsregels op te nemen. Op het gebied van speellimieten kom ik met een breed pakket aan maatregelen dat enerzijds ziet op gedragsinterventies bij het instellen van speellimieten bij de eerste registratie en anderzijds op maatregelen die tijdens het spelen kunnen bijdragen aan het bewaken van de eigen grenzen. In de voortgangsbrief van december 2023 zal ik tevens de stand van zaken delen ten aanzien van de bewustwordingsactiviteiten, waar ik samen met de Staatssecretaris van VWS en de Ksa op inzet vanuit het Verslavingspreventiefonds (Vpf).
Wat vindt u van de conclusie dat alle zes de aanbieders de wet overtreden door onvoldoende informatie te verschaffen over risico’s, kosten te verzwijgen en te liegen over gratis opties die niet gratis zijn?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4, ligt de vraag of door aanbieders de wet- en regelgeving overtreden is en de mogelijke handhaving daarvan bij de Ksa als toezichthouder. In algemene zin vind ik het bijzonder kwalijk wanneer vergunde kansspelaanbieders regels overtreden die er juist voor bedoeld zijn om de spelers beter te beschermen en te voorkomen dat spelers zich ontwikkelen tot probleemspelers of zelfs verslaafd raken.
Uit de bevindingen en de toelichting die ik van de Consumentenbond heb gekregen blijkt naast mogelijke overtredingen ook dat de regelgeving op een aantal punten strikter geformuleerd kan worden, zodat de wettelijker kaders duidelijker en strenger zijn. Deze punten neem ik mee in de aanpassingen in regelgeving die op dit moment worden voorbereid en waar ik in mijn brief eind dit jaar nader op in zal gaan.
Wat vindt u ervan dat zelfs twee Staatsbedrijven dit soort onwettige praktijken hanteren, waaruit blijkt dat ook de controle hierop tekortschiet?
De twee staatsdeelnemingen Holland Casino en Nederlandse Loterij zijn actief op de online markt voor kansspelen met Holland Casino Online respectievelijk TOTO Sport en TOTO Casino. Het aandeelhouderschap van deze deelnemingen ligt bij het Ministerie van Financiën en valt in de portefeuille van de Staatssecretaris voor Fiscaliteit en Belastingdienst.
De Staatssecretaris heeft aangegeven dat het door de Consumentenbond gestelde nog niet is bewezen, maar in zijn algemeenheid zeer te hechten aan de voorbeeldrol van de deelnemingen en dat dergelijke aantijgingen een signaal kunnen zijn dat de deelnemingen de voorbeeldrol onvoldoende hebben ingevuld. De Staatssecretaris heeft de beide deelnemingen dan ook aangesproken naar aanleiding van het artikel van de Consumentenbond. De deelnemingen zijn er in dit gesprek nogmaals op gewezen dat borging van publieke belangen door beide deelnemingen in de vorm van responsible gaming altijd centraal moet staan en dat staatsdeelnemingen een voorbeeldrol in hun sector dienen te vervullen. Deze voorbeeldrol houdt in dat deelnemingen niet alleen handelen naar de letter van de wet, maar ook naar de geest ervan. Dat zij transparant zijn in wat zij op dit gebied doen. Dat zij de lat hoog leggen, door niet alleen de wettelijke verplichtingen na te komen maar ook verder gaan dan dat. Een belangrijk aandachtspunt hierbij is dat er een spanningsveld bestaat tussen het acteren in de concurrerende online kansspelmarkt en de verwachte voorbeeldrol van staatsdeelnemingen. Dit spanningsveld blijft bestaan zolang de online activiteiten in staatshanden blijven.
De Staatssecretaris heeft de deelnemingen verder gevraagd naar een reactie op het artikel van de Consumentenbond en welke acties zij uit eigen beweging hebben ondernomen in reactie op de berichtgeving. Daarnaast heeft hij de deelnemingen gevraagd om te reflecteren op structurele maatregelen om de voorbeeldrol voor de toekomst zo goed mogelijk in te vullen.
In reactie hierop hebben de deelnemingen laten weten op basis van voor hen beschikbare informatie een grondige controle te hebben uitgevoerd op de aantijgingen van de Consumentenbond. De deelnemingen hebben aangegeven direct met (eventuele) aanvullende verbeterpunten die hieruit naar boven kwamen aan de slag te gaan. Tot slot hebben de deelnemingen aangegeven verdere structurele maatregelen te onderzoeken en daar met de aandeelhouder in overleg over te blijven.
Bent u, met ons, van mening dat op dit moment zelfs het tegenovergestelde gebeurt van de doelen die deze wet tracht te halen, omdat het aantal verslavingen juist zal gaan toenemen en consumenten op dit moment worden misleid door de online gokbranche om juist veel en meer te gaan gokken?
Zoals ik recentelijk ook heb aangegeven in mijn antwoorden op het schriftelijk overleg naar aanleiding van de indicatieve kosten- en batenanalyse kansspelen, vind ik het te vroeg om conclusies te trekken over de effecten van de Wet kansspelen op afstand (Wet koa).5 Met de evaluatie van de Wet koa wordt de werking van de wet in de volle breedte tegen het licht gehouden. Daarmee kan de vraag beantwoord worden of de gewenste effecten met de wet zijn bereikt. Dat neemt niet weg dat ik de zorgen over de mate van bescherming van kwetsbare groepen deel en ook vind dat wet- en regelgeving op die punten moet worden aangescherpt. Vooruitlopend daarop heb ik inmiddels al stevige maatregelen getroffen en neem ik aanvullende maatregelen binnen de gegeven wettelijke kaders, zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 5.
Gaat u in gesprek met de Autoriteit Consument en Markt en de Kansspelautoriteit om een gevolg te geven aan de resultaten van het onderzoek van de Consumentenbond? Bent u bereid de uitkomst van deze gesprekken te delen met de Kamer, zo nee waarom niet?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, heb ik gesproken met de Consumentenbond en zullen nog gesprekken per onderzochte kansspelaanbieder plaatsvinden.
Daarnaast bezie ik samen met de Ksa op welke wijze wet- en regelgeving kan worden verbeterd om de kaders waar de kansspelaanbieders aan moeten voldoen te verduidelijken en aan te scherpen. Hier zal ik in de voortgangsbrief van december 2023 nader op ingaan.
Gaat u in gesprek met het Holland Casino en Toto over de onderdelen in de wet die niet worden opgevolgd en zijn aangekaart door de Consumentenbond? Bent u bereid de uitkomst van deze gesprekken te delen met de Kamer, zo nee waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de Wet op de kansspelen (Wet Koa) in het vervolg strikt wordt opgevolgd en dat ook het toezicht op het naleven van de wet Koa op orde is?
Een belangrijk doel van het kansspelbeleid is dat de consument goed beschermd wordt. Het toezicht op de naleving van de zorgplicht is een speerpunt voor de Ksa.
Zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 8, zal de evaluatie van de Wet koa uitwijzen of de gewenste effecten met de wet zijn bereikt. Ondertussen werk ik nu al aan aanscherpingen in lagere regelgeving, waar duidelijk is dat er leemtes zijn. Ook is de Ksa een aanscherping van haar beleidsregels rond de zorgplicht van aanbieders aan het voorbereiden. Daarover bericht ik uw Kamer nader in mijn brief eind dit jaar. Als uit de evaluatie blijkt dat de Wet koa inclusief de aangescherpte maatregelen onvoldoende bescherming bieden, dan zal in het verlengde van de evaluatie een voorstel tot wijziging van wet- en regelgeving worden gedaan.
Het artikel ‘Cowboys azen op miljoenen die Rijk investeert in jeugdcriminaliteit’ |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Cowboys azen op miljoenen die Rijk investeert in jeugdcriminaliteit» in Trouw?1
Ja.
Herkent u de signalen over cowboys die azen op de miljoenen van het Rijk die bedoeld zijn voor de bestrijding van jeugdcriminaliteit? Zo ja, hoe wordt daarop geacteerd? Worden gemeenten hier actief over voorgelicht en gewaarschuwd? Zo nee, waarom niet?
We horen van gemeenten dat zij worden benaderd door aanbieders van diensten en interventies met het oog de aanpak van jeugdcriminaliteit. In die zin herkennen we de in het artikel genoemde signalen.2 Het is goed dat we ons van deze ontwikkeling bewust zijn en we adviseren gemeenten waar nodig kritisch te zijn richting aanbieders.
Met de bij Preventie met gezag betrokken gemeenten spreken we hier in algemene zin over, omdat wij geen kennis hebben van specifieke lokale aanbiedingen. Om gemeenten binnen (de lerende aanpak van) Preventie met gezag te stimuleren en faciliteren delen wij wetenschappelijke kennis ten aanzien van risico- en beschermende factoren en daarop gebaseerde werkzame bestanddelen met hen. Daar waar het aanbieders van bewezen effectieve interventies betreft, kan dit een positieve ontwikkeling zijn, zodat de passende interventies worden ingezet in meer gemeenten. Dit is ook goed voor de ontwikkeling, het erkend houden en beschikbaar blijven van erkende interventies.
Wat is het beleid om te zorgen dat de miljoenen die gereserveerd zijn voor de preventie van jeugdcriminaliteit op een doelmatige manier worden ingezet? Op welke wijze wordt de effectiviteit van dit beleid gecontroleerd? Vindt daar onderzoek naar plaats? Zo nee, waarom niet? Zo ja, door wie, en wat zijn de uitkomsten van deze onderzoeken? Wordt naar aanleiding van deze uitkomsten bijgestuurd indien blijkt dat de gelden niet doelmatig worden besteed? Zo ja, op welke wijze? Heeft u hier een concreet voorbeeld van?
Vanaf de uitnodiging aan gemeenten om een plan van aanpak Preventie met gezag op te stellen is bij gemeenten benadrukt om in te zetten op kansrijke en bewezen effectieve interventies en wetenschappelijke inzichten. Gemeenten maken mede op basis van de lokale probleemanalyse en de aangereikte informatie zelf keuzes in hun aanpak die passen bij de lokale context. Preventie met gezag is een lerende aanpak waarin de uitvoering in de (gebieden in de) gemeenten centraal staat; Rijk, gemeenten, regio’s en partners leren gezamenlijk van de uitvoering en ontwikkelen deze verder.
In een jaarlijkse monitorings- en evaluatiecyclus worden geleerde lessen samen met gemeenten en gezagspartners opgehaald uit de praktijk. De verzamelde voortgangsinformatie wordt verrijkt met de resultaten van lokale (en regionale) evaluaties en onderzoeken. Door bijstelling op basis van deze lessen verhogen we de doelmatigheid en effectiviteit. Een voorbeeld van een evaluatieonderzoek is van het EPIC-consortium.3 In het tweede deel van deze NWA-studie wordt lokaal onderzoek gedaan naar de effectiviteit van verschillende projecten en interventies. Het totaalpakket van alle monitorings- en onderzoeksresultaten wordt jaarlijks ontsloten via het halfjaarbericht Ondermijning en in een jaarlijkse uitgebreidere rapportage. De eerste rapportage wordt in 2024 naar uw Kamer gestuurd. De stand van zaken van Preventie met gezag wordt eveneens in de jaarlijkse Brede preventiebrief gemeld, waarin ook de voortgang wordt gemeld van bepaalde kansrijke en effectief bewezen interventies. Aanvullend wordt er via het WODC een overkoepelend evaluatieonderzoek opgezet dat naar verwachting in 2026 uit zal komen.
Hoeveel geld wordt de komende jaren geïnvesteerd in de bestrijding van jeugdcriminaliteit? Hoe worden deze uitgaven verdeeld tussen gemeenten, politie, het Openbaar Ministerie (OM) en andere organisaties? Heeft u een overzicht van deze verdeling? Zo ja, kan deze gedeeld worden met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
In onderstaande tabel staat een overzicht van de verwachte uitgaven aan gemeenten en de justitiële partners binnen de domeinoverstijgende gebiedsgerichte aanpak Preventie met gezag voor de komende jaren.
Naast deze domeinoverstijgende gebiedsgerichte aanpak in 27 gemeenten investeren we ook op de inzet van kansrijke en bewezen effectieve interventies, een flexibele aanpak in andere (kleinere) gemeenten om een impuls te geven aan de lokale preventieve aanpak van jeugdcriminaliteit, hebben we aandacht voor online jeugdcriminaliteit en versterken we de jeugdstrafrechtketen op landelijk niveau. Deze uitgaven zijn terug te vinden in de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid 2024. De flexibele aanpak wordt momenteel nog verder uitgewerkt. Hierover informeren we uw Kamer in de eerstvolgende kamerbrief Preventie met gezag. Hierbij zal ook aandacht zijn voor de financiën.
27 gemeenten1
68,26
68,26
69,46
Nationale politie
6,2
6,7
6,7
OM
11,6
11,6
12,2
Raad voor de rechtspraak
10,75
10,9
11,8
Raad voor de Kinderbescherming
4,6
4,6
5,2
3RO
5,2
5,2
6
Een deel van deze middelen wordt door de gemeenten gedeeld met organisaties zoals Zorg- en Veiligheidshuizen, Stichting Halt of de Jeugdreclassering.
Welke voorwaarden worden er aan de uitgaven van de verschillende partijen die zich bezighouden met de preventie en bestrijding van jeugdcriminaliteit gekoppeld? Worden alle doelgroepen daarin meegenomen en wordt daarin een onderscheid gemaakt in leeftijd? Wordt er een onderscheid gemaakt tussen jongeren die al wel en niet in de criminaliteit zitten? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven, maken de gemeenten lokale plannen die toegespitst zijn op de lokale problematiek. Vanaf het begin is gestuurd op inzet op de levensloopbenadering, waarbij onderscheid wordt gemaakt in de verschillende doelgroepen, zoals risicojongeren, jonge aanwas, doorgroeiers en de harde kern. Kort gezegd van primaire preventie tot en met nazorg en re-integratie met specifieke aandacht voor de levensfase van kinderen, jongeren en jongvolwassenen.
Kunt u waarborgen dat het geld dat bedoeld is voor het voorkomen van jeugdcriminaliteit ook aangewend gaat worden voor dat doel en dan ook nog voor plannen die daar effectief aan bijdragen? Zo ja, hoe gaat u daar voor zorgen en aan de Kamer verantwoording afleggen? Zo nee, waarom kunt u dat niet en betekent dat dan dat u het risico dat er belastinggeld verkeerd wordt besteed voor lief neemt? Kunt u waarborgen dat alleen wordt geïnvesteerd in plannen waarvan van tevoren al bewezen is dat die effectief zijn in het voorkomen van jeugdcriminaliteit en dat het geld niet voor experimenten wordt gebruikt?
Zoals vermeld bij het antwoord op vraag 3 richten wij een stevig monitoringssysteem in waarmee we jaarlijks de voortgang ophalen. Hierop reflecteren wij samen met beleid, praktijk en wetenschap om te leren en waar nodig de lokale aanpakken aan te passen. Hierover wordt ook jaarlijks aan uw Kamer gerapporteerd.
Gemeenten zetten, mede gestimuleerd vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zo veel mogelijk in op risico- en beschermende factoren en daarop gebaseerde werkzame bestanddelen en kansrijke en bewezen effectieve interventies. De kennis van de wetenschap wordt hierbij (steeds beter) benut door nauwere samenwerking. Zo breidt het netwerk van gemeenten die samenwerken met wetenschappelijke onderzoekers en universiteiten steeds verder uit. Wij stimuleren steeds dat gemeenten en andere (justitiële) partners informatie met elkaar delen. Dit geldt ook voor de kritische geluiden vanuit de wetenschap met als doel de aanpak effectiever te maken. Voor de nodige scherpte hierop onderschrijven en delen we ook het door de wetenschap vaker aangehaalde adagium: baat het niet, dan kan het wel degelijk schaden.
Van sommige doelgroepen of specifieke problematiek is nog maar weinig bekend over wat effectief is, zoals de wijze waarop doorgroeiers weer uit de criminaliteit gehaald kunnen worden. Daarom wordt er gekeken naar de werkzame bestanddelen in verschillende interventies en hoe deze geïncorporeerd kunnen worden in nieuwe interventies. Daarnaast ontwikkelen we samen met de wetenschap een kwaliteitskader, zoals ook genoemd in de Initiatiefnota Verkuijlen. De daarbij te maken reflectietool gaat gemeenten ook praktisch nog beter ondersteunen bij de te maken keuzes voor effectieve interventies.
Hoe is gevolg gegeven aan de motie van het lid Mutluer c.s. over het laten onderzoeken hoe invulling moet worden gegeven aan specialistisch jongererenwerk? (Kamerstuk 36 200, nr. 72). Wat is de precieze uitvraag geweest, wat zijn de kosten van het onderzoek en wat is de huidige status van het onderzoek? Wanneer wordt de Kamer over de uitkomsten geïnformeerd?
Zoals aangekondigd in de Halfjaarbrief Aanpak georganiseerde, ondermijnende criminaliteit van 22 mei jl.4 is er dit jaar een groot actieonderzoek naar jongerenwerk gestart, zoals de regering ook is verzocht in de motie Mutluer c.s. over de invulling van het specialistisch jongerenwerk. In 2022 is samen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een subsidie verstrekt aan Sociaal Werk Nederland om wetenschappelijk onderzoek uit te laten voeren naar de rol en bijdrage van het professionele jongerenwerk aan criminaliteitspreventie en ondermijning inzichtelijk te maken en te versterken. Voor dit grootschalige onderzoek «Drop In», dat drie jaar zal duren, is ongeveer 2,7 miljoen euro beschikbaar voor het in verschillende gemeenten opschalen van jongerenwerk, uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek en de coördinatie en kennisuitwisseling.
Voor Drop In worden momenteel drie regionale werkplaatsen in Twente (Saxion Hogeschool, lectoraat Social Work), Zuid-Limburg (Hogeschool Zuyd, lectoraat Sociale Integratie) en Noord-Holland (Hogeschool van Amsterdam, lectoraat Youth Spot/Voorkomen probleemgedrag jongeren) gevormd. Onderzoekers van deze lectoraten gaan in samenwerking met jongerenwerkers op zoek naar inzichten in wat werkt voor wie in welke omstandigheden en zullen een proces in gang zetten om handelingsperspectieven voor jongerenwerkers gericht op criminaliteitspreventie te onderbouwen en te versterken. In januari 2024 vinden er regionale Kick off-bijeenkomsten plaatst, waarna het veldwerk van start gaat. In de tweede helft van 2024 worden tussentijdse resultaten n.a.v. fase 1 van het onderzoek verwacht en gedeeld met uw Kamer in de brief over de brede preventieaanpak Jeugdcriminaliteit. Om de kwaliteit van het onderzoek te borgen is een wetenschappelijke adviesraad samengesteld waaraan vijf experts deelnemen op het terrein van jeugd, criminaliteit en sociaal werk. Deze experts zijn ook betrokken bij ander lopend onderzoek naar preventie van jeugdcriminaliteit, waaronder het bij het antwoord op vraag 3 genoemde, grootschalige onderzoek EPIC. Daarnaast is er veel aandacht voor kennisuitwisseling met onder andere de opleidingen Sociaal Werk (mbo/hbo) in de regio’s, via een landelijk kennisnetwerk voor medewerkers van jongerenwerkorganisaties om kennis te delen over het thema jeugdcriminaliteit. Ook brengt het project stakeholders van het jongerenwerk, zoals jeugdreclassering, politie en HALT, regelmatig bij elkaar voor afstemming en uitwisseling.
Dreigende bezuinigingen bij de politie |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het interview met korpschef Van Essen over dreigende bezuinigingen bij de politie?
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen.
Herkent u zich in het position paper van de regioburgemeesters en de politie, gericht aan de politiek, waarin zij een zorgwekkende financiële situatie bij de politie schetsen en aanbevelingen doen voor extra investeringen?
Dit kabinet heeft in het coalitieakkoord een bedrag oplopend tot € 200 miljoen structureel beschikbaar gesteld ter versterking van de politieorganisatie.
