Het bericht 'Politie wil meer autowrakken optakelen om misdrijven op te lossen' |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Politie wil meer autowrakken optakelen om misdrijven op te lossen»?1
Ja.
Deelt u de mening van de operationeel coördinator van het Landelijk Team Onderwaterzoekingen (LTOZ) dat het borgen van autowrakken tot aanwijzingen kan leiden waarmee een geweldsdelict, diefstal, misdrijf of cold case kan worden opgelost? Zo nee, waarom niet?
Ja die deel ik, zij het met de nuancering dat de politie aangeeft dat haar beeld is dat voertuigen gedumpt worden door daders van minder ernstige misdrijven zoals diefstal.
In hoeveel gevallen leverden uit het water geborgde autowrakken gedurende de laatste twee jaar sporen van strafbare feiten op en wat is er met die sporen gedaan? In welke mate hebben die sporen bijgedragen tot het oplossen van misdrijven?
Dit is onbekend.
Wat is de reden dat deze autowrakken nu niet geborgd worden? Klopt het dat de kosten hiervoor te hoog worden geacht? Zo ja, kunt u dat onderbouwen, ook financieel? Kunt u een indicatie geven om hoeveel autowrakken het jaarlijks gaat?
Klopt het dat bij de beslissing of een autowrak moet worden geborgd door de vaarwegbeheerder (vaak Rijkswaterstaat) alleen wordt gekeken naar het risico van het gevaar voor de scheepvaart? Deelt u de mening dat bij die beslissing ook het aspect van het opsporen van een mogelijk misdrijf betrokken zou moeten worden? Zo ja, wat wilt u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de politie op zijn minst aanwezig moet zijn bij opschoonacties van Rijkswaterstaat en hierbij moet meedenken over onder andere de wijze waarop een auto gelift wordt (verticaal of horizontaal)? Zo ja, hoe wilt u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid in gesprek te gaan met de politie en Rijkswaterstaat over een samenwerking en concrete afspraken rondom het borgen van autowrakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u dit gesprek voeren?
De illegale handel in traditionele medicijnen, gemaakt van bedreigde en beschermde dier- en plantsoorten |
|
Eva van Esch (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Kuipers , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek van de Environmental Investigation Agency (EIA), waaruit blijkt dat er nog steeds op grote schaal traditionele medicijnen worden verkocht, waarin bedreigde en beschermde diersoorten zijn verwerkt: de neushoorn, tijger, pangolin en luipaard?1
Ik ben bekend met het onderzoek van EIA »Investing in Extinction How the global financial sector profits from traditional medicine firms using threatened species», waarin wordt gesteld dat minstens 88 traditionele Chinese geneesmiddelen delen van pangolin (schubdier) en luipaard bevatten en dat sommige van deze medicijnen ook delen van tijger en neushoorn bevatten.
Wist u dat er in tenminste 88 traditionele medicijnen en producten delen van luipaarden en pangolins worden gebruikt, gefabriceerd door 72 Chinese bedrijven en onder licentie van de Chinese Overheid (National Medical Products Administration of China)? Zo ja, kunt deze producten weren van de Nederlandse en Europese markt?
Ik heb kennisgenomen van het onderzoek van EIA, dat dit stelt. De luipaard en de pangolin vallen onder CITES appendix I. Dit betekent dat commerciële handel in producten die luipaard en pangolin bevatten internationaal verboden is. Producten die delen van deze soorten bevatten kunnen dus niet legaal op de Europese markt terecht komen. Hier wordt op gehandhaafd.
Bent u het eens met de conclusies van de onderzoekers dat als we niets doen, deze bedreigde dieren dreigen te verdwijnen? Zo nee, waarom niet?
De impact van illegale internationale handel in bedreigde dier- en plantensoorten (illegal wildlife trade) is groot en zet de internationale biodiversiteit ernstig onder druk. Het CITES-verdrag beschermt soorten om uitsterven in het wild door internationale handel te voorkomen. Nederland heeft als handelsland hier een grote verantwoordelijkheid in en acteert daar ook op.
Kent u het artikel «Drugshandelaren controleren nu ook de illegale handel in goud, tijgers en hardhout»?2
Ja.
Deelt u de mening dat illegale handel in bedreigde wilde dieren en planten, onder meer gedreven door een toenemende vraag naar traditionele medicijnen die zijn gemaakt van bedreigde dier- en plantsoorten, niet duurzaam is, temeer daar uit onderzoek blijkt dat deze handel in toenemende mate in handen is van georganiseerde criminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Ik deel zeker de mening dat illegale handel – in welke vorm en omvang ook – in bedreigde wilde dieren en planten niet duurzaam is. Het vormt een grote bedreiging voor de mondiale biodiversiteit.
Deelt u de mening van onderzoeker Van Uhm dat dit soort criminaliteit op grootschalige wijze de natuur vernietigt, zodat dit feitelijk ecocide is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit onder de aandacht brengen op internationale gremia?
Zie het antwoord op vraag 3 en 5. In het kader van CITES wordt nationaal, Europees en internationaal samengewerkt om illegale handel tegen te gaan. Nederland committeert zich aan het herziene EU Action Plan against Wildlife Trafficking3. Binnen CITES is er blijvende aandacht voor het tegengaan van internationale illegale handel en gelieerde vraagreductie. Tijdens de CITES Conference of the Parties (CoP19, 11–25 november 2022) is er een aantal besluiten genomen die onder meer toezien op het gebruik van de «CITES Guidance on demand reduction strategies to combat illegal trade in CITES-listed species», regionale trainingsseminars en lokale pilotprojecten op het gebied van vraagreductie. Nederland steunt deze besluiten. Nederland heeft in dit kader onlangs de CITES besluiten m.b.t. demand reduction to combat illegal trade financieel ondersteund met een bedrag van $ 90.000 USD met als doel internationaal de vraag naar illegale handel in bedreigde dier- en plantensoorten te verminderen. Daarnaast heeft Nederland deelgenomen aan de CITES Big Cat Task Force. De Task Force heeft onder meer maatregelen geïdentificeerd om – naast de CITES soortspecifieke maatregelen – de samenwerking tussen vraag, aanbod en transitlanden te versterken om de illegale handel in soorten grote katachtigen adequaat aan te pakken. Nederland blijft zich inzetten voor een goede inbedding van deze maatregelen binnen CITES.
Deelt u de mening dat het van enorm belang is dat de World Health Organization (WHO) een standpunt inneemt of een uitspraak doet over het gebruik van bedreigde dier- en plantsoorten in traditionele medicijnen, gezien de conclusies van bovenstaande onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat bent u van plan hiervoor te doen?
De WHO ziet de traditionele geneeskunde als een belangrijke aanvulling op de reguliere gezondheidszorg, met name in gebieden waar het de toegang tot zorg kan vergroten. De WHO heeft in de WHO traditional medicine strategy (2014–2023, verlengd tot 2025) aandacht voor biodiversiteit en bedreigde diersoorten, en vindt het belangrijk dat traditionele medicijnen voldoen aan internationale verdragen over biodiversiteit en bedreigde diersoorten.
Nederland zal blijven benadrukken dat de bescherming van biodiversiteit en bedreigde diersoorten op de juiste manier wordt meegenomen in de te ontwikkelen Global traditional medicine strategy 2025–2034.
Kunt u aangeven in welke internationale gremia en fora u dit jaar aandacht heeft gevraagd voor illegale handel in bedreigde en beschermde diersoorten en de link met zoönosen, conform uw toezegging in antwoord op vragen van Partij voor de Dieren?3
Tijdens de WHA in mei 2023 is de WHO Traditional Medicine Strategy 2014–2023 besproken en is het besluit genomen om de strategie tot 2025 te verlengen. Ook is besloten aan de 78ste WHA-vergadering in 2025 een ontwerp voor een nieuwe strategie voor de periode 2025–2034 voor te leggen. Door Nederland werd, zoals aan de Kamer toegezegd, daarbij het belang van de volksgezondheid, waaronder het risico op zoönosen, en de bescherming van biodiversiteit benadrukt.
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 6 is er tijdens de CITES CoP19 een aantal besluiten genomen die tot doel hebben om internationaal de vraag naar illegale handel in bedreigde dier- en plantensoorten te verminderen. Nederland steunt deze besluiten.
Kunt u aangeven wat u heeft ingebracht over illegale handel van traditionele medicijnen, die zijn gemaakt van bedreigde en beschermde dier- en plantsoorten, tijdens de eerste WHO Traditional Medicine Global Summit, die plaatsvond op 17 en 18 augustus jongstleden?
De toenmalige Minister van VWS was in India voor een werkbezoek en voor de G20 Health Ministers bijeenkomst (18–19 augustus), maar heeft niet deelgenomen aan dit WHO-overleg. Namens Nederland is er geen inbreng geweest.
Wat gaat u eraan doen om traditionele medicijnen, die zijn gemaakt van bedreigde dieren, te agenderen tijdens de World Health Assembly in mei 2024?
Dit onderwerp staat niet op de agenda van de World Health Assembly in 2024. Het is niet meer mogelijk onderwerp voor de WHA te laten agenderen. De agenda van de WHA wordt bij de Uitvoerende Raad vastgesteld. Voorstellen voor de agenda moeten in september worden ingediend.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat andere landen zich ook uitspreken tegen het gebruik van dit soort medicijnen, waarvan de productie een extra aanslag betekent op bedreigde dier- en plantsoorten en daarmee een bedreiging vormt voor de biodiversiteit?
Waar opportuun, zal ik het belang van de volksgezondheid en bescherming van de biodiversiteit en bedreigde dier- en plantsoorten blijven benadrukken.
Kunt u bevestigen dat u de conclusies van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)-rapport «Kruidenproducten uit de traditionele Chinese geneeskunde, Een verkennende studie naar aard, omvang en gebruik» niet ondersteunt? Wat maakt dat u meent dat het RIVM geen gelijk heeft?4
In de verkennende studie van het RIVM wordt geconstateerd dat kruidenpreparaten gezondheidsrisico’s met zich kunnen meebrengen.
Kruidenpreparaten die geen geneesmiddelen zijn vallen onder de Warenwet. Deze producten moeten voldoen aan de EU-regelgeving die geldt voor alle levensmiddelen, zoals de voorschriften voor veiligheid, etikettering, hygiëne en additieven. Er is geen specifieke Europese regelgeving voor kruidenpreparaten. In het Warenwetbesluit Kruidenpreparaten zijn enkele nationale voorschriften opgenomen, die vooral betrekking hebben op de veiligheid ervan.
Zoals ook aangegeven in brief over de Aanpak veiligheid voedingssupplementen die op 14 december 2020 naar uw Kamer is gestuurd, is Nederland er voorstander van dat op Europees niveau meer geharmoniseerde regelgeving komt voor de veiligheid van voedingssupplementen en kruidenpreparaten. Op nationaal niveau wordt gewerkt aan uitbreiding van de negatieve lijst van kruiden in het Warenwetbesluit Kruidenpreparaten. Omdat voor veel kruiden onvoldoende gegevens bekend zijn over de risico’s op schadelijke effecten is regulering ervan zowel op Europees als nationaal niveau, in de praktijk complex.
Het Voedingscentrum en NVWA wijzen consumenten op de mogelijke gezondheidsrisco’s van kruidensupplementen. Recent heeft de NVWA nieuwsitems ontwikkeld voor hun website en op social media om hier extra de aandacht op te vestigen.
Hoe staat het met de bewustwordingscampagne die u dit jaar zou ontwikkelen over illegale handel in bedreigde dier- en plantsoorten? Wanneer deelt u deze met de Kamer?
Zoals aangekondigd in de beantwoording van vragen over de aanpak van illegale handel in beschermde plant- en diersoorten of producten ervan (5 september 2023, 2023Z11324)6 zal ik voortbouwend op al ingezette acties (die doorlopend plaatsvinden) en ook in samenhang met EU initiatieven op dit gebied een bewustwordingscampagne ontwikkelen over illegale handel in bedreigde dier- en plantsoorten.
De campagne kent verschillende onderdelen en doelgroepen en de Nederlandse inzet is zowel nationaal/Europees als internationaal. Daarnaast is er binnen de Meld Misdaad Anoniem campagne Wildlifecrime de samenwerking aangegaan met de brancheorganisatie voor de luchtvrachtindustrie (ACN). Begin 2024 vindt er verder overleg plaats met de Europese Commissie om te kijken naar een gezamenlijke bewustwordingscampagne over illegale handel in bedreigde dier- en plantsoorten in het kader van het EU Action Plan against Wildlife Trafficking. Ik zal uw Kamer halverwege 2024 verder informeren over de vorderingen en initiatieven.
Designerdrugs die teruggegeven moeten worden aan de eigenaar |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De gemeente Zaanstad moet de 1.100 kilo designerdrugs die onlangs in een bedrijfspand werd aangetroffen, teruggeven aan de eigenaar»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat door het ontbreken van een molecuul in de chemische samenstelling 1.100 kilo designerdrugs ter waarde van 6 à 8 miljoen euro niet onder de Opiumwet vallen en teruggegeven moeten worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Hoe vaak is het tot op heden in Nederland voorgekomen dat verdachten van het produceren van designerdrugs ondanks dat ze zijn gesnapt bij productie van deze drugs, hun waar/grondstoffen terug hebben gekregen vanwege het feit dat die drugs niet in de Opiumwet zijn opgenomen?
Een totaal overzicht van NPS dat bij de eigenaar/bezitter blijft, is niet te achterhalen, omdat NPS geen strafbare gedragingen betreffen als de betreffende stof niet op lijst I of lijst II bij de Opiumwet staat. Het komt het meest voor dat de stoffen ter plaatse al meteen niet in beslag genomen kunnen worden, omdat de strafbaarheid ontbreekt. De politie registreert geen legale stoffen of legale situaties.
Deelt u de mening dat als hier niet wordt voorkomen dat vanwege een kleine afwijking in de chemische samenstelling criminelen zich met miljoenen kunnen blijven verrijken, de volksgezondheid in gevaar kan worden gebracht? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Door kleine structurele veranderingen in de chemische structuur van illegale drug aan te brengen, ontstaat een nieuw en nog legaal psychoactief middel met vergelijkbare effecten als illegale drugs. De NPS vormen daarmee potentieel een bedreiging voor de volksgezondheid. De productie van NPS is aan geen enkele vorm van kwaliteitscontrole onderworpen en er is nog relatief weinig onderzoek gedaan naar de gezondheidseffecten van het gebruik van deze middelen. Dit maakt dat gebruikers van NPS zich blootstellen aan mogelijk grote gezondheidsrisico’s.
Bestaan er op dit moment concrete juridische of bestuurlijke mogelijkheden om ervoor te zorgen dat criminelen die steeds creatiever worden met drugs die niet onder de Opiumwet vallen weg kunnen komen met dit soort praktijken? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, zou indien de wet waarmee een generieke derde lijst aan de Opiumwet wordt toegevoegd (Kamerstuk 36 159) in werking zijn getreden die mogelijkheid wel hebben bestaan?
Het toevoegen van een individuele NPS aan een van de Opiumwetlijsten neemt doorgaans veel tijd in beslag. Met het wetsvoorstel wordt voorgesteld de Opiumwet te wijzigen door aan de bestaande lijsten I en II een lijst IA toe te voegen. Deze lijst IA bevat een drietal stofgroepen waarvan de chemische structuur is afgeleid van meerdere substanties met een psychoactieve werking die op lijst I (harddrugs) van de Opiumwet staan vermeld. Het is dan moeilijker of zelfs onmogelijk om nieuwe legale varianten te ontwerpen, die voor de gebruiker een vergelijkbare werking hebben als het verboden middel.
Deze designerdrugs vallen nu doorgaans niet onder de Opiumwet. Ze zijn dan strafrechtelijk niet verboden en daarom kan er op dit moment niet strafrechtelijk of bestuurlijk worden gehandhaafd
Welke, desnoods tijdelijke, handvatten kunt u op dit moment aan politie en burgemeesters bieden? Bent u daar al over in gesprek? Zo nee, bent u bereid om dat zo snel mogelijk te doen?
Het gaat hier om NPS die veelal als «research chemicals» worden aangeboden. Als deze stoffen niet verboden zijn op grond van de Opiumwet kan er niet strafrechtelijk of bestuurlijk tegen worden opgetreden. Voor stoffen die de strafbaarstelling van de Opiumwet vallen, geldt de Warenwet. De Warenwet omvat slechts regels voor productveiligheid, waardoor ze wel een CLP (Classificatie, Labeling en Verpakking)-etiket moeten bevatten. De Warenwet biedt echter geen grond voor bijvoorbeeld strafrechtelijke inbeslagname.
Kunnen deze vragen, gelet op de urgentie, binnen één week beantwoord worden?
Nee, één week is onhaalbaar gebleken. Op 20 december 2023 heeft het plenaire debat over dit wetsvoorstel in uw Kamer plaatsgevonden. Op 16 januari 2024 zal in uw Kamer gestemd worden over het wetsvoorstel.
Het verspreiden van antisemitische flyers op de Universiteit van Leiden |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB), Harm Beertema (PVV) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat het College van Bestuur van de Universiteit Leiden al op 15 oktober 2023 met een e-mail werd gewaarschuwd voor het antisemitische pamflet?1
Ja. Ik heb dit nagevraagd bij het College van Bestuur (CvB) van de universiteit. Het CvB geeft aan sinds het oplaaien van het conflict in Israël en de Palestijnse gebieden alert te zijn op het verspreiden van haatzaaiende boodschappen en pamfletten in haar gebouwen en dit absoluut niet te tolereren. Tevens heeft het CvB de beveiligers opdracht gegeven om scherp op te letten dat dit niet gebeurt en als dit zich toch voordoet diegene direct te sommeren hiermee te stoppen.
Weet u dat in de betreffende e-mail een foto stond van deze folder, alsook de verschillende citaten die uiteindelijk op het pamflet zijn verspreid?
Ja.
Wilt u bij het College van Bestuur informeren waarom er vervolgens totaal niets is gedaan om te voorkomen dat deze ontoelaatbare Jodenhaat werd gepromoot op de Universiteit Leiden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 geeft de Universiteit Leiden aan extra alert te zijn op verspreiding van haatzaaiende boodschappen en dit niet te tolereren. De beveiligers van de universiteit hebben de opdracht gekregen om scherp op te letten dat haatzaaiende flyers worden verspreid. Ook worden verspreiders direct gesommeerd hiermee te stoppen. In reactie op mails en brieven die het College van Bestuur sinds het begin van het conflict ontvangt heeft het in verschillende berichten aan medewerkers en studenten laten weten dat oproepen tot haat, geweld en onverdraagzaamheid in geen enkel geval getolereerd worden. In een interview heeft de voorzitter van het College van Bestuur van de Universiteit Leiden tevens verdere toelichting gegeven op haar standpunten en zienswijze op de casus. Ook heeft ze aangegeven wat de instelling heeft gedaan en nog zal doen om incidenten te voorkomen.2
Bent u bereid om de Raad van Toezicht te verzoeken het College van Bestuur ontslag te verlenen nu dit aantoonbaar zo schrijnend tekort is geschoten in het beschermen van een deel van de samenleving dat in deze tijd onder grote druk staat?
De verantwoordelijkheid voor de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving ligt bij de Colleges van Bestuur en het is de taak van de Raden van Toezicht om toe te zien op het bestuurlijk handelen, waaronder de wijze waarop het veiligheidsbeleid wordt vormgegeven en uitgevoerd inclusief de afhandeling van incidenten. De medezeggenschapsraden kunnen hierop in- en tegenspraak bieden. De Universiteit Leiden heeft bij navraag aangegeven dat zij juist in deze moeilijke tijd van polarisatie pal voor de veiligheid van haar medewerkers en studenten staat, oproept tot verdraagzaamheid en helder met hen communiceert over wat wel en niet getolereerd wordt. Ik vind het belangrijk dat bovenstaande partijen met elkaar spreken over de wijze waarop het soms schurende gesprek wordt vormgegeven, met aandacht van de ondergrens en de spelregels van het academische debat. Ingrijpen via de Raad van Toezicht gebeurt alleen in zeer uitzonderlijke gevallen. Voor een dergelijke (zware) procedure zie ik geen aanleiding.
Deelt u de mening dat de universiteitsinstanties, vertrouwenspersonen en diversity officers niet of onvoldoende hebben gefunctioneerd als het gaat om het welzijn van Israëlische en Joodse studenten die hebben geleden onder de oplaaiende Jodenhaat van de laatste maanden?
Laat ik voorop stellen dat iedereen zich veilig moet kunnen voelen in het onderwijs en op de onderwijsinstelling. Antisemitisme, moslimhaat en elke andere vorm van discriminatie is volstrekt onacceptabel en hier moet krachtig tegen worden opgetreden. De verantwoordelijkheid voor de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving ligt bij hoger onderwijsinstellingen bij de Colleges van Bestuur. Studenten die zich gediscrimineerd of onveilig voelen kunnen terecht bij de docent, functionarissen ten behoeve van studentenwelzijn, vertrouwenspersoon of de beveiliging. Het is aan de instellingen om casuïstiek proportioneel af te handelen, waar nodig de daartoe bevoegde partijen hierbij in te schakelen en bij strafbare feiten aangifte te doen bij de politie. Bij iedere universiteit is tevens een intern alarmnummer beschikbaar.
Instellingen geven aan dat zij per situatie kijken naar een passende oplossing en ondersteuning. Mijn beeld is dat zij hiermee hard aan de slag zijn. Het borgen van een veilige leer- en werkomgeving voor iedereen is geen eenvoudige taak voor instellingen en vraagt onze doorlopende aandacht. Met de actualiteit van dit conflict wordt er bovendien veel van het onderwijs gevraagd. Ik vind het van groot belang dat instellingen ruimte bieden aan het voeren van het moeilijke gesprek over de situatie in het Midden-Oosten, en zo bijdragen aan verbinding. Diverse universiteiten en hogescholen organiseren bijeenkomsten en nemen daartoe verschillende initiatieven. Ik vind het goed dat universiteiten en hogescholen samenwerken aan een veilige leer- en werkomgeving via het Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs en via het netwerk van integrale veiligheidsadviseurs van de Universiteiten van Nederland (UNL). Langs die weg ondersteunen zij elkaar door het ontwikkelen en delen van expertise, het bespreken van casuïstiek en het opstellen van methodieken en handreikingen op de vele aspecten van veiligheid. Momenteel voer ik ook actief het gesprek met onder meer studenten, docenten, wetenschappers en onderwijsbestuurders over de impact van het conflict, hoe zij daarmee omgaan, en om kennis en ervaringen onderling te delen.
