Het bericht ‘Verdachte zaak-Maddie verbleef in Nederland’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Verdachte zaak-Maddie verbleef in Nederland»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Van wanneer tot wanneer verbleef Christian B., de verdachte in de moordzaak rond Madeleine McCann precies in Nederland?
De politie staat in contact met de Duitse politie in deze zaak. Er is sprake van een lopend strafrechtelijk onderzoek in het buitenland. Zoals bij u bekend, kan ik in het belang van het strafrechtelijke onderzoek geen inhoudelijke mededelingen doen over lopende strafzaken en kan ik ook geen nadere informatie verstrekken over de verdachte in deze zaak.
Welke informatie was bij de Nederlandse politie en/of andere autoriteiten bekend over deze Duitse veroordeelde pedofiel?
Zie antwoord vraag 2.
Wat heeft Nederland gedaan met de signalering van de Duitse autoriteiten? Kunt u dit in een tijdlijn uiteenzetten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft deze Duitse veroordeelde gevaarlijke misdadiger ook in Nederland strafbare feiten begaan? Zo nee, waar baseert u dit op? Zo ja, welke feiten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het mogelijk voor Nederlands veroordeelde zeden en of geweldsdelinquenten, om naar bijvoorbeeld de Verenigde Staten te reizen en daar te wonen of te verblijven?
Voor Nederlands veroordeelde zeden- en/of geweldsdelinquenten is het alleen mogelijk om Nederland te verlaten indien de rechter geen bijzondere voorwaarden en/of een vrijheidsbeperkende maatregel aan de straf heeft verbonden.
In mijn eerdere brieven van 20 februari 2019 en 20 november 2019 heb ik uiteengezet welke mogelijkheden het Nederlands strafrecht biedt om de bewegingsvrijheid (en daarmee het reisgedrag) van plegers van zedendelicten in te perken.2 Concreet gaat het om het verbod dat het recht om Nederland te verlaten vergaand beperkt, ter voorkoming van herhaling of ter bescherming van slachtoffers. Een dergelijke strafrechtelijke vrijheidsbeperkende voorwaarde kan worden verbonden aan bijvoorbeeld een schorsing van de voorlopige hechtenis, een voorwaardelijke veroordeling, een tbs met voorwaarden of een voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) en geldt voor de duur van de straf of maatregel. De Wet Langdurig Toezicht maakt sinds 1 januari 2018 mogelijk dat zedendelinquenten langdurig onder toezicht worden gesteld.
Of delinquenten het aan hen opgelegde voormelde locatiegebod en/of reisverbod naleven, wordt gecontroleerd door de reclassering. Hulpmiddelen daarbij zijn meldplichtgesprekken en een elektronische enkelband (die een melding genereert zodra een voorwaarde wordt overtreden). Ook het inleveren van het paspoort is mogelijk om de bewegingsvrijheid van een veroordeelde zedendelinquent in te perken, mits voldaan is aan de voorwaarden zoals geformuleerd in de Paspoortwet. De Minister die het aangaat kan in een concreet geval een verzoek indienen bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties om het paspoort van een veroordeelde zedendelinquent vervallen te laten verklaren.
In dit kader is het relevant te melden dat ik, naar aanleiding van de motie3 van Toorenburg op 13 maart 2019, over de mogelijkheden om het paspoort te markeren zoals in de VS gebeurt, het WODC de opdracht heb gegeven om internationaal te onderzoeken of meer te leren valt van ervaringen in andere landen.
Deelt u de mening dat Nederland al zijn handen vol heeft aan het in de gaten houden van Nederlandse pedofielen en misdadigers, en daarom ook niet nog eens ongecontroleerde toegang moet verschaffen aan pedofielen en misdadigers uit het buitenland?
In het Schengengebied bestaat vrij verkeer van personen, zonder grenscontrole. Dit betekent dat ook veroordeelden, waartegen geen beperkende maatregelen zijn opgelegd door de strafrechter, zich vrij mogen bewegen binnen de EU. Europese lidstaten zijn wel verplicht om een onherroepelijke veroordeling van een onderdaan uit een andere EU-lidstaat te melden aan de lidstaat waarvan betrokkene de nationaliteit heeft. Deze lidstaat is vervolgens verplicht deze meldingen op te nemen in het eigen nationale strafregister. Hierdoor krijgen lidstaten een overzicht van veroordelingen van hun onderdanen uitgesproken in een EU-lidstaat. Iedere lidstaat bepaalt vervolgens zelf welke preventieve maatregelen worden getroffen naar aanleiding van de geregistreerde veroordelingen. Zo wordt er in Nederland gewerkt met een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), waarmee personen die met kinderen willen werken preventief worden gescreend op (Europese) justitiële antecedenten.
Bent u bereid te regelen dat in het buitenland veroordeelde criminelen niet meer in Nederland mogen verblijven, niet tijdelijk en niet permanent, zeker niet als het om veroordeelden voor gewelds- en zedenmisdrijven gaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Onderzoek: dreiging door extreme afsplitsing van IS’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek: dreiging door extreme afsplitsing van IS»?1
Ja.
In het rapport van onderzoeksbureau NTA wordt gesteld dat de Hazimi-beweging als extremer geldt dan IS en dat de beweging naar schatting bijna honderd aanhangers telt in Nederland, herkent u dit beeld? Zo ja, wat is de actuele situatie rondom deze beweging en welke dreiging gaat ervan uit? Zo nee, waarom niet en wat gaat u hieraan doen?
Zoals reeds beschreven in Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) 45 gaan de volgelingen van de Saoedische geleerde Ahmed Umar al-Hazimi sneller over tot verkettering van andere moslims dan andere jihadisten.2 In die zin zijn zij extremer dan jihadisten die georiënteerd zijn op ISIS. Dat wil echter niet zeggen dat er ten opzichte van ISIS-aanhangers een hogere geweldsdreiging van Hazimi-aanhangers uitgaat. In DTN 45 is gesteld dat het aantal volgelingen van sheikh al-Hazimi in Nederland wordt geschat op enkele tientallen personen. Voor zover mij bekend is dat aantal sindsdien redelijk stabiel gebleven.
Is bij u bekend hoeveel Nederlandse oud-IS aanhangers zich hebben aangesloten bij de Hazimi-beweging? Zo ja, hoe verhoudt de Hazimi-beweging zich qua aantallen tot huidige de IS-beweging in Nederland? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om deze data op orde te krijgen?
Het is niet nauwkeurig aan te geven hoeveel voormalige ISIS-aanhangers nu gerekend moeten worden tot Hazimi-aanhangers. Zoals gesteld kunnen waarschijnlijk enkele tientallen jihadisten in Nederland gerekend worden tot volgelingen van sheikh al-Hazimi. Het totale aantal jihadisten in Nederland is, zoals vermeld in DTN 52, ruim vijfhonderd.3
Nuance door training en advies (NTA) stelt ook dat veel Hazimi-aanhangers over het hoofd worden gezien door lokale overheden, herkent u dit beeld? Wordt er op dit moment door lokale overheden beleid gevoerd ten aanzien van de Hazimi-beweging? Zo nee, waarom niet en wat wordt er momenteel concreet gedaan om dit op orde te krijgen?
De lokale, persoonsgerichte aanpak wordt ingezet wanneer er sprake is van radicalisering of extremistische uitingen door individuen. In casusoverleggen wordt een inschatting gemaakt van de risico’s en worden handelingsperspectieven en interventies met verschillende (lokale en landelijke) partners afgestemd en ingezet. Er is daarbij ook aandacht voor de specifieke ideologie die iemand aanhangt. Dit is ook het geval indien een persoon de Hazimi-ideologie aanhangt.
Onderzoeker Torre Hamming stelde in 2018 al dat de Nederlander Abu Asim al-Magribby een centrale rol speelt binnen de Hazimi beweging, herkent u dit beeld?2 Zo ja, welke rol speelt Abu Asim al-Magribby momenteel binnen de Hazimi beweging en in hoeverre spelen andere Nederlanders een rol in de internationale Hazimi-beweging? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om deze data op orde te krijgen?
Ik kan geen uitspraken doen over individuele personen. In algemene zin kan ik u melden dat personen en bewegingen die een dreiging vormen voor de nationale veiligheid nauwlettend in de gaten worden gehouden. Het OM, politie, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en andere betrokken organisaties zijn alert. Op de werkwijze van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten kan ik niet ingaan.
Het NTA stelt in hun onderzoek dat de Hazimi beweging online actief is op kanalen zoals Facebook en Telegram, herkent u dit beeld? Zo ja, hoe zien de online-activiteiten van de Hazimi-beweging eruit en bent u bereid maatregelen te nemen tegen (online) verspreiding van deze beweging? Zo nee, waarom niet?
Aanhangers van de Hazimi-beweging voeren dogmatische en ideologische discussies op jihadistische webfora. Op landelijk niveau zet de overheid zich in om terroristische en extremistische uitingen, zowel online als offline, geen vat te laten krijgen op de samenleving. Zo wordt er ingezet op een integrale multidisciplinaire aanpak van extremistisch en terroristisch gebruik van het internet. De Internet Referral Unit (IRU) bij de politie ondersteunt deze aanpak door het signaleren en het verzoeken tot verwijderen van jihadistische content.
Kan bij het eerstvolgende Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) specifiek worden ingegaan op de laatste ontwikkelingen rondom de dreiging van de Hazimi beweging? Zo nee, waarom niet?
Het DTN is een onafhankelijk product van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid. Het DTN vormt voor de NCTV en partners een leidraad voor het anticiperen op dreigingen en als communicatie-instrument voor het Nederlandse contraterrorismebeleid. Indien de ontwikkelingen daartoe aanleiding geven, zal in het DTN worden in gegaan op de Hazimi-beweging.
Het bericht dat er een dreiging is van een extreme tak van IS |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Hoe beoordeelt u de waarschuwing van een onderzoeksbureau dat lokale overheden het gevaar van de «Hazimi-beweging», een radicale tak van IS, onderschatten?1
Zoals reeds beschreven in Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) 45 gaan de volgelingen van de Saoedische geleerde Ahmed Umar al-Hazimi sneller over tot verkettering van andere moslims dan andere jihadisten. In die zin zijn zij extremer dan jihadisten die georiënteerd zijn op ISIS. Dat wil echter niet zeggen dat er ten opzichte van ISIS-aanhangers een hogere geweldsdreiging van Hazimi-aanhangers uitgaat.
De lokale, persoonsgerichte aanpak wordt ingezet wanneer er sprake is van radicalisering of extremistische uitingen door individuen. In casusoverleggen wordt een inschatting gemaakt van de risico’s en worden handelingsperspectieven en interventies met verschillende (lokale en landelijke) partners afgestemd en ingezet. Er is daarbij ook aandacht voor de specifieke ideologie die iemand aanhangt. Dit is ook het geval indien een persoon de Hazimi-ideologie aanhangt.
Is er een actueel beeld hoeveel aanhangers van deze beweging in Nederland actief zijn? Zo ja, hoeveel zijn dat er? Zo nee, waarom niet?
In DTN 45 is gesteld dat het aantal volgelingen van sheikh al-Hazimi in Nederland wordt geschat op enkele tientallen personen. Voor zover mij bekend is dat aantal sindsdien redelijk stabiel gebleven.2
Is er afstemming met de lokale overheden die belast zijn met de re-integratie van terugkeerders uit IS-gebied over het gevaar van deze beweging? Worden gemeenten voldoende ondersteund bij de aanpak van deradicalisering? Zo nee, waarom niet?
Het DTN rapporteert periodiek over ontwikkelingen in de dreiging en er verschijnen regelmatig openbare publicaties van de AIVD en/of NCTV over verschillende fenomenen, bijvoorbeeld over Nederlandse jihadistische vrouwen en minderjarigen bij ISIS. Lokale adviseurs van de NCTV attenderen lokale overheden op deze publicaties en ondersteunen lokale casusoverleggen met kennis en expertise. Voor advies en eventuele vragen kunnen de lokale overheden terecht bij de NCTV of andere (landelijke en/of lokale) organisaties met expertise, zoals het Landelijk Steunpunt Extremisme.
Binnen detentie worden gemeenten reeds betrokken bij het opstellen van een re-integratieplan waarin wordt ingezet op deradicalisering. Dit wordt vormgegeven binnen een Multidisciplinair Afstemmingsoverleg Resocialisatie (MAR) van Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) waar de betrokken gemeente en Reclassering vaste partners zijn. Na detentie wordt de betrokkene vanuit het lokale casusoverleg onder regie van de gemeente met diverse zorg- en veiligheidspartners gemonitord en het re-integratieplan verder vormgegeven. Een lokaal adviseur van de NCTV kan een gemeente hierin adviseren.
Is er meer landelijke regie na de omstreden aanpak van deradicalisering in Arnhem? Zo nee, waarom niet?2
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van februari 2019 over de aanpak van radicalisering in Arnhem, legt de burgemeester verantwoording voor de lokale aanpak van radicalisering af aan de gemeenteraad4. De burgemeester van de gemeente Arnhem heeft de aanpak in Arnhem in 2019 extern laten evalueren5. Al met al heeft Arnhem volgens de onderzoekers van de Universiteit Utrecht een krachtige uitgangspositie en kan van daaruit haar radicaliseringsaanpak verder versterken.
Zoals toegelicht in de rapportage integrale aanpak terrorisme6, spelen gemeenten als bevoegd gezag voor openbare orde en veiligheid een cruciale rol in het tegengaan van radicalisering en het reduceren van dreiging die uit kan gaan van extremistische personen. Het Rijk draagt een landelijke verantwoordelijkheid voor het functioneren van de gehele aanpak op extremisme en terrorisme en voor de samenwerking tussen betrokken ketenpartijen. Het Rijk ondersteunt gemeenten actief met als doel ze te versterken in hun regierol richting partners, op een wijze die recht doet aan de lokale situatie. Hierbij wordt specifiek geïnvesteerd in het ontsluiten van kennis en kunde, zodat lokale verschillen in de aanpak niet ontstaan uit willekeur, maar door de toepassing van maatwerk in de lokale context. De afgelopen jaren zijn gemeenten waar de problematiek het meest speelt intensief ondersteund, onder andere met zogenoemde versterkingsgelden. De aangevraagde activiteiten passen binnen de beleidsvisie van mijn departement en het daaruit voortvloeiende bestedingskader. Momenteel wordt de huidige nationale contraterrorisme strategie (2016–2020) geëvalueerd, zodat de inzichten hieruit meegenomen kunnen worden in de gedachtevorming voor de nieuwe strategie. De persoonsgerichte aanpak maakt onderdeel uit van deze evaluatie.
Zijn er instanties of stichtingen bekend die bestuurd worden door aanhangers van de Hazimibeweging of waar aanhangers van deze beweging actief zijn? Zo ja, is daar een (lokale) subsidierelatie mee?
Nee, er zijn op dit moment geen instanties of stichtingen bekend die bestuurd worden door aanhangers van de Hazimi-stroming en die het Hazimi-gedachtegoed uitdragen. De aanhangers van deze stroming zijn veelal online actief.
Verontrustende berichtgeving met betrekking tot de As Soennah Moskee en de reactie van de burgemeester van Den Haag op het handhavingsverzoek van Femmes for Freedom |
|
Jasper van Dijk , Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
U geeft aan reeds in contact te staan met de gemeente Den Haag. Betreft het hier ook contact omtrent handhaving en zo ja op welke wijze?1 Zo nee waarom niet?
Ik ben op de hoogte van de beantwoording van het WOB-verzoek van Femmes For Freedom door de gemeente Den Haag. Het contact met de gemeente Den Haag heeft inderdaad geen betrekking op gezamenlijke mogelijkheden tot handhaving in dit specifieke geval. Ik heb in de beantwoording van eerdere Kamervragen over dit onderwerp een algemene notie gemaakt2.
Daarbij heb ik bedoeld in samenwerking met de NCTV doorlopend in contact te staan met gemeenten over de benodigde ondersteuning bij de lokale aanpak van radicalisering en extremisme. In dit verband onderhoud ik ook contact met de gemeente Den Haag.
Strafrechtelijk ligt er nu een veroordeling in eerste aanleg (uitspraak van 19 juni 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:5469)3. De procedure over het handhavingsverzoek bevindt zich in de fase van beroep bij de rechtbank. Vooruitlopend op de vraag naar handhavingsmogelijkheden vanuit de Minister van Justitie en Veiligheid, is in genoemde eerdere Kamervragen (nr. 2020D09559) gereageerd op de mogelijkheden op grond van de Tijdelijke Wet Bestuurlijke Maatregelen Terrorisme (hierna: TWBMT). In die beantwoording is aangegeven dat in deze casus geen sprake is van terroristische activiteiten en dat daarom het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van de TWBMT niet mogelijk is.
Bent u op de hoogte van de beantwoording van het WOB-verzoek van Femmes For Freedom waarin wordt aangegeven dat u geen contact heeft gehad over gezamenlijke mogelijkheden tot handhaving? Is deze bewering juist? Zo ja, waarover gaat/ging het contact dan wel? Waarom is er over handhaving geen contact geweest?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is het van belang om de lopende procedure van het handhavingsverzoek af te wachten alvorens u respectievelijk uw ministerie of de burgemeester handhavend kan optreden?