Daarnaast heeft de politie voor de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit en via de motie Hermans substantiële middelen gekregen om de operationele capaciteit op onderdelen de komende jaren uit te breiden.
Zoals ik eerder heb aangegeven, zijn de extra middelen die beschikbaar zijn gekomen voor politie niet altijd voldoende om ambities binnen de taakuitvoering volledig financieel te dekken. Ik herken dat de politie een structureel knelpunt verwacht. Op basis van de bestaande financiële kaders en de huidige prognoses van de korpschef zullen er op termijn keuzes gemaakt moeten worden. Zoals in het begroting en beheerplan politie 2024–2029, alsmede in het position paper, is aangegeven kan dit op de korte termijn nog opgevangen worden met incidentele middelen c.q. meevallers.
Is het waar de dat politie kampt met een structureel financieel tekort van 156 miljoen euro, als gevolg van (nieuwe) regelgeving rondom personeel, gezondheid en duurzaamheid, alsmede van een jarenlange structurele onbalans tussen (nieuwe) taken enerzijds en capaciteit en middelen anderzijds?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u zich in het bedrag van in totaal 200 miljoen euro, dat nodig is om de basis bij de politie op orde krijgen, waaronder ook meer specifieke aandacht en zorg voor politiemensen die kampen met beroepsziekten, zoals posttraumatische stressstoornis (PTSS), alsmede loopbaanontwikkeling- en perspectief?
Dit kabinet heeft fors geïnvesteerd in de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit en in de politieorganisatie. Deze keuze is gemaakt omdat het kabinet er waarde aan hecht dat de politie naast de burger staat. Dit sluit aan bij de wijze waarop Nederlandse politie zich laat kenmerken: een goede verbinding met de burger en aanspreekbaarheid in de wijk.
Zoals hierboven aangegeven, herken ik dat de politie een structureel knelpunt voorziet. De eerstkomende jaren verwacht de korpschef de knelpunten te kunnen opvangen binnen de politiebegroting en zo nodig het eigen vermogen. Op basis van de bestaande financiële kaders en de huidige prognoses van de korpschef zullen er op termijn keuzes gemaakt moeten worden. Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld, heeft de korpschef het traject «kiezen op korpsniveau» gestart. Dit traject moet bijdragen aan het maken van keuzes. Binnen dit traject kijkt de politie of zaken slimmer, of anders georganiseerd kunnen worden. Dit kan gevolgen hebben voor de taakuitvoering (TK 29 628, nr. 1174).
Klopt het dat zonder 200 miljoen euro aan extra middelen de politie onvermijdelijk genoodzaakt zal zijn om de personele formatie naar beneden bij te stellen, met als gevolg dat er minder aspiranten naar de Politieacademie worden gestuurd en er op de taakuitvoering moet worden bezuinigd, ten koste van zichtbaarheid, nabijheid en aanspreekbaarheid in de wijk?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich de door u in het commissiedebat van 5 oktober jongstleden gegeven garantie dat er «in 2024 niet op de politie wordt bezuinigd»?
Herinnert u zich dat u de forse, omstreden verhoging van de verkeersboetes rechtvaardigt om bezuinigingen bij de politie te voorkomen?
Hoe valt dit te rijmen met de efficiencytaakstelling die u in de begroting 2024 de politie oplegt, oplopend naar 19 miljoen euro?
Op welke wijze denkt u een bedrag van 19 miljoen euro aan efficiency te realiseren, als er bij de politie al jarenlang trajecten doorlopen zijn om te besparen op de bedrijfsvoering, er reeds sterk ingezet is op administratieve lastenverlichting en de financiële problematiek dusdanig acuut is dat er komend jaar gaten met gaten gevuld moeten worden, nieuwe initiatieven nauwelijks gehonoreerd worden en de politie moet «schrappen in de bedrijfsvoering»?
Deelt u de opvatting dat een efficiencytaakstelling bij de politie van 19 miljoen euro een bezuiniging is, niet alleen formeel, maar ook, gelet op het bovenstaande, in de praktijk zo zal uitwerken aangezien het de acute en structurele financiële problemen bij de politie alleen maar verder vergroot, te meer omdat het overgrote deel van de uitgaven van de politie vastligt (personeel, huisvesting, IV, etcetera) en de beïnvloedbaarheid op korte termijn beperkt is?
In de eerstkomende jaren is geen sprake van acute knelpunten. Voor de efficiencytaakstelling van structureel 19 miljoen euro zullen op basis van de bestaande financiële kaders op termijn keuzes moeten worden gemaakt.
Kan het kloppen dat een bedrag van 19 miljoen euro bij de politie ongeveer 135 voltijdsequivalent (fte) kan kosten als het vanuit de personeelskosten gefinancierd wordt?
Ja, dit klopt uitgaande van de integrale normtarieven 2023 voor personeelskosten (inclusief materieel, overhead en aspiranten) van politie voor de meest voorkomende schaalfuncties. Zoals ik hierboven heb aangegeven, verwacht de politie deze taakstelling in 2024 zonder maatregelen in de bestaande begroting te kunnen inpassen vanwege incidentele meevallers, er zal dus geen sprake zijn van maatregelen die in de praktijk gevoeld zullen worden als bezuiniging. Voor latere jaren zal de politie, in overleg met mijn ministerie en de gezagen, invulling aan de efficiencytaakstelling moeten geven. Het traject «kiezen op korpsniveau» moet hieraan bijdragen.
Herinnert u zich uw uitspraak dat de efficiencytaakstelling bij de politie en de invulling die het Ministerie van Justitie en Veiligheid (J&V) moet geven aan de rijksbrede taakstelling «los van elkaar staan»?
Hoe valt dit te rijmen met de toelichting in de begroting dat de efficiencykorting bij de politie is opgenomen «ten behoeve van de Rijksbrede dekkingsopgave», alsmede uw antwoord «De Rijksbrede dekkingsopgave en het aandeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid hierin betekent dat elk onderdeel (...) een bijdrage hieraan moet leveren»
Erkent u dat invulling van de rijksbrede taakstelling wel degelijk plaatsvindt door middel van efficiencykortingen bij verschillende onderdelen van J&V, waaronder dus de politie?
Bent u bereid één en ander op te helderen?
Herinnert u zich dat in oktober 2020, in aanloop naar de vorige Tweede Kamerverkiezingen, de politie, het Openbaar Ministerie, regioburgemeesters en het Ministerie van J&V met een gezamenlijk position paper kwamen? Is het Ministerie van J&V betrokken geweest bij het position paper? Zo nee, waarom niet?
Het position paper politie 2024–2028 is opgesteld door de politie en de Regioburgemeesters. Ambtenaren van het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn als waarnemers betrokken geweest bij de totstandkoming van het position paper.
Heeft u voorafgaand aan het opleggen van de efficiencykorting overleg gevoerd met de politie, om na te gaan of het verantwoord kan, zonder pijnlijke maatregelen? Zo nee, waarom niet en wanneer dan wel, aangezien de efficiencykorting kennelijk bij het publiceren van het position paper nog niet bekend was?
Als gevolg van de rijksbrede dekkingsopgave en het maatregelenpakket binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid is bij ontwerpbegroting 2024 een efficiencytaakstelling doorverdeeld naar de verschillende organisatieonderdelen van het ministerie, waaronder de Politie. In mei is dat onder andere met de korpschef van de Politie besproken.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk, uiterlijk 23 oktober aanstaande, te beantwoorden?
Ik heb mijn uiterste best gedaan om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Antisemitisme |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vrees groeit binnen Joodse gemeenschap voor antisemitisme en geweld» van het NRC van 12 oktober 2023?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het gewelddadige conflict in Israël en de Palestijnse gebieden is van grote invloed op veel mensen in Nederland. In het bijzonder geldt dit voor mensen uit de Joodse Gemeenschap. Zij hebben familie of vrienden in het conflictgebied en maken zich zorgen over de situatie daar, maar voelen zich zelfs niet zeker over hun veiligheid hier. Dit mag natuurlijk niet zo zijn. Zoals ook aangegeven de Kamerbrief van 24 oktober 2023, moeten we er in Nederland zorg voor blijven dragen dat gelovigen in veiligheid hun religieuze diensten kunnen bijwonen en dat kinderen zich veilig voelen om naar school te gaan.
We weten dat Joodse leerlingen als gevolg van de gebeurtenissen in het Midden-Oosten gepest worden of zich om andere redenen onveilig voelen, en in sommige gevallen zelfs niet meer naar school durven. Laat ik hier heel duidelijk over zijn: dat past niet in een land als Nederland. Onderwijsinstellingen moeten een plek zijn waar álle leerlingen en studenten zich vrij en veilig voelen – ongeacht hun achtergrond of overtuigingen. Daar is absoluut geen plek voor antisemitisme.
Is het eerder voorgekomen dat alle Joodse scholen in Amsterdam zijn gesloten in verband met terreurdreiging?
Het is niet eerder voorgekomen dat alle Joodse scholen in Amsterdam zijn gesloten in verband met een dreiging. Het recente sluiten van de scholen in Amsterdam is een besluit van het betreffende schoolbestuur zelf geweest vanwege zorgen over de veiligheid. Daarbij is aan de burgemeester gevraagd om aanvullende zichtbare beveiligingsmaatregelen. De op moment van sluiten geldende maatregelen werden en worden echter passend geacht bij het dreigingsbeeld. Dit is door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) ook gecommuniceerd aan het lokaal bevoegde gezag.
We zijn extra alert sinds de gebeurtenissen in Israël. Waar nodig nemen we extra veiligheidsmaatregelen, zichtbaar en onzichtbaar. Dat geldt ook voor Joodse instellingen en bijeenkomsten in het hele land. Over de aard van de maatregelen kan ik geen uitspraken doen.
Klopt het dat het sluiten van de scholen het gevolg is van ontoereikende capaciteit bij de beveiliging?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe rijmt dit met de uitspraak van Minister president Rutte in het Vragenuur van dinsdag 10 oktober jongstleden waarin hij stelde dat Joodse gemeenschappen extra beveiligd zullen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben de veiligheidsdiensten voldoende inzichtelijk vanuit welke groepen van de samenleving de dreiging ten aanzien van Joodse gemeenschappen vandaan komt?
De ontwikkelingen in het buitenland en de eventuele uitstraling daarvan in Nederland hebben vanzelfsprekend de aandacht van de NCTV, de politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Hoe is voorzien in begeleiding en nazorg van personeel en leerlingen?
Voor zowel leerlingen als leerkrachten heeft het schoolbestuur van de (Stichting) Joods Bijzonder Onderwijs (JBO), het bevoegd gezag van Maimonides en Rosj Pina, contact met verschillende instanties om psychosociale hulp aan te bieden, zowel in de vorm van nazorg als preventief. De gemeente vervult via de Ouder- en Kindteams een coördinerende rol in het in kaart brengen van de signalen en behoeften onder de scholen. Om in preventieve psychosociale hulp te voorzien heeft JBO contact met de gemeente en het samenwerkingsverband passend onderwijs. De Stichting Joodse Kindergemeenschap Cheider werkt met een vergelijkbare aanpak. De besturen en scholen trekken hierin ook gezamenlijk op. Waar nodig ondersteunt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hen hierin. Ook hebben de scholen contact met de Inspectie van het Onderwijs.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat in Nederland gevreesd wordt voor aanslagen op Joodse scholen en gemeenschappen terwijl er in Israël oorlog woedt nadat zij aangevallen zijn door Hamasterroristen?
Elke vorm van antisemitisme is onacceptabel. In Nederland moeten Joden veilig kunnen leven en moeten Joodse kinderen met een veilig gevoel naar school kunnen. Waar nodig zullen er daarom beveiligingsmaatregelen getroffen worden. Om die noodzaak blijvend te monitoren, hebben de recente ontwikkelingen in het buitenland en de eventuele uitstraling daarvan op Nederland vanzelfsprekend de aandacht van de NCTV, de politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Bent u bereid maatregelen te treffen die het mogelijk maken antisemitisme sneller en strenger aan te pakken?
Indien het nodig is om sneller in te grijpen dan zullen we de geëigende maatregelen nemen. Overigens meen ik dat het huidige stelsel van wetten en maatregelen als zodanig afdoende is om antisemitisme snel en streng aan te pakken. Antisemitisme valt onder de reikwijdte van de (discriminatie-)artikelen van het Wetboek van Strafrecht. Organisaties als de lokale antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s), maar ook het CIDI en Meld. Online Discriminatie (voorheen Meldpunt internet Discriminatie) bieden een platform om melding te maken van antisemitische uitingen of incidenten. Bij de politie is het expertisecentrum ECAD-P ingericht, waar het Joods Politie Netwerk contact mee onderhoudt, om op de juiste wijze opvolging te geven aan meldingen en aangiftes. Het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie vervult een soortgelijke functie ten behoeve van de beoordeling van aangiften door het Openbaar Ministerie.
Het aanpakken van antisemitisme is echter ook een kwestie van publieke normstelling en preventie. Het kabinet heeft zich in de afgelopen tijd niet onbetuigd gelaten waar het onze gemeenschappelijke afkeer van antisemitisme aangaat. De initiatiefnota van uw Kamer over de aanpak van antisemitisme – de volgende stap bevat verschillende handvatten om hier vorm aan te geven. Daarnaast committeert het kabinet zich aan de uitvoering van het werkplan van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding.
Wat is uw reactie op de pro-Palestinademonstraties die afgelopen weekend plaatsvonden in Rotterdam, Amsterdam en Leiden waarbij antisemitische leuzen zijn geroepen en het geweld van Hamas werd verheerlijkt?
Het recht op demonstratie en de vrijheid van meningsuiting zijn grondrechten. Ik speculeer niet over motieven van iemand om te demonstreren, maar ga er vanuit dat dit over het algemeen vanuit een oprechte zorg voor een bepaalde kwestie gebeurt. Op het moment dat tijdens een demonstratie (mogelijke) strafbare feiten worden gepleegd, zoals opruiing of het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld, kan altijd worden opgetreden.
Antisemitische leuzen zijn te allen tijde onacceptabel.
Deelt u de mening dat het demonstratierecht eindigt wanneer het strafrecht wordt overtreden?
Als individuen of een (klein) deel van de demonstranten strafbare feiten plegen vervalt aan de actie in beginsel niet de bescherming van het demonstratierecht. Het demonstratierecht is echter geen vrijbrief voor het plegen van strafbare feiten. Tegen strafbare feiten gepleegd ten tijde van een demonstratie kan (ter plaatse of achteraf) worden opgetreden door de politie en het Openbaar Ministerie.
Bent u het met de stelling eens dat de mogelijkheden die artikel 7 van de Wet Openbare Manifestaties biedt aangegrepen moeten worden om in geval van gevaar voor het verstoren van de openbare orde of een gevaar voor de veiligheid een demonstratie te kunnen verbieden?
De mogelijkheden van het aangehaalde artikel 7 van de Wet Openbare Manifestaties houden geen verplichting in. Het is aan het lokaal gezag om te bepalen of de mogelijkheden van de Wet Openbare Manifestaties aangegrepen moeten worden om bijvoorbeeld wanordelijkheden te voorkomen.
Bent u bekend met het feit dat in Frankrijk, Duitsland en Hongarije pro-Palestinademonstraties verboden zijn met het oog op het risico van verstoring van de openbare orde?
Ja, ik ben er mee bekend dat enkele van dergelijke demonstraties in genoemde landen verboden zijn.
Bent u bekend met het feit dat in Wenen deze week een Palestijnse demonstratie verboden werd omdat de organisatie gebruikmaakte van de leus «From the river to the sea, Palestine will be free», omdat deze slogan gebruikt wordt door Hamas en gezien wordt als een «duidelijke oproep tot geweld» welke zou betekenen dat Israël van de kaart geveegd moet worden?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u bereid dit voorbeeld te volgen indien van tevoren blijkt dat bij pro-Palestinademonstraties antisemitische leuzen zoals «From the river to the sea, Palestine will be free» geuit zullen worden?
Het is niet aan mij om demonstraties toe te staan of te verbieden.
Zie ook het antwoord op vraag 11. Daarbij merk ik op dat aan de inhoud van demonstraties vooraf geen beperkingen kunnen worden gesteld.
Wat is de status van het handelingsperspectief voor gemeenten waarin een kader wordt gesteld om in te kunnen grijpen bij demonstraties? Kunnen burgemeesters hiervan afwijken?
Bij brief van 16 oktober jl. heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over een handelingsperspectief dat door de NCTV op 11 oktober jl. aan alle burgemeesters is gezonden. In het handelingsperspectief is vermeld dat de informatie in het document als input kan worden gebruikt door (onder andere) burgemeesters. Het document dient dus uitsluitend ter ondersteuning van het lokale gezag, dat uiteraard zelf volledig verantwoordelijk is en blijft voor de afwegingen die worden gemaakt bij het faciliteren en reguleren van demonstraties.
Heeft u er vertrouwen in dat bij het volgen van dit kader voorkomen wordt dat er antisemitische demonstraties gehouden zullen worden?
Het faciliteren en reguleren van demonstraties is een lokale verantwoordelijkheid. Het handelingskader dient als gezegd ter ondersteuning van het lokale gezag, waar ik het volste vertrouwen in heb. Doel is om zoveel mogelijk escalatie te voorkomen en een eenduidig overheidsoptreden te bevorderen.
Hoe waarborgt u dat het bevoegd gezag zich blijvend zal inzetten voor de veiligheid van Joodse gemeenschappen als zij weglopen voor het veroordelen van Jodenhaat?2
Bij mijn weten zet het bevoegde gezag op lokaal niveau zich blijvend in voor de veiligheid van de Joodse gemeenschap waarvoor zij verantwoordelijk is. Ik heb geen reden om aan te nemen dat het bevoegd gezag weg zou lopen voor het veroordelen van Jodenhaat.
Bent u bereid om met de Minister van Binnenlandse Zaken in overleg te treden om in navolging van de Duitse Minister Faesen «Alle instrumenten die onder de parlementaire wet vallen, te gebruiken om demonstraties van solidariteit met Hamasterreur zo vroeg mogelijk te voorkomen»?
Ik ben en blijf met mijn collega in gesprek over onderhavige thema's.
Het bericht dat het OM over Fouad L. (verdachte van het doodschieten van drie mensen in Rotterdam op 29 september jl.) ook melding deed bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat het Openbaar Ministerie (OM) ook bij de IGJ melding deed over Fouad L.?1
Het OM heeft in maart 2023 contact gezocht met de IGJ door middel van een brief aan de Inspecteur-Generaal. Dit is een soortgelijke brief die naar het Erasmus MC is gestuurd.
Zo ja, bent u daarvan op de hoogte gebracht? Zo ja, betrof dit beide Ministers of één van u beiden?
De IGJ heeft een eigenstandige informatiebevoegdheid om bewindspersonen te informeren. Dat is in dit geval ook gebeurd richting de toenmalige Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport (VWS) en de Minister voor Langdurige Zorg en Sport (LZS).
Zo ja, wanneer was dat?
Op 3 oktober jl., dus na de gebeurtenis op 28 september.
Klopt het dat u in de richting van RTL Nieuws weigert iets bekend te maken over deze melding?
Ja, dat klopt. De voormalige Minister van VWS heeft dat inderdaad aangeven.
Zo ja, waarom weigert u dat en op welke wettelijke gronden?
Vanwege de bescherming van de privacy van betrokkenen en het lopende onderzoek van het Openbaar Ministerie kan ik informatie over de melding niet delen.
Waren de meldingen bij de IGJ van voor de dodelijke schietpartij?
Ja, de meldingen waren van voor de dodelijke schietpartij.
Is er gehandeld op de meldingen bij de IGJ over Fouad L.? Zo ja, hoe?
Ja, er is gehandeld. De inspectie heeft het signaal destijds in onderzoek genomen. Hoewel het op het moment van melding ging over een student, zonder artsdiploma, maakte de inspectie zich zorgen omdat het een toekomstige zorgverlener betrof.
