Het bericht ‘Illegale pokeravonden in de voetbalkantine: ‘Dan is dus je hele club naar de Filistijnen’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat één op de acht amateursportverenigingen te maken heeft met signalen die kunnen wijzen op criminele inmenging? In hoeverre herkent u deze signalen? Kunt u dit toelichten?1
Ja, uit het onderzoek «Criminele inmenging amateursport» zoals nu gepresenteerd blijkt dat in de amateursport ook sprake is van criminele inmenging in sportverenigingen. Dit onderzoek heeft u op 20 november 2020 ontvangen (Kamerstuk 30 234, nr. 265).
Uit eerder onderzoek van de Taskforce Brabant Zeeland2 onder 12 amateurvoetbalverenigingen in de hoogste klassen van het amateurvoetbal in de provincies Noord-Brabant en Zeeland bleek al dat vijf van de twaalf onderzochte verenigingen ervaring hadden met een dubieuze sponsor of een andere poging tot criminele inmenging. In reactie hierop heeft uw Kamer destijds een motie3 ingediend waarin is verzocht een breder onderzoek naar de aard en omvang van criminele inmenging in de amateursport in Nederland uit te voeren. Met dit onderzoek is uitvoering gegeven aan deze motie.
Eind deze maand ontvangt u een beleidsreactie naar aanleiding van het onderzoek.
Wat heeft u concreet gedaan om criminele inmenging op sportclubs tegen te gaan, immers bovenstaande signalen zijn niet nieuw (zie de publicatie van de conclusies van het onderzoek over de toetreding van de onderwereld tot de sport van de Brabantse taskforce drugscriminaliteit die vergelijkbaar waren)? Wat is uw analyse van het onderzoek van het Mulier Instituut ten opzichte van het onderzoek van de Brabantse taskforce drugscriminaliteit?
Laat ik vooropstellen dat indien concrete situaties van criminele inmenging zich voordoen, deze worden opgepakt binnen bestaande verbanden. Ook politie en OM maken hier onderdeel van uit.
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven heb ik opdracht gegeven tot dit omvangrijke en brede onderzoek. Er was behoefte aan een duidelijker beeld waarbij bezien moest worden of het alleen voetbal betrof waar risico‘s voor criminele inmenging zich voordoen of dat dit ook voor andere sporten geldt. Tevens was de vraag of de resultaten uit Zeeland/West-Brabant ook voor de rest van Nederland gelden. Het rapport laat zien dat in de amateursport (niet alleen voetbal) sprake is van criminele inmenging én het daarmee belangrijk is dat er meer aandacht komt om sportverenigingen bewust te maken van de risico’s van criminele inmenging.
Hier is door het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) en de sportbonden door middel van voorlichting reeds mee gestart. Zo heeft de KNVB informatie op hun website geplaatst over risico’s bij sponsoring of investeringen4 en biedt het CVSN op haar website een e-learning financiële integriteit5 aan.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen sportbonden, overheid, politie en gemeenten optimaal verloopt? Welke belemmeringen ondervinden deze partijen? Hoe bent u voornemens deze belemmeringen weg te nemen?
De amateursport is, net als andere organisaties die hiermee te maken krijgen, niet in staat om dit probleem zelfstandig op te lossen. Cruciaal is de samenwerking tussen partijen zoals gemeenten, sportclubs en -bonden, politie, OM en belastingdienst.
In de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC’s) werken partijen uit het strafrechtelijke en bestuursrechtelijke domein structureel samen aan de integrale aanpak van georganiseerde criminaliteit. Over informatie-uitwisseling bestaan afspraken, vastgelegd in convenanten en protocollen.
De RIEC’s zijn één van de samenwerkingsverbanden die zijn opgenomen in het wetsvoorstel gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (WGS). Dit voorstel is onlangs aangenomen in de Tweede Kamer en moet nog worden behandeld door de Eerste Kamer. De WGS moet een duidelijk juridisch kader en mogelijkheden voor gegevensuitwisseling bieden zodat georganiseerde criminaliteit en ondermijning nog beter kunnen worden aangepakt. Binnen de RIEC’s kunnen private partijen bij AMvB als deelnemer worden aangewezen. Hiermee kan worden ingespeeld op toekomstige ontwikkelingen in de integrale aanpak van georganiseerde criminaliteit.
Ook op landelijk niveau vigeren diverse overlegstructuren waarbinnen heldere afspraken gemaakt zijn over informatie-uitwisseling en samenwerking, zoals die ook voor andere opsporings -en vervolgingsthema’s gelden.
Deelt u de mening dat er fors ingegrepen moet worden op plekken waar men overschrijdingen ziet, aangezien de vertegenwoordiger van het openbaar ministerie in het rapport «Criminele inmenging bij amateursportverenigingen« aangeeft dat de overheid te veel ruimte geeft aan fraudeurs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke (extra) maatregelen gaat u nemen?2
Ook ik vind het van belang dat criminele inmenging in amateursport aangepakt en bestreden wordt. Mijn ambtgenoot van Justitie en Veiligheid zet fors in op het bestrijden van georganiseerde ondermijnende criminaliteit, zowel preventief als repressief, met zijn breed offensief door middel van oprollen, afpakken en voorkomen.
De aanpak van criminele inmenging in amateursport vraagt om een geïntegreerde brede aanpak waarbinnen sprake is van diversiteit omdat ook de aard van de overschrijdingen verschilt.
Een gemeente is lokaal vaak in staat samen met andere partners in het domein goede afwegingen te maken en rekening te houden met de verschillende functies die een sportvereniging heeft. Intrekken van vergunningen en subsidies, maar ook het voeren van bewustwordingsgesprekken kan passend zijn. Als deze alternatieven geen of onvoldoende oplossing bieden kan strafrecht in beeld komen. Indien bijvoorbeeld via de Financial Intelligence Unit (FIU) of Team Criminele Inlichtingen (TCI) informatie naar boven komt over verdachte transacties of verdenkingen ten aanzien personen, zal strafrechtelijk onderzoek volgen. Juist een gecombineerde aanpak van preventie en repressie is van belang.
Deelt u de mening dat wij een unieke sportinfrastructuur hebben met veel vrijwilligers die er elke dag voor zorgen dat Nederland kan sporten en bewegen en dat wij dit moeten koesteren? Bent u bereid om sportclubs te ondersteunen en te zorgen dat sportclubs een professionaliseringsslag kunnen maken zodat zij ook beter opgewassen zijn tegen criminele inmenging? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om in samenspraak met sportclubs een protocol op te stellen over hoe om te gaan met dubieuze geldschieters?
Nederland kent inderdaad een unieke sportinfrastructuur die we moeten koesteren. Dat een professionaliseringsslag het juiste middel is om criminele inmenging tegen te gaan blijkt niet uit het rapport. Wel zijn er inmiddels instrumenten als een signaal- en interventiekaart (ontwikkeld door de Taskforce Brabant Zeeland) en een e-learning financiële integriteit voor handen die nog beter onder de aandacht van de lokale sportverenigingen en bonden kunnen worden gebracht. Daarnaast is de Code Goed Sportbestuur in ontwikkeling die beoogt een bijdrage te leveren aan het borgen van een goede bestuurlijke kwaliteit bij sportbonden en sportverenigingen.
Bent u voornemens stappen te ondernemen tegen criminele inmenging op sportclubs? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen bent u bereid te nemen?
Criminele inmenging in een sportclub moet te allen tijde worden voorkomen en als het voorkomt worden aangepakt. Sportclubs horen een veilige omgeving te bieden. Voorkomen is het primaire doel, het strafrecht is ultimum remedium (zie tevens het antwoord op vraag 4).
Daarnaast vinden mijn ambtgenoot van JenV en ik het belangrijk dat sportverenigingen goed de weg weten naar de instanties waar zij terecht kunnen met signalen zoals politie, RIEC’s, belastingdienst/FIOD, CVSN of de sportbond. Ik wil dan ook bezien of extra voorlichting hier een rol kan spelen.
Gemeenten die weten dat er sprake is van criminele inmenging bij sportverenigingen vraag ik om in hun lokale sportakkoord afspraken te maken met politie en sportverenigingen over hoe dit kan worden voorkomen en bestreden.
Op welke andere plekken, legale sectoren, ziet u een toename of sterke aanwezigheid van criminele inmenging, al dan niet naar aanleiding van de Coronacrisis, en welke stappen neemt u om deze ongewenste beïnvloeding en ondermijning tegen te gaan?
Als gevolg van de coronacrisis kampen meer ondernemers en ook maatschappelijke organisaties zoals amateursportverenigingen met financiële problemen. Hierdoor zijn zij kwetsbaarder voor criminele inmenging. In samenwerking met het bedrijfsleven en de verschillende publieke partners beoogt mijn ambtgenoot van JenV ondernemers bewust te maken van deze risico’s en hun handelingsperspectief alsook hun weerbaarheid te vergroten. Aangezien de horeca een van de zwaarst getroffen sectoren is van de coronacrisis, is samen met Koninklijke Horeca Nederland in oktober een social media campagne gelanceerd om horecaondernemers meer bewust te maken van de risico’s die ze lopen als ze in zee te gaan met een foute investeerder (je kunt maar één keer «nee» zeggen). De campagne diende ook het doel hen te wijzen op de signalen, en hen te informeren wat zij kunnen doen en waar ze (eventueel anoniem) kunnen melden. De campagne is half november vanuit het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) vervolgd en heeft een breed bereik.
Onder meer naar aanleiding van de motie Heerma c.s. (CDA)7 wordt met het OM en de FIOD nader onderzocht of bredere criminele inmenging bij ondernemingen en maatschappelijke organisaties toeneemt onder druk van de coronacrisis. Het Ministerie van JenV is reeds in overleg met de verschillende branches en MKB-NL over een MKB-brede campagne waarin aandacht voor de verschillende steunmaatregelen en bewustwording voor criminele inmenging. Naast het bedrijfsleven worden in dit kader ook maatschappelijke organisaties betrokken.
Kunt u de vragen voor het wetgevingsoverleg Sport op 30 november 2020 beantwoorden?
Nee helaas, dat is gelet op de korte termijn niet mogelijk gebleken.
De mensenrechtensituatie in West-Papua |
|
Martijn van Helvert (CDA), Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL), Joël Voordewind (CU), Lammert van Raan (PvdD), Lilianne Ploumen (PvdA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u een overzicht geven van Nederlandse wapenleveranties aan Indonesië over de afgelopen vijf jaar, uitgesplitst naar product en hoeveelheid? Deelt u de mening dat er geen wapens, munitie of materieel aan Indonesië geleverd zouden mogen worden die op een of andere manier ingezet zouden kunnen worden bij de onderdrukking van de bevolking van West-Papua? Hoe vergewist u zich ervan dat dit ook niet gebeurt?
Product
Prijs
Datum
Deel voor F-16 gevechtsvliegtuig
45.768
04-11-2015
Communicatiesystemen
1.973.000
24-12-2015
Delen en gereedschappen voor radar- en C3 systemen
500.000
12-01-2016
Delen voor radar- en C3-systemen
1.500.000
15-01-2016
Delen voor gevechtsvliegtuigen
120.000
25-02-2016
Programmatuur voor radar- en C3-systemen
10.000
16-03-2016
Delen voor radar- en C3-systemen
1.448.391
20-05-2016
Banden voor een militaire transporthelikopter
4.275
30-06-2016
Deel voor radar- en C3-systeem
17.000
01-07-2016
Delen van fregatten
50.000.000
02-08-2016
Reservedelen voor marineschepen
22.500.000
22-08-2016
Nachtzichtkijkers
7.500
25-08-2016
Delen voor C-130 transportvliegtuigen
17.000
25-10-2016
Delen voor rondzoekradarsystemen
1.511.515
08-12-2016
Delen voor rondzoekradarsystemen
40.000
08-12-2016
Banden voor Super Puma helikopters
18.355
23-12-2016
Radar en C3 systemen met toebehoren
196.425.000
27-12-2016
Delen voor radar- en C3-systemen
2.000.000
17-01-2017
Delen voor radar- en C3-systemen
2.000.000
18-01-2017
Thermische camera's
358.560
24-01-2017
Delen voor Alligator amfibievoertuigen
150.000
22-03-2017
Delen voor Alligator amfibievoertuigen
45.750
06-04-2017
Technologie en programmatuur voor radarsystemen
100
12-04-2017
Delen voor F-16 gevechtsvliegtuigen
28.000
04-05-2017
Delen voor Alligator amfibievoertuigen
48.000
04-05-2017
Decompressiekamer
415.035
07-06-2017
Diverse delen voor marine schepen
22.500.000
13-07-2017
Delen voor communicatiesystemen
25.000
01-09-2017
Decompressiekamer
464.935
08-09-2017
Delen voor vliegsimulatiesystemen
45.810
19-10-2017
Delen voor radar en C3 systemen
196.419.100
20-10-2017
Delen voor marineschepen
1.000.000
08-11-2017
Training voor gebruik decompressiekamer
19.860
23-11-2017
Delen voor radar- en C3-systemen
1.703.483
22-01-2018
Delen voor radar- en C3-systemen
1.905.000
22-01-2018
Delen voor F-16 gevechtsvliegtuigen
22.000
30-03-2018
Technologie en software voor radarsystemen
100
01-05-2018
Bevoorradingssysteem
2.275.000
13-07-2018
Diverse delen voor marine schepen
1.6560.270
24-07-2018
Communicatiesystemen
25.000
20-08-2018
Brandstofvulinstallatie voor op zee
45.000
21-08-2018
Delen voor fregatten
100.000
26-10-2018
Technologie voor scheepsontwikkelingen
83.500
08-11-2018
Delen voor vaartuigen
194.948.272
07-12-2018
Delen voor radar- en C3-systemen
1.558.483
14-02-2019
Delen voor radar- en C3-systemen
1.748.000
14-02-2019
Programmatuur voor een geweervuurlokalisatiesysteem
100.000
27-02-2019
Akoestische sensoren
200.000
27-02-2019
Warmtebeeldcamera's
735.185
11-04-2019
Warmtebeeldcamera's
737.185
12-04-2019
Deel voor F-16 gevechtsvliegtuigen
114.900
26-04-2019
Deel voor een Hawk simulatiesysteem
44.300
29-05-2019
Delen voor fregatten
2.630.840
21-08-2019
Bevoorradingssysteem incl. technologie en toebehoren.
2.275.000
02-09-2019
Vliegtuigbanden voor Puma helikopters
8.565
11-11-2019
Technologie voor radar- en C3-systemen
250.000
18-11-2019
Delen voor fregatten
12.8056.792
31-12-2019
Delen, software, technologie voor radar- en C3-systemen
1.558.483
07-02-2020
Delen, software, technologie voor radar- en C3-systemen
1.558.483
07-02-2020
Delen, software, technologie voor radar- en C3-systemen
1.458.000
21-02-2020
Delen, software, technologie voor radar- en C3-systemen
1.458.000
21-04-2020
Delen, software, technologie voor radar- en C3-systemen
1.558.483
01-05-2020
Technologie voor scheepsontwikkeling
4.500.000
28-05-2020
Radar en C3-systemen en technologie
34.200.000
02-06-2020
Delen en technologie voor simulatiesystemen
7.701
16-06-2020
Delen voor F-16 gevechtsvliegtuigen
177.884
02-09-2020
Alle vergunningaanvragen voor uitvoer van militaire goederen worden case-by-case op basis van de aard van de goederen en het eindgebruik getoetst aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt Inzake Wapenexport. Dit geldt ook voor de aanvragen voor uitvoer naar Indonesië. Daarbij wordt de situatie in Papua en West-Papua (hierna: Papua) meegewogen, onder meer ten aanzien van criterium 2 (eerbiediging van mensenrechten en naleving van het internationaal humanitair recht) en criterium 3 (interne conflicten).