Het is aan de burgemeester om een dergelijk handhavingsverzoek te beoordelen en daarop, na afweging van alle relevante feiten en omstandigheden, een beslissing te nemen. De burgemeester van Den Haag heeft besloten dat er geen gronden zijn om handhavend op te treden jegens de As Soennah moskee. Over dergelijke beslissingen legt hij verantwoording af aan de gemeenteraad.
Tegen een beslissing van de burgemeester kunnen rechtsmiddelen worden aangewend. Dat is in deze zaak ook gebeurd. Die procedure loopt nog. Het is uiteindelijk aan de rechter om te oordelen of de burgemeester zijn besluit al dan niet terecht heeft genomen. Ik treed niet in die overweging, noch in die beslissing.
Wordt de Taskforce – ondanks voldoende handelingsperspectief bij de gemeente – betrokken om te zorgen dat deze op de hoogte is van de actuele stand van zaken, om de kennis van de aanpak bij de Taskforce te vergroten en om de integraliteit van het overheidsoptreden te borgen? Zo nee, waarom niet?
De Taskforce is niet inhoudelijk betrokken bij de reactie van de burgemeester van Den Haag op het handhavingsverzoek van Femmes for Freedom. Dat verzoek is gericht aan de burgemeester van Den Haag. Het is aan de burgemeester om op het verzoek te beslissen.
Wel werkt de Taskforce in algemene zin nauw samen met gemeenten, ook met de gemeente Den Haag. Daarbij staat het uitwisselen van kennis en ervaringen centraal.
Is u bekend dat de burgemeester al heeft besloten om niet handhavend jegens de As Soennah moskee op te treden en het handhavingsverzoek heeft afgewezen, en de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Den Haag de burgemeester eveneens heeft geadviseerd niet over te gaan tot handhaving? Zo ja, waarom moet u alle lopende procedures afwachten, terwijl de burgemeester reeds heeft aangegeven niet handhavend te willen optreden?
Ja, het is mij bekend dat de burgemeester van Den Haag het handhavingsverzoek van Femmes for Freedom heeft afgewezen. De zaak is nog onder de rechter; zoals gezegd loopt er nu een beroepsprocedure. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3.
Overigens wijs ik u erop dat ik al eerder heb geantwoord dat in deze zaak geen sprake is van terroristische activiteiten en dat ik daarom niet kan optreden op grond van de TWBMT4.
Er is strafrechtelijk onderzoek gedaan. Dat heeft geleid tot een veroordeling in eerste aanleg (uitspraak van 19 juni 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:5469)5.
Heeft een burgemeester de bevoegdheid om een gebedshuis alleen op grond van artikel 174 Gemeentewet te sluiten?
Artikel 174 Gemeentewet belast burgemeesters met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. Burgemeesters mogen in verband met dat toezicht de bevelen geven die nodig zijn met het oog op de bescherming van veiligheid en gezondheid. Ook is de burgemeester belast met de uitvoering van verordeningen voor zover die betrekking hebben op die toezichtstaak. Het gaat hierbij om onverwijld ingrijpen ter bescherming van veiligheid en gezondheid van de burger in individuele gevallen en op bepaalde plaatsen. Bijvoorbeeld de ontruiming van een brandgevaarlijk gebouw. Of een burgemeester artikel 174 Gemeentewet in een specifiek geval aanwendt, staat ter beoordeling van die burgemeester.
In algemene zin geldt dat burgemeesters aan deze bepaling niet de bevoegdheid kunnen ontlenen om grondwettelijk beschermde grondrechten te beperken. Een gebedshuis is een religieus gebouw dat als besloten plaats voor geloofsbelijdenis wordt beschermd door artikel 6 van de Grondwet. Artikel 174 Gemeentewet biedt dan ook geen basis biedt voor sluiting van een gebedshuis.
Dient het oproepen tot haat en geweld jegens vrouwen te worden gezien als schending van de openbare orde?
Oproepen tot haat en geweld is ten alle tijden onacceptabel – en een strafbaar feit. Het Openbaar Ministerie is belast met de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Of die oproep mogelijk ook een schending van de openbare orde betekent, staat ter beoordeling van de burgemeester en gebeurt op basis van alle feiten en omstandigheden van het concrete geval. In een juridische procedure kan die vraag ook aan de rechter worden voorgelegd. In zijn algemeenheid merk ik op dat het, in het kader van de bevoegdheden van de burgemeester, bij openbare orde gaat om het ordelijk verloop van het gemeenschapsleven ter plaatse.
Bent u bereid nog eens de mogelijkheden te heroverwegen voor (gezamenlijk) handhavend optreden?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Het is aan de burgemeester om al dan niet handhavend op te treden. Strafrechtelijke vervolging is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie. Desgewenst kunnen rechtsmiddelen worden aangewend.
De demonstratie van afgelopen maandag |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Wilt u voor het begin van het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus hedenmiddag 14.00 uur de complete app-wisseling tussen de Minister van Justitie en Veiligheid en de burgemeester van Amsterdam inzake de demonstratie van afgelopen maandag naar de Kamer sturen?1
Het onderzoek naar mogelijk AOW-fraude bij duurzaam gescheiden koppels |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Max Meldpunt over AOW-inspecties bij duurzaam gescheiden koppels?1
Ja.
Klopt het beeld dat er sinds kort strenger gecontroleerd wordt op mogelijke AOW-fraude door duurzaam gescheiden koppels?
Bij een steekproef onder duurzaam gescheiden levenden in 2014 bleek een hoog onrechtmatigheidsrisico (10%). Dat was aanleiding voor de SVB om in de beoordeling van alle nieuwe meldingen van duurzaam gescheiden leven (met uitzondering van personen in een zorginstelling) een huisbezoek af te leggen, omdat dit niet vanachter een bureau kan worden beoordeeld. Daarnaast is besloten gericht projectmatig onderzoek te doen naar alle lopende situaties van duurzaam gescheiden leven. Deze projectmatige aanpak vindt plaats sinds 2016.
Hoeveel AOW-fraudegevallen worden er jaarlijks geconstateerd?
In 2019 zijn er bij de AOW 622 onrechtmatige situaties gecorrigeerd waarbij er sprake was van een terugvordering en waarbij een sanctie is opgelegd. Een sanctie wordt opgelegd als er sprake is van een overtreding van een verplichting, zoals de inlichtingenplicht. De hoogte van de sanctie is afhankelijk van de verwijtbaarheid. Daarnaast komt het voor dat de hoogte van het AOW-pensioen wordt aangepast naar aanleiding van onderzoek, zonder dat er een terugvordering plaatsvindt of een boete wordt opgelegd.
Komt dit vaker voor bij voormalige stellen die duurzaam gescheiden leven?
Uit de handhavingsrapportages van de in 2019 uitgevoerde onderzoeken naar duurzaam gescheiden leven blijkt dat de afdeling handhaving van de SVB 1.974 onderzoeken in verband met duurzaam gescheiden leven heeft afgerond. In 343 gevallen heeft onderzoek ertoe geleid dat AOW-pensioenen zijn herzien en verlaagd.
Van deze in 2019 uitgevoerde onderzoeken naar duurzaam gescheiden leven is in 122 gevallen het AOW-pensioen met terugwerkende kracht herzien en verlaagd. In deze gevallen is sprake geweest van schending van de inlichtingenplicht. In 2019 was het bedrag van de terugvorderingen € 360.992,–.
Voor welk bedrag wordt er jaarlijks gefraudeerd doordat mensen zich ten onrechte voordoen als zelfstandig huishouden, terwijl men in werkelijkheid samen woont?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de kosten van de inspectieteams en de kosten (bijvoorbeeld juridische kosten) die gemaakt worden door de overheid in het tegengaan van AOW-fraude?
De directe kosten van de Afdeling Handhaving van de SVB bedroegen in 2019 circa € 7,2 miljoen. Ongeveer 50% van de handhavingskosten hangen samen met onderzoeken in de AOW. Naast onderzoek naar duurzaam gescheiden leven, wordt onderzoek gedaan naar andere leefsituaties, waarin de alleenstaande AOW wordt toegekend, terwijl er sprake is van een gezamenlijk huishouden. Ook wordt onderzoek gedaan naar het in leven zijn van gerechtigden. Het is niet mogelijk om een inschatting te maken van de indirecte kosten die samenhangen met handhaving. Ook dienstverlening en voorlichting dragen preventief bij aan een rechtmatige en juiste verstrekking van uitkeringen.
Klopt het de inspectieteams achter de rug van voormalige koppels om nagaan hoe het waterverbruik is van mogelijke AOW-fraudeurs?
De wet SUWI regelt de vastlegging, uitwisseling en verstrekking van informatie die relevant is voor de uitvoering van de aan de SVB opgedragen taken. Op grond van artikel 54 lid 8 van deze wet zijn waterbedrijven verplicht deze informatie aan de SVB te verstrekken in verband met de wettelijke toezichtstaak van de SVB ex artikel 55a wet SUWI. Bij onderzoek naar leefsituaties binnen de AOW, zoals duurzaam gescheiden leven, wordt in ieder individueel onderzoek bepaald of het nuttig is om waterverbruik op te vragen. De uitvraag van waterverbruik dient telkens individueel te worden gemotiveerd. De wet SUWI schrijft niet voor dat voor het opvragen van deze watergegevens toestemming van de klant nodig is. Dit zou ook afbreuk doen aan het doel van de wet SUWI, namelijk om informatie op een snelle en betrouwbare wijze te kunnen uitwisselen, overigens met inachtneming van de bescherming van de privacy.
Waterverbruik kan duiden op een leefsituatie die mogelijk niet overeenkomt met bij de SVB bekende gegevens. Zo kan het waterverbruik wijzen op niet-gebruik van een woning of gebruik door meerdere personen terwijl iemand als alleenstaande bekend is bij de SVB. Waterverbruik geeft slechts een indicatie en kan aanleiding geven tot nader onderzoek.
Hoe kijkt u zelf naar de voorwaarde dat duurzaam gescheiden grootouders niet tegelijkertijd op het verjaardagsfeestje van hun kleinkinderen mogen komen?
Het beeld dat duurzaam gescheiden ouders niet tegelijkertijd op het verjaardagsfeestje van hun (klein)kind mogen komen, klopt niet. Duurzaam gescheiden levende ouders mogen uiteraard tegelijkertijd de verjaardag van een (klein)kind bezoeken. Wel is het zo dat de SVB dient na te gaan of er sprake is van duurzaam gescheiden leven. Hieronder wordt verstaan: leven als ware men niet met de ander getrouwd. Een eigen adres is niet voldoende om als duurzaam gescheiden levend te kunnen worden aangemerkt.
Om duurzaam gescheiden leven te kunnen beoordelen stelt de SVB een aantal vragen om een goed beeld te krijgen van de leefsituatie van de gescheiden levende personen. De SVB weegt alle informatie tezamen in onderling verband en komt vervolgens tot een oordeel. Dit volgt uit de wettelijke Awb-verplichting voor een bestuursorgaan om voorafgaand aan het nemen van een besluit zorgvuldig onderzoek te doen (artikel 3:2 Awb). Als bij klanten van de SVB de indruk is ontstaan dat grootouders die duurzaam gescheiden leven niet tegelijkertijd de verjaardag van hun (klein)kinderen mogen bezoeken, dan is dat zeker niet de bedoeling geweest. De SVB heeft binnen de organisatie extra aandacht gevraagd voor de gevoeligheid van het onderwerp duurzaam gescheiden leven en de wijze waarop we voorlichting geven aan klanten. Nader wordt bezien of de voorlichting op de website voldoende duidelijk is op dit onderwerp.
In de beleidsdoorlichting van artikel 8 van de begroting SZW (oudedagsvoorziening)2 is geconstateerd dat het stelsel van leefvormen binnen de AOW complex is en niet altijd aansluit bij de beleving van burgers. Ik heb aangekondigd dat ik naar aanleiding van de constateringen in de beleidsdoorlichting een ambtelijke verkenning uit zal voeren naar de mogelijkheden die er zijn om het stelsel van leefvormen in de AOW fundamenteel te vereenvoudigen en te moderniseren om tot een oplossing van de geconstateerde knelpunten te komen. In deze ambtelijke verkenning zal onderzocht worden welke verschillende opties mogelijk zijn om het stelsel van leefvormen in de AOW voor de burger begrijpelijk en voor de uitvoering eenvoudiger vorm te geven. Het beleid omtrent duurzaam gescheiden leven maakt onderdeel uit van deze verkenning.
Bent u niet van mening dat deze maatregel onnodig streng is, niet meer van deze tijd is en het normaal menselijk verkeer verhindert tussen mensen die tot de conclusie zijn gekomen dat duurzaam gescheiden van elkaar leven het beste is?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat criteria zoals het bezoeken van verjaardagen van de kleinkinderen geschrapt worden als bewijsgrond van AOW-fraude?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre werkt het systeem waarin een alleenstaande 70% aan AOW ontvangt en stellen (wanneer ze beide AOW-gerechtigd zijn) 100% AOW krijgen niet fraude in de hand (doordat twee alleenstaanden 40% meer ontvangen dan een samenwonend stel)?
De hoogte van de AOW die iemand ontvangt is afhankelijk van de leefvorm. De gedachte hierachter is dat een gezamenlijke huishouding schaalvoordelen met zich meebrengt. In de beleidsdoorlichting is aangegeven dat verschillende uitkeringshoogtes afhankelijk van de leefvorm leidt tot onrechtmatigheidsrisico’s. Zoals ook in het antwoord op vraag 13 terugkomt zou een systeem van een geïndividualiseerde AOW deze onrechtmatigheidsrisico’s wegnemen.
Hoeveel mensen die in 2019 AOW-gerechtigd werden ontvingen louter een AOW-uitkering en geen aanvullend pensioen?
Er zijn geen data beschikbaar over het aantal mensen dat in 2019 in de AOW zijn ingestroomd in combinatie met gegevens over aanvullend pensioen. Uit cijfers van het CBS blijkt dat in 2018 ongeveer 2,9 miljoen mensen AOW ontvingen en 2,5 miljoen mensen een aanvullend pensioen. Van die laatste groep is echter niet zeker dat zij ook AOW-gerechtigd zijn. Het kan immers ook gaan om mensen die hun pensioen naar voren hebben gehaald.
Hoe kijkt u aan tegen een onderzoek naar een AOW-stelsel waarin er geen prikkel is om te frauderen door zich ten onrechte voor te doen als alleenstaande, terwijl men in werkelijkheid samenwoont?
Een systeem van een geïndividualiseerde AOW waarbinnen aan iedereen, ongeacht leefvorm, een gelijk bedrag uitgekeerd krijgt zou elke prikkel om te frauderen met leefvormen wegnemen. Individualisering van de AOW is in de beleidsdoorlichting als beleidsvariant uitgewerkt. De beschrijving van deze beleidsvariant laat wel zien dat een dergelijk systeem, afhankelijk van de hoogte van de AOW, tot forse inkomenseffecten leidt. In de verkenning naar leefvormen waar in de beantwoording van vraag 8 t/m 10 naar wordt verwezen zal een geïndividualiseerde AOW als meest vergaande variant ook terugkomen. In beschrijving van de varianten in de verkenning zal het risico op misbruik en handhaafbaarheid ook worden meegenomen.
De dood van George Floyd als gevolg van racistisch politiegeweld |
|
Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe beelden: drie agenten hielden George Floyd tegen de grond bij arrestatie»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de arrestatie en moord op George Floyd?
De kniewurging van George Floyd is een schokkende gebeurtenis die nooit had mogen gebeuren. De beelden van zijn dood zijn zeer aangrijpend. Het kabinet beschikt niet over het complete feitenrelaas.
Zoals ook blijkt uit de wereldwijde reacties, is racisme niet alleen een Amerikaans probleem. Ook in Nederland en elders in de wereld speelt deze problematiek. Het is begrijpelijk dat dit veel losmaakt.
Het kabinet vertrouwt erop dat de Amerikaanse democratische rechtstaat de dood van George Floyd zal onderzoeken en dat recht zal worden gesproken. In dit verband wijs ik erop dat alle vier de betrokken agenten inmiddels zijn ontslagen, aangeklaagd en gearresteerd.
Tijdens de video-conferentie van de RBZ met Secretary of StatePompeo op 15 juni heb ik aangegeven dat de recente ontwikkelingen in de VS, Nederland en wereldwijd eraan herinneren dat de gezamenlijke strijd tegen racisme en discriminatie nog niet voorbij is. Nederland heeft daarbij benadrukt dat inspanningen noodzakelijk blijven om het gezamenlijke doel voor het uitbannen van racisme en discriminatie wereldwijd te behalen (conform de motie van de Leden Van Helvert en Koopmans, kamerstuk 21 501-02, nr. 2172).
Er is op ambtelijk niveau contact met de Amerikaanse autoriteiten over de situatie, ook met de Amerikaanse ambassadeur in Nederland.
Hebt u naar aanleiding van de moord op George Floyd uw zorgen geuit over het grensoverschrijdende politiegeweld en racisme in het Amerikaanse politiekorps in de Verenigde Staten (VS) bij uw Amerikaanse ambtsgenoot? Kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat journalisten zijn gearresteerd tijdens hun werk, het verslaan van de protesten naar aanleiding van de moord op George Floyd in Amerikaanse steden2?
Ik ben bekend met deze berichtgeving.
