Het publiceren van dronebeelden door de politie. |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Politie verspreidt dronebeelden woonprotest Rott1erdam: «De maat is vol» van de NOS d.d. 1 november 2021?
Ja.
Wat is het doel van de publicatie van deze dronebeelden?
Allereerst wil ik benadrukken dat het vrijgeven van dronebeelden uitzonderlijk is. De politie gaat altijd terughoudend om met het publiceren van degelijke beelden. Berichtgeving op sociale media kan echter voor vertekende beeldvorming en stellingname in het maatschappelijk debat zorgen. De politie heeft met het vrijgeven van deze beelden een ander perspectief willen laten zien en heeft extra duiding willen geven aan het politieoptreden.
Waar staat vastgelegd dat het doel, dat met publicatie van deze beelden ondersteund werd, behoort tot de taken van de politie?
De dronebeelden zijn gemaakt t.b.v. handhaving van de openbare orde en veiligheid. Artikel 3 Politiewet 2012 vormt hiervoor de grondslag en stelt dat de politie tot taak heeft in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.
Bij het handhaven van de openbare orde en veiligheid kunnen mensenstromen met een drone beter worden gemonitord. Kleine opstootjes of onrust in de menigte die vanaf de grond niet zichtbaar zijn, kunnen met een drone snel worden gelokaliseerd. In mijn antwoord op vraag 5 ga ik hier nader op in. De waarnemingen beperken zich tot wat zich op de openbare weg afspeelt (of heeft afgespeeld). Er mogen geen beelden worden gemaakt waarbij er een meer dan beperkte inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de mensen die in beeld komen.
De dronebeelden zijn later door politie geanonimiseerd gepubliceerd. Zoals aangegeven is de politie terughoudend in het delen van dronebeelden. Transparantie over het handelen van de politie en het afleggen van verantwoording over het gebruik van de geweldsbevoegdheid zijn cruciaal voor het vertrouwen in de politieorganisatie en zijn daarmee essentieel voor de uitvoering van de politietaak. Voorafgaand aan deze publicatie heeft afstemming met het bevoegd gezag plaatsgevonden waarin een afweging is gemaakt in lijn met landelijk interne richtlijnen bij de politie. Denk hierbij aan meewegen van doel van publicatie, alsmede de proportionaliteit, subsidiariteit en context.2 Hoewel het dus uitzonderlijk is dat de politie dronebeelden deelt, is op basis van de hiervoor genoemde afwegingen uiteindelijk het besluit genomen om de dronebeelden te publiceren.
Worden dronebeelden gemaakt door de politie met het doel deze voor communicatieve doeleinden in te zetten? Zo ja, welke grondslag bestaat hiervoor?
De politie maakt geen beelden met een drone ten behoeve van communicatieve doeleinden. De politie beschikt over een variëteit aan beelden die met een operationeel doel worden gemaakt. Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
De politie is terughoudend in het gebruik van deze beelden voor communicatieve doeleinden, maar in overleg met en na goedkeuring van het gezag kan dit een bijdrage leveren aan gewenste transparantie. Ik begrijp dat in Rotterdam voor publicatie van de beelden afstemming met het gezag heeft plaatsgevonden.
Waarvoor worden drones ingezet bij de politie? Kunt u deze doeleinden uiteenzetten?
De politie zet dit type drones in ten behoeve van forensische opsporing, verkeersongevallenanalyse en bij het handhaven van de openbare orde en veiligheid. Bij forensische opsporing maakt de politie overzichtsopnames van de plaats delict. Bij verkeersongevallenanalyses kan in relatief korte tijd een bovenoverzicht worden gemaakt van de plaats van het ongeval. Bij het handhaven van de openbare orde en veiligheid kunnen mensenstromen beter worden gemonitord. Beginnende ongeregeldheden kunnen vanuit de lucht sneller worden gelokaliseerd.
In het NRC lezen we: «De politiechef ergert zich aan wat hij noemt «trial by social media»: politici en media die zonder de hele context te kennen reageren op filmpjes van politiegeweld», is het gebruikelijk dat dronebeelden van de politie worden ingezet omdat een enkele politiemedewerker zich ergert aan wat politici en media doen? Is het gebruikelijk dat dronebeelden van de politie worden ingezet om het oordeel van politici te beïnvloeden?2
Het vrijgeven van dronebeelden is uitzonderlijk, zoals ik in de antwoorden op de voorgaande vragen al heb aangegeven.