Het doel van het onderzoek was in eerste plaats het maken van een inschatting van het risico voor de patiëntveiligheid. De inspectie sprak naar aanleiding van de melding met de Erasmus MC en heeft de student per aangetekende brief uitgenodigd voor een gesprek. Op deze uitnodiging is hij niet ingegaan, waarna de inspectie alsnog herhaaldelijk heeft geprobeerd om in contact te komen. Het inspectieonderzoek werd na de gebeurtenissen op 28 september jl. opgeschort.
Kan uit de meldingen worden opgemaakt dat Fouad L. een gevaar vormde?
Ik kan hier vanuit mijn positie niet verder op ingaan. De IGJ is een onafhankelijke organisatie en laat zich niet uit over individuele casuïstiek. Zie ook mijn antwoorden op de vragen 4 & 7.
Kan uit de meldingen worden opgemaakt dat Fouad L. een gevaar vormde voor de dodelijke slachtoffers?
Zie antwoord vraag 8.
Was Fouad L. op de hoogte van de meldingen bij de IGJ over hem?
Zie antwoord vraag 8.
Was de zorgverlening van Fouad L. op orde?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen per omgaande beantwoorden?
Ik heb de vragen van uw Kamer zo snel mogelijk beantwoord. Door afstemming met meerdere partijen en het lopende onderzoek van het OM duurde de beantwoording langer dan gepland.
Kan de Kamer ook de aan de IGJ verzonden tijdlijn ontvangen? Zo nee, waarom niet?
De memo d.d. 3 oktober 2023 die de IGJ naar mij en de Minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft gestuurd, bevat vertrouwelijke toezichtsinformatie. Daarom kan ik de inhoud niet met uw Kamer delen. Wel heb ik in de voorliggende beantwoording globaal een tijdlijn geschetst van de gebeurtenissen. Zie daarvoor mijn antwoorden op de vragen 1, 3 en 7.
Antisemitisme in Nederland |
|
Ulysse Ellian (VVD), Mirjam Bikker (CU) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mariëlle Paul (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «CIDI-directeur ziet toename antisemitisme in Nederland na aanval Hamas op Israël: «Het is waanzin»»1, «Hamas roept vrijdag uit tot dag van mobilisatie moslimwereld»2 en «Franse Minister: ruim twintig aanhoudingen voor antisemitisme»?3
Ja, van deze berichten heb ik kennisgenomen.
Kunt u zich inleven in de grote onrust die al deze berichten teweeg brengen in de Joodse gemeenschap?
Ja. Het gewelddadige conflict in Israël en de Palestijnse gebieden is van grote invloed op veel mensen in Nederland. In het bijzonder geldt dit voor mensen uit de Joodse Gemeenschap. Zij hebben familie of vrienden in het conflictgebied en maken zich zorgen over de situatie daar, maar voelen zich zelfs niet zeker over hun veiligheid hier. Dit mag natuurlijk niet zo zijn. Zoals ook aangegeven de Kamerbrief van 24 oktober 2023, moeten we er in Nederland zorg voor blijven dragen dat gelovigen in veiligheid hun religieuze diensten kunnen bijwonen en dat kinderen zich veilig voelen om naar school te gaan.
We weten dat Joodse leerlingen als gevolg van de gebeurtenissen in het Midden-Oosten gepest worden of zich om andere redenen onveilig voelen, en in sommige gevallen zelfs niet meer naar school durven. Laat ik hier heel duidelijk over zijn: dat past niet in een land als Nederland. Onderwijsinstellingen moeten een plek zijn waar álle leerlingen en studenten zich vrij en veilig voelen – ongeacht hun achtergrond of overtuigingen. Daar is absoluut geen plek voor antisemitisme.
Deelt u de grote zorgen over de gevolgen van het Israëlisch-Palestijns conflict voor de Joodse gemeenschap in Nederland? Bent u hier blijvend over met de Joodse gemeenschap in contact?
Ja, die zorgen deel ik. In het verleden hebben we gezien dat ontwikkelingen in dit conflict in Nederland tot een toename van antisemitisme in Nederland kunnen leiden. Zoals ook blijkt uit het antwoord op vraag 5, zien we dat nu weer gebeuren. Het nieuwe Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) stelt dat het gewelddadig conflict in Israël en de Palestijnse Gebieden een polariserend effect heeft op delen van de samenleving. Het is voorstelbaar dat de spanningen die daaruit voortvloeien leiden tot geweld tegen Joodse of islamitische instellingen4. Antisemitisme is volstrekt onacceptabel. Conflicten als die in het Midden-Oosten vragen dat we extra scherp zijn op het weren van antisemitisme in Nederland.
Hoewel het kabinet er alles aan doet om ons land veilig te houden, kunnen er begrijpelijkerwijs wel gevoelens van onveiligheid ontstaan. De leden van het kabinet staan daarom vanuit hun verschillende verantwoordelijkheden in nauw contact met de Joodse gemeenschap.
Daarnaast zijn alle burgemeesters geadviseerd om preventief en proactief extra alert te zijn op veiligheidsrisico’s gerelateerd aan het gewelddadige conflict in Israël en de Palestijnse gebieden. Hieronder valt ook het treffen van beveiligingsmaatregelen voor Joodse instellingen als daar aanleiding toe is. Om die reden houden de NCTV, politie en inlichtingen- en veiligheidsdiensten de ontwikkelingen in het buitenland en de uitstraling daarvan op (de veiligheidssituatie in) Nederland nauwlettend in de gaten. De NCTV blijft hierover in nauw contact met burgemeesters, veiligheidspartners en de Joodse gemeenschap.
Ook de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) onderhoudt nauw contact met de Joodse gemeenschap.
Op welke wijze spant u zich in om ervoor te zorgen dat juist deze dagen antisemitisme geen plek heeft in Nederland?
Het spreekt voor zich dat antisemitisme geen plek heeft in Nederland. Dat geldt ook voor andere vormen van discriminatie en racisme. Het feit dat er twee Nationaal Coördinatoren zijn ingesteld is een teken dat hier op vele gebieden nog werk aan de winkel is. De aanpak van antisemitisme in Nederland is uiteengezet in het werkplan van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) dat de Minister van Justitie en Veiligheid in oktober 2022 aan de Tweede Kamer heeft gestuurd. Het kabinet committeert zich aan de uitvoering van dit werkplan, waarvan de relevantie dezer dagen opnieuw pijnlijk duidelijk wordt.
Verschillende Ministers, waaronder ikzelf, hebben in de afgelopen periode publiekelijk hun zorgen uitgesproken over het gewelddadige conflict in Israël en de Palestijnse gebieden en het groeiend antisemitisme in Nederland. Ook de NCAB zet extra in op bewustwording over de impact van het conflict op antisemitisme in de samenleving, waaronder op scholen.
Specifiek voor het funderend en vervolgonderwijs geldt dat in nauw contact met de hiertoe kundige partijen, waaronder de sectorraden, Stichting School en Veiligheid (SSV) en aanbieders van ondersteunend materiaal op het gebied van geschiedenis en schurende gesprekken. Schurende gesprekken zijn moeilijke gesprekken over maatschappelijk gevoelige thema’s waarover meningen van leerlingen sterk kunnen verschillen, zoals het conflict in het Midden-Oosten. Vanuit het Expertisepunt Burgerschap worden po-, vo-, en mbo-scholen al langere tijd gestimuleerd om leerkrachten en docenten bij te scholen op het gebied van schurende gesprekken. Dat leerkrachten en docenten zich geëquipeerd voelen om schurende gesprekken te begeleiden en op die manier solidariteit en verbinding onder leerlingen en studenten te vergroten en polarisatie te verminderen, is nu belangrijker dan ooit. Op de hogescholen en universiteiten is het voeren van schurende gesprekken overigens net zo belangrijk. Ook daar zien we het conflict in het Midden-Oosten doorwerken, en moeten we voorkomen dat dat leidt tot discriminatie en polarisatie.
Hoeveel meldingen zijn er inmiddels bij de diverse instanties binnengekomen over antisemitisme? Welk beeld schetsen deze meldingen, alsook andere signalen?
Het CIDI rapporteerde onlangs over een toename van ruim 800% van het aantal antisemitische incidenten sinds de terroristische aanslagen van 7 oktober, vergeleken met het maandgemiddelde van de afgelopen drie jaar5. De NCAB ziet een grote toename van zorgen onder de Joodse gemeenschap in Nederland over hun veiligheid en ontvangt hij signalen van onder meer leerlingen die op school worden lastiggevallen vanwege hun Joodse achtergrond.
Het College voor de Rechten van de Mens heeft sinds 7 oktober jl. 25 meldingen ontvangen (stand 1 december 2023) met betrekking tot de oorlog. Tussen deze meldingen zitten geen klachten over (individueel ervaren) antisemitisme. In grote lijnen gaan de meldingen over de bezetting van de Palestijnse gebieden, zorgen over de mensenrechten van de Palestijnse bevolking, zorgen over de escalatie van geweld, en onvrede over de steun van Nederland aan Israël.
Heeft u inmiddels ook signalen ontvangen van antisemitisme jegens Joodse leerlingen op onderwijsinstellingen?
De Minister voor Primair en Voortgezet heeft enkele signalen ontvangen over antisemitisme in het primair en voortgezet onderwijs. Hoeveel signalen dit exact zijn, is niet zeggen omdat de signalen niet gestructureerd worden verzameld. De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs krijgt naast signalen van antisemitisme ook signalen van islamitische leerlingen die bang zijn dat daden uit naam van Hamas hen zullen worden aangerekend of die niet meer voor hun mening durven uit te komen. Voor beide soort signalen geldt wat dit kabinet betreft dat ieder signaal er een te veel is. Antisemitisme en moslimhaat is altijd volstrekt onacceptabel. Antisemitisme in het onderwijs heeft de volle aandacht van zowel de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs als de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Om antisemitisme moslimhaat en (en andere vormen van discriminatie en verdeeldheid) te voorkomen en bestrijden zijn er binnen het onderwijs verschillende initiatieven gelanceerd die zich richten op dialoog en verbinding. Het kabinet moedigt dit soort initiatieven aan.
Bent u bereid om de mogelijkheden tot melden bij zowel politie, de Joodse gemeenschap en scholen nadrukkelijk onder de aandacht te brengen? Bent u voorts bereid breder de ontwikkelingen met betrekking tot antisemitisme de komende tijd nadrukkelijk te monitoren?
Antisemitisme moeten we in de eerste plaats willen voorkomen. Scholen kunnen hier een rol in spelen door zich uit te spreken tegen discriminatie, racisme en antisemitisme en open en verbindende gesprekken tussen leerkrachten/docenten en leerlingen/studenten en tussen leerlingen/studenten onderling te stimuleren en ondersteunen. Waar antisemitisme of racisme en discriminatie van een andere aard escaleert, zullen uiteraard de daarvoor bevoegde partijen worden ingeschakeld. Het is belangrijk dat joden en Joodse organisaties in Nederland gemakkelijk hun weg naar een instantie kunnen vinden om melding of aangifte te doen.
We vinden het belangrijk dat we goed in beeld hebben hoe de reacties van leerlingen en studenten op de gebeurtenissen in het Midden-Oosten zich de komende tijd ontwikkelen. Dit geldt voor antisemitische reacties, maar ook voor andere reacties van discriminatoire of haatdragende aard. Om deze reacties te monitoren, ben ik in nauw contact met alle partijen die hier het meeste zicht op hebben en stimuleren wij schoolleiders, leerkrachten/docenten en leerlingen/studenten om eventuele signalen met deze partijen te delen. Ook de NCAB heeft de afgelopen weken via zijn publieke kanalen onder de aandacht gebracht waar slachtoffers van antisemitisme zich kunnen melden.
Zijn er in Nederland de afgelopen week al aanhoudingen geweest voor antisemitisme?
In de periode 7 oktober–17 oktober zijn er 3 aanhoudingen geweest, 6 zaken zijn in die periode in onderzoek genomen.
Bent u bereid met andere landen in de Europese Unie contact te hebben over de bescherming van de Joodse gemeenschap tegen antisemitisme en ook de mogelijkheden te bezien om gezamenlijk op te treden, bijvoorbeeld waar het online uitingen van antisemitisme betreft?
In 2022 heeft de JBZ-Raad al Raadsconclusies vastgesteld over het bestrijden van antisemitisme. Lidstaten, waaronder Nederland, werken op basis daarvan aan nationale actieplannen. De aanpak van antisemitisme in Nederland is uiteengezet in het werkplan van de NCAB dat ik vorig jaar oktober aan uw Kamer aangeboden heb6. In de JBZ-Raad van 19–20 oktober jl. heb ik mij samen met mijn EU-collega’s over de interne veiligheidsgevolgen van het Israëlisch-Palestijns conflict uitgesproken om samen te blijven werken aan de bestrijding van antisemitisme in Europa. Ook heb ik op 31 oktober jl. een onderhoud gehad met President Macron van Frankrijk over de toename van antisemitisme als gevolg van het conflict. Verder staat de NCAB in nauw contact met zijn Europese en andere internationale collega’s. Zij hebben op 6 november een gezamenlijk statement doen uitgaan, waarin zij onder meer hun zorgen uitspreken over de scherpe toename van antisemitisme sinds 7 oktober. Het kabinet beziet wat de meest effectieve manier is om te reageren op de meest recente ontwikkelingen en neemt daarbij motie Brekelmans/Ellian7 waarin de regering verzocht wordt zich in te zetten voor een
krachtige Europese verklaring tegen antisemitisme, bedreiging en intimidatie van de Joodse gemeenschap in Europa, actief mee in overweging.
Kunt u deze vragen op korte termijn beantwoorden?
Ik heb getracht aan uw verzoek te voldoen. Met het verzamelen van de benodigde gegevens ging echter enige tijd gemoeid.
Risico’s en onregelmatigheden in de Extra Beveiligde Inrichting |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Is er de afgelopen drie jaar een SIM-kaart in de was van een gedetineerde in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) gevonden? Zo ja, welke onderzoeken zijn uitgevoerd na het aantreffen van de SIM-kaart, is duidelijk aan welke gedetineerde deze SIM-kaart toebehoorde en welke risico’s zijn toen geïdentificeerd? Zo nee, kunt u verklaren waarom dit ernstige en sterke vermoeden de ronde gaat?
Het is correct dat in september 2021 een simkaart is aangetroffen in het gebouw van de EBI. De simkaart is door medewerkers aangetroffen in een jas, in een ruimte waar geen gedetineerden komen. Het betreft een ingevoerde jas, die op de EBI nog niet bij de gedetineerde is geweest. Bij het controleren van deze ingevoerde jas is de simkaart aangetroffen. Deze simkaart heeft in de EBI dus geen voortgezet crimineel handelen in detentie (VCHD) kunnen faciliteren. Na de vondst van de simkaart is er adequaat opvolging gegeven door medewerkers. Vanwege het specifieke karakter en omwille van de veiligheid doe ik daarover in deze individuele zaak geen mededeling.
De aanwezigheid van contrabande verstoort de veiligheid binnen en buiten de inrichting. Dat vind ik onacceptabel. In algemene zin kan ik zeggen dat als contrabande, zoals een simkaart, worden aangetroffen en herleidbaar zijn naar een gedetineerde deze onmiddellijk wordt gesanctioneerd (bijvoorbeeld door het intrekken van vrijheden of een disciplinaire maatregel). Indien de contrabande niet herleidbaar zijn wordt hier onderzoek naar gedaan.
Hoe zou een SIM-kaart de EBI binnen gebracht kunnen zijn en welke risico’s op voortgezet crimineel handelen vanuit de EBI ziet u in dit verband?
Zie antwoord vraag 1.
Staat u nog steeds achter de stelling, die u zowel tijdens het commissiedebat op 4 juli 2023 als in antwoord op schriftelijke vragen van 17 juli 2023 innam, dat voldoende spreiding in de EBI mogelijk is?
Ik sta nog steeds achter de stelling dat er op dit moment voldoende spreiding in de EBI mogelijk is. Zoals aangegeven in het commissiedebat van 4 juli jl. beoordeelt DJI welke inrichting en regime het meest veilig en het meest geschikt is om een gedetineerde te plaatsen. Het EBI-regime is een individueel regime. Op het moment dat gedetineerden in de EBI worden geplaatst, vindt er overleg plaats tussen DJI, de politie en het Openbaar Ministerie om te bepalen welke afdeling binnen de EBI het meest geschikt is. Daarbij wordt ook beoordeeld of de gedetineerde in een groep activiteiten van het dagprogramma kan volgen of dat er te veel veiligheidsrisico’s zijn en de gedetineerde het dagprogramma alleen volgt.
Het is dan ook afhankelijk van de gedetineerdenpopulatie in de EBI in hoeverre spreiding mogelijk is. Op dit moment is er voldoende spreiding mogelijk. Zoals aangegeven in de brief van 26 mei jl aan uw Kamer onderzoekt DJI hoe zij (delen van) haar inrichtingen en bestaande afdelingen in de toekomst beter toe kan rusten op een groep gedetineerden die vanwege het risicoprofiel stevige beheers- en toezichtsmaatregelen nodig heeft, maar die daarvoor niet in de EBI hoeven te worden geplaatst.1 Hiermee ontstaan er extra plaatsings- en spreidingsmogelijkheden voor verdachten en veroordeelden waarop een zwaar toezichtsregime noodzakelijk is om voortgezet crimineel handelen tegen te gaan.
Ik verwacht uw Kamer hierover binnen enkele maanden te informeren.
Waarom wordt, als sprake is van voldoende spreidingsmogelijkheden, toegestaan dat Willem Holleeder en Saïd Razzouki op dagelijkse basis contact hebben met elkaar omdat zij nu in hetzelfde groepje zitten in de EBI en ook samen recreëren?
Ik ga niet in op individuele gevallen.
Wanneer is er voor u niet langer sprake van voldoende spreiding in de EBI?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom blijft u volhouden dat al het contact tussen gedetineerden gecontroleerd word in de EBI, terwijl er toch meerdere mogelijkheden zijn tot het heimelijk doorgeven van boodschappen zoals: via geluidssignalen, het simpelweg met elkaar communiceren vanuit de cel, via briefjes et cetera.?
DJI treft diverse maatregelen om ongewenste communicatie tussen gedetineerden op de EBI tegen te gaan. Vanwege veiligheidsredenen ga ik daar niet verder op in. Wel kan ik in het algemeen zeggen dat gedetineerden die in het geheel niet met elkaar mogen communiceren niet bij elkaar op een afdeling worden gezet. Communicatie tussen gedetineerden die wel op één afdeling geplaatst zijn wordt gemonitord. Daarbij is het personeel ook alert op vormen van (heimelijke) communicatie tussen gedetineerden.
Daarnaast heb ik het wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) bij uw Kamer ingediend. Met dit wetsvoorstel maak ik het mogelijk de communicatie van gedetineerden in de EBI en Afdelingen Intensief Toezicht (AIT’s) tijdelijk in verregaande mate te beperken door middel van een bevelsbevoegdheid. Ook zullen personen met wie deze gedetineerden willen bellen zich in de nabije toekomst moeten melden bij een aangewezen locatie (met uitzondering van geprivilegieerde contacten). Onderdeel van het wetsvoorstel is ook dat er visueel toezicht zal worden gehouden op gesprekken tussen deze gedetineerden en hun advocaat. Verder wordt het maximum aantal advocaten waarmee een gedetineerde die verblijft in de EBI of op de AIT contact mag hebben beperkt tot twee.
Met de eerder genomen en voorgestelde maatregelen wordt alles op alles gezet om voortgezet crimineel handelen in detentie tegen te gaan.
Een uitzending van Argos over de dood van Sammy Baker |
|
Corinne Ellemeet (GL), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Ken u de uitzending van Argos «Het laatste kwartier van Sammy»?1
Ja.
Is de uitzending aanleiding voor de Rijksrecherche om een nader onderzoek naar deze zaak te doen dan wel is de uitzending aanleiding voor het Openbaar Ministerie (OM) om de zaak te heroverwegen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is altijd triest als iemand in de context van een politieoptreden komt te overlijden. Onder leiding van het Openbaar Ministerie heeft de Rijksrecherche destijds onderzoek verricht naar de toedracht van het overlijden van Sammy Baker. Het Openbaar Ministerie heeft op basis van het onderzoek destijds besloten de betrokken agenten niet te vervolgen, aangezien volgens het Openbaar Ministerie sprake was van noodweer.