Deelt u de mening dat journalisten altijd in vrijheid en zonder angst voor vervolging hun werk moeten kunnen doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De veiligheid van journalisten is van groot belang voor een vrije pers. Journalisten moeten hun werk onafhankelijk en veilig kunnen doen. Vrijheid van meningsuiting en de veiligheid van journalisten gelden als een prioriteit binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland maakt zich hier wereldwijd hard voor.
Naast mijn interventie in de RBZ, heeft de Nederlandse mensenrechtenambassadeur naar aanleiding van de situatie in de VS reeds via sociale media aandacht gevraagd voor het belang van vrijheid van meningsuiting en de veiligheid van journalisten.
De VS zijn een democratische rechtsstaat. Ik ga ervan uit, zie ook het debat binnen de eigen Amerikaanse instituties, dat de incidenten in de VS onderzocht en opgehelderd zullen worden en, indien nodig, ook tot vervolging overgegaan zal worden.
Hebt u uw zorgen over de gang van zaken geuit bij uw Amerikaanse ambtsgenoot? Zo nee, bent u bereid dit zo snel als mogelijk te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u het geweld tegen vreedzame demonstranten? Deelt u de zorgen van Amnesty International3 over onnodig en excessief geweld?
Nederland volgt de ontwikkelingen in de VS op de voet en spreekt zich uit voor het recht op vreedzame demonstraties. Hoewel de meeste demonstraties in de VS vreedzaam zijn verlopen, zijn op meerdere plekken demonstraties uitgemond in geweld. Daarnaast is er soms sprake geweest van plunderingen. De VS heeft als democratische rechtstaat met een robuuste Grondwet alle benodigde instrumenten om de situatie tot een goed einde te brengen, inclusief het al dan niet inzetten van het leger binnen de kaders van de rechtstaat en het doen van nader onderzoek.
Hoe beoordeelt u de inzet van het leger tegen demonstranten? Deelt u de opvatting dat dit uitermate onwenselijk is?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de opvatting dat in plaats van repressie tegen demonstranten juist ingezet moet worden op het tegengaan van de grondoorzaken van racistisch geweld in de VS?
Racisme is geen uniek Amerikaans probleem, maar komt wereldwijd voor, ook in Nederland. Racisme is nooit acceptabel en dient altijd te worden tegengegaan. Nederland draagt dit actief uit. Het is aan de Amerikaanse samenleving en overheid om te bepalen hoe daar racisme wordt bestreden.
Bepleit u een onafhankelijk onderzoek naar het geweld tegen vreedzame demonstranten?
Zie het antwoord op vragen 7 en 8.
Straffeloosheid voor Israëlisch geweld tegen demonstranten in Gaza |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw herhaaldelijk geuite woorden over het belang van onafhankelijk onderzoek en vervolging van de verantwoordelijken voor het Israëlische geweld tegen demonstranten aan de grens met Gaza waarbij twee jaar geleden zo’n tweehonderd doden vielen, waaronder de woorden in uw brief van maart vorig jaar?1
Ja.
Staat u hier nog steeds achter?
Het kabinet hecht belang aan onafhankelijk en gedegen onderzoek zoals ook is aangegeven in de kamerbrief betreffende de reactie van het kabinet op het VN Gaza rapport van 13 maart 2019 (Kamerstuk 23 432, nr. 473). Daar onderschrijft het kabinet het belang dat Israël inhoudelijk reageert op de diverse kwalificaties in het rapport van de Commission of Inquiry (CoI) van 28 februari 2019, en een eigen inhoudelijke appreciatie geeft van de gebeurtenissen, gezien de ernst van de conclusies in het VN rapport over de incidenten. Het kabinet heeft sindsdien bij verschillende gelegenheden Israël opgeroepen om alle incidenten waarbij slachtoffers zijn gevallen te onderzoeken, overeenkomstig internationale standaarden. Bij mijn recente kennismakingsgesprek met de nieuwe Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken Ashkenazi heb ik wederom gevraagd naar de stand van zaken van de onderzoeken.
Klopt het dat ondanks allerlei onafhankelijk onderzoek naar de dood van hulpverleenster Razan al-Najjar op 1 juni 2018, waaruit het beeld naar voren komt dat een (oorlogs)misdaad is gepleegd, nog steeds niemand hiervoor is veroordeeld?2
Het kabinet doet regelmatig navraag bij het Israëlische Military Advocate General’s Office(MAG) naar de voortgang van dit onderzoek. Het MAG heeft bevestigd dat het strafrechtelijk onderzoek nog steeds gaande is en dat er derhalve nog geen uitspraak is. Lopende het onderzoek doet het MAG geen verdere uitspraken over deze zaak. Het kabinet volgt de voortgang van dit onderzoek en andere onderzoeken nauwlettend.
Kunt u aangeven in welke mate tot op heden door Israël de verantwoordelijken voor de vele misdaden zijn bestraft?
Het kabinet begrijpt de zorg dat de onderzoeken lang duren en het is te betreuren dat nabestaanden daardoor lang moeten wachten op uitsluitsel. Het kabinet volgt de voortgang van de onderzoeken nauwlettend en blijft aandringen op transparant en gedegen onderzoek. Het kabinet heeft ook in de Kamerbrief van 13 maart 2019 aangegeven dat de lange duur van de lopende onderzoeken vragen oproept over welke bescherming en preventieve werking om andere slachtoffers te voorkomen hiervan uitgaat. Dit is herhaaldelijk met de MAG besproken.
Deelt u de zorgen dat er voor de verantwoordelijken voor het Israëlische geweld tegen demonstranten in Gaza vooral straffeloosheid geldt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wat u allemaal heeft gedaan om Israël aan te moedigen een einde aan straffeloosheid te maken en daders van misdaden tegen demonstranten in Gaza te vervolgen?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3
Deelt u de opvatting dat Israël hiertoe aangemoedigd moet blijven worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Zolang de onderzoeken naar de voorgenoemde gebeurtenissen niet zijn afgerond blijft Nederland er bij Israël op aandringen gedegen en onafhankelijk onderzoek te verrichten naar incidenten en gebeurtenissen waarbij slachtoffers zijn gevallen, overeenkomstig internationale standaarden.
Het bericht dat de groep externe deskundigen zich niet serieus genomen voelt |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de externe deskundigen die het niet eens zijn met het feit dat u het standpunt van het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) met betrekking tot het bestrijden van vuurwerk heeft overgenomen?1
Ja.
Kunt u reageren op het feit dat deze groep zich niet serieus genomen voelt en wat is u mening hierover?
Ik baseer mij op het in opdracht van mij opgestelde rapport naar de bestrijding van vuurwerkbranden waaraan deskundigen van verschillende organisaties en kennisinstituten hebben meegewerkt, zoals het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Nederlandse Organisatie voor toegepast- natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO).2 De mening van de in de vraag bedoelde groep externe deskundigen is in het onderzoek betrokken. Door de onderzoekers is geconcludeerd dat die mening onvoldoende is onderbouwd. Ik zie dan ook geen reden om met deze externe deskundigen in gesprek te gaan.
Kunt u uitleggen waarom u de mening van externe deskundigen ter zijde laat liggen, terwijl zij spreken over een onjuist en levensgevaarlijk standpunt van het IFV?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om nogmaals in gesprek te gaan met de externe deskundigen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om aanvullend onderzoek te doen naar subklasse 1.4?
Nee. Er is volgens de door mij geraadpleegde deskundigen geen reden om verder aanvullend onderzoek te doen, omdat dit niet tot andere inzichten zal leiden.
Bent u bereid om de externe deskundigen te betrekken bij het aanvullende onderzoek?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u nog toelichten dat er in het document is aangegeven dat de Adviseur Gevaarlijke Stoffen als onderdeel van de brandweer Nederland zelf aangeeft niet deskundig te zijn op het gebied van vuurwerk? Welke consequenties moeten hieruit getrokken worden?
De Adviseurs Gevaarlijke Stoffen (AGS) zijn specifiek voor die taak opgeleide functionarissen binnen de veiligheidsregio’s. Bij incidenten met vuurwerk worden die specialisten ingeschakeld. Zo nodig winnen zij advies in bij personen/organisaties met meer specifieke kennis van vuurwerk. In het kader van het IFV-onderzoek is gekeken naar de schakelfunctie van de AGS. Geconcludeerd is dat de AGS-en voldoende deskundig zijn voor die rol. Ik zie geen aanleiding om dit nader te laten bekijken.
De coronamaatregelen in de gevangenissen |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Viering niet te verkopen. Verbijstering om Suikerfeest in gevangenis»?1
Het is correct dat in deze situatie de RIVM-richtlijn die voorschrijft dat er maximaal 30 mensen bijeen mogen komen is overtreden. Dit had niet mogen gebeuren. Ik betreur dit zeer.
Het in vraag 1 bedoelde bericht heeft betrekking op de penitentiaire inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel, waar twee groepen van vijftig gedetineerden na elkaar een eredienst ter afsluiting van de ramadan op 25 mei 2020 hebben bijgewoond.
Het beoogd aantal deelnemers voor deze groepsbijeenkomst was op dertig deelnemers gesteld. In het aanmeldingsproces is dit aantal overschreden. Hierop is niet adequaat gereageerd.
De bijeenkomsten hebben plaatsgevonden in de sportzaal, waar 1,5 meter afstand is gehouden. Voorts is deze ruimte tussen beide bijeenkomsten geventileerd en schoongemaakt. Bij geen van de deelnemende gedetineerden en medewerkers was sprake van coronagerelateerde klachten. De bijeenkomsten hebben niet geleid tot besmettingen.
Hoe kan het dat in een penitentiaire inrichting het Suikerfeest is gevierd met 50 gedetineerden bij elkaar, terwijl dit buiten de penitentiaire inrichtingen niet zou zijn toegestaan? Klopt het dat de Dienst Justitiële Inrichtingen de coronamaatregelen hiermee heeft overtreden? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het tevens dat in een andere penitentiaire inrichting de ingebruikname van het restaurant en vergadercentrum is gevierd met een bijeenkomst van tientallen personeelsleden? Was hier ook sprake van een overtreding van de geldende RIVM-richtlijnen?
Het vergadercentrum van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) is sinds 16 mei 2020 weer open voor medewerkers van DJI. Van een viering ter gelegenheid van de heropening van het vergadercentrum is geen sprake geweest. De eerste vergadering die is gehouden stond in het kader van het proefdraaien met de nieuwe werkwijze, om te bezien of vergaderen in het vergadercentrum conform de richtlijnen van het RIVM mogelijk was. Dit was het geval. De RIVM-richtlijnen zijn tijdens deze bijeenkomst niet overschreden.
Als er allerlei beperkingen gelden voor de hele samenleving en die beperkingen ook gedetineerden in het bijzonder stevig raken (bijvoorbeeld geen bezoek en verlof), hoe legt u dan uit dat de Dienst Justitiële Inrichtingen zelf deze regels kennelijk niet goed naleeft?
DJI volgt de RIVM-richtlijnen. Helaas is dit niet gebeurd bij de twee beschreven bijeenkomsten bij vraag 1.
Kunt u zich de frustratie hierover bij gedetineerden en hun familieleden voorstellen, bijvoorbeeld omdat ze maandenlang hun kinderen niet hebben kunnen zien? Waarom heeft het zo lang geduurd voordat zij geïnformeerd zijn over aanstaande versoepelingen?
Ja. Het opschorten van bezoek was een zware maar noodzakelijke maatregel om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Het is begrijpelijk dat dit gedetineerden zwaar viel. Inmiddels zijn de maatregelen rondom bezoek en verlof versoepeld. In de Kamerbrief d.d. 26 juni is aangekondigd dat per 1 augustus gedetineerden meerdere bezoekers mogen ontvangen, mits de RIVM-maatregelen gehandhaafd kunnen worden. Op dit moment is het in 24 van de 27 inrichtingen al mogelijk om één volwassen bezoeker en één kind tot en met vier jaar oud tegelijk te ontvangen.
De versoepelingen moesten steeds worden afgewogen tegen de risico’s die de dit met zich mee brengt, specifiek vanwege het gesloten karakter van de justitiële inrichtingen. De versoepeling vindt daarom stapsgewijs en verantwoord plaats om te voorkomen dat nieuwe besmettingen ontstaan en als gevolg daarvan de versoepeling weer moet worden teruggedraaid. Om deze reden is het niet mogelijk om de gedetineerden eerder te informeren dan reeds is gedaan.
Waarom gelden de aangekondigde versoepelingen van de maatregelen in de gevangenissen, met name het bezoek, slechts voor enkele penitentiaire inrichtingen? Bent u bereid om te bezien of het verantwoord is sneller dan door u aangekondigd bezoek toe te staan en dit in meer penitentiaire inrichtingen te doen?
De proef in de PI’s Alphen aan den Rijn, Veenhuizen en Arnhem was nodig om te kunnen beoordelen of bezoek veilig kan worden uitgevoerd volgens de richtlijnen van het RIVM. Dit blijkt het geval. Daarom is besloten om bezoek per 16 juni 2020 toe te staan in alle inrichtingen, waar dat conform de gemaakte afspraken en de RIVM richtlijnen mogelijk is.
Het bericht 'De aanpak van milieucriminaliteit dreigt vast te lopen' |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De aanpak van milieucriminaliteit dreigt vast te lopen»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat de aanpak van milieucriminaliteit meer urgentie verdient? Zo ja, gaat u de aanpak van milieucriminaliteit dan ook meer urgentie geven? Hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van milieucriminaliteit verdient meer aandacht en urgentie. Met verschillende partijen werken we aan een actieplan Milieucriminaliteit. In de brief Voortgang uitvoeringsagenda VTH, actieplan milieucriminaliteit en uitvoering van moties en toezeggingen2, die op 5 juni naar uw Kamer is verzonden, wordt toegelicht hoe de verbeterslag vorm krijgt. Het volledige actieplan Milieucriminaliteit zal voor het einde van dit jaar aan uw Kamer worden verzonden.
Wat is de gemiddelde doorlooptijd van milieustrafzaken?
Tijdens het AO Externe Veiligheid op 10 juni jl. is gevraagd naar trends en cijfers met betrekking tot milieucriminaliteit. Hierop is toegezegd uw Kamer na de zomer schriftelijk hierover te informeren. In deze brief zal ook de gemiddelde doorlooptijd van milieustrafzaken worden meegenomen.
Deelt u de zorg uit het CCV-rapport dat het strafrecht in de marge belandt bij de bestrijding van milieucriminaliteit?2 Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
Uit een evaluatie uitgevoerd door de Raad van Europa blijkt dat Nederland het goed doet, zeker in vergelijking met andere Europese landen. Dat neemt niet weg dat het CCV in deze verkenning4 een aantal knelpunten in de praktijk signaleert, waar wij mee aan de slag willen. In het actieplan Milieucriminaliteit zal worden beschreven hoe deze knelpunten worden aangepakt.
Wat is volgens u een goede verdeling tussen bestuursrecht en strafrecht voor de aanpak van milieucriminaliteit? Welk soort zaken zijn meer geschikt voor het strafrecht en welke meer voor het bestuursrecht?
Zowel bestuursrecht als strafrecht zijn mogelijk bij de aanpak van normschendingen, waarbij het wettelijk kader wordt gevormd door de Algemene wet bestuursrecht en het Wetboek van Strafrecht. In concrete zaken vindt de afstemming over de inzet van bestuursrecht en strafrecht plaats tussen OM en inspecties, onder andere in beleid en handhavingsarrangementen. Om ook in concrete milieuzaken tot een passende interventie te kunnen komen hebben IPO en OM in 2014 de Landelijke Handhavingstrategie5 (LHS) aangeboden aan het Bestuurlijk Omgevingsberaad.
De combinatie van factoren ernst en (potentiële) gevolgen van het feit en opstelling van de normadressaat is volgens de LHS bepalend voor de vraag of de zaak naar het strafrecht moet, maar dat sluit daarnaast bestuursrechtelijke handhaving niet uit.
Als onderdeel van de aanpak van milieucriminaliteit zal de LHS worden geactualiseerd. Deze actualisering heeft onder andere te maken met de komst van de Omgevingswet. Daarnaast wordt gewerkt aan verbetering van het gebruik van de LHS en verbreding van partijen die de LHS gebruiken.
Hoeveel van de strafrechtelijk vervolgde bedrijven in milieuzaken ontvangen subsidies? Is er een mogelijkheid voor het openbaar ministerie (OM) om de subsidies terug te vorderen na strafrechtelijke veroordeling van een milieudelict?
Het OM verwerkt en verzamelt geen gegevens over aantallen verdachte bedrijven die mogelijk subsidie ontvangen. Het OM heeft geen mogelijkheid om zelfstandig subsidies terug te vorderen na een strafrechtelijke veroordeling. Deze taak ligt bij de subsidieverstrekker. Wel kan het OM het wederrechtelijk verkregen voordeel van milieudelicten bij een strafrechtelijke veroordeling ontnemen. Het OM werkt vanuit de eigen bevoegdheden en taakopvatting samen met bestuurlijke partners om onterecht ontvangen subsidies zo mogelijk terug te laten vorderen. Daarbij maakt het OM onder andere gebruik van de mogelijkheden uit de Wet BIBOB.
