Het lekken van data van slachtoffers van mensenhandel |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Data slachtoffers mensenhandel op internet gezet»?1
Ja
Wat was de aard en omvang van de gegevens die online zijn gezet?
De gegevens betroffen informatie omtrent meldingen door het COA van signalen over mensenhandel en -smokkel. Het document in kwestie bevat 1185 meldingen van signalen over mensenhandel en -smokkel uit de periode 1 februari 2017 tot en met 11 februari 2020, waarvan 87 met betrekking tot asielzoekers met de Nigeriaanse nationaliteit. Omdat de persoonsgegevens van de Nigeriaanse asielzoekers gewit waren, konden deze niet uit het document gehaald worden. De gegevens van de niet-Nigeriaanse asielzoekers die verborgen waren gemaakt konden, zo bleek achteraf, echter zichtbaar gemaakt worden. Persoonsgegevens met betrekking tot deze groep konden dus achterhaald worden.
In het document staan de namen, geboortedata en de nationaliteiten van mogelijke slachtoffers, daders en getuigen van mensenhandel of -smokkel. In voorkomende gevallen worden gegevens over voertuigen in het kader van een melding genoemd. Ook de COA locatie waar er is gesignaleerd, wordt in het bestand genoemd en in sommige gevallen worden daarnaast ook de namen van COA-medewerkers genoemd. Omdat het een lijst met signalen van mensenhandel en -smokkel van het COA betreft, omvat het document in de regel geen asielgerelateerde of medische informatie. Het feit dat door dit datalek bepaalde (persoons)gegevens openbaar zijn geworden kan in individuele gevallen echter mogelijk gevolgen hebben voor lopende asielaanvragen. Zie hieromtrent ook mijn antwoord op vraag 7.
Zie ook de brief die ik uw Kamer heb gezonden op 24 juni jl.2
Hoe kon het dat deze informatie tot twee keer toe op internet kwam te staan? Kunt u een feitenrelaas over deze gang van zaken geven?
In mijn brief aan uw Kamer van 24 juni jl. heb ik een uitgebreide
weergave van het feitelijk verloop van deze zaak uiteengezet. Kortheidshalve verwijs ik u daarnaar.
Heeft of gaat het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (COA) de mensen van wie de gegevens gelekt zijn, persoonlijk daarvan op de hoogte stellen? Zo ja, wat is de stand van zaken dienaangaande? Zo nee, waarom niet?
Na het melden van het datalek heeft het COA een uitgebreide analyse op het bewuste document gedaan, met daaraan gekoppeld een risicoprofiel. De analyse en het risicoprofiel zijn met de relevante COA-opvanglocaties gedeeld, waarna de locaties de betrokkenen zoveel mogelijk persoonlijk informeren.
Het COA heeft inmiddels met het merendeel van de betrokkenen contact gezocht. In die gevallen waarin dat mogelijk was persoonlijk, anders via berichten op de website, per brief of per mail. Daarbij moet wel het voorbehoud gemaakt worden dat, hoewel het COA zich maximaal inzet om met iedereen contact te leggen, niet alle betrokkenen (nog) bij het COA of zelfs in Nederland verblijven en hun huidige contactgegevens dan ook niet altijd bekend zijn. Mede daarom heeft het COA via zijn website en op social media een nieuwsbericht geplaatst over het datalek. Op de speciale bewonerswebsite van het COA (MyCOA.nl) worden de asielzoekers in meerdere vreemde talen over het datalek geïnformeerd.
Kunt u uitsluiten dat de inmiddels van het internet afgehaalde gegevens voor die tijd door derden al zijn opgeslagen? Zo ja, hoe kunt u dit uitsluiten? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek van het COA blijkt dat 11 succesvolle downloads van dit document zijn geregistreerd vanaf 7 IP-adressen. Het COA heeft getracht te achterhalen wie vanaf deze IP-adressen het document gedownload hebben, maar dat bleek niet meer mogelijk. Wel monitort het COA de komende tijd of het bestand op internet terugkomt.
Daarnaast is contact gelegd met de betrokken journalisten. Zij hebben aangegeven het document alleen voor eigen onderzoek te gebruiken, niet met derden te delen en het na het onderzoek te zullen zal vernietigen.
Acht u het mogelijk dat door dit datalek toch al kwetsbare slachtoffers van mensenhandel nog kwetsbaarder zijn geworden of in gevaar kunnen komen? Zo ja, wat gaat u doen om deze slachtoffers extra te beschermen? Zo nee, hoe kunt u dit dan uitsluiten?
In het gesprek dat het COA met betrokkenen heeft, zoals aangegeven in antwoord op vraag 4, wordt stil gestaan bij mogelijke maatregelen, voor zover die nodig zijn. Dit is altijd maatwerk en kan gaan om maatregelen die binnen de mogelijkheden van het COA liggen maar ook om maatregelen die betrokkene zelf kan nemen. Daarnaast kan bijvoorbeeld gewezen worden op de mogelijkheid van slachtofferhulp, psychische ondersteuning, etc.
Deelt u de mening dat, indien slachtoffers van mensenhandel of andere vormen van uitbuiting door deze datalek grotere risico’s zijn gaan lopen, dat van invloed moet zijn op het toekennen van een verblijfstatus in Nederland? Zo ja, waarom en hoe zijn de regels in dit verband? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u deze slachtoffers dan wel helpen?
Voor slachtoffers van mensenhandel geldt in het algemeen dat zij in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning indien zij aangifte hebben gedaan van mensenhandel en waarna vervolging door het OM is ingesteld. Bij een eventueel sepot geldt dat een slachtoffer van mensenhandel een verblijfstatus wordt verleend (behoudens contra-indicaties), indien hij of zij heeft onderbouwd dat op grond van bijzondere individuele omstandigheden die rechtstreeks verband houden met mensenhandel, niet kan worden gevergd dat hij of zij Nederland verlaat. In ieder geval wordt bij deze beoordeling gekeken naar risico’s van represailles in het land van herkomst bij terugkeer, het risico van vervolging in het land van herkomst en de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie. Indien in een individueel geval aannemelijk is gemaakt dat door het datalek sprake is van een verhoging van deze risico’s of een beperking van de mogelijkheden van herintegratie, dan kan dat van invloed zijn op het toekennen van een verblijfstatus.
Voor lopende asielaanvragen geldt dat momenteel overleg plaatsvindt tussen het COA en de IND om te inventariseren welke gevolgen dit mogelijk heeft. Elke asielaanvraag wordt, conform het huidige kader, beoordeeld op zijn eigen, individuele gronden. Indien uit een individueel geval blijkt dat als gevolg van het datalek een asielzoeker een risico loopt op vervolging of ernstige bedreiging van zijn persoon dan wordt dat meegenomen in de beslissing omtrent zijn aanvraag.
Zijn er door het publiceren van deze gegevens strafrechtelijke onderzoeken verstoord? Zo ja, wat is de aard en omvang van die verstoring? Zo nee, hoe weet u zeker dat dit niet het geval is?
Momenteel vindt ook overleg plaats tussen het OM en de Politie om vast te stellen welke gevolgen dit heeft voor lopende processen en onderzoeken. Momenteel is nog niet duidelijk welke omvang dit precies heeft.
Het bericht ‘Hoe beveiligers van Thierry Baudet met geweld een demonstrant onschadelijk maken’ |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Hoe beveiligers van Thierry Baudet met geweld een demonstrant onschadelijk maken»?1
Ja.
Is het juist dat een demonstrant uit het artikel door particuliere (persoons)beveiligers met gebruik van fysiek geweld belemmerd is in zijn recht op demonstratie?
Het in goede banen leiden van demonstraties, onder meer door het stellen van voorschriften en beperkingen, is op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) een bevoegdheid van het lokale gezag. Volgens de berichtgeving in de media ging het hier evenwel om een eenmansprotest, een dergelijk protest valt in principe niet onder het bereik van de Wom.
In algemene zin geldt dat het handhaven van de openbare orde en veiligheid taken zijn van de overheid en niet van individuele burgers, waartoe ook particuliere beveiligers moeten worden gerekend. De bij het protest betrokken persoon heeft van het voorval aangifte gedaan bij de politie.
Deelt u de mening dat politici, politieke partijen en welke organisatie of individu dan ook de demonstratievrijheid niet zelfstandig mogen inperken en dat de demonstratievrijheid alleen door het bevoegde gezag op grond van de Wet op de openbare manifestaties kan worden ingeperkt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat particuliere beveiligers – die niet meer bevoegdheden hebben dan iedere andere burger – demonstranten hardhandig met fysiek geweld het demonstreren onmogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Het geweldsmonopolie ligt bij de overheid. Het gebruik van geweld door andere personen of organisaties is verboden en onacceptabel. Particuliere beveiligers hebben, net als iedere andere burger, geen bevoegdheid tot het aanwenden van geweld.
Zijn u meer incidenten met particuliere (persoons)beveiligers bekend? Zo ja, kunt u aangeven hoe vaak dit de afgelopen 5 jaar is gemeld en hoeveel aangiftes hiervan de afgelopen 5 jaar zijn binnengekomen?
Eventuele incidenten met particuliere (persoons)beveiligers worden niet apart geregistreerd door de politie. Derhalve kan deze informatie niet eenvoudig en automatisch uit de politiesystemen worden gegenereerd.
Bent u bereid om maatregelen te nemen tegen de beveiligingsbedrijven waarvan medewerkers of ingehuurde particuliere (persoons)beveiligers zich bij herhaling schuldig maken aan strafbare feiten? Zo ja, welke maatregelen overweegt u? Zo nee, waarom niet?
Bij overtreding van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) kunnen diverse maatregelen worden genomen. Zo kunnen er bestuurlijke boetes tot € 11.250,- worden opgelegd en waar nodig kan ook worden overgegaan tot intrekking van de vergunning in het kader van de Wpbr. Dit laatste betekent sluiting van het bedrijf.
Beveiligingsorganisaties zijn onderwerp van toezicht vanuit de politie en de Dienst Justis. De politie screent particuliere beveiligers, verleent toestemming om binnen de branche te mogen werken en houdt toezicht. De Dienst Justis verleent de vergunningen voor particuliere beveiligingsorganisaties en toestemming om met de leiding van zo’n organisatie te mogen worden belast.
Het bericht dat er grootschalige handel plaatsvindt in privégegevens verkregen via callcenters |
|
Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de grootschalige handel in privégegevens, verkregen door corrupte callcentermedewerkers?1
Ja, ik ben op de hoogte van het bericht.
Zijn er gevallen bekend dat op deze manier informatie is verkregen van callcenters van overheidsinstanties, zoals de Belastingtelefoon, het UWV en DUO?
Zowel de BelastingTelefoon, het UWV en DUO melden dat er geen gevallen bekend zijn dat op deze manier informatie is verkregen via callcenters van deze overheidsinstanties.
Hoeveel externe inhuur is er bij de callcenters van de grote overheidsinstanties als eerder genoemd?
Bij de BelastingTelefoon werken ongeveer 1350 extern ingehuurde medewerkers op het klantcontactcenter. Dit is circa 55% (peilmoment juli 2020).
Bij het UWV werken ongeveer 600 extern ingehuurde medewerkers op het klantcontactcenter. Dit is circa 50% (peilmoment juli 2020).
Het percentage externe inhuur is op dit moment hoger dan normaal bij het klantcontactcenter. Dit komt doordat er voor de uitvoering van tijdelijke COVID-19 overbruggingsmaatregelen als de NOW (Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid) en TOFA (Tijdelijke Overbruggingsregeling voor Flexibele Arbeidskrachten), extra flexkrachten zijn ingestroomd. De aantallen van april 2020 zijn representatiever. In april werkten 391 flexkrachten op het callcenter. Dit was toen circa 40%.
Bij DUO werken ongeveer 80 extern ingehuurde medewerkers op het klantcontactcenter. Dit is circa 20% (peilmoment juli 2020).
Hoeveel procent van de mensen die werken bij de callcenters van de grote overheidsinstanties, werkt op basis van een tijdelijke aanstelling?
De BelastingTelefoon meldt dat minder dan 1% van de interne medewerkers een tijdelijke aanstelling heeft (peilmoment juli 2020).
UWV meldt dat circa 5% van de interne medewerkers op het klantcontactcenter een tijdelijke aanstelling heeft (peilmoment juli 2020).
DUO meldt dat geen van de interne medewerkers van het klantcontactcenter een tijdelijke aanstelling heeft (peilmoment juli 2020).
Hoeveel procent van de mensen die werken bij de callcenters van de grote overheidsinstellingen, verdient meer dan 1.991 euro bruto per maand?
Bij de beantwoording van deze vraag is uitgegaan van € 1.991,– bruto per maand op basis van een fulltime dienstverband.
Zowel de BelastingTelefoon als het UVW melden dat alle medewerkers meer verdienen dan € 1.991,– bruto per maand, op basis van een fulltime dienstverband.
DUO meldt dat 95% bij het klantcontactcenter meer verdient dan € 1.991,– bruto per maand.
De aangeboden petitie/brandbrief draf- en rensport |
|
William Moorlag (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de petitie/brandbrief draf- en Rensport die op 23 juni is aangeboden aan de Tweede Kamer en kent u de brief die de voorzitter van de Stichting Nederlandse Draf- en Rensport heeft doen toekomen aan de voorzitter van de Veiligheidsregio Fryslân?1
Ja.
Is er naar uw oordeel een draagkrachtige motivering om selectieproeven voor de draf- en rensport te blijven verbieden, in ogenschouw nemende dat de Stichting Draf- en Rensport een getoetst protocol heeft opgesteld, de activiteiten in de buitenlucht plaatsvinden waarbij anderhalf meter afstand houden mogelijk is, er geen publiek aanwezig is en gegeven de situatie dat deze activiteiten in heel Europa wel zijn toegestaan? Zo ja, welke is dat? Zo nee, op welke gronden kan een verbod zonder draagkrachtige motivering naar uw oordeel dan in stand blijven?
Met de aangekondigde versoepeling van maatregelen per 1 juli zijn er geen medisch-inhoudelijke redenen meer om wedstrijden te verbieden. Dat geldt dus ook voor selectieproeven.
Ziet u mogelijkheden om de activiteiten van de draf- en rensport op korte termijn toe te staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u, indien u niet zelf niet over de mogelijkheid daartoe beschikt, bereid inspanningen te plegen om te bevorderen dat de beperking op de activiteiten van de draf- en rensport worden opgeheven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Gezien het antwoord op vraag 2 en 3 acht ik dat op dit moment niet nodig.
Bent u bereid bovenstaande vragen te beantwoorden voor het coronadebat dat op 25 juni 2020 plaatsvindt?
Dit is helaas niet gelukt.
De gang van zaken rondom de demonstratie d.d. 21 juni 2020 op het Malieveld tegen de anderhalvemetersamenleving |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bevatten de noodverordeningen inzake corona die van kracht zijn, een beperking van het grondwettelijk recht om te demonstreren? In welke mate is het toegestaan om middels noodverordeningen het recht om te demonstreren in te perken?
De huidige noodverordeningen ter bestrijding van covid-19 bevatten geen beperking van het recht om te demonstreren. De Wet openbare manifestaties (Wom) is daarop van toepassing gebleven.
Voor de regulering van demonstraties geldt derhalve de normale procedure op grond van de Wom. Bij toepassing van artikel 39 Wet veiligheidsregio’s is in crisissituaties niet de burgemeester, maar de voorzitter van de veiligheidsregio het bevoegde gezag om toepassing te geven aan de Wom. Bij demonstraties moet de in de noodverordeningen voorgeschreven veilige afstand van 1,5 meter worden aangehouden. Dit wordt niet beschouwd als een beperking van het demonstratierecht, omdat een redelijk gebruik van dit grondrecht mogelijk blijft.
Er zijn situaties denkbaar waarin verdergaande regels en bevelen inzake demonstraties vereist zijn dan de Wom mogelijk maakt. De toepassing van noodbevoegdheden op grond van de Gemeentewet, zoals het uitvaardigen van een noodverordening, behoort in dergelijke – uitzonderlijke – omstandigheden tot de mogelijkheden.1
Kent u de kennisgeving d.d. 10 juni 2020 die is gedaan ten aanzien van de demonstratie d.d. 21 juni 2020 op het Malieveld tegen de anderhalvemetersamenleving?
Van een demonstratie moet op grond van de Wom worden kennisgegeven aan het lokale gezag, dat verantwoordelijk is voor het in goede banen leiden van demonstraties. Bewindspersonen komen terzake geen bevoegdheden toe, om die reden wordt door ons niet beschikt over een kennisgeving.
Hoe verklaart u dat de gemeente Den Haag naar buiten heeft gebracht dat de organisatie 100 demonstranten had aangemeld, terwijl op grond van de kennisgeving van meet af aan rekening werd gehouden met 50.000 demonstranten?