Ik heb grote waardering voor de docenten en bestuurders die het moeilijke gesprek op hun instelling mogelijk maken en ik wil hen ook oproepen om dat te blijven doen. Op deze wijze bieden we studenten een ventiel om hun gevoelens en emoties te kunnen uiten en om hen uit te nodigen om open te staan voor anderen, ook als je het inhoudelijk niet met elkaar eens bent.
Blijft u bij uw weigering om met universiteiten in gesprek te gaan, zoals u eerder aangaf in antwoord op schriftelijke Kamervragen over de onveilige situatie voor Joodse studenten aan de Universiteit van Amsterdam?2
Sinds het oplaaien van het conflict voer ik actief gesprekken met het onderwijsveld over de impact van het conflict op de leergemeenschappen, hoe zij daarmee omgaan en de uitdagingen die dit met zich meebrengt. Bij deze gesprekken waren ook vertegenwoordigers van studenten, docenten, wetenschappers en onderwijsbestuurders aanwezig.
Zoals aangegeven in de beantwoording van bovenstaande vragen, heeft de veiligheid van studenten en medewerkers de volle aandacht van Universiteit Leiden. Ik constateerde eerder dat dit ook geldt voor de Universiteit van Amsterdam. Ik zie op dit moment daarom geen aanleiding voor een aanvullend gesprek met genoemde universiteiten.
Wilt u op alle vragen afzonderlijk antwoord geven en de Kamer hierover volgende week informeren?
Ik heb getracht aan uw verzoek voor een spoedige beantwoording te voldoen. Met het verzamelen van de benodigde gegevens ging echter enige tijd gemoeid.
De aanwezigheid van een hoge Talibanfunctionaris op het WHO-congres in Den Haag. |
|
Joost Eerdmans (EénNL), Geert Wilders (PVV) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat op het Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)-congres van afgelopen week een hoge functionaris van de Taliban, het hoofd van de Afghaanse Voedsel- en Medicijnautoriteit, aanwezig was?
Nederland was gastheer van het World Local Production Forum, een bijeenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). De WHO nodigt voor dergelijke bijeenkomsten in principe al haar lidstaten uit en stelde in dit kader ook vertegenwoordigers van Afghanistan voor. De WHO heeft inmiddels geconstateerd dat het de Afghaanse vertegenwoordiger niet had moeten uitnodigen, aangezien de VN het huidige Taliban regime niet erkent als legitieme vertegenwoordiger van de VN-lidstaat Afghanistan.
De desbetreffende deelnemer heeft ten behoeve van het bijwonen van de WHO-bijeenkomst een visum aangevraagd, dat vervolgens is verstrekt door Nederland. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de visumaanvraag beoordeeld op basis van de geldende visumvereisten, neergelegd in de EU-regelgeving (Visumcode). Een visumaanvraag wordt o.a. getoetst op het reisdoel en of de aanvrager wordt beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid en op ondersteunende documenten zoals een gepersonaliseerde uitnodiging. De uitnodiging van de WHO enbevestiging van deelname door het Ministerie van VWS op naam vormden een ondersteuning bij de toekenning van het visum. Ook is gecheckt of de aanvrager op signalerings- en/of sanctielijsten staat vermeld.
De Afghaanse Taliban is niet geplaatst op een sanctielijst van de Europese Unie of de Verenigde Naties. Wel zijn individuele Talibanleden op deze sanctielijsten geplaatst, waardoor ze de gevolgen ondervinden van bevriezingsmaatregelen en een inreisverbod. Tegen betrokkene is geen inreisverbod uitgevaardigd, hij is niet op een sanctielijst geplaatst en komt ook niet voor op een andere signaleringlijst.
Klopt het dat, zoals Duitse media melden, Nederland aan deze man een Schengenvisum heeft afgegeven op basis waarvan hij zowel in Nederland als Duitsland activiteiten heeft kunnen verrichten?1
Ja. Bij visumverlening is de norm dat er een visum wordt verstrekt dat geldig is voor het hele Schengengebied.
Klopt het dat u heeft aangegeven dat de betreffende persoon weliswaar niet op een sanctielijst stond, maar desondanks geen visum had moeten krijgen?
Ja.
Hoe ziet de gevolgde procedure eruit waaraan u refereert?2 Is de gemaakte fout een incident of is onder de huidige procedure het risico groot dat ongewenste personen een visum krijgen zolang zij niet op een sanctielijst staan?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de visumaanvraag beoordeeld op basis van de geldende visumvereisten, neergelegd in de EU-regelgeving (Visumcode). Een visumaanvraag wordt – naast de standaard toets op sanctie- en signaleringslijsten – o.a. ook getoetst op het reisdoel, de openbare orde, binnenlandse veiligheid, volksgezondheid, de internationale betrekkingen en op de ondersteunende documenten.
Elke visumaanvraag wordt op eigen merites beoordeeld. Ook in de toekomst zal telkens worden afgewogen of er voldoende grond is voor afwijzing op grond van de bepalingen in de Visumcode.
Op welke wijze gaat u de procedure herzien en aanscherpen?
Hoewel betrokkene niet op een van deze sanctielijsten staat, trekt het kabinet wel lering uit deze gebeurtenissen, omdat het, mede met het oog op de motie-Brekelmans3, hoogst onwenselijk is dat deze vertegenwoordiger aan de conferentie kon deelnemen. Hierbij wordt gekeken naar de afspraken die van tevoren gemaakt worden aangaande het uitnodigingsbeleid bij dit soort internationale conferenties. Voorts is deze casus voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken aanleiding te bezien waar het visumproces kan worden aangescherpt zodat dergelijke visumaanvragen altijd een extra afweging ondergaan ter beoordeling of de betrokkene een visum geweigerd moet worden omdat hij een gevaar vormt voor de openbare orde of de internationale betrekkingen.
Hoeveel en welke Talibanfunctionarissen staan er momenteel op de sanctielijst?
Onder het VN-sanctieregime m.b.t. Afghanistan staan momenteel 135 individuen en 5 entiteiten gelist. Daarnaast zijn er vijf individuele Talibanleden op de EU mensenrechtensanctielijst geplaatst voor ernstige schending van vrouwenrechten.
Indien dit een selecte groep is, bent u dan bereid deze uit te breiden? Zo nee, waarom niet?
Nederland speelt een actieve rol in het plaatsen van individuen die zich schuldig maken aan terreuracties op sanctielijsten. Om op de sanctielijst geplaatst te worden, is een van de vereisten dat bewezen moet zijn dat een persoon onderdeel is van een terroristische groepering die op de sanctielijst staat en/of terreuracties heeft begaan.
Het feit dat de minister van VWS op een foto stond met een Taliban-vertegenwoordiger in Den Haag |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Kuipers , Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Hoe heeft een vertegenwoordiger van de terreurbeweging Taliban een visum kunnen krijgen om vrij door de Europese Unie (en Nederland) te kunnen reizen?
Nederland was gastheer van het World Local Production Forum, een Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)-bijeenkomst. De WHO nodigt voor dergelijke bijeenkomsten in principe al haar lidstaten uit en stelde in dit kader ook vertegenwoordigers van Afghanistan voor. De WHO heeft inmiddels geconstateerd dat het de betreffende Taliban-vertegenwoordiger niet had moeten uitnodigen, aangezien de VN het huidige Taliban regime niet erkent als legitieme vertegenwoordiger voor de VN lidstaat Afghanistan.
Desbetreffende deelnemer heeft ten behoeve van het bijwonen van de WHO-bijeenkomst een visum aangevraagd, hetgeen vervolgens verstrekt is door Nederland. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de visumaanvraag beoordeeld op basis van de geldende visumvereisten, neergelegd in de EU-regelgeving (Visumcode). Een visumaanvraag wordt o.a. getoetst op het reisdoel en of de aanvrager wordt beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid en op de ondersteunende documenten zoals een gepersonaliseerde uitnodiging. De uitnodiging van de WHO en de bevestiging van deelname door het Ministerie van VWS op naam vormden een ondersteuning bij de toekenning van het visum. Ook wordt gecheckt of aanvragers op signalerings- en/of sanctielijsten staan.
De Afghaanse Taliban is niet geplaatst op een sanctielijst van de Europese Unie of de Verenigde Naties. Wel zijn individuele Talibanleden op deze sanctielijsten geplaatst, waardoor ze de gevolgen ondervinden van bevriezingsmaatregelen en een inreisverbod. Betrokkene is niet op een sanctielijst geplaatst, en komt ook niet voor op een andere signaleringlijst.
Hoewel betrokkene niet op een van deze sanctielijsten staat, trekt het kabinet wel lering uit deze gebeurtenissen, omdat het – mede met het oog op de motie-Brekelmans – hoogst onwenselijk is dat deze vertegenwoordiger aan de conferentie kon deelnemen. Hierbij wordt gekeken naar de afspraken die van tevoren gemaakt worden aangaande het uitnodigingsbeleid bij dit soort internationale conferenties. Voorts is deze casus voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken aanleiding te bezien waar het visumproces kan worden aangescherpt zodat dergelijke visumaanvragen altijd een extra afweging ondergaan ter beoordeling of de betrokkene een visum geweigerd moet worden omdat hij een gevaar vormt voor de openbare orde of de internationale betrekkingen.
Hoe heeft deze vertegenwoordiger op een evenement van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) een toegangspas kunnen krijgen? Zou u contact met het WHO kunnen opnemen hierover om uitleg te krijgen en de Kamer hier zo snel als mogelijk over te informeren?
De WHO heeft inmiddels geconstateerd dat het de betreffende Taliban-vertegenwoordiger niet had moeten uitnodigen, aangezien de VN het huidige Taliban regime niet erkent als legitieme vertegenwoordiger voor de VN lidstaat Afghanistan. VN-instellingen (inclusief de WHO) volgen in de regel deze praktijk en nodigen de Taliban niet uit bij hun werk.
Aangezien de WHO deze persoon wel als deelnemer had geregistreerd, heeft Nederland als gastland een toegangspas voor de bijeenkomst afgegeven. De Nederlandse organisatie was op dat moment niet op de hoogte van het feit dat de Afghaanse deelnemer een Taliban functionaris was. Er is contact over deze kwestie met de WHO. Het onderzoek naar hoe deze persoon een uitnodiging heeft kunnen krijgen, is nog niet afgerond.
Hoe is deze persoon de EU binnengekomen en welke lidstaat heeft hem een visum verleend?
Nederland heeft het visum verstrekt. Bij de aanvraag zijn reisbescheiden overlegd voor een vliegreis naar Nederland (Schiphol).
Waren er méér vertegenwoordigers van de Taliban (of andere terroristische organisaties) aanwezig op dit evenement? Zo ja, waarom waren überhaupt vertegenwoordigers van terreurbewegingen aanwezig op een evenement als deze?
Vanuit Afghanistan was dit de enige fysieke deelnemer. VN-instellingen (inclusief de WHO) erkennen de Taliban niet als officiële vertegenwoordiger van de lidstaat Afghanistan, en nodigen vertegenwoordigers van het huidige regime niet uit bij hun werk. Dit betekent dat de WHO de betreffende Taliban-vertegenwoordiger die aanwezig was op het World Local Productions Forum, niet had moeten uitnodigen.
Weet u waar deze Taliban-vertegenwoordiger nu verblijft? Indien dit nog altijd binnen de EU is, bent u bereid Europol te informeren hierover?
Volgens de bij het visum overlegde reisbescheiden heeft betrokkene het land inmiddels verlaten. Dit wordt bevestigd door berichten op sociale media.
Waren er ook afgevaardigden van het Iraanse regime aanwezig op dit evenement?
Er waren geen fysieke deelnemers vanuit Iran op de conferentie.
Bent u van mening dat er gevolgen voor de WHO moeten zijn voor het verlenen van toegang aan een vertegenwoordiger van een terreurgroep? Zo ja, welke gevolgen?
De WHO nodigt standaard al haar lidstaten uit voor haar bijeenkomsten, ongeacht waar deze plaatsvinden. Aangezien de VN de Taliban niet als de legitieme vertegenwoordiger voor de VN-lidstaat Afghanistan erkent had deze persoon niet uitgenodigd mogen worden door de WHO. Er is contact over deze kwestie met de WHO. Het onderzoek naar hoe deze persoon een uitnodiging heeft kunnen krijgen, is nog niet afgerond.
Waarom was niet bekend bij de Nederlandse inlichtingendienst dat een vertegenwoordiger van een terreurbeweging op de Europese sanctielijst aanwezig was in Nederland? Is hier niet vreselijk gefaald?
Nederland monitort reisaanvragen en/of -bewegingen van individuen die op sanctielijsten geplaatst staan om te voorkomen dat deze afreizen naar Nederland. Betrokkene staat niet op een sanctielijst.
Welke veiligheidsmaatregelen waren er tijdens het evenement om Onze Minister en andere aanwezigen te beschermen tegen niet alleen terreuracties maar ook tegen diplomatieke netwerkpogingen om banden met Westerse mogendheden aan te halen?
Alle reguliere veiligheidsmaatregelen verbonden aan het organiseren van een VN-vergadering in Nederland, zijn getroffen. Alle aanwezige deelnemers waren vooraf geregistreerd en kregen slechts toegang tot de bijeenkomst op basis van deze registratie en het vertoon van hun paspoort. Naar inzicht van het kabinet zijn de politici en andere deelnemers op geen enkele manier in gevaar geweest.
Welke stappen zet Nederland zodat in de toekomst vertegenwoordigers van de Taliban of andere terroristische organisaties niet meer vrij kunnen bewegen binnen de EU?
Nederland speelt een actieve rol in het plaatsen van individuen die zich schuldig maken aan terreuracties op sanctielijsten. Ook internationaal spannen wij ons hiervoor in. Om op de sanctielijst geplaatst te worden, is een van de vereisten dat bewezen moet zijn dat een persoon onderdeel is van een terroristische groepering die op de sanctielijst staat en/of terreuracties heeft begaan.
Zoals eerder aangeven is de Afghaanse Taliban niet geplaatst op een sanctielijst van de Europese Unie of van de Verenigde Naties. Wel zijn individuele Talibanleden op een sanctielijst van de VN geplaatst, waardoor ze de gevolgen ondervinden van bevriezingsmaatregelen en het inreisverbod.
Die VN-sancties gelden ook binnen de EU, omdat ze door de EU zijn omgezet in een besluit van de Raad en een verordening. Daarnaast zijn individuele Talibanleden op de EU mensenrechtensanctielijst geplaatst voor ernstige mensenrechtenschendingen.
Hoewel betrokkene niet op een van deze sanctielijsten staat, trekt kabinet echter wel lering uit deze gebeurtenissen, want zoals hierboven aangegeven is het van mening dat het hoogst onwenselijk is dat deze vertegenwoordiger aan de conferentie kon deelnemen. Hierbij wordt gekeken naar de afspraken die van tevoren gemaakt worden aangaande het uitnodigingsbeleid bij dit soort internationale conferenties. Voorts is deze casus voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken aanleiding te bezien waar het visumproces kan worden aangescherpt zodat dergelijke visumaanvragen altijd een extra afweging ondergaan ter beoordeling of de betrokkene een visum geweigerd moet worden omdat hij een gevaar vormt voor de openbare orde of de internationale betrekkingen.
Wie heeft de reis- en verblijfkosten betaald van deze Taliban-vertegenwoordiger en zijn eventuele collega’s? Hoeveel euro bedroeg dit?
Nederland heeft geen reis en verblijfskosten betaald van deelnemers aan deze bijeenkomst. Bij de Wereldgezondheidsorganisatie konden lage- en middeninkomens landen wel een economy ticket van het land van herkomst naar Nederland krijgen en werden de reis- en verblijfskosten vergoed. Het is onbekend of deze deelnemer uit Afghanistan van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt. Dit wordt ook nog door de WHO onderzocht.
Kunt u deze vragen uiterlijk binnen drie dagen beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De visumverlening aan en bezoek van Taliban-vertegenwoordiger Abdul Bari Omar aan Nederland |
|
Nico Drost (CU), Don Ceder (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Hoe is het mogelijk dat een vertegenwoordiger van het Taliban-regime een visum voor Nederland krijgt?
Nederland was gastheer van het World Local Production Forum, een bijeenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). De WHO nodigt voor dergelijke bijeenkomsten in principe al haar lidstaten uit en stelde in dit kader ook vertegenwoordigers van Afghanistan voor. De WHO heeft inmiddels geconstateerd dat het de Afghaanse vertegenwoordiger niet had moeten uitnodigen, aangezien de VN het huidige Taliban regime niet erkent als legitieme vertegenwoordiger van de VN-lidstaat Afghanistan.
De desbetreffende deelnemer heeft ten behoeve van het bijwonen van de WHO-bijeenkomst een visum aangevraagd, dat vervolgens is verstrekt door Nederland. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de visumaanvraag beoordeeld op basis van de geldende visumvereisten, neergelegd in de EU-regelgeving (Visumcode). Een visumaanvraag wordt o.a. getoetst op het reisdoel en of de aanvrager wordt beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid en op de ondersteunende documenten zoals gepersonaliseerde uitnodiging. De uitnodiging van de WHO en bevestiging van deelname door het Ministerie van VWS vormden een ondersteuning in de toekenning van het visum. Ook wordt gecheckt of aanvragers op signalerings- en/of sanctielijsten staan.
De Afghaanse Taliban is niet geplaatst op een sanctielijst van de Europese Unie of de Verenigde Naties. Wel zijn individuele Talibanleden op deze sanctielijsten geplaatst, waardoor ze de gevolgen ondervinden van bevriezingsmaatregelen en een inreisverbod opgelegd hebben gekregen. Tegen betrokkene is geen inreisverbod uitgevaardigd, hij is niet op een sanctielijst geplaatst en komt ook niet voor op een andere signaleringlijst.
Op welk niveau is deze beslissing binnen de organisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken genomen? Heeft u het besluit zelf goed gekeurd? Bent u bereid alle documenten van het ministerie betreffende de aanvraagprocedure, al dan niet geanonimiseerd, met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Op elke visumaanvraag wordt beslist namens de Minister van Buitenlandse Zaken op grond van een mandaatregeling. Dat geldt dus ook voor deze aanvraag.
Van individuele visumaanvraagdossiers wordt geen informatie gedeeld. Aan uw verzoek kan derhalve niet worden voldaan.
Wie heeft Abdul Bari Omar uitgenodigd en waarom?
Nederland was gastheer van het World Local Production Forum, een Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)-bijeenkomst. De WHO nodigt voor dergelijke bijeenkomsten in principe al haar lidstaten uit en stelde in dit kader ook vertegenwoordigers van Afghanistan voor. De WHO heeft inmiddels geconstateerd dat de Afghaanse vertegenwoordiger niet had moeten uitnodigen, aangezien de VN het huidige Taliban regime niet erkent als legitieme vertegenwoordiger voor de VN lidstaat Afghanistan.
Hoe kan het dat Minister Kuipers een ontmoeting had met deze Taliban-vertegenwoordiger en met hem op de foto is gegaan?
Minister Kuipers had geen afspraak met deze deelnemer. Echter na afloop van de bijeenkomst wilde een aantal deelnemers met Minister Kuipers op de foto. De vertegenwoordiger van Afghanistan was daar één van. De Nederlandse organisatie was op dat moment niet op de hoogte van het feit dat de Afghaanse deelnemer een Taliban functionaris was.
Bent u bekend met de reactie van het Duitse Auswärtiges Amt dat zegt dat het Taliban-regime niet erkend wordt en er geen normalisering van de betrekkingen kan plaatsvinden?1 Waarom bent u wel tot normalisering overgegaan door het verlenen van een visum aan deze Taliban-vertegenwoordiger?
Ja, ik ben bekend met deze reactie, en deel deze. De afgifte van een visum aan de betrokkene betekent geenszins normalisering van relaties met het Taliban regime in Afghanistan.
Hoe heeft het Duitse Auswärtiges Amt gereageerd op het feit dat het Nederland is geweest dat het visum verleend heeft? Welke opheldering heeft u het Amt kunnen verschaffen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft over deze kwestie nauw contact met het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarbij is van Nederlandse kant benadrukt dat het visum niet verstrekt had moeten worden.
Als blijkens een reactie van uw ministerie deze Taliban-vertegenwoordiger geen visum had mogen hebben, waarom heeft hij het dan toch gekregen?2 Bent u het eens dat zeggen dat er een fout is gemaakt geen afdoende verklaring is?
Hoewel betrokkene niet op een van deze sanctielijsten staat, trekt het kabinet wel lering uit deze gebeurtenissen omdat het, mede met het oog op de motie-Brekelmans3, hoogst onwenselijk is dat deze vertegenwoordiger aan de conferentie kon deelnemen. Hierbij wordt gekeken naar de afspraken die van tevoren gemaakt worden aangaande het uitnodigingsbeleid bij dit soort internationale conferenties. Voorts is deze casus voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken aanleiding te bezien waar het visumproces kan worden aangescherpt zodat dergelijke visumaanvragen altijd een extra afweging ondergaan ter beoordeling of de betrokkene een visum geweigerd moet worden omdat hij een gevaar vormt voor de openbare orde of de internationale betrekkingen.
Op welke manier gaat u uw excuses voor deze verkeerde beslissing overbrengen aan de nabestaanden van de in Afghanistan gevallen Nederlandse militairen?
De Taliban vertegenwoordiger had geen visum mogen krijgen. Uiteraard realiseer ik me dat zijn aanwezigheid pijnlijke herinneringen oproept voor de nabestaanden van gevallen militairen maar ook voor ieder die heeft geleden of nog lijdt onder het regime van de Taliban.
De rechtspositie van slachtoffers van (relationeel) geweld |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Kuipers , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat gaat u doen tegen de contraproductieve en soms zelfs ronduit gevaarlijke overheidsbemoeienis met slachtoffers van Intieme Terreur, waardoor bijvoorbeeld in het kader van herstel en contact of behoud van het contact tussen ouders en kinderen een omgangsregeling met de agressor wordt afgedwongen en waardoor slachtoffers worden gedwongen om te rapporteren over het welzijn van kinderen aan de geweldspleger, zelfs als het gezag van één van de ouders is beëindigd vanwege een ernstig geweldsincident?1
In gezag- en omgangszaken, zoals de vaststelling van een omgangsregeling, vormt het belang van het kind altijd een eerste overweging. De familierechter kijkt naar alle signalen rondom het gezin. Ook signalen van onveiligheid worden hierin meegenomen.
Rechters kunnen bij gezag- en omgangszaken ook op verschillende manieren bijdragen aan het borgen van de veiligheid van slachtoffers van intieme terreur, zoals bijvoorbeeld het stellen van bindende voorwaarden aan de contactmomenten tussen de ex-partners of zelfs de omgang opschorten als de veiligheid van een van de ex-partners of het kind daarom vraagt.