Artikel 26 van de Wet BIBOB bevat de zogenaamde tipfunctie. Dit artikel biedt het openbaar ministerie onder voorwaarden de mogelijkheid het bevoegd gezag te wijzen op de mogelijkheid het landelijk bureau BIBOB advies te vragen over vergunningen of subsidies. Het Functioneel Parket van het openbaar ministerie verstuurt jaarlijks enige tientallen van deze tips aan het bevoegd gezag. Het kan dan zowel gaan om vergunningen als subsidies.
Het Functioneel Parket neemt ook aangiften in behandeling van RVO in verband met mogelijke fraude met subsidies.
Op 2 juli jl. is er een motie aanvaard waarin de regering wordt verzocht te onderzoeken of er een wettelijke grond in het leven kan worden geroepen om subsidie terug te vorderen van bedrijven die zich schuldig maken aan milieucriminaliteit. Ook de Wet BIBOB wordt hierin meegenomen. In het najaar wordt u geïnformeerd over de uitkomst en eventuele vervolgstappen zullen worden meegenomen in het actieplan milieucriminaliteit.
Hoeveel van de bestuursrechtelijke gesanctioneerde bedrijven in milieuzaken ontvangen subsidies? Is er een mogelijkheid voor het bestuursorgaan om de subsidies terug te vorderen na bestuursrechtelijke sanctionering van een milieudelict?
Er worden geen gegevens bijgehouden van gesubsidieerde bedrijven die bestuursrechtelijk gesanctioneerd zijn vanwege een milieudelict. Het is op grond van de Algemene wet bestuursrecht mogelijk een subsidie terug te vorderen indien daarvoor geen grondslag meer is. En het is op grond van de Wet BIBOB tot vijf jaar na subsidievaststelling mogelijk om een subsidiebesluit in te trekken vanwege een bestuurlijke boete voor feiten die samenhangen met de gesubsidieerde activiteiten. Daarbij moet worden opgemerkt dat het intrekken van een subsidiebesluit op grond van de Wet BIBOB zelf geen sanctie is en ook niet kan plaatsvinden enkel onder verwijzing naar de opgelegde bestuurlijke boete. Bij het intrekkingsbesluit moet zelfstandig gemotiveerd worden dat er een relatie is tussen de feiten waarvoor de bestuurlijke boete is opgelegd en de vrees dat de subsidie wordt misbruikt voor criminele activiteiten.
Met betrekking tot hierboven genoemde motie zullen ook de mogelijkheden bij bestuurlijk sanctioneren worden meegenomen.
Herkent u het beeld dat wordt geschetst in het CCV-rapport en het interview dat milieudiensten vaak te afhankelijk zijn van het bestuurlijk bevoegd gezag en dat het dit bevoegd gezag vaak ontbreekt aan urgentie bij de aanpak van milieucriminaliteit? Zo ja, bent u het ermee eens dat dit funest is voor het streven de pakkans te vergroten bij milieucriminaliteit?
Het beeld dat het CCV schetst, is ook mijn uitgangspunt voor het treffen van maatregelen. Daarom is in zowel de VTH-uitvoeringsagenda als in het actieplan de professionalisering van de relatie tussen het bevoegd gezag en de omgevingsdiensten opgenomen, zodat de uitvoerings- en beleidscyclus goed op elkaar aansluiten. Daarbij dient ook een goede balans gevonden te worden tussen de betrokkenheid van de bestuurders, hun rol als opdrachtgever/ eigenaar en de rol van de omgevingsdiensten bij toezicht en handhaving. Door deze professionalisering en door de aanpak van milieucriminaliteit regionaal en lokaal vast onderdeel te laten worden van de bestuurlijke agenda zal toezicht en handhaving op milieu meer dan nu worden meegenomen bij de prioritering van belangrijke onderwerpen van bestuurders.
Verder heeft de Staatssecretaris IenW het onderwerp onafhankelijkheid en de positie van omgevingsdiensten expliciet onder de aandacht gebracht bij de recent opgerichte Adviescommissie vergunningverlening, toezicht en handhaving in het milieudomein. In de onderzoeksopdracht van de Adviescommissie is aangegeven dat deze commissie ook kan adviseren over de mogelijkheden die zij ziet om de onafhankelijkheid en deskundigheid van toezichthouders te versterken.
Kunt u reageren op het voorstel om de aanpak van milieudelicten via één centraal gestuurd toegewijd team te laten plaatsvinden, net als bij de aanpak van kinderporno? Ziet u daar de voordelen van in? Zo ja, wat gaat u doen om zo’n team op te zetten? Zo nee, waarom niet?
Een van de stappen na het CCV-rapport is het inventariseren van mogelijke maatregelen die de aanpak van milieudelicten kunnen versterken. Aanpassingen in de organisatiestructuur van de politie en het openbaar ministerie behoren tot de mogelijkheden. Hoewel de aanpak van kinderporno en milieucriminaliteit overeenkomsten kent, zijn er ook verschillen te noemen. Milieudelicten zijn er in verschillende soorten en maten. Voor een deel vindt milieucriminaliteit in een nationale en internationale context plaats via internet. Voor dat deel zijn er zeker parallellen te trekken met de aanpak van kinderporno. Een ander deel van de milieudelicten is echter geografisch gebonden en ook de nationale en internationale milieucriminaliteit heeft vaak een lokale uitwerking. Voor de opsporing van die delicten is inbedding van de milieuteams binnen de regionale eenheid een voordeel bij de aanpak van de problematiek. Het bezien van mogelijke aanpassingen in de organisatiestructuren van de bij de opsporing van milieucriminaliteit betrokken partijen maakt deel uit van het actieplan dat wordt opgesteld.
Wanneer kan de Kamer het actieplan aanpak milieucriminaliteit verwachten waarvan tijdens het algemeen overleg over strafrechtelijke onderwerpen van 20 maart 2020 is toegezegd dat het voor de zomer naar de Kamer toegestuurd zou worden?
In de brief die op 5 juni jl. aan uw Kamer is verzonden is reeds aangeven dat de aard van de problematiek en de gesignaleerde knelpunten laten zien dat er weinig eenvoudige en snelle oplossingen zijn. Niet alles zal tegelijk en in hetzelfde tempo kunnen worden aangepakt. In het najaar 2020 willen we met de bestuurlijke partners en de strafrechtelijke ketenpartners inzichtelijk hebben wat nodig is aan mensen en middelen in relatie tot de beschikbaarheid van budget en capaciteit bij de diverse organisaties. Het volledige actieplan Milieucriminaliteit zal voor het einde van dit jaar aan uw Kamer worden verzonden.
Kunt u de vragen separaat beantwoorden?
Ja.
Het aangekondigde onderzoek naar daders van geweld tegen LHBTI’s |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kunt u aangeven hoe u de door u tijdens het mondeling vragenuur van 19 mei 2020 toegezegde actualisering van het onderzoek naar de daders van geweld tegen LHBTI’s precies gaat vormgeven, aan de hand van welke onderzoeksvragen en wat het tijdpad voor dit onderzoek is?
Samen zullen wij vormgeven aan deze toezegging. Vooralsnog denken we aan een actualisering van de door u tijdens het mondelinge vragenuur aangehaalde onderzoeken. We zullen daarvoor verschillende partijen benaderen en ook bezien of we uiteindelijk opdracht geven tot één groot onderzoek, of tot meerdere deelonderzoeken. Nadat de onderzoekers zijn geselecteerd zullen wij u nader informeren over hun planning. Op dat moment zullen we ook nader ingaan op de uiteindelijke onderzoeksvragen, die zullen worden vastgesteld in overleg met de nog te selecteren onderzoekers.
Bent u bereid de expertise van «Roze in Blauw» te betrekken bij het vorm en inhoud geven van het onderzoek?
Ja, daartoe zijn wij bereid. We zullen uw suggestie meegeven aan de onderzoekers. We vinden het echter aan de nog te selecteren onderzoekers om te beoordelen of de expertise van Roze in Blauw voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen van meerwaarde is.
Kunt u in dit onderzoek meenemen in hoeverre religie, cultuur, etniciteit en/of sociaal-economische positie een rol speelt? En kan in dit onderzoek tevens worden bezien of er een verschil is tussen daders in grote en kleine steden en, zo ja, welke? En in hoeverre het geweld tegen LHBTI’s fysiek plaatsvindt dan wel in de vorm van hatespeech via social media?
Ja, wij zijn voornemens deze aspecten mee te nemen in het onderzoek. Wij zijn voornemens het onderzoek te richten op de G4-gemeenten, met wie wij gezamenlijk ook het Actieplan Veiligheid LHBTI hebben opgesteld. Het onderzoek richt zich daarmee dus niet op de vraag of er een verschil is tussen daders in grote en kleine(re) gemeenten.
Bent u het ermee eens dat het onderwijs een belangrijke rol speelt bij het bevorderen van acceptatie van seksuele diversiteit? Zodat kinderen vanaf jonge leeftijd meekrijgen dat seksuele diversiteit in onze samenleving wordt geaccepteerd, ook – juist – als ze thuis of op straat iets anders horen?1
Het is belangrijk voor alle leerlingen om respectvol te leren omgaan met de diversiteit in de samenleving, dat geldt zeker ook voor seksuele diversiteit en genderdiversiteit. Daarom vinden wij het goed dat scholen hier ook aandacht aan moeten besteden in hun onderwijsaanbod.
Kunt u toelichten hoe er uitvoering wordt gegeven aan de afspraak in het regeerakkoord dat in het onderwijs en met name bij de lerarenopleidingen en in het mbo de positie van LHBTI’s wordt verbeterd, zodat leraren kunnen helpen LHBTI-discriminatie en -geweld onder jongeren te bestrijden?
In het regeerakkoord is opgenomen dat onder meer bij de opleiding van docenten en in het mbo, de positie van LHBTI’s verbeterd wordt. Daaraan hebben de lerarenopleidingen en de mbo-instellingen in de afgelopen periode gewerkt. Zo zijn de kennisbases voor de pabo’s en tweedegraadslerarenopleidingen herzien en is omgaan met (sociale, culturele en seksuele) diversiteit een van de kernconcepten voor het pedagogisch en didactisch handelen van de docent. Daarnaast zijn in het mbo de kwalificatie-eisen burgerschap gewijzigd, zodanig dat voor iedereen duidelijk is dat aandacht moet worden besteed aan onder andere seksuele en genderdiversiteit. Met betrekking tot de wijziging van de kwalificatie-eisen burgerschap in het mbo heeft de Minister van OCW extra middelen beschikbaar gesteld voor de MBO-Raad, zodat zij de scholen kon informeren over de wijziging en over wat van mbo-scholen wordt verwacht. Via de MBO-Raad en de Stichting School en Veiligheid (SSV) worden scholen verwezen naar beschikbaar voorlichtingsmateriaal en lesaanbod. Op mijn verzoek heeft SSV een database ontwikkeld met materialen die kunnen worden ingezet om aankomende leraren toe te rusten op het gebied van sociale veiligheid. Met het lesmateriaal «De fijne kneepjes van het vak» kunnen leerkrachten (in opleiding) pedagogisch vakmanschap ontwikkelen bij het werken aan seksuele integriteit. Het materiaal dat SSV op mijn verzoek ontwikkelde is in eerste instantie bedoeld voor lerarenopleidingen voortgezet onderwijs, maar is geschikt voor alle sectoren. Ook de universitaire lerarenopleidingen en hogescholen hebben aangegeven de handreiking te kunnen gebruiken bij de voorbereiding op het beroep van leraar. Ook worden er verdiepingsmodules en intervisiebijeenkomsten aangeboden aan hun studenten.
Kunt u een stand van zaken geven van de kwaliteit van het onderwijs en lesmateriaal op het gebied van seksuele diversiteit en respectvolle omgang met seksualiteit?
Vanuit het belang van een diverse, multiculturele samenleving is het cruciaal dat leerlingen leren over seksuele oriëntatie, een respectvolle omgang met seksualiteit en expressies van gender. Vandaar dat kennis hiervan is opgenomen in de huidige kerndoelen welke – conform de afspraak in het Regeerakkoord – momenteel worden aangescherpt. In de voorstellen van het ontwikkelteam Burgerschap zijn diverse aanknopingspunten om seksualiteit en seksuele diversiteit stevig te verankeren in de kerndoelen. Over de (bijgestelde) vervolgaanpak van de curriculumherziening heeft de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media uw Kamer recentelijk geïnformeerd.2
Het past de regering, gezien de vrijheid van het onderwijs en meningsuiting, de autonomie van scholen en de professionele ruimte van leraren, niet een oordeel te geven over leermiddelen. Met enige regelmaat krijgt het kabinet vragen over de inhoud van leermiddelen. De regering hecht eraan de formele verantwoordelijkheidsverdeling omtrent de inhoud en (redactionele) uitvoering van leermiddelen te respecteren. Zoals de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en zijn voorgangers aan uw Kamer in vele eerdere schriftelijke vragen hierover ook al hebben aangegeven, is het niet aan het kabinet om de inhoud van leermiddelen te beoordelen, maar aan scholen. We hebben, via de vrijheid van onderwijs, grondwettelijk verankerd dat scholen het onderwijs zelf mogen inrichten en daarbij leermiddelen van hun keuze mogen gebruiken. Dat past bij de autonomie van scholen en de professionele ruimte van leraren om daarin eigen afwegingen te maken.
Klopt het dat de Inspectie van het Onderwijs in haar in 2020 uitgebrachte rapport naar aanleiding van lesmateriaal waarin homoseksualiteit werd verafschuwd, concludeert dat scholen bij thema’s zoals seksuele diversiteit, de gewenste omgang tussen jongens en meisjes en rollen van mannen en vrouwen, of de verhouding tussen de eigen godsdienstige uitgangspunten en dominante maatschappelijke opvattingen, gebruik maken van de ruimte die de vrijheid van onderwijs geeft en daarmee grotendeels handelen binnen de grenzen van de wet?
De inspectie heeft in het door uw Kamer aangehaalde themaonderzoek geconstateerd dat het burgerschapsonderwijs bij het merendeel van de onderzochte scholen voldoet aan de wettelijke kaders. Bij zes scholen is geconstateerd dat zij niet voldoen aan de burgerschapsopdracht en is een herstelopdracht gegeven.
De vrijheid van onderwijs biedt scholen de ruimte om hun overtuigingen terug te laten komen in hun burgerschapsonderwijs, ook wanneer dit overtuigingen betreft die een minderheidsstandpunt vertegenwoordigen. Deze vrijheid is een groot goed en zorgt ervoor dat de pluriformiteit van de Nederlandse samenleving zijn beslag krijgt in het onderwijsbestel.
De autonomie die artikel 23 Grondwet aan scholen biedt kent grenzen, want bij vrijheid hoort verantwoordelijkheid. Een eenzijdig beroep op de vrijheid van onderwijs, zonder de rechten en vrijheden van anderen te respecteren, volstaat niet. Wie zich beroept op vrijheid van onderwijs erkent daarmee het constitutionele kader van de staat als geheel, inclusief de onderlinge verhouding tussen de grondrechten, namelijk dat die elkaar onderling begrenzen. Dat betekent dat scholen op basis van de vrijheid van onderwijs de ruimte hebben om eigen opvattingen over bijvoorbeeld seksuele diversiteit te uiten, maar dat nooit met een beroep op die vrijheid aan anderen bepaalde grondrechten ontzegd kunnen worden. Deze wederzijdse begrenzing zal ook expliciet uitgangspunt dienen te zijn van het onderwijs, immers geen enkel grondrecht is absoluut. Het kabinet vindt het van groot belang dat ieder kind zich veilig voelt op school en zichzelf kan zijn. Om deze reden is hard gewerkt aan het verbeteren van de positie van LHBTI binnen lerarenopleidingen.
Deelt u de conclusie van de Inspectie dat er meer duidelijkheid moet komen over de ruimte en de grenzen van onderwijsvrijheid en over de reikwijdte van de burgerschapsopdracht als voorwaarde om te bewaken dat onderwijsvrijheid onbedoeld niet leidt tot bevordering van onverdraagzaamheid of leerlingen zelfs zou willen aanzetten tot afwijzing van basiswaarden zoals gelijkwaardigheid of non-discriminatie?2
Het is voor scholen van belang om te weten waaraan ze moeten voldoen en waar de ruimte zit voor eigen invulling. De inspectie heeft geconstateerd dat de huidige burgerschapsbepaling onvoldoende helder is en de Minister van OCW deelt die opvatting. Daarom ligt er momenteel een wetsvoorstel in uw Kamer ter verduidelijking van de burgerschapsopdracht. In het wetsvoorstel verduidelijking burgerschapsopdracht is expliciet opgenomen dat de school een oefenplaats moet zijn waar leerlingen worden gestimuleerd actief te oefenen met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.
Wanneer kan de Kamer de nota naar aanleiding van het verslag bij de wet verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs verwachten en voldoet deze wijziging aan doelgericht onderwijs op respectvolle omgang met seksualiteit en seksuele diversiteit?
De nota naar aanleiding van het verslag bij de wet verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs is op 26 juni 2020 aan de Kamer gezonden.