Het lokale gezag, in dit geval plaatsvervangend voorzitter van de veiligheidsregio Haaglanden, legt desgevraagd verantwoording af over de uitoefening van zijn bevoegdheden aan de gemeenteraad en eventueel aan de rechter. Het is niet aan mij een oordeel te geven over de wijze waarop het lokale gezag in dit geval is omgegaan met zijn verantwoordelijkheid en een kennisgeving van een demonstratie heeft beoordeeld.
Heeft u op enig moment op enige wijze contact gehad met de burgemeester van Den Haag omtrent de demonstratie? Zo ja, wilt u een chronologisch overzicht verstrekken van de aard en inhoud van deze contacten? Heeft u op enig moment contact gehad met de burgemeesters van Maastricht, Utrecht, Amsterdam omtrent (voorgenomen) demonstraties van de organisatie Viruswaanzin? Zo ja, wilt u een chronologisch overzicht verstrekken van de aard en inhoud van deze contacten?
Zoals aangegeven is het lokaal gezag verantwoordelijk voor de besluitvorming rondom demonstraties. Bewindspersonen hebben daarbij geen rol. Er is geen sprake van dat zij maatregelen goedkeuren of richting geven.
Is het toegestaan om een demonstratie in het geheel te verbieden, indien er ook minder ingrijpende maatregelen mogelijk zijn?
Op grond van de Wom is het lokale gezag bevoegd om voorschriften of beperkingen te stellen aan een demonstratie en deze in het uiterste geval te verbieden of te beëindigen. Dit mag uitsluitend als dit noodzakelijk is in verband met de bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Een verbod is dus een ultimum remedium en pas aan de orde als minder ingrijpende (geschikte) maatregelen niet mogelijk zijn.
Gegeven de grootte van het Malieveld, wat is uw inschatting van het aantal demonstranten dat zou kunnen deelnemen aan een protest, met inachtneming van de anderhalve meter?
Het faciliteren en reguleren van demonstraties is een bevoegdheid van het lokale gezag. Het is dan ook aan het lokale gezag om de (on)mogelijkheden voor het houden van een demonstratie aan de hand van de plaatselijke omstandigheden te beoordelen, waarbij gebruik wordt gemaakt van de kennis van de lokale situatie. Het lokale gezag legt over die beslissing verantwoording af aan de gemeenteraad en eventueel aan de rechter. Het is niet aan mij om hierover een oordeel te geven.
Ik verwijs naar de brief d.d. 23 juni jl.2 die het college van burgemeester en wethouders over de demonstraties op 20 en 21 juni aan de Haagse gemeenteraad heeft gestuurd.
Waarom is de demonstratie op voorhand in het geheel verboden? Waarom gebeurde dit pas op het allerlaatste moment? Is er met de organisatie overlegd over bepaalde aanpassingen aan de plannen om de demonstratie wel te kunnen toestaan?
Zie antwoord vraag 6.
Is de bewering van de organisatie juist dat de NOS eerder op de hoogte was van de uitspraak van de rechter op vrijdag 19 juni dan de organisatie zelf? Zo ja, hoe verklaart u dat?
Deze bewering is mij niet bekend en ik ben ook niet op de hoogte van de juistheid hiervan.
Heeft de organisatie zich bereid getoond aanpassingen aan de aard of de inhoud van de demonstratie door te voeren, zoals bijvoorbeeld het maximeren van het aantal bezoekers, het schrappen van sprekers of programma-onderdelen, zoals muziek, of het inkorten van het programma?
Zoals hiervoor vermeld betreft het een lokale aangelegenheid. Desgevraagd legt het lokale gezag verantwoording af aan de gemeenteraad over de uitoefening van zijn bevoegdheden. Het is niet aan mij om daarin te treden.
Is het correct dat het contact van de organisatie met de burgemeester verliep via de politie en staatsbosbeheer? Zo ja, heeft de gemeente de moeite genomen om zelf in contact te treden met de organisatie? Zo nee, gegeven de grote bezwaren die de gemeente had, die volgens de organisatie niet gedeeld werden door de politie, waarom is de gemeente dan niet direct in contact getreden met de organisatie? Begrijpt u dat dit de indruk wekt dat de gemeente nooit van zins is geweest om mee te werken aan het protest?
Zie antwoord vraag 9.
Is het waar dat contact met de organisatie al die tijd via één contactpersoon bij de politie verliep en dat de organisatie pas op 19 juni, de dag van de uitspraak van de rechter, voor het eerst met de politie om tafel gingen? Zo ja, waarom is niet eerder met de organisatie om tafel gegaan?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft de politie een positief advies gegeven aan de gemeente over het protest? Zo ja, wat zijn dan de overwegingen geweest om dat advies niet over te nemen? Is bij het advies van de politie aan de gemeente überhaupt sprake geweest van een maximumaantal bezoekers? Zo ja, hoe hoog lag dat aantal?
Zie antwoord vraag 9.
Mag de verwachting dat «harde kern»-voetbalsupporters aan een demonstratie wensen deel te nemen, bepalend zijn voor het besluit om een demonstratie te verbieden? Zo ja, betekent dit dat «harde kern»-voetbalsupporters een beperkt recht hebben om te demonstreren tegen beleid van de overheid?
Het recht om te demonstreren is een fundamenteel grondrecht en geldt voor iedereen gelijkelijk. Een demonstratie mag in het uiterste geval worden verboden, maar uitsluitend als dit noodzakelijk is in verband met de bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. De achtergrond van een demonstrant zal op zichzelf niet bepalend zijn voor het verbieden van een demonstratie door het lokale gezag, maar kan wel een factor zijn die meeweegt bij een goede risico-inschatting.
Erkent u dat het grondwettelijk recht om te demonstreren ook inhoudt dat vreedzame demonstranten niet mogen worden aangehouden wegens het enkele feit dat een demonstratie verboden was? Zo ja, hoe heeft het kunnen gebeuren dat de burgemeester van Den Haag opdracht heeft gegeven om vreedzame demonstranten wegens dit enkele feit aan te houden?
Op grond van artikel 11 van de Wom is het strafbaar om deel te nemen aan betogingen waarvoor een verbod is gegeven. Indien demonstranten in weerwil van een verbod (blijven) demonstreren kan onder gezag van de officier van justitie daartegen strafrechtelijk worden opgetreden. Hierover vindt afstemming plaats binnen de driehoek. Zie verder het antwoord op de vragen 6, 7, 9, 10, 11 en 12.
Waarom gaf de burgemeester op 21 juni 2020 rond 13.00 uur ineens toch toestemming voor een demonstratie? Aan wie en op welke wijze is die toestemming verleend? Hoe is het mogelijk dat de organisatie dit uit de media heeft moeten vernemen? Wat betekent dit voor de mensen die voor die tijd al waren aangehouden wegens het enkele feit dat zij demonstreerden terwijl dit verboden was? Betekent dit dat zijn eerdere beslissing om de demonstratie in het geheel te verbieden, bij nader inzien onnodig ver ging? Waarom gold de uiteindelijke toestemming voor slechts 30 minuten?
Zie het antwoord op de vragen 6 en 7 en 9, 10, 11 en 12.
Heeft u kennisgenomen van de beelden van de demonstratie, waarop te zien is dat door de politie geweld wordt gebruikt tegen vreedzame demonstranten? Op grond van welke instructies of aanwijzingen handelden deze agenten? Hoe beoordeelt u dit politieoptreden?
De driehoek stelt, op basis van vooraf geformuleerde beleidsuitgangspunten, tolerantiegrenzen vast. Deze vormen de basis voor het politieoptreden tijdens een demonstratie. Het gebruik van geweld door de politie is aan strenge randvoorwaarden gebonden. In bovengenoemde brief van 23 juni jl. is aan de gemeenteraad van Den Haag verantwoording afgelegd over het politieoptreden.
Bent u bekend met de beelden waaruit blijkt dat personen die eruitzien als demonstranten, zich ophouden in en rondom een politievoertuig? Kunt u bevestigen dat dit agenten in burgerkleding («stillen») zijn? Zo ja, welke instructies en aanwijzingen hebben deze «stillen» gekregen? Welke regels gelden er omtrent de inzet van «stillen» rondom demonstraties? Kunt u uitsluiten dat «stillen» op enige wijze de demonstranten hebben opgeruid?
Over de eventuele inzet van agenten in burger doe ik in beginsel geen mededelingen.
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat leden van de aanhoudingseenheid deel uitmaken van de ME. De aanhoudingseenheid is geoefend en uitgerust om bij (grootschalige) ordeverstoringen waarnemingen te verrichten en daarbij ordeverstoorders aan te houden.
Welke aanwijzingen of instructies heeft de burgemeester van Den Haag direct of indirect aan de politie gegeven rondom de demonstraties van 20 en 21 juni op het Malieveld? Wilt u hiervan voor beide dagen afzonderlijk een chronologisch overzicht verstrekken? Hoe verhouden deze instructies zich tot de coulance-instructies van de Eindhovense burgemeester Jorritsma aan de politie bij een Black Lives Matter (BLM)-demonstratie begin juni?
De politie handelt bij het handhaven van de openbare orde onder de verantwoordelijkheid van het lokaal gezag, in genoemde gevallen de (plaatsvervangend) voorzitters van de veiligheidsregio. Zoals in de antwoorden hiervoor geschetst betreft het een (boven)lokale verantwoordelijkheid en is het niet aan mij om een oordeel te geven over de wijze waarop het lokale gezag met zijn bevoegdheden is omgegaan.
Gezien het gegeven dat het handhaven van de anderhalve meter één van de redenen was om het protest te verbieden, hoe verhoudt dat zich tot het bij elkaar drijven van de demonstranten? Welke gevaren voor de volksgezondheid ziet u daarin?
Ik verwijs naar de brief d.d. 23 juni jl. die het college van burgemeester en wethouders over de demonstraties op 20 en 21 juni aan de Haagse gemeenteraad heeft gestuurd.
Hoe verklaart u dat de afgelopen weken alle protesten tegen vermeend racisme doorgang mochten vinden, zelfs die van een dag eerder tevens op het Malieveld, vaak zelfs indien daarbij de anderhalvemeternorm niet werd nageleefd, terwijl vrijwel alle protesten tegen de anderhalvemetersamenleving in mindere of meerdere mate zijn verboden? Begrijpt u dat dit de schijn wekt dat er anders wordt opgetreden rondom demonstraties die de overheid welgevallig zijn, dan bij demonstraties die zich tegen het overheidsbeleid richten?
Het lokale gezag maakt een inschatting van een (voorgenomen) demonstratie of manifestatie. Het lokale gezag dient zich altijd actief op te stellen om demonstreren te faciliteren, zodat het demonstratierecht zo goed mogelijk kan worden uitgeoefend. Het zal er bij iedere demonstratie van afhangen hoe een situatie zich ontwikkelt en hoe het lokale gezag de bevoegdheden – gelet ook op de vastgestelde tolerantiegrenzen – gebruikt. Juist de afwegingen die per afzonderlijke demonstratie moeten worden gemaakt maken dat situaties verschillen en niet goed met elkaar te vergelijken zijn.
Hoe verklaart u dat op maandag 1 juni, een moment in de tijd dat de Corona-maatregelen strenger waren dan zondag 21 juni, ruim 10.000 mensen, waaronder burgemeester Femke Halsema, zich op de Dam in Amsterdam mochten verzamelen voor een protest? Begrijpt u dat dit de indruk wekt dat sommige demonstraties worden toegestaan omdat ze een voor de overheid welgevallig geluid laten horen? Begrijpt u dat dit de indruk wekt dat toestemming wordt verleend op basis van politieke intentie?
Zie antwoord vraag 20.
Weet u dat de politie bij één of meerdere demonstraties tegen vermeend racisme in uniform heeft deelgenomen aan de demonstratie door samen met de andere demonstranten te knielen en de rechtervuist gebald in de lucht te houden? Zo ja, bij welke demonstraties is dit gebeurd? Waren deze agenten op dat moment aan het werk? Zo nee, waarom droegen zij dan hun uniform? Hoe beoordeelt u deze actie van de agenten?
De politie is er in de uitvoering van haar taken voor iedereen. Dat vergt een hoge mate van professionaliteit en dus van inzicht en voorzichtigheid. De politie tracht demonstraties altijd zo goed mogelijk te accommoderen.
Uitgangspunt is dat politiemensen zich onder werktijd neutraal opstellen en zich in beginsel onthouden van steunbetuigingen en standpunten bij een demonstratie, in welke vorm dan ook.
Is het agenten toegestaan om onder werktijd in de hoedanigheid van demonstrant deel te nemen aan demonstraties? Wat betekent dit voor de neutraliteit die de politie uit zou moeten stralen? Wat betekent dit voor de mate waarin zij hun werk op dat moment kunnen doen?
Zie antwoord vraag 22.
Het bericht ‘Activist Zarza neergestoken in Leeuwarden, familie vermoedt politiek motief’ |
|
Martijn van Helvert (CDA), Harry van der Molen (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Activist Zarza neergestoken in Leeuwarden, familie vermoedt politiek motief»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel zou zijn als buitenlandse mogendheden in Nederland mensen laten liquideren?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de aanval op Sadegh Zarza een politiek motief had, zoals wordt gesteld door de advocaat van de verdachte, de heer Peter Bonthuis?
Het is aan het Openbaar Ministerie om leiding te geven aan het strafrechtelijk onderzoek naar het strafbare feit en het eventuele motief. Daarbij zal ook onderzoek worden gedaan naar de persoon van de verdachte en diens achtergrond. Het onderzoek loopt op dit moment en daarom kan ik hier geen inhoudelijke mededelingen over doen. Op het moment dat resultaten kunnen worden gemeld, zal het Openbaar Ministerie dat doen.
Klopt het dat de 38-jarige verdachte van de aanval op Sadegh Zarza sinds maart in Nederland is om promotieonderzoek te doen aan het Erasmus MC in Rotterdam?
Zie antwoord vraag 3.
Is de verdachte voorafgaand aan zijn toelating aan de Erasmus Universiteit gescreend door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de bevindingen van de screening?
Inzake de screening geldt dat het kabinet geen uitspraken doet in individuele gevallen. Het kabinet ziet op dit moment voorts geen aanleiding de screeningsvoorwaarden voor Iraanse academici in Nederland breder van toepassing te verklaren. Internationale sancties die de overdracht van specifieke kennis en vaardigheden verbieden, kunnen een grondslag bieden voor een toetsing van studenten en onderzoekers. Zo zijn er sancties jegens Noord-Korea en Iran van kracht, die in het geval van Noord-Korea betrekking hebben op o.a. de overdracht van kennis die kan bijdragen aan proliferatiegevoelige activiteiten van Noord-Korea of aan de ontwikkeling van systemen voor de overbrenging van kernwapens. Met betrekking tot Noord-Korea besluit de overheid op grond van de sanctieregeling Noord-Korea of een ontheffing verleend kan worden. In het geval van Iran is er een verbod op de overdracht van goederen en technologie die kan bijdragen aan de ontwikkeling van het ballistische raketprogramma en het verlenen van technische bijstand met betrekking tot deze goederen en technologie voor gebruik in Iran. De daarvoor ingerichte toetsing is erop gericht de universiteiten te ondersteunen om te voorkomen dat deze verboden worden overtreden en ongewenste kennisoverdracht plaatsvindt (Kamerstuk 30 821, nr. 100). Er wordt uitsluitend getoetst bij technische onderzoeksgebieden waar daadwerkelijk een risico bestaat op overtreding. Iedereen in de daarvoor aangewezen en specifieke onderwijs- en onderzoeksgebieden wordt getoetst, ongeacht nationaliteit. Dat geen onderscheid naar nationaliteit gemaakt mag worden heeft de Hoge Raad bevestigd in het arrest van 14 december 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BX8351).
Ziet u aanleiding de screeningsvoorwaarden voor Iraanse academici in Nederland breder van toepassing te verklaren dan alleen bij gevoelige technische studierichtingen, zodat alle academici afkomstig uit Iran worden gescreend?
Zie antwoord vraag 5.
Staan naar uw weten nog meer Nederlanders op de dodenlijst van het Iraanse regime? Kunnen zij op voldoende bescherming rekenen van de Nederlandse overheid?
Het kabinet doet geen mededelingen over eventuele dodelijke dreiging tegen personen, noch over mogelijke analyses of maatregelen in dat verband. De overheid is alert op dreigingen tegen personen die in Nederland wonen of verblijven. Dat betekent ook alertheid voor wat betreft druk of dreiging vanuit het land van herkomst. Wanneer er sprake is van mogelijke strafbare gedragingen, zoals bedreiging, dan roept het kabinet iedereen in Nederland op om altijd contact op te nemen met dan wel aangifte te doen bij de politie.
Welke stappen heeft u ondernomen nadat de AIVD vorig jaar bekendmaakte dat er sterke aanwijzingen waren dat Iran achter de liquidatie zat van twee Iraanse mannen in Nederland?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief d.d. 8 januari 20192 heeft het kabinet in juni 2018 diplomatieke maatregelen getroffen tegen Iran. De Iraanse ambassadeur is ontboden en twee medewerkers van de Iraanse ambassade zijn uitgezet. Deze diplomaten zijn niet uitgezet op basis van strafrechtelijk vastgestelde betrokkenheid van Iran bij de (aansturing van) de liquidaties. Zij zijn uitgezet op basis van de bevindingen van de AIVD dat Iran waarschijnlijk achter deze ernstige zaken zit. Daarmee gaf Nederland een duidelijk signaal af dat dit ontoelaatbaar is.