Waarom zijn de dronebeelden van de politie geknipt?
De aanleiding voor het ingrijpen van de politie bestond niet uit één gebeurtenis, maar werd gevormd door een opeenstapeling van informatie en gebeurtenissen over de gehele dag. De camera van de drone nam niet continu op. Bij een demonstratie worden door de politie dronebeelden alleen opgeslagen als er. zichtbaar sprake is van opstootjes of bij onrust in de menigte, of als er geweld wordt gebruikt. Bij een rustig verloop van een demonstratie is er geen aanleiding om dronebeelden op te slaan.
Van de bewaarde beelden heeft de politie de beelden gedeeld die betrekking hebben op het politieoptreden waarover op sociale media veel maatschappelijke discussie is ontstaan en op wat daaraan vooraf ging. Zoals ik al eerder heb aangegeven is de politie terughoudend met het vrijgeven van dronebeelden. Dit vraagt juist daarom om een goede afweging en selectie waarbij doel, proportionaliteit, subsidiariteit en context in ogenschouw worden genomen. Er zijn daarbij alleen beelden gebruikt waar personen niet herkenbaar of herleidbaar worden getoond. Waar nodig is er «geblurred» in de beelden.
Waarom ontbreken op de dronebeelden de aanleiding van het politie-ingrijpen, het moment van het eerste politie-ingrijpen zelf en de volledige beelden van de geweldstoepassing door agenten? Waarom is er niet voor gekozen de beelden van de demonstratie integraal te publiceren?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u het eens net als met Amnesty International dat het erop lijkt dat de politie deze geknipte dronebeelden gebruikt voor haar eigen communicatiedoeleinden in plaats van daadwerkelijk verantwoording af te leggen over het hele politieoptreden die dag?3
Geweldsaanwending door de politie moet altijd worden gemeld en getoetst door de hulpofficier van justitie. In bepaalde gevallen, de meer ernstige vormen van geweld, wordt het geweld tevens beoordeeld door de officier van justitie. Op die wijze vindt toetsing, beoordeling en verantwoording plaats over geweldsaanwending. Dat is hier niet anders.
De verantwoording kan niet direct na het politieoptreden plaatsvinden maar neemt vanwege hoor- en wederhoor en nader onderzoek teneinde een zorgvuldige beoordeling mogelijk te maken, enige tijd in beslag. De politie legt tevens verantwoording af over geweldsaanwending door hierover op jaarbasis te rapporteren in het jaarverslag. De stelling van Amnesty International deel ik daarom niet.
Behoort het creëren van nieuwe frames om het politieke debat te sturen tot de taken van de politie? Hoe reflecteert u op deze gang van zaken?
Ik ben van mening dat het politieke debat over politieoptreden op basis van feiten (evidence based) moet plaatsvinden in plaats van op basis van fragmentarische eenzijdige informatie. Het is daarbij van belang dat geweldsaanwending wordt gemeld en zorgvuldig wordt getoetst en beoordeeld.
Welke actie gaat u ondernemen om pogingen tot beïnvloeding van politici en media door de politie in de toekomst te voorkomen? Wilt u hierover vóór 1 januari een brief aan de Kamer toesturen met een plan van aanpak?
Zoals ik reeds in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven heeft de politie de dronebeelden gepubliceerd om extra duiding te geven aan het politieoptreden en een breder beeld te creëren over hetgeen zich tijdens de demonstratie heeft voorgedaan. Hier gaat afstemming met het bevoegd gezag aan vooraf. Transparantie over het handelen van de politie en het afleggen van verantwoording over het gebruik van de geweldsbevoegdheid zijn cruciaal voor het vertrouwen in de politieorganisatie en zijn daarmee essentieel voor de uitvoering van de politietaak. Hoewel uitzonderlijk kan ook het publiceren van dronebeelden daaraan bijdragen.