Exportcontrole beoogt te voorkomen dat goederen/technologie op ongewenste wijze worden ingezet. Als er een risico bestaat dat het materieel onrechtmatig gebruikt wordt tegen de eigen bevolking, bijvoorbeeld in de situatie van Papua, dan zal er geen vergunning worden verleend. De zeer zorgvuldige risico-inschatting wordt voorafgaand aan de uitvoer gemaakt. Nederland kan goederen/technologie, nadat deze uitgevoerd zijn en van eigendom veranderd, niet blijven monitoren. We hebben niet de rechtsmacht in landen om dat te doen, noch de capaciteit om eenmaal uitgevoerde goederen te blijven volgen. Ook wanneer er zorgen zijn over mensenrechten of een intern conflict in het ontvangende land, kan het voorkomen dat vergunningaanvragen naar dat land positief worden beoordeeld. In die gevallen blijkt dan uit de toetsing dat de goederen in kwestie niet, of niet op negatieve wijze, van invloed zijn op die mensenrechtensituatie en/of het interne conflict.
Is de externe financiering van het Community Policing Programme inmiddels uitgefaseerd? Bent u van mening dat dit programma nu succesvol voortgezet wordt door politie en gemeenschappen zelf? Waar blijkt dit volgens u uit? Zijn er door Nederland getrainde politiemensen betrokken geweest bij geweld tegen de lokale bevolking? Hoe treedt de politie op in het conflict tussen de Papua-bevolking en de Indonesische overheid?
De Nederlandse bijdrage aan het Community Policing Programme liep tot juli 2019. Gemeenschappen in Papua en de Molukken zetten het programma nu met eigen middelen voort. Een belangrijke indicatie hiervoor is bijvoorbeeld dat op het eind van de Nederlandse ondersteuning reeds 78% van de financiering door lokale overheid, politie en andere lokale financiering geschiedde. Ook is de door het project ontwikkelde en uitgerolde aanpak voor community policing in 80 andere gemeenschappen succesvol gerepliceerd (naast 22 gemeenschappen waarin de fora opgezet werden als onderdeel van het door Nederland gesteunde project met IOM).
De community policing officers die met het programma ondersteund zijn, zijn ongewapende wijkagenten die in de gemeenschap aanwezig zijn. Deze agenten spelen een rol bij bemiddeling van lokale conflicten die burgers onderling hebben en bij lokale veiligheidskwesties, niet bij ordehandhaving. De Community Policing Forums (CPF’s) hebben in de afgelopen jaren o.m. een rol gespeeld in het adresseren van zaken van lokale veiligheid, huiselijk geweld, en landconflicten.
Bent u geïnformeerd over dePapua People's Petition (PRP) tegen de verlenging van de Special Autonomy, die gesteund wordt door 90 maatschappelijke organisaties? Zo niet, bent u bereid dit na te vragen bij de Indonesische autoriteiten? Deelt u de bezwaren en zorgen van deze organisaties tegen deze Special Autonomy?
Ik ben bekend met de petitie waarin diverse organisaties zich uitspreken tegen de verlenging van de speciale autonomie in Papua. De Nederlandse regering dringt bij de Indonesische autoriteiten aan op een constructieve dialoog met de bevolking in Papua, ook over de toekomst van de speciale autonomie status voor de beide provincies.
Heeft de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN West-Papua al bezocht? Bent u bereid om bij de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN na te vragen of zij uitgenodigd is om het gebied te bezoeken? Bent u bereid bij de Indonesische autoriteiten en in de VN-Mensenrechtenraad aan te dringen op een bezoek van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN? Zo nee, waarom niet?
De Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de VN heeft Papua nog niet bezocht, mede omdat een bezoek door de coronacrisis tijdelijk vrijwel onmogelijk is geworden. Wel heeft zij een staande uitnodiging voor een bezoek aan Indonesië. De Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de VN heeft hierover op 3 december jl. met het kabinet van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten gesproken. Hierbij heeft Nederland aangegeven dat zij een bezoek door de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten aan Papua belangrijk acht. Nederland zal ook bij de eerstvolgende gelegenheid nogmaals bij de Indonesische autoriteiten aangeven dat het belangrijk is dat een dergelijk bezoek zo spoedig mogelijk plaatsvindt.
Hebben journalisten inmiddels vrij toegang tot West-Papua? Zo nee, bent u bereid bij de Indonesische autoriteiten na te vragen waarom die toegang niet vrij is en er bovendien op aan te dringen dat journalisten wel toegang krijgen tot het gebied?
De mensenrechtensituatie in Papua kent diverse zorgpunten, waaronder geweldsincidenten tegen burgers, maar ook de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging en de positie van mensenrechtenverdedigers en (lokale) journalisten. Het ministerie en de Nederlandse ambassade in Jakarta hebben regelmatig contact met maatschappelijke organisaties die deze situatie monitoren. Desondanks beschik ik niet over een totaaloverzicht van de door maatschappelijke organisaties en media gedocumenteerde mensenrechtenschendingen in West-Papua.
De situatie in Papua, inclusief de mensenrechten, is een vast onderdeel van de bilaterale dialoog tussen Nederland en Indonesië. Zo heb ik de mensenrechtensituatie in de twee provincies bij de Indonesische coördinerende Minister van Politieke, Juridische en Veiligheidszaken aangekaart tijdens het staatsbezoek in maart jl. Bij deze gelegenheid heb ik ook het belang van vrije toegang voor journalisten benadrukt. Het is voor journalisten nog steeds moeilijk om naar Papua te reizen. Ook op hoogambtelijk niveau wordt de zorg over de mensenrechtensituatie in Papua regelmatig aan de Indonesische autoriteiten overgebracht. De moord op Yeremia Zanambani is besproken tijdens recent hoogambtelijk overleg met Indonesië in november jl. Nederland zal tijdens de Universal Periodic Review (UPR) van Indonesië in 2021 aandacht vragen voor een goede afsluiting van het onderzoek naar de daders van deze moord.
Bent u bereid de moord op de christelijke voorganger Yeremia Zanambani bilateraal en ook in de VN-Mensenrechtenraad aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de huidige mensenrechtensituatie van de bevolking van Papua beschrijven? Kunt u een overzicht geven van de door maatschappelijke organisaties en media gedocumenteerde mensenrechtenschendingen in West-Papua?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u een overzicht geven van de door maatschappelijke organisaties en media gedocumenteerde schade aan milieu, leefomgeving en klimaat die door internationale mijnbouwbedrijven, de olie- en gasindustrie en door boskap aangericht wordt in West-Papua? En kunt u aangeven of en op welke manier Nederlandse bedrijven betrokken zijn bij deze activiteiten? Zo niet, bent u bereid hierover opheldering te vragen bij de Indonesische autoriteiten en deze aan te spreken op deze schade?
Nederland volgt de situatie op het gebied van mensenrechten en het bedrijfsleven en milieu in Papua, en breder in Indonesië nauwgezet. Ik beschik echter niet over een totaaloverzicht van alle gedocumenteerde schade aan milieu, leefomgeving en klimaat in Papua.
Ambassades hebben, zoals omschreven in de IMVO-richtlijnen voor het Nederlandse postennet, vijf kerntaken op IMVO gebied: expertise opbouwen, bewustwording creëren, bedrijfsleven ondersteunen, nagaan of verlenen van steun aan bedrijven gepast is, en agendering van IMVO bij lokale overheden. De ambassade in Jakarta spreekt zodoende regelmatig met Nederlandse bedrijven over het belang van IMVO. Voor zover mij bekend zijn er geen Nederlandse bedrijven betrokken bij de door u genoemde activiteiten. Van Nederlandse bedrijven verwacht het kabinet dat zij zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Het is de verantwoordelijkheid van bedrijven zelf om eventuele negatieve impact op mens en milieu te voorkomen en aan te pakken.
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (en impact op het milieu als belangrijk onderdeel daarvan) is onderdeel van de dialoog die Nederland met de Indonesische autoriteiten heeft over mensenrechten en duurzaamheid. Zo heeft Minister Kaag begin december met haar Indonesische collega Luhut Binsar Pandjaitan gesproken over de nieuwe Omnibuswet, die heeft geleid tot zorgen onder ngo’s en buitenlandse investeerders. Tijdens het gesprek heeft zij de zorgen op het gebied van milieu en arbeidswetgeving gedeeld en aangedrongen op een dialoog met het maatschappelijk middenveld. Daarnaast ondersteunt Nederland in Indonesië versterking van het maatschappelijk middenveld, waaronder ook op het gebied van bedrijfsleven en mensenrechten, duurzaamheid en milieu.
Hoe kan Nederland er volgens u aan bijdragen dat Indonesië mensenrechten, milieu en leefomgeving van de bevolking van West-Papua meer respecteert?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht 'Geweld tegen transpersonen houdt aan: 'We moeten dit niet accepteren'' |
|
Vera Bergkamp (D66), Kirsten van den Hul (PvdA), Nevin Özütok (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Geweld tegen transgender personen houdt aan: «We moeten dit niet accepteren»»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de mate van geweld waar transgender personen nog altijd mee te maken hebben? Zo ja, bent u hierover in overleg met het Transgender Netwerk Nederland (TNN)?
Helaas komt discriminatie van transgender personen voor in onze samenleving. Elk incident gericht tegen transgender personen is er een te veel. Discriminatie is een moeilijk te bestrijden fenomeen. Het kabinet heeft daarom regelmatig overleg met (o.a.) TNN. Op 23 april 2020 verscheen het rapport «Discriminatiecijfers in 2019», dat door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid, werd aangeboden aan de Kamer.2 In dit rapport is te lezen dat de politie 38 incidenten van discriminatie registreerde op grond van geslacht. In veel gevallen ging het over discriminatie van transgender personen om hun genderidentiteit, door een vijandige bejegening op straat, in een winkel of in de buurt.
Heeft u een verklaring voor het feit dat het geweld tegen transgender personen niet afneemt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat u voldoende inspanning levert om het geweld tegen transgender personen tegen te gaan? Zo ja, waaruit bestaan de inspanningen? Zo nee, welke aanvullende maatregelen heeft u voor ogen?
In de regenboogpunten van het regeerakkoord worden verschillende maatregelen genoemd om gelijke behandeling van LHBTI-personen te bevorderen en discriminatie tegen te gaan. Sinds 1 november 2019 ziet bijvoorbeeld de Algemene wet gelijke behandeling op een verduidelijking van de rechtspositie van transgender personen en intersekse personen toe. Iedereen moet vrij zijn om zichtbaar zichzelf te kunnen zijn. Waar die vrijheid wordt beknot, er gediscrimineerd wordt of wanneer er door haat en geweld mensen niet veilig zijn, dient er actief opgetreden te worden. Helaas krijgen transgender personen in Nederland vaker te maken met geweld dan gemiddeld, voelen ze zich twee keer zo vaak onveilig en worden zeven keer zo vaak mishandeld of daarmee bedreigd.3 Deze gegevens laten zien dat er nog een wereld te winnen valt wat betreft de sociale veiligheid van de groep. Er is daarom in de afgelopen jaren gezocht naar verschillende manieren om de veiligheid van transgender personen te bevorderen. Momenteel wordt er bijvoorbeeld gewerkt aan een internationaal congres over transfobie dat in het voorjaar van 2021 plaats zal vinden, mogelijk digitaal. TNN is betrokken bij de organisatie en invulling van het programma voor dit congres. Het Actieplan Veiligheid LHBTI4 bevat een aantal punten die preventief van aard zijn. Te noemen zijn de ontwikkeling van een handelingskader voor mannenontmoetingsplaatsen en de formulering van gedragsregels voor online daten. De Minister van BZK heeft uw Kamer eerder dit jaar geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot uitvoering van het actieplan.
Bent u van mening dat Roze in Blauw over voldoende capaciteit beschikt om de meldingen van lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgender- en intersekse personen (LHBTI+) die te maken krijgen met discriminatie, bedreiging, mishandeling of andere strafbare zaken gerelateerd aan hun seksuele gerichtheid of genderidentiteit in behandeling te nemen? Zo ja, op welke wijze krijgen de meldingen opvolging?
De politie hecht groot belang aan de kennis en inzichten van het netwerk Roze in Blauw en de andere informele netwerken. De informele netwerken zijn ondersteunend aan het operationele politiewerk. Alle meldingen en aangiften kunnen door alle daartoe bevoegde politiemedewerkers opgenomen worden. De politie is bezig met de verdere inbedding van de formele Netwerken Divers Vakmanschap (NDV), waarmee ook de werkzaamheden van de informele medewerkersnetwerken worden geborgd. Deze netwerken (NDV) worden in de eenheden gepositioneerd als het portaal voor vakmanschap en verbinding. Het streven is dat medewerkers voldoende tijd en ruimte krijgen om zich voor het werk in te zetten. De professionalisering van het NDV komt terug in het realisatieplan «Politie voor Iedereen», dat volgend jaar gereed is.
Komt de indruk die u heeft uit de cijfers van de meldingen die bij Roze in Blauw overeen met de mate van geweld, waaronder mishandeling of bedreiging tegen transgender personen zoals uit het onderzoek van TNN blijkt? Zo ja, welke stappen heeft u genomen om het geweld tegen te gaan? Zo nee, hoe verklaart u het verschil?
Het onderzoek van TNN is gebaseerd op ingevulde vragenlijsten door transgender personen. Zoals in dit rapport te lezen is, is er gebruik gemaakt van een gelegenheidssteekproef. De cijfers in dit rapport gaan over de onderzochte groep en kunnen niet zomaar veralgemeniseerd worden. Een vergelijking met door de politie geregistreerde aangiften, zoals vermeld bij het antwoord op vraag 2, is hierdoor niet mogelijk. Daarnaast worden de meldingen waarbij Roze in Blauw is betrokken, niet afzonderlijk geregistreerd. Voor maatregelen gericht op het tegengaan van geweld tegen transpersonen, verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Bent u in overleg met TNN om te bezien welke concrete maatregelen zouden kunnen helpen het geweld tegen transgender personen tegen te gaan? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen? Zo nee, bent u bereid op korte termijn in overleg te treden om te bezien hoe geweld tegen transgender personen tegengegaan kan worden? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren? Zo ja, wanneer en op welke manier?
Vanuit OCW is er geregeld contact met Transgender Netwerk Nederland (TNN) om te zien hoe de positie van transgender personen op verschillende vlakken verbeterd kan worden. Zo nodig sluit het Ministerie van JenV hierop aan. Zo werkt TNN binnen de alliantie Gedeelde Trots, Gedeeld Geluk van COC, TNN en NNID samen aan de sociale veiligheid en sociale acceptatie van LHBTI’s. Daarbij hoort onder andere het versterken van de lokale infrastructuur van de transgendergemeenschap, onderzoek naar de veiligheid van transgender personen en het vergroten van de meldings- en aangiftebereidheid. TNN adviseert daarnaast Anti-Discriminatie Voorzieningen (ADV’s) en de Nationale Politie in bijvoorbeeld registratie van discriminatie en zoekvragen. Samen met de Nationale Politie werkt TNN overigens aan het bevorderen van de transgendersensitiviteit van de politie via het opleidingsaanbod van politieacademie.
In de lopende gesprekken met TNN is er ook aandacht voor de positie van transgender personen op de arbeidsmarkt en worden concrete initiatieven nader uitgewerkt, zoals de organisatie van een internationaal congres over transfobie (zie vraag 4). In het toch al aanwezige contact met TNN kan er gezamenlijk worden bezien welke stappen gezet kunnen worden om op korte en lange termijn het geweld tegen de groep tegen te gaan. Wanneer dit aanleiding geeft voor aanvullende maatregelen en concrete beleidsinterventies, zal de Kamer hierover geïnformeerd worden.
Het bericht 'Pedojagers slaan weer toe: hoofd tegen de stoeprand'. |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het item «Pedojagers slaan weer toe: hoofd tegen de stoeprand» van 15 november 2020?1
Ja.
Is het u bekend of de politie en het Openbaar Ministerie (OM) dergelijke incidenten als zodanig registreren? Zo nee, waarom niet?
Indien het antwoord op vraag 2 «ja» is, kunt u dan aangeven of er uit die registratie blijkt dat er inderdaad sprake is van een recente toename van dit soort incidenten?
Indien het antwoord op vraag 2 «ja» is, blijkt uit die registratie ook of er een toename is in het gebruik van geweld en het veroorzaken van letsel?
Indien het antwoord op vraag 2 «ja» is, blijkt uit die registratie ook welke gevolgen dergelijke incidenten hebben voor de vervolging van de (vermeende) zedendelinquenten? Blijkt bijvoorbeeld dat de «pedo-jacht» leidt tot vrijspraken, sepots en/of strafvermindering?