Het wetsvoorstel stelt onder andere dat onderwijs gericht is op het bevorderen van de kennis van en het respect voor de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en dat er een schoolcultuur in lijn is met deze basiswaarden. De basiswaarden zijn vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. Deze basiswaarden moeten op herkenbare wijze in het onderwijs terugkomen: in de kennisoverdracht, in het ontwikkelen van competenties en in de schoolcultuur. Hierbij is het van belang dat leerlingen op een respectvolle wijze met elkaar omgaan en begrip opbrengen voor elkaar, ongeacht zaken als geloof, huidskleur en seksuele geaardheid. Scholen behouden daarbij ruimte voor eigen invulling, bijvoorbeeld van specifieke waarden en normen die voort (kunnen) komen uit de godsdienstige, levensbeschouwelijke of pedagogische grondslag.
Bent u het ermee eens dat ook met ouders van jeugdige daders en andere direct betrokkenen hierover het gesprek dient te worden gevoerd? Bent u bereid om hiervoor een instrument als het familiegroepsplan in te zetten en hiermee een pilot te starten?3 Zo nee, waarom niet?
De Jeugdwet beoogt dat gezinnen zoveel mogelijk zelf en met steun van hun netwerk problemen in de opvoed- en opgroeisituatie voorkomen en aanpakken, en dat ouders en jeugdigen daarbij regie voeren over de hulp die zij nodig hebben. In de Jeugdwet is daarom vastgelegd dat gemeenten, jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen éérst aan gezinnen de gelegenheid bieden om een familiegroepsplan op te stellen, samen met familie, vrienden en anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren. Een vergelijkbaar recht is opgenomen in de Wmo (aangeduid als «persoonlijk plan»).
Wat is uw standpunt wat betreft internetplatformen die aangeven dat mensen die geconfronteerd worden met hatespeech dit eerst bij hen dienen te melden voordat deze platformen overgaan tot verwijdering daarvan?
Bij de huidige stand van de wetgeving zijn internetplatformen in beginsel niet aansprakelijk voor de content die op hun platformen wordt geplaatst. Dit geldt voor zover zij niet weten dat ze strafbare of anderszins onrechtmatige informatie hosten. Zodra zij daar wel kennis van hebben moeten zij prompt handelen om die informatie te verwijderen of ontoegankelijk te maken. Dat maakt dat content op sociale media niet eerst gecontroleerd hoeft te worden voordat deze online wordt geplaatst en dat platformen pas in actie hoeven te komen indien een strafbare of anderszins onrechtmatige uiting hen bekend wordt door middel van een melding of eigen onderzoek. In Europees verband zijn inmiddels afspraken gemaakt met de grootste IT-platformen, waarbij zij zich hebben gecommitteerd aan het opzetten van een transparante meld-procedure. Daarnaast hanteren veel sociale media platformen eigen gebruiksregels, die veelal het gebruik van hate speech niet tolereren. Voor de handhaving van deze gebruikersregels kan een platform ervoor kiezen om content te monitoren of – al dan niet met gebruik van AI – op te sporen.
Het kabinet is er voorstander van om meer verantwoordelijkheid bij de IT-platformen neer te leggen voor de content op hun platformen. De nieuwe door de Europese Commissie aangekondigde Digital Services Act (DSA) biedt aanknopingspunten om dit ook daadwerkelijk te verwezenlijken.
Hoe kijkt u aan tegen een verplichting voor internetplatformen om een verwijdering van hatespeech van het internet vooraf te melden aan het openbaar ministerie (OM), zodat het OM kan besluiten tot strafrechtelijke vervolging van de dader?
Het permanent verwijderen van strafbare content, zonder het zeker stellen van bewijs, kan in bepaalde gevallen strafbaar zijn op grond van artikel 189 van het Wetboek van Strafrecht.
Op Europees niveau is de Minister van JenV met de grote internetplatformen in gesprek over het betrachten van meer transparantie ten aanzien van het verwijderen van content of het (tijdelijk) blokkeren van gebruikers. Daarbij hoort het inzicht verschaffen in het aantal verwijdere uitingen en accounts, transparantie ten aanzien van de meld- en afdoeningsprocedure, het hebben van een mogelijkheid om tegen het gemaakte besluit bezwaar in te dienen en het onder de aandacht brengen bij het OM van (mogelijk) strafbare content. Indien het niet mogelijk blijkt op deze punten bindende afspraken te maken met de IT-platformen, dan sluit het kabinet een wettelijke verplichting niet uit.
In hoeverre vindt u dat internetplatformen als Facebook, Twitter en Instagram actiever dienen te zijn met het inzetten van artificiële intelligentie om hatespeech te traceren, te registeren en te verwijderen?
Het inzetten van AI voor het traceren, registreren en verwijderen van content, werkt niet voor alle vormen van strafbare content even goed. Waar deze methode bij het tegengaan van kinderpornografie zeer effectief kan zijn, blijft bij terroristische of discriminerende content de context waarin uitingen worden gedaan altijd relevant. Het kabinet hecht er daarom erg aan dat mogelijk discriminatoire content nooit geautomatiseerd wordt verwijderd op basis van AI, maar dat altijd menselijke tussenkomst is vereist. AI kan wel als hulpmiddel gebruikt worden om bepaalde content onder de aandacht van assessoren te brengen.
Daarnaast kunnen platformen ook zogenoemde «trusted flaggers» aan zich binden, die gespecialiseerd zijn in het beoordelen van potentieel discriminatoire uitingen en die zelfstandig actief kunnen opsporen en melden.
Bent u bekend met de actuele cijfers van meldingen van online hatespeech bij MiND?
Ja, uw Kamer wordt hier ook jaarlijks over geïnformeerd. De cijfers van MiND maken onderdeel uit van de jaarlijkse Multi-Agency Rapportage van politie en anti-discriminatievoorzieningen (ADV’s). De cijfers over 2019 zijn op 7 mei jl. aan de Kamer gezonden (Kamerstuk 30 950, nr. 183). In 2019 heeft MiND 692 meldingen behandeld, 109 meer dan in 2018.
Kunt u aangeven of de meldingen van hatespeech, die bij MiND worden geregistreerd, ook bewaard worden wanneer de moderator of website-eigenaar deze meldingen heeft verwijderd?
Nee. Weliswaar bewaart MiND van elk verwijderverzoek de gegevens die zijn vereist voor het doen van aangifte van online discriminatie zoals genoemd in de Aanwijzing Discriminatie van het OM, maar zodra de verwijdering is geëffectueerd wordt deze informatie – in lijn met de vereisten van de AVG – vernietigd. Indien ook na een rappel geen gevolg wordt gegeven aan een verwijderverzoek, dan stuurt MiND deze informatie door naar het OM, in de vorm van een aangifte.
Hoe denkt u over het feit dat, wanneer MiND een herhaald verzoek aan de moderator of website-eigenaar doet om een bericht met hatespeech te verwijderen en aan dit verzoek gehoor wordt gegeven, er daarmee geen aangiftedossier tegen de maker van dat bericht voor het OM opgesteld wordt?
MiND beoordeelt elke melding individueel en houdt niet bij of sprake is van herhaald daderschap. Het OM heeft mij laten weten dat wanneer een strafbare uiting is verwijderd, de strafbare situatie en de schade die daaruit voortvloeit in principe is beëindigd en dat er daarom veelal wordt besloten een dergelijke zaak niet strafrechtelijk te vervolgen. Dat neemt niet weg dat het OM, vooral om een duidelijk voorbeeld te stellen dat online discriminatie niet wordt getolereerd en wordt bestraft, wel degelijk ook vervolging instelt tegen mensen die zich schuldig maken aan het online beledigen van mensen vanwege het behoren tot een bepaalde groep of het aanzetten tot discriminatie, haat of geweld (artt 137c en 137d Sr).
Bent u het ermee eens dat hatespeech op internetplatformen door capaciteitsproblemen momenteel te vaak aan de aandacht van het OM ontsnapt?
Het tegengaan van discriminatie is een prioriteit voor het OM. Het OM heeft echter beperkte middelen tot zijn beschikking en moet daarom selectief zijn ten aanzien van het instellen van een strafrechtelijk traject. De Minister van JenV is echter niet van mening dat het OM onvoldoende doet om online discriminatie tegen te gaan.
Kunt u aangeven wat de capaciteit binnen het OM momenteel is om meldingen van hatespeech via internetplatformen te registeren en waar nodig de daders te vervolgen?
Elke officier van justitie kan een zaak met een discriminatie-aspect toegewezen krijgen. Dat geldt dus ook voor online discriminatie. In elk parket is een discriminatie-officier ingesteld voor de meer ingewikkelde zaken met betrekking tot discriminatie. Officieren kunnen bij discriminatiezaken de ondersteuning vragen van het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie van het OM, dat is ondergebracht bij het parket Amsterdam. De capaciteit van het LECD is afgelopen jaar structureel met 2,5 fte uitgebreid.
Welke mogelijkheden ziet u tot het aanstellen van een discriminatie-officier online binnen elk parket van het OM om hatespeech te registeren en zo nodig strafrechtelijke vervolging op te starten?
Ten aanzien van de wijze waarop discriminatiezaken binnen het OM worden opgepakt verwijzen wij u graag naar het antwoord op vraag 18. Het is binnen de geldende verhoudingen tussen het departement en het Openbaar Ministerie aan het OM zelf om aan te geven op welke gebieden extra capaciteit gewenst is.
Ziet u nog andere mogelijkheden om daders van hatespeech op het internet aan te pakken? Zo ja, welke?
Naast de strafrechtelijke aanpak hebben ook ouders en het onderwijs een belangrijke taak om kinderen wegwijs te maken op internet en om daarbij bepaalde gedragsregels en fatsoensnormen in acht te nemen. Ook in het kader van mediawijsheid wordt aandacht gevraagd voor deze aspecten. Daarnaast hanteren ook steeds meer online discussieplatformen zelf gedragsregels voor hun gebruikers. En last but not least is het ook aan onszèlf, als bestuurders en politici, om online het goede voorbeeld te geven.
Versoepeling van Corona-maatregelen in gevangenissen |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kinderen snappen niet dat ze wel naar school mogen maar niet naar papa in de gevangenis»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom in Nederland inmiddels een aantal keer de corona-maatregelen zijn versoepeld, maar dat dit niet het geval is in gevangenissen en daardoor nu al sinds half maart bezoek aan gedetineerden niet is toegestaan en zij lange tijd niet (binnen de gevangenis) kunnen werken of bewegen?
Op 29 mei 2020 heb ik uw Kamer schriftelijk geïnformeerd over de verruiming van mogelijkheden tot bezoek en verlof binnen de justitiële inrichtingen per 2 juni. Ook heb ik u in die brief geïnformeerd hoe een verdere verruiming in de periode daarna eruit zal zien. De verruiming vindt uiteraard plaats volgens de richtlijnen van het RIVM, waarbij de landelijke ontwikkelingen ten aanzien van het aantal besmettingen met corona en de ontwikkelingen in de justitiële inrichtingen nauwgezet worden gevolgd. Dat bezoek en verlof van gedetineerden sinds half maart zijn opgeschort is vanzelfsprekend zwaar voor de gedetineerden, maar er is onder de gedetineerden ook begrip. Zij zien dat deze maatregelen noodzakelijk zijn om de kans op besmetting door het coronavirus te minimaliseren en de veiligheid van en de zorg voor de gedetineerden en het personeel te kunnen waarborgen.
Klopt het dat ook de detentiefasering nog steeds stilligt, waardoor re-integratie en resocialisatie geen doorgang vinden?
De detentiefasering ligt niet stil. Zoals bij brief van 13 maart jl. is aangekondigd, is het verblijf in detentie van een beperkte groep gedetineerden tijdelijk geschorst. Dit betreft gedetineerden die aan het eind van hun straf zijn en al een groot deel van de tijd buiten de penitentiaire inrichting verblijven.
Zij verbleven op de zeer beperkt beveiligde inrichting (ZBBI). Deze groep gedetineerden beweegt normaal gesproken dagelijks in en uit de inrichting. Voor personeel en gedetineerden is het veiliger om deze bewegingen zo veel mogelijk te beperken. Dit doen we door het verblijf in detentie te schorsen met daarbij inzet van elektronische monitoring. Daarnaast is de plaatsing van nieuwe gedetineerden in een ZBBI opgeschort. Andere stappen binnen de detentiefasering, zoals het penitentiair programma vinden wel plaats. Ik bezie op welk moment het verantwoord is om de plaatsing in een ZBBI weer onderdeel te maken van de detentiefasering. Ik verwacht uw Kamer hier op korte termijn over te informeren.
Klopt het dat er de afgelopen tijd geen perspectief geschetst is aan gedetineerden om maatregelen voor Penitentiaire Inricgtingen (PI’s) te versoepelen? Waarom niet? Indien dit wel is gebeurd, hoe en wanneer is dat gebeurd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze situatie zwaar is voor gedetineerden en hun familie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u, in overleg met vertegenwoordigers van gevangenismedewerkers en met inachtneming van de landelijke RIVM richtlijnen, op korte termijn overgaan naar versoepelingen van de corona-maatregelen in gevangenissen, waarbij er in ieder geval weer bezoek wordt toegestaan in de PI’s?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u daarnaast onderzoeken hoe zo snel als mogelijk detentiefasering weer op gang kan komen en hierover de Tweede Kamer informeren?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen voor het notaoverleg justitieketen op 30 juni 2020 beantwoorden?
Ja.
Het bericht “Dreiging extreemrechts 'grote blinde vlek'” en het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 52 |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Dreiging extreemrechts is een «grote blinde vlek»?1
Ja.
Hoe duidt u de zorgen van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), tevens weergegeven in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN), dat rechts-extremisme wereldwijd een opleving kent? Deelt u de stelling dat de toenemende populariteit van rechts-extremisme in Nederland een «blinde vlek» is? Zo ja, hoe duidt u dit? Zo nee, waarom niet?
De zorgen die zijn weergegeven in het jaarverslag van de AIVD en het DTN zijn herkenbaar en worden onderschreven door de toename van rechts-extremistisch geweld in landen als Duitsland, Groot-Brittannië en de VS. Ook in Nederland zijn we scherp op de ontwikkeling en de mogelijke dreiging vanuit de rechts-extremistische hoek. De AIVD en de NCTV hebben de afgelopen jaren extra aandacht besteed aan het fenomeen en hun bevindingen in verschillende openbare publicaties over rechts-extremisme gedeeld. Ook in het DTN 52 is veel aandacht besteed aan rechts-extremisme2. Hoewel de Nederlandse rechts-extremistische offline scene wordt gekenmerkt door fragmentatie, zwak leiderschap, persoonlijke animositeit en het ontbreken van een consistente organisatievorm, wordt het risico dat rechts-extremistische eenlingen of kleine groepen naar geweld grijpen, al dan niet door copy-cat gedrag, groter geacht dan in het verleden.
Het fenomeen is al jaren een punt van aandacht en dat zal het naar verwachting de komende jaren ook blijven.
In hoeverre bent u het eens met de uitspraak «rechts-extremisme (…) is absoluut mainstream geworden», ten opzichte van, zoals in het artikel gesteld, ongeveer 20 jaar geleden?
In Nederland komt, in vergelijking met veel van de ons omliggende landen, rechts-extremistisch geweld weinig voor. In de afgelopen jaren zijn er groepen in de samenleving opgekomen die trachten zeer rechts-extremistisch gedachtegoed tot gemeengoed te maken. Deze bewegingen worden vaak geïnspireerd door het uit Amerika overgewaaide Alt-right gedachtegoed en zij proberen dit op niet-gewelddadige wijze te bewerkstellingen. Bijvoorbeeld door systematisch haat zaaien, het demoniseren van bevolkingsgroepen of het creëren van een sfeer van angst. Online (internationaal) leeft er op verschillende rechts-extremistische fora wel een sfeer van aanzetten tot geweld. Dat betreft individuen of groepen die via chaos en met gebruik van geweld het afzetten van de overheid willen bespoedigen en streven naar een blanke etnostaat. Ook is sprake van het verspreiden van nepnieuws en samenzweringstheorieën op rechts-extremistische fora.
Welke factoren zijn volgens u aan te wijzen als oorzaken voor de opleving van rechts-extremisme in Nederland?
De aanwezige rechts-extreistische groepen in Nederland zijn marginaal en niet-gewelddadig. Factoren voor de verhoogde dreiging zijn eenlingen die mogelijk online en onder de radar radicaliseren en copy cat gedrag geïnspireerd door eerdere aanslagen. In het DTN 52 wordt een genuanceerd beeld geschetst over de online en offlineontwikkelingen in het rechts-extremistische Nederlandse landschap. De NCTV en de AIVD waarschuwen voor het accelerationistische discours online dat eenlingen in Nederland kan radicaliseren en activeren. Onder accelerationisme verstaan we het systematisch en willekeurig veroorzaken, of versnellen, van chaos en onrust. Het doel van rechts-extremistische groepen die dit discours aanhangen is het veroorzaken van een rassenoorlog, resulterend in een omwenteling van een democratische samenleving naar een blanke etnostaat.
In hoeverre heeft u in beeld hoe het landschap van verschillende rechts-extremistische netwerken in Nederland eruit ziet? Kunt u aangeven hoe groot deze groepen zijn en hoe actief deze zijn, zowel offline als online?
In Nederland valt het op dat het rechts-extremistische offline landschap zeer gefragmenteerd is. Er zijn kleine rechts-extremistische groepjes die samen de vijfhonderd aanhangers niet overstijgen. Van grote offline netwerken is geen sprake, omdat deze groepjes vaak met elkaar overhoop liggen en er geen aansprekende leiders zijn. Manifestaties van rechts-extremisme in Nederland zijn gering in het straatbeeld, in de omvang van geweldsincidenten, in organisatie, in financiering en in geweldsbereidheid.