Zoals wij in een recente voortgangsbrief over de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling aan uw Kamer hebben laten weten, hebben wij signalen ontvangen dat verschillende vormen van (ex-)partnergeweld, zoals bijvoorbeeld dwingende controle of intieme terreur, niet altijd als zodanig worden herkend binnen het familierecht.2 De Minister voor Rechtsbescherming heeft de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) gevraagd om te onderzoeken of de veiligheidsrisico’s in gezag- en omgangszaken voldoende onder de aandacht zijn en om daarover te adviseren. In dit onderzoek zal ook de situatie die u schetst meegenomen worden. Op basis van het advies zal worden bezien of en zo ja op welke wijze, de aandacht op veiligheidsrisico’s bij ouders en kinderen in gezag- en omgangszaken verder versterkt kan worden. Dit advies van de RSJ wordt in de tweede helft van 2024 verwacht.
Kunt u aangeven waarom in Nederland het recht van plegers op familieleven voorrang heeft op de rechten van slachtoffers en hun kinderen op leven en veiligheid, in het licht van het in 2015 geratificeerde Verdrag van Istanbul en artikel 8 van het Europees Verdrag voor Rechten van de Mens?
Volgens de internationale en Europese verdragen heeft het kind recht op contact met beide ouders3 en hebben de ouders en het kind allen recht op veiligheid én op familie- en gezinsleven.4 Tussen al deze verschillende rechten van zowel beide ouders als het kind kan spanning ontstaan, waarbij het ene recht niet in algemene zin altijd voorrang heeft op het andere. Dat hangt af van de feiten en omstandigheden in een specifiek geval. In een individuele casus zal worden bekeken of het recht op veiligheid voldoende kan worden gewaarborgd terwijl tegelijkertijd zo goed mogelijk invulling wordt gegeven aan het recht op contact met beide ouders. Per casus worden door de familierechter de verschillende belangen en signalen, wanneer deze uit het dossier blijken, afgewogen om tot een beslissing op maat te komen waarbij de individuele belangen van het kind altijd leidend zijn. Dit betekent dat de rechter eventuele veiligheidsrisico’s moet beoordelen en moet afwegen tegen de andere rechten en belangen van zowel het kind als beide ouders. Ook de knelpunten rond deze ingewikkelde belangenafweging zal de RSJ meenemen in haar advies.
Wat is er nodig om hetzelfde gevoel van urgentie te creëren voor de aanpak van relationeel geweld als bijvoorbeeld bij de aanpak van geweld onder drugscriminelen, aangezien 1 op de 8,5 vrouwen omkomt door geweld van een (ex)partner en 4 op de 5 vrouwen die omkomen door geweld slachtoffer zijn van een (ex)partner of familielid?
Op 27 september jl. heeft de Minister voor Rechtsbescherming uitgebreid met uw Kamer gesproken over de aanpak van femicide. De urgentie van de aanpak van (ex-)partnergeweld, kindermishandeling en andere vormen van huiselijk geweld voelen wij en kan moeilijk overschat worden. Uit prevalentieonderzoek en CBS-cijfers over moord en doodslag blijkt dat dit in Nederland een omvangrijk veiligheidsprobleem is. De gevolgen kunnen ingrijpend zijn, voor zowel volwassenen als kinderen, en kunnen doorwerken in volgende generaties. Kinderen die opgroeien in een gevaarlijke privéomgeving en op jonge leeftijd al structureel slachtoffer worden van verwaarlozing, mishandeling, bedreiging of misbruik, krijgen later vaker te maken met armoede- of schuldenproblematiek, verslaving en/of criminaliteit. Een goede aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling is dus niet alleen essentieel voor de veiligheid van de betrokkenen, maar ook voor het voorkomen van andere urgente persoonlijke en maatschappelijke problemen.
Daarom investeren wij in maatschappelijk bewustzijn, in kennis en in de samenwerking tussen Veilig Thuis, politie, Openbaar Ministerie, Raad voor de Kinderbescherming, reclassering, gecertificeerde instellingen en vrouwenopvang. Voor een goede aanpak is het bovendien nodig dat wachttijden en lange doorlooptijden bij de verschillende organisaties worden aangepakt. Ook moeten signalen die duiden op structurele onveiligheid en die dodelijk geweld kunnen voorspellen zo vroeg mogelijk worden herkend, zodat de juiste interventies kunnen worden ingezet. Daarom werken we aan verbetering van veiligheids- en risicotaxatie, deskundigheidsbevordering en grondslagen voor informatie-uitwisseling. Uw Kamer wordt in het voorjaar van 2024 nader geïnformeerd over het plan van aanpak om femicide (of fatale vormen van huiselijk geweld, schadelijke praktijken en kindermishandeling) te voorkomen en te bestrijden.
Kunt u inzicht geven in het aantal gevallen van een bijna dodelijk relationeel incident? Zo nee, waarom niet?
Er wordt door organisaties zoals Veilig Thuis, de politie en het Openbaar Ministerie niet specifiek geregistreerd op «bijna dodelijk relationeel of huiselijk geweld». Wel is het aantal gevallen waarin een verdenking bestond van een poging tot moord of doodslag in combinatie met een verdenking van een situatie van huiselijk geweld of kindermishandeling uit de registratie van het Openbaar Ministerie af te leiden. Let wel: bij een (verdenking van) poging tot moord of doodslag in juridische zin is niet per se sprake van bijna dodelijk geweld. De instroom van deze zaken bij het Openbaar Ministerie is in de afgelopen vijf jaar gestegen, zie eerste kolom.
In de tweede kolom staat voor de volledigheid de instroom bij het Openbaar Ministerie vermeld van het aantal verdenkingen van moord en doodslag in combinatie met een verdenking van een situatie van huiselijk geweld of kindermishandeling.
Jaar
Aantal verdenkingen van poging tot moord of doodslag (huiselijk geweld en kindermishandeling)
Aantal verdenkingen van moord of doodslag (huiselijk geweld en kindermishandeling)
2018
135
18
2019
151
33
2020
153
36
2021
172
54
2022
228
40
De achtergrond van deze stijging in de instroom van het Openbaar Ministerie hebben wij nu niet kunnen onderzoeken. Wel tonen deze cijfers een stijging aan van het aantal verdenkingen van escalerend geweld in de huiselijke kring waarvoor het strafrecht in de afgelopen vijf jaar is ingeschakeld. Dit onderstreept het belang van het vroegtijdig beëindigen van huiselijk geweld en kindermishandeling om verdere escalatie te voorkomen. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 werken wij hier momenteel aan. Ook heeft de Minister voor Rechtsbescherming het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) gevraagd om te verkennen of en hoe dergelijke zaken in Nederland op structurele wijze wetenschappelijk geanalyseerd kunnen worden, zodat deze cijfers in de toekomst goed geduid kunnen worden en de aanpak verder kan worden verbeterd.
Waarom krijgen vrouwen die relationeel bedreigd worden niet dezelfde beschermings- en beveiligingsmaatregelen als slachtoffers van bedreiging in bijvoorbeeld het criminele circuit?
Elk slachtoffer heeft recht op bescherming. Hiervoor kunnen beschermingsmaatregelen worden ingezet, ongeacht het delict, zo passend mogelijk. Ook in de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling zet de politie de veiligheid voorop. Zodra een vermoeden van onveiligheid ontstaat, werkt de politie samen met partners in het strafrecht en de zorg. Zij brengen informatie bij elkaar, zorgen voor een veiligheidsbeoordeling en zetten maatregelen in die bijdragen aan de veiligheid. Dat kunnen veiligheidsafspraken zijn of inzet van hulpverlening. Ook kunnen fysieke beschermingsmaatregelen aan de orde zijn, zoals aanhouding van de verdachte, een tijdelijk huisverbod, een contact- of locatieverbod voor de verdachte, beveiliging van personen of objecten, een AWARE-aansluiting of een veilig opvangadres waar slachtoffers hulp ontvangen. Met de individuele beoordeling beoordeelt de politie structureel en op gestandaardiseerde wijze of er al dan niet sprake is van kwetsbaarheid van het slachtoffer en bepaalt, in afstemming met het slachtoffer, welke individuele beschermingsmaatregelen nodig zijn. Daarnaast kan de politie in de procedure rond de aangifte een aantal beschermende maatregelen inzetten. Zo kunnen in de verhoorfase persoonsgegevens worden afgeschermd, bijvoorbeeld door het kiezen van een domicilie-adres, het geven van een verklaring onder nummer, een aangifte door een werkgever of een afgeschermde aangifte, het audio/visueel horen van het slachtoffer of verhoren in een daarvoor passende ruimte.
Ziet u mogelijkheden om de aanpak van femicide te versterken door bijvoorbeeld een betere inzet van beschermings- en beveiligingsmaatregelen voor vrouwen en kinderen en/of het verzwaren van de strafmaat bij huiselijk geweld en specifiek het strafbaar stellen van bijvoorbeeld Intieme Terreur, waaronder ook psychisch geweld?
Ja er zijn mogelijkheden om de aanpak van femicide te versterken. In eerdergenoemde voortgangsbrief van 22 september 2023 over de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling hebben wij uw Kamer geïnformeerd over de noodzakelijke verbeteringen in de aanpak van femicide. In het commissiedebat over femicide van 27 september 2023 heeft de Minister voor Rechtsbescherming toegezegd in het voorjaar van 2024 met een plan van aanpak femicide te komen.
Momenteel bekijkt de Minister voor Rechtsbescherming samen met de betrokken organisaties hoe de inzet van het tijdelijk huisverbod kan worden verbeterd. Daarnaast worden in het programma Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming onder meer de mogelijkheden verkend om ook in civiel- en bestuursrechtelijk kader hulpverlening en beschermingsmaatregelen voor volwassenen (naast kinderbeschermingsmaatregelen) in te zetten. Ook worden afspraken gemaakt over de verbetering van de informatievoorziening aan de politie in gevallen waarin beschermingsbevelen daadwerkelijk zijn opgelegd, zodat de politie deze beter kan handhaven. De Staatssecretaris van VWS werkt aan de landelijke implementatie van een zorg- en beschermingsarrangement voor slachtoffers van intieme terreur en aan een landelijk kader stalking, waarin afspraken worden gemaakt over de inzet van de juiste interventies, zorg- en hulpverlening. Ook verwijzen wij u naar de antwoorden op vraag 1 en 2 met betrekking tot het oog hebben voor veiligheidsrisico’s in gezag- en omgangszaken.
Gezien de mogelijkheden die het strafrecht biedt, acht het kabinet een verhoging van de strafmaat bij huiselijk geweld of femicide niet nodig. Femicide, in de zin van moord of doodslag van een vrouw met seksistisch motief, valt onder de reikwijdte van de bestaande strafbaarstellingen van doodslag (287 Sr) en moord (289 Sr). Het Openbaar Ministerie en de strafrechter kunnen een eventueel seksistisch oogmerk op dit moment al als strafverzwarende omstandigheid meewegen in respectievelijk strafeis- en oplegging. Met de wetswijziging verhoging wettelijk strafmaximum doodslag is de maximumstraf van doodslag bovendien substantieel verhoogd van 15 naar 25 jaar gevangenisstraf. Daarmee is het verschil met de maximumstraf voor moord (30 jaar gevangenisstraf) verkleind. Ook wordt strafverhoging opgelegd in geval van mishandeling als het slachtoffer een partner of kind is (304 Sr) of in geval van een zedendelict als het slachtoffer zich in een kwetsbare of afhankelijke positie bevindt (248 Sr).
Ten slotte zet het kabinet niet in op specifieke strafbaarstelling van psychisch geweld (waaronder dwingende controle of intieme terreur): het Wetboek van Strafrecht biedt al goede mogelijkheden voor een strafrechtelijke aanpak. Het kabinet zet in plaats van een specifieke strafbaarstelling in op de verbetering van de uitvoeringspraktijk, zoals in de brieven van 14 december 2022, 20 maart 2023 en 22 september 2023 is toegelicht.5
Bent u bekend met gespecialiseerde centra tegen complex huiselijk geweld en kindermishandeling? Zo ja, bent u bereid om deze een rol te geven bij het formuleren van een passende aanpak?
Ja, wij zijn bekend met gespecialiseerde centra tegen complex huiselijk geweld. Deze centra hebben over het algemeen een regionale of soms zelfs landelijke rol. Tot op heden zijn deze centra ook betrokken geweest bij het formuleren van een passende aanpak. Zo is er in het kader van intieme terreur met meerdere van deze centra gekeken naar een screeningsinstrument en beschermingsarrangement.
Met de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Jeugdwet is de verantwoordelijkheid voor ook de complexe casuïstiek van huiselijk geweld en kindermishandeling belegd bij gemeenten. De rijksoverheid betrekt onder andere deze gespecialiseerde centra bij kennisontwikkeling en kennisdeling. De verantwoordelijkheid voor de lokale dan wel regionale invulling van de aanpak ligt bij gemeenten. De expertise, inzet en aanpak van de gespecialiseerde centra zijn een cruciale aanvulling maar niet direct te vertalen naar een landelijke inzet en aanpak, mede omdat de werkwijze in de regio’s van elkaar verschilt.
Deelt u de mening dat de huidige verkokering in het beleid tussen zorg en justitie ervoor zorgt dat we veel minder effectief zijn in het beschermen van slachtoffers, omdat alleen het strafrecht niet toereikend genoeg is? Zo ja, hoe kijkt u aan tegen een meer effectieve en innovatieve aanpak om plegers van intieme terreur aan te kunnen pakken, ook zonder dat er bloed aan de muur zit?
Nee, die mening delen wij niet. Zowel in de beleidsvorming als in de uitvoering wordt in de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling intensief samengewerkt tussen zorg, politie en justitie. We blijven ons inzetten om deze samenwerking verder te verbeteren. Ook in het aankomende plan van aanpak ter voorkoming en bestrijding van femicide, met daarin onder meer aandacht voor intieme terreur, zal deze samenwerking een belangrijk element zijn. Hierbij zijn wij, de Staatssecretaris van VWS (coördinerend bewindspersoon) en de Minister voor Rechtsbescherming, de primair verantwoordelijke bewindspersonen en wordt nauw samengewerkt met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).
Bent u bereid om een onderzoek in te stellen naar de rechtspositie van slachtoffers van relationeel geweld? Zo nee, waarom niet?
Slachtoffers hebben in het strafproces verschillende rechten, waaronder het recht op bescherming, het recht op bijstand en het recht om een schadevergoeding te vragen. Daarnaast hebben slachtoffers van bepaalde (ernstige) delicten spreekrecht tijdens de zitting waar de strafzaak inhoudelijk behandeld wordt. Deze slachtofferrechten gelden uiteraard ook voor slachtoffers van huiselijk geweld. We zien in het huidige stelsel geen aanleiding voor het doen van onderzoek naar de rechtspositie van slachtoffers van huiselijk geweld.
Een nieuw azc in Alphen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat bewoners in rep en roer zijn inzake de komst van een nieuw asielzoekerscentrum (azc) in Alphen aan den Rijn?
Ja, ik ben op de hoogte dat een aantal bewoners uit de directe omgeving van de beoogde AZC-locatie zorgen heeft geuit over de komst van het AZC en hierover in gesprek is met de gemeente.
Hoe kan het zo zijn dat er maximaal 400 vluchtelingen, voor een periode van vijf jaar direct naast een al bestaand centrum waar zo’n 200 Poolse arbeidsmigranten en Oekraïense vluchtelingen zitten én een gevangenis met 1.100 gedetineerden komt? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven hoe je het kunt verzinnen om deze mensen allemaal bij elkaar te stoppen?
De gemeente Alphen aan den Rijn is voornemens opvang mogelijk te maken voor maximaal 400 asielzoekers. Ik ben het gemeentebestuur van de gemeente Alphen aan den Rijn daarvoor zeer erkentelijk. De gemeente geeft daarmee invulling aan haar verantwoordelijkheid ten aanzien van het mogelijk maken van opvang voor asielzoekers. Het is aan de gemeente om invulling te geven aan hoe de asielopvang in Alphen tot stand komt.
Wat zegt het over de huidige staat van de democratie dat bezorgde bewoners, a) nooit voor een grootschalig asielzoekerscentrum hebben gestemd en b) daarover zeer grote zorgen hebben, zorgen die niet gehoord worden, want bewoners stellen dat er geen structureel overleg is geweest met de bewoners en de aangrenzende bedrijven op het bedrijventerrein, ook gezien het feit dat de gevangenis en de bestaande locatie voor arbeidsmigranten van niks weten?
Het Rijk en gemeenten dragen een gezamenlijke verantwoordelijkheid om opvang te realiseren voor mensen die asiel aanvragen. Het is aan het gemeentebestuur om invulling te geven aan de wijze waarop democratische besluitvorming tot stand komt, om asielopvang mogelijk te maken. Afhankelijk van de situatie hebben de gemeenten verschillende mogelijkheden om hieraan uitvoering te geven. De gemeenteraad van Alphen aan den Rijn heeft in april 2023 besloten om de realisatie van een AZC-voorziening in de gemeente te onderzoeken en heeft in november 2023 wensen en bedenkingen aan het college kenbaar gemaakt ten aanzien van de concept bestuursovereenkomst met het COA. Het is aan het gemeentebestuur zelf om te bepalen op welke wijze ze haar burgers daarbij betrekt en hoe inbreng van haar burgers wordt verwerkt en betrokken bij definitieve besluitvorming. Het spreekt voor de gemeente Alphen aan den Rijn dat zij haar bewoners, bedrijven, sociale partners en maatschappelijke (vrijwilligers)organisaties al in een vroeg stadium heeft betrokken.
Deelt u de mening dat een burgemeester zou moeten kiezen voor het dienen van de belangen van de eigen inwoners, in dit geval de inwoners van Alphen, voor wie zij burgemeester is? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat bewoners waarschuwen voor ernstige overlast en veiligheidsproblemen? En kunt u duiden waarom voorzieningen zoals onderwijs, openbaar vervoer, winkelen en recreatie nauwelijks voorhanden zijn?
Uiteraard begrijp ik de zorgen van de bewoners. Overlast en veiligheidsproblematiek is altijd onaanvaardbaar. Om het draagvlak voor opvang te behouden, is het van blijvend belang om overlastgevend en crimineel gedrag gericht aan te pakken. In mijn brief van 10 november jl. heb ik toegelicht welke maatregelen ik tref in het kader van de nationale aanpak overlast om overlastgevend gedrag door asielzoekers te voorkomen en aan te pakken.1 Tevens zijn er lokale maatregelen die getroffen kunnen worden door de gemeente. De gemeente kan hierbij geholpen worden door de ketenmariniers en de toolbox te raadplegen. Het is aan de gemeente om te zorgen dat voorzieningen als onderwijs, openbaar vervoer, winkels en recreatie beschikbaar zijn voor alle inwoners van de gemeente.
Wat gaat u doen om een einde te maken aan deze vorm van dwang en drang waar bewoners en andere betrokkenen volledig buitenspel worden gezet? Kunt u in uw antwoord gedetailleerd aangeven wat u gaat doen om de bezorgde bewoners uit Alphen aan den Rijn, die allen slachtoffer zijn van uw asielbeleid, te helpen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het inmiddels met de stelling eens het absorptievermogen van wat Nederland qua asielzoekers aankan allang is bereikt? Zo ja, wanneer komt u met voorstellen zoals een asielstop, het opzeggen van het Vluchtelingenverdrag uit 1951, het uitzetten van veilige landers en asielzoekers die de wet overtreden en het invoeren van grenscontroles? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Nederland is op grond van internationale en Europeesrechtelijke verdragen verplicht om asielzoekers die daar recht op hebben opvang te bieden. Een asielstop is derhalve niet mogelijk. Ik vind het belangrijk dat er meer grip op migratie komt en ik zet mij daar al geruime tijd voor in, zowel binnen als buiten de EU. Op het terrein van de nieuwe Europese asielwetgeving zijn onlangs goede stappen gezet middels de aanname van Raadsposities op o.a. de Screeningsverordening en de Asielprocedureverordening. Als onderdeel van het wetgevende proces vinden deze week de onderhandelingen met het Europees Parlement plaats in de zogenoemde triloog. Daarnaast zet het kabinet in op het ontwikkelen van brede en gelijkwaardige migratiepartnerschappen om terugkeer te bevorderen, migranten te beschermen en irreguliere migratie te beperken.
Het bericht ‘Universiteit Leiden keurt demonstratie locatie Wijnhaven af’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Universiteit Leiden keurt demonstratie locatie Wijnhaven af»?1
Ja.
Vindt u ook dat het zonder toestemming demonstreren in gebouwen of op terreinen van een universiteit bij gevoelige onderwerpen als de situatie in Israël en Gaza tot sterke gevoelens van onveiligheid bij studenten kan leiden, in dit geval bij Joodse studenten? Welke middelen heeft de universiteit om te voorkomen dat studenten en personeelsleden bij herhaling tot zulke ontoelaatbare acties overgaan?
Ik kan mij voorstellen dat demonstraties in gebouwen of op terreinen van een universiteit gevoelens van onveiligheid kunnen oproepen bij studenten en medewerkers, en in het geval van de situatie op de Universiteit Leiden bij Joodse studenten en medewerkers. Laat ik voorop stellen dat iedereen zich veilig moet kunnen voelen in het onderwijs en op de onderwijsinstelling. Antisemitisme, moslimhaat en elke andere vorm van discriminatie is volstrekt onacceptabel.
Hoger onderwijsinstellingen dragen zorg voor het borgen van een veilige omgeving voor al hun studenten en medewerkers. Universiteiten hebben, passend bij de context van hun instelling, nadere regels over de wijze waarop er demonstraties kunnen plaatsvinden op hun campussen. Bij demonstraties in gebouwen of op terreinen van onderwijsinstellingen is het van belang dat deze plaatsvinden binnen de grenzen van de wet en met inachtneming van de huisregels en gedragscodes van de instelling. Huisregels en gedragscodes dienen bij te dragen aan een veilige leer- en werkomgeving waarbinnen geen plaats is voor welke vorm van discriminatie dan ook.
Bij het overtreden van huisregels kunnen zowel tijdens als nadien maatregelen worden genomen, die afhangen van de ernst van de overtreding en de relatie met de universiteit. Het is aan de universiteit om dergelijke casuïstiek proportioneel af te handelen, waar nodig daarbij de daartoe bevoegde partijen in te schakelen en bij strafbare feiten aangifte te doen bij de politie.