Bent u, gezien uw eigen oproep, die van Reclassering Nederland en die van portefeuillehouders burgerparticipatie van het OM de politie om te stoppen met «pedojagen», van mening dat actieve burgerparticipatie een rol zou kunnen of moeten spelen in de opsporing van zedendelicten?2 3
Indien het antwoord op vraag 6 «ja» is, welke rol ziet u dan weggelegd voor burgerparticipatie in dit kader en welke plannen heeft u om daar structureel inhoud, sturing en afbakening aan te geven?
Indien het antwoord op vraag 6 «nee» is, op welke wijze gaat u dan een actief ontmoedigingsbeleid vormgeven om het zogenoemde «pedojagen» te doen stoppen?
Indien het antwoord op vraag 6 «nee» is, bent u dan van mening dat het in het wetsvoorstel Seksuele Misdrijven voorgestelde artikel 248 WvSr aanpassing behoeft, nu in dat artikel (net zoals in het huidige artikel 248e WvSr) «grooming» strafbaar wordt gesteld, ook als het beoogde slachtoffer een «burger-opspoorder» is die zich voordoet als een minderjarige? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke opties ziet u dan om het wetsvoorstel Seksuele Misdrijven (en/of de memorie van toelichting daarop) zodanig aan te passen dat de inzet van «lokpubers» door burgeropspoorders ontmoedigd dan wel uitgesloten wordt?4
Kunt u aangeven of, en zo ja op welke wijze, de politie onderzoek doet naar, of contact heeft met, de «online communities» waarnaar wordt verwezen in het genoemde item en waar de zogenoemde «pedojagers» hun acties voorbereiden?
Hierover kan ik u geen mededelingen doen, omdat dit de opsporingsbelangen kan schaden.
Kunt u aangeven in hoeverre de zedencapaciteit bij het OM toereikend is en zal blijven, nu uit de Rijksbegroting voor het jaar 2021 blijkt dat u structureel 15 miljoen euro beschikbaar heeft gemaakt voor een uitbreiding van de zedencapaciteit bij de politie?5
Bij brief van 20 november inzake de financiën van het Openbaar Ministerie, informeerde ik uw Kamer reeds over de effecten van de structurele uitbreiding van de zedencapaciteit bij de politie.7 De berekening die ik in de brief toelicht, laat zien dat aan de kant van het OM een (lichte) stijging te zien is van de kosten die de extra werkzaamheden van deze uitbreiding meebrengen. Zoals ik uw Kamer in voornoemde brief heb meegedeeld, zijn die kosten niet apart zichtbaar in de begroting, maar integraal onderdeel van de totale PMJ-raming, zoals die is verwerkt in de budgetten van de individuele organisaties. De PMJ-raming wordt jaarlijks herijkt, waardoor de bovengenoemde effecten dus automatisch worden meegenomen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ik heb er, gezien de aard van de vragen, voor gekozen sommige antwoorden te clusteren.
Ahrar-al-Sham |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Is Ahrar-al-Sham een terroristische organisatie?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Openbaar Ministerie en de rechter kijken vanuit verschillende kaders naar de vraag of een groep «terroristisch» is (zie ook Kamerstuk 32 623, nr. 268). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken baseert zich in de eerste plaats op internationale terrorismelijsten van de VN en EU. Daarop zijn de terroristische groepen geplaatst waar internationaal consensus over bestaat. Ook baseert het Ministerie van Buitenlandse Zaken zich op informatie van de inlichtingendiensten. In de Kamerbrief van 25 september 2020 (Kamerstuk 29 754, nr. 558) staat dat de inlichtingendiensten Ahrar al-Sham zien als een van oorsprong salafistische strijdgroep, gericht op het Syrisch conflict. Uit informatie van de Nederlandse veiligheidsdiensten blijkt dat deze groep zeer waarschijnlijk nooit een gewelddadige internationale agenda heeft gehad en dat het onwaarschijnlijk is dat hier op middellange tot lange termijn verandering in komt. Daarom zien de diensten de strijdgroep op dit moment niet als een direct gevaar voor de nationale veiligheid.
Is de penningmeester van Ahara al Sham, die recent is opgepakt, ooit direct of indirect gesteund geweest door Nederlandse non-letale steun (NLA)?1
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld (o.a. Kamerstuk 32 623, nr. 258 en Kamerstuk 32 623, nr. 272) heeft Ahrar al-Sham geen Non Lethal Assistance (NLA) ontvangen, en voor zover bekend zijn er geen goederen indirect bij Ahrar al Sham terecht gekomen. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld viel echter nooit geheel uit te sluiten dat de geleverde civiele goederen onbedoeld in verkeerde handen konden vallen (Kamerstuk 27 925, nr. 534).
Kunt u uitsluiten dat deze meneer, die nu van terrorisme verdacht wordt, met zijn groep en bondgenoten ooit geprofiteerd heeft van het Nederlandse NLA-programma?
Zie het antwoord op vraag 2.
Herinnert u zich uw reactie op de motie van de leden Van Helvert en Voordewind over als terroristiche organisatie kwalificeren van Ahrar al-Sham?2
Ja.
Kunt u garanderen dat Ahrar-al-Sham geen direct bedreiging vormt op het grondgebied van Nederland nu de penningmeester in Rijssen blijkt te wonen?
De Nederlandse inlichtingendiensten kwalificeren Ahrar al-Sham als een van oorsprong salafistische strijdgroep, gericht op het Syrisch conflict. Volgens de diensten heeft deze groep zeer waarschijnlijk nooit een gewelddadige internationale agenda gehad en is het onwaarschijnlijk dat hier op middellange tot lange termijn verandering in komt. Daarom zien de diensten de strijdgroep op dit moment niet als een direct gevaar voor de nationale veiligheid.
Zo nee, bent u bereid om Ahrar-al-Sham op de Nederlandse terroristenlijst te plaatsen?
Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 25 september (Kamerstuk 29 754, nr. 558) is de toepassing van de nationale sanctielijst territoriaal beperkt. Vanwege deze beperking wordt er slechts over gegaan tot een «nationale» bevriezingsmaatregel indien er sprake is van aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde, meer in het bijzonder indien aanwijzingen bestaan dat een organisatie of persoon in of vanuit Nederland (een poging tot) terroristische activiteiten ontplooit of betrokken is bij het faciliteren daarvan. Voor Ahrar al Sham ontbreken dergelijke aanknopingspunten.
Herinnert u zich dat de Rechtbank Rotterdam in 2019 Ahrar-al-Sham aangemerkt heeft als een terroristisch organisatie in ieder geval in de periode juli 2018 – mei 2018?3
Ja.
Klopt het dat (bijna) alle door Trouw en Nieuwsuur geindentificeerde groepen die NLA ontvangen hebben van Nederland, hebben samengewerkt met Ahrar-al-Sham?
Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over gematigde gewapende groepen die al-dan-niet NLA hebben ontvangen. Uw Kamer is vertrouwelijk geïnformeerd over de gematigde gewapende groepen die Nederland met NLA steunde, en de periodes waarin deze steun werd verleend.
In het algemeen kan gesteld worden dat in de complexe, fluïde situatie in Syrië honderden strijdende groeperingen actief waren, die niet altijd homogeen waren en waarvan de samenstelling en de naamgeving deels snel veranderde. Zoals onder andere gemeld in eerdere antwoorden op uw vragen (Kamerstuk 32 623, nr. 229) werden door groepen in bepaalde situaties en op specifieke locaties, allianties aangegaan met meer extremistische groepen. Dit gebeurde vanuit militair pragmatisch oogpunt; door coördinatie van de aanvallen kon een offensief van ISIS of het regime beter het hoofd worden geboden. Dit betekent niet dat het extremistisch gedachtengoed door de gematigde groepen werd overgenomen.
Kunt u deze vragen binnen twee weken en één voor één beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Beschermenswaardige partijen: bescherming van het daderdier’ |
|
Arne Weverling (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het artikel «Beschermenswaardige partijen: bescherming van het daderdier»?1
Ja.
Klopt het dat slachtoffers de aanval door een vechthond niet kunnen voorkomen of afweren, tenzij zij over een wapen beschikken, omdat zij uit het niets geconfronteerd worden met een hond die de intentie en het vermogen heeft om zijn slachtoffer te doden? Wat vindt u van het feit dat het bezit van vechthonden zonder enige restricties is toegestaan?
Een hond is pas een vechthond als dit dier specifiek getraind is om te vechten en om te winnen. Dat het vaak gaat om een bepaald type hond heeft te maken met de schade die het dier kan toebrengen. Er zijn talloze voorbeelden van deze typen honden die niet geschikt blijken te zijn om te vechten en daarom vervolgens gebruikt worden als oefenmateriaal. Er gelden strafrechtelijke voorschriften die beperkingen opleggen aan houders van gevaarlijke honden. Het betreft hier de strafbare feiten van aanhitsen, niet terughouden van een dier dat een mens aanvalt of onvoldoende zorgdragen voor het onschadelijk houden van een gevaarlijk dier. Daarnaast zijn er bevoegdheden op gemeentelijk niveau die kunnen worden ingezet tegen gevaarlijke honden. Ik verwijs hiervoor naar de door mij en mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid gegeven antwoorden op de vragen van de leden Moorlag en Kuiken van 10 februari 2020 (Aanhangsel Handelingen II 2019–2020, nr. 2487)
Heeft u een kostenoverzicht van de medische hulp, ambulance- en politie-inzet die verband houden met de aanwezigheid van vechthonden? Wordt er onderzoek verricht onder chirurgen naar de veroorzakers van ernstige aanvallen? Zo nee, waarom niet? Zitten er slachtoffers in de overlegstructuren over dit probleem? Zo nee, waarom niet?
De politie registreert incidenten waar haar aandacht voor wordt gevraagd, ook zogenaamde bijtincidenten. De kosten van de politie-inzet ten gevolge daarvan worden niet vastgelegd. Het komt zelden voor dat de politie buitengewone kosten maakt in verband met dergelijke incidenten. Het volledige proces rond inbeslagname, inclusief vervoer en opslag, valt onder de verantwoordelijkheid van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. De kosten daarvan komen ten laste van de organisatie die beslag legt.
Er wordt geen chirurgisch onderzoek verricht naar de veroorzakers van ernstige aanvallen. Wel zijn soms medische ingrepen nodig bij (ernstige) slachtoffers van bijtincidenten.
Om redenen van privacy heb ik geen inzicht in de medische kosten (waaronder eventueel ambulancevervoer) ten gevolge van bijtincidenten.
Bent u bereid de regelgeving rondom vechthonden uit te breiden zodat bijvoorbeeld de burgermeester of het college van burgmeester en wethouders sneller en doeltreffender kunnen ingrijpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u daarnaast kijken naar de mogelijkheid een plicht op te leggen die landelijk geldt en niet (zoals een muilkorfplicht) slechts binnen de gemeentegrenzen? Hoe krijgen gemeenten ondersteuning, nu voormalig Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Verburg deze taak uitdrukkelijk aan hen heeft toegewezen?
Ik verwijs hiervoor naar de door mij en mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid gegeven antwoorden op de vragen van de leden Moorlag en Kuiken van 10 februari 2020 (Aanhangsel Handelingen II 2019–2020, nr. 2487).
Welke mogelijkheden zijn er om dierenasiels aan te pakken indien zij een vechthond plaatsen in een onveilige omgeving zonder zich ervan te vergewissen dat de nieuwe eigenaar voldoende maatregelen heeft getroffen c.q. zal treffen om te voorkomen dat de betreffende hond schade zal aanrichten?
Ik verwijs hiervoor naar de door de gegeven antwoorden op vragen van het lid Weverling (VVD) over het bericht «Dierenasiels verzwijgen verleden van gevaarlijke vechthonden van 19 juni 2020 (Aanhangsel Handelingen II 2019–2020, nr. 3541) en naar de door de gegeven antwoorden op vragen van het lid Moorlag (PvdA) over vechthonden uit dierenasielen van 22 juni 2020 (Aanhangsel Handelingen II 2019–2020, nr. 3542).
Deelt u de mening dat vechthonden die letsel veroorzaken niet herplaatst mogen worden in een andere gemeente omdat dit niets afdoet aan het feit dat ze nog steeds gevaarlijk zijn?
Nee, deze mening deel ik niet. Niet iedere hond die gebeten heeft is een hond die getraind is om te vechten. Ook niet getrainde honden kunnen in een situatie terecht komen waarbij zij gaan bijten. Het in mijn opdracht uitgevoerde onderzoek (Safedog Project) heeft aangetoond dat met name eigenaar gerelateerde factoren naast omgevingsfactoren bepalend zijn voor het ontstaan van een bijtincident. Het zal mede afhankelijk zijn van de gedragstest in hoeverre een gevaarlijke hond herplaatst kan worden. Als het dier al dan niet onder voorwaarden herplaatst kan worden, kan het dier ook herplaatst worden in een andere gemeente.
Deelt u de mening dat de bestaande maatregelen opgelegd tegen een vechthond beter moeten worden gehandhaafd? Zo ja, kunt u dit wettelijk beter regelen?
De set aan wettelijke mogelijkheden om invloed uit te oefenen op gevaarlijke honden is voor de politie voldoende. Het begrip vechthond hanteert de politie niet. Het huidige begrip «gevaarlijke hond» voorziet in de politionele behoefte. Dit begrip vestigt de aandacht op het gedrag en de beheersbaarheid van deze individuele hond.
Klopt het dat sinds 1 januari 2009 het bezit van ieder soort, ras of type vechthond zonder enige restrictie toegestaan is en dat iedereen deze honden in soorten en maten mag fokken, importeren, kopen, verkopen en houden, en zowel het straatbeeld als de representatie in asielhonden tonen aan dat dat ook gebeurt? Bent u voornemens te bewerkstelligen dat een regeling tot stand wordt gebracht waardoor eisen worden gesteld aan het fokken, importeren, verkopen en houden van bepaalde typen vechthonden?
Er gelden wel degelijk restricties aan het fokken van honden. Op grond van artikel 3.4, eerste lid, van het Besluit houders van dieren is het verboden te fokken met gezelschapsdieren op een wijze waarop het welzijn en de gezondheid van het ouderdier of de nakomelingen wordt benadeeld. Vervolgens stelt artikel 3.4, tweede, lid, onder c, van het Besluit houders van dieren dat bij het fokken voor zover mogelijk wordt voorkomen dat ernstige gedragsafwijkingen worden doorgegeven aan of kunnen ontstaan bij nakomelingen. Hieronder valt bijvoorbeeld het fokken met honden op agressieve karaktereigenschappen. Dit is ook strafbaar gesteld in de Wet op de economische delicten.
Ik heb in mijn brief van 9 november 2018 (Kamerstuk 20 286, nr. 1003) aangegeven een gevalideerde risicobeoordelingstest te laten ontwikkelen. Met een dergelijke gevalideerde risicobeoordelingstest kunnen ouderdieren met gedragingen, waarvan het ongewenst is dat deze worden doorgegeven op objectieve gronden worden onderscheiden en uitgesloten van de fokkerij. Deze test zal eind 2021 afgerond zijn. Doordat niet op voorhand duidelijk is of een bepaalde hond ook een gevaarlijke hond is, kan ook niet op voorhand een importverbod voor een hond gaan gelden.
Hoe beoordeelt u uw antwoord op bovenstaande vraag in het licht van de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 5 juni 2018, waar geen verwijtbaarheid werd aangenomen mede omdat het Hof wees op wisselende of zelfs ontbrekende wet- en regelgeving hetgeen tot gevolg had dat schadeverhaal voor het slachtoffer via het strafrecht onmogelijk werd?2
Het antwoord op vraag 8 gaat over gevallen waarin een hond als gevaarlijk kan worden bestempeld. In dat geval gelden er restricties.