Op 8 januari 2019 heeft de Europese Unie, mede op voordracht van Nederland, in het kader van de EU-sanctielijst (Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB) sancties opgelegd tegen het Iraanse Ministerie van Inlichtingen en Veiligheid (MOIS) en twee Iraanse personen. Dit betekent dat van deze entiteit en deze twee personen tegoeden en andere financiële activa zijn bevroren. Bij het afkondigen van de sancties heeft Nederland samen met het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, Denemarken en België bij de Iraanse autoriteiten de ernstige zorgen overgebracht over de waarschijnlijke betrokkenheid van Iran bij deze vijandelijke acties op Europees grondgebied. Iran is te kennen gegeven dat betrokkenheid bij dergelijke zaken totaal onacceptabel is en onmiddellijk gestaakt moet worden.
Klopt het dat de twee Iraanse diplomaten die Nederland op 7 juni 2018 uitzette het land moesten verlaten vanwege de Iraanse betrokkenheid bij de liquidaties van twee Iraniërs in Nederland?
Zie antwoord vraag 8.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen, mocht blijken dat Iran betrokken is geweest bij de liquidatiepoging in Leeuwarden?
Daar kan ik in dit stadium niet op vooruit lopen.
Is de Minister van Buitenlandse Zaken bereid in de Europese Unie te pleiten voor zwaardere sancties tegen de personen en instanties, die bij dit soort geheime operaties betrokken zijn?
Mijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken heeft mij laten weten hiertoe op dit moment geen aanleiding te zien.
Het bericht ‘Hoe moet het verder? Politieonderzoek ter discussie’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hoe moet het verder? Politieonderzoek ter discussie» van Prof. Dr. Piet van Reenen?1
Ja.
Bent u bekend met het rapport naar aanleiding waarvan dit artikel geschreven is: «De stand van politieresearch; inventarisatie en perspectief»?2
Ja.
Welke sturing vindt er nu en in de komende jaren plaats op het aanbesteden en uitvoeren van politie-relevant wetenschappelijk onderzoek? Wie is «aan de bal» als het gaat om het formuleren van een visie op dit onderwerp en op de regie over dit type onderzoek? U, de korpsleiding? Is er sprake van een visie op dit onderwerp, kunt u die kort beschrijven?
Visievorming, sturing en regie op het aanbesteden, begeleiden en uitvoeren van politie-relevant toegepast wetenschappelijk onderzoek voor Politie en Politieacademie vindt plaats conform artikel 94 en 95 van de Politiewet 2012, met in achtneming van artikel 84, vierde lid (de advisering door de Politieonderwijsraad) en vijfde lid (de uitbesteding door de Politieonderwijsraad) van die wet.
Dat houdt het volgende in. Ik dien samenhang en focus in het toegepast wetenschappelijk onderzoek te bewerkstelligen door minimaal eens in de vier jaar, na advies van de Politieonderwijsraad, de Strategische Onderzoeksagenda voor de politie vast te stellen. Deze komt tot stand in overleg met alle relevante stakeholders. Op basis van die agenda stelt de directeur van de Politieacademie, mede ten behoeve van de politie, zijn (door hemzelf inhoudelijk uitgewerkte) onderzoeksprogramma/jaarprogrammering vast. Naast dat onderzoeksprogramma, doch binnen de kaders van de Strategische Onderzoeksagenda voor de politie, kan de directeur van de Politieacademie ander toegepast wetenschappelijk onderzoek verrichten. De uitbesteding en begeleiding ervan neemt de (Commissie Kennis en Onderzoek (CKO) van de) Politieonderwijsraad op zich. Die commissie nodigt jaarlijks, door middel van een zogenaamde Call, onderzoekers uit om onderzoeksvoorstellen in te dienen.
Buiten de kaders van de Strategische Onderzoeksagenda voor de politie valt: het wetenschappelijk onderzoek (en ook buiten de reikwijdte van de door u genoemde publicatie) van de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO), het onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en onderzoek dat op sommige plaatsen binnen de politie zelf geschiedt, of door de politie zelf wordt aanbesteed. De korpschef sloot een overeenkomst voor onderzoek bij TNO en heeft een overeenkomst met, en laat net als ik op ad hoc basis onderzoek doen door, het CBS.
De sturing op wetenschappelijk politie-relevant onderzoek dat ikzelf entameer vindt plaats binnen de kaders van mijn regeling van 25 november 2019 betreffende de wetenschappelijke onafhankelijkheid van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC). Uw Kamer en ik doen ook onderzoeksvoorstellen, die ik voorleg aan het WODC.
De komende vijf jaar zetten de Politieacademie, de politie en ik samen in op een wetenschappelijk onderzoeksprogramma dat ziet op de evaluatie van de effecten van politieoptreden onder de noemer van What Works in Policing. In onze visie is dit nodig. Dit doen wij door tussenkomst van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk onderzoek (NWO) en haar instituut het Nederlands Studiecentrum voor Rechtshandhaving (NWO-i NSCR). Met de NWO sprak ik af dat bredere introductie aan Nederlandse kennisinstellingen van dit type onderzoek, onderdeel van het onderzoeksprogramma is.
Wordt dit type wetenschappelijk onderzoek ingezet op specifieke problematiek, geformuleerd door u, de (operatie van de) politie, of is er ook ruimte voor vrijer academisch onderzoek? Hoe wordt die ruimte in de toekomst gegarandeerd, ook financieel?
Het onderzoek bij de Politieacademie, WODC, TNO, CBS en NWO-i NSCR wordt voornamelijk ingezet op specifieke, door mij of de Politie(academie), vooraf geformuleerde onderzoeksvragen. Daarnaast vullen al deze kennisinstellingen ook zelf de vrije onderzoeksruimte in waarover zij beschikken. Er is daarmee ruimte voor vrijer academisch onderzoek. Ik ben met de NWO nadrukkelijk overeengekomen om de helft van het beoogde NWO-i NSCR-onderzoeksprogramma ongebonden te laten zijn, juist om mij en de politie een onafhankelijke kritische spiegel voor te houden.
Klopt het dat er in 2018 een onderzoek is gedaan naar het gebruik van de uitkomst van wetenschappelijk onderzoek door de politie? Wat was de uitkomst van dat onderzoek (quick scan) en welke lessen zijn daaruit geleerd?
In 2018 is de Strategische Onderzoeksagenda 2015–2019 van de Politieacademie geëvalueerd. «Het onderzoek van de Politieacademie: Quick scan van de benutting van onderzoek uitgevoerd in het kader van de strategische onderzoeksagenda 2015–2019 van de Politieacademie». De voornaamste les die hieruit is geleerd, is de noodzaak van het voorafgaand aan de start van onderzoek regelen van doorwerking van de resultaten van dat onderzoek. Dit heeft haar weg gevonden in de Strategische Onderzoeksagenda voor de politie.
Klopt het dat er al een meerjarenagenda voor onderzoek bestaat bij uw ministerie en dat er een vierjarige onderzoeksagenda van de politie en de politieacademie is? Hoe zijn die tot stand gekomen, hoe worden die gemonitord? Kunt u bij de beantwoording van deze vragen een exemplaar van beide agenda’s meezenden naar de Kamer?
Een meerjarenagenda voor specifiek politieonderzoek is er nog niet op mijn ministerie, er is wel een algemene JenV Strategische Kennis, Innovatie en Onderzoeksagenda. Een onderzoeksagenda ondermijning is in de maak. De totstandkoming en monitoring van de Strategische onderzoeksagenda voor de politie verloopt conform de wetsartikelen genoemd bij vraag 3.
De vierjarige onderzoeksagenda Strategische Onderzoeksagenda voor de politie en de Onderzoeks- of Jaarprogrammering van de Politieacademie zend ik mee in de bijlagen van deze brief. 3
Op welke wijze zijn wetenschappelijke onderzoeken en ervaringen in het buitenland van invloed op de onderzoeksagenda van het Nederlandse wetenschappelijke politie-relevante onderzoek? Deelt u de opvatting dat veel te leren is van de ontwikkelingen in landen als de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk?
Ik deel de opvatting dat er bijzonder veel is te leren van de wetenschappelijke ontwikkelingen in voornamelijk Angelsaksische landen. Op dit moment is Nieuw-Zeeland voorloper, waar de politie zelf een Evidence Based Policing Centre heeft. Zij onderzoekt binnen dat centrum systematisch, samen met een universiteit, een strategische private partner en een kennisinstelling, de effecten van haar eigen handelen om daarvan te leren. De start van het onderzoeksprogramma bij het NOW-i NSCR is een concrete uiting van de introductie van onderzoek en ervaring uit het buitenland.
Wat is de rol van het programma Politie en Wetenschap als het gaat om politie-relevant wetenschappelijk onderzoek?
Het gaat hier om het werk van de Commissie Kennis en Onderzoek van de Politieonderwijsraad. Binnen de kaders van Strategische Onderzoeksagenda van de politie, selecteert deze commissie het onderzoek dat haar bereikt naar aanleiding van de door haar zelf geformuleerde Call. De Call is een openbare oproep tot indienen van onderzoek ideeën.
Nieuwe miljoenenfraude bij Vestia |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Weer miljoenenfraude bij Vestia»?1
Deelt u de opvatting dat fraude en corruptie onaanvaardbaar is?
Hoe heeft de fraude kunnen plaatsvinden?
Op welke punten moeten het toezicht, de bestuursstructuur en de cultuur bij Vestia worden verbeterd om fraude in de toekomst te voorkomen?
Het bericht dat Helmonder Farad K. tonnen verdiende met 90 verzonnen verhalen voor asielzoekers en waar tegen vier jaar cel is geëist. |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Helmonder Farad K. verdiende tonnen met 90 verzonnen verhalen voor asielzoekers: vier jaar cel geëist»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel van deze zaken plaatsvonden voor de invoering van de nieuwe werkwijze bekeerlingen 2018 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en hoeveel erna?
Op dit moment kan niet worden aangegeven hoeveel zaken voor of na de inwerkingtreding van de nieuwe werkwijze bekeerlingen in 2018 zijn beoordeeld.
Deelt u de mening dat het verzinnen van verhalen niet mag leiden tot een asielstatus? Zo ja, op welke manier toetst de IND of – naast de congruentie en geloofwaardigheid van het verhaal – een bekering geloofwaardig is? Welke minimale bewijslast wordt daarbij nodig geacht en is het mogelijk dat enkel het verhaal tot een asielstatus kan leiden?
Ik ben het met u eens dat vreemdelingen die op basis van een verzonnen verhaal asiel aanvragen geen asielstatus dienen te verkrijgen.
De IND toetst conform de Werkinstructie bekeerlingen (2019/18) aan de hand van drie pijlers of geloofwaardig is dat sprake is van een diepgewortelde innerlijke overtuiging ten aanzien van de gestelde geloofsovertuiging. Deze pijlers betreffen de verklaringen van de vreemdeling over het proces en de motieven voor de bekering, zijn kennis over zijn nieuwe religie en de activiteiten die de vreemdeling op dit gebied verricht. Tevens kunnen verklaringen van derden of een doopbewijs een rol spelen in de beoordeling. In de meeste gevallen wordt dus op basis van de verklaringen van de vreemdeling, eventueel in combinatie met een verklaring van een derde, een oordeel gegeven over de geloofwaardigheid van de bekering. Indien de bekering geloofwaardig is geacht zal dit in geval van Iraanse vreemdelingen, gelet op het huidige (landen)beleid, in de meeste gevallen tot een asielstatus leiden. Hierbij is van belang om in het oog te houden dat een bekering door een vreemdeling over het algemeen niet met fysieke bewijsmiddelen kan worden onderbouwd. Het gaat hier immers om een innerlijke overtuiging.
Wordt na het verlenen van een asielstatus (steekproefsgewijs) gecontroleerd of de gedragingen in Nederland overeenkomen met de verklaring van de asielzoeker op basis waarvan de asielstatus is verkregen? Zo nee, waarom niet?
Nadat er een asielstatus is verleend wordt er niet actief gecontroleerd of statushouders gedragingen vertonen die overeenkomen met hun asielrelaas. Indien er signalen worden ontvangen door de IND dat een statushouder heeft gefraudeerd bij zijn aanvraag blijft het evenwel mogelijk voor de IND om onderzoek te doen naar de vermeende fraude. Er kan ook aanleiding zijn tot onderzoek indien er signalen zijn dat sprake is van grootschaliger misbruik, zoals verkoop van asielverhalen en gefaciliteerde asielstromen. De IND trekt in dit soort onderzoek op met opsporingsdiensten en het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Kunt u aangeven hoeveel asielzoekers de afgelopen vijf jaar een asielstatus hebben verkregen omdat zij zijn bekeerd tot een (ander) geloof of het geloof hebben losgelaten?
Gegevens over geloofsovertuiging worden niet geregistreerd in de systemen van de IND. Deze gegevens betreffen bijzondere persoonsgegevens en de overheid moet terughoudend zijn in het registreren van dit soort gegevens in haar systemen. Dit is alleen toegestaan indien het een duidelijk doel dient dat niet op andere wijze bereikt kan worden. De IND kan dan ook niet aangeven in hoeveel gevallen asielzoekers de afgelopen vijf jaar een asielstatus hebben gekregen vanwege een bekering tot een andere (religieuze of non-religieuze) geloofsovertuiging.
Op welke manier kan de IND constateren dat een rechtsbijstandsverlener opvallend vaak cliënten bijstaat met gelijkluidende verklaringen op basis waarvan een asielstatus wordt verleend? Is dit naar uw oordeel voldoende inzichtelijk om situaties zoals met Farad K. te detecteren en aan te pakken?
De IND hoort veel verhalen van asielzoekers en het komt voor dat verklaringen een bepaalde gelijkenis vertonen. Het is niet zo dat gelijkenis in verhalen betekent dat de IND ervan uitgaat dat de verklaringen gefingeerd zijn. Het is aan de IND medewerker om door middel van het stellen van nadere vragen vast te stellen of de verklaringen geloofwaardig zijn. Signalen van gelijkluidende verklaringen kunnen komen van IND medewerkers, van derden maar ook van asielzoekers zelf komen. Dit kan voor de IND dan aanleiding zijn om nader onderzoek te doen.
Deelt u de mening dat frauderen met asielverklaringen, zoals onderhavig, ook met terugwerkende kracht moet worden aangepakt? Zo ja, bent u bereid alle casussen waarbij een asielstatus is verkregen, waarbij deze advocaat betrokken was, opnieuw te bekijken en indien nodig de asielstatus in te trekken?
Zoals ik ook bij mijn antwoord onder vraag 3 heb gesteld ben ik van mening dat een verzonnen of anderszins vals asielrelaas niet mag leiden tot een asielstatus, zo ook in deze zaken. De IND is voornemens om deze zaken te herbeoordelen en momenteel wordt door de IND nagegaan welke vervolgstappen genomen zullen worden ten behoeve van deze herbeoordeling. Indien uit de herbeoordeling blijkt dat er niet langer een grond voor asielbescherming bestaat zullen de betreffende vergunningen ingetrokken worden.
Het bericht ‘Bommelding bij Amsterdamse kerk om doop ex-moslims’ |
|
Jan de Graaf (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bommelding bij Amsterdamse kerk om doop ex-moslims» en het rapport «Bedreiging bij bekering of geloofsverlaten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, hoewel de schaal niet duidelijk is, bedreiging bij bekering of geloofsverlating ook in Nederland voorkomt en dat dit een diepe inbreuk is op de vrijheid van godsdienst en de vrijheid om niet te geloven?
Ja, die mening deel ik.
Deelt u de conclusie dat, hoewel het lastig is een beeld te krijgen van de omvang van de problematiek, dit niet enkel een Amsterdams probleem is, getuige ook eerdere bedreigingen in bijvoorbeeld Rotterdam?2
Het is inderdaad zeer onwaarschijnlijk dat dit fenomeen zich in Nederland geografisch tot het grondgebied van de gemeente Amsterdam zou beperken.
Bent u bereid, in navolging van de gemeente Amsterdam, onderzoek te doen naar aard en omvang van bedreiging en geweld bij bekering of geloofsverlaten?
Ik zal mij laten informeren over de uitkomsten van het onderzoek van de gemeente Amsterdam alvorens zelf een onderzoek te overwegen.
Op welke wijze kan kennis bij de politie op dit punt worden verbeterd, ook in het licht van de vermoedelijk lage aangiftebereidheid? Welke lessen zijn hierbij te trekken uit de aanpak voor andere specifieke doelgroepen waarbij een lage aangiftebereidheid is? Is specifieke registratie mogelijk?