Daarbij is het ook van belang dat instellingen zich nadrukkelijk uitspreken tegen alle vormen van discriminatie, racisme, antisemitisme en moslimhaat. Voorts kunnen zij open en verbindende gesprekken stimuleren en ondersteunen. Diverse universiteiten en hogescholen hebben bijeenkomsten georganiseerd en initiatieven genomen om het moeilijke gesprek over het conflict in Israël en de Palestijnse gebieden te faciliteren. Ik vind het belangrijk dat we deze moeilijke gesprekken over het conflict op een respectvolle wijze op de instellingen blijven voeren. De academische gemeenschap heeft daarin tevens een belangrijke rol om dit conflict van context en duiding te voorzien door middel van haar wetenschappers en hun inzichten.
Bent u ermee bekend dat door Students for Palestine eerder flyers zijn verspreid waarin solidariteit werd betuigd met de terreuraanslagen van Hamas in Israël («Al-Aqsa Flood») en dat daarbij ook gewraakte teksten over de «bevrijding» van Palestina zijn gebruikt en deelt u de opvatting van het bestuur van de universiteit dat geen tolerantie kan bestaan voor bijeenkomsten waar haat en terreur gesteund worden?
Ik ben ermee bekend dat deze flyers zijn verspreid. Alle universiteiten staan voor een veilige leer- en werkomgeving. Daarom kan er op geen enkele instelling tolerantie bestaan voor bijeenkomsten waar haat en terreur worden gesteund.
Kunt u aangeven wat het bestuur van de universiteit Leiden in vervolg op het websitebericht heeft gedaan om onacceptabele uitingen daadwerkelijk te stoppen en te voorkomen en bent u bereid in overleg te treden met het bestuur om te bezien wat nodig is om herhaling effectief te voorkomen?
De voorzitter van het College van Bestuur heeft aangegeven dat het uitdelen van pamfletten waarin geweld wordt verheerlijkt niet is toegestaan op de universiteit en dat het concrete maatregelen neemt tegen het verspreiden ervan. Zo heeft de beveiliging van de universiteit de opdracht gekregen om scherp op te letten dat dit niet gebeurt en mocht iemand het toch proberen, diegene dan direct te sommeren om daarmee te stoppen. Daarbij heeft het College van Bestuur mij laten weten dat de universiteit, als gevolg van de toegenomen spanningen, de beveiliging op de locaties heeft verscherpt. Ook heeft de universiteit een taskforce ingesteld die kennisdeling over het conflict zal stimuleren en coördineren, en docenten een helpende hand zal reiken wanneer zij het conflict in hun colleges bespreken, waarvoor ook een webpagina is ingericht2. De Universiteit Leiden heeft tevens laten weten de gang van zaken te evalueren en ik ga er vanuit dat de universiteit opvolging zal geven aan de bevindingen die hieruit naar voren zullen komen en dat de universiteit zich blijft inzetten om respectvolle gesprekken en samenkomsten over ingewikkelde en gevoelige thema’s te bevorderen in haar gebouwen. Ik zie op dit moment in het handelen van het bestuur van de universiteit in deze casus en de follow-up daarvan geen aanleiding voor een nader overleg.
Is het mogelijk om personen of organisaties die aan universiteiten tijdens bijeenkomsten steun betuigen aan terroristische organisaties de mogelijkheid te ontzeggen verdere activiteiten te ontplooien en bent u bereid te verkennen wat nodig is om universiteiten hierin verder te ondersteunen?
Universiteiten hanteren huisregels en gedragscodes om zo een veilige leer- en werkomgeving te borgen en te voorkomen dat individuen of groepen zich onveilig voelen op de instelling. Als daar aanleiding voor is, kunnen en zullen universiteiten hun huisregels en gedragscodes aanpassen. Indien huisregels en gedragscodes worden overtreden kunnen instellingen daar op verschillende manieren tegen optreden. Dit is afhankelijk van de situatie en de relatie die personen of organisaties met de universiteit hebben. Het is aan de instellingen om casuïstiek proportioneel af te handelen, waar nodig de daartoe bevoegde partijen hierbij in te schakelen en bij (vermoedens van) strafbare feiten aangifte te doen bij de politie. Universiteiten zijn bekend met deze procedures.
In het hoger onderwijs werken universiteiten en hogescholen samen aan een veilige leer- en werkomgeving via het Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs en via het netwerk van integrale veiligheidsadviseurs van de Universiteiten van Nederland (UNL). Langs die weg ondersteunen zij elkaar door het ontwikkelen en delen van expertise, het bespreken van casuïstiek en het opstellen van methodieken en handreikingen op de vele aspecten van veiligheid. Momenteel voer ik actief het gesprek met onder meer studenten, docenten, wetenschappers en onderwijsbestuurders over de impact van het conflict en hoe zij daarmee omgaan. Ook langs die weg worden kennis en ervaringen onderling gedeeld.
Klopt het dat de groep Students for Palestine opnieuw organisator is van een serie bijeenkomsten aan de universiteit Leiden en hoe waarborgt de universiteit dat, in overeenstemming met de huisregels, geen overlast ontstaat voor Joodse studenten?
Ja, navraag bij de Universiteit Leiden leert dat dit het geval is. De universiteit staat bijeenkomsten toe die volgens haar huisregels worden aangevraagd. De universiteit houdt een vinger aan de pols en zal ingrijpen indien daarvoor aanleiding is. Dat kan ertoe leiden dat vervolgbijeenkomsten geen doorgang meer kunnen vinden. Het College van Bestuur van universiteit Leiden heeft aangegeven erop toe te zien dat er ruimte blijft voor constructieve discussies en dat dergelijke samenkomsten rustig verlopen, en er geen onveilige situatie ontstaat voor individuen of groepen.
Een onderwijsinstelling is bij uitstek ook de plaats waar ruimte moet zijn en blijven voor gesprekken en debatten over gevoelige en complexe thema’s. Ik roep daarom docenten en instellingen op om het gesprek over het conflict te blijven faciliteren en zo te zorgen voor verbinding.
Vindt u ook dat bij het waarborgen van de veiligheid van studenten de locatie van demonstraties een relevant gegeven is en bent u bereid te bevorderen dat demonstraties als die van Students for Palestine in ieder geval niet plaatsvinden in gebouwen waar veel Joodse studenten verblijven of wonen?
Het staat buiten kijf dat iedereen zich veilig moet kunnen voelen in het onderwijs. Er is binnen het onderwijs geen enkele plek voor antisemitisme, moslimdiscriminatie en elke andere vorm van discriminatie. Bij het waarborgen van de veiligheid is het aan de Universiteit Leiden in dit geval om te wijzen op de huisregels en zorg te dragen voor de handhaving hiervan en om met organisatoren van bijeenkomsten afspraken te maken over het verloop.
Bent u bereid deze vragen met het oog op de urgente veiligheidssituatie van de Joodse studenten zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ik heb getracht aan uw verzoek te voldoen. Met het verzamelen van de benodigde gegevens ging echter enige tijd gemoeid.
Het bericht ‘Lage straf uithalers: mag dat wel?’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Lage straf uithalers: mag dat wel?»?1
Ja.
Bent u bekend met het door een rechter in Rotterdam zelf bedachte project Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting, ofwel een alternatieve vorm van berechting?
Ja, ik ben bekend met het project Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting bij de rechtbank Rotterdam.
Is het een individuele rechter toegestaan zelf een project te bedenken inzake berechting die afwijkt van de normale gang van zaken ofwel zoals die in het Wetboek van Strafvordering is opgenomen?
Het staat de rechter vrij om binnen de wettelijke kaders strafzaken af te doen op een wijze die recht doet aan de strafzaak. Er vinden in het land diverse projecten plaats waarbij geëxperimenteerd wordt met verschillende wijzen van berechting, denk bijvoorbeeld aan wijkrechtsspraak.
Bij de Snelle Toekomstgerichte Meervoudige Kamerzitting (STMK) wordt – meer dan bij reguliere zittingen – de nadruk gelegd op de doelen van straf, zoals vergelding, preventie en resocialisatie. Het is belangrijk dat de verdachte verantwoordelijkheid neemt voor wat hij gedaan heeft en kan reflecteren op zijn gedrag. Op die manier komt beter in beeld wat er nodig is om te voorkomen dat die verdachte opnieuw in de fout gaat. Ook wordt gekeken naar de positie van het slachtoffer en hoe dader en slachtoffer nader tot elkaar kunnen komen.
Bent u bekend met de vijf punten van kritiek van het Gerechtshof Den Haag op deze alternatieve vorm van afdoening van strafzaken, zoals het Gerechtshof onlangs heeft opgenomen in haar arrest van 1 november 2023 (ECLI:NL:GHDHA:2023:2075)?
Ja, hiermee ben ik bekend.
In uw brief van 22 december 2022 schrijft u aan de Kamer over het nieuwe artikel 138aa Wetboek van Strafrecht dat is bedoeld om drugsuithalers in havens effectief te kunnen bestraffen: «Met de nieuwe strafbepaling heeft de wetgever niet alleen beoogd de ernst van de gedragingen tot uitdrukking te brengen, maar ook om effectieve handhaving mogelijk te maken en een afschrikwekkende werking te bewerkstelligen»; bent u het met de stelling eens dat de afschrikwekkende werking door deze afdoening totaal uit het zicht is?
Ik ben het niet eens met de stelling dat met de toepassing van de STMK de afschrikwekkende werking door deze afdoening totaal uit het zicht is.
De afschrikwekkende werking, zoals bedoeld in de aangehaalde passage, verwijst naar de vergelijking met de situatie voordat de uithalerswet in werking was getreden. Voorheen kregen uithalers namelijk enkel een boete voor het zich bevinden op verboden terrein en volgde geen uitgebreide vervolging. Daarnaast heeft de brief van 22 december 2022 betrekking op artikel 138aa Sr (de «uithalerswet»). In de recente uitspraak van het Hof Den Haag was de bewezenverklaring echter ook gebaseerd op artikel 2 juncto artikel 10 Opiumwet en niet alleen op artikel 138aa Sr. De strafbedreigingen van de Opiumwet en 138aa Sr verschillen van elkaar en hebben beide een effect op de uiteindelijke straf.
Bij de STMK maakt de rechter zijn afwegingen op grond van dezelfde wettelijke kaders als bij andere afdoeningsmodaliteiten van strafzaken. Aan de beslissingen van de rechter op basis van de STMK liggen dan ook dezelfde wettelijke vereisten ten grondslag. Bij uithalerszaken wordt tijdens de STMK eveneens rekening gehouden met de bedoeling van de wetgever, de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van verdachten. Wel wordt bij de STMK uitgebreider stilgestaan bij de verantwoordelijkheid van de verdachte voor de gevolgen van zijn daden en wordt meer ruimte genomen om gericht te zoeken naar manieren om recidive en herhaling te voorkomen.
Dit sluit aan bij de bedoelingen van de uithalerswet. Zoals ik reeds eerder heb aangegeven zijn sinds de inwerkingtreding niet alleen veel uithalers vervolgd en gestraft. De strafbaarstelling heeft het eveneens mogelijk gemaakt om personen waarvoor dit nuttig is reclassering aan te bieden en te helpen om voor een beter pad te kiezen.
Daarnaast is de uithalerswet van toegevoegde waarde omdat het de politie mogelijkheden biedt om onderzoek te doen naar de criminele netwerken waarin uithalers opereren en deze netwerken op te sporen en te vervolgen. Niet alleen de individuele uithalers vormen een probleem, maar juist ook de personen die deze uithalers ronselen en inzetten. Deze ronselaars vervullen voor meerdere criminele netwerken een onmisbare rol in de drugscriminaliteit, door de benodigde mankracht te leveren en deze te ronselen onder kwetsbare jongeren. Daarom worden deze (groepen van) ronselaars zo goed mogelijk in beeld gebracht en waar mogelijk verstoord en vervolgd voor deelname aan een criminele organisatie.
En het verlengde daarvan, bent u het met de stelling eens dat deze wijze van afdoening een schoffering is van politieagenten en het Openbaar Ministerie?
Het is aan de rechter om per zaak de afweging te maken wat een gepaste straf is, die recht doet aan het gepleegde feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij heeft de rechter de vrijheid om invulling te geven aan de wijze waarop de zaak wordt behandeld, binnen de bestaande wettelijke kaders.
Zo nee, kunt u dan een reactie geven op deze passage in het hierboven genoemde arrest: «In casu was duidelijk dat de te verwachten straf ingeval de reguliere procedure zou zijn gevolgd (en een bewezenverklaring zou zijn gevolgd) tussen de vier en vijf jaar gevangenisstraf zou bedragen»?
Het OM hanteert strafvorderingsrichtlijnen als uitgangspunt voor het bepalen van de strafeis en houdt daarnaast rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte (zie antwoord vraag 6). Dit is niet anders bij STMK zaken. In de onderhavige zaak is, zo heeft het Hof geconcludeerd, sprake geweest van een vorm van afspraken tussen het OM en de verdediging.
Bent u bereid om de toegezegde brief over de stand van zaken omtrent deze strafbaarstelling van drugsuithalers zo spoedig mogelijk naar de Kamer te sturen?
Dit zal terugkomen in de najaarsbrief georganiseerde en ondermijnende criminaliteit die voor het einde van dit jaar naar uw Kamer wordt gestuurd.
Het artikel 'Agenten willen meer aandacht voor milieu: ‘Delicten met de meeste doden krijgen geen prioriteit’' |
|
Sandra Beckerman |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Agenten willen meer aandacht voor milieu: «Delicten met de meeste doden krijgen geen prioriteit»»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het manifest dat door meer dan 700 agenten is overhandigd aan de korpsleiding, waarin wordt opgeroepen om meer prioriteit te geven aan de klimaatcrisis en de handhaving van milieuwetten?
Voor zover het gaat om de strafrechtelijke aanpak van milieucriminaliteit is het aan het Openbaar Ministerie (OM) als bevoegd gezag om het starten van opsporingsonderzoeken naar gedragingen die strafbaar zijn gesteld te prioriteren.
In hoeverre deelt u de zorgen van de agenten dat milieudelicten, ondanks hun impact op mensenlevens, momenteel niet de prioriteit krijgen die ze verdienen?
Milieucriminaliteit kan ernstige gevolgen hebben voor onze leefomgeving. Bij de aanpak van milieucriminaliteit gaat het om het voorkomen en beëindigen van strafbare feiten. Naast preventiemaatregelen zijn ook toezicht en bestuurs- en strafrechtelijke handhaving noodzakelijk. Daarbij is ook relevant of voor de betreffende (bedrijfsmatige) activiteiten een vergunning is verleend en, zo ja, of er is gehandeld conform de aan die vergunning verbonden voorwaarden.
Kortom: het verbeteren van een repressie aanpak is één van de manieren om milieucriminaliteit beter aan te pakken. Daarnaast wordt ingezet op het versterken van de preventie van deze criminaliteitsvorm.
Verschillende organisaties zijn verantwoordelijk voor de strafrechtelijke opsporing van milieucriminaliteit: de politie, de inlichtingen- en opsporingsdienst van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT-IOD), de inlichtingen- en opsporingsdienst van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (ILT-NVWA), en de buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) van de omgevingsdiensten. De afgelopen jaren heeft een belangrijke investering plaatsgevonden in het versterken van de capaciteit van de ILT-IOD. Hier is een bedrag oplopend tot 6 miljoen voor ingezet. Op 4 juli 2023 heb ik u bericht dat de politie de centrale aansturing op de milieucapaciteit nader vorm heeft gegeven door een landelijk sturingsmodel te realiseren. Het doel hiervan is onder meer om de 406 fte die formatief aan de politie toebedeeld is voor de strafrechtelijke aanpak van milieucriminaliteit daadwerkelijk en zo doelmatig mogelijk daarvoor in te zetten. Verder gaat de politie in de komende jaren ervoor zorgen dat gemiddeld 2 fte milieuagenten per basisteam 75% van hun inzetbaarheid besteden aan deze politiemilieutaak in het kader van de gebiedsgebonden politiezorg.2
Als gevolg van de verschillen in de huidige bezetting per eenheid zal de realisatiesnelheid hierin regionaal ook verschillen. Bovendien is van belang dat milieucriminaliteit is opgenomen in de Veiligheidsagenda 2023–2026.3
Het OM prioriteert als gezag over de politie en de bijzondere opsporingsdiensten het oppakken van opsporingsonderzoeken en is verantwoordelijk voor het nemen van vervolgingsbeslissingen. Uit de prioritering van de milieuthema’s door de Strategische Milieukamer (SMK) onder voorzitterschap van het OM vloeit voort op welke thema’s met name, naast de geprioriteerde regionale thema’s, een informatiepositie gaat worden opgebouwd. De Landelijke Milieukamer, die onder de SMK ressorteert en ook onder leiding staat van het OM, stuurt op de inzet van de milieurecherchecapaciteit. Ook het OM krijgt structureel extra middelen: vanuit de coalitieakkoordgelden voor de versterking van de justitiële keten wordt vanaf 2023 2 miljoen euro vrijgemaakt ter versterking van de aanpak van milieucriminaliteit.
Verder werk ik met alle partijen in het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-stelsel) samen in het IBP VTH. In dit kader worden voor de strafrechtelijke aanpak van milieucriminaliteit stappen gezet om de beschikbare opsporingscapaciteit effectiever in te zetten. Zo wordt onder meer gewerkt aan meer focus, een betere onderlinge taakafbakening en een verbeterde informatiepositie. Daarnaast wordt ingezet op het versterken van de bestuurlijke aandacht voor de aanpak van milieucriminaliteit, zoals een bestuurlijke conferentie op 29 januari 2024.
In Voortgangsrapportage van het IBP VTH die voor de kerst aan uw Kamer zal worden verzonden, wordt u bericht over de voortgang van het IBP VTH. Daarnaast doet het WODC onderzoek naar de straftoemeting bij (ernstige) milieudelicten, in het kader van de opvolging van de motie Hagen/Sneller.4 Ik zal uw Kamer over de uitkomsten informeren.
Tot slot krijgt ook op Europees niveau de aanpak van milieucriminaliteit aandacht en prioriteit. Zo is onlangs overeenstemming bereikt over de tekst van de herziening van de richtlijn milieucriminaliteit. Deze richtlijn stelt onder meer minimumnormen op grond waarvan lidstaten verschillende milieudelicten strafbaar dienen te stellen en sanctionering van die delicten mogelijk moeten maken. Daarnaast wordt in de richtlijn opgenomen dat gedragingen die leiden tot de vernietiging van of wijdverspreide, aanzienlijke en onomkeerbare dan wel langdurige schade aan een ecosysteem van aanzienlijk omvang of grote ecologisch waarde, of aan een natuurlijke habitat in een beschermd gebied of aan de kwaliteit van lucht, bodem of water, zwaarder moeten kunnen worden gestraft. Ook beoogt de richtlijn de samenwerking tussen toezichthouders en opsporingsdiensten in de Europese Unie te versterken. Mijn departement zal de implementatie van deze richtlijn in Nederland ter hand nemen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat milieudelicten, gezien de grootschalige schade aan mens en natuur, de prioriteit krijgen die ze verdienen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen en initiatieven heeft uw ministerie ondernomen of plant u te ondernemen om milieucriminaliteit een hogere prioriteit te geven en ervoor te zorgen dat milieuwetten effectiever worden gehandhaafd?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de huidige positie van uw ministerie met betrekking tot het opnemen van «ecocide» in het wetboek van strafrecht, zoals voorgesteld door de agenten in het manifest?
In de kabinetsreactie van 26 april 2021 op de initiatiefnota van het Kamerlid Van Raan: «Ecocide: de ontbrekende misdaad tegen de vrede»,5 hierna «de reactie op de initiatiefnota ecocide», is aangegeven dat het begrip ecocide op dit moment onvoldoende gedefinieerd is. Hoewel er in de zomer van 2021 door een panel van juridische experts een definitie van ecocide is voorgesteld, is de internationale gemeenschap nog altijd ver verwijderd van de benodigde consensus over de definitie en strafbaarstelling van ecocide als (internationaal) misdrijf.
Het Nederlandse strafrecht kent verschillende strafbaarstellingen die zich richten op de strafbare aantasting van het milieu. Naar Nederlands recht zijn de meeste milieudelicten strafbaar gesteld krachtens de Wet op de economische delicten (WED). Artikel 1a van die wet stelt de overtreding van een groot aantal voorschriften uit andere wetten strafbaar als economisch delict. Het gaat daarbij onder meer over overtreding van voorschriften uit de Wet milieubeheer, de Wet natuurbescherming, de Wet bodembescherming, de Waterwet en de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Personen die zich schuldig maken aan overtreding van die voorschriften kunnen op grond van de WED strafrechtelijk worden vervolgd. Daarnaast bevat het Wetboek van Strafrecht enkele specifieke milieudelicten. Het gaat daarbij onder meer om de strafbaarstelling van blootstelling aan radioactieve stoffen (artikel 161quater tot en met 161quinquies Sr) en het verontreinigen van de bodem, lucht of drink- en oppervlaktewateren (de artikelen 173, 173a en 173b Sr).
Welke acties zullen worden ondernomen om ervoor te zorgen dat «ecocide» – grootschalige schade aan de natuur – in het wetboek van strafrecht wordt opgenomen, zoals voorgesteld door de agenten?
Zoals in antwoord op vragen 3, 4, 5, 9 en 10 aangegeven zal mijn departement de implementatie van de herziene Europese richtlijn milieucriminaliteit ter hand nemen. Deze bevat een verplichting voor lidstaten om zwaardere straffen mogelijk te maken in gevallen waarin een milieudelict uit die richtlijn – kort samengevat – de vernietiging of zeer ernstige beschadiging van een ecosysteem of natuurlijke habitat veroorzaakt. De formulering van die strafverzwaringsgrond vertoont sterke gelijkenissen met de hiervoor aangehaalde conceptdefinitie van ecocide, zoals opgesteld door een panel van juridische experts.
De herziene richtlijn milieucriminaliteit zal naar verwachting in de loop van 2024 definitief worden vastgesteld en daarna zal ik een wetsvoorstel ter implementatie van die richtlijn in procedure brengen.
Hoe kijkt u naar bedrijven die willens en wetens milieuwetten overtreden, en welke stappen worden genomen om dit aan te pakken en Nederlanders te beschermen?
Het is onacceptabel dat bedrijven willens en wetens milieuwetten overtreden. Deze bedrijven moeten aangepakt worden. Binnen het interbestuurlijk programma voor versterking van het stelsel vergunningverlening, toezicht en handhaving (IBP VTH) wordt gewerkt aan versterken van de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving en vervolging. Daarnaast wordt de richtlijn bescherming van het milieu door middel van strafrecht herzien. Tot slot is het huidig OM-beleid dat de strafrechtelijke aanpak zich meer dan voorheen richt op feitelijk leidinggevenden.