In de zaak van het gerechtshof Amsterdam speelde onder meer de vraag of de betrokken hond wel of niet kon worden aangemerkt als gevaarlijk als bedoeld in artikel 425 WvSr. Het gerechtshof overweegt dat alleen het feit dat de hond tot een bepaald ras behoort onvoldoende is om de hond als gevaarlijk aan te merken. Daarbij verwijst het gerechtshof naar een lijst van «hoog-risicohonden», die is ingetrokken omdat betrouwbare data waarop een ras in zijn geheel aan te wijzen is als gevaarlijk, ontbreken. Nu er geen wet- of regelgeving is waarbij bepaalde hondenrassen verboden zijn, moet worden uitgegaan van het individuele dier en de feiten en omstandigheden van het geval. In deze specifieke casus bestonden er naar het oordeel van het gerechtshof geen feiten en omstandigheden op basis waarvan de hond als gevaarlijk kon worden aangemerkt. In andere casus zou dit wel het geval kunnen zijn en hoeft het ontbreken van wet- of regelgeving waarbij bepaalde hondenrassen verboden zijn niet in de weg te staan aan een veroordeling op basis van artikel 425 WvSr.
Hoe weegt u, gelet op voorkoming van minderjarige slachtoffers, het belang van het kind zoals geformuleerd in het Internationaal verdrag van de rechten van het kind bij het gebruik van de mogelijkheid die de Wet Dieren biedt om soorten of categorieën van dieren die aantoonbaar gevaarlijk zijn voor de volksgezondheid te verbieden?
In het kader van de ontwikkeling van de huis- en hobbydierenlijst worden diersoorten onder meer beoordeeld op de risicofactor «gevaar op letselschade». Daarbij wordt gekeken naar het gevaar van een diersoort voor de mens. Indien een diersoort gevaren met zich brengt voor kinderen zal dit ook daar naar voren komen.
Het nieuws dat de uitslag van de Tweede Kamerverkiezingen kwetsbaar is voor hackers |
|
Harry van der Molen (CDA), Tobias van Gent (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Cyberexperts luiden noodklok: uitslag Tweede Kamerverkiezingen kwetsbaar voor hackers»?1
Wat is uw reactie op de waarschuwing van cyberexperts dat de uitslag van de aankomende Tweede Kamerverkiezing te hacken zou zijn?
Is het waar dat de uitslag wordt ingevoerd in de optelsoftware, de Ondersteunende Software Verkiezingen (OSV), zonder dat daarop een handmatige controle wordt uitgeoefend? Deelt u de conclusie van de cyberexperts dat hiermee de betrouwbaarheid en de geloofwaardigheid van de verkiezingsuitslag in het geding kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Welke stappen zijn er gezet om het proces rondom de vaststelling van de verkiezingsuitslag veilig te maken, drieënhalf jaar nadat cyberexperts voor het eerst de noodklok luidden? Zijn alle beveiligingslekken in de optelsoftware die geconstateerd werden in 2017 inmiddels opgelost? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u het voorstel van de cyberexperts om uitslagen handmatig op de stembureaus na te laten tellen door ambtenaren? Welke maatregelen neemt u om te garanderen dat het proces van de uitslagberekening transparant en controleerbaar is?
Wanneer verwacht u de nota naar aanleiding van het verslag inzake Wet nieuwe procedure vaststelling verkiezingsuitslagen aan de Kamer te doen toekomen?2
Deelt u de mening dat het om de transparantie van de verkiezingsuitslag te garanderen van belang is dat de processen-verbaal zo snel mogelijk door de gemeenten op hun website worden gepubliceerd en derden zo de stemmingen kunnen natellen, gezien de praktische problemen die een aantal gemeenten bij de publicatie van de processen-verbaal bij de Provinciale Statenverkiezingen in maart 2019 ondervond? Komt er een uiterste deadline voor wanneer deze op de websites moeten staan? Welke maatregelen gaat u nemen en/of heeft u reeds genomen om dit proces voor de aankomende Tweede Kamerverkiezingen te verbeteren?3
Het seksueel misbruik van jongeren in de gehandicaptenzorg |
|
Attje Kuiken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Seksueel misbruik verstandelijk gehandicapten wordt nauwelijks aangepakt»?1
Ja.
Welke concrete maatregelen zijn getroffen in de afgelopen jaren om misbruik van mensen met een verstandelijke beperking te voorkomen?
De gehandicaptensector is erg actief in het bespreekbaar maken en het voorkómen van seksueel geweld en grensoverschrijdend gedrag bij cliënten. Zowel door de brancheorganisatie, de individuele instellingen als het platform van ouderorganisaties is en wordt de laatste tien jaar hiertoe materiaal ontwikkeld.
Op verzoek van de Minister voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport is door de Universiteit van Maastricht een «Wegwijzer» gemaakt om ouders, zorgprofessionals en cliënten inzicht te geven in het beschikbare materiaal. Deze Wegwijzer verwijst in elke stap in de keten (preventie-signalering-aanpak-nazorg) naar bruikbaar materiaal dan wel naar materiaal dat minimaal gebaseerd is op relevante praktijkervaringen. Het gaat daarbij om materiaal ten behoeve van mensen met een verstandelijke beperking (met onderscheid naar licht, matig en ernstig). Daarbij wordt aangegeven voor wie het materiaal bestemd is (slachtoffers, plegers, ouders/verwanten, zorgprofessionals).
Voorts is er in opdracht van VWS materiaal ontwikkeld om de loverboy-problematiek onder jongeren (jongens en meisjes) met een lichte verstandelijke beperking aan te pakken. Hiertoe zijn de producten van de Commissie «Aanpak meisjesslachtoffers loverboys/mensenhandel» (Commissie Azough) toepasbaar gemaakt naar jongeren met een lichte verstandelijke beperking (en jongeren met psychische problematiek).
Heeft u zicht op hoe vaak misbruik in de gehandicaptenzorg voorkomt? Worden meldingen en signalen op een plek bijgehouden om eventuele patronen te ontdekken?
Situaties waarbij sprake is van geweld binnen een zorgrelatie, waaronder seksueel grensoverschrijdend gedrag, moeten zorgaanbieders verplicht melden bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: inspectie) op grond van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz). De inspectie heeft zicht op het aantal meldingen dat wordt gedaan. In 2019 heeft de inspectie in totaal 90 meldingen ontvangen die betrekking hebben op (het vermoeden van) seksueel grensoverschrijdend gedrag binnen de gehandicaptenzorg.
Daarnaast beschikt elke zorgaanbieder in de Gehandicaptenzorg over een intern meldingssysteem waarin incidenten waarbij cliënten betrokken zijn worden geregistreerd. Het doel van een dergelijk systeem is om op basis van analyse de kwaliteit en veiligheid van de zorg te verbeteren. Dit betreft ook incidenten op het gebied van seksueel misbruik en seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Is het mogelijk voor medewerkers uit de gehandicaptenzorg om elders in de zorg aan het werk te gaan nadat er melding is gedaan van (vermeend) misbruik?
Helaas kunnen we nooit helemaal uitsluiten dat zich een situatie voordoet waarin iemand elders in de zorg aan de slag gaat, nadat er misbruik heeft plaatsgevonden. Het is van groot belang dat er altijd aangifte wordt gedaan wanneer er misbruik wordt geconstateerd. Werkgevers in de zorg hebben daarnaast een grote verantwoordelijkheid om de kans dat dit zich voordoet zo klein mogelijk te maken: zij moeten zorgen voor een veilige zorgrelatie.
Daartoe hebben zij een aantal instrumenten in handen:
Een zorgaanbieder die een medewerker ontslaat wegens geweld in de zorgrelatie moet dit ook verplicht melden bij de inspectie als een melding ontslag wegens ernstig disfunctioneren. De inspectie kan vervolgens besluiten deze melding te onderzoeken en doet dat doorgaans ook als er voldoende harde feiten zijn, een veroordeling of overtuigende feiten vanuit onderzoek van de zorgaanbieder.
Dit onderzoek door de inspectie dient om te bepalen of er sprake is van een situatie die voor de veiligheid van cliënten of de zorg een ernstig bedreiging kan betekenen (art. 25 Wkkgz). Wanneer de inspectie besluit dat daarvan sprake is kan zij de zorgverlener registreren (een aantekening plaatsen). Werkgevers kunnen navraag doen bij de inspectie of een zorgverlener voorkomt in dit register. Dit is echter geen verplichting.
Wordt er naar uw mening voldoende gedaan om personen met een verstandelijke beperking te beschermen tegen medebewoners die een verleden hebben als dader van seksueel misbruik? Speelt privacy dan daders hierin een belemmerende rol?
Cliënten moeten worden begeleid op alle levensgebieden, dus ook op het gebied van seksualiteit c.q. seksuele opvoeding. Seksualiteit is dan ook altijd onderwerp bij bespreking van het zorgplan. Het gaat dan zowel om het bevorderen van weerbaarheid, als om het voorkomen van grensoverschrijdend gedrag. Binnen de sector is hier veel materiaal voor ontwikkeld, zowel gericht op plegers als op slachtoffers en op de zorgprofessionals die de cliënten begeleiden. Voorts wordt in het kwaliteitskader (in de uitvraag kerngegevens zorgaanbieders) gevraagd of er per cliënt een risico-inventarisatie in het kader van veiligheid is gedaan.
Herkent u de signalen dat er te weinig meldingen worden gedaan bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd waardoor seksueel misbruik in instellingen onderbelicht blijft en er geen onafhankelijke onderzoeken op volgen?
De inspectie houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg. In dat kader ontvangt de inspectie meldingen waarbij sprake is van geweld in de zorgrelatie, waaronder seksueel grensoverschrijdend gedrag. De inspectie is afhankelijk van de meldingsbereidheid van bestuurders. Ik herken overigens genoemde signalen over een lage meldingsbereidheid niet. Maar als hier sprake van zou zijn, dan baart dat zorgen.
Kwetsbare mensen in de gehandicaptenzorg die hun leven lang en voor alle levensterreinen afhankelijk zijn van de zorg en ondersteuning, hebben recht op veilige zorg. Wanneer er sprake is van risico’s en incidenten dan dienen bestuurders zich optimaal in te zetten om veiligheid te waarborgen. Dat begint in ieder geval met het zorgen voor een open cultuur waar men bereid is signalen te bespreken en zaken te melden en te onderzoeken. De inspectie ziet in haar toezicht dat veel zorgaanbieders beleid en protocollen hebben op dit gebied, maar signaleert ook dat deze, bijvoorbeeld via scholing, meer aandacht zouden kunnen krijgen.
Baart het u zorgen dat er sprake lijkt te zijn van lage meldingsbereidheid, zeker in vergelijking tot andere landen? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te zetten om de meldingsbereidheid te verhogen?
Zie antwoord vraag 6.
De beveiliging van Joodse gemeenschappen in Nederland |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Oostenrijk verdrievoudigt de uitgaven aan de bescherming van de Joodse gemeenschap»?1
Ja.
Erkent u dat de Joodse gemeenschap in Nederland te maken heeft met een verhoogd dreigingsniveau voor terreur?2
Het dreigingsniveau staat in Nederland op 3 («aanzienlijk») op een schaal van 5. Nederland kent geen specifieke dreigingsniveaus voor personen, organisaties en objecten. Joodse instellingen zijn een potentieel doelwit voor geweld zowel uit rechts-extremistische als uit radicaal-islamistische hoek. Wat jihadistisch-terroristische aanslagen betreft, was in de periode 2004–2018 minder dan 5% van de 112 aanslagen in het Westen gericht tegen een doelwit met een joods signatuur.4 Daarmee is er sprake van een veiligheidsrisico voor de joodse gemeenschap. Binnen dat kader zijn de beveiligingsmaatregelen die eventueel getroffen zijn, passend.
Erkent u dat de niet-aflatende dreiging uit radicaal-islamitische hoek richting de Joodse gemeenschap in Nederland een veiligheidsrisico vormt voor Joodse publieke plaatsen en instellingen, zoals bijvoorbeeld scholen, synagogen, winkels en culturele centra?3
Zie antwoord vraag 2.
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Crisiscentrum vraagt om extra waakzaamheid voor joodse gemeenschap in Antwerpen»?4 Kunt u aangeven of wat u betreft dezelfde waakzaamheid geboden is voor de Joodse gemeenschap in Nederland?
Ik heb kennisgenomen van het artikel. Door inlichtingen- en veiligheidsdiensten wordt de veiligheidssituatie ten aanzien van joodse gemeenschap scherp gemonitord. Indien dreiging en risico daar aanleiding toe geven kunnen de lokale autoriteiten passende maatregelen treffen. Na de aanslagen heeft de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) erop gewezen dat alertheid geboden blijft omdat het actuele dreigingsniveau in Nederland uitdrukt dat ook hier een aanslag voorstelbaar blijft.
Kunt u toelichten welke speciale maatregelen of financiële middelen reeds worden ingezet door de rijksoverheid of door lokale overheden ter bescherming van potentiële Joodse doelwitten in Nederland? Welk gedeelte van de kosten wordt door overheidsinstellingen gedragen en welk gedeelte door de Joodse gemeenschap?
Over welke beveiligingsmaatregelen getroffen worden, kan ik zoals bij uw Kamer bekend geen uitspraken doen. Naar aanleiding van de aanslag op een joods museum in Brussel is in 2014 is door de Nederlandse rijksoverheid een bedrag van 1,5 miljoen euro vrijgemaakt om het weerstandsniveau bij joodse instellingen te verhogen; deze bijdrage is destijds is aangevuld door betrokken gemeenten. Met deze bijdragen zijn de locaties van de joodse gemeenschap in de gelegenheid gesteld om een basisweerstandsniveau te behalen. Deze uitzonderlijke bijdrage is in 2017 beëindigd. De getroffen maatregelen en de eerder verstrekte financiering voor de joodse instellingen passen bij de aard van de dreiging en risico. Uitgangspunt is dat personen en organisaties in eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor hun veiligheid. Wanneer organisaties niet op eigen kracht voldoende weerstand kunnen bieden kan de overheid aanvullende beveiligingsmaatregelen treffen. De verantwoordelijkheid voor de beveiliging van joodse instellingen en de financiering daarvan is decentraal belegd. Ik zie op dit moment geen aanleiding om de mogelijkheden voor een financiële tegemoetkoming opnieuw te verkennen.
Voor religieuze instellingen is het handboek religieuze instellingen beschikbaar. In dit «Handboek Veiligheid religieuze instellingen» is aandacht besteed aan dreigingen en incidenten waarmee religieuze instellingen geconfronteerd kunnen worden. Het doel van dit handboek is om veiligheidsbewustzijn te creëren en handvatten aan te reiken om, in het kader van preventie, te kijken naar de veiligheid binnen religieuze instellingen.
Bent u bereid om net zoals Oostenrijk voortaan de volledige kosten van de bescherming van Joodse instellingen te vergoeden?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u duidelijk uw redenering toelichten waarom u al dan niet wenst over te gaan tot het beter beveiligen van de Joodse gemeenschap in Nederland?
Gelet op de dreiging richting joodse instellingen in Nederland heeft de rijksoverheid samen met de lokaal bevoegde gezagen structureel aandacht voor de beveiliging van de joodse gemeenschappen in Nederland. De getroffen maatregelen passen bij de dreiging en het risico. Een wijziging in het dreigingsbeeld kan ertoe leiden dat er door de lokale autoriteiten andere maatregelen getroffen worden.
Het bericht ‘Cameraploeg PowNed belaagd door leerling Emmauscollege in Rotterdam’ |
|
Zohair El Yassini (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Cameraploeg PowNed belaagd door leerling Emmauscollege in Rotterdam»?1
Ja.
Wat heeft zich precies afgespeeld op het Emmauscollege? Hoe beoordeelt u deze situatie?
In verband met een mishandeling is een verdachte aangehouden. Het strafrechtelijk onderzoek loopt nog, waardoor ik over deze zaak nog geen uitspraak kan doen.
Kloppen de signalen dat ten tijde van het incident beveiliging aanwezig was op het schoolplein en niet heeft ingegrepen bij de aanval op de cameraploeg van PowNed? Zo ja, wat is de reden geweest dat de journalisten niet zijn beschermd?
Er was geen professionele beveiliging aanwezig op de plaats van het incident. Binnen het schoolterrein was wel een dubbele bezetting van medewerkers van de school aanwezig om toezicht te houden. Een conciërge is vanaf het schoolterrein naar het incident gesneld. De conciërge heeft het incident niet kunnen voorkomen, maar heeft wel ingegrepen.