Het Openbaar Ministerie laat weten niet over de officiële stukken te beschikken die ten behoeve van de betreffende civiele procedure tussen nabestaanden en politie zijn opgemaakt en heeft deze ook nooit via officiële kanalen ontvangen. Het Openbaar Ministerie reageert niet via de media op rapporten die in een lopende civiele procedure – waar het Openbaar Ministerie geen procespartij in is – zijn uitgebracht. Het Openbaar Ministerie ziet bij deze stand van zaken geen aanleiding om af te wijken van het eerder ingenomen standpunt.
Kent u het Handelingskader aanpak personen verward gedrag2 waarin op pagina 21 gesteld wordt dat de politie niet «de aangewezen partij is als er sprake is van personen met verward gedrag, tenzij er sprake is van strafbare feiten, openbare orde problematiek, gevaar of dreiging»? Wat is de status van dit handelingskader?
Ik ben bekend met het Handelingskader aanpak personen verward gedrag. Het Handelingskader is opgesteld door een brede werkgroep bestaande uit de Politie, Aedes, GGD GHOR Nederland, de Nederlandse ggz, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland en de Vereniging Nederlandse Gemeenten, in opdracht van de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. Het biedt handvatten voor de samenwerking en gegevensdeling tussen medewerkers van woon-, zorginstellingen, woningcorporaties, gemeenten en de politie bij de aanpak van personen met verward gedrag en/of onbegrepen gedrag.
Het Handelingskader biedt geen handvatten voor het aanhouden van personen. Dit is alleen toegestaan in specifieke – in de wet omschreven – gevallen. Geweldgebruik door de politie kan daarbij soms noodzakelijk zijn en is altijd aan strikte voorwaarden en regels gebonden. Zo moeten politieambtenaren zich houden aan hun geweldsinstructie. Dat betekent onder meer dat geweld alleen mag worden gebruikt met inachtneming van de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid. Ten aanzien van sommige geweldsmiddelen, waaronder het vuurwapen, zijn deze beginselen nader uitgewerkt in regelingen zoals de Ambtsinstructie.
Biedt dit handelingskader afdoende handvatten voor de politie in het geval dat de politie tot aanhouding van een persoon met verward gedrag moet overgaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om de politie te vragen om een dergelijk handelingskader op te stellen en dat met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om onderzoek te laten doen hoe fatale incidenten met verwarde personen door de politie, het OM en bij rechtelijke macht worden behandeld? Zo ja, bent u bereid om de beoordeling van de rechtmatigheid van geweldsaanwendingen door de politie daarin te betrekken? Zo nee, waarom bent u niet bereid tot een dergelijk onderzoek?
Er wordt middels het Handelingskader primair ingezet op zorg voor personen met verward en/of onbegrepen gedrag. Wanneer sprake is van overlast of een strafbaar feit kan de politie worden ingeschakeld. Bij eventueel geweldgebruik van de politie moet er altijd een melding worden gedaan aan de hulpofficier van justitie. Vervolgens wordt het geweldgebruik beoordeeld. In bepaalde gevallen wordt het geweld tevens beoordeeld door het Openbaar Ministerie.
Het is altijd triest als iemand in de context van een politieoptreden komt te overlijden. Helaas is dit – ondanks deze waarborgen – niet altijd te voorkomen. Wanneer sprake is van een fataal incident in de context van politieoptreden worden deze incidenten te allen tijde onderzocht door de Rijksrecherche. Het is daarna aan andere autoriteiten – in voorkomende gevallen de rechter – om te beoordelen of er wel of niet sprake is van een rechtmatige geweldsaanwending. Ik kan en zal niet in die beoordeling treden en zie geen aanleiding om het onderzoek waarnaar u vraagt te laten uitvoeren.
Bent u bekend met het rapport «Fatale incidenten» van Bureau Beke3, waarin staat dat 91% van de slachtoffers van fatale incidenten met psychische problematiek kampte? Zo ja, wat is er tot op heden met dit rapport gedaan?
Ik ben bekend met dit rapport. Bij een groot deel van de onderzochte slachtoffers was sprake van multiproblematiek (bijvoorbeeld gedragsproblematiek, middelengebruik of financiële problemen), eerdere politiecontacten en verward gedrag en/of onbegrepen gedrag ten tijde van het incident. Ook was er een toename te zien in het aantal politiecontacten in de maanden voorafgaand aan het incident.
Het is niet uit te sluiten dat er zich situaties voordoen waarbij de politie zich genoodzaakt ziet om geweld te gebruiken jegens mensen met verward en/of onbegrepen gedrag, wanneer andere vormen van de-escalerend handelen niet tot het gewenste effect hebben geleid. In opleiding van de politie is aandacht voor zowel het de-escalerend handelen, als voor gepaste inzet van geweldsmiddelen indien nodig.
Daarnaast zet ik mij samen met de Minister voor Langdurige Zorg en Sport en veldpartijen al jaren in voor het verbeteren van de domein overstijgende aanpak voor personen met verward en/of onbegrepen gedrag. Zoals aangegeven in onze Kamerbrief van 26 juni 2023 moeten diverse maatregelen binnen deze aanpak ertoe leiden dat personen met verward en/of onbegrepen gedrag tijdig passende zorg krijgen en minder onnodig in aanraking komen met politie en justitie.4 Hiermee moet ook escalatie van problematiek worden voorkomen. Met deze aanpak hebben we de afgelopen jaren al goede resultaten bereikt. Zo is het Meldpunt Zorgwekkend Gedrag ingericht en in gebruik genomen, wordt via het Dashboard beveiligde bedden inzicht verkregen in de capaciteit van beveiligde bedden en zijn er afspraken gemaakt over passend vervoer van personen met verward gedrag voor en na psychiatrische beoordeling.
Huwelijksdwang of achterlating in het buitenland |
|
Songül Mutluer (PvdA), Kati Piri (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Leefde in angst, heb 18 jaar niet gelachen» in het Algemeen Dagblad?1
Ja.
Wordt er op dit moment gemonitord hoeveel vrouwen per jaar worden uitgehuwelijkt? Hoeveel vrouwen overkomt dit? Is er een duidelijk fenomeenbeeld?
Precieze en betrouwbare cijfers over de omvang van huwelijksdwang in Nederland ontbreken. Dit komt omdat huwelijksdwang een complex en vaak verborgen fenomeen is. In 2014 is er een schatting gedaan door het Verwey-Jonker Instituut. Hieruit kwam naar voren dat in 2011 en 2012 tussen de 674 en 1914 gevallen zouden kunnen zijn geweest van huwelijksdwang.2 Deze schatting is fors hoger dan de 180 meldingen van huwelijksdwang binnen Nederland en in het buitenland samen die door het Centraal Bureau voor de Statistiek – op basis van ontvangen cijfers van Veilig Thuis-organisaties – zijn geregistreerd voor het jaar 2022. Het Landelijk knooppunt huwelijksdwang en achterlating heeft in 2022 twee gevallen van huwelijksdwang en 14 gevallen van achterlating vastgesteld. Eén slachtoffer van huwelijksdwang en 12 slachtoffers van achterlating in het buitenland zijn teruggekeerd.
In de Kamerbrief Schadelijke Praktijken van 14 september 2023 is door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangekondigd dat hij voornemens is onderzoek uit te laten voeren door Pharos om nader inzicht te krijgen in de omvang van schadelijke praktijken, waar huwelijksdwang deel van uitmaakt.3 Dit onderzoek zal ook inzicht geven in risicofactoren, in kwetsbare groepen en in de huidige sociale normen die aan deze praktijken ten grondslag liggen binnen de doelgroep. Daarmee kan een duidelijker fenomeenbeeld ontstaan. Aan de hand hiervan wordt bepaald welke aanvullende acties noodzakelijk zijn om de doelgroep beter te bereiken.
Wat is het beleid op dit moment om te zorgen dat meisjes niet zomaar uit de Basisregistratie Personen (BRP) kunnen worden uitgeschreven wegens verblijf in het buitenland? Wordt als dit plaatsvindt door de burgerlijke stand, de school en door de leerplichtverantwoordelijken onderzocht wat er aan de hand is en of hier de rechten van een minderjarig kind niet worden geschonden? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet? Heeft de overheid hier een zorgplicht? Zo nee, waarom niet?
Er worden geen personen zomaar uit de Basisregistratie Personen (BRP) uitgeschreven. Iemand wordt uitgeschreven (in die zin dat het vertrek uit Nederland wordt geregistreerd en iemand niet meer wordt gezien als ingezetene) als aangifte van vertrek is gedaan door een bevoegde aangever4 of als de gemeente bij verzuimde aangifte, na gedegen onderzoek, het vertrek ambtshalve registreert.
De aangifte van vertrek moet in persoon worden gedaan als één of meer leden van het gezin op het adres achterblijven. Bij de aangifte dienen dan alle vertrekkende personen aanwezig te zijn, ongeacht hun leeftijd. Wanneer er bij dat contact bij de gemeente vermoedens ontstaan van bijvoorbeeld gedwongen achterlating wordt van de gemeente verwacht dat zij daarvan melding doet bij Veilig Thuis volgens de meldcode bij (vermoedens van) huiselijk geweld en kindermishandeling en de aanverwante meldcode bij (vermoedens van) eergerelateerd geweld. Dit staat ook beschreven in de Circulaire handelswijze bij vermoedens van o.a. huwelijksdwang en achterlating5.
De verplichte verschijningsplicht bij de aangifte van vertrek kan beperkt bijdragen aan het voorkomen van bijvoorbeeld gedwongen achterlating. Gemeenten moeten die verschijningsplicht weliswaar handhaven, maar dat is lastig als aangifte is gedaan nadat de gezinsleden al zijn vertrokken uit Nederland. De gemeente kan de aangifte dan slechts beschouwen als een melding en op basis van deze melding geen gegevens over het vertrek uit Nederland opnemen.
Doorgaans zal vervolgens binnen de gemeente een vertrek uit Nederland worden doorgegeven aan de leerlingenadministratie en leerplichtambtenaar van de desbetreffende school. Ouders zijn volgens de Leerplichtwet strafbaar als ze hun leerplichtige kind in het buitenland achterlaten zonder ontheffing van de leerplicht aan te vragen. De wet kan op deze wijze bijdragen aan het constateren van achterlating, bijvoorbeeld als een leerling na de zomer niet terugkomt op school. Signalen komen snel in beeld door de registratieplicht bij ongeoorloofd schoolverzuim en verplicht melden bij leerplicht vanaf 16 uur ongeoorloofd verzuim in 14 weken. Bij vermoedens van huwelijksdwang en achterlating hoort de leerplichtambtenaar de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling of eergerelateerd geweld te volgen. Om te stimuleren dat professionals bij vermoedens altijd advies vragen aan Veilig Thuis of het Landelijk knooppunt huwelijksdwang en achterlating voor een goede afweging van de situatie, wordt onderzocht hoe – als verplicht onderdeel van het stappenplan in het Besluit verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling – een adviesplicht opgenomen kan worden en wat de meerwaarde hiervan is. Over dit voornemen is uw Kamer geïnformeerd in de Kamerbrief Schadelijke Praktijken van 14 september 2023.6
Verder kunnen leerplichtambtenaren en andere professionals in het onderwijs en de zorg een belangrijke rol spelen in signalering en preventie van huwelijksdwang en achterlating. De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport willen dan ook vol inzetten op het herkennen van signalen door professionals, het bieden van handelingsperspectief en het doorbreken van handelingsverlegenheid onder professionals. Uw Kamer wordt voor de zomer van 2024 verder geïnformeerd over de mogelijkheden om in te zetten op deskundigheidsbevordering onder professionals.
Wat is het beleid om te zorgen dat meisjes niet worden uitgehuwelijkt en vrouwen niet door de familie of anderen gedwongen worden te trouwen? Op welke wijze wordt de effectiviteit van dit beleid gecontroleerd? Op welke wijze wordt, sinds 2014 uitschrijving is bemoeilijkt door de Circulaire handelwijze bij vermoedens van huwelijksdwang en achterlating, kinderontvoering, [...] en medische verklaring (art. 2.43 en 2.49 Wet BRP)2, de verschijningplicht ingezet en gehandhaafd?
Het kabinet heeft op grond van de Actieagenda Schadelijke Praktijken 2020–2022 verschillende maatregelen genomen om huwelijksdwang eerder en beter in beeld te krijgen, te stoppen en duurzaam op te lossen. Zo zijn er stappen gezet naar goede voorlichtingsbijeenkomsten door sleutelpersonen binnen risicogroepen en is er een routekaart schadelijke praktijken ontwikkeld voor gemeenten om zorg te dragen voor een betere ketenaanpak op het gebied van preventie en signalering. Zoals in de eerdergenoemde Kamerbrief gedeeld, onderneemt het kabinet vervolgstappen om de aanpak van schadelijke praktijken (waaronder huwelijksdwang) verder te verstevigen en te verduurzamen.8 Zo zet bijvoorbeeld het kabinet met het Meerjarenplan Zelfbeschikking 2022–2025 in op het bevorderen van zelfbeschikking binnen gesloten gemeenschappen en wordt met de Alliantie «Verandering van binnenuit» ingezet op het bewerkstelligen van een normverandering binnen gesloten gemeenschappen waar schadelijke praktijken voorkomen en op deskundigheidsbevordering onder professionals. Ook wordt er ingezet op goed vindbare en laagdrempelige hulp, op een beter zicht op prevalentie en op het creëren van bewustwording onder slachtoffers en omstanders.
Er zijn ook op juridisch vlak mogelijkheden om huwelijksdwang tegen te gaan. Op grond van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht kunnen ouders en/of familieleden worden vervolgd wanneer zij zich schuldig maken aan huwelijksdwang. Aanvullend hierop is sinds 1 juli 2023 de Wet tegengaan huwelijkse gevangenschap van kracht. Hierdoor kunnen slachtoffers die gevangen zitten in een huwelijk hun partner via de rechter dwingen om mee te werken aan een (civiele en/of een religieuze) scheiding. Deze opties bieden het slachtoffer de mogelijkheid om zich los te wrikken van juridische afhankelijkheden wanneer zij te maken krijgen met vormen van dwang bij het aangaan en voortduren van een huwelijk. In het voorjaar van 2024 start een internationaal rechtsvergelijkend onderzoek door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum naar de mogelijkheden voor preventieve beschermingsbevelen bij vermoedens van schadelijke praktijken.
Afsluitend, de genoemde circulaire geeft los van de verschijningsplicht bij aangifte van vertrek in het geval dat iemand van het gezin blijft wonen op het adres, ook handvatten hoe kan worden omgegaan met vermoedens van huwelijksdwang. Zo wordt geadviseerd om dan een melding te doen bij Veilig Thuis. Ook kunnen gemeenteambtenaren en overige betrokken professionals voor steun en advies contact zoeken met Veilig Thuis, het Landelijk knooppunt huwelijksdwang en achterlating en met het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld bij vermoedens van huwelijksdwang. Er is tot dusver nog geen onderzoek gedaan naar de effectiviteit van de circulaire.
Wat is het beleid ten aanzien van vrouwen en meisjes die hun verblijfsvergunning of nationaliteit kwijtraakten als het gevolg van gedwongen uithuwelijking/achterlating? Bent u van mening dat indien vrouwen en meisjes tegen hun wil naar het herkomstland zijn teruggebracht of in het herkomstland zijn achtergelaten, zij recht hebben op terugkeer naar Nederland en herstel van hun verblijfsstatus of nationaliteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit waarborgen?
Ik deel de visie dat terugkeer naar Nederland en herstel van de verblijfsstatus of nationaliteit mogelijk moet zijn en dat is het ook. Oplossingen hiervoor zijn geborgd in regelgeving.
In paragrafen B1 en B9 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is beleid neergelegd voor deze situatie. Een persoon die zijn verblijfsrecht of zijn Nederlandse nationaliteit is kwijtgeraakt als gevolg van achterlating in het buitenland, vaak in verband met een gedwongen huwelijk, kan zich wenden tot de Nederlandse overheid, doorgaans de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging, met een verzoek om hulp bij terugkeer naar Nederland. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) beoordeelt het verzoek. In het geval de verblijfsvergunning is verlopen rekent de IND een te late indiening van een verzoek om verlenging niet toe aan de vreemdeling als deze zich zo snel als mogelijk tot de Nederlandse overheid heeft gewend, waarbij rekening wordt gehouden met de moeilijkheden die de achterlating voor de vreemdeling met zich mee heeft gebracht.
Daarnaast kan de vreemdeling, die in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning voor verblijf als familie of gezinslid, in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk (een zelfstandig verblijfsrecht) als de vreemdeling kan onderbouwen dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor hij/zij blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen. De IND houdt bij de beoordeling rekening met de situatie van de vreemdelingen en hun kinderen, die tegen hun wil en dikwijls zonder identiteits-en verblijfsdocumenten in het land van herkomst zijn achtergelaten. Een gedwongen uithuwelijking is daarbij een zwaarwegende factor.
De situatie dat betrokkene de Nederlandse nationaliteit is kwijtgeraakt doet zich uitsluitend voor bij zeer langdurig verblijf buiten Nederland, Curaçao, Aruba, Sint-Maarten en de Europese Unie (inmiddels is de termijn hiervoor 13 jaar) en in de situatie dat betrokkene ook over een andere nationaliteit beschikt. Het verlies van de Nederlandse nationaliteit kan gestuit worden door het tijdig aanvragen van een Nederlands paspoort. Dat kan in het geval van een gedwongen huwelijk en achterlating problematisch zijn.
Herstel van de Nederlandse nationaliteit kan, afhankelijk van de situatie, mogelijk zijn via optie of naturalisatie. Er zijn in dat geval drie mogelijkheden:
Hebben deze vrouwen recht op rechtsbijstand ten behoeve van de besluitvorming over hun terugkeer en verblijfsstatus/nationaliteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Ja, deze vrouwen hebben recht op rechtsbijstand. Geschillen rondom nationaliteit en verblijfsvergunning die voortkomen uit huwelijksdwang of achterlating in het buitenland, zijn aan te merken als feitelijk en juridisch ingewikkelde geschillen. Deze geschillen, die in de regel via een procedure op een ambassade of consulaat starten, liggen bovendien in de Nederlandse rechtssfeer (artikel 12 lid 1 van de Wet op de rechtsbijstand).
Indien is voldaan aan de geldende inkomens- en vermogenseisen in de Wet op de rechtsbijstand, kan daarom door deze vrouwen aanspraak worden gemaakt op gesubsidieerde rechtsbijstand. Natuurlijke personen, zoals deze vrouwen, die behoefte hebben aan juridische bijstand in verband met een juridische/gerechtelijke procedure in het buitenland kunnen geen aanspraak maken op rechtsbijstand op grond van de Wet op de rechtsbijstand. Dergelijke geschillen vallen buiten de in de Nederlandse rechtssfeer liggende rechtsbelangen. Het kan echter wel zo zijn dat in het land waar die persoon zich bevindt een beroep op (een vorm van) rechtsbijstand kan worden gedaan.
Bent u bereid in uw nog in voorbereiding zijnde nota ter uitwerking van een feministisch buitenlands beleid het beleid ten aanzien van huwelijkse gevangenschap op te nemen als onderdeel van het mensenrechtenbeleid en belangenorganisaties te betrekken bij de formulering en uitvoering hiervan?
Het Nederlandse feministisch buitenlands beleid richt zich op het versterken van vrouwenrechten en het vergroten van gendergelijkheid wereldwijd, inclusief het aanpakken van de grondoorzaken van ongelijkheid. Het feministisch buitenlands beleid is van toepassing op de negen beleidsartikelen van de memorie van toelichting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, inclusief het mensenrechtenbeleid. Via dit beleid draagt het Ministerie van Buitenlandse Zaken indirect en direct bij aan het tegengaan van huwelijkse dwang via financiering, agendering en consulaire bijstand aan slachtoffers van schadelijke praktijken, waaronder huwelijksdwang.