Het kabinet wijst iedere vorm van discriminatie af, of het nu gaat om ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook. In de aanpak van verschillende vormen van discriminatie maakt het kabinet dan ook geen onderscheid.
De politie werkt voort aan drempelverlagende maatregelen om aangifte te doen. De politie wil er niet toe overgaan om in het geval van aangiftes specifieke doelgroepen te registeren. De verbetering zit in de bewustwording en het opmaken van een goed proces-verbaal enerzijds en in screening en monitoring van discriminatie-incidenten anderzijds. De politie screent landelijk alle zaken op het hebben van een discriminatoir aspect, inclusief antisemitisme. Tweewekelijks wordt hiervan een overzicht naar de eenheden gestuurd. Hiermee worden de eenheden geattendeerd op discriminatiezaken en commune delicten met een discriminatoir karakter. Elke politie-eenheid heeft bovendien een netwerk Divers Vakmanschap dat beschikt over expertise ten aanzien van verschillende culturen en levensovertuigingen.
Op welke wijze gaat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) om met signalen van bedreiging van asielzoekers die zich bekeren tot een ander geloof dan wel hun geloof verlaten?
Voorop staat dat elke asielzoeker zich veilig moet kunnen voelen op de COA-locatie waar hij of zij verblijft. Iedere bedreiging van een asielzoeker, ongeacht de aard, is volstrekt onacceptabel en wordt zeer serieus genomen door het COA. Dit geldt ook voor bedreigingen vanwege een bekering tot een ander geloof dan wel vanwege het verlaten van een geloof.
Medewerkers van het COA zetten zich dagelijks in om de veiligheid op COA-locaties te verzekeren. Dit doet het COA in eerste instantie door preventieve maatregelen die erop gericht zijn om onaanvaardbaar gedrag in een vroeg stadium te voorkomen en corrigeren. Gedacht kan worden aan het voeren van het rechten- en plichtengesprek aan het begin van de verblijfsperiode (waar ook de vrijheid van godsdienst en artikel 1 van de Grondwet expliciet aan bod komen), maar ook, indien nodig, het voeren van een correctiegesprek, een waarschuwingsbrief en een leermaatregel.
Indien een asielzoeker onverhoopt toch geconfronteerd wordt met bedreigingen op een COA-locatie kan hij dit bij iedere medewerker melden. Het COA behandelt iedere melding op serieuze wijze en waar nodig schakelt het COA de politie in. Het COA adviseert de bedreigde asielzoeker in dergelijke gevallen ook om aangifte te doen bij de politie. Indien de asielzoeker dit wenst, kan een medewerker van het COA hem of haar hierbij ondersteunen.
Daarnaast staat het COA eigen maatregelen tot zijn beschikking, zoals het inhouden van verstrekkingen op basis van het Reglement Onthouding Verstrekkingen.
Vechthonden uit dierenasielen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Dierenasiels sluizen gevaarlijke vechthonden naar nieuwe eigenaren»?1
Ja.
Is het waar dat meer dan de helft van de hondenpopulatie in asiels een vechthond of hoogrisicohond is? Zo nee, hoeveel van deze honden zitten dan wel in asielen?
Een hond is pas een vechthond als hij specifiek voor hondengevechten is getraind. Een hond wordt niet als vechthond geboren. Een hond is pas een hoogrisicohond als hij kan worden gedefinieerd als een hond die een hoog risico vormt op het veroorzaken van een bijtincident in alledaagse situaties waarvan normaal niet verwacht wordt dat ze een probleem vormen. De oorzaak waardoor de hond een hoog risico vormt, wordt beïnvloed door een veelheid van factoren en dient per individuele hond te worden beoordeeld.
Op het moment dat een hond in een asiel terecht komt is niet bekend of het dier voor hondengevechten is getraind en daarmee een vechthond is geworden en/of een hond een hoogrisicohond is.
Deelt u de mening dat als de oorspronkelijke eigenaar van een vecht- of hoogrisicohond deze naar een asiel brengt, dat ten minste een indicatie moet zijn dat die honden in potentie gevaarlijk zijn? Zo ja, worden de nieuwe eigenaren daar expliciet van op de hoogte gesteld? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zonder een gedegen onderzoek van een individuele hond is zonder duidelijke gedragsaanwijzingen niet op uiterlijk vast te stellen dat het gaat om een vecht- of hoog risicohond. De redenen waarom afstand wordt gedaan van een hond zijn zeer veelzijdig. Zo wordt afstand gedaan vanwege een allergie, het niet meer kunnen verzorgen van de hond, scheiding, andere baan, kinderen, vakantie of ongewenst gedrag van de hond, waaronder agressie.
In potentie kan daarnaast elke hond gevaarlijk zijn vanwege de veelheid aan dier-, eigenaar- en situationele gerelateerde factoren die hierbij een rol spelen. Dit maakt dat niet elk dier waarvan afstand wordt gedaan ook daadwerkelijk een hoog risico vormt en daarmee een hoog risicohond is. Dit is mede afhankelijk van de mentale toestand van het individuele dier. Het is dan ook noodzakelijk dat eerst door een deskundige de dier gerelateerde factoren moeten worden beoordeeld waarna het risico op gevaarlijk gedrag en het daarmee samenhangende risico op ernstig letsel objectief kan worden vastgesteld.
Ik heb geen inzicht bij hoeveel honden in een asiel aan de hand van een deskundige beoordeling een hoog risico op gevaarlijk gedrag en ernstig letsel is vastgesteld. Ik verwijs tevens naar mijn antwoorden op de vragen 4 en 5 van het lid Weverling.
Deelt u de mening dat het grote aantal vecht- en hoogrisicohonden in asielen een reden is om strengere regels aan het fokken, verhandelen en houden van dit soort honden te gaan stellen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 en in mijn brief van 9 november 2018 (Kamerstuk 28 286, nr. 1003) is ingevolge artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren het verboden te fokken met gezelschapsdieren op een wijze waarop het welzijn en de gezondheid van ouderdieren en nakomelingen wordt benadeeld. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gefokt wordt op een eigenschap als agressiviteit. Met een gevalideerde risicobeoordelingstest kunnen ouderdieren met gedragingen, waarvan het ongewenst is dat deze worden doorgegeven op objectieve gronden worden onderscheiden en uitgesloten van de fokkerij. Deze test is nu in ontwikkeling.
Ook heb ik eerder aangegeven daarbij te bekijken of dan aanvullend een castratie of sterilisatieplicht kan worden opgelegd. Daarnaast vindt onderzoek plaats naar de juiste wijze van socialisatie ter verdere verduidelijking van de artikelen 1.6 en 3.22 van het Besluit houders van dieren. Op basis van de resultaten zal ik bezien of aanvullende regelgeving noodzakelijk is. Het in ontwikkeling zijnde zelfstandig houdverbod is eveneens een voorbeeld van strengere regels aan het fokken, verhandelen en houden van honden.
Deelt u de mening dat mensen geen vecht- of hoogrisicohonden meer zouden moeten houden, daar er genoeg hondenrassen zijn die veel minder gevaarlijk zijn? Zo ja, wanneer wordt het fokken van vecht- of hoogrisicohonden verboden? Zo nee, waarom niet en welke reden ziet u dan voor het fokken, verhandelen en houden van dergelijke honden?
Zie antwoord vraag 4.
Weten asielen als zij een hond opnemen of die hond een verleden met bijtincidenten kent? Zo ja, hoe weten zij dat? Zo nee, zouden zij dat dan niet moeten weten en hoe gaat dit bewerkstelligd worden?
Alleen indien een hond betrokken is geweest bij een bijtincident en als gevolg daarvan bij een opslaghouder of een asiel terecht is gekomen is dit bekend. In alle andere gevallen is dit niet bekend. Vanwege de vele oorzaken die ten grondslag kunnen liggen aan een bijtincident, zegt een bijtincident uit het verleden als zodanig niet veel. Het is veel meer van belang dat van een dier op dat moment een gedegen objectieve welzijnsassessment en risicobeoordeling kan worden uitgevoerd. Op dat moment wordt inzichtelijk wat het risico op gevaarlijk gedrag is en waardoor dit gedrag wordt beïnvloed. Het welzijnsassessment is beschikbaar en de risicobeoordelingstest is in ontwikkeling.
Verder verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 4 en 5 van het lid Weverling (VVD).
Weten nieuwe eigenaren van een hond of die in het verleden mensen of andere dieren heeft gebeten? Zo ja, hoe komen zij dat te weten en hoe worden zij voorgelicht over de omgang met dergelijke honden? Zo nee, zouden zij dan niet op de hoogte moeten worden gebracht en hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 6.
De afhandeling van de zaak van een agent die door zijn eigen collega’s ten onrechte werd gearresteerd |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Hoe kan het dat het oordeel van het Openbaar Ministerie zonder consequenties blijft doordat een interne adviescommissie van de politie anders beslist?1
Omdat het een individuele casus betreft die nog onder de rechter is kan ik hier geen uitspraken over doen. Bovendien wordt ook binnen de politie nog nader onderzoek gedaan naar deze casus.2 Afronding van dit onderzoek wordt verwacht in het najaar van 2020.
Wel hecht ik eraan in zijn algemeenheid te benadrukken dat strafrechtelijke en disciplinaire procedures twee verschillende manieren zijn om gedragingen van politieagenten te onderzoeken. In het eerste geval gebeurt dit onder het gezag van het OM, dat volledig onafhankelijk is in haar afwegingen en beslissingen. In januari 2019 heb ik uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over de manier waarop binnen de politie het proces van onderzoek en strafoplegging naar (vermeend) plichtsverzuim door ambtenaren van politie is georganiseerd.3
Zijn er meer gevallen bekend van waar dit is gebeurd? Zo ja, hoeveel zijn dat er?
Dit wordt door politie en OM niet apart geregistreerd.
Deelt u de mening dat dit wel erg lijkt op «de slager keurt zijn eigen vlees»?
De politie heeft eigen procedures en afdelingen Veiligheid Integriteit en Klachten (VIK) voor onderzoeken naar medewerkers. Deze procedures zijn in 2018 vastgelegd in het protocol «Onderzoek in disciplinaire zaken». Hierin zijn de diverse rechten, plichten en waarborgen vastgelegd. Als daar aanleiding toe is kan daarnaast extern (strafrechtelijk) onderzoek worden gedaan door de Rijksrecherche of de Inspectie Justitie en Veiligheid. De gronden voor strafrechtelijke onderzoeken zijn te vinden in het Wetboek van strafvordering.
Wanneer een politieambtenaar het niet eens is met het besluit tot strafoplegging kan hij of zij bezwaar maken. Het bezwaar wordt voorgelegd aan een Bezwaar Adviescommissie, die vervolgens advies uitbrengt aan het bevoegd gezag. Deze procedure heeft in deze casus ook plaatsgevonden. Het is een gebruikelijke procedure, conform het eerdergenoemde protocol en het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht en het ambtenarenrecht.
Hoe kan het dat op het maken van excuses werd teruggekomen? Hoe beoordeelt u dit?
Dat is een afweging geweest binnen de politie. Het gaat hier voorts om een individuele casus die nog onder de rechter is en waar ook binnen de politie nog onderzoek naar wordt gedaan.
Wat vindt u van het gangbare grapje onder agenten dat de integriteit ophoudt bij schaal 9 en de bijnaam «De gouden gang» voor de kantoren van de Amsterdamse korpsleiding? Deelt u de mening dat dit de kloof tussen werkvloer en top nog eens pijnlijk blootlegt?
Integriteit is een kernwaarde voor iedere ambtenaar die bij de politie werkt en houdt zeker niet op bij schaal 9. Het zijn immers juist leidinggevenden die een voorbeeldrol hebben naar de medewerkers toe, het leren van fouten moeten stimuleren en het goede gesprek over onderwerpen die de integriteit raken moeten faciliteren. Binnen de politie wordt aan deze onderwerpen veel aandacht besteed in het kader van de inclusieve en integere «Politie voor iedereen» die wordt nagestreefd. Het gaat hier echter om een cultuurverandering die niet van vandaag op morgen gerealiseerd is.
Hoe staat het met de getroffen maatregelen zoals aangegeven in antwoorden op eerdere Kamervragen over deze zaak? Waarom duurt het volgens u zo lang voordat deze effect sorteren?2
Uw Kamer is geïnformeerd over de voortgang ten aanzien van de aanpak van etnisch profileren op 12 december jl.5 De aanpak die de politie heeft ontwikkeld voor professioneel controleren wordt in de komende periode verder geïmplementeerd en waar nodig aangescherpt. Zo vindt bredere invoering van de MEOS-app plaats en wordt de komende tijd extra aandacht besteed aan het geven van bekendheid aan het eerder opgestelde handelingskader «proactief controleren». In de genoemde brief ga ik ook in op het feit dat een antwoord op de vraag of de genomen maatregelen positief effect sorteren in de zin dat er sprake is van een afname in de oververtegenwoordiging van burgers met een migratieachtergrond (voor zo ver niet objectief te rechtvaardigen) niet zo eenvoudig is te geven. De politie registreert immers geen etniciteit. Ik heb daarom het CBS gevraagd om te verkennen of de data van het CBS en de data uit de MEOS-toepassing kwantitatief inzicht kunnen geven in het fenomeen etnisch profileren voor zo ver dat mogelijk is binnen de wettelijke kaders.
Daarnaast is in uw Kamer recent de motie-Azarkan aangenomen die oproept tot het monitoren van de bekendheid van politiefunctionarissen met maatregelen tegen etnisch profileren.6 Uw Kamer wordt voor het einde van 2020 geïnformeerd over de uitvoering van die motie.
Het bericht 'Politieteam tasert en schopt hond in Duiven, rol agenten onderzocht' |
|
Dion Graus (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Politieteam tasert en schopt hond in Duiven, rol agenten onderzocht»?1
Ja.
Is in deze zaak schriftelijk gerapporteerd dat er geweld is gebruikt en wat de reden is geweest voor het toepassen van geweld?
Ja er is een geweldsmelding gemaakt.
Zo ja, welk geweld is gerapporteerd en aan wie en wanneer is dit gerapporteerd?
Kunt u aangeven door hoeveel agenten is gerapporteerd dat geweld is toegepast en welk toegepast geweld is daarbij vermeld?
Heeft de hulpofficier van justitie een gesprek met de betrokken politieagenten gehad over het gebruik van het geweld en zo ja, wanneer?
Heeft er een toets plaatsgevonden of de geweldsaanwending geregistreerd moet worden of kan worden afgedaan met een mutatie?
Indien er gekozen is voor een mutatie, betekent dit dat het proces daarmee is afgerond?
Indien er sprake is van een geregistreerde geweldsaanwending, kunt u aangeven wat er hierin stond vermeld (o.a. welk geweld is gebruikt) en wat de reden is om dit op deze wijze te melden?
Klopt het dat er 6 taserpijlen zijn afgevuurd op de hond Tommy en dat hij (ook) is getaserd in zijn oog? Vindt u dit proportioneel geweld?
Waarom is het stroomstootwapen tegen een hond gebruikt, terwijl de Ambtsinstructie dit niet toelaat?
Onder omstandigheden mag de politie op grond van haar wettelijke taak en toegekende geweldbevoegdheid en in overeenstemming met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, geweld gebruiken tegen mensen, zaken of dieren. Volgens de «vernieuwde tijdelijke geweldsinstructie toepassing stroomstootwapen» van 30 januari 2019 kan een stroomstootwapen ingezet worden ter verdediging en voor het onder controle brengen van agressieve dieren. Deze instructie is ook van toepassing op de inzet van het stroomstootwapen door de DSI.
Indien dit standpunt niet klopt, waarom is het stroomstootwapen gebruikt tegen een hond die vastgebonden is en daarmee geen gevaar kan zijn bij voldoende afstand?
Zie de antwoorden op de vragen 3 t/m 9 en 10. Ook dit aspect maakt onderdeel uit van het interne onderzoek. Gedurende het onderzoek kan ik hier geen uitspraken over doen.
Is er in de geregistreerde geweldsaanwending dan wel mutatie vermeld welk geweld is toegepast waardoor Tommy zijn hoektand met wortel en al moet missen?
Ik verwijs u naar het antwoord op de vragen 3 tot en met 9. Omdat het onderzoek naar het geweldgebruik nog loopt, kan ik geen uitspraken doen over de aard en inhoud van de geweldsmelding en de beoordeling hiervan. Wel heeft de politie mij verzekerd dat ook de gevolgen van de geweldsaanwending worden meegenomen in het interne onderzoek.
Heeft de hulpofficier van justitie aanleiding gezien om het toegepaste geweld verder te laten onderzoeken?
Er is in de melding geen aanleiding gezien om het geweldgebruik verder te laten onderzoeken. Naar aanleiding van de brief van de eigenaar van de hond is besloten om alsnog nader onderzoek te verrichten naar de omstandigheden waaronder het geweldgebruik heeft plaatsgevonden. Zowel de melding als de beoordeling van de melding maken onderdeel uit van dit interne onderzoek.