Hoe zorgt u ervoor dat milieucriminaliteit aangepakt wordt in proportie met het enorm grote leed en de schade die daarmee gepaard gaan? Hoe weegt dit op tegen andere vormen van criminaliteit?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom wordt milieucriminaliteit minder hard aangepakt dan andere vormen van criminaliteit ondanks het enorm grote leed en de schade die daarmee gepaard gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Wat doet u om ervoor te zorgen dat politiemensen die zich aan de interne regels houden omtrent het meedoen aan demonstraties beschermd worden?
Demonstreren is een grondrecht. Politiemedewerkers mogen in beginsel deelnemen aan een demonstratie. Zij moeten wel met een aantal zaken rekening houden. Zo geldt dat politiemedewerkers tijdens de uitoefening van hun beroep het overheidsgezag vertegenwoordigen en zich hierbij volstrekt neutraal opstellen. Bovendien mogen politiemedewerkers door hun gedragingen of uitlatingen, zowel tijdens werk- en privétijd, het imago van de politie niet schaden. Dit principe is opgenomen in de beroepscode waarin de vier belangrijkste kernwaarden van de politie zijn opgenomen. Dit betekent onder meer dat politiemedewerkers hun mening naar voren mogen brengen zolang zij dit op gepaste wijze doen, dat wil zeggen met respect voor de rechten, standpunten en identiteit van een ander. Als er binnen de politie grote discussie ontstaat over dit soort kwesties, is het aan korpsleiding als werkgever te bepalen welke boodschap zij daarover willen afgeven aan haar medewerkers en te bepalen of er nadere maatregelen nodig zijn.
Deelt u de mening van de ondertekenaars dat het schuurt dat er harder opgetreden wordt tegen bejaarden en kinderen op de A12 die bang zijn voor een onleefbare toekomst dan bedrijven die jarenlang hun omgeving willens en wetens hebben blootgesteld aan schadelijke stoffen? Zo nee, waarom staat u aan de kant van criminele bedrijven?
Nee. Het betreft verschillende zaken.
Zoals ik eerder richting uw Kamer heb aangegeven is de burgemeester het bevoegd gezag bij demonstraties en bepaalt deze in de lokale driehoek met politie en het OM het optreden. Als Minister van Justitie en Veiligheid ga ik hier niet over.6
In het antwoord op vragen 3, 4, 5, 9 en 10 heb ik aangegeven welke stappen worden gezet om de repressieve aanpak van milieucriminaliteit te verbeteren door onder meer de opsporingscapaciteit van een aantal betrokken diensten uit te breiden en effectiever in te zetten.
Het bericht ‘De schrik zit erin bij moslims in Culemborg: ‘We willen extra beveiliging’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Ben u bekend met dit bericht?1
Ja.
Wat is uw eerste reactie op dit bericht?
Ik vind het ernstig om te horen dat sinds het gewelddadige conflict in Israël en de Palestijnse gebieden meer moslims zich onveilig voelen. Ik keur de vernieling van het gebedshuis met de sterkst mogelijk bewoording af. Alle Nederlanders moeten er zeker van kunnen zijn dat ze, zo gewenst, hun geloof in veiligheid kunnen belijden. Er is geen plaats voor haat in Nederland en dus ook niet tegen moslims.
Kunt u bevestigen dat een man met een hamer de ramen van deze moskee heeft ingeslagen?
Zoals bekend wordt geen informatie gegeven die betrekking heeft op een lopend strafrechtelijk onderzoek.
Kunt u toelichten wat de motieven van de dader zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Begrijpt u dat dit haatmisdrijf een gevoel van onveiligheid creëert onder de islamitische gemeenschap?
Of in dit specifieke geval sprake is van een vernieling met mogelijk discriminatoir aspect zal uit het opsporingsonderzoek moeten blijken. Ongeacht het motief kan ik me heel goed voorstellen dat dergelijke incidenten zorgen voor gevoelens van onveiligheid.
Kunt u bevestigen dat het zo niet langer kan en dat moskeeën in Nederland beveiliging nodig hebben?
Ik vind het van groot belang dat moskeeën gespaard blijven van zorgen over hun veiligheid en concrete bedreigingen. Indien nodig worden door het lokaal bevoegd gezag passende beveiligingsmaatregelen getroffen op basis van dreiging en risico. Bij het nemen van deze maatregelen moet in het oog gehouden worden of het middel gegeven de omstandigheden passend en proportioneel is. Ik heb er alle vertrouwen in dat het lokale gezag daar waar nodig passende maatregelen treft. Op dit moment is er geen aanleiding om extra algemene beveiligingsmaatregelen te financieren.
Gaat u geld vrij maken om moskeeën te laten beveiligen?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen om dit soort incidenten te voorkomen?
Het is van belang dat al het mogelijke wordt gedaan om incidenten te voorkomen en in te grijpen wanneer deze zich voordoen. Een klimaat van angst en intimidatie richting moslims, of andere gelovigen, is onacceptabel. Ik sta voor een land waarin eenieder in vrijheid zichzelf kan zijn, ongeacht levensovertuiging, etniciteit of geslacht. Indien er sprake is van strafbare feiten kan een onderzoek worden gestart door het Openbaar Ministerie. Daar waar er concrete dreigingen zijn, wordt de bedreiger waar mogelijk opgespoord en vervolgd en treffen de lokale gezagen de benodigde beveiligingsmaatregelen. Veel gemeenten werken daarnaast samen met de politie en gebedshuizen om de veiligheid rondom gebouwen te verbeteren. De Handreiking Veilige moskee en het handboek veiligheid religieuze instellingen ondersteunen lokale overheden en moskeeën hierbij. In het handboek staan concrete aanbevelingen die religieuze instellingen kunnen doorvoeren.
Hoeveel soortgelijke haatmisdrijven hebben er al plaatsgevonden het afgelopen jaar?
Haatmisdrijf is geen term die de politie en antidiscriminatievoorzieningen hanteren. Hier kunnen om die reden geen cijfers over worden verstrekt.
Wel kan uit het landelijke rapport Discriminatiecijfers 20222 opgemaakt worden dat de politie in 2022 173 incidenten van Godsdienstdiscriminatie heeft geregistreerd, waarvan 93 procent (161 incidenten) ziet op moslimdiscriminatie. Antidiscriminatievoorzieningen hebben 299 meldingen van discriminatie op grond van godsdienst ontvangen. In 77 procent van deze meldingen ging het om discriminatie van moslims. Bij overige categorisering (vernieling, bedreiging, geweldpleging e.d.) is in de rapportage geen verder onderscheid gemaakt naar de achtergrond van de slachtoffers, zodat daaruit geen conclusies getrokken kunnen worden.
Hoeveel moskeeën vragen om beveiliging maar krijgen dit niet?
Zoals hierboven aangegeven is de veiligheid van moskeeën een lokale verantwoordelijkheid. Ik kan daarom geen inhoudelijk antwoord geven op deze vraag.
Is het aantal meldingen van moskeeën en islamitische instellingen over veiligheidsrisico’s toegenomen sinds 7 oktober 2023?
Er zijn geen cijfers over het aantal meldingen van moskeeën en islamitische instellingen over veiligheidsrisico’s.
Kunt u verklaren waarom het aantal meldingen van moslimhaat, volgens Meld Islamofobie, is toegenomen?
Voor zover het om een recente toename zou gaan, wordt daarvoor op de website van Meld Islamofobie geen verklaring gegeven. Ook een publicatie uit 20193 geeft geen eenduidige verklaring of verklaringen waar moslimhaat aan te wijten is. Wel wordt aangegeven dat er gediscrimineerd wordt als iemand duidelijke kenmerken van het moslim-zijn, zoals het dragen van een hoofddoek, vertoont. Een andere factor die genoemd wordt zijn uitspraken van politici en mediaberichtgeving over moslims en de Islam, wat zich weer vertaalt in het politieke en maatschappelijke discours over deze onderwerpen.
Wat gebeurt er met meldingen van moskeeën over veiligheidsrisico’s?
Na een melding is het aan het lokale gezag om te beoordelen of maatregelen getroffen dienen te worden. Bij het nemen van beveiligingsmaatregelen moet in het oog worden gehouden of het middel gegeven de omstandigheden passend en proportioneel is. Het lokale gezag is het beste gepositioneerd om hier een keuze in te maken.
Wat denkt u dat dit incident voor invloed heeft op de kinderen die in het weekend koranlessen en doordeweeks huiswerkbegeleiding krijgen in deze moskee? Of met de kinderen die normaal in de speeltuin van deze moskee spelen maar die dit nu niet meer durven?
Alle kinderen moeten veilig kunnen spelen en hun lessen kunnen volgen, zonder vrees voor geweld. Dat geldt voor alle kinderen ongeacht hun levensovertuiging. Dat dit incident kan zorgen voor gevoelens van onveiligheid kan ik me heel goed voorstellen. Ik vind het onacceptabel dat kinderen hierdoor niet meer durven buiten te spelen. Bekladding en vernieling van gebedshuizen gaat alle perken te buiten en moet hard worden bestraft.
Deelt u de mening van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme over dat de beveiliging van islamitische gebedshuizen al langer tekortschiet en dat de overheid niet slaagt in een «gelijke monniken gelijke kappen»-aanpak?
De veiligheid van moskeeën is een lokale verantwoordelijkheid. Lokaal kan de beste inschatting gemaakt worden of op basis van dreiging en risico aanvullende beveiligingsmaatregelen getroffen moeten worden. Ik heb er alle vertrouwen in dat het lokaal bevoegd gezag daar waar nodig deze maatregelen treft en deel de mening niet dat de beveiliging van islamitische gebedshuizen tekort zou schieten. Dat laat onverlet dat ik begrip heb voor de zorgen die er zijn. De ontwikkelingen in Israël hebben vanzelfsprekend de aandacht van de NCTV, de politie en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Daarnaast heeft de NCTV in een brief op 7 oktober 2023 aan alle burgemeesters gevraagd om preventief en proactief extra alert te zijn op veiligheidsrisico’s gerelateerd aan de situatie in Israël en de Palestijnse gebieden.
Bent u van plan om over te gaan in een gelijke monniken gelijke kappen aanpak en de beveiliging van moskeeën op te schroeven?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u van mening dat de beveiliging van moskeeën en islamitische instellingen opgeschroefd moet worden?
Zie antwoord vraag 15.
Ziet u, net als de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme ook een toename van antimoslimsentimenten? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen?
Uit de meerjarenoverzichten van het reeds hierboven in het antwoord op vraag 9 aangehaalde rapport4 blijkt dat de categorieën ras/herkomst en godsdienst/levensovertuiging van de specifieke discriminatiefeiten in de afgelopen vier jaar weinig fluctuatie hebben vertoond. Het meest recente onderzoek op deze thematiek5 bevat geen meerjarencijfers, zodat over ontwikkelingen door de tijd heen geen uitspraken kunnen worden gedaan.
Wat is er gebeurd met de motie Van Baarle2 waarin de regering wordt gevraagd om te onderzoeken welke maatregelen gemeenten nemen ten aanzien van de veiligheid van islamitische instellingen en te bewerkstellingen dat praktijken ten aanzien van de beveiliging van islamitische instellingen onder gemeenten wordt verspreid?
Aan de genoemde motie van het lid Van Baarle is de volgende invulling gegeven. Zoals in antwoord op vragen 6 en 7 is aangegeven treft het lokaal bevoegd gezag passende beveiligingsmaatregelen bij islamitische instellingen op basis van dreiging en risico. Hierbij wordt afgewogen of het middel gegeven de omstandigheden passend en proportioneel is. Hierdoor kunnen maatregelen per gemeente verschillend zijn, zonder dat dit iets afdoet aan de benodigde weerstand. Daarbij heb ik er alle vertrouwen in dat het lokale gezag daar waar nodig de passende maatregelen treft. Ik zie daarom geen meerwaarde in het in kaart brengen van welke maatregelen door gemeenten worden getroffen.
Naast de beveiligingsmaatregelen die het lokaal bevoegd gezag waar nodig treft, worden met de handreiking «Veilige Moskee» en het handboek «Veiligheid religieuze instellingen» gemeenten en religieuze instellingen door middel van kennis, aanbevelingen en goede voorbeelden ondersteund om zelf en in samenwerking met de politie aan de slag te gaan met veiligheidsaspecten. De handreiking en het handboek zijn goede afstemming met de Denktank veiligheid moskeeën (waarin vertegenwoordigers van verschillende moskeeën deelnamen) ontwikkeld en in 2017 en 2018 onder alle gemeenten verspreid. Gekoppeld hieraan zijn er voor moskeeën regionale bijeenkomsten georganiseerd. Verder heeft het Ministerie van SZW in 2022–2023 rondom spanningen en polarisatie het traject (pilot) advisering moskeeën opgezet, waarin zeven gemeenten en achttien moskeeën verschillende gesprekken met elkaar hebben gevoerd, met als doel om de samenwerking te versterken en te verduurzamen om zo bij spanningen rondom aangekondigde demonstraties en of bedreigingen en vernielingen in gezamenlijkheid op te trekken. Zaken die de veiligheid raken worden op lokaal niveau door de politie opgepakt. De uitkomsten van het traject advisering moskeeën worden in een handelingsperspectief «samenwerking gemeenten en moskeeën in tijden van spanningen en polarisatie» verwerkt. Deze handreiking zal begin volgend jaar worden aangeboden aan zowel gemeenten als moskeeën. Hiermee beschouw ik de motie als afgedaan.
Het rapport van Inspectie JenV m.b.t het politieoptreden in aanloop naar de demonstratie van KOZP in Staphorst |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe kijkt u naar het rapport van de Inspectie JenV met betrekking tot het politieoptreden in Staphorst?1 Hoe vat u de conclusie(s) uit het rapport samen? Hoe kijkt u naar het handelen van de korpsleiding?
Ik ben de Inspectie van Justitie en Veiligheid (hierna: Inspectie) erkentelijk voor het onderzoek waarin zij een gedetailleerd feitenrelaas uiteengezet hebben van de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden op 19 november 2022. De conclusies van de Inspectie waren als volgt:
In reactie op het Inspectierapport over het politieoptreden bij de demonstratie van Kick Out Zwarte Piet in Staphorst heeft de korpschef mij laten weten dat de politie zich herkent in de kritiekpunten die naar voren zijn gekomen in het rapport van de Inspectie. Er wordt erkend door de politie dat er fouten zijn gemaakt bij deze demonstratie.
Bent u het eens met de stelling dat er niet alleen sprake was van gebrekkige voorbereiding voor het politieoptreden in Staphorst, maar dat politiemensen en politieteams, ondanks gemaakte afspraken, naar eigen inzicht beslissingen namen die de veiligheid van demonstranten en waarnemers in gevaar brachten? Indien nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Ik onderschrijf, net zoals de korpschef, de conclusies van het rapport.
Staat u nog steeds achter de uitspraak die u deed tijdens het vragenuur van 22 november 2022 dat u op zou treden tegen een ieder die daar een fout heeft gemaakt? Zo ja, op welke manier zal er worden opgetreden tegen de agenten die zich niet conform instructies of protocollen hebben gedragen? Kunt u motiveren op welke manier deze maatregelen proportioneel zijn ten opzichte van de ernst van de situatie?2
Zoals in het rapport is te lezen, zijn er meerdere factoren die ertoe hebben geleid dat het misging. Uit het Inspectierapport blijkt niet dat de fouten die gemaakt zijn toe te schrijven zijn aan verwijtbaar handelen van individuele politiemensen. Het is belangrijk dat geleerd wordt van de conclusies en aanbevelingen van de Inspectie. Deze zijn breed in de politieorganisatie gedeeld, evenals de bevindingen en ervaringen van de eenheid Oost-Nederland. Daarnaast is het rapport en de beleidsreactie daarop ook gedeeld met het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP).
Zou u willen reflecteren op de conclusie van het rapport dat de aanwezige politiemensen bij het tankstation in Meppel onvoldoende bescherming hebben geboden aan demonstranten terwijl ze klemgereden en aangevallen werden (onder andere met vuurwerk)?
Er wordt erkend door de politie dat er fouten zijn gemaakt bij deze demonstratie. Zoals benoemd in vraag 1 heeft de korpschef mij laten weten dat de politie zich herkent in de kritiekpunten die naar voren zijn gekomen in het rapport van de Inspectie.
Zijn er relschoppers aangemerkt als verdachte van deze strafbare gedragingen? Zo nee, bent u bereid om na de publicatie van dit rapport het Openbaar Ministerie hiertoe opdracht te geven om verder onderzoek te doen? Zou u uw antwoord willen toelichten?
Het Openbaar Ministerie gaat vier personen vervolgen. Deze vier personen moeten zich op 16 januari 2024 verantwoorden voor de rechter.
Hoe kijkt u naar de uitlatingen van politiemensen bij het tankstation in Meppel die tegen demonstranten zeiden: «als jullie niet weggaan zijn de risico’s voor jullie zelf», en vervolgens wegreden? Zijn deze politiemensen disciplinair gestraft? Zo nee, bent u bereid om de politie te vragen om een disciplinair onderzoek te starten naar deze agenten?
In algemene zin concludeert de Inspectie dat zij op basis van de beschikbare informatie niet met zekerheid kunnen vaststellen wat er exact is gebeurd bij het tankstation in Meppel. De uitleg die de politie en KOZP over de situatie geven wijken van elkaar af.
De Inspectie beschrijft dat het videomateriaal dat de Inspectie heeft ontvangen van KOZP slechts een deel van de gebeurtenissen laat zien. In algemene zin kan de politie er in het geval van dreigende situaties voor kiezen om demonstranten te adviseren om naar een andere locatie te gaan. Hierbij kan de veiligheid van de demonstranten, maar ook van de politieagenten, een afweging zijn.
De politie heeft mij laten weten dat er geen disciplinair onderzoek is ingesteld. De politiemensen ter plaatse waren op dat moment onvoldoende toegerust om adequaat in te kunnen grijpen. Dit was niet te wijten aan deze individuele politiemensen maar had te maken met de algemene kritiekpunten van de Inspectie.
Bent u van mening dat de politie neutraal is wanneer politieagenten zich in privétijd verkleden en schminken als zwarte piet en daarvan foto’s plaatsen op sociale media? Hoe denkt u dat de vereisten van professionaliteit die aan politiemensen gesteld zijn zich verhouden tot deze openlijke uitingen van een racistische stereotypering van burgers van Nederland?
De politie ziet erop toe dat alle medewerkers zich houden aan de beroepscode, zowel tijdens het werk als in privétijd. De beroepscode van de politie is een handreiking voor politiemedewerkers waarin de belangrijkste kernwaarden van de organisatie staan beschreven. Ook wordt erin vermeldt op welke wijze politiemensen met elkaar moeten omgaan en aan welke (gedrags)regels zij zich moeten houden. Recentelijk is de beroepscode uitgebreid met een expliciete verwijzing naar artikel 1 van de Grondwet. Iedere politieambtenaar heeft met het afleggen van de eed of belofte zich hieraan gecommitteerd. Overtreding van de beroepscode kan leiden tot een onderzoek door de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK). Indien hierbij plichtsverzuim wordt vastgesteld, kunnen disciplinaire sancties worden opgelegd.
Bent u bekend met het onderzoek van het Britse Institute of Race Relations (IRR) van vorig jaar waaruit blijkt dat politieorganisaties in Europa te maken hebben met een groeiende cultuur van rechts-extremisme?3 Denkt u dat persoonlijke geloofsovertuigingen invloed kunnen hebben op de werkwijze van politieagenten? Denkt u dat het geloof in extreemrechts gedachtegoed zou kunnen leiden tot selectieve behandeling van linkse demonstranten? Bent u bereid om onderzoek te doen naar extreemrechts gedachtegoed binnen de politie? Indien nee, waarom niet?
Een politieambtenaar vertegenwoordigt bij zijn of haar optreden de Nederlandse overheid en het overheidsgezag. Daarom wordt van medewerkers verwacht dat zij zich volledig neutraal opstellen bij hun optreden en zich niet laten leiden door persoonlijke opvattingen van (levens)overtuiging, religie of politieke voorkeur. Deze benadering is voor de politie neergelegd in de tussen mij, de korpschef en de politievakorganisaties vastgestelde gedragscode lifestyle-neutraliteit4. Samen met de korpschef blijf ik erop toezien dat deze uitgangspunten zullen worden gehandhaafd.
Kunt u toezeggen dat er dit jaar, alsook komende jaren, meer zorg komt in het beschermen van demonstranten van Kick Out Zwarte Piet, sinds uit het rapport blijkt dat de politie in Staphorst de ernst van de risico's verkeerd heeft ingeschat? Bent u het eens met de stelling dat KOZP demonstranten een hoog risico lopen op racistisch geweld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het faciliteren en beschermen van een demonstratie is belegd bij het lokale gezag. Bij het bepalen van de inzet van de politie voor demonstraties, in afstemming met de driehoek, wordt er conform de Wet openbare manifestaties geen afweging gemaakt op basis van de inhoud van de demonstratie. Het gepaarde veiligheidsrisico dat een demonstratie met zich meebrengt bepaalt hoe de politie-inzet, onder het gezag van de burgemeester, wordt vormgegeven.
Het bericht over de achtergrond van een aangehouden NCTV-medewerker |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Aangehouden medewerker NCTV zou tolk met Marokkaanse achtergrond zijn» van De Telegraaf?1
Ja.
Klopt het dat er binnen de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en de politie al langer twijfels bestonden over deze medewerker? Zo ja, was de u of iemand anders binnen het kabinet of de Rijksoverheid daar ook van op de hoogte? Zo ja, wanneer is diegene daarvan op de hoogte gebracht, welke (bewinds)personen wisten ervan en wat is er met die informatie gedaan?
Zo nee, hoe kan het dat het u hiervan niet op de hoogte was, aangezien de NCTV valt onder uw departement?
Waarom is er niets gebeurd met de informatie die door de Landelijke Eenheid kennelijk is doorgespeeld naar de leiding en waarom is de betreffende medewerker niet van de posities afgehaald die hij bekleedde?
Weet u of de betreffende medewerker ooit in verband is gebracht met terroristische en/of criminele activiteiten, kennis daarvan had, en/of banden of contacten had met personen die daarmee in verband gebracht werden/worden?
Weet u of de betreffende medewerker inderdaad contacten had met de Marokkaanse overheid en zo ja, om welke contacten dat dan gaat? Is er hierover ooit contact opgenomen met de Marokkaanse overheid of heeft de Marokkaanse overheid hierover zelf contact gezocht met de Nederlandse overheid?
Kunt u vertrouwelijk inzage geven in bij welke «omvangrijke en uiterst geheime» onderzoeken de betreffende medewerker betrokken is geweest en welke rol hij daarbij speelde? Zo nee, waarom niet?