Zo steunt het Sustainable Development Goal 5 (SDG5) -fonds bijvoorbeeld maatschappelijke organisaties die zich o.a. inzetten voor het verbeteren van familierecht ten behoeve van gelijke rechten voor vrouwen en meisjes, en toegang tot juridische bijstand. Daarnaast vraagt Nederland aandacht voor het thema huwelijksdwang in multilaterale fora, en – waar relevant – bilaterale dialoog. Daarnaast leveren de Nederlandse consulaire posten in het buitenland consulaire bijstand aan slachtoffers van huwelijksdwang, huwelijkse gevangenschap en achterlating en werken ze samen met het Landelijk knooppunt huwelijksdwang en achterlating voor een goede terugkeer van slachtoffers naar Nederland indien gewenst. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal zich langs deze lijnen blijven inzetten tegen huwelijksdwang.
De ANBI-status van Extinction Rebellion |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u ermee bekend dat Extinction Rebellion (Stichting Vrienden van XR) over een algemeen nut beogende instelling (ANBI)-status beschikt, zoals onder andere op de website en in de jaarverslagen van de organisatie zelf wordt vermeld?
Ja, in het ANBI-register op de website van de Belastingdienst zijn drie stichtingen vermeld met de naam Stichting vrienden van XR evenals de ingangsdata waarop de stichtingen als ANBI kwalificeren.
Kunt u aangeven welke belastingvoordelen Extinction Rebellion als gevolg hiervan heeft (gehad) en welke bedragen hiermee gemoeid zijn?
Omdat de Belastingdienst is gehouden aan de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan geen nadere informatie worden verstrekt over individuele instellingen.
Deelt u de conclusie dat onder andere het illegaal betreden van verboden terrein op Eindhoven Airport, het continu bezetten van de A12, het bekladden van het Havenbedrijf Rotterdam en het dreigen met kantoorsluitingen van Rabobank-filialen verwerpelijke acties zijn die geenszins van «algemeen nut» getuigen? Zo nee, waarom?
Om als ANBI te kunnen worden aangemerkt moet een instelling (onder meer) uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (ten minste 90%) het algemeen nut beogen. Het begrip «algemeen nut» is in de wet neutraal vormgegeven en wordt, zoals ook uit de jurisprudentie blijkt, neutraal getoetst. Dit is een belangrijke eigenschap van de ANBI-regelgeving, maar kan soms ongemakkelijk voelen als sprake is van gedrag van ANBI’s dat conflicteert met gangbare maatschappelijke waarden en opvattingen. Dit is echter inherent aan het neutrale karakter van de ANBI-regelgeving. Naar aanleiding van zorgen van Tweede Kamerleden de afgelopen jaren over zulk gedrag van ANBI’s, heeft mijn ambtsvoorganger een raadgevende commissie van deskundigen ingesteld om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn, al dan niet door aanpassing van ANBI-regelgeving, om het algemeen nut karakter beter tot uitdrukking te laten komen. Het rapport «Toezicht op algemeen nut» van deze raadgevende commissie biedt een waardevol inzicht in de maatschappelijke waarde van ANBI’s en de wijze waarop toezicht kan worden gehouden op ANBI’s zodat zij het algemeen nut (blijven) uitdragen. Het rapport bevat een lijst met 25 sets Kamervragen over gedrag van ANBI’s dat conflicteert met gangbare maatschappelijke waarden en opvattingen. Wat de casussen uit de Kamervragen gemeen hebben, is dat het doorgaans gaat om zaken waar de Belastingdienst niet op kan ingrijpen. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het rapport «Toezicht op Algemeen Nut» vindt het kabinet het belangrijk dat burgers die zich voor maatschappelijke doelen willen inzetten, voldoende keuze hebben en ook kunnen bepalen welke activiteiten van ANBI's zij wenselijk vinden. Tegelijkertijd vindt het kabinet het belangrijk om zich uit te spreken over wat het kabinet als wenselijk maatschappelijk gedrag ziet en dit uit te dragen. Daarom wordt langs verschillende lijnen gewerkt aan het bestrijden van ongewenst gedrag door maatschappelijke organisaties, zoals ANBI's. De grens van de vrijheid van ANBI’s om hun doelen na te streven ligt bij overtreding van de wet (of daar waar toepassing van de integriteitstoets binnen de ANBI-regeling in beeld komt) of daar waar een instelling door de rechter verboden wordt. Verdenkingen, niet-vervolgbare activiteiten of handelingen die simpelweg niet aansluiten bij eenieders overtuiging van wat behoort tot het «algemeen nut» zijn geen redenen om een instelling de ANBI-status te ontnemen.
Deelt u de mening dat het richting de samenleving niet te verantwoorden is dat een club die zich schuldig maakt aan dergelijke onwettige, maatschappij-ontwrichtende en vandalistische acties belastingvoordelen krijgt? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met de gronden waarop een ANBI-status kan worden ingetrokken?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat het voldoen aan integriteitseisen een voorwaarde is voor het verkrijgen en/of behouden van de ANBI-status en dat deze status kan worden ingetrokken indien een stichting niet (meer) aan deze integriteitseisen voldoet?
Ja.
Bent u ermee bekend dat de Belastingdienst aangeeft een instelling niet (langer) als ANBI te zien wanneer een‘een bestuurder, een leidinggevende, of een gezichtsbepalend persoon van de instelling is veroordeeld voor een misdrijf en het misdrijf is gepleegd in de hoedanigheid van de betrokkene, de veroordeling minder dan 4 jaar geleden plaatsvond en/of het misdrijf een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert»?2
Ja, dit is de hiervoor al genoemde integriteitstoets (artikel 5b, lid 8 AWR).
Bent u er tevens mee bekend dat een «gezichtsbepalend persoon» binnen de gehanteerde criteria van de Belastingdienst niet eens een juridische band zoals een dienstbetrekking met de ANBI hoeft te hebben?
Ja.
Deelt u de conclusie dat dit inhoudt dat de ANBI-status van Extinction Rebellion (Stichting Vrienden van XR) kan worden ingetrokken op basis van een veroordeling voor een misdrijf door één of meerdere betrokkenen bij acties van Extinction Rebellion? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst is gehouden aan de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en kan daarom geen nadere informatie verstrekken over individuele instellingen.
In het algemeen kan worden opgemerkt dat indien de instelling, een bestuurder, feitelijk leidinggevende of gezichtsbepalend persoon van de instelling zich in relatie tot de ANBI schuldig heeft gemaakt aan een in de ANBI-regeling genoemd misdrijf3, zoals haatzaaiing of het aanzetten tot geweld, de inspecteur – onder bepaalde voorwaarden – de ANBI-status niet verleent of intrekt (integriteitstoets). De Belastingdienst verkrijgt deze informatie niet automatisch, maar is daarvoor afhankelijk van externe partijen zoals het Openbaar Ministerie of de FIOD.
Met ingang van 2021 is de integriteitstoets binnen de ANBI-regeling uitgebreid en kan de inspecteur bij gerede twijfel over de integriteit van de instelling, een bestuurder van de instelling, een persoon die feitelijk leiding geeft aan de instelling of een voor de instelling gezichtsbepalende persoon verzoeken om een verklaring omtrent het gedrag (VOG) te overleggen. Indien de VOG niet binnen een termijn van zestien weken wordt verstrekt, bepaalt de ANBI-regeling dat de ANBI-status wordt ingetrokken of niet wordt verleend. Gerede twijfel bij de inspecteur kan onder andere volgen uit berichten in de media.
Hoeveel personen zijn de afgelopen vier jaar veroordeeld voor een misdrijf rond acties van Extinction Rebellion, waaronder het blokkeren van wegen (artikel 162 Wetboek van Strafrecht) en opruiing (Artikel 131 Wetboek van Strafrecht)?
De rechtspraak houdt niet bij hoeveel personen zijn veroordeeld voor misdrijven bij acties die verbonden zijn of georganiseerd zijn door specifieke organisaties.
Indien dit één of meerdere personen betreft, bent u dan bereid om over te gaan tot het intrekken van de ANBI-status? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst is gehouden aan de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en kan daarom geen nadere informatie verstrekken over individuele instellingen.
Bent u ermee bekend dat op grond van artikel 2:20 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde, door de rechtbank op verzoek van het openbaar ministerie verboden kan worden verklaard en ontbonden kan worden?
Ja.
Deelt u de mening dat dit artikel van toepassing kan worden verklaard op Extinction Rebellion? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Het is niet aan ons om deze afweging te maken. Artikel 2:20 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek schrijft voor dat het Openbaar Ministerie de rechtbank kan verzoeken een rechtspersoon verboden te verklaren of te ontbinden.
Het toenemende aantal explosies, welke meestal drugsgerelateerd zijn |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat er in de stad Rotterdam met regelmaat (bom)aanslagen plaatsvinden, meestal gerelateerd aan drugscriminaliteit?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat dit gewelddadige fenomeen zich in rap tempo over het land aan het verspreiden is?2
Ja, we zien een toename van het aantal incidenten ten opzichte van voorgaande jaren. We zien dit ook meer verspreid over het land voorkomen.
Kunt u een overzicht geven van alle explosies over het jaar 2023 en kunt u daarbij vermelden welke gerelateerd zijn aan drugs- en/of bendeoorlogen? Kunt u hier een gedetailleerd antwoord op geven?
Onderstaand vindt u een het meest actuele overzicht van alle explosies over het jaar 2023. De cijfers dateren uit 4 oktober jl. Het is op basis van deze cijfers niet mogelijk om een direct verband te leggen tussen deze explosies en drugs- of bendeoorlogen.
PL0100 Noord-Nederland
10
1
4
1
1
PL0600 Oost-Nederland
21
2
5
2
0
PL0900 Midden Nederland
40
5
13
4
0
PL1100 Noord-Holland
37
3
5
1
0
PL1300 Amsterdam
128
4
10
2
0
PL1500 Den Haag
46
3
2
1
0
PL1700 Rotterdam
149
1
9
4
0
PL2000 Zeeland West-Brabant
14
1
2
0
0
PL2100 Oost-Brabant
8
0
4
0
0
PL2300 Limburg
12
0
3
1
0
PL2600 Landelijke Eenheid
0
0
0
0
0
Wat is uw inzet om het geweldige fenomeen van bomaanslagen met wortel en tak uit te roeien? Kunt u hier een gedetailleerd antwoord op geven?
Mijn inzet is er altijd op gericht om dergelijke incidenten te voorkomen. Dit doen we onder andere door een langdurige, intensieve én gezamenlijke aanpak van de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. De politie zet opsporingscapaciteit in om de daders en opdrachtgevers op te sporen. We weten dat de daders vaak jong zijn en bereid om voor relatief weinig geld ernstige geweldsdelicten te plegen. Daarom willen we jonge aanwas voorkomen door integraal samen te werken en te investeren in de meest kwetsbare wijken van Nederland met de aanpak Preventie met Gezag. Daarnaast vraagt de aanpak van dit probleem een internationale samenwerking. Kern van het probleem is dat in Europa de legale productie en handel in zwaar en explosief vuurwerk op enig moment overgaat naar illegale handel en misbruik. De verschijningsvormen waarbij zwaar en explosief vuurwerk gebruikt wordt (denk aan aanslagen, plofkraken of bestoken van hulpverleners tijdens oud en nieuw) en de frequentie daarvan, verschillen per lidstaat. Mede om die reden geven niet alle landen dezelfde prioriteit aan dit onderwerp en kost het tijd om tot een gezamenlijke aanpak te komen en afspraken te maken. In EU verband blijven het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en ik de problematiek agenderen.
Bent u bekend met het feit dat in sommige wijken het er zelfs op lijkt dat de onderwereld de baas is en de autoriteiten nauwelijks nog grip hebben op de situatie? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ik deel de stelling dat de onderwereld in sommige wijken de baas zou zijn en de autoriteiten nauwelijks nog grip hebben op de situatie niet. We weten dat in sommige wijken de leefbaarheid onder druk staat. De politie werkt in deze wijken nauw samen met alle betrokken organisaties die in de wijken actief zijn.
Sinds mijn aantreden als Minister van Justitie en Veiligheid heb ik mij hard gemaakt om de georganiseerde en ondermijnende drugscriminaliteit in ons land een halt toe te roepen. Ik doe dit samen met alle relevante partners op lokaal, nationaal en internationaal niveau. Naast overheidspartijen zijn private partijen van groot belang om de drugscriminaliteit te bestrijden. De afgelopen periode hebben we gezamenlijk belangrijke stappen gezet in de aanpak, die draait om de vier strategische prioriteiten: voorkomen dat jongeren geronseld worden voor de drugscriminaliteit; verstoren van criminele netwerken en hun geldstromen; bestraffen van drugscriminelen en beschermen van potentiële slachtoffers zoals journalisten en officieren van justitie. Uw Kamer wordt twee keer per jaar geïnformeerd over de stand van zaken van de aanpak.
Bent u bekend met het schreeuwende tekort aan politieagenten? Zo ja, heeft u de bereidheid het voorbeeld van Zweden te volgen door in risicowijken het leger in te zetten om orde op zaken te stellen, bijvoorbeeld door te patrouilleren in wijken waar bomaanslagen heel normaal lijken te worden? Kunt u hier een gedetailleerd antwoord op geven?
Zoals ik ook in mijn halfjaarbericht3 aan uw Kamer heb gemeld leidt op dit moment in álle politieregio’s de druk op politiecapaciteit tot knelpunten. Dit verschilt overigens wel van plek tot plek. Maar omdat de politiecapaciteit per definitie schaars is betekent dit dat er altijd keuzes moeten worden gemaakt over de inzet van de politiecapaciteit. De politie werkt in risicowijken nauw samen met alle betrokken organisaties die in die wijken actief zijn.
Het handhaven van de openbare orde is een verantwoordelijkheid van de burgemeester. Onder gezag van de burgemeester worden primair afspraken gemaakt met politie en andere relevante civiele instanties over de wijze van handhaving. Indien de civiele capaciteit of expertise niet afdoende blijkt, kan aan Defensie een verzoek worden gericht om het leveren van bijstand van de Koninklijke Marechaussee of andere defensieonderdelen. Een dergelijk verzoek is ten aanzien van het patrouilleren in de betreffende wijken momenteel niet aan de orde. Gerelateerd aan de incidenten met explosieven wordt wel defensie-expertise ingezet bijvoorbeeld van de Explosieven Opruimingsdienst Defensie.
De toenemende online lhbti+-haat |
|
Bouchallikh , Lisa Westerveld (GL) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Tijd voor geweld tegen deze lui» over de toenemende online lhbti+-haat?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Wat vindt u van de bevindingen van het onderzoek dat op alle digitale platformen de vijandigheid richting lhbti+-groepen groeit en dat met name homo- en transfobie online razendsnel zijn toegenomen? Deelt u de mening dat een stijging van anti-transgeluid van 67 procent onacceptabel is?
Ik vind de bevindingen van dit onderzoek verontrustend. Ook in de online omgeving is geen plaats voor homo- en transfobie en andere haatzaaiende discriminatoire uitingen. Iedereen, dus ook de gehele lesbische, homoseksuele, bi+, transgender, intersekse en queer (lhbtiq+) gemeenschap, moet zichtbaar zichzelf kunnen zijn zonder (online) dreiging van wie dan ook. Iedere vorm van discriminatie is volstrekt ontoelaatbaar in onze samenleving. Het gevoel van onveiligheid dat hiermee gemoeid gaat veroorzaakt veel leed en dat is onacceptabel. Deze ontwikkelingen staan haaks op het Nederlands antidiscriminatie- en emancipatiebeleid waar Nederland voor staat.
Welke aantoonbaar succesvolle maatregelen zijn er beschikbaar om homo- en transfobie online en in de publieke ruimte te lijf te gaan? Wordt hier volop gebruik van gemaakt in Nederland en is dit succesvol geweest? Zijn deze maatregelen preventief of repressief?
Het kabinet vindt het belangrijk om discriminatie, waaronder homo- en transfobie, online en in de publieke ruimte tegen te gaan. Het kabinet voert een actief antidiscriminatie en emancipatiebeleid. In de Emancipatienota 2022–2025 heeft het kabinet een overzicht gegeven van de maatregelen die het kabinet neemt om de emancipatie van lhbtiq+ personen te stimuleren.2 Het Ministerie van OCW zet zich onder andere in op het verbeteren van welzijn, sociale acceptatie en sociale veiligheid van lhbtiq+ personen door samen te werken met gemeenten in
Nederland, de Regenboogsteden en met Regenboogprovincies. Op het punt van veiligheid zet dit kabinet in op discriminatierechercheurs, versterken van het politienetwerk «Roze in Blauw», aanpassingen in het curriculum van politieopleidingen en hogere straffen bij discriminerend geweld. Ook is op 28 september 2023 de aftrap geweest van «Ons voetbal is van iedereen» (OVIVI) 2.0. Dit is een gezamenlijk initiatief van de Ministeries van VWS, SZW, JenV en de KNVB, dat inzet op een effectieve aanpak van discriminatie en racisme in het voetbal waarbij racisme en discriminatie (zoals homofobe uitingen, gedragingen of spreekkoren) op en rond de voetbalvelden niet wordt getolereerd.
Het kabinet evalueert momenteel de maatregelen uit het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019–2022. Deze maatregelen richtten zich met name op de strafrechtelijke aanpak van discriminatie en het bevorderen van het gevoel van fysieke veiligheid bij de doelgroep. Daarnaast wordt in het voorjaar van 2024 een onderzoek opgeleverd dat inzicht zal geven in daders van geweld tegen lhbti personen. De uitkomsten van bovengenoemde trajecten zullen een belangrijke basis vormen voor het bepalen van de vervolginzet. De veiligheid van lhbtiq+ personen blijft onverminderd een aandachtspunt.
Daarnaast heeft het Kennisplatform Inclusief Samenleven (KIS) in 2022 onderzoek gepubliceerd over de Nederlandse aanpak van online discriminatie door verschillende stakeholders, waaronder de overheid.3 In het rapport worden verbeterkansen van deze aanpak, alsmede effectieve preventieve en repressieve maatregelen geïdentificeerd. Zo deed KIS de aanbeveling om voor meer bekendheid van het centrale meldpunt voor online discriminatie te zorgen: het Meld. Online Discriminatie (voorheen: Meldpunt internetdiscriminatie (MiND)).
Bij het Meld. Online Discriminatie kunnen slachtoffers van online strafbare discriminatoire content terecht. Indien hiervan sprake is, wordt door het meldpunt naar de internettussenpersoon bij wie deze content staat een verwijderverzoek gestuurd. Het Meld. Online Discriminatie heeft in 2023 concrete stappen gezet om de naamsbekendheid en vindbaarheid van het meldpunt te vergroten. Een voorbeeld hiervan is de naamswijziging van het meldpunt.
Ook benoemt KIS het gebruik maken van kunstmatige intelligentie als een kans voor verbeterde moderatie. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) is in het kader hiervan in 2023 een pilot gestart om te onderzoeken welke uitdagingen kleine en middelgrote sociale mediaplatformen ervaren in het modereren van hun content. Binnen deze pilot wordt bekeken of, en onder welke voorwaarden, kunstmatige intelligentie hier ondersteunend in kan zijn.
Ten slotte is de strafrechtelijke aanpak van discriminatie van belang. In de Aanwijzing discriminatie van het Openbaar Ministerie (OM) is vastgelegd dat dit discriminatieaspect als strafverzwarende omstandigheid in de eis van de Officier van Justitie dient te worden betrokken. Concreet betekent dit dat bij een ingrijpend strafbaar feit met een discriminatieaspect staat voorgeschreven dat de verdachte moet worden gedagvaard en dat het uitgangspunt bij de strafeis een strafverzwaring van 100% is ten opzichte van het uitgangspunt in de richtlijn van het betreffende commune delict.