Bent u bereid om aan de ingeschakelde advocaat kopieën van de rapportages, toetsingen, verantwoordingsformulieren en overige processen-verbaal aangaande deze zaak toe te sturen?
Op dit moment ontbreekt de rechtsgrond voor het verstrekken van stukken.
Kunt u aangeven op welke termijn het onderzoek van de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten is afgerond?
Het interne onderzoek wordt zo snel als een zorgvuldige beoordeling toelaat uitgevoerd en afgerond.
Zijn de betreffende agenten in de tussentijd op non-actief gesteld? Zo nee, waarom niet?
In afwachting van de resultaten van het onderzoek, zijn er geen maatregelen getroffen.
De uitzending van ‘’MAX Vakantieman’’ |
|
Chris van Dam (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van het programma «Max Vakantieman» van 15 juni 2020?1
Ja.
Klopt het dat er de afgelopen jaren veel misstanden zijn geconstateerd bij valetparkingbedrijven? Is dit door de jaren heen opgelopen? Is er een lokale, regionale of nationale aanpak specifiek gericht op misstanden door valetparkingbedrijven? Doet dit probleem zich alleen op Schiphol voor?
Uit een zoekslag in de politieregistraties kan niet worden vastgesteld hoeveel aangiftes de afgelopen jaren zijn gedaan tegen valetparkingbedrijven. Aangiftes tegen valetparkingbedrijven worden niet apart geregistreerd in de politiesystemen. Wel is de politie in Haarlemmermeer sinds 2019 actief op het fenomeen «valetparking». Dit vanwege de concentratie van de problematiek rond Schiphol. Er is om deze problematiek aan te pakken een samenwerkingsverband tussen de Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC), de politie, de Belastingdienst, de Omgevingsdienst en de gemeente Haarlemmermeer opgestart. Vanuit dit samenwerkingsverband zijn verschillende acties ondernomen, wat heeft geleid tot het terugdringen van het aantal malafide valetparkingbedrijven. Vanuit het samenwerkingsverband zijn geen andere valetparkingbedrijven bekend geworden, anders dan rondom de luchthaven Schiphol.
Kunt u aangeven of het klopt dat politie en justitie aangiftes over misstanden door valetparkingbedrijven – zoals beschreven wordt in het programma – niet oppakken omdat al snel gezegd wordt dat het om een civiele zaak gaat? Vindt u dat wenselijk? Bent u het daarmee eens?
Zoals uit het voorgaande antwoord blijkt, is sinds 2019 sprake van een actieve en gecoördineerde aanpak tegen misstanden door valetparkingbedrijven rond Schiphol. Die aanpak is erop gericht malafide bedrijven een halt toe te roepen.
Burgers die schade oplopen wanneer zij gebruikmaken van een (bonafide) valetparkingbedrijf kunnen deze schade verhalen bij het betreffende bedrijf. Bij een geschil hierover staat de gang naar de civiele rechter open.
Waarom wordt er in het land zo verschillend door het Openbaar Ministerie gereageerd op verzoeken van benadeelden van valetparkingbedrijven om verkeersboetes te vernietigen? Kunt u aangeven of het klopt dat politie en justitie nogal uiteenlopend op de geconstateerde misstanden door valetparkingbedrijven hebben gereageerd, terwijl het min of meer om dezelfde misdrijven gaat? Zo ja, waarom is dat zo?
Het OM herkent zich niet in het beeld dat er per regio verschillend wordt omgegaan met verzoeken van benadeelden om verkeersboetes te vernietigen. Er is steeds sprake van een individuele beoordeling gebaseerd op de feiten en omstandigheden.
Daarnaast is er een verschil tussen feiten die vallen onder de Wet administratieve handhaving verkeer (Wahv) en feiten die vallen onder het strafrecht. Binnen de Wahv is er sprake van kentekenaansprakelijkheid. Dit houdt in dat bij constatering van een overtreding de kentekenhouder de boete ontvangt. Ook als de kentekenhouder gebruik maakt van de service van een valetparkingbedrijf, dan blijft hij in beginsel volgens het stelsel van de Wahv aansprakelijk voor de begane overtredingen. De kentekenhouder kan in beroep gaan tegen een boete.
De Officier van Justitie (OvJ) kan afhankelijke van de feiten en omstandigheden een beschikking bekrachtigen of vernietigen. Als de OvJ een beschikking bekrachtigt en dus van mening is dat deze terecht is opgelegd, dan heeft hij nog de optie om de boete op nihil te stellen.
Andere feiten, zoals snelheidsovertredingen van meer dan 30 km/h, vallen onder het strafrecht. Hierbij is degene die de overtreding daadwerkelijk heeft begaan aansprakelijk. De kentekenhouder kan in dit geval het valetparkingbedrijf opgeven bij de politie. Als het bedrijf ontkent of niet meewerkt zal het niet altijd lukken de bestuurder te achterhalen. Indien een kentekenhouder al het mogelijke heeft gedaan om achter de identiteit van de bestuurder te komen en daarmee aan zijn zorgplicht heeft voldaan dan kan het OM besluiten de zaak te seponeren.
Kent u het certificatieprogramma waarvan de ANWB, leasemaatschappijen en verzekeraars initiatiefnemers zijn? Denkt u dat het certificatieprogramma kan bijdragen de oplossing van het probleem? Kunt u stappen ondernemen zodat het certificatieprogramma aan slagkracht wint?
Zie beantwoording vraag 6.
Bent u bekend met het keurmerk Kwaliteitszorg Parkeren? Betreft dit keurmerk een integrale publiek-private samenwerking? Kunt u aangeven of de introductie van dit keurmerk heeft geleid tot een daling van het aantal misstanden door valetparkingbedrijven? Is er vanuit de overheid toezicht op dit keurmerk of op andere keurmerken op dit terrein?
Ja, ik ben bekend met het certificatieprogramma en het keurmerk van de stichting Kwaliteitszorg Parkeren. Ik juich het toe dat verschillende belanghebbenden zich hebben verenigd in een privaat initiatief. Het pakket van eisen biedt de consumenten, die daar waarde aan hechten, extra waarborgen op basis van een pakket van eisen en bij een geschil een klachtenprocedure en een mogelijke geschillencommissie.
Er is vanuit de overheid geen toezicht op het certificatieprogramma en het keurmerk van de stichting Kwaliteitszorg Parkeren. Doordat het een privaat initiatief betreft is het ook aan de stichting Kwaliteitszorg Parkeren zelf om valetparkingbedrijven te binden en te werken aan slagkracht. In het pakket van eisen staat dat aangesloten valetparkingbedrijven (onder meer) misstanden, criminele- en ondermijnende activiteiten moeten voorkomen. Voor consumenten biedt dit echter geen directe oplossing als een valetparkingsbedrijf gebruik maakt van hun auto. Men dient altijd zelf goed op te letten bij welke valetparkingbedrijven zij diensten afnemen en de sleutels van hun auto overhandigen. Of het keurmerk geleid heeft tot een daling van misstanden bij valetparkingbedrijven is ons niet bekend.
Indien een consument schade lijdt door het handelen van een valetparkingbedrijf en daarover ontstaat een geschil, dan staat een gang naar de rechter open. Mogelijk biedt de klachtenprocedure en de geschillencommissie die stichting Kwaliteitszorg Parkeren aanbiedt een lagere drempel voor consumenten dan een gang naar de rechter. Ook hiervoor geldt dat het aan de consument is om daarin een afweging te maken.
Deelt u de mening dat een vergunningstelsel voor valetparkingbedrijven, vergelijkbaar met de taxibranche, een waardevolle aanvulling zou kunnen zijn op het huidige juridische instrumentarium om misstanden tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Een nationaal vergunningsstelsel zou een ingrijpend middel met forse administratieve en toezichtslasten zijn om specifieke problemen bij één of enkele bedrijven op een andere manier aan te pakken. Zo nodig kan lokaal overwogen worden om aanvullende maatregelen te treffen bovenop het bestaande instrumentarium. Door middel van lokale samenwerking tussen het Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC), de politie, de Belastingdienst, de Omgevingsdienst en de gemeente Haarlemmermeer rondom luchthaven Schiphol, zijn verschillende acties ondernomen wat heeft geleid tot het terugdringen van het aantal malafide valetparkingbedrijven (zie beantwoording vraag 2).
De opkomende criminaliteit en toenemende kansenongelijkheid in achterstandswijken |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Het project voor jongeren is weg, de dealers zijn er nog»1 en «Burgemeesters: coronacrisis treft kwetsbare wijken hard, 1,25 miljard euro nodig voor actieplan»?2
Ja.
Herkent u het in het bericht geschetste beeld van de wijk in Zaandam waar de criminaliteit en de kansenongelijkheid toeneemt? Zo ja, ziet u dit beeld ook terugkomen in andere wijken in de Nederlandse steden? Zo nee, waarom niet?
De Minister van BZK is op 27 mei jl. op werkbezoek geweest in Zaanstad, waarbij zij samen met de burgemeester, mensen van het welzijnswerk en de politie het gebied heeft bezocht. Zij herkent het geschetste beeld. Toenemende criminaliteit en kansenongelijkheid is, zoals blijkt uit de Leefbaarometer 20193, ook aan de orde in andere gebieden, in het bijzonder in de 16 stedelijke vernieuwingsgebieden, waarover de Minister van BZK u op 31 maart jl. heeft geïnformeerd4, en waarvoor 15 burgemeesters onlangs aandacht hebben gevraagd in hun Manifest «Kom op voor de kwetsbare gebieden».
In de politiecijfers is geen toename van criminaliteit te zien in de periode van de coronacrisis, ook niet specifiek in genoemde wijk in Zaandam. Sinds het begin van de coronacrisis is er landelijk bij de politie wel sprake van een toename van meldingen over jongerenoverlast, alsook van online misdrijven. Daarentegen zagen we een daling van het overgrote deel van de andere vormen van criminaliteit, zoals onder andere het aantal inbraken, fietsendiefstallen en overvallen.
Deelt u de mening dat het voor jongeren nog steeds te verleidelijk en te gemakkelijk is om voor een criminele «carrière» te kiezen? Zo ja, wat gaat u doen om er weer voor te zorgen dat jongeren een maatschappelijke carrière met een baan of studie gaan kiezen boven een criminele carrière? Zo nee, waarom niet?
Met name kinderen, jongeren en jongvolwassenen in sociaaleconomisch zwakkere wijken komen te gemakkelijk in de georganiseerde criminaliteit terecht. Onder meer de verleiding van snel en veel geld trekt een deel van deze jongeren de verkeerde kant op.
Daarom is een onderdeel van het brede offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit de preventieve en lokale aanpak gericht op (kwetsbare) jongeren en hun leefomgeving, met als doel te voorkomen dat zij in de criminaliteit terecht komen. Concreet betekent dit dat acht gemeenten (alle ondertekenaars van het eerder genoemde Manifest) onder meer met behulp van dadergerichte interventies, het weerbaar maken van scholieren, studenten en docenten in het onderwijs en/of de inzet van wijkregisseurs ter versterking van de samenwerking tussen de domeinen veiligheid en sociaal aan de slag gaan. In oktober 2019 en april 2020 informeerde ik uw Kamer over dit brede offensief en de financiële middelen die het kabinet hiervoor beschikbaar stelt. Met de brief van 18 juni jl. informeerde ik u over de uitwerking hiervan.
Daarnaast zijn we in het kader van het programma Leefbaarheid en Veiligheid in 16 gebieden aan de slag gegaan met een integrale aanpak naar voorbeeld van Rotterdam-Zuid, waarbij zowel gewerkt wordt aan het versterken van onderwijs, werkgelegenheid, wonen en het aanpakken van de criminaliteit (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 30 995, nr. 98).
Deelt u mening van de in het tweede bericht genoemde burgemeester van Zaanstad dat «kwetsbare inwoners van de kwetsbaarste woonwijken [...] het hardst getroffen zijn door de maatregelen rond de lockdown» en dat «maatschappelijke schade [wordt] aangericht die nog heel erg lang zal doorwerken»? Zo ja, wat is uw reactie op het in het bericht genoemde manifest van 15 burgemeesters? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De sociale effecten van de coronacrisis manifesteren zich zeker ook in 16 stedelijke vernieuwingsgebieden, zoals de burgemeesters van de 15 gemeenten hebben aangegeven in hun Manifest «Kom op voor de kwetsbare gebieden». Het bericht van de burgemeesters sluit aan bij het verslag van de werkgroep Sociale Impact van de coronacrisis. Het kabinet bereidt naar aanleiding van het verslag een reactie voor. Daarin wordt ook verwezen naar het interbestuurlijk programma Leefbaarheid en Veiligheid, dat zich richt op een gebiedsgerichte aanpak van leefbaarheid en veiligheid in m.n. kwetsbare stedelijke gebieden. In spoor één van het programma werken Rijk, gemeentebesturen burgers en maatschappelijke partners aan een langjarige integrale aanpak in 16 stedelijke vernieuwingsgebieden, waar zich nu ook de sociale effecten van de coronacrisis sterk laten voelen. Het Nationaal Programma Rotterdam Zuid dient hierbij als inspiratiebron. Daarnaast wordt in spoor twee met gemeenten, maatschappelijke partners en kenniscentra verkend wat mogelijk effectieve interventies in een bredere gebiedsgerichte aanpak van leefbaarheid en veiligheid zijn.
Bent u bereid om naar het voorbeeld van de wijkaanpak in Rotterdam-Zuid ook in andere steden tot een integrale aanpak van de problemen in achterstandswijken te komen? Zo ja, op welke wijze en welke budget gaat u daarvoor beschikbaar stellen? Zo nee, waarom niet?
In de brieven van de Minister van BZK aan uw Kamer van 28 oktober 2019 en 31 maart jl.5 bent u geïnformeerd over het Interbestuurlijk Programma Leefbaarheid en Veiligheid, en de verkenning van integrale ontwikkelingsmogelijkheden in 16 stedelijke vernieuwingsgebieden. Het programma wordt vormgegeven in samenwerking met betrokken gemeenten en de collega’s van J&V, OCW, SZW en VWS, waarbij het Nationaal Programma Rotterdam Zuid ter inspiratie dient. Het programma is toegespitst op een verkenning van nut, noodzaak en (financiële) mogelijkheden van een meerjarige inzet van het Rijk ten behoeve van een integrale maatwerkaanpak van stedelijke vernieuwingsgebieden. De verkenningen met gemeenten vinden momenteel plaats. In deze kabinetsperiode zal, zoals ik aangaf in mijn brief d.d. 18 juni 2020, voor de verdere uitwerking van de preventieve aanpak van ondermijnende criminaliteit bij deze verkenning worden aangesloten.6
Het bericht ‘Krakers bij Lunetten hebben vrij spel’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Krakers bij Lunetten hebben vrij spel»?1
Ja.
Wie is de eigenaar van het betreffende terrein in Utrecht? Klopt het dat het bezetten van een terrein een strafbaar feitmisdrijf is ingevolge het Wetboek van Strafrecht?
Het betreffende terrein is eigendom van de gemeente Utrecht.
Op grond van artikel 138 Sr pleegt iemand die een erf, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, en zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijdert, een strafbaar feit, namelijk huisvredebreuk. Dit is een misdrijf.
Wie draait op voor eventuele schade aan het terrein? Is het waar dat het dat krakers regelmatig grote schade aanrichten en er in de praktijk bijna nooit voor hoeven op te draaien?
De veroorzakers van schade zijn hiervoor aansprakelijk. Degene die schade lijdt, dient daartoe wel zelf actie te ondernemen en de veroorzakers aan te spreken op het vergoeden van de schade. Is de veroorzaker niet vrijwillig bereid de schade te vergoeden, dan rest degene die schade lijdt de gang naar de rechter.
Hoe vaak en in hoeverre krakers grote schade aanrichten, hiervoor aansprakelijk worden gesteld en uiteindelijk voor de kosten moeten opdraaien is mij niet bekend.
In hoeverre klopt de berichtgeving dat de krakers het terrein met kettingsloten hebben afgesloten voor anderen (inclusief de eigenaar)? Deelt u de mening dat dit de omgekeerde wereld is?
De gemeente Utrecht heeft mij kunnen bevestigen dat het toegangshek tot het terrein met een hangslot is afgesloten. Het is onrechtmatig om het eigendom van een ander wederrechtelijk ontoegankelijk voor de eigenaar te maken.
Deelt u de mening dat er geen excuses zijn voor het plegen van een strafbaar feit?
In algemene zin onderschrijf ik uw mening. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6 en 7.
Wat vindt u van het besluit van het college van Utrecht om terughoudend te zijn als het gaat om strafrechtelijke ontruimingen? Deelt u de mening dat een college niet terughoudend moet zijn als het gaat om strafrechtelijke ontruimingen?
Het is aan het OM om te besluiten of in de gegeven omstandigheden ontruimd wordt. Het is niet aan mij om hierover te oordelen. Wel kan ik u informeren dat het OM onder andere toetst of de eigenaar het gekraakte terrein – i.c. de gemeente Utrecht – dringend zelf nodig heeft. Mij is bekend dat de gemeente geen spoedeisend belang zag in de onmiddellijke ontruiming van het terrein.