Kunt u vertrouwelijk meer informatie geven over het onderzoek van het Openbaar Ministerie dat op dit moment loopt naar de betreffende medewerker en welke bevindingen daarin tot nu toe zijn gedaan? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie heeft laten weten dat de verdachte op donderdag 26 oktober 2023 aangehouden is op verdenking van het bezitten en naar buiten brengen van staatsgeheime informatie. Hij is vervolgens op dinsdagmiddag 31 oktober voorgeleid bij de rechter-commissaris, die besloot dat hij 14 dagen in hechtenis blijft. De raadkamer van de rechtbank Rotterdam heeft op 10 november jl. besloten dat de verdachte 90 dagen in voorlopige hechtenis blijft. Deze verdachte zit in beperkingen, wat betekent dat hij alleen contact met zijn advocaat mag hebben. Het onderzoek van de Rijksrecherche, onder leiding van het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie, is in volle gang. Er hebben op verschillende plaatsen doorzoekingen plaatsgevonden. In het belang van het onderzoek kan ik op dit moment geen aanvullende informatie geven, ook niet vertrouwelijk.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat een persoon met een dergelijke achtergrond en banden met de Marokkaanse overheid op een dusdanig belangrijke positie terecht is gekomen bij de NCTV? Op welke manier is hij gescreend en kwam deze informatie daarbij naar voren? Zo ja, waarom heeft hij dan toch deze positie kunnen gaan bekleden? Zo nee, hoe is het mogelijk dat dergelijke informatie bij de screening niet naar boven komt?
Zoals bij u bekend, kan ik geen inhoudelijke mededelingen doen over individuele strafzaken waarin het strafrechtelijk onderzoek loopt. Medewerkers werkzaam bij de NCTV dienen een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst te hebben.
Kunt u vertrouwelijk delen welke Nederlandse staatsgeheimen er door de betreffende medewerker zouden zijn gelekt en welk mogelijk gevaar dit oplevert voor de Nederlandse samenleving?
Nee. Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 2 t/m 7.
Op welke manier is en wordt er geanticipeerd op de mogelijke gevaren die het lekken van deze staatsgeheimen kan veroorzaken en weet u wie er op dit moment allemaal (nog meer) kennis hebben van deze staatsgeheimen? Zijn er (voorzorgs)maatregelen genomen om potentiele risico’s voor Nederland te ondervangen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 2 t/m 7. In algemene zin kan ik het volgende meegeven ten aanzien van de regelgeving. De regelgeving voor de informatiebeveiliging bij de rijksoverheid is neergelegd in het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst 2007. Voor bijzondere informatie geldt aanvullend het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013. 2 Ook kunnen departementen zelf aanvullende richtlijnen of maatregelen treffen. Daarnaast is de Wet Veiligheidsonderzoeken relevant. Op grond van deze wet worden (beoogde) werknemers die een vertrouwensfunctie zullen vervullen, onderworpen aan een veiligheidsonderzoek.
Kunt u reflecteren op de door de politie bekritiseerde «dubbelrol» van de betreffende medewerker, die het risico op vermenging van informatie van de politie en de NCTV met zich meebracht? Waarom is en was het mogelijk voor een medewerker om in een dergelijke positie te verkeren en hoe rijmt u dit met de bescherming van (privacy)gevoelige informatie en de nationale veiligheid?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 2 t/m 7.
Zijn er nog meer personen die dergelijke posities bekleden, die dergelijke risico’s met zich meebrengen? Zo ja, heeft u in kaart om welke personen en welke posities dit gaat?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u voornemens om dergelijke vermenging van posities en werkzaamheden niet langer toe te staan binnen het Nederlandse politie- en veiligheidsapparaat en welke stappen gaat u nu ondernemen om hieraan direct een einde te maken?
Zie antwoord vraag 12.
Erkent u dat de politie ernstige fouten heeft gemaakt bij de voorbereiding en de aanpak van de beoogde demonstratie van Kick Out Zwarte Piet (hierna: KOZP) in Staphorst op 19 november 2022?
In reactie op het Inspectierapport van de Inspectie van Justitie en Veiligheid (hierna: Inspectie) over het politieoptreden bij de demonstratie van Kick Out Zwarte Piet (KOZP) in Staphorst heeft de korpschef mij laten weten dat de politie zich herkent in de kritiekpunten die naar voren zijn gekomen in het rapport van de Inspectie.
Erkent u dat de veiligheid van de demonstranten van KOZP en de waarnemers van Amnesty International niet gewaarborgd is geweest?
Ik onderschrijf, net zoals de korpschef, de conclusies van het rapport.
Erkent u dat het demonstratierecht van KOZP geschonden is omdat de politie ervoor koos niet op te treden tegen de relschoppers en in plaats daarvan de demonstratie te verbieden?
Ik onderschrijf, eveneens als politie, de conclusies van het rapport die aangeven dat de politie niet doortastend en adequaat heeft opgetreden bij de bescherming van de demonstranten van KOZP en de waarnemers van Amnesty International bij de voorgenomen demonstratie in Staphorst. De politie ziet in dat tijdens de demonstratie op 19 november 2022 de focus meer had moeten liggen op het aanpakken en stoppen van de relschoppers en zij betreurt het dat demonstranten en waarnemers niet de bescherming kregen waar zij recht op hadden. De keuze om de demonstratie voortijdig te beëindigen ligt overigens nooit bij de politie maar bij het lokale gezag, i.c. de burgemeester.
De gemeente Staphorst heeft een onderzoek laten uitvoeren door RadarAdvies1 naar het eigen handelen voor, tijdens en na de gebeurtenissen op 19 november 2022. Radaradvies beschrijft dat de burgemeester in verband met de toenemende onveilige situatie op 19 november de afweging heeft gemaakt om de demonstratie van KOZP voortijdig op grond van de Wet openbare manifestaties te beëindigen.
Hoe kijkt u terug op uw eigen reactie op de gebeurtenissen in Staphorst? Heeft u zich destijds voldoende normerend uitgelaten tegen eigenrichting en voor het demonstratierecht? Wat heeft u van deze episode geleerd?
Tijdens het mondelinge vragenuur heb ik aangegeven het onafhankelijk onderzoek naar de besluiten die rondom deze demonstratie zijn genomen af te wachten. De burgemeester van Staphorst had destijds laten weten dit onderzoek in te stellen. Zoals gewoonlijk loop ik niet vooruit op de uitkomsten van een onderzoek. Later werd bekend dat de Inspectie van Justitie en Veiligheid een onderzoek zou instellen. Ik ben de Inspectie van Justitie en Veiligheid erkentelijk voor het onderzoek waarin zij via een gedetailleerd feitenrelaas de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden op 19 november 2022 uiteengezet hebben. Zowel de korpschef als ik onderschrijven de conclusies van de Inspectie Justitie en Veiligheid.
Heeft de politie de relschoppers in de voorbereiding en tijdens de aanpak als «tegendemonstranten» beschouwd en daarom besloten «erom heen te werken»? Is deze analyse van de politie waar uw eerste reactie op de gebeurtenissen, waarbij u de relschoppers «tegendemonstraten» noemde, op gebaseerd was? Zo nee, hoe zit het dan?
De politie heeft in de voorbereiding de signalen geduid als een tegenactie. De politie heeft erkend dat zij op 19 november 2022 meer had moeten doen om de relschoppers te stoppen. Bij het begin van het vragenuur op 22 november 2022 heb ik aangegeven dat de woordkeuze «tegendemonstranten» een onjuiste was.
Erkent u dat een effectieve aanpak van demonstraties door de politie begint met kennis over de grenzen van het demonstratierecht en het effectief differentiëren tussen demonstranten en relschoppers/geweldplegers?
Een effectieve facilitering van demonstraties door de politie begint inderdaad met kennis over de grenzen van het demonstratierecht. Dat geldt overigens niet alleen voor de politie maar ook voor andere betrokken partijen zoals de gezagen en demonstranten. De Inspectie is in het rapport ook ingegaan op de bredere ontwikkeling rondom demonstraties. Aangegeven wordt dat demonstraties steeds vaker niet dan wel vooraf worden aangemeld, waardoor de gemeente en politie minder tijd hebben om een demonstratie te faciliteren. Tegelijkertijd is een ontwikkeling te zien op het gebied van openbare orde en veiligheid rondom demonstraties, aldus de Inspectie.
De politie besteedt extra aandacht aan de bestaande processen rondom demonstraties en aan de kennis over gedragsinstructies onder het politiepersoneel. Door het delen van ervaringen en ook door gebruik te maken van handelingskaders wordt de kennis rond het optreden bij demonstraties beter geborgd binnen de politie.
Waarom keurt u in uw beleidsreactie op het inspectierapport het geweld door deze relschoppers niet onomwonden af?
Ik keur het geweld door relschoppers onomwonden af. Het Openbaar Ministerie vervolgt vier personen. Deze vier personen moeten zich op 16 januari 2024 verantwoorden voor de rechter. Het is aan de rechter om een oordeel te vellen over de vraag of er strafbare feiten zijn gepleegd en vervolgens een passende straf op te leggen.
Vindt u dat hier sprake is geweest van racistisch geweld? Zo ja, waarom spreekt u zich daar niet tegen uit?
Zie antwoord vraag 7.
Erkent u dat het heel gevaarlijk is als onvoldoende normerend wordt opgetreden tegen eigenrichting? Wat gaat u doen om de schade hiervan te herstellen?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel verdachten of daders worden momenteel vervolgd of zijn veroordeeld? Bent u het ermee eens dat niemand weg zou moeten kunnen komen met dergelijk crimineel gedrag? Hoe kan de politie ervoor zorgen dat voortaan álle daders van dergelijk geweld worden vervolgd?
Zie antwoord vraag 7.
Is er destijds sprake geweest van slachtofferhulp of enige andere vorm van bijstand aan de demonstranten en de waarnemers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zag dit eruit?
Bij het opnemen van een aangifte wordt door de politie altijd gevraagd of een aangever behoefte heeft aan slachtofferhulp en of de gegevens gedeeld mogen worden met Slachtofferhulp Nederland zodat zij contact kunnen leggen. Als die behoefte er is, wordt dit in het systeem vastgelegd. Of er in dit geval slachtofferhulp is geweest valt onder de privacy van betrokkenen en daar ga ik dan ook niet op in. Slachtoffers kunnen via mijnslachofferzaak.nl de voortgang van hun zaak volgen.
Erkent u dat de politie structureel niet adequaat optreedt bij demonstraties van KOZP?1
Nee, dat deel ik niet. Het faciliteren en beschermen van een demonstratie is belegd bij het lokale gezag. Bij het bepalen van de inzet van de politie voor demonstraties, in afstemming met de driehoek, wordt er conform de Wet openbare manifestaties geen onderscheid gemaakt op basis van de inhoud van een demonstratie. Alle demonstraties moeten gelijk worden beschermd.
Dat neemt niet weg dat iedere demonstratie anders is, waardoor de aanpak ook steeds zal verschillen. Het veiligheidsrisico bij een demonstratie bepaalt hoe de politie-inzet, onder het gezag van de burgemeester, wordt vormgegeven.
Erkent u dat de politie demonstraties bij de Sinterklaasintocht te vaak beziet vanuit een belangenafweging tussen openbare orde (bijvoorbeeld een rustig en ordentelijk verloop van de intocht) versus het demonstratierecht? Erkent u dat dit niet juist is en dat het demonstratierecht altijd voorop zou moeten staan, zoals onder andere de inspectie, de Ombudsman en Amnesty International schrijven?2 3 4
Demonstraties worden in de eerste plaats gezien als de uitoefening van een grondrecht en niet als een veiligheidsrisico. Uitgangspunt moet altijd zijn dat demonstraties zoveel mogelijk worden gefaciliteerd en beschermd. Daarbij is het wel van belang een inschatting te maken van de veiligheidsregio’s die gepaard gaan met een demonstratie om daarmee de politie-inzet te bepalen zodat een demonstratie kan plaatsvinden op een manier die veilig is voor demonstranten en omstanders.
Erkent u dat de Inspectie Justitie en Veiligheid niet van de politie vraagt om zoals u schrijft «voorafgaand aan een demonstratie alle mogelijk situaties te beschrijven», maar dat zij vraagt om duidelijke en concrete handelingskaders voor de praktijk, omdat het ontbreken daarvan in Staphorst een uitbarsting van geweld mogelijk heeft gemaakt?
De politie brengt in de voorbereiding op een demonstratie de mogelijke risico’s in kaart en werkt, aan de hand daarvan, scenario’s uit. De kritiek van de Inspectie richt zich erop dat de scenario’s in de onderhavige casus onvoldoende waren uitgewerkt op het niveau van operationeel handelen. Deze operationele uitwerking zal verschillend zijn per demonstratie omdat deze afhankelijk is van de plaatselijke context.
Erkent u dat de Inspectie Justitie en Veiligheid niet stelt dat de politie informatie heeft gemist, zoals u op pagina 2 van uw beleidsreactie schrijft, maar dat «de voorbereide aanpak [van de politie] niet aansloot op de beschikbare informatie en de ernst van de risico’s»? Erkent u dat dit een belangrijk onderscheid is omdat het er juist om gaat wat de politie met de beschikbare informatie (dat er relschoppers zouden komen) heeft gedaan? Erkent u dat dit onderscheid moet worden gemaakt om de juiste lessen te kunnen trekken uit dit inspectierapport?
Middels mijn beleidsreactie heb ik u geïnformeerd over het feit dat de politie onderkent dat de handelingsperspectieven voortkomend uit de operationele scenario’s in onvoldoende mate concreet beschreven waren voor de uitvoering in de praktijk en dat er cruciale informatie is gemist in de voorbereiding. Daarmee wordt onderschreven dat niet voldoende gebruik is gemaakt van de beschikbare informatie in de voorbereiding.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat demonstraties bij Sinterklaasintochten de komende maand beter zullen verlopen?
Het faciliteren en beschermen van het demonstratierecht is lokaal belegd. Verschillende ministeries, waaronder mijn ministerie, staan in nauw contact met gemeenten en de politie en ondersteunen op verzoek. De intochten en demonstraties hebben op het moment van schrijven plaatsgevonden.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de politie de komende tijd in het bijzonder, en in de toekomst in het algemeen, beter het demonstratierecht van vreedzame demonstranten beschermt bij (dreigend) geweld?
De wijze waarop wordt opgetreden tijdens een demonstratie wordt bepaald in de lokale driehoek. Zoals in vraag 16 benoemd staan wij in nauw contact met gemeenten en de politie. Verder wijs ik nog op de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 7 juli jl.6, over het demonstratierecht. In die brief wordt benadrukt dat kennis over het belang en de reikwijdte van het demonstratierecht onontbeerlijk is. In dat kader zijn enkele (ondersteunende) acties aangekondigd, zoals het feit dat op dit moment in opdracht van het Ministerie van BZK een landelijke kennisbank ontwikkeld wordt waarop iedereen gratis en vrij toegankelijk informatie over het demonstratierecht kan inwinnen en een online adviestool kan raadplegen. Daarnaast is in de beleidsreactie aangegeven dat de politie zich herkent in de kritiekpunten die naar voren zijn gekomen in het rapport van de Inspectie en dat de aanbevelingen meegenomen worden in toekomstige Staf Grootschalig Bijzonder Optreden (SGBO)’s en trainingen die betrekking hebben op demonstraties.
Bent u bereid concrete handelingskaders op te stellen in samenwerking met gemeenten en politie en die met de Kamer te delen?
Deze handelingskaders zijn er al, zoals bijvoorbeeld de handreiking openbare manifestaties (opgesteld in 2020, geactualiseerd in 2021)7. Daarbij is belangrijk om op te merken dat een handelingskader dient als een algemeen richtsnoer. De voorbereiding van elke demonstratie is lokaal maatwerk en vindt daarom plaats binnen de lokale driehoek.
Erkent u dat er concrete verbeteringen moeten plaatsvinden om het demonstratierecht in Nederland te beschermen? Zo ja, welke verbeteringen heeft u voor ogen?
Ik verwijs hiervoor naar voornoemde brief van 7 juli jl., waarin uitgebreid uiteen is gezet hoe de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik aankijken tegen de huidige stand van het demonstratierecht, de handvatten die het wettelijk op dit moment biedt en de (aanvullende) mogelijkheden om het lokale gezag te ondersteunen en te faciliteren.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en uiterlijk binnen drie weken beantwoorden, in verband met de aanstaande Sinterklaasintochten?
Het uitgangspunt is altijd dat ik deze vragen binnen de drie-weken-termijn beantwoord. In sommige gevallen, waarbij afstemming tussen veel betrokkenen plaatsvindt, kan dit helaas langer duren.
OV-geweld |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht Ritje in de tram eindigt voor man (71) in zware-mishandeling?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat vindt u van de beelden die de Haagse politie dinsdagavond heeft getoond, waarop te zien is dat twee verdachten eind augustus 2023 een 71-jarige man in een tram bont en blauw hebben geslagen?
Ik vind elke vorm van fysieke of verbale agressie in het openbaar vervoer onacceptabel. De veiligheid van reizigers en personeel in het openbaar vervoer zijn van groot belang en moet te allen tijde geborgd worden.
Wat gaat u doen om dit normloze tuig eindelijk eens keihard aan te pakken, zeker ook omdat geweld in het openbaar vervoer (ov) schering en inslag dreigt te worden?2 Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Ik herken en deel de analyse dat er een toename is in het aantal veiligheidsincidenten in het openbaar vervoer. Ik vind dat een zorgelijke ontwikkeling. Ik heb uw Kamer op 26 juli jl. dan ook geïnformeerd over de laatste ontwikkelingen met daarbij een reactie van mijzelf en de samenwerkingspartners op dit dossier.3 Daarin stellen we voorop dat agressie of geweld tegen OV-personeel of reizigers volstrekt onacceptabel is en geven we aan onze gezamenlijk inzet te intensiveren en extra maatregelen te initiëren om terug te keren naar een positievere trend.
De Ministeries van JenV en IenW, vervoerders, decentrale overheden, Politie en bonden zijn in dat kader gezamenlijk een actiecomité en -programma gestart. Dit actieplan bevat 10 maatregelen die moeten bijdragen aan veiliger OV. Het doel is om te komen tot effectieve instrumenten voor het OV-personeel, zodat de OV-sector professioneler wordt in het tegengaan van onveilige situaties en kan zorgen voor adequate opvolging wanneer deze zich voordoen. Het actieprogramma is een aanvulling op bestaande acties en maatregelen, onder andere de invulling en samenwerking van het convenant sociale veiligheid.4
Voor de uitwerking van sommige maatregelen ligt de verantwoordelijkheid bij de betrokken ministeries, zoals bij de maatregel om de OV-boa toegang te verschaffen tot meer identificatiemogelijkheden. Voor andere maatregelen en in algemene zin zijn OV-bedrijven in eerste instantie verantwoordelijk voor de veiligheid van hun reizigers en personeel, waarvoor zij verschillende middelen tot hun beschikking hebben. Voor zowel de vervoerder als werkgever is het ook mogelijk om voor eigen boa’s bepaalde politiebevoegdheden en vrijheidsbeperkende middelen aan te vragen, zoals bijvoorbeeld het dragen van handboeien of het mogen fouilleren. Vervoerders hebben daarnaast verschillende initiatieven genomen, waaronder ingangscontroles bij stations en haltes, hosts op relevante stations ter begeleiding van asielzoekers, lokaal overleg met veiligheidspartners, de inzet van extra beveiliging en fysieke aanpassingen aan stations.
Bent u bereid om geweld in het ov te beteugelen met zwaardere straffen, hoge boetes en een levenslang ov-verbod? Zo ja, hoe wilt u een en ander gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Personen met een publieke taak, zoals medewerkers in het openbaar vervoer, werken in de frontlinie en stellen zich maximaal dienstbaar op aan de samenleving. Personen met een publieke taak lopen in de taakuitoefening sneller risico op een gewelddadige bejegening. Tegen dergelijk geweld moet stevig worden opgetreden. Voor de strafrechtelijke aanpak van agressie en geweld tegen personen met een publieke taak hebben de politie en het Openbaar Ministerie de «Eenduidige Landelijke Afspraken» ontwikkeld. Hierin zijn de afspraken omtrent opsporing en vervolging vastgelegd. Deze afspraken zorgen ervoor dat aangiften over agressie- en gewelddelicten waarbij een persoon met een publieke taak het slachtoffer is met prioriteit worden opgepakt door politie en het Openbaar Ministerie. De politie neemt, indien er sprake is van een strafbaar feit, altijd de aangifte op wanneer personen met een publieke taak betrokken zijn en stuurt het proces-verbaal zo snel mogelijk naar het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie past zoveel mogelijk lik-op-stukbeleid toe bij deze zaken en hanteert een verhoging van de strafeis met 200 procent voor delicten die tegen personen met een publieke taak gepleegd zijn conform de «Aanwijzing kader voor strafvordering» en de toepasselijke richtlijnen. Bij agressie en geweld tegen personen met een publieke taak, waaronder dus ook medewerkers in het openbaar vervoer, geldt dus al een verhoging van de strafeis.
Wat betreft (levenslange) ov-verboden kunnen vervoerders momenteel gebruik maken van de eigen effectieve reis- en verblijfsverboden. In het geval van zwaardere incidenten, zoals geweldsdelicten, bepaalt de rechter de straf en kan daarnaast een tijdelijk reisverbod worden opgelegd. In de beantwoording op de Kamervragen van 1 juli 2022 over een toenemend aantal geweldsincidenten in het openbaar vervoer heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd over de noodzaak van enige vorm van beperking op het gebied van tijd, omvang en plaats bij het bereik van reisverboden wegens proportionaliteit bij het bereik van reisverboden.5 Hiertoe is een leidraad opgesteld door het Openbaar Ministerie in samenspraak met vervoerders en Politie waarin delicten met bijbehorende strafmaten staan beschreven. In deze leidraad voor het opleggen van reis- en verblijfsverboden (2015) heeft het Openbaar Ministerie bijvoorbeeld ook opgenomen dat het geen mogelijkheden ziet voor een landelijk reisverbod.6
Bent u bereid om in overleg met gemeenten en vervoerders de veiligheid in het ov te vergroten door, daar waar dat nog niet gebeurt, op risicolijnen een conducteur te plaatsen? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
OV-bedrijven zijn primair verantwoordelijk voor de veiligheid in het OV en de inzet en aansturing van veiligheidspersoneel. Zij zijn ook het beste in staat om, op basis van data en monitoring, in te schatten welke trajecten of lijnen de meeste risico’s bevatten en waar mogelijk extra toezicht nodig is. Ik bespreek regelmatig de veiligheidsontwikkelingen in het OV, zowel met NS in mijn rol als concessieverlener, als met de gehele sector en andere concessie verlenende overheden vanuit mijn rol als systeemverantwoordelijke. Mijn beeld is dat vervoerders binnen hun mogelijkheden goed weten te reageren op een veranderende veiligheidsvraag. Zo hebben verschillende vervoerders afgelopen tijd besloten om het aantal boa’s op enkele trajecten te verhogen. NS heeft het veiligheidspersoneel in het voorjaar van 2023 nog uitgebreid met 10%.