Welke sancties heeft het Emmauscollege inmiddels genomen tegen de leerling die de journalisten heeft belaagd?
De verdachte is een minderjarige leerling. De school biedt passende ondersteuning, sancties en begeleiding. De directie van het Emmauscollege heeft meteen contact gezocht met de ouders van de jongen. Diens vader heeft inmiddels zijn excuses aangeboden voor het gedrag van zijn zoon.
Is er inmiddels aangifte of melding bij de politie gedaan door het Emmauscollege over het incident?
Er is door de verslaggever zelf meteen aangifte gedaan van het incident. De politie startte daarop een onderzoek. Zaterdag 7 november werd de verdachte aangehouden en gehoord. De school heeft zelf geen aangifte gedaan, omdat het incident buiten het schoolterrein plaatsvond.
Deelt u de mening dat we pal achter onze journalisten moeten staan en dat het onacceptabel is dat ze lastig gevallen worden tijdens het uitoefenen van hun werkzaamheden?
Het belagen van journalisten en verslaggevers omdat zij hun werk uitvoeren, is onacceptabel. Het staat mensen vrij om aan te geven dat ze het ergens mee oneens zijn of ergens niet van gediend zijn, maar dat mag nooit met bedreiging, agressie of geweld gepaard gaan.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg inzake OCW-begroting, onderdeel Media, dat is gepland op 30 november 2020?
Ja.
Het artikel 'Kabinet gaat noodtoestand gebruiken voor avondklok' |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kabinet gaat noodtoestand gebruiken voor avondklok»?1
Ja
Is het waar dat u in verband met het mogelijk instellen van een avondklok in het kader van de coronamaatregelen de Wet Buitengewone Bevoegdheden Burgerlijk Gezag wilt activeren?
Nee
Hoe verhoudt een en ander zich tot de door u tijdens de persconferentie van afgelopen maandag gewekte indruk dat, als al sprake zou zijn van een avondklok, deze «vrijwillig» zou zijn?
Ik heb tijdens de persconferentie niet gesproken van een vrijwillige avondklok.
Is in het kader van genoemde Wet Buitengewone Bevoegdheden Burgerlijk Gezag, zoals in het artikel aangegeven, sprake van besluitvorming «buiten het parlement om»? Zo nee, hoe gaat besluitvorming dan plaatsvinden? Zo ja, vindt u dat in lijn met hetgeen vanuit het parlement bij de behandeling van de onlangs aangenomen Tijdelijke Wet Maatregelen COVID-19 is aangegeven en uiteindelijk in de vorm van een amendement ook in die wet is neergelegd, namelijk dat in voorkomende gevallen sprake dient te zijn van een toetsende rol van het parlement?
Het activeren van noodbevoegdheden geschiedt bij koninklijk besluit. Artikel 1, tweede lid, van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag bepaalt dat onverwijld na het nemen van dat besluit een voorstel van wet aan de Tweede Kamer wordt gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij het besluit in werking gestelde bepalingen.
Bent u bereid elke mogelijke besluitvorming in dezen te doen plaatsvinden conform het in de Tijdelijke Wet Maatregelen COVID-19 bepaalde omtrent de rol van het parlement?
Indien onverhoopt binnen de huidige crisis het instellen van een avondklok noodzakelijk wordt geacht, en de bevoegdheid daartoe dus bij koninklijk besluit moet worden geactiveerd, zal van het voornemen daartoe mededeling worden gedaan aan de Staten-Generaal, zodat daarover desgewenst tussen regering en Staten-Generaal van gedachten kan worden gewisseld, tenzij de vereiste spoed zich daartegen zou verzetten.
Wilt u deze vragen per ommegaande beantwoorden?
Als gevolg van de met de afstemming van de beantwoording gemoeide tijd is het niet gelukt de vragen per ommegaande te beantwoorden.
Het bericht ‘Verdachte fatale mishandeling Jan (73) uit Arnhem sloeg ook oud-dominee (68) in elkaar: ‘Hij haalde vol uit’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u deze berichten?1 2
Ja.
Klopt het dat de minderjarige moordenaar van de 73-jarige man uit Arnhem eerder ook een 68-jarige dominee zwaar heeft mishandeld?
Het klopt dat één van de verdachten van de fatale mishandeling van een 73-jarige man in Arnhem eerder verdachte is geweest in een zaak waarin een 68-jarige oud-dominee is mishandeld. Deze zaak is destijds geseponeerd.
Waarom is er pas na 7 weken een agent naar het slachtoffer gegaan?
Direct na de melding is er contact geweest tussen de politie en het slachtoffer. Ook in de weken daarna is er meerdere keren contact geweest tussen de politie en het slachtoffer.
Bent u het ermee eens dat, als het Openbaar Ministerie gewoon zijn werk had gedaan, namelijk deze crimineel vervolgen, de 73-jarige man uit Arnhem die vorige week vermoord is nog had geleefd? Zo nee, waarom niet?
Als Minister past mij terughoudendheid bij de beantwoording van Kamervragen die een individuele zaak betreffen. De politie heeft uitvoerig onderzoek gedaan naar de aangifte van mishandeling. Op basis van de resultaten van dit onderzoek, heeft het OM de zaak geseponeerd.
Waarom heeft het openbaar ministerie deze zaak geseponeerd? En bent u het ermee eens dat deze gigantische blunder van het openbaar ministerie een extra klap is in het gezicht van alle slachtoffers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om deze schade (voor zover mogelijk) richting het slachtoffer en de nabestaanden te herstellen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat, zolang het Openbaar Ministerie zit te slapen, en criminelen gewoon rond laat lopen, de samenleving steeds onveiliger wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat dit soort schandalige blunders van het openbaar ministerie, namelijk het niet vervolgen van gevaarlijke criminelen, eens ophoudt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid het jeugdstrafrecht voor ernstige geweldsmisdrijven, zoals zware mishandelingen met de dood als gevolg, voor minderjarigen af te schaffen en tevens zware minimumstraffen voor dit soort misdrijven in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Dergelijke voornemens zijn er niet. Met de bestaande sancties in het jeugdstrafrecht en de mogelijkheid in voorkomende gevallen het gewone strafrecht voor volwassenen toe te passen, is het stelsel voldoende toegerust om een passende reactie te kunnen geven op zeer ernstige delicten. Het kabinet ziet dan ook geen aanleiding om dit stelsel anders in te richten en de rechterlijke straftoemetingsvrijheid met behulp van minimumstraffen te beknotten.
Het mogelijk instellen van een (regionale) avondklok-maatregel |
|
Suzanne Kröger (GL), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Klopt het dat u voor het mogelijk instellen van een (regionale) avondklok-maatregel gebruik wil maken van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden en/of de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag?
Het instellen van een avondklok is op dit moment niet aan de orde, maar het klopt dat het instellen van een avondklok zou zijn gebaseerd op (artikel 8, eerste lid, van) de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag (Wbbbg).
Waarom overweegt u, in tegenstelling tot eerdere momenten tijdens de covid-19 pandemie, nu wel om de noodtoestand uit te roepen of de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag in te zetten, terwijl eerder op expliciete vragen hierover in de Nota naar aanleiding van het verslag bij de Wet tijdelijke maatregelen covid-19 het volgende werd geantwoord «Dit is niet overwogen. Het afkondigen van een noodtoestand is een zeer vergaande maatregel, die sinds de totstandkoming van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden nog niet is ingezet. Het inzetten van noodbevoegdheden moet zijn ingegeven door de constatering dat reguliere bevoegdheden ontoereikend zijn om de crisis te beheersen. Het reguliere instrumentarium op grond van de Wet publieke gezondheid bleek in de eerste fase van de bestrijding van deze crisis echter voldoende om de noodzakelijke maatregelen te treffen, waardoor het afkondigen van een noodtoestand niet noodzakelijk werd geacht. Voor de volgende fase van de bestrijding van de epidemie van het virus biedt de regeling in dit wetsvoorstel een solide basis voor de maatregelen die in de komende periode noodzakelijk kunnen zijn. Het wetsvoorstel is ingegeven vanuit de overtuiging dat voor een langere periode, een specifieke juridische en democratisch beter gelegitimeerde grondslag nodig is. Zoals vermeld in § 10.4.3 van het algemeen deel van de memorie van toelichting maakt de activering van het staatsnoodrecht het met dit wetsvoorstel beoogde maatwerk niet mogelijk.»?1 Kan de regering heel specifiek ingaan op het feit waarom de regering anderhalve maand nadat zij voorgaand aan de Kamer stuurde hier nu anders over denkt?
Het afkondigen van een noodtoestand is en wordt niet overwogen. Activering van artikel 8 Wbbbg betekent niet dat er een noodtoestand wordt afgekondigd. De Wbbbg is een noodwet, maar diverse artikelen uit de Wbbbg, zoals artikel 8, kunnen zonder het afkondigen van een noodtoestand in werking worden gesteld (de zogeheten separate toepassing). Dit is bepaald in artikel 1, eerste lid, Wbbbg.
Het in vraag 2 opgenomen citaat is een antwoord op de vraag van de leden van de GroenLinks-fractie of de regering – in het kader van het afkondigen van de beperkte of algemene noodtoestand – op enig moment heeft overwogen de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden (Cwu) te gebruiken.2 Daarvan was en is als gezegd geen sprake, en daarover zijn wij dus niet anders gaan denken. Op 30 september 2020, de dag waarop de Tweede Kamer de nota naar aanleiding van het verslag ontving, heeft de Minister-President bovendien in het debat met de Kamer gezegd dat aan een avondklok haken en ogen zitten, ook juridisch en maatschappelijk, maar dat we niet de luxe hadden een avondklok als mogelijkheid af te voeren.3 Bij de beantwoording van vragen van de leden van de GroenLinks-fractie in de Eerste Kamer over de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm) wezen wij op 23 oktober 2020 bovendien al op artikel 8 Wbbbg en de mogelijkheid tot separate toepassing daarvan.4 Ook over de mogelijkheid eventueel een avondklok in te stellen en die bepaling zijn wij dus niet anders gaan denken sinds de beantwoording van die vraag.
Waarom is de mogelijkheid van een avondklok niet in de Wet tijdelijke maatregelen covid-19 voorgesteld?
De Twm komt in de plaats van de noodverordeningen die de voorzitters van de veiligheidsregio’s hebben vastgesteld. In die noodverordeningen staat geen avondklok. Bovendien was er geen reden daartoe een voorstel te doen: een avondklok was inhoudelijk niet aan de orde en zou zij aan de orde komen, dan kan hetzij artikel 8 Wbbbg worden aangewend, hetzij een specifiek daartoe strekkend wetsvoorstel worden ingediend. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Mocht de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden worden overwogen, overweegt u dan de algemene of beperkte noodtoestand?
De aanwending van die wet en het afkondigen van een noodtoestand worden niet overwogen.
Overweegt u naast een avondklok op grond van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag ook andere maatregelen die kunnen worden genomen op grond van deze wet in te zetten? Zo ja, welke?
Nee.
Deelt u de mening dat de inzet van de mogelijkheden die de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden en de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag biedt, ingaan tegen de bedoeling van de Wet tijdelijke maatregelen covid-19 waarin de Tweede Kamer een expliciete rol heeft bij het instellen van beperkende maatregelen en dat dit bij de inzet van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden en bij de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezagvooraf niet het geval is? Zo ja, waarom kiest u hier in dit geval expliciet voor? Zo nee, waarom niet?
De Twm is een gewone wet en de Cwu en de Wbbbg zijn noodwetten, die daarnaast bestaan in het kader van het staatsnoodrecht. Bij het staatsnoodrecht heeft de wetgever gekozen voor eigenstandige voorzieningen inzake parlementaire betrokkenheid (zie de artikelen 1 en 2 Cwu en artikel 1 Wbbbg). Zoals is aangegeven in antwoord op vragen van de GroenLinks-fractie in de Eerste Kamer bij de behandeling van het Twm-wetsvoorstel, sluit de Twm aanwending van de Cwu juridisch niet uit en is de inzet daarvan dan ook niet geheel ondenkbaar voor niet in de Twm voorziene maatregelen. Ook is opgemerkt dat, zou een avondklok concreter aan de orde komen, daarvoor hetzij een afzonderlijke basis in een wet in formele zin moet worden voorgesteld, hetzij toepassing moet worden overwogen van het staatsnoodrecht, in casu artikel 8 Wbbbg.5
Op welke wijze wordt de Tweede Kamer vooraf betrokken bij een eventueel besluit om ter bestrijding van het covid-19 virus de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden en/of de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag in te zetten?
Indien onverhoopt binnen de huidige crisis het instellen van een avondklok noodzakelijk geacht wordt, dan kan dat alleen als voorafgaand bij koninklijk besluit de bevoegdheid daartoe is geactiveerd. Van een voornemen daartoe zal mededeling worden gedaan aan de Staten-Generaal, zodat daarover desgewenst tussen regering en Staten-Generaal van gedachten kan worden gewisseld, tenzij de vereiste spoed zich daartegen verzet.
Kunt u aangeven hoe de inhoudelijke afweging over de vraag of de invoering van een verregaande avondklok-maatregel effectief en noodzakelijk is, wordt gemaakt? Worden andere minder verstrekkende maatregelen die hetzelfde doel kunnen bewerkstelligen overwogen? Zo ja, welke zijn dit? Zo nee, waarom niet?
Het instellen van een avondklok is een specifieke maatregel in een specifieke situatie. Omdat, zoals hierboven gesteld, het instellen van een avondklok op dit moment niet aan de orde is, is het niet zinvol in te gaan op de afwegingen die gemaakt moeten worden bij het instellen van een avondklok.
Kunt u aangeven welke afwegingen worden gemaakt bij het instellen van een avondklok? Kunt u hierbij specifiek ingaan op het tijdstippen waartussen de avondklok in werking zal zijn en welke uitzonderingen u voor ogen heeft en hoe dit gehandhaafd zal gaan worden?
Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u deze vragen één voor één en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Hoe een kunstenaar carrière maakt onder aanhoudende beschuldigingen van aanranding en verkrachting’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe een kunstenaar carrière maakt onder aanhoudende beschuldigingen van aanranding en verkrachting»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het artikel en de beschuldigingen die in NRC worden geuit?
Grensoverschrijdend gedrag is onaanvaardbaar. Personen die daar slachtoffer van worden verdienen onze steun en aandacht. Het is belangrijk om bij de vertrouwenspersoon of ombudspersoon melding te maken van het grensoverschrijdende gedrag en zo nodig aangifte te doen bij de politie. Zij die zich grensoverschrijdend gedragen moeten worden aangesproken en zo nodig aangepakt.
Of er in dit geval grensoverschrijdend gedrag heeft plaatsgevonden is op dit moment onderwerp van strafrechtelijk onderzoek.
Welke verklaring heeft u voor het feit dat een beeldend kunstenaar die beschuldigd wordt van ernstig grensoverschrijdend gedrag, zo lang ongestoord zijn gang heeft kunnen gaan? Bent u van mening dat kunstinstellingen grensoverschrijdend gedrag van kunstenaars en klachten daarover, serieus genoeg nemen? In hoeverre kan het een rol spelen dat een kunstenaar als «talentvol» wordt gezien?
Of er in dit geval grensoverschrijdend gedrag heeft plaatsgevonden is op dit moment onderwerp van strafrechtelijk onderzoek.
Studenten op kunstvakopleidingen worden uitgedaagd om artistiek gezien de grenzen op te zoeken. Kunst mag «schuren». Het gevaar ligt op de loer dat studenten en docenten onacceptabel gedrag scharen onder dit opzoeken van grenzen. Dat een kunstenaar als «talentvol» wordt gezien kan hierbij zeker een rol spelen. Opleidingen dienen hier alert op te zijn.