Deelt u de mening dat krakers altijd ontruimd moeten worden?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om met het college van Utrecht in gesprek te gaan en te vragen om de krakers het terrein te laten ontruimen? Bent u bereid om in het geval het college van Utrecht dit niet doet, in te grijpen?
Nee, hiervoor zie ik geen aanleiding. Het besluit tot ontruiming wordt lokaal genomen.
Het bericht dat honderden Chinezen hun valse identiteit ‘herstelden’ bij gemeenten. |
|
Jan Middendorp (VVD), Sven Koopmans (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht Honderden Chinezen «herstelden» valse identiteit bij gemeenten?1
Ja.
Wat is uw informatie over het fenomeen identiteitsfraude door personen met Chinese afkomst in ons land en hoe zit dit met personen van andere afkomst?
Het beeld dat personen uit China zich jaren na vestiging in Nederland tot de gemeenten wenden om in de basisregistratie personen (hierna de BRP) hun volledige persoonsgegevens (niet hun nationaliteit) te laten aanpassen, wordt herkend. Zoals uw Kamer bij brief van 22 december 20172 is gemeld, geldt hetzelfde ook voor personen uit met name: Zuid-Soedan, Sierra Leone, Liberia, Rwanda, Uganda, Tanzania, Myanmar en Azerbeidzjan. Sommige aanvragen zijn ingrijpende wijzigingen, zoals naam, geboortedatum en geboorteplaats. Deze aanvragen zijn vaak complex door de diversiteit aan voorgelegde brondocumenten.
Deelt u de mening dat zowel het verkrijgen van het Nederlanderschap met een valse identiteit alsmede het kunnen herstellen van een volledige identiteit bij gemeenten na identiteitsfraude, niet zou moeten kunnen en dat het, mits onbestraft, als een beloning voelt voor de fraudeur als hij of zij hier vervolgens allerlei rechten aan kan ontlenen, zoals het eerder met pensioen kunnen gaan? Zo ja, met welke aanpak bestrijdt u momenteel dergelijke identiteitsfraude?
Wij delen de mening dat opzettelijke misleiding niet mag lonen. Het is echter niet uit te sluiten dat iemand, die in Nederland verblijf houdt onder volledig of gedeeltelijk onjuiste persoonsgegevens of een onjuiste nationaliteit, naturaliseert of rechtmatig verblijf heeft. Er zijn verschillende maatregelen genomen om bij asielaanvragen vroeg in de procedure de juiste identiteitsgegevens te kunnen registreren. Het instellen van de BRP-straten voor asielaanvragen helpt in belangrijke mate hierbij: gegevens die worden verkregen bij een asielaanvraag en noodzakelijk zijn voor registratie van de identiteit, nationaliteit en burgerlijke staat, worden gedeeld met ambtenaren burgerzaken zodat dezelfde gegevens beschikbaar zijn bij inschrijving in de BRP. Ook zijn regionale «Werkgroepen Tegengaan Identiteitsfraude» (hierna WTI) ingesteld met daarin vertegenwoordigers van gemeenten, de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna de IND), politie en het Openbaar Ministerie (hierna het OM). Daarnaast wordt ingezet op het verbeteren en efficiënter maken van het identificatie- en registratieproces van asielzoekers, als belangrijk onderdeel van het Programma Flexibilisering Asielketen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ondersteunt de aanpak van identiteitsfraude door preventief op te treden. De «Handleiding uitvoeringsprocedure»3 beschrijft de voorwaarden waaronder een wijziging van persoonsgegevens mogelijk is. Het «Stappenplan identiteitswijziging in de BRP»4 van de Nederlandse Vereniging van Burgerzaken (hierna de NVVB) beschrijft de te volgen stappen en hulpmiddelen om tot een besluit te kunnen komen. Verder beschrijft de «circulaire legalisatie en verificatie buitenlandse bewijsstukken»5 hoe de geldigheid van buitenlandse documenten gecontroleerd moet worden.
Hoe staat het met de toezegging gedaan op 21 november 2019 tijdens de behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor het jaar 2020 om identiteitsfraude van Chinezen extra onder de aandacht van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te brengen en hier nog eens heel goed naar te kijken?
De toezegging aan uw Kamer is gestand gedaan door in de werkoverleggen binnen de IND het onderwerp identiteitsfraude te bespreken en bij de behandeling van aanvragen specifiek aandacht te vragen voor identiteitsfraude door Chinezen. De IND leeft de bestaande werkinstructies na. Fraudesignalen worden onderzocht en indien daartoe aanleiding bestaat wordt de vergunning of het Nederlanderschap ingetrokken dan wel wordt het Nederlanderschap niet verleend.
Hoe verhoudt een «herstel» van de identiteit zich tot akten in de Nederlandse burgerlijke stand, in het bijzonder als de «hersteller» getrouwd is in Nederland of kinderen in Nederland heeft gekregen? Kan een verzoek voor «herstel» van gegevens in de Basisregistratie Personen (BRP) in de ogen van het kabinet überhaupt in behandeling worden genomen als er al Nederlandse aktes van deze persoon zijn (in het bijzonder gelet op het stelsel van brondocumenten in de wet BRP)?
Uitgangspunt van de BRP is dat wijzigingen van de gegevens in de BRP worden ontleend aan brondocumenten. In artikel 2.8 van de Wet BRP zijn de uitgangspunten opgenomen met betrekking tot de bronnen van de gegevens over de burgerlijke staat. Het systeem maakt onderscheid tussen feiten die zich in Nederland hebben voorgedaan en feiten die zich buiten Nederland hebben voorgedaan. In beide situaties spelen akten in de Nederlandse burgerlijke stand een grote rol. De registratie van persoonsgegevens in de BRP voor feiten die zich in Nederland hebben voorgedaan, gaat primair uit van akten van de Nederlandse burgerlijke stand (art. 2.8, eerste lid van de Wet BRP). Aanvulling, doorhaling of verbetering van een akte in de burgerlijke stand kan op verzoek van belanghebbenden of het OM door de rechtbank worden gelast (art. 1:24 BW). Inhoudelijke wijzigingen van een Nederlandse akte van de burgerlijke stand, zoals ten aanzien van de persoonsgegevens van de betrokkene, kunnen dus alleen op last van de rechter worden aangebracht. Omdat een akte van de burgerlijke stand een brondocument is kan de BRP vervolgens ook gewijzigd worden. Bij gebrek aan akten van de burgerlijke stand kunnen geschriften als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, onderdeel b dienen als brondocument op grond waarvan de gegevens in de BRP kunnen worden opgenomen en gewijzigd. Het gaat dan om een door de ambtenaar van de burgerlijke stand opgemaakte akte, een besluit, een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak of een notariële akte.
Voor feiten die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, geldt de rangorde van documenten zoals opgenomen in artikel 2.8, tweede lid, van de Wet BRP. Ook voor deze categorie geldt dat primair moet worden uitgegaan van akten van de Nederlandse burgerlijke stand. Wanneer dergelijke akten ontbreken komen Nederlandse rechterlijke uitspraken alsmede akten, geschriften en verklaringen die buiten Nederland zijn opgemaakt in aanmerking als grondslag voor opname of wijziging van gegevens in de BRP. Bij een verzoek tot wijziging van gegevens in de BRP zal steeds de rangorde van brondocumenten als opgegeven in artikel 2.8 van de Wet BRP moeten worden doorlopen.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen door mensen met een Chinese afkomst de afgelopen 15 jaar is verzocht hun identiteit aan te passen en in hoeveel gevallen dat is toegekend, in hoeveel gevallen gemeenten dat geweigerd hebben en in hoeveel gevallen de Raad van State het alsnog heeft toegekend of heeft geweigerd en kunt u dit uitsplitsen per gemeente?
Het is niet mogelijk om met behulp van gegevens uit de BRP deze vraag te beantwoorden. In de BRP worden alleen de wijzigingen bijgehouden. De reden van een doorgevoerde wijziging is niet te vinden in de BRP, waardoor het cijfer over toegekende identiteitswijziging voor deze groep Chinezen niet bepaald kan worden. Navraag bij de Raad van State leert dat zij uitspraken over de BRP niet registreert naar achtergrond van de rechtzoekende.
Is u bekend welke werkwijze door de betreffende personen wordt gehanteerd die hun identiteit willen aanpassen en welke rol vanuit China opgevraagde kopieën van documenten hierbij spelen?2
Burgers kunnen een formele aanvraag bij de gemeente indienen tot wijziging van de gegevens in de BRP. Om een wijziging te onderbouwen zijn brondocumenten noodzakelijk. In de door u geschetste casus spelen de opgevraagde kopieën van documenten een rol omdat burgers hiermee een wijziging in de BRP willen bewerkstelligen. Hierbij is het doorslaggevend of de documenten als brondocument worden aangemerkt door de medewerkers burgerzaken van de gemeenten. Brondocumenten kunnen op verschillende wijze worden ingediend. Soms wordt het origineel overhandigd, soms worden gelegaliseerde kopieën ingediend. Nadat in de BRP de persoonsgegevens zijn gewijzigd, komt deze wijziging automatisch terecht in de systemen van de IND. In beginsel worden deze persoonsgegevens overgenomen. Dit gebeurt om de gemeentelijke basisadministratie en de vreemdelingenadministratie gelijkluidend te laten zijn, zodat betrokkene niet met verschillende identiteiten staat geregistreerd in twee administraties. In zijn algemeenheid geldt dat een wijziging van de persoonsgegevens leidt tot het bezien op intrekking van het verblijfsrecht bij de IND.
Op welke wijze wordt de echtheid van de overlegde documenten vastgesteld? Kunnen BRP-medewerkers van gemeenten de inhoud van documenten bijvoorbeeld laten verifiëren en controleren door een Nederlandse ambassade in het buitenland? Zo ja, is dat in het geval van Chinese documenten ook mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Voor het controleren van buitenlandse brondocumenten op echtheid hebben gemeenten toegang tot DISCS (Documenten Informatie Systeem inzake Civiele Status). Dit is een hulpmiddel ontwikkeld en beheerd door Bureau Documenten van de IND met voorbeelden van documenten en hun echtheidskenmerken. Twijfelt een gemeente na het raadplegen van DISCS nog aan de echtheid van het overgelegde document dan kan het document worden opgestuurd naar Bureau Documenten. Daar worden documenten vooral technisch (o.a. productietechnieken) als tactisch (inhoudelijk) onderzocht en van de bevindingen wordt een rapport gemaakt. Een rapport bevat een zekerheidsgradatie zoals deze ook door het Nederlands Forensisch Instituut wordt gebruikt. De uitkomst is afhankelijk van factoren zoals de technische opmaak, aantal en kwaliteit van de echtheidskenmerken (hoe moeilijk zijn deze na te maken); omvang van het vergelijkingsmateriaal; eerder vastgestelde fraude; lokale regelgeving; feitenonderzoek in het land van herkomst. De Volksrepubliek China is niet aangesloten bij het Apostilleverdrag, op de speciale administratieve regio’s Hongkong en Macau na. Dit leidt ertoe dat stukken uit dat land, conform de circulaire legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen, alsmede de toepassing van DNA-onderzoek, moeten worden gelegaliseerd door de Nederlandse autoriteiten. In China wordt nog gelegaliseerd op de Nederlandse vertegenwoordiging in dat land. De consulair medewerker verifieert de handtekening van de Chinese ambtenaar van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van China. De inhoudelijke juistheid (verificatie) van het brondocument kan door de consulair medewerker niet worden vastgesteld. Vermoedt een uitvoeringsinstantie dat de inhoud van een brondocument niet klopt, dan kan een verificatieonderzoek vanuit Nederland worden gestart. De rol van het Ministerie van Buitenlandse Zaken bestaat uitsluitend uit het voor bijvoorbeeld een gemeente zoeken of verwijzen naar in het buitenland aanwezige onderzoeksbureaus. In China is inhoudelijke verificatie zo goed als onmogelijk, omdat geen betrouwbare vertrouwenspersonen beschikbaar zijn. Hierdoor is onafhankelijk onderzoek feitelijk niet mogelijk in China. De uiteindelijke beslissing of een document geaccepteerd wordt, ligt bij de gemeente of andere uitvoeringsinstantie.
Hoe betrouwbaar acht het kabinet, ook in het licht van vraag 7, een paspoort dat is afgegeven door een Chinees consulaat in Europa dat, blijkens de rechtspraak, vaak plots in het bezit blijkt van personen van Chinese afkomst die hun identiteit willen herstellen, terwijl de betrokken personen vaak al vele jaren in Nederland verblijven?
Het kabinet ziet geen aanleiding om een Chinees nationaal paspoort, afgegeven door een Chinees consulaat in Nederland of elders in Europa per definitie niet betrouwbaar te achten. Bij een gemeente kan de vraag spelen of de persoon, die in het paspoort staat, wel dezelfde persoon is als degene die in de BRP is ingeschreven en verblijf houdt in de gemeente. Deze problematiek beperkt zich evenwel niet specifiek tot Chinese paspoorten. Twijfelt een gemeente aan de echtheid van een buitenlands paspoort dan kan het worden getoetst aan de informatie die gemeenten hierover kunnen vinden in EdisonTD7. Is die informatie niet toereikend, dan kan het Expertisecentrum Identiteitsfraude en Documenten (ECID)8 betrokken worden. Uitkomst is dat het paspoort echt is of dat het een vals of vervalst document is. Uit informatie die de IND van de Chinese autoriteiten heeft verkregen in 2019 bleek dat Chinese onderdanen bij alle ambassades aanvragen kunnen indienen voor een paspoort. Dat is niet voorbehouden aan de ambassade in het land waar de Chinese onderdaan zijn hoofdverblijf heeft.
Kan het Ministerie van Buitenlandse Zaken gemeenten ondersteunen als zij bij Chinese autoriteiten willen nagaan op basis waarvan een dergelijk paspoort is afgegeven? Zo ja op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
In welke gevallen neemt het ministerie zelf contact op met het land van herkomst bij constatering van identiteitsfraude en, wederom mede gelet op vraag 7, mogelijk vervalste buitenlandse documenten?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties noch het Ministerie van Justitie en Veiligheid nemen zelf contact op met het herkomstland bij constatering van identiteitsfraude. In een aantal landen is het mogelijk dat een uitvoeringsorganisatie een verificatieonderzoek laat verrichten naar de inhoud van documenten. Bijvoorbeeld de IND initieert verificatieonderzoeken, maar neemt daarvoor in beginsel niet zelf contact op met buitenlandse autoriteiten. Dergelijk onderzoek vindt plaats via vertrouwenspersonen. Zoals onder het antwoord op vraag 10 is aangegeven, is dit in China zo goed als onmogelijk. Bureau Documenten van de IND onderhoudt wel rechtstreeks contact met buitenlandse ambassades en consulaten met betrekking tot algemene vragen over technische kenmerken van een (bron)document (echtheidskenmerken). Daarbij worden geen identiteitsgegevens prijsgegeven.
Is het kabinet bereid om personen die hier door immigratie zijn gekomen en soms al decennia in Nederland verblijven en waarvan blijkt dat zij opeens hun identiteit willen wijzigen uit te zonderen van de mogelijkheid om op basis van die herziene identiteit na 5 jaar het Nederlanderschap te kunnen aanvragen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is niet bereid om rechtmatig verblijvende vreemdelingen uit te sluiten van het verkrijgen van het Nederlanderschap. Na een wijziging van de persoonsgegevens in de BRP en als er overigens geen reden is om aan die nieuw opgenomen persoonsgegevens te twijfelen, is er geen reden om blijvend het Nederlanderschap te onthouden. Sinds 2012 geldt in een dergelijke situatie wel dat het Nederlanderschap dan eerst wordt verleend na ommekomst van een nieuwe termijn van vijf jaar toelating, die is gestart na de aanpassing van de gegevens in de BRP. Dit leidt ertoe dat sprake is van een toelating die gedurende vijf jaar is afgegeven op de persoonsgegevens en de nationaliteit, waaronder de naturalisatie zal plaatsvinden. Als het gaat om goed uitlegbare wijziging van persoonsgegevens in de BRP (zoals bijvoorbeeld de correctie van een verschrijving of van een verkeerde transcriptie naar het Europese schrift), dan geldt er geen nieuwe termijn en kan het Nederlanderschap worden verleend na ommekomst van de oorspronkelijk voor betrokkene geldende termijn van vijf jaar toelating.