In het Tweede Halfjaarbericht Politie 2021 kom ik in bredere context terug op communicatie over politieoptreden op sociale media, zoals toegezegd tijdens het commissiedebat politie van 3 november jl.
Rechtszekerheid na de Brexit |
|
Kees van der Staaij (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat bij internationale juridische contractuele geschillen1 met een Britse wederpartij tot aan de Brexit voor Nederlandse (rechts)personen met name de Europese verordeningen Brussel I-bis (of: EEX I-Vo) en Rome I-Vo (gezamenlijk) een sluitend antwoord boden op de drie formele hobbels van (i) de bevoegdheid van de rechter, (ii) het toepasselijk recht en (iii) de erkenning en tenuitvoerlegging van het vonnis?
Ja dit klopt.
In hoeverre zijn het oude EEX-verdrag en het Verdrag van Rome nog van toepassing op internationale juridische contractuele geschillen met een Britse wederpartij – mede gelet op het feit dat de EEX I-Vo en Rome I-Vo deze beoogden te vervangen – ook in het licht van de brief van de regering van het Verenigd Koninkrijk van 29 januari 2021 dat dit niet het geval is?
Het oude EEX-verdrag en het Verdrag van Rome zijn hierop niet van toepassing. De Nederlandse rechter blijft ook na de Brexit wel de verordening Rome I toepassen op een contractueel geschil met een Britse wederpartij voor het bepalen van het toepasselijk recht op de overeenkomst. De Britse rechter past daarop zijn eigen nationale regels voor bepaling van toepasselijk recht toe.
Beaamt u dat een bilateraal verdrag uit 1967 (Trb. 167, 197), zowel binnen het domein van het arbeidsrecht als daarbuiten, onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de derde «hobbel» van erkenning en tenuitvoerlegging van een vonnis wanneer de Britse wederpartij weigert zich te onderwerpen aan de rechtsmacht van de Nederlandse rechter?
Het bilaterale verdrag uit 1967 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Verenigd Koninkrijk betreffende de wederkerige erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen in burgerlijke zaken is voor het Europese deel van Nederland vervangen door het Verdrag van Brussel (het EEX-verdrag), voor de onderwerpen waar het Verdrag van Brussel op ziet. Deze vervanging, die geregeld wordt door artikel 24 van het Verdrag inzake de toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot het Verdrag van Brussel, betekent dat het bilaterale verdrag uit 1967 sinds 1 januari 1987 niet meer van kracht is in de relatie Europees Nederland-Verenigd Koninkrijk.
Deelt u de conclusie dat hiermee sinds het einde van de overgangsperiode van de Brexit (1 januari 2021) een vacuüm bestaat bij (arbeids)rechtelijke geschillen tussen een Nederlandse partij en een Britse wederpartij omdat de EU-verordeningen waarop contracten gebaseerd waren niet langer leidend zijn voor de oplossing van die geschillen, met name voor wat betreft de tenuitvoerlegging?
Het wegvallen van de Europese verordeningen voor contractuele geschillen door de Brexit betekent dat partijen hiervoor terugvallen op eventuele multilaterale verdragen zoals de verdragen van de Haagse Conferentie voor internationaal privaatrecht over dit onderwerp of op nationale regels van rechtsmacht, toepasselijk recht en erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen. Het Haags Forumkeuzeverdrag van 2005 regelt de exclusieve bevoegdheid van de door partijen gekozen rechter en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen van die rechter in een ander verdragsland. Zowel Nederland (via de EU) als het Verenigd Koninkrijk zijn partij bij dit verdrag. Dit verdrag is echter niet van toepassing op arbeidsrechtelijke geschillen.
Het Executieverdrag van de Haagse Conferentie van 2019 (Judgments Convention) regelt de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen van een rechter van een ander land. Dit verdrag sluit beslissingen in arbeidsrechtelijke geschillen niet uit. Maar dit verdrag treedt pas in werking als meer landen daarbij partij worden. De EU heeft een ratificatiebesluit in voorbereiding. Het VK is hierbij vooralsnog geen partij. Dit betekent dat voorlopig moet worden teruggevallen op de nationale regels van Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Voor Nederland komt dit neer op de regels van artikel 1–12 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voor bevoegdheid van de Nederlandse rechter en artikel 431 Rv voor het verkrijgen van een executoriale titel voor een buitenlands toewijzend vonnis (door het instellen van een vordering tot veroordeling buitenlandse partij overeenkomstig het buitenlandse vonnis).