Instellingen moeten in het kader van de Arbowet zorgdragen voor een veilige omgeving. Op een hogeschool of universiteit moet iedereen in alle veiligheid kunnen studeren en werken. Studenten, docenten en werknemers behoren bij elke vorm van ongewenst gedrag zich aangemoedigd te voelen om tot melding over te gaan en aangifte te doen als het gaat om strafbaar gedrag. Daarom zijn er op hogescholen, net als op universiteiten, vertrouwenspersonen en een klachtencommissie ongewenst gedrag. In de cao Nederlandse Universiteiten 2020 is afgesproken dat er een ombudsfunctie wordt ingericht op alle universiteiten. Ik zal met de Vereniging Hogescholen het gesprek voeren dat zij het voorbeeld van de universiteiten volgen. In dat gesprek zal ik ook aandacht vragen voor hoe het tegengaan van grensoverschrijdend gedrag meer aandacht kan krijgen binnen het onderwijs en de instelling. Het is belangrijk dat binnen opleidingen continu het gesprek gevoerd wordt over wat acceptabel is en wat niet. Wat mag er wel van je gevraagd worden en wat niet?
Heet u kennisgenomen van het instagramaccount «Call out Dutch art institutions» dat dit weekend is geopend, waar mensen persoonlijke verhalen kunnen delen over grensoverschrijdend gedrag en racisme in Nederlandse kunstinstituten, en waar in enkele dagen al tientallen verhalen op zijn geplaatst?2 Wat is uw reactie op deze verhalen?
Ja, ik heb hiervan kennis genomen. Ik schrik van deze verhalen. Ik ondersteun de oproep om te komen tot een sectorbreed protocol. Het is belangrijk dat de sector dit vanuit haar wettelijke verantwoordelijkheid zelf oppakt.
Bent u bekend met het platform Mores, het Meldpunt ongewenste omgangsvormen podiumkunsten-, televisie- en filmsector, kunstvakonderwijs en musea?3 Bent u bekend met het soort klachten die daar binnenkomen? Wat wordt er met die klachten gedaan? In hoeverre zit er een patroon in de klachten? In hoeverre komen de klachten overeen met de verhalen die zijn geuit in het NRC-artikel en op het instagramaccount?
Ik ben bekend met Mores. Ik heb signalen van grensoverschrijdend gedrag altijd serieus genomen en zal dat blijven doen. Mede naar aanleiding van deze berichten heb ik nauw contact met Mores.
Veel brancheverenigingen en culturele instellingen zijn reeds aangesloten bij Mores (o.a. het NAPK, de museumvereniging, Filmfonds en FPK). De overige nog niet aangesloten cultuurfondsen zijn in gesprek over hun deelname. De Zaak Nu (belangenvereniging voor ruim tachtig presentatie-instellingen in Nederland) zal zich op korte termijn aansluiten.
Over het soort klachten dat binnenkomt bij Mores heb ik geen inhoudelijke informatie. De inhoud van de klacht is geheim om zo de privacy van de melder te waarborgen.
Wat er met de klachten gedaan wordt, is afhankelijk van wat de melder wil. De primaire taak van het meldpunt is het luisteren naar de klacht van de melder. De vertrouwenspersoon van Mores kijkt vervolgens samen met de melder welke vervolgstappen er gezet kunnen worden.
In hoeverre is er, gelet op de geuite verhalen zowel in NRC als op het instagramaccount en de klachten die binnenkomen bij Mores, sprake van een structureel probleem van grensoverschrijdend gedrag in de kunst- en cultuursector? Is hier wel eens onderzoek naar gedaan? Zo nee, zou u dat een goed idee vinden? Zo nee, waarom niet?
Elk geval van grensoverschrijdend gedrag is er één teveel, maar het lijkt erop dat er geen sprake is van een structureel probleem. Naar zijn aard komen in de culturele sector soms intieme situaties voor en is het je kwetsbaar opstellen vaak van belang en is er in sommige situaties sprake van afhankelijkheid in relaties. Mores heeft daarom onderzoek laten doen naar grensoverschrijdend gedrag en patronen die dat mogelijk maken. Op basis van dat onderzoek heeft Mores de handreiking voor leden uitgebreid.
Waar kunnen werkenden in de kunst- en cultuursector terecht met klachten over grensoverschrijdend gedrag, als zij niet onder de sectoren van het platform Mores vallen, en indien dit door hun werkgever niet opgepakt wordt? Zou u het goed vinden als er één algemeen meldpunt komt voor klachten over grensoverschrijdend gedrag in de kunst- en cultuursector? Zo nee, waarom niet?
Grensoverschrijdend gedrag komt helaas in veel sectoren voor. Indien de werkgever niet de nodige voorzorgmaatregelen treft, kan een werknemer, OR, personeelsvertegenwoordiging of vakbond een melding doen bij de Inspectie SZW. Indien daartoe aanleiding is, kan zij ter plekke een inspectie uitvoeren. En het is natuurlijk vooral belangrijk dat mensen in geval van strafbaar grensoverschrijdend gedrag aangifte doen bij de politie.
Wat is de verantwoordelijkheid van toezichthoudende organen in de culturele sector in dit soort kwesties en hoe verhoudt dit zich tot de code culturele governance?
Toezichthoudende organen hebben de verantwoordelijkheid om te handelen als goed werkgever. De governance code cultuur zegt hier het volgende over: «Het bestuur handelt als goed werkgever: het schept de randvoorwaarden voor een goede en veilige werkomgeving, betrekt hierbij de interne belanghebbenden en stelt een interne gedrags- of integriteitscode op. De Code Culturele Diversiteit en de Fair Practice Code kunnen hierbij behulpzaam zijn». Toezichthoudende organen moeten hierover binnen de organisatie het gesprek voeren.
De berichten ‘Nederlands vaardocument gebruikt bij grootschalige drugssmokkel’ en ‘Nederlandse schepen aan ketting in Italië door omstreden bootpaspoort’ |
|
Lilian Helder (PVV), Roy van Aalst (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte dat het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) het Internationaal Certificaat voor Pleziervaartuigen (ICP) uitgeeft aan internationale drugsbendes?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat Nederland hiermee grootschalige drugstransporten faciliteert en we internationaal hiermee weer eens te kijk staan als narcostaat? Zo nee, waar baseert u uw mening dan op?
Het ICP geeft een vaartuig niet het recht de Nederlandse vlag te voeren en geeft geen nationaliteit aan het schip. Dat staat ook aangegeven op het ICP. Een pleziervaartuig met alleen een ICP staat dus nergens officieel geregistreerd. Over de status van het ICP zal ik nogmaals duidelijk communiceren naar de autoriteiten in de desbetreffende landen. Ook waren bij de drugsvangsten van de politie die in Nieuwsuur aan de orde kwamen ook schepen betrokken die geen ICP en ook niet een ander geldig Nederlands document hadden.
Zo ja, wat gaat u doen om hier een einde aan te maken?
Het ICP is bedoeld voor watersporters die met hun pleziervaartuig via de kust- en binnenwateren naar andere landen willen varen. Uit signalen die van de politie zijn ontvangen blijkt dat het ICP in sommige gevallen wordt gebruikt op een manier waarvoor die niet is bedoeld. Naar aanleiding van deze signalen over misstanden ben ik sinds mei van dit jaar met de bonden die het ICP afgeven (het Koninklijk Nederlands Watersportverbond de Koninklijke Nederlandsche Motorboot Club) en de politie in overleg over een aanscherping van de procedures. Ten eerste wil ik de controle van aanvragen door de bonden versterken door extra informatie te laten meesturen, zoals foto’s van het vaartuig en het vaartuigidentificatienummer. Daarnaast wil ik stoppen met de afgifte van ICP’s aan mensen die niet de Nederlandse nationaliteit hebben en ook niet in Nederland gevestigd zijn. Het streven is een nieuw convenant vanaf 1 januari 2021 in werking te laten treden waarin deze aanscherpingen worden vastgelegd.
Bent u het ermee eens dat het schandalig is hoe mensen- en drugssmokkelaars dankzij het slappe optreden van deze regering onder Nederlandse vlag kunnen varen?
Schepen met een ICP varen niet onder Nederlandse vlag. Het ICP geeft een vaartuig niet het recht de Nederlandse vlag te voeren en geeft geen nationaliteit aan het schip. Dat staat ook aangegeven op het ICP.
Daarnaast vind ik het belangrijk om erop te wijzen dat Nieuwsuur zich mede baseert op een signaal afkomstig van het Maritime Analysis and Operations Centre Narcotics (MAOC-N). Nederland maakt samen met zes andere Europese landen deel uit van MAOC-N. In die zin levert Nederland dus ook een goede bijdrage aan de gezamenlijke bestrijding van trans-Atlantische drugssmokkel via onder andere de irreguliere vaart (plezierjachten, zeilschepen e.d.).
Bent u bereid stappen te nemen om te voorkomen dat de reputatie van Nederland nog verder naar de bodem van de oceaan zinkt?
Zie antwoord op vraag 3 en 4.
Bent u bekend met een rapport van de politie Midden-Nederland (2015) waarin wordt gewaarschuwd dat het botenregistratiesysteem «aan alle kanten rammelt»? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
De discussie rond een botenregistratiesysteem staat los van het ICP. In 2015 heeft het Landelijk Informatie en Expertise Centrum (LIEC) dit bestuurlijk signaal overgebracht aan mij en de Minister van JenV. Het signaal constateerde onder meer het ontbreken van een registratiesysteem voor pleziervaartuigen, behoudens het register voor snelle motorboten. Tevens benoemde het signaal lacunes in dit registratiesysteem voor snelle motorboten. Beide konden volgens het signaal leiden tot fraude en witwassen.
Het signaal is in de eerste plaats door mij aangegrepen om enkele verbeteringen door te voeren in de bestaande registratie van snelle motorboten. De RDW heeft zijn bestanden opgeschoond. Het Ministerie van IenW is op dit moment in overleg met de RDW om de bestaande registratie van snelle motorboten te verbeteren.
Verbeterpunten betreffen met name de juridische verankering van de huidige registratie.
Er hebben naar aanleiding van dit signaal ook gesprekken plaatsgevonden tussen de ministeries van IenW en JenV, en met ketenpartners zoals de politie, het OM, de Belastingdienst, de RDW en met stakeholders zoals de HISWA. De gesprekken dienden om de problematiek verder uit te diepen en te bezien of het wenselijk is de bestaande registratie van snelle motorboten uit te breiden naar alle pleziervaartuigen, al dan niet in combinatie met andere mogelijk te treffen maatregelen. Voor een besluit daarover is meer informatie nodig over de aard en omvang van de problematiek. Die wordt in opdracht van het nieuwe DG Ondermijning van het Ministerie van JenV nu eerst verder in kaart gebracht.
Bent u het ermee eens dat er een duidelijk registratiesysteem moet komen, te beheren door uw Ministerie van IenW zonder tussenpersonen, zodat er een eenduidig systeem is dat landelijk beheerd wordt en waarop toezicht bestaat, zodat het voor criminelen lastiger wordt om boten te kopen met zwart geld dat zo wordt witgewassen? Zo nee, waarom niet?
Ieder registratiesysteem moet uiteraard goed, sluitend, eenduidig zijn, en het doel kunnen dienen waarvoor het is bedoeld. De binnenvaartwetgeving, waarop ook de huidige registratie van snelle motorboten is gebaseerd, is gericht op veilig scheepvaartverkeer. Deze wetgeving leent zich naar mijn idee niet zonder meer voor het tegengaan van witwassen. Ik zal de gesprekken met mijn ambtgenoot van JenV voortzetten om te bekijken of hierin een passende oplossing kan worden gevonden. Daarbij zal ook een goede balans gevonden moeten worden met betrekking tot administratieve lasten, met name met het oog op de goedwillende watersporters die de overgrote meerderheid vormen.
Zo ja, wat gaat u doen en per wanneer? Kunt u een tijdslijn opstellen en de Kamer van de vorderingen periodiek op de hoogte houden? Zo nee, waarom niet?
Wat het ICP betreft werk ik al enige tijd met de bonden die het ICP afgeven en de politie aan aanscherping van de voorwaarden. Een nieuw convenant met de bonden die het ICP afgeven is nagenoeg klaar. Het streven is deze vanaf 1 januari 2021 in werking te laten treden waarin deze nieuwe werkwijze wordt vastgelegd.
Wat de eigendomsregistratie betreft zal ik de gesprekken met mijn ambtgenoot van JenV voortzetten en de Kamer van de vorderingen op de hoogte te houden. Hoe de tijdlijn voor eventuele maatregelen eruit ziet hangt ook af van de uitkomst van die gesprekken.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van IenW en/of het Ministerie van J&V?
Dit is helaas niet gelukt.
Het bericht ‘Sekte-alarm niet gehoord’ |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Justitie jarenlang verzuimd heeft in te grijpen bij de Orde der Transformanten, terwijl daarover wel ernstige signalen zijn binnengekomen bij meldpunt Sektesignaal?1
Momenteel laat ik een onafhankelijk onderzoek uitvoeren conform de motie van Van den Berge c.s. van 5 oktober 2020. Slachtoffers van strafbare feiten in het kader van ritueel misbruik kunnen zich melden bij de politie. Onregelmatigheden kunnen worden gemeld bij inspecties/toezichthouders en ggz-instellingen en die kunnen, waar nodig, psychosociale hulp leveren. Het meldpunt Sektesignaal heeft een belangrijke rol gespeeld bij het in contact brengen van de verschillende partijen binnen de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC’s) en het beter gezamenlijk optrekken en delen van informatie om misstanden vroegtijdig te herkennen en aan te pakken. Mede vanwege deze verworvenheden heb ik geen meerwaarde gezien in het meldpunt Sektesignaal of in het opnieuw opbouwen van een doorverwijzingspunt. Overeenkomstig de motie Van Wijngaarden- Van Toorenburg van 12 februari 2019 zal ik uw Kamer in het voorjaar van 2021 nader berichten.
Is het waar dat het ging om meldingen van opsluitingen, afwijkend seksueel gedrag bij kinderen, arbeidsuitbuiting en financiële uitbuiting?
Politie en het OM geven nooit inhoudelijke informatie over meldingen of aangiftes die zijn gedaan vanwege vertrouwelijkheid en om de privacy van mogelijke daders en slachtoffers te waarborgen.
Hoe kan het dat geen actie is ondernomen op deze meldingen? Lag dat aan de aard van deze meldingen, zijn deze meldingen niet op de juiste plaats terechtgekomen, of niet op waarde geschat?
Zoals bij vraag 2 beantwoord geven politie en OM nooit inhoudelijke informatie over meldingen en aangiftes. Wel kan ik u melden dat iedere melding en aangifte van mogelijk seksueel misbruik wordt opgepakt door de politie. Iedere melding die leidt tot een verdenking van een zedenmisdrijf waarop geen informatief gesprek volgt wordt getoetst op de noodzaak van een ambtshalve opsporingsonderzoek.
Als betrokkene na een informatief gesprek besluit geen aangifte te doen vraagt de politie naar de reden van dit besluit en legt dit vast in het politieregistratiesysteem. Vervolgens wordt door de leiding van het Team Zeden en de zedenofficier van justitie afgewogen of ambtshalve onderzoek mogelijk en noodzakelijk is.
In het politiesysteem wordt geregistreerd op basis van een classificering zoals aanranding, verkrachting en ontucht minderjarigen maar niet op specifieke verschijningsvormen zoals ritueel misbruik, sekte, pro-anacoaches etc.
Naar aanleiding van de recente ontwikkelingen gaan binnen de politie archieven geraadpleegd worden om te kijken of er in het verleden meldingen zijn gedaan die in verband kunnen worden gebracht met de voornoemde Orde der Transformanten.
Wat zegt dit volgens u over de aanpak bij de politie en het openbaar Ministerie van misstanden bij dit soort gesloten bolwerken? Is naar uw mening voldoende kennis en ervaring aanwezig om sektes aan te pakken?
Iedere melding van mogelijk seksueel misbruik in welke verschijningsvorm en werkwijze dan ook wordt serieus opgepakt en indien noodzakelijk wordt ambtshalve opsporing ingezet. Denk hierbij aan zaken waarbij de veiligheid van het slachtoffer of diens omgeving in gevaar komt.
Indien het OM op de hoogte wordt gebracht van mogelijke gepleegde strafbare feiten, zal een onderzoek worden ingesteld. In beginsel is voldoende kennis en ervaring aanwezig bij opsporings- en vervolgingsinstanties voor de aanpak van strafbare feiten, ook als die worden begaan in de context van een sekte. Indien nodig kunnen politie en OM daarbij de hulp van deskundigen inschakelen.