Is het kabinet bereid te onderzoeken of het mogelijk is bij vaststelling van identiteitsfraude met terugwerkende kracht het Nederlanderschap in te trekken, ongeacht de datum van verkrijging of verlening van het Nederlanderschap en ongeacht de duur van het verblijf in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Is het Nederlanderschap verkregen voor 1 april 2003 en is daarbij sprake geweest van identiteitsbedrog, dan geldt op grond van rechtspraak van de Hoge Raad dat betrokkene de Nederlandse nationaliteit niet heeft gekregen. De Rijkswet op het Nederlanderschap wijzigde op 1 april 2003. Sindsdien kan na een voornemenprocedure en een belangenafweging een optie- of naturalisatiebesluit worden ingetrokken wegens, kort samengevat, bedrog, mits het in te trekken besluit niet ouder is dan 12 jaar. De intrekking is geen sanctie voor de frauduleuze handeling, maar heeft tot doel het gevolg ervan te corrigeren. De termijn van 12 jaar is ingevoerd omwille van de rechtszekerheid en is afgeleid van de verjaringstermijn van het misdrijf «valsheid in geschrifte».9 Eveneens indachtig de rechtszekerheid ziet het kabinet geen aanleiding voor een wijziging van de bepaling of voor een onderzoek daarnaar.
Kan van personen die een valse identiteit hebben opgegeven de op basis van die identiteit ten onrechte verkregen overheidsvoorzieningen worden teruggevorderd en gebeurt dit ook in de praktijk? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen geldt in de sociale zekerheid en toeslagen dat iedereen die een uitkering aanvraagt of ontvangt zich aan de inlichtingenplicht moet houden. Van overtreding daarvan is sprake wanneer de uitkeringsgerechtigde onjuiste of onvolledige informatie verstrekt of relevante gegevens verzwijgt. Dat is reden tot terugvordering van de teveel ontvangen uitkering. Of dat in de praktijk mogelijk is, hangt af van de specifieke omstandigheden en technische mogelijkheden van de uitvoerder. Ter illustratie wordt hier uiteengezet hoe de Sociale Verzekeringsbank (hierna SVB) en de Belastingdienst hiermee omgaan. De SVB maakt gebruik van informatie uit de BRP. Op het moment dat daar gegevens worden gewijzigd neemt de SVB voor lopende uitkeringsrelaties de nieuwe gegevens over. De lopende uitkering wordt dan overeenkomstig aangepast en er kan een sanctie opgelegd worden. Bij reeds beëindigde uitkeringsrelaties, zoals de kinderbijslag nadat het kind 18 is geworden, worden deze signalen niet automatisch verwerkt. Wel kan naar aanleiding van specifieke informatie over een individueel geval het dossier alsnog geraadpleegd worden, waarna terugvordering en sanctionering kan volgen. De SVB dient dan wel over deze informatie te beschikken, na het aflopen van de bewaartermijn worden de dossiers immers vernietigd. Het onterecht innen van door de Belastingdienst uitgekeerde toeslagen zal altijd leiden tot de intentie voor terugvordering. Zodra duidelijk is wat de ware identiteit is van degene die onterecht aanspraak heeft gemaakt op de toeslagen zal over worden gegaan tot terugvordering. Er zijn voorbeelden dat dit in de praktijk inderdaad gebeurt. Als het achterhalen van deze identiteit afhankelijk is van informatie uit het buitenland, is er binnen EU-landen de mogelijkheid een verzoek om inlichtingen te doen. Wanneer de persoon zich in het buitenland bevindt zal de buitenlandse overheid op ons verzoek de openstaande bedragen invorderen als ware het haar eigen belastingvordering (maar wel zonder preferentie).
Is het kabinet bereid ervoor te zorgen dat identiteitsfraude niet langer kan verjaren – zodat plegers van identiteitsfraude in de toekomst altijd strafrechtelijk vervolgd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Vanuit een oogpunt van rationele inzet van opsporingsmiddelen en vervolgingscapaciteit, is bij de bepaling van de verjaringstermijnen de ernst van het strafbare feit leidend. Tegen deze achtergrond gelden op grond van artikel 70 Sr gedifferentieerde verjaringstermijnen, gebaseerd op de ernst van het strafbare feit, zoals die tot uitdrukking wordt gebracht in het strafmaximum. Naarmate een strafbaar feit ernstiger is, geldt een langere verjaringstermijn. Voor verschillende vormen van identiteitsfraude, waaronder valsheid in geschrifte (art. 225 Sr), geldt op basis daarvan een verjaringstermijn van in beginsel 12 jaar. Indien binnen deze termijn daden van vervolging hebben plaatsgevonden, kan deze termijn worden verlengd, tot maximaal 24 jaar (art. 72 Sr). Het door de wetgever gehanteerde uitgangspunt dat de mogelijkheden tot vervolging door langere verjaringstermijnen groter worden naarmate het gaat om zwaardere strafbare feiten, zijn redelijk en verantwoord. Het kabinet ziet dan ook geen aanleiding tot aanpassing van de geldende strafrechtelijke wetgeving.
Wat voor sancties kunnen momenteel worden opgelegd bij het vaststellen van identiteitsfraude of meineed (bij het afleggen van een valse verklaring onder ede voor de BRP) en in hoeveel gevallen worden er dergelijke sancties opgelegd? Bent u bereid de huidige bestrijding van identiteitsfraude te evalueren en te onderzoeken welke knelpunten in deze bestrijding kunnen worden weggenomen?
Sancties die opgelegd kunnen worden voor identiteitsfraude en meineed (bij de verklaring onder ede) wijken niet af van de sancties bij andere misdrijven. Alle bestaande strafmodaliteiten zijn mogelijk en worden ook opgelegd. Voor identiteitsfraude (art. 326 Sr) staat een maximale gevangenisstraf van 4 jaar en voor meineed (art. 207 Sr) een maximale gevangenisstraf van 6 jaar. In de afgelopen jaren werd gemiddeld 75% van de identiteitsfraudezaken die bij het OM binnen komen voorgelegd aan de strafrechter. In 90% van deze zaken vindt er schuldigverklaring door de strafrechter plaats. Dit gaat om identiteitsfraudezaken in het algemeen. Het OM houdt namelijk geen specifieke cijfers bij ten aanzien van zaken die zijn aangeleverd bij het OM die betrekking hebben op identiteitsfraude in vreemdelingenzaken en het herstellen van de identiteit. Het is derhalve niet bekend of en hoeveel strafzaken op dit specifieke type identiteitsfraude in strafrechtsketen zijn terechtgekomen. Indien sprake is van het gebruik van onjuiste gegevens in een asielprocedure zijn er overigens meer interventies mogelijk dan alleen de inzet van het strafrecht (zie de antwoorden 7, 13 en 14). De evaluatie van de bestrijding van identiteitsfraude is zeer moeilijk, omdat het zeer lastig is om vast te stellen hoe vaak met succes gefraudeerd wordt. Alleen het ontdekken van fraude kan indicaties geven van mogelijke verbeterpunten binnen het proces van het registreren van de identiteit. Met dat doel is de WTI opgericht (zie ook antwoord 3). Daarnaast worden naar aanleiding van de bijeenkomst »Basisregistraties tegen ondermijning» in maart 2020 door de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (hierna de RvIG) werkgroepen georganiseerd. Doelstelling is het analyseren van de problematiek van ondermijning en ontwikkelen van maatregelen. Identiteitsfraude is faciliterend aan ondermijning en daarom een van de onderwerpen die op basis van casussen onderzocht worden.
Deelt u de mening dat in het geval van identiteit er een zekere uniformiteit in uitvoering van wetgeving hoort te zijn? Klopt het dat wetgeving rond identiteitswijzigingen echter door gemeenten op verschillende manieren kan worden toegepast? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Deze mening deelt het kabinet; uniformiteit in uitvoering is in dit verband het uitgangspunt. Er worden hiertoe protocollen toegepast die zien op identiteitswijziging. Deze protocollen zijn via de RvIG en NVVB beschikbaar voor alle gemeenten. De complexiteit in deze zaken ligt vooral in de diversiteit van voorgelegde brondocumenten. Elke aanvraag voor wijziging van persoonsgegevens moet individueel behandeld worden. In de protocollen wordt gesteld dat bij het constateren van meineed of valsheid in geschriften aangifte bij de politie gedaan moet worden.
Bent u bereid om te onderzoeken – in samenspraak met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) -of een «Handvest Identiteitsfraude» voor alle gemeentelijke afdelingen Burgerzaken in Nederland eraan kan bijdragen dat er een uniform beleid is waardoor voor alle gemeenteambtenaren duidelijk wordt gemaakt welke procedures moeten worden doorlopen om zo nauwkeurig mogelijk na te gaan of er bij de aanvrager van een nieuwe identiteit sprake is geweest van eerder gepleegde identiteitsfraude en de gemeente wijst op het feit dat zij hiervan aangifte met kans op vervolging kunnen doen?
Zie antwoord vraag 17.
Is het kabinet bereid te overwegen de wet BRP aan te scherpen om het herstellen van een volledig andere identiteit onmogelijk te maken dan wel daar een rechterlijke toets en/of inhoudelijke beoordeling door de IND aan vooraf te laten gaan?
Een wijziging van de wet BRP op dit onderwerp is niet nodig. Uitgangspunt is dat zeer zorgvuldig wordt omgegaan met verzoeken tot gegevenswijziging. Daarom beoordelen de gemeenten aanvragen tot wijzigingen, conform de geldende instructie, kritisch. Verder geldt dat de bewijslast tot wijziging van gegevens in de BRP bij de aanvrager ligt. Uit de jurisprudentie volgt dat deze bewijslast hoog ligt. Deze zorgvuldige procedure is in het eerdergenoemde Stappenplan identiteitswijziging in de BRP beschreven. Bij behoefte wordt de IND of de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) al ingeschakeld. Uiteindelijk is het aan de gemeenten om een besluit te nemen over wijziging van de gegevens in de BRP. Het is niet passend om de besluitvorming omtrent het wijzigen van gegevens primair bij de rechter of de IND te leggen omdat de bijhouding van de BRP een taak van de gemeente is. De IND vervult momenteel wel een rol tijdens het beoordelingsproces van de gemeente voor zover de beoordeling van een brondocument niet mogelijk is. De IND ontvangt een automatische melding van de wijziging. Deze melding leidt tot een procedure bij de IND waarbij het verblijfsrecht wordt heroverwogen. Bij vermoeden van identiteitsfraude of twijfel aan de identiteit kan een identiteitsonderzoek bij de AVIM aangevraagd worden.
Bent u bereid identiteitsfraude door Chinezen extra bij de Chinese autoriteiten onder de aandacht te brengen en te benadrukken dat Chinese medewerking van groot belang is om deze fraude te bestrijden, en hen te vragen deze medewerking zoveel als mogelijk aan Nederland te bieden?
Mochten er aanwijzingen zijn dat het effectief zou kunnen zijn voor de bestrijding van de hier bedoelde fraude om de Chinese overheid te benaderen dan is het Kabinet bereid dat te doen.
Het bericht dat politieagenten worden verdacht van zeer zware mishandeling van een hond. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de berichten «Hond Tommy mishandeld en gemarteld, politie start intern onderzoek naar zeven agenten» en «Politieteam tasert en schopt hond in Duiven, rol agenten onderzocht»?1 2
Ja.
Klopt het dat de betrokken politieagent(en) ervan worden verdacht de hond herhaaldelijk te hebben geschopt, geslagen, zes taserpijlen te hebben afgevuurd (waaronder in het oog van de hond), tanden te hebben gebroken en een tand te hebben uitgetrokken?
Momenteel wordt door de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten onderzoek gedaan naar dit incident en de betrokkenheid van medewerkers. Ik kan hier geen uitspraken over doen.
Klopt het dat de politie nu pas een intern onderzoek is begonnen, terwijl het incident maanden geleden, in februari, plaatsvond? Hoe is dit mogelijk?3
Het aangewende geweld is in deze casus conform de «Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren» gemeld. Er is in de melding geen aanleiding gezien om het geweldgebruik verder te laten onderzoeken. Naar aanleiding van de brief van de eigenaar van de hond is besloten om alsnog nader onderzoek te verrichten naar de omstandigheden waaronder het geweldgebruik heeft plaatsgevonden. Deze brief is op 26 mei 2020 door de politie ontvangen. Omdat het onderzoek naar de geweldsaanwending nog loopt, kan ik geen verdere uitspraken doen over de aard van de geweldsaanwending en de inhoud van de geweldsmelding.
Is het onderzoek dat door de politie is aangekondigd inmiddels gestart? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet en wanneer gaat het onderzoek dan van start?
Zie antwoord vraag 3.
Is het onderzoek geïnitieerd op initiatief van de politie zelf of is dat gebeurd naar aanleiding van de publiciteit rond deze zaak?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn de betrokken politieagent(en) onmiddellijk met verlof gestuurd lopende het onderzoek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zijn de politieagent(en) die toekeken maar niets deden ook met verlof gestuurd? Zo nee, waarom niet?
In afwachting van de resultaten van het onderzoek, zijn er geen maatregelen getroffen.
Loopt er een strafrechtelijk onderzoek tegen de betrokken agenten? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van het interne onderzoek zal blijken of er aanwijzingen zijn dat er strafbare feiten zijn gepleegd. Indien hiervan sprake is, zal het Openbaar Ministerie hiervan op de hoogte worden gesteld.
Welke maatregelen zal de politie intern treffen tegen de betrokken politieagent(en) indien zij schuldig blijken?
Nu het onderzoek nog loopt, is nog niet aan te geven wat een eventuele maatregel zal zijn. Na afronding van het onderzoek brengt de afdeling VIK een onderzoeksrapport uit aan het bevoegd gezag (de korpschef of gemandateerd leidinggevende). Het bevoegd gezag beslist of de feiten uit het onderzoek voldoende vaststaan, of deze plichtsverzuim opleveren en zo ja, of het plichtsverzuim aan betrokkene is toe te rekenen. Is dit het geval, dan kan het bevoegd gezag een disciplinaire straf opleggen.4
Naast de mogelijkheid om een disciplinaire straf op te leggen, kan het bevoegd gezag ook andere personeelsinstrumenten inzetten (in plaats van of in aanvulling op de disciplinaire straf). Dit kunnen bijvoorbeeld zijn een functioneringstraject, een cursus, een leiderschapsgesprek of de afspraak om voorlichting te geven aan collega’s over wat de ambtenaar heeft geleerd van het incident.
Klopt het dat het om een arrestatieteam van de Dienst Speciale Interventies gaat, aangezien het hoofd van het DSI-team een reactie op de beelden van de mishandeling op facebook heeft geplaatst?4
Ja.
Klopt het dat het DSI-team de zwaarste eenheid is die de overheid kan inzetten, bijvoorbeeld bij dreiging van vuurwapengevaarlijk geweld en terrorisme, en dat hier een zeer specialistische opleiding aan vooraf gaat?
Ja.
Deelt u de mening dat het in dit licht zeer zorgwekkend is als agenten van dit team van zware mishandeling van een dier worden verdacht?
Politieambtenaren die deel uitmaken van het arrestatieteam van de DSI werken in een hoog gevaarspectrum. Zij zijn daarom speciaal geselecteerd, opgeleid en getraind om in (potentiele) gevaarsituaties te opereren. Ik wijs erop dat er op dit moment geen agenten verdacht zijn van strafbare feiten. Zoals hierboven aan gegeven is het interne feitenonderzoek naar het incident nog niet afgerond. Het is daarom nog te vroeg om conclusies te trekken.
Deelt u de mening dat zware mishandeling van een dier onder geen enkele omstandigheid goed te praten is, maar dat het scheppen van de juiste voorwaarden, waaronder een goede opleiding en voldoende capaciteit bij de politie, belangrijk is om escalatie en disproportioneel geweld te voorkomen?
Laat duidelijk zijn dat ik het mishandelen van dieren verfoei. Bij de beoordeling van het gebruik van geweld door politieambtenaren past mij tegelijkertijd terughoudendheid. Onder omstandigheden mag de politie op grond van haar wettelijke taak en toegekende geweldbevoegdheid en in overeenstemming met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, geweld gebruiken tegen mensen, zaken of dieren. Daarbij is het uitgangspunt dat niet meer geweld wordt gebruikt dan noodzakelijk en dient de aard van het geweld evenredig te zijn aan het te bereiken doel. In zulke gevallen is er dus geen sprake van mishandeling, hoe naar de gevolgen van het te moeten gebruiken geweld ook zijn voor dier en eigenaar. Tijdens de initiële- en post initiële opleiding en IBT trainingen worden agenten bewust gemaakt van de afweging die zij moeten maken bij hun keuze voor het soort geweld en de mate waarin dat in een bepaalde situatie kan worden gebruikt.
Is er tijdens de opleiding van politieagenten aandacht voor de-escalatie van situaties met (potentieel agressieve) dieren? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet en bent u bereid ervoor te zorgen dat dit een onderdeel van de opleiding wordt?
Ja, er wordt tijdens de opleiding van agenten aandacht besteed aan dit onderwerp. Dit gebeurt op basis van een theoretisch kader dat conform de «Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren» is opgesteld en betrekking heeft op de in te zetten geweldsmiddelen in die betreffende omstandigheden.
Beschikte de betrokken divisie over de benodigde kennis en ervaring op het gebied van (omgang met) honden en dierenwelzijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan het dat de hond dan toch zo is mishandeld?