Hoe groot is de verantwoordelijkheid van de platformen om tegen online lhbti+-haat op te treden? Vertrouwt u deze taken aan de platformen toe? Waarom wel of waarom niet? Welk toezicht wordt gehouden op de acties van platformen om de vrijheid en veiligheid van lhbti+»ers online te beschermen?
De internetsector speelt een belangrijke rol in het veilig houden van de online omgeving en in het bestrijden van de verspreiding van content die de veiligheid van burgers en instituties ondermijnt. Omwille van dit belang zet het kabinet in op een goede samenwerking met de internetsector. We treden in dialoog met verschillende departementen, OM, politie en de verschillende soorten aanbieders in de internetsector. Bijvoorbeeld via de «publiek-private samenwerking online content moderatie» (Procom).
Bovendien zijn er de afgelopen jaren allerlei nieuwe verplichtingen gekomen voor tussenhandeldiensten, waaronder online platformen, om de uitwassen van hun diensten aan te pakken. Het betreft onder meer de Digital Services Act (DSA). De Digital Services Act bevat zowel regels voor illegale content als een kader voor de omgang met zeer schadelijke content. Lhbtiq+-haat kan in potentie beide vormen aannemen. Wanneer er sprake is van illegale content dan worden online platforms bijvoorbeeld verplicht om gebruikers in staat te stellen om daar een melding van te doen. De DSA stelt een aantal eisen voor de zorgvuldige behandeling van die meldingen. Belangrijk in dit kader is dat een melding ertoe kan leiden dat het online platform kennis heeft van die inhoud. Zodra die kennis er is, moet het platform prompt handelen om de illegale inhoud te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken. Doet een online platform dat niet, dan kan dit resulteren in aansprakelijkheid. De DSA schrijft bovendien voor dat gebruikers de mogelijkheid moeten hebben om een klacht in te dienen over de afhandeling van hun melding. Verder moeten online platformen beleid hebben voor de omgang met gebruikers die frequent kennelijk illegale inhoud verstrekken.
Vanaf 17 februari 2024 geldt de DSA voor alle tussenhandeldiensten. Sinds 25 augustus jl. is de DSA reeds van toepassing op zogenaamde zeer grote online platformen en zeer grote online zoekmachines. Deze partijen moeten aan extra strenge zorgvuldigheidsverplichtingen voldoen, waaronder de verplichting om de zogenaamde systeemrisico's die voortvloeien uit hun diensten of algoritmes, te beoordelen en te beperken. Systeemrisco’s omvatten onder meer de verspreiding van illegale inhoud, zoals illegale haatzaaiende uitlatingen of content die werkelijke of voorzienbare negatieve effecten heeft op grondrechten, verkiezingsprocessen, de volksgezondheid, minderjarigen en gendergerelateerd geweld. Het is voorstelbaar dat er vormen van lhbtiq+-haat zijn die dusdanig ernstige vormen aannemen dat ze een systeemrisico vormen, en online platformen dus maatregelen moeten treffen om daar iets tegen te doen. Zie voor meer informatie het antwoord op vraag 6.
Welke verantwoordelijkheid ziet u voor uzelf weggelegd om dit tegen te gaan? Heeft u voldoende grip op online platformen om hierin op te treden?
Het toezicht over de DSA is verdeeld over de Europese Commissie en nationale toezichthouders. Het toezicht op de zeer grote online platformen en zeer grote online zoekmachines ligt voor wat betreft de bestrijding van systeemrisico’s bij de Europese Commissie. Voor het overige geldt dat de toezichthouder uit de lidstaat van vestiging bevoegd is.
De invoering van de DSA is een mooie stap, maar niet alomvattend. Voor een effectieve aanpak van online discriminatie, is inzet van veel partijen in onze samenleving nodig. Het kabinet en maatschappelijke partijen hebben in de afgelopen jaren een aantal belangrijke stappen gezet om het complexe probleem van ongewenst online gedrag beter in kaart te brengen en aan te pakken. De Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Justitie en Veiligheid (JenV), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en Langdurige Zorg en Sport hebben de Tweede Kamer op 22 februari een Kamerbrief4 gestuurd over online discriminatie, racisme en hate speech. In de brief is een inventarisatie gemaakt van lopend beleid en wordt benadrukt dat het kabinet de komende jaren inzet op een meer geïntegreerde, samenhangende en gestructureerde aanpak. Deze aanpak zal vorm krijgen aan de hand van de pijlers ondersteuning van slachtoffers, handhaving en wet- en regelgeving, preventie en bewustwording, betere registratie en onderzoek, zoals ook wordt opgeroepen in de aanbeveling van de Raad van Europa. Deze pijlers worden op dit moment uitgewerkt tot concrete acties door een interdepartementale werkgroep. Deze uitwerking vindt onder andere plaats door sessies met het veld over deze thematiek. Zo vinden er dit najaar bijvoorbeeld twee sessies plaats over de ondersteuningsbehoefte van slachtoffers van online discriminatie.
Tot slot is het kabinet bezig met het opstellen van een Versterkte Aanpak Online inzake extremistische en terroristische content. Hierover wordt uw Kamer binnenkort op nadere wijze geïnformeerd. Deze aanpak zal zich richten op de dialoog met de internetsector, wet en -regelgeving, de lokale aanpak en de internationale inzet.5 Tevens heeft de Minister van Justitie en Veiligheid recentelijk het WODC-onderzoek «rechts-extremisme op sociale mediaplatforms? Ontwikkelingspaden & handelingsperspectieven» verzonden.6 In dit waardevolle onderzoek worden handelingsperspectieven ten aanzien van de internetsector weergegeven. De aanbevelingen van dit onderzoek worden nader bestudeerd en gebruikt bij de Versterkte Aanpak Online inzake extremistische en terroristische content.
Welke voorschriften uit de Digital Services Act (DSA) en Digital Markets Act (DMA) voorzien in het bestrijden van online lhbti+-haat en het zonder uitleg verwijderen van lhbti+-content? Zijn deze voorschriften toereikend? Zo niet, op welk vlak moeten deze richtlijnen nog worden aangescherpt om de aanpak te verbeteren?
De DMA bevat geen specifieke regels betreffende lhtbi+-haat. Wel bevat de DSA een aantal regels die in dit kader van betekenis kunnen zijn. Deze zijn reeds gedeeltelijk beschreven in het antwoord op vraag 4.
Voor het zonder uitleg verwijderen van lhbtiq+-content is verder artikel 17 van de DSA relevant. Dit artikel schrijft voor dat online platformen bij het verwijderen van content een duidelijke en specifieke motivering moeten geven wanneer zij besluiten om informatie te verwijderen. Gebruikers moeten op grond van artikel 20 bovendien een klacht kunnen indienen over deze en andere moderatiebesluiten van online platforms. Wanneer lhbtiq+-haat de vorm van bijvoorbeeld strafbare haatzaaiing aanneemt, dan kan er op grond van artikel 16 melding van worden gemaakt bij het betreffende online platform. Die moet zo’n melding op tijdige, zorgvuldige, niet-willekeurige en objectieve wijze verwerken.
Relevant zijn mogelijk ook artikel 34 en 35 van de DSA, die uitsluitend gelden voor zogenaamde zeer grote online platformen- en zoekmachines. Deze partijen hebben maandelijks meer dan 45 miljoen actieve gebruikers in de Unie en moeten als zodanig zijn aangewezen door de Europese Commissie. Op grond van deze bepalingen moeten dergelijke partijen de zogenaamde systeemrisico’s die voortvloeien uit het ontwerp of uit de werking van hun dienst identificeren en beperken. Eventuele werkelijke of voorzienbare negatieve effecten op de uitoefening van grondrechten, zoals het grondrecht op non-discriminatie, of gendergeralateerd geweld kunnen een dergelijk systeemrisico vormen. Toezicht hierop ligt bij de Europese Commissie.
Zoals gezegd geldt de DSA sinds 25 augustus jl. voor de zeer grote online platforms en zeer grote online zoekmachines. Voor het overige wordt de DSA met ingang van 17 februari 2024 van toepassing. Het is dus nog te vroeg om uitspraken te doen over de vraag of deze voorschriften al dan niet toereikend zijn.
De DMA bevat regels over kernplatformdiensten die poortwachters verlenen of aanbieden aan zakelijke gebruikers en gaat dus niet over de wijze waarop online platformen omgaan met de inhoud van gebruikers.
Bent u het ermee eens dat, zolang het verdienmodel van online platformen gebaat is bij de aanzuigende werking van ophef, er voor deze bedrijven een perverse prikkel is om online haat ongecontroleerd te laten gaan of dit zelfs breder te delen? Is het inperken van dit verdienmodel daarmee ook een integraal deel van het Nederlandse emancipatiebeleid?
Het verdienmodel van online platformen is voor een belangrijk deel gebaseerd op de algoritmen die in de programmatuur gebruikt worden. Het is niet simpel om een algemeen oordeel te vellen over aanbevelingsalgoritmes. Voor veel mensen bieden deze algoritmes ook plezier en meerwaarde. Het internet is ook een plek om een gemeenschap en waardevolle informatie te vinden. Tegelijkertijd kunnen we onze ogen niet sluiten voor de negatieve effecten. Er kan inderdaad een prikkel zijn om content die veel reacties krijgt, breder te verspreiden.
In elk geval wordt in de DSA geregeld dat zeer grote online platformen en zeer grote online zoekmachines gebruikers de mogelijkheid moeten bieden om het aanbevelingsalgoritme uit te zetten (zie artikel 38 van de DSA). Zie ook antwoord 6 over de zogenaamde systeemrisico’s.
Binnenkort wordt aan de Tweede Kamer een algemene verkenning naar AI en lhbtiq+-emancipatie verzonden. Momenteel wordt gekeken hoe de uitkomsten hiervan in het emancipatiebeleid kunnen worden meegenomen. (Online) veiligheid is een van de maatschappelijke deelgebieden waar de verkenning naar kijkt.
Vindt u het, met oog op de groeiende onveiligheid voor lhbti+»ers online, essentieel om hun privacy en onherleidbaarheid zo goed mogelijk te borgen? Hoe weegt dit op tegen de anonimiteit van mensen die online haat en bedreigingen rondsturen?
Het kabinet vindt het van groot belang dat iedereen zich veilig voelt op het internet. Op dit moment is onze inzet en het beleid er vooral op gericht om het internet een veiligere plek te maken voor gemarginaliseerde groepen, waaronder de lhbtiq+-gemeenschap.
De Minister van BZK laat op dit moment een literatuurstudie uitvoeren naar welke aspecten van sociale media bijdragen aan de risico’s voor onze democratie. De rol van anonimiteit wordt daarin expliciet meegenomen. De Minister van BZK komt hiermee tegemoet aan een motie van het lid Gündogan. Begin 2024 wordt uw Kamer geïnformeerd over de resultaten van deze literatuurstudie.
Daarnaast coördineert de Staatssecretaris van BZK in samenwerking met het Platform voor de Informatiesamenleving (ECP) ook ethische begeleidingssessies met betrekking tot technologische hulpmiddelen die een rol spelen in de spanning tussen anonimiteit en zichtbaarheid op het internet. Gedurende deze sessies vindt er een dialoog plaats tussen wetenschappers, vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties en burgers, waarbij het ethische vraagstuk met betrekking tot het gebruik van technologie of technieken die anonimiteit of pseudonimiteit waarborgen en de effecten ervan op online discriminatie en haatzaaien wordt besproken.
Wat is uw appreciatie van de bevinding dat lhbti+-content en in het bijzonder content van transpersonen vaker wordt verwijderd op social media platforms? Wat is uw appreciatie van de bevinding dat het internet dankzij systemen met ingebouwde vooroordelen steeds conservatiever en daarmee onveiliger voor minderheden wordt? Ziet u mogelijkheden hier maatregelen tegen te treffen, bijvoorbeeld in EU-verband? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt het uiteraard belangrijk dat alle personen zich kunnen uiten op het internet, waaronder ook transgender personen. Uit het artikel van de Groene Amsterdammer waar de leden Westerveld en Bouchallikh naar verwijzen, blijkt niet hoe breed het probleem van het verwijderen van content van transgender personen speelt. Als dit fenomeen inderdaad wijdverspreid en systematisch is, is dat uiteraard een onwenselijke ontwikkeling.
In Europees verband spreekt het kabinet over dergelijke ontwikkelingen en de uitwisseling van best practices om (online) discriminatie tegen te gaan, zoals met de EU High Level Group on combating hate speech and hate crime. Verder verwijzen we naar het antwoord op vraag 5 over onze inzet op de aanpak van online discriminatie, racisme en hate speech en vraag 6 ten aanzien van het verwijderen van lhbtiq+-content.
Wat is de inzet van het kabinet om online haat tegen lhbti+-personen te voorkomen en te verminderen en op welke manier wordt gemeten wat het effect van dit beleid is?
De overheid is er in Nederland voor iedereen en streeft naar een inclusieve samenleving met gelijke rechten, kansen en vrijheden voor iedereen, ongeacht genderidentiteit, seksuele oriëntatie, ideologie, kleur, religie, beperking etc. Met de blik op de toekomst gericht is het essentieel om de voedingsbodem voor lhbtiq+-haat weg te nemen. We verwijzen naar het antwoord op vraag 5 voor onze inzet op de aanpak van brede online discriminatie, racisme en hate speech.
Een overzicht van alle maatregelen gericht op de emancipatie van lhbtiq+ personen is opgenomen in de bijlage bij de Emancipatienota 2022–2025.7 Algemene maatregelen gericht op het vergroten van de acceptatie en het verkleinen van vooroordelen dragen (op termijn) ook bij aan een veiligere online omgeving voor lhbtiq+ personen.
Verder zet het kabinet zich ook in op preventief beleid om de online wereld veiliger te maken, ook voor lhbtiq+ personen. OCW stimuleert, vanuit de mediabegroting, de activiteiten van het Netwerk Mediawijsheid. Een kern van de activiteiten in het nieuwe meerjarenplan van 2024–2029 is de maatschappelijke opgave «samen sociaal online», om het online klimaat te verbeteren. Bij slachtoffers van bijvoorbeeld homo- of transfobie leidt het asociale klimaat tot een onveilig gevoel, maar ook bij omstanders. «Samen Sociaal Online» is het jaarthema van de Week van de Mediawijsheid, dit jaar van 10 tot en met 17 november.8 In de Week is het initiatief #hierniet gelanceerd, waarmee mensen en organisaties worden aangemoedigd om asociaal gedrag te normeren. De website bevat tips en handvatten om te gaan met asociaal gedrag online en kan ook worden doorgestuurd naar de «aanstichters» van dit gedrag.
Daarnaast vergoten we de bekendheid van het Meld. Online Discriminatie (voormalig Meldpunt Internetdiscriminatie/MiND), zodat mensen sneller melding zullen maken van online discriminatievormen. BZK is op dit moment bezig met een stelselherziening van de antidiscriminatievoorzieningen (adv’s). Deze voorzieningen bieden op een laagdrempelige manier bijstand aan burgers met discriminatie-ervaringen. In het huidige stelsel zijn deze adv’s op gemeentelijk niveau georganiseerd. Het nieuwe stelsel zal zorgen voor één centrale organisatie. Bezien zal worden of en hoe er in het nieuwe stelsel ook meer aandacht kan worden gegeven aan het tegengaan van online discriminatie.
Verder subsidieert JenV een project dat zich richt op het bewustmaken van jongeren op de negatieve effecten van hate speech, ze het te leren herkennen en hen handelingsperspectieven mee te geven in de praktijk. Ook wordt ingezet op onderzoek. In mei jl. is in de Monitor Online Veiligheid en Criminaliteit over het jaar 2022 door het CBS gepubliceerd. Uit deze monitor blijkt dat 2 procent van de Nederlanders zich online gediscrimineerd heeft gevoeld. Ongeveer een kwart daarvan noemde seksuele gerichtheid als discriminatiegrond. Voor de discriminatiegrond genderexpressie/genderidentiteit is dat percentage ongeveer 10 procent. Het kabinet houdt de ontwikkelingen in deze cijfers nauwlettend in de gaten.
Deelt u de zorgen dat deze online vijandigheid overslaat in meer agressie en intolerantie in de maatschappij? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen zet u om dit te voorkomen? Welke bronnen bevestigen de link tussen online haat en toenemende onveiligheid in het openbaar?
Deze zorgen delen deel ik zeker. De doorwerking van online gebeurtenissen op de offline leefwereld dient niet te worden onderschat. Uit onderzoek is bijvoorbeeld bekend dat acties online verstrekkende gevolgen heeft in de fysieke wereld (Online Ontspoord, Rathenau).
Uit bovengenoemde monitor Online Veiligheid van het CBS blijkt dat ruim een derde van de personen die online discriminatie ervoeren in 2022 problemen hebben of hebben gehad als gevolg van het voorval. Als het gaat om emotionele of psychische gevolgen gaf meer dan de helft van degenen die online discriminatie ervoeren aan dat ze daardoor minder vertrouwen in mensen hebben. Iets meer dan 30 procent voelt/voelde zich minder veilig.
Zoals in het antwoord op vraag 5 reeds genoemd wordt op dit moment de interdepartementale aanpak van online discriminatie geïntensiveerd.
Ziet u ook hoe sociale media door publieke figuren gebruikt worden om hun volgers impliciet op te hitsen tegen specifieke (organisaties die zich inzetten voor) lhbti+-personen? Bent u het er ook mee eens dat deze vorm van online aanzetten tot intimidatie aangepakt moet worden? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiertoe, bijvoorbeeld in EU-verband? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre publieke figuren sociale media gebruiken om hun volgers impliciet op te hitsen tegen specifieke (organisaties die zich inzetten voor) lhbti+ personen is mij niet bekend. Maar ik ben het met u eens dat online intimidatie verwerpelijk is en bestreden moet worden. Daartoe bestaan verschillende – ook door het Europese recht gecreëerde – mogelijkheden, waarop ik in de antwoorden op de vragen 3, 5, 6 en 10 ben ingegaan.
Het bericht 'Russische familie? Dan wordt een baan bij defensie heel lastig' |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Russische familie? Dan wordt een baan bij defensie heel lastig»?1
Ja.
Herinnert u zich uw beantwoording van schriftelijke vragen van de leden Boswijk en Krul over veiligheidsonderzoeken waarin u stelt dat Defensie geen beleid voert waarbij medewerkers met Russische banden (afkomst, familie, studie etc.) niet welkom zijn binnen de krijgsmacht?2 Hoe rijmt u dat met de drie gevallen die in het NRC-artikel worden genoemd waarbij het hebben van Russische (schoon)familie kennelijk een belangrijke, doorslaggevende reden was voor het besluit om de verklaring van geen bezwaar te weigeren of in te trekken?
Ja. Zie vraag 3
Hoe rijmt u de ervaringen van de personen die, blijkens het NRC-artikel, gedupeerd worden door een veranderde geopolitieke situatie, waar zij zelf geen invloed op hebben, met de schriftelijke beantwoording van Kamervragen waarin u uiteenzet dat feitelijke gedragingen van (aspirant-)defensiemedewerkers bepalend zijn bij de besluitvorming over het toekennen of weigeren van een verklaring van geen bezwaar?
Op grond van de Wet op de veiligheidsonderzoeken (Wvo) kunnen functies waarin een persoon de nationale veiligheid kan schaden, aangewezen worden als vertrouwensfuncties. Het veiligheidsonderzoek helpt de nationale veiligheid te beschermen. Defensie voert geen specifiek beleid ten aanzien van vertrouwensfunctionarissen met Russische banden. Over een individuele weigering of intrekking van een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) kan ik geen uitspraken doen.
Een veranderende geopolitieke situatie kan een rol spelen bij de uitvoering van de veiligheidsonderzoeken. Voorop staat dat ieder veiligheidsonderzoek maatwerk is.
Zijn er sinds 2021 meer defensiemedewerkers die hun verklaring van geen bezwaar zijn kwijtgeraakt omdat zij banden hebben met Rusland? Zo ja, hoeveel?