Helpt het wegbezuinigen van het specialistische meldpunt Sektesignaal, zoals u gedaan heeft, bij de aanpak van sektes? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid Sektesignaal zo snel mogelijk nieuw leven in te blazen en meerjarig te financieren omdat dit waardevol was en nog steeds betekenisvol kan zijn, voor slachtoffers en hun familieleden en de aanpak van misstanden bij sektes? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht 'Nieuwe drug 3-MMC duikt op in Zeeland' |
|
Martijn Bolkestein (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met bovenstaand bericht?1
Ja.
Is bij u bekend hoeveel Nederlanders de drug 3-MMC gebruiken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u zeggen over het profiel van de gebruikers?
Nee, over het gebruik van 3-MMC in Nederland is weinig bekend. Het is een nieuw middel, dat in 2012 voor het eerst op de Nederlandse markt verscheen en waarover nog weinig informatie beschikbaar is. Wel zijn er signalen dat 3-MMC in opkomst is. Dit blijkt onder andere uit de voorlopige cijfers van het Groot uitgaansonderzoek onder jongeren en jongvolwassenen van 16–35 jaar dat dit jaar door het Trimbos instituut is uitgevoerd. Van deze groep voornamelijk hoogopgeleide uitgaanders had 8,9% in het afgelopen jaar 3-MMC gebruikt. Dat is redelijk hoog voor een nieuwe psychoactieve stof, maar aanzienlijk lager dan het gebruik van ecstasy (43,9%) of amfetamine (22,7%).
Ook ontvangt het Trimbos instituut signalen van preventiewerkers en instellingen voor verslavingszorg in het oosten van het land dat er groepen jongeren zijn die met regelmaat 3-MMC gebruiken. Bij de landelijke testservices wordt 3-MMC sinds 2012 zo nu en dan ingeleverd op verschillende locaties. In de afgelopen jaren lijkt dit enigszins toe te nemen (51 keer in 2019). In vergelijking tot andere stimulantia als ecstasy (10.462 keer in 2019) en cocaïne (1.334 keer in 2019) zijn deze aantallen echter nog zeer laag.
Is bij u bekend met welke frequentie de drug 3-MMC wordt gebruikt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan deze worden uitgesplitst naar volwassenen en jongeren?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de drug 3-MMC legaal is en wordt verkocht via internetwinkels? Zo ja, hoe komt het dat de drug nog legaal is en om welke internetwinkels gaat het? Zo nee, hoe komen gebruikers dan aan deze drug?
3-MMC is een nieuwe pyschoactieve stof (NPS) en is inderdaad nog legaal. Dat betekent dat productie van en handel in 3-MMC is toegestaan. 3-MMC wordt als research chemical verkocht door verschillende webshops en smartshops die aangeven dat het alleen gebruikt mag worden voor onderzoeksdoeleinden en niet voor consumptie. Er worden verschillende NPS-en aangeboden op deze manier. Zoals bekend, bereiden wij momenteel een wetsvoorstel voor waarin we verschillende groepen NPS gaan verbieden. Hiermee willen we voorkomen dat drugsproducenten de Opiumwet omzeilen door met een kleine wijziging in de chemische structuur van een harddrug een nieuwe, op dat moment legale, NPS op de markt te brengen. 3-MMC is daar een voorbeeld van, het middel valt onder een van die te verbieden groepen (de cathinonen). Zodra de cathinonen onder de Opiumwet vallen zal productie van en handel in 3-MMC illegaal zijn.
Welke drugsprecursoren zijn aanwezig in 3-MMC? Zijn deze chemicaliën verboden? Zo nee, waarom niet? Wat is de status van deze precursoren onder de huidige Europese verordeningen op het gebied van de handel in drugsprecursoren? In hoeverre voorziet het wetsvoorstel versterking strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit in nieuwe mogelijkheden om aanwezige precursoren in de drug 3-MMC te verbieden?
Aangezien 3-MMC op dit moment geen verboden stof is, is er ook geen aanleiding om de grondstoffen ervan te verbieden of te reguleren. Het wetsvoorstel versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit (Kamerstuk 35 564, nr.2, dat thans in behandeling is bij uw Kamer, voorziet in de mogelijkheid om stoffen te verbieden die niet in Europees verband zijn gereguleerd, en die geen andere toepassing kennen dan voor het produceren van bij de Opiumwet verboden stoffen. Op het moment dat 3-MMC verboden zou worden, zou het genoemde wetsvoorstel mogelijkheden bieden om ook de grondstoffen ervan te verbieden. De 3-MMC die op dit moment bij het NFI bekend is, bevat geen aantoonbare hoeveelheden reeds bekende verboden drugsprecursoren.
Wat is uw beeld van het productieproces van de drug 3-MMC? Waar komen de actieve stoffen vandaan? Waar en hoe wordt het geproduceerd? In hoeverre zijn hier andere landen bij betrokken en op welke wijze wordt met deze landen samengewerkt om de productie tegen te gaan?
Omdat 3-MMC sterk lijkt op 4-MMC – welk middel overigens wel is verboden – neemt het NFI aan dat het productieproces daarmee vergelijkbaar is. De belangrijkste grondstof is wel verschillend. Grondstoffen voor dergelijke chemicaliën kunnen vanuit allerlei bronnen afkomstig zijn. Ook 3-MMC zelf wordt op dit moment nog openlijk aangeboden, onder meer vanuit China en India. Omdat 3-MMC niet verboden is, wordt tegen de productie van en/of handel in dit middel niet opgetreden.
Deelt u de mening dat een effectieve aanpak van de productie van designerdrugs valt of staat met het snel en effectief ingrijpen bij de bron, de vervaardiging en verhandeling van de grondstoffen? Zo ja, welke stappen bent u bereid te zetten om de productie van 3-MMC bij de bron aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Ja. We hanteren in Nederland een systeem waarbij nieuwe drugs, als deze op de markt verschijnen, door de Staatssecretaris van VWS voor een risicobeoordeling door het CAM (Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs) kunnen worden voorgedragen. Het CAM adviseert vervolgens of deze middelen op een van de lijsten van de Opiumwet moeten worden geplaatst. Ook worden veel middelen vanuit verdragsverplichtingen op deze lijsten gezet. Op het moment dat een middel op deze lijsten staat kan worden opgetreden tegen (onder andere) de vervaardiging ervan en de handel erin. Ook kan door middel van artikel 10a van de Opiumwet worden opgetreden tegen voorbereidingshandelingen. Precursoren voor verboden middelen zijn of kunnen tevens worden gereguleerd via Europese regelgeving. Momenteel bevinden zich op nationaal niveau wetsvoorstellen in procedure die het, in aanvulling op de Europese regelgeving, mogelijk maken om precursoren voor verboden middelen te verbieden (het onderdeel «precursoren» van het eerdergenoemde wetsvoorstel versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit), en om hele groepen stoffen die verwant zijn aan bestaande lijst-1-middelen tegelijk te kunnen verbieden (het NPS-conceptwetsvoorstel). De regering acht het stelsel van wetgeving, zeker met de voorgenomen toevoegingen, afdoende om voor de gezondheid schadelijke middelen die nieuw op de markt verschijnen te kunnen bestrijden.
Deelt u de mening dat de vraag naar illegale harddrugs een aanbod in stand houdt waar meedogenloze criminelen ontzettend rijk van worden? Kunt u hier een toelichting op geven?
Ja, daar heeft het kabinet ook bij herhaling op gewezen. Gebruikers dienen zich ervan bewust te zijn dat zij bijdragen aan een zeer schadelijke illegale industrie. Bij brief van 19 oktober jl. is uw Kamer geïnformeerd welke acties tegen de normalisering van drugsgebruik worden ondernomen.3
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat gebruikers de drug 3-MMC soms dagenlang gebruiken, zoals naar voren komt in de documentairereeks «Verdoofd», gelet op het feit dat de effecten ervan lijken op die van MDMA en cocaïne en dat er tot dusver weinig tot niets bekend is over de gezondheidsrisico’s ervan? Zo ja, bent u bereid om onderzoek te laten doen naar de effecten van deze drug? Zo nee, waarom niet?2
Ja, intensief gebruik van dit middel zoals getoond in de serie «Verdoofd» is zeker zorgelijk. Omdat er nog zo weinig over bekend is, maar er wel signalen zijn dat het gebruik toe lijkt te nemen, heeft het CAM onder haar leden een uitvraag gedaan om alle beschikbare informatie over 3-MMC op een rij te zetten. Het resultaat zal in de eerste helft van december worden besproken in het CAM. Op basis van dat resultaat zal het CAM met het Ministerie van VWS in overleg gaan over de vraag of en welke vervolgstappen nodig zijn.
Welke relatieve prioriteit heeft de opsporing en vervolging van (in Nederland) nieuw geïntroduceerde drugs zoals 3-MMC teneinde te voorkomen dat deze vaste voet aan de grond krijgen? Wat is uw beleid ten aanzien van nieuw geïntroduceerde drugs en hoe wordt gegarandeerd dat deze adequaat en snel worden geëvalueerd en verdere opkomst wordt voorkomen?
Voor de systematiek ten aanzien van nieuw op de markt verschijnende middelen verwijzen wij naar het antwoord op vraag 7. Zolang een middel niet op de Opiumwetlijsten staat is strafrechtelijke opsporing en vervolging in principe niet aan de orde. Wel kan er in voorkomende gevallen mogelijk worden opgetreden op grond van bijvoorbeeld de Warenwet. Prioritering in de opsporing en vervolging wordt bepaald door het Openbaar Ministerie en de politie.
Wat is de stand van zaken van het wetsvoorstel inzake Wijziging Opiumwet vanwege nieuwe psychoactieve stoffen, ook wel designerdrugs genoemd, mede in relatie tot 3-MMC? Wordt met het wetsvoorstel versterking strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit de lacune waardoor designer drugs, zoals 3-MMC, gebruikt worden om de wet te ontduiken, volledig gedicht? Zo ja, op basis van welke analyse kunt u dit onderbouwen? Zo nee, welke lacunes ziet u en welke stappen worden ondernomen om deze ook te dichten?
U noemt in uw vraag twee verschillende wetsvoorstellen. Van het conceptwetsvoorstel inzake Wijziging Opiumwet vanwege nieuwe psychoactieve stoffen worden momenteel de uitvoeringstoetsen en de wetgevingstoets verwerkt, waarna het na goedkeuring door de ministerraad naar de Raad van State zal worden verzonden. Zoals eerder aangegeven, valt 3-MMC onder één van de stofgroepen die het conceptwetsvoorstel in eerste instantie beoogt te verbieden. Het conceptwetsvoorstel maakt het mogelijk om groepen stoffen (die gelijken op bestaande lijst-1 stoffen) in één keer te verbieden, op basis van de chemische structuur. Dit maakt dat de wetgever efficiënter kan optreden tegen nieuw op de markt verschijnende stoffen, die maar marginaal verschillen van reeds verboden stoffen. Het op voorhand verbieden van elk denkbaar nieuw middel is met het wetsvoorstel niet mogelijk.
Het eerdergenoemde wetsvoorstel versterking strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit bevat een onderdeel dat gericht is tegen niet-gereguleerde grondstoffen voor lijst-1-middelen, die geen andere legale toepassing kennen dan de productie van hard drugs (precursoren).
Het bericht ‘Geen 4 maanden, maar één dag cel en taakstraf voor man (46) die betaalde seks met 16-jarig meisje had’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht van BN de Stem van 27 oktober 2020, «Geen 4 maanden, maar één dag cel en taakstraf voor man (46) die betaalde seks met 16-jarig meisje had»?1
Ja
Deelt u de mening dat mensenhandel en gedwongen prostitutie bestaat doordat er klanten zijn en dat zij hiervoor ook bestraft moeten worden?
Klanten die producten of diensten kopen waarbij mensenhandel betrokken is, hebben een aanzienlijke rol bij het in stand houden van mensenhandel.
Klantenspelen een belangrijke rol in de bestrijding van mensenhandel en kunnen zo bijdragen aan een veilige en gezonde sector voor sekswerkers. Enerzijds hebben zij een signalerende functie en kunnen zij melding maken uitbuiting. Anderzijds kunnen zij, als afnemers, misstanden voorkomen door geen gebruik te maken van illegale vormen van prostitutie.
Het bericht van BN/de Stem gaat over een meerderjarige man die betaalde seks had met een meisje van 16 jaar oud. Betaalde seks met minderjarigen is te allen tijde verboden; Alle klanten die dergelijke praktijken in stand houden moeten hard worden aangepakt. In de beantwoording bij vraag 9 ga ik hier nader op in.
Kunt u ingaan op de bedoeling van de wetgever met de strafmaat in artikel248b Sr?
In artikel 248b Sr («Jeugdprostitutie») wordt degene strafbaar gesteld die ontucht pleegt met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt. De wettelijke maximale straf die de rechter bij artikel 248b kan opleggen is een gevangenisstraf van vier jaren of een geldboete van de vierde categorie.
Met dit wettelijk strafmaximum wordt tot uitdrukking gebracht dat klanten van betaalde seks met minderjarigen in deze leeftijdscategorie zich schuldig maken aan een ernstig strafbaar feit. Tevens gaat hiervan een afschrikwekkende werking uit richting potentiële klanten. Op artikel 248b Sr is daarnaast het taakstrafverbod van toepassing. Dat betekent dat bij een veroordeling geen kale taakstraf kan worden opgelegd. Wel kan een taakstraf worden gecombineerd met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel.
Hoe beoordeelt u rechterlijke uitspraken die het taakstrafverbod omzeilen en daarmee de intentie die de wetgever heeft met het taakstrafverbod, mogelijk ondermijnt?
Het OM en de rechtspraak hebben voor 248b Sr richtlijnen voor strafvordering respectievelijk oriëntatiepunten voor de straftoemeting opgesteld. Zoals eerder aangegeven, kan bij de daadwerkelijke straftoemeting in zaken waarin het taakstrafverbod van toepassing is, een taakstraf wel worden gecombineerd met een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. Het is aan de rechter om de duur daarvan te bepalen, waarbij een wettelijke minimumduur geldt van één dag.
Ik wil benadrukken dat elk persoon dat slachtoffer wordt van een zedenmisdrijf of mensenhandel, er één teveel is. Dit doet echter niets af aan het feit dat de rechter een ruime straftoemetingsvrijheid heeft en per individueel geval maatwerk kan leveren en een passende straf kan opleggen.
Kunt u cijfermatig inzichtelijk maken hoe de rechter sinds de invoering van het taakstrafverbod heeft geoordeeld over klanten van minderjarige prostituees en kunt u op basis van dat overzicht aangeven of er sprake is van een verontrustende trend van rechterlijke uitspraken waar het taakstrafverbod wordt omzeild? Zo nee, waarom niet?
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
20201
Totaal
Totaal aantal zaken waarin artikel 248b bewezen verklaard
0
3
8
39
29
17
8
5
12
121
Aantal zaken waarin artikel 248b bewezen verklaard en met als straf 1 of 2 dagen cel en taakstraf
0
0
0
1
4
5
0
0
1
11
Bron: Raad voor de Rechtspraak
1 januari t/m 6 november 2020
Vanaf 2012 is in totaal in 121 zaken iemand veroordeeld op basis van artikel 248b Sr, waarvan elf maal een straf is opgelegd van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van één of twee dagen en een taakstraf, zo blijkt uit de inventarisatie van de Raad van de Rechtspraak. Ik constateer dat in 2016 en 2017 het vaker voor is gekomen dat een strafoplegging van 1 of 2 dagen cel en een taakstraf voorkwam na bewezenverklaring 248b, dan in de jaren hieraan voorafgaand. In 2018 tot en met november 2020 ligt dit aantal lager.
Op basis van dergelijke kleine aantallen strafopleggingen waarbij sprake is van één of twee dagen cel en taakstraf, met de jaren 2016 en 2017 die eruit springen, is het lastig om te spreken van een trend.
Acht u het wenselijk dat klanten van minderjarige prostituees weg komen met lage straffen en deelt u de mening dat hiermee deze praktijken gemakkelijker in stand gehouden kunnen worden?
Ik acht het wenselijk dat klanten van seks met minderjarigen worden bestraft. Binnen de kaders die de wet schept, is de rechter vrij om een passende straf op te leggen.