Deelt u de mening dat het opvalt dat de daders van geweld in het ov vaak een migrantenachtergrond lijken te hebben?3 Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van geweldsincidenten in het ov, met daarbij de achtergrond van de daders?
Het is niet mogelijk om een overzicht van geweldsincidenten in het OV met daarbij de achtergrond van de verdachten uit de politiesystemen op te halen, omdat Politie de etniciteit van de verdachte niet mag registreren. Daarnaast is niet bij ieder incident een verdachte in beeld. Ik kan daarom deze vraag niet beantwoorden.
Het is wel mogelijk om de aantallen geweldsmisdrijven tegen personen op locaties die gerelateerd zijn aan het OV die bij politie bekend zijn te melden. Dit betreft in 2023 in totaal 2182 incidenten.
Bent u bereid om in geval van geweld in het ov dat door asielzoekers wordt gepleegd per direct af te zien van de asielprocedure en de dader(s), na het uitzitten van de straf, terug te sturen naar het land van herkomst? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Geweld in het OV is in alle gevallen onaanvaardbaar, ook in het geval dat de overlast of het geweld door een asielzoeker wordt veroorzaakt of gepleegd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zet zich stevig in om overlastgevend en crimineel gedrag van asielzoekers te voorkomen en te bestrijden. Een toelichting bij alle maatregelen is terug te vinden in de recent verzonden Kamerbrief «Voortgang aanpak overlastgevend en crimineel gedrag door asielzoekers».8
Het uitgangspunt van het openbare-ordebeleid is dat vreemdelingen die misdrijven plegen niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland. Op grond van Europese regelgeving kan de IND de vluchtelingenstatus of een subsidiaire beschermingsstatus echter alleen weigeren of intrekken op grond van openbare orde indien de vreemdeling (onherroepelijk) is veroordeeld voor een (bijzonder) ernstig misdrijf. Hiervan is sprake als een straf is opgelegd van minimaal zes maanden («ernstig misdrijf» in geval van subsidiaire bescherming) of tien maanden («bijzonder ernstig misdrijf» bij een vluchtelingenstatus). Ook moet er sprake zijn van een gevaar voor de gemeenschap. In artikel C2/7.10.1 van de Vreemdelingencirculaire (Openbare orde als afwijzingsgrond) is een verdere invulling van dit begrip gegeven. Daarnaast dient voor een intrekking van een reeds verleende vergunning gekeken te worden naar de zogenoemde glijdende schaal in het kader van de openbare orde (art. 3.86 Vb). Hoe langer de vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft, hoe hoger de straf moet zijn om tot beëindiging van het verblijfsrecht over te kunnen gaan.
Een veroordeling voor een (bijzonder) ernstig misdrijf kan dus grond zijn om geen verblijfsvergunning te verlenen. Na een afwijzend besluit van de IND start de DT&V het terugkeerproces. Dit kan ook vanuit strafdetentie of vreemdelingenbewaring.
Bent u bereid om in het geval dat de dader van geweld in het ov een dubbel paspoort bezit het Nederlandse paspoort af te pakken? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Ik begrijp uw vraag als een vraag naar de mogelijkheid om de Nederlandse nationaliteit in te trekken. Die mogelijkheid is beperkt tot de gronden die zijn genoemd in de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Gepleegde misdrijven kunnen een grond zijn om het Nederlanderschap van een persoon in te trekken, maar slechts als sprake is van een (onherroepelijke) veroordeling wegens een misdrijf zoals bedoeld in artikel 14, tweede lid, RWN.
Agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke functie |
|
Nicole Temmink , Anne Kuik (CDA), Songül Mutluer (PvdA), Joost Sneller (D66), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Onderschrijft u de conclusie van onderzoeker en adviseur agressie en geweld mevrouw Koetsenruijter dat het voor normherstel essentieel is dat altijd aangifte wordt gedaan van agressie en geweld tegen mensen met een publieke functie?1 Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de aangiftebereidheid te verhogen?
Samen met mijn ambtsgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (vanaf nu BZK) onderschrijf ik het belang van normherstel. Juist nu sinds een aantal jaar het aantal incidenten aangaande intimidatie en bedreiging tegen politieke ambtsdragers en andere mensen met een publieke taak toeneemt en tegelijkertijd het percentage meldingen en aangiftes achterblijft. Agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke taak kent vele vormen en mag nimmer geaccepteerd worden.
Daarom pleit ik er als eerste voor dat werkgevers helder maken welk gedrag (normen en waarden) zij willen zien in de richting van hun werknemers en welk gedrag zij niet accepteren. Deze norm kent geen vrijblijvendheid en vraagt dan ook om het handhaven ervan, bieden van steun aan de werknemers en het geven van een passende reactie richting de dader. Het Rijk draagt hieraan bij door initiatieven zoals de noodzaak tot het formuleren van een collectieve (generieke) norm. Deze dient als vertrekpunt voor beroepsgroepen en kan vertaald worden naar de eigen context.2 3
Als tweede is het van belang dat een werknemer elke vorm van agressie en geweld altijd meldt bij de eigen werkgever. Het is belangrijk dat de werkgever deze vervolgens goed registreert. Na de melding binnen de organisatie kan een melding of aangifte bij de politie volgen waarbij altijd ondersteuning moet worden geboden vanuit de werkgever. Goede registratie van meldingen is een belangrijke sleutel voor de werkgever tot het opbouwen van een goede informatiepositie over de aard en omvang van agressie en het geweld tegen de eigen werknemers en het nemen van maatregelen, al dan niet in samenspraak met politie.
Als derde pleit ik ervoor dat agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak ten alle tijden gemeld wordt bij de politie. Als de werknemer en/of werkgever besluit(en) aangifte te doen van een strafbaar feit, dient de aangever/melder aan te geven dat het gaat om een functie met publieke taak en dient de politie deze op te nemen en in het systeem te voorzien van de code Veilige Publieke Taak (vanaf nu VPT). Hier ligt een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Op deze wijze kan ook aan de zijde van de politie een goede informatiepositie ontstaan wat tevens bijdraagt aan een landelijk beeld over deze problematiek. Daarbij blijft het nog altijd aan de medewerker zelf om te besluiten daadwerkelijk aangifte te doen.
Als vierde is het, om de aangiftebereidheid te verbeteren, van belang dat een aangifte zichtbaar leidt tot optreden en handelen vanuit de politie en het Openbaar Ministerie (vanaf nu OM). De strafrechtelijke aanpak is sinds 2010 geborgd in de Eenduidige Landelijke Afspraken (vanaf nu de Afspraken). De Afspraken zijn opsporings-en vervolgingsafspraken en beogen een uniforme, eenduidige landelijke aanpak en behandeling van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak. Voorbeelden van de Afspraken afspraken zijn o.a. prioritaire afhandeling, eenduidige registratie, werkgeversaangifte en een 200% hogere strafeis als uitgangspunt. Mijn ministerie ziet toe op de borging van de Afspraken. Voor een goed aangifteproces heeft het Rijk instrumenten ontwikkeld voor werkgever en werknemer en die beschikbaar gemaakt op de Rijkspagina. Hoewel iedere vorm van agressie en intimidatie moreel verwerpelijk is, levert het niet in alle gevallen een strafbare gedraging op. Die beoordeling is uiteindelijk aan het OM en uiteindelijk aan de rechter.
Tot slot zijn er succesvolle initiatieven van werkgevers die hun verantwoordelijkheid invullen door een medewerker aan te wijzen als eerste aanspreekpunt voor het contact met de politie en het OM. Deze medewerker ondersteunt bij het doen van een melding of aangifte en blijft het proces volgen met het slachtoffer. Ook dit draagt bij aan het verbeteren van de aangiftebereidheid.
Kunt u toelichten in hoeveel procent van dergelijke gevallen van agressie of geweld aangifte wordt gedaan? In hoeveel procent leidt dit tot een veroordeling?
Een betrouwbaar landelijk beeld van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak ontbreekt. Dat is te wijten aan een samenspel van enkele oorzaken. Zo is het (actief) stimuleren van de melding- en aangiftebereidheid en een goede registratie hiervan een verantwoordelijkheid van de werkgever (zie mijn antwoord bij vraag 1). De werkgevers van de diverse beroepsgroepen vullen dat verschillend in. Dit, in combinatie met een persoonlijke afweging doet een functionaris met een publieke taak besluiten al of geen melding te maken. Dat beïnvloedt ook de bereidheid tot de vervolgstap om melding en aangifte te doen bij de politie. Hierdoor is het lastig exact te achterhalen hoeveel procent aangifte doet bij de politie.
Doordat er geen landelijk beeld van het aantal meldingen bij de werkgever is, kan het aantal aangiften bij politie daar niet aan gerelateerd worden.
Vervolgens kan het aantal aangiften niet gerelateerd worden aan een percentage veroordelingen, omdat zaken bij het OM en de Rechtspraak niet per aangifte maar per verdachte worden geregistreerd. Een persoon kan verdacht worden van het plegen van meerdere strafbare feiten en het is mogelijk dat meerdere personen tegen één persoon aangifte doen. Uit de cijfers van 2022 van het OM4 blijkt dat de totale instroom van verdachten in VPT-zaken bij het OM in dat jaar 9.911 was. In 58% van de VPT-zaken werd de zaak door het OM aan de rechter voorgelegd. Dat is meer dan gemiddeld in vergelijking met andere strafzaken. De overige 42% werd afgehandeld door het OM.
Van deze 42% werd 27% door het OM afgedaan met een strafbeschikking, transactie of voorwaardelijk sepot. Het ging dan vooral om de lichtere delicten zoals belediging of het niet opvolgen van een bevel. Tot slot werd 16% van de VPT-zaken onvoorwaardelijk geseponeerd, waarvan bijna de helft vanwege het ontbreken van wettig bewijs. Dit sepotpercentage is lager dan het gemiddelde van alle strafzaken.
Van de zaken die het OM aan de rechter voorlegt, wordt in eerste aanleg in ongeveer 94% van de zaken over agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke taak, de verdachte schuldig bevonden en krijgt al dan niet een straf opgelegd.5 Als de rechter de verdachte in een zaak schuldig heeft bevonden, wil dit niet zeggen dat de rechter het eens is met deze maatschappelijke classificatie (VPT-delict) die het OM aan de zaak heeft gehangen. Er zijn namelijk zaken waarin meerdere feiten ten laste zijn gelegd; in die gevallen zijn er feiten aan te wijzen waarop de rechter kan besluiten iemand schuldig te verklaren anders dan voor «agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke taak».
Hoe geeft u als werkgever invulling aan de verplichting van artikel 3 van de Arbeidsomstandighedenwet, waaruit volgt dat u verantwoordelijk bent voor de veiligheid van werknemers zoals politiemedewerkers?
De Arbeidsomstandighedenwet is een zogenaamde kaderwet. Dat betekent dat in deze wet algemene bepalingen staan welke niet concreet zijn uitgewerkt. Artikel 3 van deze wet verplicht werkgevers te zorgen voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten. De Arbeidsomstandighedenwet kent een groot belang toe aan het zicht hebben van de werkgever op de risico’s die zijn werknemers lopen. Om die reden verplicht deze wet de werkgever om periodiek een inventarisatie te maken van arbeidsrisico’s. Verschillende onderdelen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid die vallen onder de Rijks collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) zijn ook gehouden aan de Arbocatalogus van het Rijk. Sinds 2008 is in deze catalogus Agressie en geweld opgenomen. Deze is in 2022 en 2023 geüpdatet onder meer om antwoord te geven op nieuwe vormen van agressie en geweld.
Vanuit mijn eigen rol als werkgever voor de beroepsgroepen die onder het beheer van mijn ministerie vallen is het project «Werkgeversrol bij Agressie en Geweld tegen medewerkers van Justitie en Veiligheid» gestart. Dat project richt zich op het verhelderen en verstevigen van mijn werkgeversrol bij agressie en geweld tegen werknemers van mijn departement opdat ik mijn verantwoordelijkheid kan pakken, passende maatregelen in gang kan zetten om risico’s te verminderen en mijn zorgplicht kan invullen waardoor werknemers hun maatschappelijke taken kunnen blijven uitvoeren en uitval van hen wordt voorkomen.
Waar het de politiemedewerkers betreft, wordt de werkgeversverantwoordelijkheid gedeeld met politie. Politie heeft vanuit goed werkgeverschap de verantwoordelijkheid om de (fysieke en mentale) risico’s van het politiewerk te (her)kennen, te beperken en (waar mogelijk) te voorkomen. In de Kadernota Arbeidsomstandigheden is vastgelegd hoe het korps invulling geeft aan de wet- en regelgeving met betrekking tot arbeidsomstandigheden. Door middel van risico-inventarisatie en -evaluatie worden gezondheids- en veiligheidsrisico’s geanalyseerd om risico-beperkende maatregelen te nemen. Vanuit deze analyses stelt het politiekorps onder andere persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar. Daarnaast is de Arbocatalogus van de politie beschikbaar, die de bestaande Arbowet- en regelgeving aanvult. Deze biedt een overzicht van werkinstructies, werkprocessen, beleid en wet- en regelgeving rondom onderwerpen zoals fysieke veiligheid, mentale gezondheid, sociale veiligheid en weerbaarheid. De politie legt de focus steeds meer op de preventieve kant. Zo is voor alle medewerkers de Gezond Werken App beschikbaar waarin themagewijs informatie wordt ontsloten over bijvoorbeeld slaap, voeding en (werk)stress. In de app worden ook diverse oefeningen aangeboden en kunnen fitheidstrainingen worden gevolgd. Ook is er het programma «samen inzetbaar». Alle politiemedewerkers krijgen de gelegenheid om deel te nemen aan workshops en trainingen, digitaal of fysiek, op het gebied van fitheid, duurzame inzetbaarheid, (werk)stress e.d. Tot slot kunnen politiemedewerkers de Zorgwijzer 2022/2023 raadplegen om inzicht te krijgen in wat de werkgever faciliteert op (o.a.) het gebied van preventie en (bijzondere) zorg.6 Deze onderwerpen komen met regelmaat terug in mijn gesprekken met de politie.
Draagt u in dat kader zorg voor een normherstellende reactie bij een incident met agressie of geweld tegen een werknemer en wordt er altijd aangifte gedaan namens de werknemer binnen 48 uur, zoals gesuggereerd door mevrouw Koetsenruijter?2
Met mijn ambtsgenoot van het Ministerie BZK onderschrijf ik het belang van een normstellende reactie richting de agressor, wanneer bekend, binnen 48 uur. Zo wordt duidelijk gemaakt vanuit de werkgever dat agressief en intimiderend gedrag niet getolereerd wordt. Binnen verschillende sectoren is dit opgenomen in het protocol dat de stappen beschrijft na incidenten met agressie en intimidatie. Soms is daarvoor een speciale stopfunctionaris aangesteld, dit verschilt per organisatie.
Op welke wijze bevordert u dat Rijksbreed op een adequate wijze invulling wordt gegeven aan deze wettelijke verplichting als het gaat om het tegengaan van, en zo goed mogelijk omgaan met, agressie en geweld?
Met mijn ambtsgenoot van BZK wil ik benadrukken dat elke werkgever primair verantwoordelijk is. Het is belangrijk om deze verantwoordelijkheid ook daar te laten zodat passend beleid wordt ontwikkeld en maatregelen worden getroffen binnen de eigen beroepscontext. Deze contexten zijn per definitie niet overeenkomstig.
Het Rijksbrede programma Veilige Publieke Taak (2007–2016) vanuit het Ministerie van BZK had tot doel om werkgevers te faciliteren met generieke instrumenten die zij konden vertalen naar hun beroepscontext. In de praktijk wordt zichtbaar dat dit niet afdoende het geval is en is de vertaling naar de beroepscontext en het borgen in de bedrijfsprocessen onvoldoende gebleken. De verschillende lopende initiatieven vanuit mijn departement en BZK (bv. PersVeilig, Taskforce Onze hulpverleners veilig, Netwerk Weerbaar bestuur, programma Veilige Publieke Dienstverlening) geven hier een impuls aan en ondersteunen de werkgevers hierin.
Wij zien nu dat, gezien de ernst en de frequentie van de incidenten, veel werkgevers dit onderwerp steeds meer prioriteren. Dit biedt hun kansen om de generieke norm (zoals benoemd in antwoord op vraag 1) en instrumenten alsnog te vertalen naar hun beroepscontext. Mijn ambtsgenoot en ik willen daarom nogmaals benadrukken dat het raadzamer is om de verantwoordelijkheid daar te laten bij de werkgever opdat zij hier zelf op kunnen acteren, passend in de context van hun organisatie en diens beleidsprocessen. Het Rijk kan hierin ondersteunen bijvoorbeeld bij de uitwisseling van kennis en expertise. Zo werkt mijn departement samen met het Ministerie van BZK bij het inrichten van een interdepartementale tafel ter bevordering van een goede kennisuitwisseling binnen het Rijk op dit thema.
Vanuit het programma Weerbaar Bestuur, wat loopt vanuit het Ministerie van BZK, zijn er de afgelopen jaren – in nauwe samenspraak met de (vertegenwoordigers van) decentrale politieke ambtsdragers, ambtenaren en experts – verschillende acties opgezet om bewustwording te creëren over intimidatie, agressie en geweld, en het handelingsperspectief hoe daar mee om te gaan.8 Zo is er het Ondersteuningsteam Weerbaar Bestuur dat momenteel een tour doet langs alle gemeenteraden, colleges en Staten. Het gaat met hen hierover het gesprek aan en adviseert na incidenten. Ook is er aandacht voor veilig wonen en wordt de meldingsbereidheid gestimuleerd, met name voor de doelgroepen die geen klassieke werkgeversrol kennen. De netwerkpartners komen periodiek bij elkaar en worden op de hoogte gehouden via een maandelijkse nieuwsbrief.
Wat doet de overheid in brede zin om te leren van agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke functie? Op welke wijze wordt overheidsbeleid getoetst op het voorkomen van bepaalde vormen van agressie?
Agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke taak is een maatschappelijk fenomeen dat niet acceptabel is, maar helaas ook niet altijd valt te voorkomen. Ik zet mij ten zeerste in om een bijdrage te leveren aan het verkrijgen van meer inzicht in de oorzaken van agressie en geweld en hoe dit tot uiting komt tegen beroepsgroepen met een publieke taak.
Onderzoek naar de aspecten van agressie en geweld tegen deze beroepsgroepen is versnipperd. Daarom heb ik, op verzoek van de Taskforce, in 2020 via het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum (WODC) opdracht gegeven aan Universiteit Leiden om een literatuuronderzoek te verrichten naar geweld tegen hulpverleners en andere beroepsgroepen die werken onder de beleidsverantwoordelijkheid van mijn ministerie.9 Dit onderzoek bood een aantal conclusies over de aard en omvang van agressie en geweld, de beschikbare kennis daaromtrent en de implicaties hiervan voor de praktijk en beleid. Uiteraard was dit literatuuronderzoek enkel een startpunt en zijn de inzichten die hieruit voortkwamen niet voldoende. Daarom heeft deze Taskforce een kenniskring van wetenschappers opgezet met een jaarlijkse onderzoeksagenda, geeft zij opdracht voor gericht onderzoek en organiseert zij ieder jaar een kennisconferentie voor het delen van inzichten. Deze inzichten helpen bij verbeteren van (preventieve) maatregelen.
Daarnaast investeer ik in de preventieve maatregelen gericht op jongeren. Deze initiatieven worden ook getoetst op hun effectiviteit. Met sportinitiatieven zoals Alleen jij bepaalt wie je bent en educatieve dagen bij de Risk Factories in Twente, Limburg Noord en Midden- en West-Brabant, bereiken wij de jongere generatie en brengen hen bij dat agressie en geweld tegen hulpverleners nooit acceptabel is. Door dit zaadje al vroeg te planten bij de jeugd draagt dit bij aan het voorkomen van agressie en geweld.
Mijn ambtgenoot bij BZK betrekt in de aanpak van agressie en geweld ook het leren van incidenten om herhaling te voorkomen. Zo komt uit de incidentanalyse naar voren welke verbeteringen mogelijk zijn en leidt dit bijvoorbeeld tot de aanpassing van het agressieprotocol of het verbeteren van de dienstverlening. Het evalueren en leren van incidenten maakt vaak onderdeel uit van de Arbo-catalogi met als doel dat de kans op incidenten daalt.
Daar komt bij dat voor elke werkgever een risico-inventarisatie en -evaluatie geldt en dat deze een basis vormt voor het arbobeleid van zijn bedrijf. De risico-inventarisatie en -evaluatie helpt om risico's in kaart te brengen van de eigen beroepsgroep en deze aan te pakken met de juiste maatregelen voor een veilige en gezonde werkplek. Dit is in principe voor elke organisatie verplicht.
Bent u bereid te bevorderen dat het leren omgaan met agressie ook onderdeel wordt van de opleiding van brandweermensen?3
Ik vind het belangrijk dat brandweermensen vroegtijdig leren omgaan dan wel handvatten meekrijgen daar waar het gaat om omgaan met agressie en grensoverschrijdend gedrag. Omgaan met agressie maakt onderdeel uit van de trainingen om vakbekwaam te blijven. De veiligheidsregio’s hebben als werkgevers een belangrijk aandeel in het leren omgaan met agressie en grensoverschrijdend gedrag en dit verschilt per regio. Vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke zal ik hier bij de veiligheidsregio’s aandacht voor blijven vragen.
Bent u bereid om te kijken of de veiligheidsregio een grotere rol kan krijgen bij het ondersteunen van brandweermensen die te maken krijgen met geweldsincidenten, bijvoorbeeld door in gesprek te gaan met veiligheidsregio’s over de mogelijkheden van aangifte doen namens het slachtoffer van een geweldsincident?
Brandweermensen die te maken krijgen met geweldsincidenten moeten na een heftige gebeurtenis worden ondersteund. In het veiligheidsberaad van 9 oktober jongstleden ben ik in gesprek gegaan met de veiligheidsregio’s over geweld en agressie waar brandweermensen mee te maken hebben. Dit was een goed en constructief gesprek. De komende tijd zal ik in gesprek blijven met de veiligheidsregio’s daar waar het gaat om de werkgeversverantwoordelijkheid en de rol van de werkgevers bij zowel registraties van meldingen van incidenten als het doen van aangifte.