Wereldwijd is er sprake van een gestage groei van online activiteiten op fora en kanalen die anti-LHBTQ, anti-vrouw, anti-semitisch en anti-overheid zijn. De rechts-extremistische ideologie anticipeert bovendien op een rassenoorlog binnen afzienbare termijn en staat extreem geweld voor tegen de overheid om de ondergang van de democratie te bespoedigen. Het doel is het creëren van een blanke etnostaat. Ook is de groep Nederlandse rechts-extremisten die internationaal online actief is beperkt. In Nederland gaat de rechts-extremistische dreiging vooral uit van eenlingen en niet van groepen. Online rechts-extremistische aanjagers kunnen op de internationale webfora kwetsbare mensen inspireren en radicaliseren.
Op welke wijze wordt actief beleid gevoerd op het in beeld krijgen van de rechts-extremistische stroming in Nederland? Hoe wordt deze opleving tegengegaan?
Het kabinet zet zich in om de rechts-extremistische dreiging tegen te gaan en te voorkomen dat mensen radicaliseren. Zowel nationaal als lokaal is er blijvende aandacht voor het in beeld brengen en houden van risicogroepen en extremistische netwerken. De lokale, persoonsgerichte aanpak wordt ingezet wanneer sprake is van radicalisering of rechts-extremistische uitingen door individuen, met als doel de dreiging die van een persoon uitgaat te onderkennen en daarop te interveniëren. Wanneer sprake is van extremistische gedragingen die een vermoeden van een strafbaar feit opleveren, kan het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek instellen en indien opportuun overgaan tot vervolging.
De NCTV en de Expertise unit Sociale Stabiliteit (SZW) ondersteunen gemeenten met advies over beleid en (lokale) aanpak. De afgelopen jaren is geïnvesteerd in het opbouwen van kennis en kunde bij professionals landelijk en lokaal die met dit fenomeen te maken krijgen. Het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering (ROR) biedt trainingen aan voor professionals om rechts-extremisme te herkennen en handelingsvaardigheid te bevorderen. Veel gemeenten zijn de afgelopen jaren al actief geweest in het informeren en trainen van professionals in de bewustwording en het signaleren van rechts-extremisme binnen de eigen werkomgeving en praktijk.
Nederland werkt op zowel nationaal als internationaal niveau met het bedrijfsleven en andere overheden samen aan het tegengaan van de verspreiding van terroristische content en activiteiten online. Ook worden er doorlopend gesprekken gevoerd met internetbedrijven zoals Google en Facebook, maar ook bedrijven uit het MKB met het doel om onze informatiepositie op deze markt te versterken en samenwerking in de aanpak terrorisme op het internet te bewerkstelligen. Mede door inzet van de overheid en aanscherping van gebruikersvoorwaarden van de tech bedrijven is de hoeveelheid terroristische propaganda op het internet afgenomen. Op internationaal niveau is Nederland actief in het EU Internetforum. Hierbij werken overheden en het bedrijfsleven op vrijwillige basis samen om de toegang van terroristische content op het internet te bemoeilijken. De ontwikkelingen op het internet gaan zo snel dat het van cruciaal belang is om dit nauwgezet te volgen en deze kennis onderling te delen met andere EU-lidstaten en like-minded landen.
Hoe duidt u de uiting dat er weinig internationale samenwerking tegen de rechts-extremistische dreiging bestaat? Kunt u aangeven op welke manier dit in Europees verband wordt aangepakt? Ziet u ruimte voor Nederland om zich in EU-verband in te spannen om te komen tot een meer integrale Europese aanpak van rechts-extremistisch gedachtegoed?
In het algemeen geldt dat het Europees beleid gericht op generiek terrorisme (waaronder de verbetering van informatie-uitwisseling, preventie van radicalisering en grenscontroles) ook van belang is bij het tegengaan van specifiek rechts-extremisme.
Internationaal is er aandacht en samenwerking op dit onderwerp. Zo stond het onderwerp rechts-extremisme geagendeerd tijdens de bijeenkomst van de Vendôme-groep, bestaande uit de Ministers van Justitie van België, Frankrijk, Duitsland, Italië, Luxemburg, Spanje en Nederland. Aldaar is door verschillende landen gepleit voor het versterken van de aanpak van rechts-extremistische content online. Ook tijdens de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-raad) in oktober 2019 stond het onderwerp rechts-extremisme prominent op de agenda, onder leiding van het Fins voorzitterschap. Afgesproken is dat wordt ingezet op vier verschillende sporen: het verwerven van meer inzicht in rechts-extremisme en -terrorisme, uitwisselen van best-practices op het gebied van preventie en detectie, het voorkomen van de verspreiding van rechts-extremistische content off- en online, en de samenwerking met derde landen en het opbrengen van dit onderwerp tijdens contraterrorisme-dialogen. Dit zal naar verwachting de komende tijd verder uitgewerkt worden door de Europese Commissie. Ook het aankomend Duits voorzitterschap heeft reeds aangekondigd de bestrijding van rechts-extremisme als een speerpunt te zien.
Tenslotte heeft ook het EU Internet Forum, een samenwerkingsverband van overheden en grote private partijen, in toenemende mate aandacht voor rechts-extremistische content online. Ook het Radicalisation Awareness Network (RAN), dat onder de Europese Commissie valt, brengt professionals uit EU lidstaten bij elkaar om kennis en ervaringen ten aanzien van de preventie van radicalisering en gewelddadig extremisme uit te wisselen. De rechts-extremistische dreiging maakt hier onderdeel van uit. Nederland zal uiteraard waar mogelijk aansluiten en actief blijven samenwerken met onze buren en bondgenoten.
Zou u het risico op een aanslag uit rechts-extremistische hoek inmiddels groter beschouwen dan een aanslag uit jihadistische hoek? Waarom wel of waarom niet?
Nee. Zoals het DTN 52 beschrijft is de jihadistische beweging nog steeds de belangrijkste factor voor de terroristische dreiging in Nederland. Een terroristische aanslag uit die hoek is nog altijd voorstelbaar.
Een rechts-terroristische aanslag door een eenling is zoals het DTN stelt eveneens voorstelbaar. De Nederlandse rechts-extremistische scene wordt gekenmerkt door fragmentatie, zwak leiderschap, persoonlijke animositeit en het ontbreken van een consistente organisatievorm. Dat maakt dat een (grootschalige) georganiseerde aanslag door een groep minder waarschijnlijk, maar een aanslag door een online geradicaliseerde eenling is op dit moment voorstelbaar.
Kunt u, zoals in het meest recente DTN een opsomming wordt gegeven van jihadistische incidenten en arrestaties, tevens een opsomming bieden met incidenten en arrestaties gerelateerd aan extreemrechts?
De politie en het Openbaar Ministerie houden geen registratie bij van motieven gekoppeld aan strafzaken. Het meest recente DTN van de NCTV noemt wel een tweetal rechtszaken die gedeeltelijk voortkomen uit extreemrechtse hoek. De man uit een van de rechtszaken wordt verdacht van verboden wapenbezit; bij hem zijn daarnaast teksten aangetroffen over de in rechts-extremistische kringen populaire «omvolkingstheorie». De man in de andere zaak is op 13 mei veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf (acht voorwaardelijk) voor verboden wapenbezit en dreigen met een terroristisch misdrijf.
Kunt u, naar aanleiding van de stelling in het meest recente DTN dat veroordeelde jihadisten na hun vrijlating vaak weer terugkeren in jihadistische netwerken, toelichten hoe vaak dit is voorgekomen? Op welke wijze worden deze figuren gemonitord?
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat jihadisten vaak terugkeren in jihadistische netwerken. Op het aantal gevallen kan in de openbaarheid niet worden ingegaan.
Vanaf de start van detentie wordt ingezet op het losweken van jihadisten uit hun extremistische netwerk en gedachtegoed. Daartoe stelt DJI gezamenlijk met de reclassering en de verantwoordelijke gemeente een individueel resocialisatieplan op dat na detentie vanuit het lokale casusoverleg verder wordt vormgegeven. Een gespecialiseerd team van de reclassering levert begeleiding en houdt toezicht op de naleving van door de rechter opgelegde bijzondere voorwaarden, zoals contact- en locatieverboden. Een contact- of locatieverbod (al dan niet met elektronisch toezicht) kan ook op grond van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen Terrorismebestrijding worden opgelegd aan personen van wie nog een actuele dreiging uitgaat. Daar waar gedragsbeïnvloeding niet mogelijk blijkt, richten partijen uit het casusoverleg en waar nodig ook inlichtingen- en veiligheidsdiensten zich op het inschatten en mitigeren van de dreiging.
Hoe duidt u de volgens het DTN polarisatie voedende excessen rondom de boerenprotesten, zoals het Farmers Defence Force dat zich richt tegen boeren die zich laten uitkopen door de overheid en zelfs stelt dat er afgerekend moet worden met de «zwakke schakels»? Welke acties onderneemt u reeds om deze polarisatie tegen te gaan? In hoeverre zijn deze acties effectief en waarom?
De boerenprotesten die sinds het najaar 2019 plaatsvinden verlopen over het algemeen vreedzaam. Uitzonderingen zijn enerzijds enkele incidenten rondom deze demonstraties waarbij individuen over de schreef gingen, bijvoorbeeld door het inrijden van een deur van het provinciehuis in Groningen in oktober 2019, en anderzijds de wijze waarop Farmers Defence Force (FDF) zich manifesteert.
FDF onderscheidt zich van meer gematigde boerenbelangenorganisaties. In enkele uitlatingen richt het bestuur van FDF zich in ongenuanceerde bewoordingen tegen delen van het overheidsbeleid, maar ook tegen andersdenkende belangenorganisaties en -medeboeren. Bijvoorbeeld door te stellen dat afgerekend moet worden met «de zwakke schakels en de Judassen uit onze gelederen» – ofwel: boeren die mede door overheidsinitiatieven overwegen hun bedrijf te verkopen. Dergelijke uitlatingen van het bestuur van FDF kunnen bijdragen aan een versterkte tegenstelling tussen boeren en overheid, maar ook aan zwart-wit denken tussen boeren onderling.
Misstanden bij het Haga Lyceum |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Bestuur Haga Lyceum schorst omstreden directeur vanwege angstbewind»1, « Haga lyceum luisterde vertrouwelijke gesprekken onderwijsinspectie af»2, «Onderwijsinspectie: Ouders en medewerkers Haga Lyceum kunnen misstanden melden»3 en «Chaos bij Haga Lyceum compleet: volledig top de laan uit gestuurd»?4
Ja. Minister van Engelshoven is naar aanleiding van de mondelinge vraag van het lid Heerema hier op 9 juni 2020 op ingegaan.
Klopt het dat de Inspectie van het Onderwijs vorig jaar is afgeluisterd tijdens haar onderzoek naar het Haga Lyceum? Zo ja, wie gaf opdracht om de Inspectie van het Onderwijs af te luisteren?
Ja, dat klopt. Op 9 juni jl. is hier al op geantwoord.
Klopt het bericht dat de directeur van het Haga Lyceum op deze manier in de gaten hield waar het inspectieonderzoek zich op richtte en wat medewerkers over hem en de school zeiden? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
De intenties om de inspectie af te luisteren zijn mij niet bekend. In vervolg op de aangifte door de inspectie is het nu aan de politie om dit te onderzoeken.
Welke gevolgen heeft het afluisteren van de Inspectie van het Onderwijs tijdens het onderzoek naar de wanpraktijken van het Haga Lyceum voor de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten? Betekent dit dat het onderzoek gedeeltelijk of helemaal over moet worden gedaan?
De inspectie heeft het onderzoek volgens plan kunnen uitvoeren en afronden.
Het is denkbaar dat gesprekspartners, zoals docenten en leerlingen, die mogelijk wisten dat opnames van de gevoerde gesprekken werden gemaakt en bij het bestuur terecht zouden kunnen komen, zich daardoor in die gesprekken anders of terughoudend hebben opgesteld.
De inspectie geeft aan dat het onderzoek niet over gedaan hoeft te worden. De inspectie voert momenteel opnieuw onderzoek uit bij het Cornelius Haga Lyceum en naar het bestuur. De inspectie neemt voorzorgsmaatregelen om te voorkomen dat er opnieuw wordt meegeluisterd met gesprekken.
Klopt het dat de Inspectie van het Onderwijs zelf ook vermoedens had dat het «kamertje» werd afgeluisterd ten tijde van het onderzoek? Heeft de inspectie hier melding van gemaakt? Zo ja, waarom is deze informatie niet doorgeleid naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Deze vraag is reeds op 9 juni jl. beantwoord.
Deelt u de mening dat door het afluisteren van de Inspectie van het Onderwijs, het Haga Lyceum moedwillig de inspectie heeft belemmerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, betekent dit dat u nu juridische grond heeft om de bekostiging van het Haga Lyceum stop te zetten?
Of door het afluisteren de inspectie moedwillig is belemmerd, is niet aan te geven nu niet zeker is wie opdracht tot afluisteren heeft gegeven. Ook is niet bekend met welke intenties er werd afgeluisterd, welke gesprekken er zijn afgeluisterd en of het afluisteren effect heeft gehad op de gesprekspartners van de inspectie.
Bent u op de hoogte dat het bestuur nu een «onafhankelijk onderzoeksbureau» heeft gevraagd om de kwestie te onderzoeken? Van welk geld wordt dit bureau betaald? Is dit niet een taak die door de Inspectie van het Onderwijs zou moet worden uitgevoerd?
De voorzitter van het algemeen bestuur van het bevoegd gezag van het Cornelius Haga Lyceum heeft, nadat hij de directeur-bestuurder had geschorst, de inspectie laten weten dat is besloten een extern onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren door een nader te bepalen (gecertificeerd) onderzoeksbureau. Niet bekend is of daartoe al een bureau is benaderd en op welke wijze een dergelijk onderzoek gefinancierd zal worden. Aangezien ook niet bekend is waar dat onderzoek precies op gericht is, is niet aan te geven of dit onderzoek (tevens) een taak van de inspectie is.
Hoe beoordeelt u de recente bestuurschaos bij het Haga Lyceum? Klopt het dat de school nu in feite bestuurloos is? Zo nee, wie neemt dan nu het bestuur waar? Welke effect heeft het voor de kwaliteit van onderwijs als een school geen bestuur meer heeft? Welke gevolgen heeft dit voor de bekostiging van de school?
Wie het bestuur vormt, was onduidelijk en onderwerp van een kort geding dat op 4 juni 2020 diende. De rechtbank heeft op woensdag 10 juni 2020 uitspraak gedaan. De rechter heeft besloten dat twee van de drie bestuursleden moeten terugtreden. Alleen de voorzitter van het bestuur vormt nu het bevoegd gezag van de school. De twee bestuursleden die moeten terugtreden is het niet toegestaan:
De vraag welk effect de bestaande situatie heeft op de kwaliteit van het onderwijs is in algemene zin niet te beantwoorden. Het is echter aannemelijk te veronderstellen dat de onduidelijke situatie een negatieve invloed heeft gehad op de onderwijskwaliteit, met name omdat één van de bestuursleden van wie de rechter heeft besloten dat hij moet terugtreden, belast was met de dagelijkse aansturing van het onderwijs.
Tijdens de zitting heeft de voorzitter aangegeven een deskundige interim-schoolleider te benoemen. Tevens heeft hij aangegeven onderzoek te laten verrichten naar de handelwijze van de dagelijks bestuurder. Ik hoop dat de uitspraak van de rechter er toe leidt dat op korte termijn sprake is van een school waar leerlingen zich veilig voelen. Een school waar het onderwijsaanbod op orde is en leerlingen goed worden voorbereid op hun toekomst. De inspectie houdt de ontwikkelingen bij het Cornelius Haga Lyceum nauwlettend in het oog.
De onduidelijkheid over het bestuur heeft geen directe gevolgen voor de bekostiging. Pas als sprake van door de inspectie vastgestelde wettelijke tekortkomingen kan een bekostigingsmaatregel aan de orde zijn.
Welke gevolgen heeft de bestuurscrisis van het Haga Lyceum voor de leerlingen van het lyceum?
Zie het antwoord op vraag 8.
Welke gevolgen hebben deze gebeurtenissen voor het hoger beroep dat u onlangs tegen het Haga Lyceum bent aangegaan?
In mijn brief van 20 januari 2020 gaf ik aan dat ik in het belang van de leerlingen duidelijkheid wil verkrijgen over de mogelijkheden van een aanwijzing.5
In mijn aanwijzing aan het bevoegd gezag van het Cornelius Haga Lyceum heb ik aangegeven dat het bestuur moest aftreden en dat een deskundig bestuur moest worden benoemd.6 Op basis van de uitspraak van de rechtbank in het in antwoord 8 genoemde kort geding ga ik er van uit dat op korte termijn een deskundige schoolleider zal worden benoemd. De inspectie heeft mij dit in een ambtsbericht bevestigd. Ik wacht de ontwikkelingen bij het Cornelius Haga Lyceum af.