In het jaarverslag van beide diensten wordt gerapporteerd over het aantal uitgevoerde veiligheidsonderzoeken en het aantal weigeringen en intrekkingen van een VGB. Over individuele casuïstiek kan ik geen uitspraken doen.
Deelt u de mening dat externe factoren, zoals een veranderende geopolitieke situatie en ontwikkelingen in de betrekkingen van Nederland met andere landen, niet kunnen worden gerekend tot persoonlijke omstandigheden als er niet ook sprake is van feitelijke gedragingen van de individuele (aspirant-)defensiemedewerker? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2 en 3. Van belang is daarbij dat vanuit het veiligheidsonderzoek moet blijken of er voldoende waarborgen aanwezig zijn dat betrokkene onder alle omstandigheden de vertrouwensfunctie getrouwelijk zal vervullen.
Deelt u de mening dat het al dan niet meewegen van externe factoren in een veiligheidsonderzoek consequent moet gebeuren om het risico op willekeur uit te sluiten? Als in drie gevallen de externe omstandigheid van een agressief Rusland bepalend is voor de besluitvorming over de verklaring van geen bezwaar, zou dat dan ook in alle andere gevallen moeten worden toegepast en vice versa?
Over individuele casuïstiek kan ik geen uitspraken doen. Artikel 7, tweede lid, van de Wet veiligheidsonderzoeken bepaalt welke gegevens worden beoordeeld in het kader van een veiligheidsonderzoek.
Deelt u de mening dat de Nederlandse krijgsmacht, die staat voor respect, integriteit en veiligheid, mensen die niets te verwijten valt nooit mag uitsluiten omwille van enkel de afkomst van hun partner?
Nee. De partner en eventueel daarmee samenhangende kwetsbaarheden worden standaard meegenomen in het veiligheidsonderzoek. In algemene zin kan gesteld worden dat wanneer een veiligheidsonderzoek onvoldoende waarborgen oplevert dat een (kandidaat-)vertrouwensfunctionaris onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen, het belang van de nationale veiligheid prevaleert boven het persoonlijk belang van betrokkene.
Klopt het dat de AIVD en MIVD geen belastende feiten hebben gevonden in de veiligheidsonderzoeken naar de drie genoemde Rusland-experts, maar slechts «mogelijke risico’s» zien?
Over individuele casuïstiek kan ik geen uitspraken doen.
Hoe beoordeelt u de mening van inlichtingenexpert De Graaff dat Defensie door de drie personen met een Russische connectie niet in dienst te nemen of te houden «meer risicomijdend» opereert en spreekt van een «drama met Rusland als lachende derde en verder alleen maar verliezers: de Nederlandse staat die expertise misloopt, betrokkenen die niet de baan krijgen die ze graag willen»?
Zie het antwoord op vraag 7 en 8.
Waarom stoot Defensie waardevolle expertise over Rusland af vanwege «mogelijke risico’s», terwijl de dreiging van Rusland steeds groter is geworden en de behoefte aan expertise over dat land sinds 2014 alleen maar is toegenomen?
Zie het antwoord op vraag 7 en 8.
Deelt u de opvatting van inlichtingenexpert De Graaff dat voor hoogwaardige expertise over een vijandige natie je doorgaans aangewezen bent op mensen die binding hebben met die natie en die al gauw eenzelfde risicoprofiel hebben als de drie Rusland-experts van wie de verklaring van geen bezwaar is geweigerd of ingetrokken?
Zie het antwoord op vraag 7 en 8.
Klopt het dat de Baltische staten redelijk veel risico’s accepteren om hun aartsvijand Rusland te duiden? Bent u bereid de pro’s en contra’s te onderzoeken van de acceptatie van iets hogere risico’s als het gaan om personeel dat over waardevolle Rusland-expertise beschikt en Russische familiebanden heeft?
Ieder land, ook Nederland, maakt zijn eigen risicoanalyses. De Wvo dient ter bescherming van de nationale veiligheid bij het vervullen van een vertrouwensfunctie, waarbij ik wil benadrukken dat risico’s nooit tot nul gereduceerd kunnen worden. In algemene zin kan gesteld worden dat wanneer een veiligheidsonderzoek onvoldoende waarborgen oplevert dat een (kandidaat-)vertrouwensfunctionaris onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen, het belang van de nationale veiligheid prevaleert boven het persoonlijk belang van betrokkene.
Deelt u de mening dat als de diensten voldoende gegevens hebben kunnen beoordelen over de (aspirant-)defensiemedewerker en zijn/haar partner en niets ten nadele hebben gevonden, er geen wettige grond is om een verklaring van geen bezwaar te weigeren of in te trekken?
Ieder veiligheidsonderzoek betreft maatwerk. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat veiligheidsonderzoeken worden uitgevoerd op basis van de Wet op de veiligheidsonderzoeken (Wvo). Op basis van die resultaten kan worden beoordeeld of een VGB kan worden afgegeven, geweigerd of ingetrokken.
Gaat u naar aanleiding van het NRC-artikel de veiligheidsonderzoeken van deze drie individuele medewerkers opvragen en tegen het licht houden? Zo nee, waarom niet?
Zie vraag 15.
Als blijkt dat de weergave in het NRC-artikel correct is, bent u dan bereid om het besluit tot weigeren/intrekken van de verklaring van geen bezwaar in alle gevallen waarbij enkel een (in)directe familieband wordt genoemd als reden te heroverwegen en alle gedupeerde medewerkers te compenseren voor de door hen geleden schade en hen eerherstel te geven?
Nee. De AIVD en de MIVD leveren in ieder veiligheidsonderzoek maatwerk om binnen de kaders van de wet- en regelgeving VGB’s te verstrekken ter bescherming van de nationale veiligheid. Als een van de betrokkenen reden ziet om bezwaar of beroep aan te tekenen tegen een weigering of intrekking van het VGB dan kan binnen 6 weken schriftelijk bezwaar worden gemaakt tegen een besluit. Een onafhankelijke commissie geeft hierna een advies. Dit advies wordt betrokken bij het nemen van het besluit op bezwaar. Tegen dat besluit kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank. Tegen een uitspraak van de rechtbank staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Wat is uw reactie op het gegeven dat privacywaakhonden zich zorgen maken over de groei van het aantal particuliere camera’s die bij de politie zijn geregistreerd?1
Camerabeelden zijn van groot belang voor het opsporingsonderzoek en voor de rechtspraak. De afgelopen drie jaar waren er 5.500 strafzaken waarin camerabeelden een rol hebben gespeeld.2 Om die reden ben ik blij met de groei van het aantal particuliere camera’s dat bij de politie is geregistreerd.
Het grote aantal verkeerd afgestelde camera’s baart mij wel zorgen. Ik waardeer het dat privacywaakhonden zoals de Autoriteit Persoonsgegevens en Bits of Freedom hier aandacht voor vragen.
Kunt u toelichten hoe het proces werkt rondom het politieproject Camera in Beeld?
Camera in Beeld is een systeem van de politie waar burgers en bedrijven vrijwillig hun beveiligingscamera(’s) kunnen aanmelden. Dankzij deze informatie weet de politie per straat welke beveiligingscamera’s beschikbaar zijn. Als er een misdrijf is gepleegd, kan de politie camerabeelden gericht vorderen bij de eigenaren om de daders op te sporen.
Iedereen die een beveiligingscamera heeft, kan vrijwillig deelnemen aan het systeem Camera in Beeld. De politie stuurt een brief met de regels voor het juist afstellen van de camera. De politie stuurt jaarlijks een mail met de vraag of de gegevens die de camera-eigenaar heeft verstrekt nog kloppen. De registratie van de camera wordt verwijderd indien de camera-eigenaar niet reageert op de herinneringsmails van de politie.
In hoeverre kunnen beelden van particuliere camera’s worden opgevraagd die niet zelfstandig zijn aangemeld bij het project Camera in Beeld?
Een opsporingsambtenaar heeft op grond van artikel 126nda van het Wetboek van Strafvordering de bevoegdheid om camerabeelden te vorderen. Voorwaarde is dat het een verdenking van een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Voorbeelden daarvan zijn straatroof en seksueel geweld. Ook beelden van particuliere camera’s die niet zijn aangemeld bij het systeem Camera in Beeld, kunnen door een opsporingsambtenaar worden gevorderd.
Bij vordering dient de camera-eigenaar mee te werken aan het verstrekken van de camerabeelden. Het opzettelijk niet voldoen aan een vordering is strafbaar.3 Artikel 126nda, tweede lid Sv noemt een aantal uitzonderingen. Een voorbeeld daarvan is een vordering die is gericht tegen de verdachte. Dat is niet toegestaan.4
In hoeverre klopt volgens u de bewering dat er een landelijk dekkend cameranetwerk ontstaat en hoe wenselijk is dat volgens u?
Een landelijk dekkend cameranetwerk suggereert dat de gehele openbare ruimte in beeld wordt gebracht en dat je nergens in Nederland over straat kan zonder te worden gefilmd. Dit is nu niet het geval en ik ben van mening dat het een onwenselijk toekomstbeeld is. Ik acht het derhalve van belang dat camera-eigenaren er blijvend op worden gewezen dat zij hun camera moeten afstellen volgens de regels van de Algemene verordening gegevensbescherming, dan zal zo’n situatie ook niet ontstaan.
De Autoriteit Persoonsgegevens legt dat als volgt uit: de belangrijkste regel uit de Algemene verordening gegevensbescherming is dat de camera alleen de eigen bezittingen mag filmen. Het is dus niet toegestaan om eigendommen van anderen, zoals het huis of de tuin van de buren, of de openbare weg, zoals de stoep of parkeerplaatsen, te filmen.5
Het goed afstellen van een camera is daarom belangrijk. Zoals ik al meldde in mijn antwoord op vraag 2, wijst de politie alle deelnemers aan het systeem Camera in Beeld op de regels voor het juist afstellen van de camera.
Alleen in uitzonderlijke gevallen mag een camera doelbewust worden gericht op een gedeelte van het terrein van de buren of de openbare ruimte. De camera-eigenaar moet dan een beroep doen op één van zes grondslagen die de Algemene verordening gegevensbescherming noemt.6
Kunt u toelichten onder welke voorwaarden en bij welke delicten beelden van particuliere camera’s mogen worden opgevraagd?
Zie antwoord vraag 3.
Kan een particulier weigeren om de beelden te verschaffen? Zo nee, welke wettelijke bepaling ligt daaraan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u uitleggen in hoeverre de politie met de database «de regels omzeilt» wat betreft de benodigde toestemming van de burgemeester?
Een woordvoerder van Bits of Freedom beweert in het artikel in het Algemeen Dagblad dat de politie de regels omzeilt door beelden te gebruiken van camera’s die zijn opgehangen zonder toestemming van de burgemeester.7 Hier worden verschillende vormen van cameratoezicht door elkaar gehaald. Er is geen sprake van omzeiling van de regels.
Er bestaan verschillende vormen van cameratoezicht. De camera’s die staan geregistreerd in het systeem Camera in Beeld zijn camera’s die zijn geplaatst door particulieren of particuliere organisaties. Voor het plaatsen van dit soort camera’s is geen toestemming nodig van een overheidsinstantie. Wel moet een camera-eigenaar zich houden aan de regels van de Algemene verordening gegevensbescherming. Voorbeelden hiervan zijn particulieren die een camera hebben gericht op hun eigen voortuin of een bedrijf dat zijn eigen terrein in beeld brengt. In mijn antwoord op de vragen 3, 5 en 6 gaf ik aan dat een opsporingsambtenaar beelden van die camera’s mag vorderen.
Bij gemeentelijk cameratoezicht op grond van artikel 151c van de Gemeentewet speelt de burgemeester wel een rol. De gemeenteraad kan een burgemeester de bevoegdheid verlenen om voor een bepaalde duur camera’s in te zetten ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats. Een voorbeeld hiervan is een camera in een uitgaansgebied. Wanneer er concrete aanleiding bestaat dat die camerabeelden noodzakelijk zijn, kunnen deze beelden ten behoeve van de opsporing van dat strafbare feit worden verwerkt.
De politie kan voor de uitvoering van de politietaak (op grond van artikel 3 Politiewet) camera’s inzetten. Afhankelijk van het doel valt die inzet onder het gezag van de burgemeester of de officier van justitie. Zo valt de inzet van camera’s ten behoeve van ordehandhaving onder het gezag van de burgemeester. Inzet van camera’s ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving valt onder het gezag van de officier van justitie. Deze vorm van camera-inzet is altijd tijdelijk; zo lang als er aanleiding is voor cameratoezicht. Ook de inzet van camera’s in een specifiek opsporingsonderzoek valt onder het gezag van de officier van justitie (op grond van artikel 126g Wetboek van Strafvordering).
Hoe schat u de risico’s in dat particuliere camera’s worden gehackt en hoe rijmt u dat met het groeiende aantal camera’s?
Ik kan daar geen inschatting van maken. Zoals in het artikel in het Algemeen Dagblad wordt gesteld, zijn er geen precieze cijfers bekend. Een camera-eigenaar is zelf verantwoordelijk voor het aanpassen van wachtwoorden of het treffen van andere beveiligingsmaatregelen. Ik waardeer het dat de Autoriteit Persoonsgegevens en Bits of Freedom aandacht vragen voor dit risico.
In hoeverre klopt het dat particuliere camera’s eigenlijk de openbare weg niet mogen filmen, en dat dit dus in feite onrechtmatig materiaal is?
De Algemene verordening gegevensbescherming is van toepassing als iemand delen van de openbare ruimte filmt voor beveiligingsdoeleinden. Dit kan een onrechtmatige verwerking in de zin van de Algemene verordening gegevensbescherming opleveren. De officier van justitie bepaalt vervolgens of het bewijsmateriaal wel of niet wordt ingebracht in de strafzaak. De rechter oordeelt uiteindelijk welk belang het zwaarst weegt: het belang van waarheidsvinding of het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Kan de Minister in deze context ook reflecteren op de 1,2 huishoudens met een deurbel met camera?2 In hoeverre mag er bijvoorbeeld door de politie gebruik worden gemaakt van beelden die zijn gemaakt met deze camera’s?
Voor een deurbel met camera gelden dezelfde regels als voor een beveiligingscamera. Ook deze moeten juist worden afgesteld volgens de regels van de Algemene verordening gegevensbescherming. Op grond van artikel 126nda van het Wetboek van Strafvordering mag een opsporingsambtenaar de camerabeelden die zijn gemaakt met een deurbel vorderen.
Kunt u reflecteren op hetgeen het programma Radar vermeldt hierover, dat een camera gericht op de openbare weg in strijd is met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op vraag 9.
Recherchebureaus die zonder vergunning onderzoek doen |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent het bericht «Recherchebureaus doen onderzoek zonder vergunning – ook naar Khadija Arib – met goedkeuring van Justitie»?1
Ja.
Hoeveel recherchebureaus hebben het afgelopen jaar tijdelijk zonder vergunning gewerkt? Hoe lang hebben zij gemiddeld zonder vergunning gewerkt?
Justis kon voor ongeveer 20 recherchebureaus in het afgelopen jaar geen besluit nemen over de verlenging van hun vergunning voordat de geldigheidsduur van de vergunning afliep. Voor deze periode heeft Justis een tijdelijke regeling in het leven geroepen. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Is het in het verleden vaker voorgekomen dat vanwege achterstanden bij de vergunningverlening recherchebureaus tijdelijk zonder vergunning hebben gewerkt? Zo ja, hoe vaak is dit de afgelopen vijf jaar gebeurd? Wat waren de gevolgen voor de activiteiten van die recherchebureaus? Zo nee, hoe komt het dat daar dit jaar voor het eerst sprake van is?
Hoewel Justis in het verleden weleens te kampen heeft gehad met een hoge werkvoorraad, is niet eerder voorgekomen dat er een tijdelijke regeling is getroffen wat betreft de verlenging van de vergunningen. De reden van de achterstand was een personeelstekort bij Justis.
Is er sprake van een «tijdelijke regeling» die inhoudt «dat een vergunning waarvan tijdig verlenging is aangevraagd zijn geldigheid niet verliest totdat [onderdeel van Justitie,red.] een beslissing op de aanvraag voor verlenging heeft genomen»? Zo ja, hoe luidt die tijdelijke regeling, wie heeft die vastgesteld, waar is die regeling te vinden, hoe zijn de recherchebureaus daarvan op de hoogte gesteld en wat is de juridisch grondslag van die regeling? Zo nee, op grond waarvan mogen die recherchebureaus dan toch doorwerken en waarom is die grond rechtsgeldig?
Met het woord «regeling» wordt in dit geval bedoeld dat er een voorziening is getroffen voor de bedrijven die door de achterstanden bij Justis in de knel dreigden te komen met hun vergunning. Justis heeft hen toegestaan door te werken tot op het moment waarop een beslissing op het verzoek om verlenging van de vergunning is genomen. Dit is bekend gemaakt aan de aanvragers die het betreft, aan de Korpschef van de politie (belast met het toezicht op deze bedrijven) en aan de branchevereniging. Verder is een bericht op de website van Justis geplaatst. De tekst luidt als volgt:
«Momenteel heeft het team Wet particuliere beveiligingsorganisaties (Wpbr) van Justis te maken met achterstand in de verwerking van aanvragen. Er wordt hard gewerkt om de achterstand in te halen maar dit duurt langer dan gepland. Om die reden is er een tijdelijke regeling voor aanvragen die zien op een verlenging van een vergunning. De regeling houdt in dat een vergunning waarvan tijdig verlenging is aangevraagd zijn geldigheid niet verliest totdat Justis een beslissing op de aanvraag voor verlenging heeft genomen. In de praktijk mogen bedrijven die onder deze tijdelijke regeling vallen hun werkzaamheden dus voortzetten na de einddatum van de oude vergunning.»
De mededeling op de website is juridisch te duiden als een gedoogverklaring. De getroffen voorziening is onder de gegeven omstandigheden verantwoord geacht. Er was sprake van een achterstand bij de verwerking van aanvragen tot verlenging van de vergunning, waarvan ondernemers niet het slachtoffer behoorden te worden. Voorzien was bovendien dat het zou gaan om een korte (overbruggings)periode van enkele maanden, waarbij de vergunning geldig is voor de duur van 5 jaar en verlengd kan worden voor wederom een duur van 5 jaar. Aanvragers van de vergunning die te maken kregen met een overschrijding van de beslistermijn, konden aan de mededeling op de website de verwachting ontlenen dat justitie de eigen achterstand bij de verwerking van aanvragen tot verlenging van vergunningen niet aan hen zou tegenwerpen en dat zij konden voortgaan met hun werkzaamheden. Om ieder misverstand te voorkomen, heeft Justis aan de betrokken bedrijven inmiddels expliciet vergunning verleend voor de periode tussen expiratie van de oude vergunning en de ingangsdatum van de nieuwe vergunning.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde experts dat recherchebureaus van wie de vergunning is verlopen niet via een gedoogbesluit alsnog mogen doorwerken alsof zij een vergunning hebben? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 4. De bedrijven waar het om gaat hebben er vanwege de gedoogverklaring gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat zij konden voortgaan met de werkzaamheden.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde hoogleraar staats- en bestuursrecht van de Universiteit Leiden dat als een recherchebureau zonder vergunning toch doorgaat met werken dat dat onrechtmatig is jegens degene op wie de onderzoeksactiviteiten zich richten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Die mening deel ik niet. Ik verwijs naar mijn antwoorden op vraag 4 en 5. Zoals ik daar heb aangegeven was beoogd vergunning te verlenen en hebben de betrokken bedrijven erop mogen vertrouwen dat zij konden doorwerken. Daarnaast is de periode die ligt tussen oude en nieuwe vergunning inmiddels gedekt met een aanvullende vergunning.
Wat moeten recherchebureaus doen met gegevens die zij zonder vergunning hebben vergaard?
Gelet op de antwoorden op vraag 4, 5 en 6 ben ik van mening dat deze vraag niet aan de orde is. Bedrijven hebben er op mogen vertrouwen dat zij in de periode die is gelegen tussen de oude en nieuwe vergunning konden doorwerken. Zoals ik bij vraag 4 aangaf, heeft Justis daarnaast, om ieder misverstand te voorkomen, expliciet vergunning verleend voor de periode tussen expiratie van de oude vergunning en de ingangsdatum van de nieuwe vergunning.