Erkent u dat dit de rechtsbescherming voor Nederlandse en andere EU-burgers ingewikkeld maakt, en hiermee de kans groter is dat er vonnissen gewezen worden die – uiteindelijk – niet ten uitvoer gelegd (kunnen) worden in het Verenigd Koninkrijk?
De rechtsbescherming is na de Brexit voor contractuele geschillen ingewikkelder maar dit wil niet zeggen dat Nederlandse vonnissen minder kans maken op erkenning en tenuitvoerlegging in het VK. Of dit zo is, hangt af van de Britse regels voor erkenning en tenuitvoerlegging van Nederlandse vonnissen.
Beaamt u dat een rechtzoekende hiermee reëel risico loopt op een vonnis waar je in de praktijk niets mee kunt, en zo ja, wat betekent dat voor zijn of haar rechtspositie?
Dit hangt af van de Britse regels voor erkenning en tenuitvoerlegging van Nederlandse vonnissen. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Beaamt u dat een passende oplossing zou zijn om het Verenigd Koninkrijk te laten toetreden tot het Verdrag van Lugano, waar bijvoorbeeld ook Zwitserland en Denemarken partij bij zijn?
Zoals eerder aan uw kamer gemeld door de Minister van Buitenlandse Zaken beargumenteert de Commissie in haar mededeling over toetreding van het VK tot Lugano dat, gelet op de aard van het Verdrag van Lugano en het bestaande kader van justitiële samenwerking met derde landen, EU-instemming met de toetreding van het VK tot het Verdrag niet wenselijk is. De Commissie ziet het Verdrag van Lugano als een flankerende maatregel voor de economische betrekkingen van de EU met landen die onderdeel uitmaken van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA). In dat verband wijst de Commissie erop dat alle huidige partijen bij het Verdrag ten minste gedeeltelijk deel uit maken van de interne markt en op regelgevingsgebied zeer nauw met de EU zijn geïntegreerd. De Handels en Samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen EU en VK bevat daarentegen geen fundamentele vrijheden en beleidsmaatregelen van de interne markt. Volgens de Commissie zijn daarom de multilaterale Haagse verdragen, namelijk het Haags forumkeuzeverdrag van 2005 en het Executieverdrag van de Haagse Conferentie betreffende erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen uit 2019, het passende kader voor justitiële samenwerking met het VK op het gebied van burgerlijke en handelszaken.
Het kabinet heeft er in EU verband op gewezen dat toetreding van VK tot Lugano burgers en bedrijven de meeste rechtszekerheid zou bieden bij grensoverschrijdende geschillen. Gezien de intensieve juridische dienstverlening en goederenhandel tussen de EU en het VK en tussen Nederland en het VK in het bijzonder zou deelname aan de interne markt wat het kabinet betreft daarom niet leidend moeten zijn in de beoordeling. Tegelijkertijd begrijpt het kabinet dat er redenen kunnen zijn om een dergelijk verzoek af te wijzen.
Waarom heeft de Europese Commissie het toetreden van het Verenigd Koninkrijk tot dit verdrag verhinderd?
Zie antwoord vraag 7.
Wilt u in EU-verband, waaronder bij de Europese Commissie, aandringen op toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot het Verdrag van Lugano, en zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet op dit moment geen mogelijkheden om de Commissie ertoe te bewegen een voorstel voor een EU-positie te doen. De realiteit is dat de Europese Commissie geen voorstel voor een EU-positie heeft gedaan en derhalve inmiddels aan de depositaris van het Verdrag van Lugano heeft laten weten dat de EU (nu) geen besluit tot aanvaarding van het VK als partij bij dit verdrag kan nemen. Hoewel de Raad de Commissie met gewone meerderheid kan uitnodigen om alsnog met een voorstel voor een Raadsbesluit te komen, zou de Raad een negatief voorstel voor een Raadsbesluit alleen met unanimiteit kunnen wijzigen. Voor het kabinet is hierbij van belang dat de EU niet afwijzend reageert op het verzoek van het VK. Uit een bespreking van de Commissiemededeling in Raadsverband blijkt dat veel lidstaten in meer of mindere mate het oordeel van het kabinet delen, maar dat er geen consensus kon worden gevonden. Het kabinet zal zich ervoor inzetten dat op een later moment nader kan worden gesproken over het verzoek van het VK, met aandacht voor alle relevante overwegingen.