Binnen de DSI zijn hondengeleiders werkzaam, zij hebben specifieke kennis en ervaring op het gebied van omgang met honden.
Deelt u de mening dat het functioneren van de betrokken agent(en) beoordeeld moet worden in het licht van de gebeurtenissen, aangezien (disproportioneel) geweld tegen dieren niet alleen op zichzelf een strafbaar feit is, maar ook een voorbode kan zijn van (disproportioneel) geweld tegen mensen?
Als een politieagent genoodzaakt is geweld te gebruiken, hoort dat altijd proportioneel te zijn. De politie heeft een geweldsmonopolie en de samenleving moet erop kunnen vertrouwen dat dit geweld alleen wordt toegepast als het noodzakelijk is en het doel waarvoor het geweld wordt gebruikt niet met een ander minder ingrijpend middel kan worden bereikt. Om van incidenten, zoals het gebruik van disproportioneel geweld, te leren, heeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om naast het opleggen van een disciplinaire straf ook andere personeelsinstrumenten in te zetten. Dit kunnen bijvoorbeeld zijn een functioneringstraject, een cursus, een leiderschapsgesprek of de afspraak om voorlichting te geven aan collega’s over wat de ambtenaar heeft geleerd van het incident.
Deelt u de mening dat agenten van onbesproken gedrag dienen te zijn en dat agenten die disproportioneel geweld tegen een dier gebruiken onmiddellijk uit hun functie dienen te worden gezet?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u bereid te onderzoeken of er signalen zijn dat dergelijk geweld tegen dieren vaker voorkomt binnen de politie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden van de vorderingen?
Vooralsnog zie ik in dit incident gelet op de benodigde capaciteit geen aanleiding om dit verder te laten onderzoeken. Wel heb ik de politie gevraagd om extra aandacht te besteden aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit bij het geweldgebruik tegen dieren.
Vindt u dat deze vorm van extreem geweld tegen dieren door de politie ten alle tijden voorkomen moet worden? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te voorkomen?
Arrestatieteams evalueren hun optreden na afloop van een inzet. Daarbij wordt nagegaan wat goed ging en wat beter kan. In voorkomende gevallen wordt in de uitkomst van een evaluatie aanleiding gezien om een nieuwe procedure te ontwikkelen of een bestaande aan te passen. Hetzelfde geldt voor uitkomsten van een intern onderzoek naar geweldgebruik. Op die wijze is er steeds aandacht voor het leren van geweld binnen de politieorganisatie.
Het bericht ‘Landelijk coördinator nodig om discriminatie aan te pakken’ |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Landelijk coördinator nodig om discriminatie aan te pakken»?1
Ja.
Kent u de ondervindingen van het College voor de Rechten van de Mens, dat in het jaarverslag van 2019 de overheid oproept een coördinator aan te stellen om de situatie rondom discriminatie te verbeteren?
Ja.
Deelt u de mening dat het aanstellen van een coördinator de situatie zal verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het plenaire debat over institutioneel racisme van 1 juli 2020 zijn er door de leden Azarkan en Jetten, en Jetten c.s. moties ingediend over het aanstellen van een nationaal coördinator discriminatie2 3. Tevens is er door leden Asscher en Pieter Heerma een motie ingediend over het instellen van een Staatscommissie Discriminatie en Racisme4. Deze moties zijn aangenomen.
Tijdens het debat heb ik in reactie op deze moties aangegeven dat er dit najaar een brief zal verschijnen waarin ik zal ingaan op de staatscommissie en de verzoeken om een nationaal coördinator discriminatie.
Deelt u de mening dat een dergelijke coördinator er voor kan zorgen dat de overheid een overkoepelende, integrale en structurele aanpak van alle vormen van discriminerend gedrag ontwikkelt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid zo snel mogelijk een dergelijke coördinator aan te wijzen, om zo ook gehoor te geven aan de mensen in onze samenleving, die dagelijks worden geconfronteerd met discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met de ondervinding dat tweederde van de mensen met een discriminatie-ervaring op straat, online of in het openbaar vervoer, aanpassings- en mijdingsgedrag vertoont? Zo ja, bent u bereid om meer middelen en meer inzet vrij te maken om discriminatie te bestrijden?
Ja, daarmee ben ik bekend. Zoals ik in mijn brief van 15 juni 2020 aan uw Kamer heb geschetst, bestaat de kabinetsaanpak van discriminatie uit een generieke infrastructuur en aanpak die effect heeft op alle gronden en terreinen, aangevuld met maatregelen op bepaalde terreinen en specifieke maatregelen die tot doel hebben om discriminatie te bestrijden of een bepaalde doelgroep te bereiken. In deze brief wordt stilgestaan bij het terrein van de arbeidsmarkt, in het onderwijs, op de woningmarkt en bij de aanpak van kwetsende content op het internet. Er is dus ook thans al sprake van een sectorspecifiek beleid om discriminatie tegen te gaan.
Tijdens het plenaire debat van 1 juli 2020 is er aandacht geweest voor verschillende specifieke sectoren in de maatschappij. Er zijn moties aangenomen op het terrein van de arbeid (in het bijzonder uitzendbureaus), het onderwijs en de woningmarkt5 6 7. De sector specifieke aanpak van het kabinet zal bij de uitvoering van deze moties verder worden ingevuld.
Bent u bekend met de ondervinding dat discriminerend gedrag voorkomt in de gehele samenleving, van het onderwijs en de werkvloer tot aan de openbare ruimte, zoals in de horeca, online en in de woonomgeving? Zo ja, bent u bereid om per sector specifiek antidiscriminatiebeleid te voeren?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Terreurverdachte werkte vlak voor arrestatie met kwetsbare jongeren’. |
|
Martin Wörsdörfer (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Terreurverdachte werkte vlak voor arrestatie met kwetsbare jongeren»?1
Ja.
Klopt het dat Hardi N. tijdens zijn werkzaamheden in drie verschillende jeugdinstellingen al was veroordeeld voor een terroristisch misdrijf? Zo ja, waarom kon Hardi N. onder een valse identiteit aan het werk gaan met kwetsbare kinderen in drie verschillende jeugdinstellingen?
Het bericht dat Hardi N. is veroordeeld voor een terroristisch misdrijf is correct.
In 2018 heeft Hardi N. gedurende twee zomermaanden bij drie instellingen gewerkt. Dat deed hij door gebruik te maken van de identiteit van iemand die wel ingeschreven stond bij het uitzendbureau. Voor een flexibele inzet van personeel werken veel jeugdhulpinstellingen met uitzendkrachten. De jeugdhulpinstelling en/of het uitzendbureau moet toezien op de kwaliteit en integriteit van uitzendkrachten en personeelsleden in tijdelijke of vaste dienst. Artikel 4.1.6 van de Jeugdwet bepaalt dat de jeugdhulpaanbieder in het bezit moet zijn van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) van personen die in hun opdracht beroepsmatig of niet incidenteel als vrijwilliger in contact kunnen komen met jeugdigen of hun ouders aan wie de jeugdhulpaanbieder jeugdhulp verleent. Het doel van de verplichte VOG-screening is dat kwetsbare jongeren en ouders worden beschermd tegen het herhaald plegen van crimineel of grensoverschrijdend gedrag door begeleiders of hulpverleners. Bij een aanvraag voor een VOG wordt onderzoek gedaan naar het justitiële verleden van de aanvrager. Daarbij wordt gekeken of er voor de functie relevante justitiële antecedenten staan geregistreerd.
In het reguliere VOG-proces heeft de werkgever of het uitzendbureau altijd een rol; deze moet vooraf aangeven voor welk doel de sollicitant bij Justis een VOG moet aanvragen en achteraf het VOG-document controleren op echtheid en inhoud. Het is aan de werkgever dan wel het uitzendbureau om te controleren of de naam van de aanvrager op de VOG vermeld staat, of de VOG voldoende actueel is en of de VOG is aangevraagd voor de functie waarop de betrokkene solliciteert. Daarnaast heeft het VOG-document een aantal echtheidskenmerken (o.a. een watermerk en een hologram), die het uitzendbureau of de werkgever moet controleren. Deze kenmerken zijn terug te vinden op de website van Justis.
De werkgever en het uitzendbureau dienen de echtheid van het VOG-document te controleren en de identiteit voor de eerste dienst van de nieuwe medewerker of uitzendkracht vast te stellen. Het is helaas niet meer na te gaan waarom dat bij het uitzendbureau of bij de drie instellingen in 2018 verkeerd is gegaan.
Bent u van mening dat binnen jeugdzorginstellingen voldoende zicht is op mogelijk extremisme van zorgverleners, dan wel cliënten? Kunt u uiteenzetten hoeveel keer een extremistische achtergrond bij zorgverleners is geconstateerd? Zo ja, welke stappen zijn naar aanleiding van deze constatering genomen? Zo nee, hoe bent u van plan deze informatie wel te verkrijgen?
De afgelopen jaren heeft het Rijk geïnvesteerd om het sociaal domein (jeugd, onderwijs, zorg en welzijn) als volwaardig partner onderdeel te laten uitmaken van de lokale integrale aanpak gericht op het tegengaan van radicalisering en (gewelddadig) extremisme. De rijksoverheid heeft een landelijk ondersteuningsaanbod beschikbaar gesteld om de handelingsvaardigheid te versterken van ketenpartners en professionals, met een specifieke focus op samenwerking met het jeugd- en onderwijsdomein. Sinds februari 2018 ondersteunt Platform Jeugd preventie Extremisme en Polarisatie (JEP) professionals en vrijwilligers in het jeugddomein. Het JEP organiseert bijeenkomsten over thema’s als wat te doen bij vermoedens van radicalisering, informatie delen, en verbinding maken met jongeren met extreme idealen. Het Landelijk Steunpunt Extremisme (LSE) biedt daarnaast professionals informatie en advies voor casussen waar mogelijke radicalisering of extremisme speelt. Het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering (ROR) biedt professionals trainingen aan voor het herkennen van signalen van radicalisering, onder andere specifiek gericht op het jeugddomein.
Gegeven de hierboven beschreven acties, die gericht zijn op het equiperen van professionals om signalen van radicalisering en extremistische uitingen te herkennen als die zich voordoen en via de daarvoor bedoelde (lokale) structuren te melden, zien wij geen aanleiding voor aanvullende acties. Het aantal (lokale) meldingen van signalen van radicalisering en extremistische uitingen die specifiek raken aan zorgverleners wordt niet bijgehouden. De (lokale) persoonsgerichte aanpak kan worden ingezet wanneer er sprake is van radicalisering en extremistische uitingen. Wanneer er sprake is van extremistische gedragingen die een strafbaar feit opleveren, kan het Openbaar Ministerie onderzoek instellen en indien opportuun overgaan tot vervolging.
Deelt u de mening dat de valse Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) van Hardi N. na het bekend worden van zijn extremistische overtuigingen direct ingetrokken moest worden? Zo ja, kunt u uiteenzetten waarom het mogelijk was voor Hardi N. om bij verschillende jeugdinstellingen aan het werk te gaan terwijl zijn extremistische overtuigingen bij andere jeugdinstellingen al bekend waren? Zo nee, waarom niet?
Hardi N. beschikte niet over een VOG. Hij kon aan het werk gaan door gebruik te maken van de identiteit van iemand die wel ingeschreven stond bij het uitzendbureau.
Waarom wordt informatie over de extremistische achtergrond van zorgverleners niet gedeeld met de politie en tussen de verschillende jeugdinstellingen en uitzendbureaus? Bent u bereid om op zeer korte termijn dergelijke informatie-uitwisselingen mogelijk en verplicht te maken? Zo nee, waarom niet?
Als daar aanleiding toe is kunnen partijen die betrokken zijn bij de lokale persoonsgerichte aanpak op basis van een convenant informatie delen over personen waarvan signalen van radicalisering bekend zijn. De lokale, persoonsgerichte aanpak wordt ingezet wanneer er sprake is van radicalisering of extremistische uitingen door individuen. In multidisciplinaire casusoverleggen maken de overlegdeelnemers een inschatting van de risico’s. Daar worden handelingsperspectieven en interventies met verschillende (lokale en landelijke) partners afgestemd en ingezet. Vanuit het lokale casusoverleg kunnen jeugdinstellingen en uitzendbureaus geïnformeerd worden. Professionals in de jeugdzorg zijn getraind in herkennen van signalen van radicalisering en kunnen dit bijvoorbeeld via politie of gemeente melden.
In hoeverre hebben de kwetsbare kinderen en jongeren extra begeleiding gekregen om te voorkomen dat zij radicaliseren?
De betrokken instellingen hebben mij laten weten dat Hardi N. geen diensten heeft gedraaid waarin hij alleen met jongeren was. Hierdoor is er geen ruimte geweest om, mocht betrokkene dat van plan zijn geweest, jongeren te radicaliseren. Er is daarom voor de instellingen geen aanleiding geweest om de jongeren extra begeleiding te geven.
Kunt u uiteenzetten waarom onduidelijkheid kan bestaan over de verantwoordelijkheid voor het controleren van de identiteit van een zorgverlener? Deelt u de mening dat bij uitzendkrachten voorafgaand aan hun werkzaamheden in jeugdinstellingen hun identiteit gecontroleerd dient te worden? Zo ja, waarom is de identiteit van Hardi N. bij drie jeugdinstellingen niet gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat geen onduidelijkheid over de verantwoordelijkheid voor het controleren van de identiteit van een zorgverlener. Het voorleggen van een actuele VOG is verplicht voor professionals die in de jeugdhulp, jeugdbescherming en/of jeugdreclassering werken. Werkgevers moeten de echtheid, geldigheid, het doel waarvoor de VOG werd aangevraagd en afgiftedatum van de VOG controleren. Werkgevers hebben daarnaast de plicht om te controleren dat werknemers inderdaad zijn wie ze zijn. Dat betekent dat zij toekomstige werknemers moeten vragen om een paspoort of ID-kaart en ook die moeten checken op echtheid en handtekening. Op deze wijze kunnen werkgevers achterhalen of iemand wel is wie hij zegt dat hij is. Het is helaas niet meer na te gaan waarom dat bij het uitzendbureau of bij de drie instellingen in 2018 verkeerd is gegaan.
Hoeveel zorgverleners hebben gewerkt of werken binnen jeugdinstellingen zonder een VOG of onder een valse identiteit? In hoeverre is u bekend of dit gaat om zorgverleners met een extremistische, zeden of geweldsachtergrond? Zo nee, waarom heeft u geen zicht op dergelijke data? Bent u bereid deze data op orde te krijgen en de Kamer hierover te informeren?
In hun reguliere toezicht op de jeugdhulp vraagt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) regelmatig hoe de bestuurder zich ervan vergewist dat de VOG origineel is. Dat toezicht heeft de IGJ vorig jaar geïntensiveerd toen bleek dat er valse VOG’s in omloop waren. De IGJ treft aan dat werkgevers soms beschikken over originelen en soms over kopieën. Dat laatste is altijd het geval bij uitzendkrachten. Het origineel ligt dan bij het uitzendbureau. Dat laat onverlet dat de bestuurder verantwoordelijk is voor de verificatie en niet blindelings mag vertrouwen op het uitzendbureau. Zoals eerder gezegd is het de taak van de werkgever om die op echtheid te controleren aan de hand van de verschillende echtheidskenmerken. De IGJ heeft tijdens toezichtbezoeken tot dusver geen onrechtmatigheden aangetroffen.
Vanwege de vorig jaar gebleken problemen met valse VOG’s in de jeugdhulp loopt op dit moment een groot strafrechtelijk onderzoek naar valse VOG’s, het onder valse voorwendselen in de zorg werken en de rol van uitzendbureaus. Deelnemende partijen zijn OM, FIOD, ISZW en IGJ. Deze casus is toegevoegd aan het onderzoek. De resultaten uit het onderzoek, gezamenlijk met de resultaten uit het onderzoek van het WODC naar de beleidsregels van de VOG,3 zullen handvatten bieden voor het vormgeven van toekomstig screeningsbeleid in de jeugdhulp.
Deelt u de mening dat het afgeven of eisen van een VOG niet voldoende is om personen met kwade bedoelingen te weren uit jeugdinstellingen? Zo ja, heeft u naar aanleiding van dit bericht contact opgenomen met de verschillende jeugdinstellingen om te voorkomen dat zorgverleners zonder VOG of een valse VOG werkzaamheden uitvoeren bij jeugdinstellingen? Zo nee, bent u bereid om het huidige screeningsproces van zorgverleners binnen jeugdinstellingen uit te breiden? Zo ja, kunt u de Kamer hierover spoedig informeren? Zo nee, waarom niet?
De VOG is het sluitstuk van een breder integriteitsbeleid in de jeugdhulpverlening. Zoals in het antwoord op vraag 8 staat vindt momenteel een groot strafrechtelijk onderzoek plaats. Op basis van de uitkomsten van dat onderzoek gaan wij bezien of het huidige screeningsproces van zorgverleners binnen jeugdhulpinstellingen verbetering behoeft en zo ja, op welke wijze dat kan.