Hoe kan achteraf worden of een recherchebureau informatie over iemand heeft vergaard?
Ik neem aan dat in deze vraag een woord ontbreekt en de bedoeling van de vraag is hoe achteraf «bepaald» kan worden of een recherchebureau informatie over iemand heeft vergaard. Gelet op de antwoorden op vraag 4, 5, 6 en 7 ben ik van mening dat deze vraag niet aan de orde is.
Acht u het mogelijk dat als een recherchebureau onderzoek baseert op informatie die tenminste gedeeltelijk zonder vergunning is vergaard, daarmee het hele onderzoek onrechtmatig kan zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven mochten de desbetreffende recherchebureaus doorwerken gezien het gedoogbesluit, zie mijn antwoorden op vragen 4, 5, 6 en 7.
Worden recherchebureaus al getoetst of zij de rechten van beschuldigden waarborgen, met name beschuldigden via anonieme klachten? (zoals genoemd in de motie Gündogan/Omtzigt, Kamerstuk 36 410, nr. 72) Zo ja, hoe dan en op grond waarvan? Kan het schenden van die rechten leiden tot gevolgen voor die recherchebureaus, waaronder het intrekken van een vergunning? Hoe gaat u dit handhaven? Zo nee, wat staat er dan wel in de vergunningsvoorwaarden ten aanzien van het waarborgen van rechten van beschuldigden?
De recherchebureaus hebben een vergunning nodig van Justis. Tevens moeten de recherchebureaus zich houden aan de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus en de onderliggende lagere regelgeving. De handhaving van deze wet is belegd bij de politie. De recherchebureaus moeten op een juiste en integere manier omgaan met de persoonsgegevens waar zij de beschikking over krijgen. Dit wordt geregeld in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), deze wet is voor onderzoeksbureaus aangevuld met de Privacygedragscode van de Nederlandse Veiligheidsbranche. Wanneer een recherchebureau in strijd handelt met wat in het maatschappelijk verkeer van een goed recherchebureau mag worden verwacht, kan de vergunning ingetrokken worden.
Het Woo-verzoek mbt het noodbevel van de Driehoek Den Haag aangaande de demonstratie van Famers Defense Force van 29 juni 2023 |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het besluit van de burgemeester van de gemeente Den Haag van 18 september 2023, met het kenmerk 236381, waarbij de burgemeester van de gemeente Den Haag heeft beslist om enkele documenten (gedeeltelijk) openbaar te maken die verband houden met de door Stichting Farmers Defence Force op 29 juni 2023 georganiseerde demonstratie bij het parlementsgebouw?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het noodbevel van de burgemeester van de gemeente Den Haag van 29 juni 2023, zonder kenmerk, waarbij de burgemeester van de gemeente Den Haag heeft bevolen dat personen die zich buiten de gemeente Den Haag bevinden en zich door hun vervoersmiddelen, meegebrachte voorwerpen, uitingen en gedragingen manifesteren als personen die met een tractor of ander zwaar materieel actie willen voeren in gemeente Den Haag, zich met hun voertuigen uit de gemeente Den Haag verwijderd moeten houden of, als zij zich reeds in de gemeente Den Haag ophouden, zich onmiddellijk uit de gemeente Den Haag moeten verwijderen of zich moeten verplaatsen naar een door de politie aan te wijzen locatie?2
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van de betoging van 29 juni 2023, gericht tegen het stikstofbeleid, die plaatshad in de gemeente Den Haag en is georganiseerd door Stichting Farmers Defence Force?3
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van de omstandigheid dat de betoging aanvankelijk zou plaatshebben bij het parlementsgebouw in Den Haag aan de Bezuidenhoutseweg 67 (2594 AC), terwijl de deelnemers aan de betoging zonder dat daarvoor aanleiding bestond door of vanwege de burgemeester van de gemeente Den Haag, al dan niet op basis van het noodbevel, zijn gelast om zich niet op te houden bij het parlementsgebouw, maar te begeven naar het Malieveld in Den Haag aan de Koningskade 64 (2596 AA), met aanzegging van politiegeweld als de last niet zou worden nageleefd?
Ik ben bekend met het gegeven dat Farmers Defence Force heeft opgeroepen om op 29 juni jongstleden actie te voeren bij het tijdelijke parlementsgebouw in Den Haag. Ook heb ik kennisgenomen van de aanwijzing van de burgemeester van de gemeente Den Haag aan de betogers om te betogen op het Malieveld, in plaats van bij het parlementsgebouw.
Vindt u dat uit de (gedeeltelijk) openbaar gemaakte documenten voortvloeit dat de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal zich actief heeft gemengd in de wording van het in de derde vraag genoemd noodbevel, althans de in de vierde vraag genoemde last en, zo ja, waarom wel of, zo nee, waarom niet?
Uit de documenten die bij deze vragen zijn gevoegd, volgt dat met de voorzitter van de Tweede Kamer is gesproken over het scenario dat de demonstratie van 29 juni 2023 het Kamerdebat zou verstoren. Dat hierover is gesproken met de voorzitter van de Tweede Kamer is niet vreemd. De voorzitter draagt immers verantwoordelijkheid voor het handhaven van orde in de Tweede Kamer. Uit de informatie die mij ter beschikking staat, blijkt niet dat de voorzitter zich actief heeft gemengd in besluitvorming over de facilitering of de bestuurlijke handhaving van de demonstratie.
Vindt u dat uit de (gedeeltelijk) openbaar gemaakte documenten voortvloeit dat de burgemeester van de gemeente Den Haag een beleid hanteert op grond waarvan bij betogingen in de gemeente Den Haag geen (landbouw)trekkers mogen worden gebruikt, anders dan één of twee statische (landbouw)trekker(s), die kunnen dienen als symbool en, zo ja, waarom wel of, zo nee, waarom niet?
Uit het bijgevoegde verslag van de lokale driehoek Den Haag volgt inderdaad dat de gemeente Den Haag een algemene beleidslijn heeft geformuleerd ten aanzien van demonstraties met tractoren. Een standaard beleidslijn ontslaat een gemeente echter niet van haar verplichting een demonstratie te beoordelen op basis van een individuele afweging. Ik treed niet in een beoordeling van dergelijke afwegingen. De burgemeester legt daarover desgewenst verantwoording af aan de gemeenteraad.
Vindt u, ongeacht het antwoord op de zesde vraag, wenselijk en verenigbaar met de Grondwet dat de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal zich actief mengt in aangelegenheden die op grond van de wet niet hem, maar de burgemeester van de gemeente Den Haag aangaan en, zo ja, waarom wel of, zo nee, waarom niet?
Het faciliteren en in goede banen leiden van een demonstratie in de gemeente Den Haag is een bevoegdheid van de burgemeester van die gemeente. De voorzitter van de Tweede Kamer komt ter zake geen bevoegdheden toe.
Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 5.
Vindt u, evenals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM),4 dat de organisator van een betoging of de deelnemers aan een betoging, met betrekking tot die betoging in beginsel zelfstandig een tijd, plaats en uitingswijze mogen kiezen en, zo ja, waarom wel of, zo nee, waarom niet?
Het demonstratierecht gaat uit van de vrijheid van demonstranten om in beginsel zelf te bepalen waar, wanneer en hoe zij demonstreren. Dat neemt niet weg dat de bevoegde burgemeester op grond van de Wet openbare manifestaties indien noodzakelijk voorschriften of beperkingen kan verbinden aan een demonstratie, die betrekking hebben op de plaats, het moment en de wijze waarop gedemonstreerd mag worden.
Vindt u dat betogingen, in het bijzonder die welke betrekking hebben op onderwerpen die het parlement aangaan, in beginsel moeten kunnen plaatshebben bij het parlementsgebouw en, zo ja, waarom wel of, zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 8, hebben demonstranten in beginsel de vrijheid om zelf te bepalen waar zij demonstreren. Het is aan de burgemeester van de gemeente Den Haag om te beoordelen of een demonstratie kan plaatsvinden bij het parlementsgebouw. Uit het demonstratiebeleid van de gemeente Den Haag volgt dat de fysieke buitenruimte voor het tijdelijke parlementsgebouw aan de Bezuidenhoutseweg 67 beperkt is, mede vanwege de aanwijzing van het (zeer drukke) Anna van Buerenplein als veiligheidsrisicogebied.5 Dit kan betekenen dat onder omstandigheden zal moeten worden gekeken naar andere mogelijkheden om in de (betrekkelijke) nabijheid van deze locatie op een veilige manier te demonstreren. Elke demonstratie wordt door het lokale gezag op zichzelf beoordeeld. In overleg met de organisatie zal door het lokale gezag worden bezien op welke locatie de betreffende demonstratie zo veilig mogelijk kan plaatsvinden, met het door de organisatie gewenste aantal deelnemers. Hierbij zal het lokale gezag steeds de feiten en omstandigheden van het moment betrekken.
Vindt u dat de enkele omstandigheid dat een op grond van de wet vereiste vooraankondiging van een betoging ontbreekt, met zich meebrengt dat die betoging mag worden verboden of dat aan die betoging beperkingen mogen worden gesteld en, zo ja, waarom wel of, zo nee, waarom niet?
Een voorgenomen demonstratie moet op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening worden gemeld bij de gemeente middels een kennisgeving. Een tijdige kennisgeving stelt de burgemeester in staat een demonstratie zorgvuldig voor te bereiden door (voorzorgs)maatregelen te treffen om de demonstratie te faciliteren of door indien noodzakelijk voorschriften of beperkingen te stellen.
Dit betekent niet dat een niet-aangemelde demonstratie niet wordt beschermd onder het demonstratierecht. Het uitgangspunt is dat ook niet-(tijdig) aangemelde demonstraties in beginsel zoveel mogelijk moeten worden gefaciliteerd. Het ontbreken van een (tijdige) kennisgeving is dan ook niet zonder meer een reden om beperkingen te stellen of een demonstratie te verbieden.6 Het niet (tijdig) doen van een kennisgeving kan echter wel meebrengen dat eerder beperkingen worden gesteld door de burgemeester. Zonder relevante informatie aan de voorkant of vanwege onvoldoende voorbereidingstijd, is de burgemeester mogelijk niet in staat passende (voorzorgs)maatregelen te treffen waardoor de veiligheid niet kan worden gegarandeerd of wanordelijkheden niet kunnen worden voorkomen.
Vindt u, evenals het EHRM,5 dat ook of zelfs betogingen, waarbij (landbouw)trekkers worden gebruikt, in beginsel vreedzaam zijn en bijgevolg onder het bereik vallen van het recht op vrijheid van meningsuiting en betoging, ofschoon dergelijke betogingen mochten resulteren in wegblokkades en, zo ja, waarom wel of, zo nee, waarom niet?
Het antwoord op de vraag of een actie onder de reikwijdte van het demonstratierecht valt, is afhankelijk van de specifieke situatie en is primair ter beoordeling aan het lokale gezag.
In algemene zin kan ik hierover het volgende opmerken. Een demonstratie met trekkers (die resulteert in een wegblokkade) waarbij de gemeenschappelijke meningsuiting op de voorgrond staat, wordt in beginsel beschermd onder het demonstratierecht. Acties waarbij de gemeenschappelijke meningsuiting op de achtergrond raakt en waarbij andere elementen zoals fysieke dwang overheersen, zijn geen demonstraties (meer) in de zin van de Wet openbare manifestaties (Wom). Is wel sprake van een dergelijke demonstratie, dan geldt dat dit geen ongelimiteerd recht is. Op basis van de Wom kan het lokale gezag het demonstratierecht beperken als dat nodig is om de gezondheid te beschermen, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn bij (verkeers)onveilige situaties. Daar komt bij dat het recht om te demonstreren geen vrijbrief is voor het plegen van strafbare feiten, zoals een overtreding van de Wegenverkeerswet 1994.
Vindt u, evenals het EHRM,6 dat een wettelijk voorschrift of beleidsregel, op grond waarvan de organisator van een betoging of de deelnemers aan een betoginga priori een in beginsel vreedzame uitingsvorm wordt ontzegd, zonder dat ruimte wordt gelaten voor een afweging van de omstandigheden van het geval, in strijd is met het recht op vrijheid van meningsuiting en betoging en, zo ja, waarom wel of, zo nee, waarom niet?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 6 dient een burgemeester elke demonstratie op zijn eigen merites te beoordelen, mede op basis van kennis van de concrete situatie en de plaatselijke omstandigheden. Een vaste beleidsregel ontslaat een burgemeester dus niet van zijn of haar verplichting om een demonstratie te beoordelen op basis van een individuele afweging. Er moet ruimte zijn voor een afweging van de specifieke omstandigheden van het geval.
Vindt u dat het huidig wettelijk stelsel, op grond waarvan primair de burgemeesters van de betrokken gemeenten, die zijn benoemd door de Kroon en niet op democratische wijze zijn gekozen, bevoegd zijn om een betoging te verbieden en om aan een betoging beperkingen te verbinden, in overeenstemming is met het democratisch ideaal dat ten grondslag ligt aan het geheel van de fundamentele rechten en vrijheden,7 waaronder begrepen het recht op vrijheid van meningsuiting en betoging, welk ideaal ook op gemeentelijk niveau de norm behoort te zijn8 en, zo ja, waarom wel of, zo nee, waarom niet?
De burgemeester is voor de uitoefening van zijn of haar bevoegdheden verantwoording verschuldigd aan de gemeenteraad, een rechtstreeks gekozen volksvertegenwoordiger. De gemeenteraad is ook actief betrokken bij de benoeming van de burgemeester. De bevoegdheden van de burgemeester zijn ingekaderd door de democratisch gelegitimeerde (grond)wetgever, in onder meer de Grondwet, Gemeentewet en de Wom. Daarnaast zijn er in Nederland wel meer organen die niet (direct) gekozen zijn en bevoegdheden kunnen uitoefenen met betrekking tot grondrechten. Dat dergelijke organen volgens het democratische ideaal op democratische wijze zouden moeten zijn gekozen, is dus niet zonder meer het uitgangspunt van de (grond)wetgever. Ik zie ook niet in dat dat altijd het geval zou moeten zijn, omdat ook op andere wijze kan worden voorzien in een met voldoende (democratische) waarborgen omkleedde bevoegdheidstoedeling.
Het bericht ‘Na tientallen vrouwen, willen nu ook IS-mannen terugkeren naar Nederland’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Na tientallen vrouwen, willen nu ook IS-mannen terugkeren naar Nederland»?1
Ja.
Aangezien er volgens de laatste voortgangsbrief op dit moment 25 mannelijke uitreizigers vastzitten in Koerdisch Syrië is de vraag: zijn deze 25 mannen berecht? Hebben zij allen een dubbele nationaliteit? Is bij u bekend of zij vóór maart 2017 uitgereisd zijn?
In de vierde rapportage uitreizigers van 15 mei jl.2 is aangegeven dat er nog 25 volwassenen in Syrisch-Koerdische opvangkampen of detentie in de regio verblijven. Volgens de publieke cijfers van de AIVD is dit aantal op 30 september 2023 nog onveranderd.3 Deze 25 volwassenen betreffen zowel mannen als vrouwen.
In algemene zin kan ik ten aanzien van de strafrechtelijke onderzoeken aangeven dat het Openbaar Ministerie tegen alle onderkende uitreizigers een strafrechtelijk onderzoek is gestart. Daarvan heeft in de meeste gevallen de strafrechtelijke vervolging geen (inhoudelijke) aanvang genomen. Een aantal uitreizigers dat vastzit in Syrisch-Koerdische opvangkampen of detentie is in een eerder stadium bij verstek – dus buiten aanwezigheid van de verdachte – veroordeeld door de rechtbank. Er lopen op dit moment ook een tweetal hoger beroepzaken van uitreizigers die vastzitten. Deze hoger beroepzaken zijn voor onbepaalde tijd aangehouden, in verband met het aanwezigheidsrecht van de verdachte. Een uitreiziger die vastzit is onherroepelijk veroordeeld.
Ten aanzien van de nationaliteit kan ik aangeven dat een deel van de uitreizigers die zich op dit moment nog in de regio bevindt, een dubbele nationaliteit heeft. Van een deel van hen is het Nederlanderschap op basis van artikel 14, vierde lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap ingetrokken. Bij de overige uitreizigers is intrekking van het Nederlanderschap op dit moment (nog) niet mogelijk.
Het merendeel van de 25 uitreizigers in Syrisch-Koerdische opvangkampen of detentie is voor maart 2017 uitgereisd.
Zoals u begrijpt kan ik, mede omwille van AVG, verder niet ingaan op individuele casuïstiek.
Kunt u aangeven of er op dit moment zaken lopen van verdachten met een Nederlandse nationaliteit? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 2.
Wat doet Nederland om het bewijs tegen deze terrorismeverdachten zeker te stellen?
Internationale bewijsvergaringsmechanismen spelen een cruciale rol in het verzamelen van bewijsmateriaal van terroristische en internationale misdrijven en dragen bij aan het voorkomen van straffeloosheid. Nederland steunt internationale bewijsvergaringmechanismen zoals het International, Impartial and Independent Mechanism (IIIM) en het UN Investigative Team to Promote Accountability for Crimes Committed by Da’esh/ISIL (UNITAD).
Bent u het met de stelling eens dat er voor terroristische daden een stevige straf past? Wanneer komt het het wetsvoorstel verhoging strafmaat deelname aan een terroristische organisatie naar de Kamer?
Alhoewel het uiteraard aan de rechter is om in een individuele strafzaak een passende en geboden straf op te leggen, ben ik in algemene zin van mening dat plegers van terroristische misdrijven inderdaad stevig gestraft dienen te worden. In dit verband acht ik het van belang te melden dat een voorstel tot verhoging van het strafmaximum voor deelname aan een terroristische organisatie (artikel 140a van het Wetboek van Strafrecht) van 15 naar 20 jaar in voorbereiding is. Naar verwachting wordt dit wetsvoorstel voor het einde van het jaar aan uw Kamer gezonden.
Kunt u bevestigen dat u conform de motie-Laan-Geselschap (Kamerstuk 29 754, nr. 512) de Kamer vooraf betrekt als er voornemens zijn ten aanzien van het terughalen van Syriëgangers?
Conform motie wordt, net als bij eerdere politieke besluiten met betrekking tot het mogelijk overbrengen van uitreizigers naar Nederland4 en operaties waarbij uitreizigers daadwerkelijk naar Nederland zijn overgebracht5, uw Kamer hiervan in kennis gesteld.
Deelt u de mening dat in alle zaken van uitreizigers het Openbaar Ministerie (OM) nadrukkelijk zou moeten overwegen om naast een forse celstraf ook een Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel (GVM) uit de Wet langdurig toezicht te eisen, zodat wanneer de rechter deze maatregel oplegt levenslang toezicht mogelijk is?
Of in een individuele strafzaak een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel geëist zal worden, is ter beoordeling aan het Openbaar Ministerie op basis van de concrete omstandigheden van het geval. Of deze maatregel ook daadwerkelijk opgelegd wordt, is uiteraard aan de rechter. Ik treed verder niet in deze beoordeling.
Zoals in de derde rapportage uitreizigers6 uiteen is gezet, laat de praktijk zien dat de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als onderdeel van de Wet langdurig toezicht inmiddels in terrorismezaken wordt geëist en opgelegd.
In de informatiesystemen van de Rechtspraak en het Openbaar Ministerie wordt niet geregistreerd of een dergelijke maatregel is geëist dan wel opgelegd in strafzaken tegen uitreizigers, waardoor niet kan worden aangegeven hoe vaak deze maatregel is opgelegd.
Hoe vaak heeft het OM tot nu toe een maatregel op grond van de Wlt geëist in zaken waarin Islamitische Staat (IS)-uitreizigers terecht stonden en hoe vaak is zo’n maatregel door de rechter opgelegd?
Zie antwoord vraag 7.