Welke garanties kunt u geven dat met de invoering van de wet over de verduidelijking van de burgerschapsopdracht en de voorstellen rondom het uitbreiden van het instrumentarium, er voldoende handvatten zullen zijn om snel en effectief in te grijpen wanneer er sprake is van mismanagement of antidemocratisch – en anti-integratief onderwijs in het primair – of voortgezet onderwijs? Indien u dat niet kunt geven, op welke manier gaat u dan waarborgen dat er een einde komt aan dit soort scholen?
In de brief van 7 juni 2019 heb ik aangegeven te werken aan de uitbreiding van het bestuurlijk instrumentarium.7 Het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel zal de mogelijkheid van een spoedaanwijzing bevatten en ook wordt de definitie van wanbeheer uitgebreid. Zo wordt voor het funderend onderwijs een nieuwe grond toegevoegd die ziet op het ernstig of langdurig verwaarlozen van de zorg voor de burgerschapsopdracht of de veiligheid.
Een spoedaanwijzing zal op zijn plaats zijn als sprake is van overtreding van een deugdelijkheidseis en (mede) naar aanleiding daarvan een redelijk vermoeden van wanbeheer bestaat. Dit in combinatie met de verduidelijking van de burgerschapsopdracht8, geeft mij het vertrouwen dat in de toekomst sneller en adequater kan worden ingegrepen.
Deelt u de mening dat deze berichten weer een zoveelste bewijs zijn dat het Haga Lyceum geen bestaansrecht heeft binnen het Nederlands onderwijssysteem en dat de school zo snel mogelijk gesloten moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer zorgt u voor adequate wetgeving om eindelijk eens in te kunnen grijpen bij dergelijke scholen?
Naar mijn mening heeft het Cornelius Haga Lyceum bestaansrecht in het Nederlands onderwijsstelsel, indien en voor zover sprake is van een bestuur dat handelt in overeenstemming met de deugdelijkheidseisen. Zoals ik mijn brief van 11 juli 2019 heb aangegeven en op 9 juni jl. in antwoord op de mondelinge vraag, streef ik er niet naar de school te sluiten.9
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg onderwijs en corona van 17 juni 2020?
Dat is helaas net niet gelukt.
De bestrijding van mensenhandel |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het gegeven dat de politie er niet in is geslaagd de doelstelling voor 2019 te realiseren van 190 OM-verdachten mensenhandel, en dat er met 145 zaken zelfs sprake is van een daling? Wat is uw reactie hierop?1
Ja. In 2019 werden niet de afgesproken 190, maar 145 verdachten ter vervolging ingeschreven bij het OM. Dit is onwenselijk en wij hebben er vertrouwen in dat dit beter gaat worden. Het komende jaar wordt gebruikt om aan een sterker fundament te bouwen voor de opsporing en vervolging op het domein van mensenhandel. De verbeterlijnen van deze ontwikkeling zijn eerder uitgezet in de brief die uw Kamer op 19 november 2019 van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft ontvangen.2 Hierbij is de inzet om het aantal OM-verdachten voor 2020 te realiseren, waarbij wel de kanttekening geldt dat nog niet bekend is wat de impact van corona hierop is.
Daarnaast hechten wij eraan te benadrukken dat het aantal OM-verdachten niet een volledig beeld geeft van de inspanningen die er op de aanpak van mensenhandel worden verricht. Naast vele andere inspanningen in de aanpak van mensenhandel, waren de meeste aangiften mensenhandel in 2019 aangiften van buitenlandse slachtoffers, veelal Dublinclaimanten (die door een gebrek aan opsporingsindicaties en/of rechtsmacht in Nederland niet konden leiden tot OM-verdachten).
Bent u tevens bekend met het feit dat de oorspronkelijke ambitie van 190 OM-verdachten mensenhandel door de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en het maatschappelijk middenveld al als onvoldoende werd beschouwd?
Ja. De door hen geuite zorgen hebben er mede toe geleid dat het thema in de Veiligheidsagenda is opgenomen en dat er, gezien de resultaten in de jaren daarvoor, een ambitieuze doelstelling aan verbonden is. In de uitwerking van de Veiligheidsagenda, naar uw Kamer gezonden op 4 juli 2019, is beschreven hoe de streefcijfers tot stand zijn gekomen3.
Wat is de doelstelling van het aantal OM-verdachten mensenhandel voor 2020? Hoeveel zaken zijn er tot op heden aangemeld? Is de doelstelling van 240 zaken voor 2020 met de huidige inzet nog haalbaar? In hoeverre bieden de middelen uit de motie-Segers/Asscher hiervoor afdoende ruimte?2
In het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP) is afgesproken om de Veiligheidsagenda voor 2020 te herijken. Hierover is uw Kamer geïnformeerd op 17 december 20195. Dit proces is in gang gezet. Ik verwacht u in de zomer nader over de uitkomst te kunnen informeren.
In beginsel wordt uw Kamer pas weer over de voortgang van de afspraken van de Veiligheidsagenda geïnformeerd middels het jaarverslag van de politie over 2020. Ik zal evenwel bezien of er een tussentijds moment mogelijk is, bijvoorbeeld in het najaar, om u hierover te informeren.
In het halfjaarbericht politie dat op 29 mei jl. aan uw kamer is gezonden is vermeld dat het eerste deel van de gelden naar aanleiding van de motie Segers-Asscher inmiddels overgeschreven is naar de politie6. De politie bereidt zich voor op de werving van de benodigde capaciteit die is gepland voor 2020, om de Afdeling Vreemdelingenpolitie Identificatie en Mensenhandel (AVIM) verder op sterkte te brengen in de strijd tegen mensenhandel. Zoals ook aangegeven in de eerdergenoemde brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 19 november 2019 gebeurt dit door het geld aan te wenden voor de versterking met in eerste instantie specialistische en later ook tactische opsporingscapaciteit. De inzet is dat dit jaar ongeveer 12 fte geworven zijn voor de opsporing, naast ongeveer 6 fte voor de Identificatie- en Registratiestraten. De werving krijgt de komende jaren een vervolg. In samenspel met andere ontwikkelingen zal dit moeten leiden tot een versterkte aanpak van mensenhandel. Het is daarmee te vroeg om aan te geven of deze middelen toereikend zijn.
In hoeverre is het uitblijven van groei een gevolg van de toename van het aantal Dublinclaimanten en in hoeverre ziet u ook andere factoren? Kunt u aangeven in hoeverre de bezetting en inzetbaarheid van de medewerkers van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) meer/minder onder druk staat vergeleken met andere politie-eenheden vanwege ziekteverzuim, opleidingen en deelname aan de Regeling Partieel Uittreden (RPU)?
Bij de mogelijke verklaringen voor het niet behalen van het streefcijfer van OM-verdachten zijn in de jaarverantwoording van politie verschillende factoren genoemd. Hiervan haalt u een aantal voorbeelden aan in uw vraag. Een belangrijke factor is de enorme toestroom van verzoeken tot het opnemen van een aangifte mensenhandel door migranten van buiten de EU, veelal Dublin-claimanten. Deze aangiften hebben in 2019 een groot deel van de AVIM-capaciteit in beslag genomen, maar hebben door een gebrek aan opsporingsindicaties en/of rechtsmacht in Nederland niet tot verdachten geleid. Met als gevolg dat de opsporing en vervolging van mensenhandelaren in het geding komen. Met de werkwijze om deze toestroom landelijk gecontroleerd in goede banen te leiden als ook met de aanpassing van de verblijfsregeling, lijkt deze toestroom beheersbaarder te worden, maar vormt deze nog steeds het grootste aandeel binnen de aangiften mensenhandel.
In de jaarverantwoording over 2019 is ook gemeld dat de bezetting en inzetbaarheid van de medewerkers van AVIM onder druk staat vanwege onder meer ziekteverzuim, opleidingen, deelname aan de Regeling Partieel Uittreden. Er is inderdaad sprake van een hogere gemiddelde leeftijd bij AVIM, waardoor er ook meer aanspraak wordt gemaakt op RPU. Daarnaast ligt het ziekteverzuim bij AVIM aanmerkelijk hoger ten opzichte van de hele politie. Ook geven opleidingen binnen AVIM extra druk, vanwege verplichte certificering en specifieke kennisbehoefte. Met de gelden naar aanleiding van de motie-Segers/Asscher wordt evenwel de komende jaren verlichting verwacht.
Hoe staat het met het aangekondigde fenomeenonderzoek door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) naar aanleiding van de motie- Segers/Buitenweg? Vinden er momenteel, in het licht van de coronacrisis, nog uitzettingen plaats onder mensen uit deze groep?3
Zoals kenbaar gemaakt in de voortgangsbrief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 13 november 2019 is in het najaar een verzoek bij het WODC ingediend8. Er zijn inmiddels gesprekken gevoerd over de mogelijkheden om deze verkenning vorm te geven. De Staatssecretaris verwacht u hierover voor het zomerreces nader te kunnen informeren.
Op 18 maart jl. is vanwege de coronacrisis door de Staatssecretaris besloten alle overdrachten op basis van de Dublinverordening op te schorten. Dit besluit is tot op heden nog van kracht. Er wordt momenteel bezien welke mogelijkheden bestaan om Dublinoverdrachten de komende periode weer te hervatten.
Is er zicht op de ontwikkeling van het aantal aangiftes van minderjarigen? Hoeveel minderjarige slachtoffers van mensenhandel hebben er vorig jaar aangifte gedaan? Hoeveel slachtoffers mensenhandel hebben er na het informatieve gesprek geen aangifte gedaan? Kunt u beide cijfers uitsplitsen per regio? In hoeverre draagt de proeftuin aangiftebereidheid bij aan het vergroten van de contactbereidheid tussen slachtoffers en de politie?
Het is niet mogelijk om aangiftes zoals ze worden geregistreerd in de politiesystemen te splitsen in meerderjarigheid en minderjarigheid. Ook is niet uit het systeem te halen of de intakes en aangiftes hetzelfde slachtoffer of zaak betreffen. Met de proeftuin aangiftebereidheid van Nederlandse minderjarige slachtoffers van seksuele uitbuiting, waarvoor de Staatssecretaris eind vorig jaar het formele startsein heeft gegeven, zal hier meer zicht op komen. Het is op dit moment evenwel nog te vroeg om resultaten mee te geven, omdat de proeftuin nog aan haar start staat. De verwachting is dat de proeftuin gaat bijdragen aan de contactbereidheid tussen slachtoffers en de politie.
Hoe vaak is het afgelopen jaar in de opsporing bij mensenhandelzaken gebruik gemaakt van de webcrawler? Kunt u in de beantwoording concreet het aantal zaken vermelden, in tegenstelling tot de beantwoording zoals is gedaan in de nota naar aanleiding van het verslag van het schriftelijk overleg over onder andere het overzicht op hoofdlijnen Citrix-kwetsbaarheden?4
De webcrawler wordt ontwikkeld en de technische werking ervan wordt binnen de pilot getest, maar wordt nog niet gebruikt in opsporingsonderzoeken. Voorwaarde voor operationeel gebruik is het opstellen van een toegespitst operationeel juridische handelingskader voor inzet bij de opsporing van mensenhandel. Dit kader is nog in ontwikkeling bij het OM en de politie. Deze uitwerking van het handelingskader is juridisch complexer gebleken dan gedacht. Gekeken wordt op welke wijze uw kamer geïnformeerd kan worden op het moment dat het handelingskader gereed is.
Is het juridisch kader voor de webcrawler, die volgens het jaarverslag van de politie begin 2020 gefinaliseerd zou zijn, inmiddels formeel vastgesteld?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe vaak is het afgelopen jaar in de opsporing gebruik gemaakt van lokprofielen?
De politie en het OM hebben de afgelopen jaren flink geïnvesteerd in de opsporing en vervolging van daders van online seksueel (kinder-)misbruik. Sinds 2015 is de bestrijding van kinderporno en kindersekstoerisme expliciet in de Veiligheidsagenda opgenomen. Bovendien zijn in het regeerakkoord middelen vrijgemaakt waarmee in 2018 de capaciteit en expertise in het digitale domein van de politie zijn versterkt. Nieuwe digitale experts en tools worden ingezet voor meerdere criminogene fenomenen, waaronder kinderpornozaken en zeden, met inbegrip van nepcoaches die zedendelicten plegen op pro-ana websites.
Lokprofielen zijn het afgelopen jaar (nog) niet ingezet binnen de opsporing, ook niet in onderzoeken naar zogenaamde pro-ana coaches. Op korte termijn ontvangt uw Kamer een brief waarin de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Justitie en Veiligheid nader in gaan op de aanbevelingen – onder meer op opsporing – van een recent onderzoek door het Centrum tegen kinderhandel en Mensenhandel (CKM) naar de wereld van pro-ana coaches.
Worden lokprofielen ook ingezet in onderzoeken naar zogenaamde pro-ana coaches? Zo ja, hoeveel zaken zijn er überhaupt opgestart naar deze coaches in de afgelopen twee jaar?
Zie antwoord vraag 9.
Is het aantal van 39 complexe zaken een toename of afname ten opzichte van eerdere jaren? Hoe verhoudt dit zich tot de constatering van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel in de Dadermonitor 2013–2017 waarin wordt gesteld dat het aantal betrokkenen per strafzaak de laatste jaren is verminderd hetgeen verklaard kan worden doordat de politie minder complexe mensenhandelzaken op zich neemt?
In de Veiligheidsagenda is afgesproken dat 2019 het referentiejaar zal zijn voor de doelstelling op complexe mensenhandel-onderzoeken. Dit betekent dat in 2019 is begonnen met het in kaart brengen hiervan. De aantallen complexe onderzoeken in 2020 kunnen straks dus vergeleken worden met de 39 onderzoeken uit 2019.
Bent u voorts bekend met het bericht «Nieuwe aanpak Tilburg leidt naar vijftig slachtoffers mensenhandel»?5
Ja.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de betrokkenen om te bezien of de (bewustwordings)campagne ook in andere gemeenten of zelfs landelijk kan worden uitgerold?
Ja, de betrokkenen zijn ook al op ons ministerie bekend. De campagne heeft inderdaad mooie resultaten opgeleverd. In het kader van het programma «Samen tegen mensenhandel» vindt uitwisseling plaats van ideeën tussen een groot aantal partijen die een rol hebben bij de aanpak, opsporing en nazorg van mensenhandel. Het gesprek waarom u vraagt en het verwerken van good practices in de structurele integrale aanpak vindt daarbij dus al regelmatig plaats.
Bent u tevens bereid in gesprek te gaan met betrokkenen om te zien of onderdelen van de Tilburgse aanpak ook in de structurele aanpak, opsporing en nazorg van mensenhandel kunnen worden verwerkt?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Notaoverleg Veiligheid van 8 juni aanstaande?
Ja.
Het rapport van het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel |
|
Michel Rog (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u zich de antwoorden herinneren op vragen gesteld door de leden Kuik, Rog en Van Toorenburg over het rapport van het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel over criminele uitbuiting onder Nederlandse scholieren?1, 2
Ja.
Kunt u, aangezien u in uw antwoorden aangeeft de zorgen te delen van middelbare scholen in mbo-instellingen over de toenemende drugsgerelateerde criminele uitbuiting onder Nederlandse scholieren en daarover in gesprek bent, aangeven wanneer de concrete acties kunnen worden verwacht als resultaat van deze gesprekken? Bent u bereid de Kamer daarover proactief te informeren?
Het Ministerie van OCW is blijvend in gesprek met scholen om hen te helpen bij het creëren van een veilig schoolklimaat. Deze gesprekken resulteren met regelmaat in concrete acties. Een voorbeeld hiervan is de oplevering van de «Niet pluis – intervisietool» van de stichting School en Veiligheid. Dit instrument helpt docenten om een niet-pluisgevoel bij een leerling of student professioneel te bespreken en te interpreteren. Dit helpt scholen bij het signaleren en scherper formuleren van een eventuele zorgvraag bij leerlingen en studenten. Ook uit het onderzoek van het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel blijkt dat scholen bij een dergelijk hulpmiddel baat hebben. Voor dit onderwerp geldt verder, net als voor alle andere onderwerpen, dat de Minister van OCW uw Kamer tijdig en volledig informeert over beleid.
Kunt u cijfermatig inzichtelijk maken hoe vaak bewustwordingsprogramma’s zoals #leerlingalert en #studentalert op middelbare scholen, ROC’s en in MBO’s uitgevoerd worden?
Programma #Leerling- en studentalert is eind 2018 begonnen als een programma vanuit Gelderland-midden als onderdeel van de aanpak ondermijning (Programma Samen Weerbaar).3 Vanaf 1 januari 2020 is #leerling- en studentalert als separaat programma operationeel.
In de pilotfase (tot 1 januari 2020) is het bewustwordingsprogramma geïntroduceerd op 10 scholen. Concreet gaat het dan om ruim 2000 leerlingen/studenten +250 docenten.
De maatregelen die getroffen zijn op scholen vanwege het Corona-virus hebben ervoor gezorgd dat voorbereide en geplande activiteiten op scholen voorlopig zijn stopgezet.
#Leerling- en studentalert is voor het schooljaar 2020–2021 in gesprek met scholen (voortgezet- en beroepsonderwijs) in onder andere de gemeenten Arnhem, Nijmegen, Zutphen, Aalten/Winterswijk, Doetinchem, Overbetuwe, Lingewaard (Lichtenvoorde/ Groenlo, Veenendaal, Nijkerk, Zevenaar, Duiven, Rheden en Apeldoorn. De eerste lessen staan gepland in het nieuwe schooljaar.