Onderschrijft u de conclusie dat meer onderzoek en monitoring nodig is naar de aard en oorzaak van incidenten om deze effectief te kunnen bestrijden, juist ook van incidenten waar geen strafrechtelijke norm is overschreden en aangifte dus niet in de rede ligt?
Zie het antwoord op vraag 6; dit geldt ook voor incidenten waarbij geen strafrechtelijke norm is overschreden en aangifte dus niet in de rede ligt.
Hoe reflecteert u op de vraag van bijvoorbeeld de veiligheidsregisseur in gemeente Tilburg om de veiligheidsregisseurs bij gemeentes de bevoegdheid te geven om processen-verbaal van aangiftes op te maken van incidenten van agressie en geweld tegen medewerkers in die gemeente? Kan dit een positief effect hebben op de snelheid waarmee aangifte wordt gedaan en de aangiftebereidheid onder medewerkers van gemeentes?
Het opmaken van proces-verbaal is op grond van artikel 152 Wetboek van Strafvordering voorbehouden aan opsporingsambtenaren, dit betreft alle functionarissen die in de artikelen 141 en 142 (boa’s) worden genoemd. Dit betekent dat alleen de ambtenaren met de opsporing van strafbare feiten belast, een proces-verbaal kunnen opmaken over het door hen opgespoorde strafbare feit. Buitengewoon opsporingsambtenaren kunnen alleen voor een beperkt aantal delicten proces-verbaal opmaken. Een veiligheidsregisseur bij de gemeente valt niet onder artikel 141 en heeft onder artikel 142 enkel de bevoegdheid om in beperkte gevallen in beperkte gevallen een proces-verbaal op te stellen.
De rol van de veiligheidsregisseur bij het opnemen van een proces-verbaal is dus beperkt. Echter kan deze wel een grote rol spelen om te zorgen dat er bij de gemeente de juiste kennis en expertise aanwezig is om een goede opvolging te geven na een dergelijke melding van de werknemer en de juiste (na) zorg en ondersteuning te verlenen. Bij het opstellen van een proces-verbaal is het bijvoorbeeld van belang dat de gemeente (en dus een veiligheidsregisseur) goed op de hoogte is welke elementen tenminste in een aangifte opgenomen moeten worden, wat strafbaar is en wat niet. Dit kan een positief effect hebben op de snelheid waarmee aangifte wordt gedaan en opvolging kan worden gegeven aan een melding van agressie en geweld.
Bent u bereid in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te treden om te bewerkstelligen dat iedere gemeente op een laagdrempelige manier een meldpunt inricht voor agressie en/of geweld tegen mensen met een publieke functie en de Kamer over de uitkomsten van dit overleg te informeren?
Voor decentrale politieke ambtsdragers fungeert het Ondersteuningsteam Weerbaar Bestuur als een plek waar meldingen van agressie, intimidatie en bedreiging laagdrempelig terecht komen en van waaruit burgemeesters en griffiers worden geadviseerd over de opvolging vanuit de organisatie. Het belang van melden wordt verder verspreid via de tour van het Ondersteuningsteam langs alle gemeenten en provincies. Hierbij trekken we samen op met de VNG-commissie Bestuur en Veiligheid.
Daarnaast stel ik mij op het standpunt dat elke werkgever een dergelijk meldpunt zou moeten inrichten. Zo kent de Rijksoverheid het ARO (Agressie Registratie Overheid) en gemeenten het GIR (Gemeentelijk Incidenten Registratiesysteem). Het lijkt mij niet correct om bij gemeenten de taak neer te leggen om de verantwoordelijkheid voor melding en registratie van alle incidenten tegen functionarissen met een publieke taak over te nemen van de verschillende werkgevers. Dat zou namelijk de eigen werkgevers ontslaan van hun verantwoordelijkheid op dit punt.
Wat doet u om politie, Openbaar Ministerie en de Rechtspraak te wijzen op het belang van het gebruik van de meldcode «veilige publieke taak» in aangiftes, wat aangeeft dat prioriteit moet worden gegeven aan de opsporing en het onderzoek, en dat er een mogelijkheid bestaat om een zwaardere straf op te leggen? Acht u het in dat kader noodzakelijk om het programma «veilige publieke taak» nieuw leven in te blazen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
De politie zorgt met doorlopende interne communicatie dat politiemedewerkers op Fde hoogte blijven van de bestaande afspraken, zodat medewerkers handelen in lijn met de Afspraken. Hierbij is specifiek aandacht voor de deskundigheidsbevordering van de politiemedewerkers die meldingen en aangiften opnemen. Verder bestaat binnen iedere eenheid van de politie een centraal aanspreekpunt voor VPT-zaken. Het OM brengt de Afspraken ook op verschillende manieren regelmatig onder de aandacht. Zo wordt bijvoorbeeld in de opleidingen van het OM specifiek aandacht besteed aan de Afspraken. Daarnaast zijn er op elk parket functionarissen met de portefeuille VPT, deze staan in direct contact met de VPT-coördinatoren bij de politie. Alle portefeuillehouders zijn lid van het platform VPT van het OM, waar casuïstiek, trends en best practices worden gedeeld. Mijn departement is doorlopend in gesprek met de politie en het OM. Indachtig de trias politica zie ik het niet tot mijn taak om de zittende magistratuur hierop te wijzen. Binnen de Rechtspraak is er aandacht voor de mogelijkheid een zwaardere straf op te leggen waar het gaat om agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke functie. Dit komt terug in de oriëntatiepunten die voor iedereen raadpleegbaar zijn op rechtspraak.nl (Oriëntatiepunten voor straftoemeting | Rechtspraak). In de oriëntatiepunten wordt melding gemaakt van de mogelijkheid tot het opleggen van een hogere straf bijvoorbeeld waar het gaat om openlijke geweldpleging tegen een politieagent, een buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) of een andere toezichthouder.
Daarnaast worden er ook verschillende evaluaties uitgevoerd die leiden tot aanbevelingen waar gezamenlijk aan wordt gewerkt. Zo heb ik het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum (WODC) gevraagd om onderzoek te verrichten dat inzicht zal bieden in de straffen die worden geëist en opgelegd bij delicten gepleegd tegen mensen met een veilig publieke taak (VPT-delicten) en de mate waarin bij VPT-delicten een strafverhoging wordt toegepast. Dit onderzoek wordt uitgevoerd met de medewerking van het OM en de Rechtspraak. Ook zal de Afspraken in 2024 weer worden geëvalueerd door het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatie Centrum (WODC). Mijn departement is verantwoordelijk voor de juridische aspecten, zoals het onderhoud van de Afspraken maar ook de juridische aspecten van nieuwe vormen van (digitale) agressie en geweld zoals doxing. Die verantwoordelijkheid geven wij continu vorm. Mijns inziens is het opnieuw leven blazen in het programma Veilige Publieke Taak geen randvoorwaarde om succesvol gezamenlijk agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak aan te pakken.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie van het lid Van der Werf c.s. (Kamerstuk 36 360 VI, nr. 19) die de regering verzoekt om «naar voorbeeld van PersVeilig, een samenwerkingsverband op te richten voor werkgevers en werknemers in deze beroepsgroepen die onder druk staan, waarin zij collectief hulp kunnen bieden bij individueel leed, waarbij met betrokkenheid van het Openbaar Ministerie en de politie wordt gewerkt aan hulp bij aangiftes, weerbaarheidstrainingen, preventiemaatregelen en advies om geweld en agressie tegen te gaan»?
Zie mijn antwoord bij vraag 5. Met mijn ambtsgenoot van BZK ben ik in overleg hoe wij dit faciliteren waarbij wij niet voorbijgaan aan de werkgeversverantwoordelijkheid.
Welke extra mogelijkheden tot het opleggen van bestuursrechtelijke maatregelen ziet u om agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke taak tegen te gaan? Kunt u toelichten in welke mate het volgens u gaat om bredere toepassing van reeds bestaande mogelijkheden en in welke mate nieuwe wettelijke mogelijkheden dienen te worden gecreëerd?
Voor een effectieve aanpak van agressie en geweld tegen beroepsgroepen met een publieke taak kijk ik, als Minister van Justitie en Veiligheid, (primair naar het straf- en civiel recht. Het strafrecht en het civiele recht geven verschillende handvatten om agressie en geweld aan te pakken. Hiervoor is wel van belang dat de mogelijkheden binnen deze rechtsgebieden daadkrachtig en consequent wordt toegepast. Ook bestuursrechtelijke maatregelen kunnen bijdragen om agressie en geweld tegen te gaan. Zo bestaan de mogelijkheden om over te gaan tot (schriftelijke) waarschuwingen, een pandverbod voor bepaalde tijd of het verminderen, verplaatsen of uitstellen van diensten. Dergelijke escalatiemogelijkheden staan ook benoemd in verschillende Arbo-catalogi van zowel het Rijk als van decentrale overheden.
Bent u bereid te onderzoeken welke mogelijkheden er binnen de bestaande civielrechtelijke kaders liggen om boetes op te leggen voor agressief gedrag of geweld tegen mensen met een publieke taak? Kunt u daarin ook meenemen hoe de te verhalen directe en indirecte schade van incidenten kan worden berekend?
De overheid kan boetes opleggen met als doel overtredingen van wet- en regelgeving in de toekomst te voorkomen en als vergeldingsmaatregel. Dit gebeurt binnen het strafrecht of bestuursrecht. Binnen het civiele recht gaat het over de relaties tussen burgers onderling. De overheid speelt in deze relatie geen publiekrechtelijke rol, en kan binnen dit kader dus ook geen boetes opleggen.
Een slachtoffer van geweld met een publieke functie kan via het civiele recht zijn schade verhalen op de dader. Dit kan zowel materiële schade (bijvoorbeeld kosten voor zorg en schade aan kleding) als immateriële schade zijn (smartengeld). De materiële schade wordt in de regel concreet begroot, bijvoorbeeld aan de hand van een factuur. Smartengeld dient ter compensatie van het ervaren leed en genoegdoening voor het geschokte rechtsgevoel van het slachtoffer. Hierbij is een exacte berekening niet mogelijk. Smartengeld wordt daarom vastgesteld naar billijkheid. De omstandigheden van het geval zijn daarbij leidend. Er wordt rekening gehouden met de aard en ernst van het letsel en de gevolgen hiervan voor het dagelijkse leven van het slachtoffer. In de praktijk wordt hierbij gekeken naar wat in soortgelijke gevallen wordt toegekend. Het belangrijkste hulpmiddel hiervoor is het zogenoemde Smartengeldboek. Hierin is rechtspraak over de toekenning en omvang van smartengeld in uiteenlopende gevallen opgenomen.
Kunt u toelichten wanneer het onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) over de straftoemeting bij VPT-zaken (Veilige Publieke Taak) gereed zal zijn?
Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie Centrum (WODC) verwacht de uitkomsten van het onderzoek naar de straftoemeting van VPT-delicten voor de zomer van 2024 op te leveren.
Welke andere acties gaat u ondernemen naar aanleiding van berichten, zoals «tientallen rechters en officieren voelen zich bedreigd, weigeren sommige zaken» van 30 oktober 2023?4
Officieren, rechters en andere medewerkers in de strafrechtketen moeten gewoon hun werk kunnen doen. Een veilige werkomgeving vind ik van groot belang. Voor al deze ketenprofessionals bestaan dan ook al veel initiatieven om deze veilige werkomgeving zo goed mogelijk te realiseren, zoals weerbaarheidstrainingen, het treffen van fysieke veiligheidsmaatregelen en het verbeteren van de procedures voor anoniem werken. Een goed voorbeeld is het programma Veiligheid en Weerbaarheid dat sinds dit jaar binnen het OM van start is gegaan. Het programma beoogt enerzijds in kaart te brengen wat het OM als werkgever en werknemers van elkaar mogen verwachten als het gaat om veiligheid en weerbaarheid. Anderzijds wordt er nieuw beleid op dit punt ontwikkeld, waaronder het aanbieden van weerbaarheidstrainingen. Wij ondersteunen bovengenoemde initiatieven, wanneer deze door werkgevers worden opgezet, vanuit een speciaal opgezet weerbaarheidsfonds waarbij structureel jaarlijks in totaal 1.000.000 euro wordt uitgekeerd aan een selectie beroepsgroepen in de strafrechtketen zoals rechters en officieren.
De aanhouding van medewerkers van NCTV en politie vanwege het lekken van staatsgeheime informatie |
|
Joost Sneller (D66), Kati Piri (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht van het Openbaar Ministerie «Medewerkers van de NCTV en politie aangehouden», op verdenking van het bezitten en naar buiten brengen van staatsgeheime informatie?1
Ja.
Kunt u aangeven of er door de mogelijk gestolen staatsgeheimen individuen en/of organisaties acuut gevaar lopen?
Er vinden op dit moment diverse onderzoeken plaats naar (aanleiding van) deze casus, waaronder het strafrechtelijk onderzoek en het onderzoek van de Auditdienst Rijk (ADR). Deze onderzoeken zijn in volle gang en vinden – gelet op de aard van de informatie – onder strenge afscherming plaats. In het belang van die onderzoeken en gelet op het afbreukrisico indien voortijdig gevoelige of gerubriceerde informatie bij derden terechtkomt, kan er op dit moment geen aanvullende informatie worden gegeven. Zodra de onderzoeken dat toestaan, zal ik meer informatie met u delen. Ik ben daarbij mede afhankelijk van de rubricering van de eventuele informatie.
Kunt u aangeven of er vitale infrastructuur in Nederland acuut gevaar loopt?
Er zijn vooralsnog geen signalen die erop wijzen dat de vitale infrastructuur acuut gevaar loopt. Als er informatie beschikbaar komt waaruit blijkt dat dit mogelijk wel het geval is, zal daarnaar gehandeld worden.
Kunt aangeven wanneer de uitkomsten van het aangekondigde onderzoek met de Kamer zullen worden gedeeld?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 8 december jl., is de ADR op 6 december jl. gestart met het onderzoek. Naar verwachting zal het onderzoek enkele maanden duren. Er zal op basis van de uitkomsten van het onderzoek worden bezien in welke vorm en/of onder welke voorwaarden uitkomsten van het onderzoek kunnen worden gedeeld. Uw Kamer zal daarover nader worden geïnformeerd zodra het onderzoek is afgerond.
Gaat u in het onderzoek meenemen of de omgang met staatsgeheimen enkel in dit incident uitzonderlijk is of dat er sprake moet zijn van aangescherpte maatregelen?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 8 december jl., is het doel van het onderzoek, zoals verwoord in de onderzoeksopdracht door de ADR, «inzichtelijk maken op welke wijze de beveiliging van de bijzondere informatie in de in deze casus relevante processen en systemen is ingericht ten einde suggesties te doen om de beveiliging waar nodig te verbeteren.».
Op verzoek van mijn departement is met de ADR besproken dat de volgende elementen hun weerslag zullen vinden in het onderzoek:
Het is aan de ADR om, nadat er kennisgenomen is van de feiten, te bepalen hoe aan deze elementen precies invulling wordt gegeven.
Wat is uw reactie op de volgende verklaring van een bron bij de Landelijke Eenheid aan de Telegraaf: «Meerdere collega's van de landelijke eenheid hebben de leiding al in 2021 gewaarschuwd voor deze man. Het is onbegrijpelijk dat er niet eerder iets mee is gebeurd»? Kunt u dit bevestigen en duiden?2
Zie antwoord vraag 5.
Welke regelgeving, richtlijnen en meldcodes zijn er om toenadering en toenaderingspogingen van politie en andere justitiële partners vanuit het buitenland te voorkomen? Is dat voldoende? Zo nee, welke acties kunnen en worden daartoe reeds ondernomen?
Met wie informatie is gedeeld is onderwerp van strafrechtelijk onderzoek. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2, kan er op dit moment geen aanvullende informatie worden gegeven.
In algemene zin kan ik het volgende meegeven ten aanzien van de regelgeving. De regelgeving voor de informatiebeveiliging bij de rijksoverheid is neergelegd in het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst 2007. Voor bijzondere informatie geldt aanvullend het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013.3 Ook kunnen departementen zelf aanvullende richtlijnen of maatregelen treffen. Daarnaast is de Wet Veiligheidsonderzoeken relevant. Op grond van deze wet worden (beoogde) werknemers die een vertrouwensfunctie zullen vervullen, onderworpen aan een veiligheidsonderzoek. Voor de politie is de Rubriceringsregeling Politie 2015 van toepassing op (de omgang met) bijzondere informatie. De screening van politiemedewerkers gebeurt op grond van de Politiewet 2012 en het Besluit screening ambtenaren van politie en politie-externen. Wanneer een politiemedewerker een vertrouwensfunctie gaat bekleden, valt dit onder de Wet veiligheidsonderzoeken. De screening wordt dan uitgevoerd door de AIVD.
Wat betekent deze situatie voor de nauwe samenwerking tussen Nederland en de Marokkaanse politie?
Zie antwoord vraag 7.
Wat betekent deze onthulling voor de aangehaalde banden met de Marokkaanse regering? Bent u bereid om hier consequenties aan te verbinden en zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De aanslag op Thierry Baudet in Gent |
|
Frederik Jansen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Op welk moment (tijdstip) heeft u kennisgenomen van de aanslag op Thierry Baudet in Gent?
Ik ben op diezelfde donderdagavond 26 oktober 2023 over de aanval op de heer Baudet geïnformeerd.
Heeft u na de aanslag in Gent contact opgenomen met de Belgische autoriteiten? Zo ja, op welk moment (tijdstip) en wat heeft dit contact opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Diezelfde avond nog heeft de Nederlandse ambassadeur contact gehad met de rector van de Universiteit van Gent en met de burgemeester van Gent. Zij hebben allebei de aanval stevig veroordeeld. Voorts is door de Nederlandse politie via de Belgische liaison informatie opgevraagd over de feiten en omstandigheden van de aanslag.
Hoe beoordeelt u het feit dat de dader, een 33-jarige Oekraïner, minder dan 24 uur na de aanslag weer is vrijgelaten? Hoe staat dit, in uw ogen, in verhouding tot het ruim zes maanden in voorarrest plaatsen van Max van den B., de man die Sigrid Kaag bij haar huis intimideerde?
Het is niet aan mij om uitspraken te doen over beslissingen die zijn genomen door de Belgische autoriteiten, noch over individuele zaken.
Heeft u contact opgenomen met de Belgische autoriteiten om te achterhalen welke veiligheidsrisico’s gepaard (zouden) gaan met de vrijlating van de dader? Zo ja, op welk moment (tijdstip)? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om in te gaan op een individuele casus. Wat ik wel kan aangeven is dat er vanuit de Nederlandse politie contact is geweest met de Belgische autoriteiten.
Is er zicht op waar de dader zich nu bevindt? Kunt u uitsluiten dat de dader momenteel vrij in Nederland rondloopt?
Als Nederlandse overheid beschikken we niet over informatie over de verblijfplaats van betrokkene. Vanwege het vrije verkeer van personen binnen de Europese Unie is het niet uit te sluiten dat deze persoon zich in Nederland bevindt.
Is er door Nederland een onderzoek gestart naar hoe het heeft kunnen gebeuren dat een Nederlandse oppositiepoliticus het slachtoffer is geworden van een aanslag? Zo ja, wat is de voortgang van het onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Ik kan niet ingaan op aangelegenheden die individuele beveiligingssituaties betreffen.
Verwijt u de Belgische autoriteiten nalatigheid, doordat zij met massale politie-aanwezigheid sterk de indruk hebben gewekt garant te staan voor de veiligheid van Baudet, terwijl zij in de praktijk niets voor hem hebben betekend en mogelijk zelfs de persoonlijke beveiliging van Baudet op het verkeerde been hebben gezet? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de sterke samenwerking, die van professionaliteit getuigt, vertrouw ik erop dat de Belgische autoriteiten zich maximaal hebben ingezet.
Bent u het ermee eens dat een dergelijke aanslag op een Nederlandse oppositiepoliticus, zeker gezien wat er met Pim Fortuyn is gebeurd, nóóit meer mag plaatsvinden?
Daar ben ik het absoluut mee eens. Dit is onacceptabel. Woorden bestrijd je met woorden. Nooit met geweld.
Hoe beoordeelt u de uitspraak «nee tegen fascisme, nee tegen poetinisme» door de dader tijdens de aanslag? Wat zegt deze uitspraak, in combinatie met de achtergrond van de Oekraïense dader, volgens u over zijn motieven?
Het is niet aan mij om uitspraken van individuen te interpreteren en nader te duiden.
Ziet u een mogelijk verband tussen de aanslag op Baudet en het feit dat hij, vanwege zijn standpunt om de Nederlandse wapenleveranties aan Oekraïne te stoppen en aan te sturen op vrede, op de beruchte Oekraïense «vijandenlijst» van Myrotvorets staat? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om te speculeren over een mogelijk verband tussen de aanval op de heer Baudet en zijn standpunten over de Nederlandse steun aan Oekraïne.
Veroordeelt u het feit dat Baudet op de lijst van «vijanden van Oekraïne» staat vanwege zijn politieke overtuigingen?
De organisatie Myrotvorets is een organisatie die los staat van de Oekraïense autoriteiten of het leiderschap. In algemene zin ben ik van mening dat elke volksvertegenwoordiger vrij moet zijn om zijn politieke overtuigingen te delen.
Bent u bereid om tot het uiterste te gaan om Baudet van deze «vijandenlijst» af te krijgen en zo zijn vrijheid van meningsuiting als democratisch gekozen volksvertegenwoordiger te waarborgen?
Het gaat om een «vijandenlijst» die is opgesteld door een organisatie die los staat van de Oekraïense autoriteiten of het leiderschap. Het is niet aan mij om hier actie op te ondernemen.
Bent u bereid om in bilateraal overleg met Oekraïne, dat de laatste tijd veelvuldig plaatsvindt, erop aan te dringen dat Zelensky en zijn kabinet zich ten volste inspannen om Baudet van de «vijandenlijst» te krijgen?
Er is in dit geval sprake van een organisatie in Oekraïne die los staat van de Oekraïense autoriteiten of het leiderschap. Het is niet aan mij of het kabinet om het functioneren van een organisatie in Oekraïne aan de kaak te stellen in bilaterale gesprekken met president Zelensky of andere leden van zijn kabinet. Andersom zouden wij dat ook niet accepteren.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en, gezien de urgentie van dit onderwerp, zo spoedig mogelijk beantwoorden (uiterlijk op vrijdag 3 november)?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.