Bestraffing van klanten van betaalde seks met minderjarigen is wat mij betreft ook een onmisbaar onderdeel van mijn bredere aanpak van personen en organisaties die bij mensenhandel, of daaraan verwante delicten, betrokken zijn. OM en politie hebben hun strafrechtelijke aanpak van dit probleem afgelopen jaren reeds verscherpt. In het geval van een opsporingsonderzoek naar seksuele uitbuiting van een minderjarige wordt ingezet op het opsporen en vervolgen van de klant.
Welke mogelijkheden ziet u om rechtszaken over mensenhandel voorrang te geven, zodat deze sneller voor de rechter kunnen komen?
OM en de rechtspraak hebben een belangrijke rol in de afweging welke zaken wanneer op zitting komen. Dit plannings- en appointeringsproces gebeurt in samenspraak en samenwerking tussen OM en rechtspraak. Indien er behoefte is vanuit het OM om een bepaalde categorie zaken met voorrang op zitting te plannen, kunnen daar lokaal afspraken over worden gemaakt, door bijvoorbeeld van gewone zittingen, themazittingen te maken. Waar er sprake is van voorlopige hechtenis is er al sprake van snellere behandeling.
Door het Bestuurlijk Ketenberaad (BKB) zijn vorig jaar professionele normen vastgesteld, met het oogmerk om doorlooptijden binnen de strafrechtketen te verbeteren en stabiliteit aan te brengen in zaakstromen.
Wanneer komt u met een concrete uitwerking van het pakket van maatregelen om de koop van seks met minderjarigen te ontmoedigen, naar aanleiding van motie Kuik c.s. (Kamerstuk 28 638, nr. 166)?
Klanten die seks kopen van minderjarigen moeten hard worden aangepakt. Gesterkt door uw motie om – kortgezegd – met een pakket van maatregelen te komen om klanten die seks kopen van minderjarigen, te ontmoedigen2 heeft mijn departement, samen met het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM), de afgelopen maanden gewerkt aan een pakket van maatregelen om klanten op hun verantwoordelijkheid te wijzen, en waar nodig strafrechtelijk aan te pakken. Uw kamer is bij brief van 1 juli geïnformeerd over een viertal aandachtsgebieden waarbinnen nieuwe maatregelen te verwachten waren3. Deze zijn in de voortgangsbrief over het programma Samen tegen Mensenhandel van 18 november jl.4 nader uitgewerkt.
Wordt het harder kunnen aanpakken van personen die betaalde seks hebben met minderjarigen door middel van het strafrecht ook onderdeel van dit pakket van maatregelen? Zo nee, waarom niet?
In de voortgangsbrief over het programma Samen tegen mensenhandel heb ik aangegeven dat ik het betalingsaspect bij de vervolging van klanten die seks hebben gekocht van minderjarigen onder de zestien nader wil expliciteren. Ik beschouw de aangenomen motie van lid Kuik en Van der Graaf (Kamerstuk 35570-VI, nr.5 als extra steun in de rug hierbij. Ter uitvoering hiervan wordt in het wetsvoorstel seksuele misdrijven wettelijk geregeld dat betaalde seks met zestienminners strafverzwarend is.
Tijdens de uitvoering van de maatregelen die in het kader van Motie Kuik c.s. werden aangekondigd blijf ik met Politie en OM alert op kansen om de stafrechtelijke aanpak een nadere impuls te geven. De onderzoeken naar een klantenprofiel en strafoplegging die onderdeel maken van het maatregelenpakket, zullen mogelijk aangrijpingspunten voor beleidsontwikkeling bieden.
Het bericht 'Docenten Emmauscollege bedreigd om spotprent na aandacht voor moord op Samuel Paty' |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met de bedreiging van docenten van het Rotterdamse Emmauscollege nadat een spotprent in de klas werd opgehangen?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bedreigingen van de docenten van het Rotterdamse Emmauscollege?
Het is volstrekt onacceptabel dat een leraar is geïntimideerd en bedreigd omdat hij de waarde van het vrije woord wil overbrengen op zijn leerlingen. Ik ben ontsteld dat dit in Nederland kan gebeuren en leef erg mee met de bedreigde leraar. De bedreigingen hebben vanzelfsprekend een enorme impact op deze school en in het bijzonder op de leraar die het betreft.
Bedreigingen als deze raken de samenleving als geheel. Leraren zullen zich afvragen of zij nog wel in vrijheid en veiligheid les kunnen geven op de manier zoals zij willen. Op momenten dat de vrijheid en veiligheid van leraren onder druk komt te staan is het van groot belang om hen te steunen en met elkaar pal achter de vrijheid van meningsuiting te gaan staan. Ik heb dan ook direct persoonlijk contact gezocht met het Emmauscollege en de betreffende leraar, om mijn steun en medeleven over te brengen en om er zeker van te zijn dat zij alle benodigde hulp krijgen. Dat is gelukkig het geval.
Eerder deze week heb ik naar aanleiding van de verschrikkelijke aanslag in Frankrijk samen met mijn collega Van Engelshoven scholen opgeroepen aandacht te besteden aan de vrijheid van meningsuiting. Scholen hebben hier in groten getale gehoor aan gegeven. Op 4 november jl. hebben wij ook in een brief aan uw Kamer gereageerd op deze aanslag en op de impact hiervan op het onderwijs in Nederland.2
Is er inmiddels aangifte gedaan van de bedreigingen?
Ja. Het is ook belangrijk dat dit is gebeurd. De politie, de Inspectie van het Onderwijs (inspectie) en een ondersteuningsteam van de Stichting School en Veiligheid (SSV) zijn nauw betrokken bij de situatie. Alles wordt in het werk gesteld om de veiligheid van alle betrokkenen te garanderen en hen zo goed mogelijk te helpen bij deze situatie.
Zijn er recent meer voorbeelden bekend van bedreigingen van docenten na bijvoorbeeld het tonen van spotprenten?
Naast de situatie in Rotterdam heeft zich recent ook in Den Bosch een incident voorgedaan. Hier zijn vergelijkbare maatregelen genomen en ook hier zijn de politie, de inspectie en SSV betrokken. Ook met deze school en leraar heb ik persoonlijk contact opgenomen. Er zijn op het moment van schrijven geen vergelijkbare incidenten bekend bij mij, de SSV of de VO-raad.
Welke extra maatregelen gaat u nemen om te waarborgen dat docenten op een veilige manier hun les kunnen geven en de vrijheid hebben om gewoon spotprenten in hun lessen te tonen en maatschappelijke problemen te kunnen bespreken?
Leraren moeten in volledige vrijheid en veiligheid hun werk kunnen doen. Daarbij horen autonome keuzes van de leerkracht aangaande de meest passende vorm om maatschappelijke thema’s te bespreken. Elke vorm van intimidatie en bedreiging vanwege een gekozen lesvorm is te allen tijde onacceptabel. Juist wanneer het onderwerpen betreft die gevoelig kunnen liggen is het noodzakelijk om deze bespreekbaar te maken in de klas. Door het verzorgen van goed burgerschapsonderwijs kunnen bepaalde kwesties in een maatschappelijke en rechtstatelijke context worden geplaatst en leren leerlingen omgaan met andere perspectieven en meningen. Daarbij leren zij ook respect te hebben voor meningen en uitingsvormen die hen onwelgevallig zijn, of zelfs kwetsend kunnen zijn. Leraren worden op diverse wijze ondersteund om zulke gesprekken te voeren. Voor de maatregelen en de ondersteuningsstructuur verwijs ik naar de brief van 4 november.
Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor de veiligheid van leraren. Als de veiligheid in het geding dreigt te komen is het van belang dat het bevoegd gezag de politie hiervan zo snel mogelijk op de hoogte stelt, zodat gepaste maatregelen genomen kunnen worden. Het is daarnaast raadzaam om SSV en de inspectie in te schakelen om de school te ondersteunen bij het omgaan met een dergelijke situatie.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Wetgevingsoverleg «Burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs» van 9 november 2020?
Ja.
Het bericht 'Treinterreur door asielzoekers op de Vechtdallijn' |
|
Erik Ziengs (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Treinterreur door asielzoekers op de Vechtdallijn»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat asielzoekers, die hier in Nederland worden opgevangen, zowel mentaal als fysiek geweld gebruiken tegen treinpersoneel van de Vechtdallijn tussen Zwolle en Emmen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Dit gedrag overschrijdt alle grenzen en is volstrekt onacceptabel. Overlastgevend gedrag in het openbaar vervoer wordt, ongeacht de verblijfsstatus van de betrokkene, niet getolereerd en leidt tot lik-op-stuk maatregelen. Zoals aangegeven in mijn brief van 10 november 2020 zet ik in op een stevige aanpak van overlastgevende en criminele asielzoekers.2
Klopt het dat de asielzoekers die betrokken zijn bij de incidenten zogenoemde «veiligelanders» zijn, oftewel asielzoekers uit veilige landen die veelal geen recht hebben op een verblijfsvergunning? Kunt u een uitsplitsing geven om welke landen van herkomst het voornamelijk gaat?
De aard van de overlast in het openbaar vervoer betreft agressief gedrag bij de controle van het vervoersbewijs. De politie en vervoerders registreren niet op verblijfsstatus van personen die betrokken zijn bij incidenten. Er valt dan ook niet te zeggen of de personen die betrokken zijn geweest bij de incidenten op de Vechtdallijn asielzoekers uit veilige landen van herkomst zijn. Het meest recente overzicht van de gepleegde misdrijven door bewoners van COA-locaties is terug te vinden in het incidentenoverzicht 2019, dat ik op 13 mei 2020 aan uw Kamer heb aangeboden.3 Ik hecht eraan om het belang van het doen van aangifte in het geval van crimineel gedrag te benadrukken.
Is het bekend uit welke azc's deze «veiligelanders» afkomstig zijn? Zo nee, kunt u dit onderzoeken? Zo ja, om welke azc's gaat het en welke sancties hebben de betreffende azc's genomen tegen «hun» «veiligelanders» die zich hebben misdragen op de Vechtdallijn?
Zoals u weet ga ik niet in op individuele zaken. In het algemeen kan ik u zeggen dat alle overlast onacceptabel is en dat personen altijd verantwoordelijk zijn voor hun eigen gedrag. Afhankelijk van de locatie waar de overlast of criminaliteit zich voordoet, zijn verschillende partijen aan zet om maatregelen te treffen. Voor de aanpak van de groep overlastgevende en criminele asielzoekers is een specifiek palet aan maatregelen beschikbaar. Hierbij valt te denken aan overplaatsing door het COA naar de Handhaving- en Toezichtlocatie (htl), waar een gebiedsbeperking wordt opgelegd. In het openbaar vervoer worden door vervoerders maatregelen getroffen zoals het opleggen van reis- of verblijfsverboden en/of inzet van extra toezichthoudend personeel op de betreffende lijnen. Middels de landelijke Top-X lijst wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid maandelijks in kaart gebracht wie de meest hardnekkige overlastgevende en criminele asielzoekers zijn. Zij kunnen rekenen op een individuele aanpak en staan onder verscherpt toezicht van betrokken partijen. Momenteel wordt verkend of en hoe gegevens van de vervoerders van invloed kunnen zijn op plaatsing op de Top-X lijst.
Al deze maatregelen zijn gebundeld in een toolbox. Deze heb ik samen met eerdergenoemde brief van 10 november 2020 met uw Kamer gedeeld.1 Wanneer aangifte wordt gedaan van crimineel gedrag, kunnen de politie en het OM strafrechtelijke maatregelen treffen.
Kunt u een overzicht geven van de aard van de gepleegde misdrijven en in hoeveel van de geconstateerde gevallen de (spoorweg)politie overgegaan is tot aanhouding en het openbaar ministerie tot vervolging?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat met name vrouwelijke conducteurs doelwit zijn en dat zij zich door de vele incidenten niet veilig voelen? Zo ja, wat kunt u specifiek voor deze vrouwelijke conducteurs doen?
Medewerkers die toezicht houden in het openbaar vervoer, zo ook de vrouwelijke conducteurs, gaan zo goed mogelijk met incidenten om, wetende dat incidenten bij hun werk horen. Deze overlast wordt dan ook niet getolereerd. Het algemene gevoel van onveiligheid neemt toe naarmate er meer incidenten plaatsvinden, laat vervoerder Arriva weten. Om de veiligheid voor medewerkers in het openbaar vervoer, inclusief vrouwelijke conducteurs, te waarborgen, kunnen maatregelen getroffen worden zoals het reeds genoemde reisverbod of het doen van aangifte zodat politie en het OM gerichter keuzes maken over vervolghandelingen en inzet capaciteit.
Heeft u reeds contact opgenomen met het vervoersbedrijf, de betreffende vakbonden, de politie en de omliggende gemeentes over deze incidenten op de Vechtdallijn? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
In het kader van de aanpak van overlastgevende asielzoekers zijn inmiddels vier ketenmariniers aangesteld. Zij hebben de taak aan te sturen op een gezamenlijkezero-toleranceaanpak van overlastgevende en criminele asielzoekers en een goede samenwerking tussen alle betrokken partijen. De ketenmariniers zijn en blijven in gesprek met vertegenwoordigers van de gemeente, politie en openbaar vervoerders om overlast op de Vechtdallijn aan te pakken. Daarnaast vindt regelmatig ambtelijk en bestuurlijk overleg plaats tussen betrokken vervoerders, vakbonden, de politie, gemeente Emmen en opdrachtgevers van de Provincie Overijssel en de Provincie Drenthe. Om de samenwerking tussen partijen op sociale veiligheid in het openbaar vervoer in zijn algemeen te borgen is een «Landelijk Convenant Sociale Veiligheid» opgesteld met als doel samenwerking, kennisuitwisseling, informatiedeling en innovatie. Overleggen vinden regulier plaats, waarbij alle vervoerders, politie, ProRail, decentrale overheden, het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en vakbonden zijn vertegenwoordigd.
Welke maatregelen bent u voornemens te nemen, al dan niet in overleg met de plaatselijke autoriteiten, om dit geweld in het openbaar vervoer een halt toe te roepen? Bent u bijvoorbeeld bereid te onderzoeken of het mogelijk is om deze veiligelanders een reisverbod op te leggen indien zij zich schuldig hebben gemaakt aan dergelijk gedrag in het openbaar vervoer, zoals ook is verzocht in de aangenomen motie-Becker (Kamerstuk 19 637, nr. 2572)?
Om effectief op te kunnen treden tegen overlastgevende reizigers, kunnen vervoerders een reisverbod opleggen. Bij het opleggen van reisverboden gaat het om situaties waarin (ernstig) geweld tegen personeel van de vervoerder wordt gepleegd en/of wanneer sprake is van structurele of ernstige overlast die de sociale veiligheid van de reizigers in het gedrang brengt. Bij een overtreding van een reisverbod wordt de verdachte staande gehouden en overgedragen aan de politie. De zaak wordt vervolgens doorgeleid naar het OM. Naargelang de ernst van het onderliggend gepleegde feit, wordt een zaak voorgedragen aan de rechter. De rechter is bevoegd om een oordeel te geven over het opgelegde reisverbod.
Op dit moment onderzoekt Arriva het opleggen van een reisverbod aan frequente overtreders op de Vechtdallijn. Daarnaast zet Arriva toezichthoudende medewerkers als duo’s in op de Vechtdallijn. Deze medewerkers zijn voorzien van bodycams. Ook onderzoekt Arriva om aan een deel van de toezichthoudende medewerkers beperkte geweldsbevoegdheid te geven.
Om invulling te geven aan de motie Van Aalst4 worden momenteel tussen het OM, openbaar vervoerders, de politie en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gesprekken gevoerd over de mogelijkheden om een reisverbod op te leggen op basis van een samenwerking tussen meerdere vervoerders voor een ruimer gebied dan een enkele OV-lijn. In dat kader bestaat het voornemen om via een pilot met een regionaal reisverbod in Oost-Nederland situaties aan te pakken waarin geweldsmisdrijven worden gepleegd in het openbaar vervoer. De verschillende vervoerders in Oost-Nederland hebben daartoe een plan van aanpak opgesteld. Het plan van aanpak wordt binnenkort besproken met alle betrokken partijen. Op basis van de uitkomsten zullen verdere stappen worden gezet.