Er zijn verkennende gesprekken om het programma een plek te geven in de lerarenopleidingen binnen Hogeschool Arnhem-Nijmegen (pilot) om deze studenten goed toe te rusten op het toekomstige docentschap, signalen van criminele uitbuiting te herkennen en meer context te hebben omtrent dit thema.
Vanwege het succes in Gelderland is het streven erop gericht om het instrument in de toekomst landelijk in te zetten.
Waar baseert u de conclusie op dat terughoudendheid van scholen in openhartigheid over het algemeen minder te maken heeft met angst voor imagoschade als wel met de zorgplicht, de privacywetgeving én de pedagogische rol die de school heeft jegens haar leerlingen? Acht u het aannemelijk dat imagoschade een rol kan spelen en soms zelfs de belangrijkste reden is dat er geen sprake is van openhartigheid?
Scholen hebben een zorgplicht vanuit de Wet veiligheid op school. Zij moeten zorgen voor een sociaal veilige omgeving voor leerlingen en (vanuit de Arbowetgeving) voor het onderwijspersoneel. Maar scholen hebben richting de leerlingen uiteraard in eerste instantie een vormende taak. Bij de afhandeling van een incident gaat het er om dat het leidt tot een (wederom) veilige situatie en dat de betrokkenen, jongeren die nog in ontwikkeling zijn, ervan kunnen leren. Scholen proberen daardoor soms te lang het zelf op te lossen en betrekken soms externe partijen zoals de politie pas later. Uit gesprekken met onderwijsraden en schoolleiders, en met diverse gemeenten, komt naar voren dat scholen ongetwijfeld ook aan hun imago denken, maar dat docenten en schoolleiders allereerst pedagogen zijn. Het is ook positief dat schoolleiders zich steeds vaker uitspreken over ernstige incidenten op hun school. Juist helder, krachtig en toch ook zorgzaam optreden en communiceren heeft een positief effect op het imago van de school.
Deelt u de mening dat het van belang is dader en slachtoffergroep in beeld te krijgen, en dat dit nu niet het geval is? Op welke manier zou hier beter inzicht in te verkrijgen zijn? Bent u bereid om in gesprek te treden met het openbaar ministerie (OM) en de Raad voor de Rechtpraak (RvdR) om dit mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het van belang is om voldoende zicht te hebben op de aard en omvang van mensenhandel. Aard en omvang wordt op verschillende manieren in kaart gebracht. In Nederland doet de Nationaal Rapporteur onderzoek naar deze problematiek. In navolging van zijn aanbeveling onderzoekt JenV samen met het CBS en de Nationaal Rapporteur hoe hier verbetering in aangebracht kan worden. Daarnaast is het WODC gevraagd een tweede schatting naar het aantal mogelijke slachtoffers van mensenhandel uit te voeren. Mijn departement is met het WODC in gesprek over de vormgeving van het onderzoek.
Vanuit JenV worden momenteel tevens gesprekken gevoerd met relevante stakeholders over de mogelijkheden om de aanpak van criminele uitbuiting verder te versterken. Ik zal in dat kader ook de mogelijkheden om door middel van registratiesystemen meer zicht te krijgen op de dader- en slachtoffergroep bespreken met het OM en de RvdR. Hierbij zal ik tevens het punt over het non-punishment beginsel meenemen. Uw Kamer wordt in de voortgangsbrief van het programma Samen tegen mensenhandel nader geïnformeerd over de uitkomsten van deze gesprekken.
Bent u tevens bereid om met het OM en de RvdR in gesprek te treden op welke manier er inzicht kan komen hoeveel slachtoffers jaarlijks aanspraak maken op het non-punishment beginsel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke mogelijkheden ziet u om, in lijn met het advies van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, de Kamer meer handvatten te geven rondom het monitoren van de progressie die geboekt wordt en nog geboekt zal worden? Bent u bereid de rapportages op het gebied van mensenhandel uit te breiden?
Bovenstaande acties dragen bij aan een verbeterd zicht op de problematiek. Zoals eerder benoemd zal de Nationaal Rapporteur samen met het CBS een verkenning starten naar de mogelijkheden om de benodigde data binnen het mensenhandeldomein te kunnen verzamelen. Daarnaast is mensenhandel opgenomen als beleidsprioriteit in de Veiligheidsagenda van de politie. Bij wijze van het jaarverslag van de politie wordt jaarlijks gerraporteerd over de kwantitatieve en kwalitatieve resultaten van de aanpak van mensenhandel door de politie.
Uw Kamer wordt tevens jaarlijks geïnformeerd over de voortgang van het programma Samen tegen mensenhandel door middel van de voortgangsbrief. Binnenkort ontvangt uw Kamer ook een brief met daarin de resultaten en voortgang op moties en eerder gedane toezeggingen. Alle hiervoorgenomende rapportages zorgen voor goed zicht en inzicht op de aanpak van mensenhandel.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de resultaten van de gesprekken met uw Britse collega’s over de Britse aanpak van criminele uitbuiting in het drugscircuit?
Daartoe ben ik zeker bereid. Ik zal de Kamer in de voortgangsbrief van het programma Samen tegen mensenhandel informeren over de uitkomsten van de gesprekken met de Britse collega’s.
Het bericht ‘Parlement, maak een einde aan deze uitzonderingstoestand’ |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kunt u duidelijkheid verschaffen over de vraag met hoeveel mensen bij elkaar op 1,5 meter afstand er sprake is van een overtreding van de huidige noodverordeningen (die ingegaan zijn op 11 mei jl.)? Wanneer is er precies sprake van een samenkomst?1
De maatregelen met betrekking tot de afstandsnorm en samenkomsten zijn op aanwijzing van de Minister van VWS met ingang van 1 juni jl. gewijzigd en daarna opnieuw gewijzigd met ingang van 1 juli. Op basis van de modelnoodverordening per 1 juni, die in iedere veiligheidsregio is omgezet in een noodverordening, was het verboden om zich te bevinden in de publieke ruimte zonder daarbij 1,5 meter in acht te nemen, waarbij kon worden gehandhaafd vanaf 3 personen. Dit verbod gold niet voor personen die gezamenlijk een huishouden vormen, voor het houden van afstand tot kinderen tot en met 12 jaar, bij de uitoefening van contactberoepen, voor een persoon met een handicap en diens begeleiders, voor personen van 13 tot en met 18 jaar die georganiseerd en begeleid buiten sporten en bewegen. In de uitvoering van jeugdhulp was het verbod niet van toepassing op kwetsbare jongeren in de leeftijd van 13 tot en met 18 jaar onderling en op kwetsbare jongeren en jeugdhulpverleners onderling.
Op grond van de noodverordeningen per 1 juni, gold een verbod op samenkomsten van meer dan dertig personen, exclusief personeel. Dit verbod gold zowel voor samenkomsten in voor publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven (dat wil zeggen gebouwen die in beginsel voor eenieder toegankelijk zijn) als in besloten plaatsen, niet zijnde woningen. Ook voor samenkomsten gold dat betrokkenen te allen tijde 1,5 meter afstand moeten houden tot de dichtstbijzijnde persoon.
Bij excessen kon worden opgetreden tegen bijvoorbeeld «coronafeestjes» in studentenhuizen, garages, loodsen en dergelijke met gebruikmaking van een noodbevel. Bij «coronafeestjes» in garages en loodsen kon ook worden opgetreden als er meer dan 30 personen aanwezig waren.
Naar aanleiding van de besluitvorming van 24 juni jl. zijn per 1 juli nieuwe noodverordeningen in werking getreden. Zo zijn de maatregelen met betrekking tot samenkomsten aanzienlijk versoepeld, maar de onderlinge afstand van 1,5 meter geldt onverkort. De laatste stand van zaken t.a.v. de geldende maatregelen kan worden teruggevonden op de website van de rijksoverheid2.
Hoe verhoudt de uitspraak van de Minister-President tijdens zijn persconferentie op 19 mei jl. «dat er op dit moment geen strikte begrenzing is van met hoeveel mensen je ergens mag zijn, mits er 1,5 meter afstand gehouden wordt» zich tot het feit dat in sommige Veiligheidsregio’s op grond van de thans geldende noodverordening mensen wel een boete hebben gekregen omdat zij met 3 of meer mensen op 1,5 meter in bijvoorbeeld een park zaten?
Op basis van de noodverordening die geldig was van 11 mei tot 1 juni jl., gold een algeheel verbod op samenkomsten, met enkele uitzonderingen. Er kon opgetreden worden op basis van dit verbod op samenkomsten. Op 19 mei lichtte de premier een wijziging hiervan toe die inhield dat er geen sprake meer was van een algeheel verbod op samenkomsten. Wel gold vanaf 1 juni het verbod op het in de publieke ruimte niet in acht nemen van de veilige afstand van 1,5 meter. Vanaf 3 personen kon worden gehandhaafd op het niet in acht nemen van de onderlinge afstand van 1,5 meter. Ook per 1 juli geldt in de publieke ruimte een verbod (met enkele uitzonderingen) op het niet in acht nemen van de onderlinge afstand van 1,5 meter. Ook nu geldt dat de 1,5 meter afstandsnorm kan worden gehandhaafd vanaf drie personen.
Hoe moet de opmerking van de Minister-President dat «als de groep te groot wordt, er al gauw sprake is van een evenement» begrepen worden? Wat is precies de definitie van een evenement? Viel bijvoorbeeld een verjaardag of picknick met 8 mensen in een park altijd al onder de definitie van evenement?
Op grond van de «modelnoodverordening COVID-19 bij aanwijzing van 8 mei 2020» en de «modelnoodverordening COVID-19 bij aanwijzing van 26 mei 2020» wordt onder evenement verstaan: «elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onderdeel g, van de Gemeentewet en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties; onder evenementen vallen mede, maar niet uitsluitend, herdenkingsplechtigheden, braderieën, optochten niet zijnde manifestaties in de zin van de Wet openbare manifestaties, feesten, festivals, popconcerten en overige muziekvoorstellingen, betaald voetbalwedstrijden (met of zonder publiek), straatfeesten, barbecues en vechtsportwedstrijden». Een verjaardag of picknick valt in principe niet onder de definitie van evenement, maar viel wel onder het verbod op samenkomsten. Inmiddels geldt dat mensen buiten in de publieke ruimte samen mogen komen zolang zij de 1,5 meter afstand houden.
Deelt u de mening dat de verwarring over wat nu precies wel en niet mag, bijdraagt aan onduidelijkheid voor zowel burgers als voor handhavers? Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze onduidelijkheid wordt weggenomen?
In zijn algemeenheid geldt dat een noodverordening voldoende bepaalde voorschriften moet bevatten om te kunnen worden nageleefd en gehandhaafd. Vanaf het moment dat de eerste opdrachten op grond van artikel 7 Wet publieke gezondheid zijn gegeven, worden regelmatig ervaringen gedeeld uit de uitvoeringspraktijk. Ook juridische vraagstukken komen daarbij aan de orde, waaronder die rondom het begrip «samenkomsten». In dit verband is relevant dat een wetsvoorstel in voorbereiding is waarin ook de normstelling rond samenkomsten wordt betrokken.
Het bericht ‘Gevangene Sittard overleden aan overdosis drugs’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u dit bericht en klopt hetgeen hierin vermeld wordt?1
Ja. De schouwarts heeft aangegeven dat er waarschijnlijk sprake is van intoxicatie. Het is bij de schouwarts noch de politie bekend of dit te maken heeft met bijvoorbeeld een overdosis of met vervuilde drugs.
Hoe is het mogelijk dat een gevangene aan een overdosis drugs is overleden en kunt u verklaren hoe deze gevangene aan niet een beetje maar aan heel veel drugs heeft kunnen komen?
Omdat het een individuele zaak betreft, ga ik niet nader in op de specifieke omstandigheden van de detentie en het overlijden. De directie van de Penitentiaire Inrichting (PI) heeft een onderzoek ingesteld. Het onderzoek heeft niet vast kunnen stellen op welke wijze de drugs de inrichting is binnengekomen.
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) hanteert veel (beveiligings)maatregelen om de invoer van smokkelwaar tegen te gaan, zoals controle van alle medewerkers, nieuwe gedetineerden en goederen bij binnenkomst in de PI. Specifiek geconstateerde risico’s, zoals de toenemende mate waarin smokkelwaar ten tijde van corona over de muur van de inrichting wordt gegooid, zijn in reactie hierop intensiever aangepakt. Zo zijn in PI Sittard extra camera’s en netten geplaatst en is met de politie afgesproken dat zij extra surveillances uitvoeren rondom de PI.
Kunt u uiteenzetten hoe het toezicht op deze gevangene is geregeld, met wie deze gevangene in contact is geweest en hoe de drugs uiteindelijk in de gevangenis terecht is kunnen komen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze volstrekt falende beveiliging tot op de bodem uit te zoeken en de verantwoordelijke personen te ontslaan? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding tot ontslag van personeel.
Zoals ik u bij brief van 11 juli 2019 heb geïnformeerd kunnen voor inrichtingsafhankelijke risico’s zoals de vormgeving van het gebouw of de aanwezigheid van een bepaalde doelgroep aanvullende maatregelen nodig zijn.2 De PI’s analyseren deze risico’s en de maatregelen die daartegen kunnen worden getroffen. De reactie van de PI Sittard op de recente toename van over de inrichtingsmuur geworpen smokkelwaar is een goed voorbeeld van deze risico-gestuurde aanpak.
Erkent u dat alle maatregelen die u vorig jaar heeft aangekondigd om drugssmokkel in de bajes tegen te gaan, een verdubbeling van het aantal speurhonden, extra hekken, netten, camera’s en jaarlijks € 3 miljoen extra, blijkbaar geen enkel effect hebben gehad? Zo nee, waarom niet?
DJI heeft de veiligheid van de PI’s en daarmee de bestrijding van contrabande tot een prioriteit gemaakt. In het vergroten van de veiligheid is al een aantal mijlpalen bereikt, zoals de inwerkingtreding van de strafbaarstelling van het invoeren van smokkelwaar op 1 november jl. Er zijn ook nog stappen te zetten. In mijn recent verstuurde tweede voortgangsbrief over de visie op gevangenisstraffen d.d. 29 juni, ben ik nader ingegaan op de reeds behaalde mijlpalen en de verdere stappen voor de komende jaren.
Bent u bereid voor eens en altijd een einde te maken aan drugs in gevangenissen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen en per wanneer?
Zie antwoord vraag 5.
Grote problemen bij de firma die de Nederlandse staatsgeheimen beveiligt |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Drie directieleden cyberbeveiliger Fox-IT geschorst»?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de situatie bij Fox-IT, waar problemen zijn ontstaan rondom de overname door het Britse bedrijf NCC, de tegenvallende financiële resultaten en de recente schorsing van een meerderheid van de directie? Zo nee, waarom niet?
Net als u zie ik het grote belang van goede informatiebeveiliging bij de rijksoverheid. Deze dient op orde te zijn. Het kabinet zet daar ook op in. Ik begrijp daarom uw zorgen naar aanleiding van de ontwikkelingen bij Fox-IT en uw vragen hieromtrent.
Zoals ook in antwoord op de vragen van het lid Verhoeven is aangegeven, zijn er duidelijke afspraken gemaakt over de continuïteit en beveiliging bij Fox-IT en Fox Crypto BV. Er wordt toegezien op de naleving van de gemaakte afspraken. Zolang aan deze voorwaarden wordt voldaan, zien wij geen reden dat de versleuteling van staatsgeheimen, gebruikmakend van producten van Fox-Crypto, in gevaar komt.
Fox Crypto BV ontwikkelt producten die de overheid zelf configureert en toepast als onderdeel van de hele set maatregelen om staatgeheime informatie te beschermen. Het organisatieonderdeel Fox Crypto BV heeft toegang tot die gerubriceerde informatie die het bedrijf nodig heeft om de beveiligingsproducten te ontwikkelen. Er is niet gebleken dat staatsgeheimen zijn gelekt of onderschept.
Tot slot wordt opgemerkt dat vanuit de rijksoverheid gewerkt wordt aan de Nationale Cryptostrategie. Binnen deze strategie zijn meerdere bedrijven en kennisinstellingen betrokken die meewerken aan het ontwikkelen van producten die bescherming bieden bij het werken met staatsgeheimen. Met deze strategie wordt beoogd de continuïteit van de ontwikkeling van dergelijke producten beter te waarborgen.
Zijn er Nederlandse staatsgeheimen gelekt of onderschept en had dit voorkomen kunnen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn Nederlandse staatsgeheimen (en/of is de beveiliging daarvan) nog in goede handen bij Fox-IT en was het wel verstandig om na de overname door het Britse NCC toch zaken te blijven doen met Fox-IT? Welke signalen heeft u daarbij genegeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe straalt het op Nederland af als het «rommelt» bij het bedrijf dat de Nederlandse staatsgeheimen beveiligt?
Zie antwoord vraag 2.
Is Fox-IT momenteel in staat zijn werkzaamheden voor de Nederlandse overheid op verantwoorde wijze in te vullen en wat zijn uw alternatieven als blijkt dat het onverantwoord is om Fox-IT nog langer de Nederlandse staatsgeheimen te laten beveiligen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen op zo kort mogelijke termijn beantwoorden?
Bij dezen.