Welke (andere) maatregelen wilt u nemen om de rechtspositie voor Nederlanders en Nederlandse bedrijven bij juridische geschillen met een Britse wederpartij te versterken en rechtszekerheid te garanderen?
Nederland en het VK hebben een intensief handels- en rechtsverkeer, ook na de Brexit. De Netherlands Commercial Court (NCC), waar partijen in het Engels kunnen procederen als zij hiervoor kiezen, is een van de Nederlandse maatregelen die het voeren van een procedure over een complex contractueel geschil vergemakkelijken. Verder bereidt de Staatscommissie voor internationaal privaatrecht op mijn verzoek een advies voor over de aanpassing van artikel 431 Rv. De vraag is of het WODC-rapport over artikel 431 Rv aanleiding is om een volwaardige regeling in te voeren voor de erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen uit landen waarmee Nederland geen executieverdrag heeft. Ik verwacht dat de Staatscommissie haar advies in het voorjaar van 2022 afrondt. Ten slotte zet Nederland zich in om in de EU zo snel mogelijk tot een besluit te komen om partij te worden bij het Executieverdrag van de Haagse Conferentie van 2019. Als ook het VK hier partij bij wordt, zorgt dit voor een belangrijke verbetering van de rechtszekerheid voor de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in contractuele geschillen tussen Nederland en het VK.
Het handelen van de politie inzake overleden minderjarige slachtoffers van mensenhandel |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de eerdere Kamervragen over de dood van Hieu en Quyen?1
Wat vindt u ervan dat de versie van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid betwist wordt door de verhalen van het Nederlandse Openbaar Ministerie (OM) en die van uw Belgische, federale collega?2
Blijft u erbij dat er sprake was van een verdenking van mensensmokkel en dat het doorlatingsverbod niet van toepassing was? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op de verhalen van het OM en de Belgische regering?
Wat is uw standpunt over de legitimiteit van de grensoverschrijdende observatie en het niet toepassen van het doorlatingsverbod? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid, nu er drie verschillende verhalen zijn, een onafhankelijk onderzoek uit te laten voeren naar de observatie van de taxi, het doorlaten van de taxi met daarin mogelijke slachtoffers van mensenhandel en het voorkomen van de dood van Hieu en Quyen? Wilt u daarbij in ieder geval de volgende onderzoeksvragen opnemen: wat was de feitelijke gang van zaken, hoe is de samenwerking tussen Nederland en België verlopen en had de dood van Hieu en Quyen voorkomen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
De praktijk van het uitsluiten door Jehova’s Getuigen van afvallige leden |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de praktijk van excommunicatie (ook wel «shunning» genoemd) die door de gemeenschap van Jehova’s Getuigen wordt gehanteerd bij oud-leden van de gemeenschap? Ziet u ook in dat dit handelen extreem schadelijk kan zijn voor degenen die dit overkomt? 1
Ja, ik ben bekend met deze praktijk die schadelijk kan zijn voor degenen die dit overkomt.
Kunt u uiteenzetten op welke manier mensen die te maken krijgen met shunning vanuit de overheid hulp wordt geboden op zowel mentaal als praktisch vlak?
Ik kan mij voorstellen dat de mensen die dit overkomt hiervan psychische schade ondervinden. Op eerdere Kamervragen van de leden van Nispen (SP) en Ellian (VVD) heb ik aangegeven dat politie en betrokken instanties goed in staat zijn mistanden en strafbare feiten adequaat aan te pakken.2 Organisaties als Slachtofferhulp kunnen ondersteuning bieden bij de verwerking van strafbare gedragingen. Indien gewenst kunnen GGZ-instellingen geestelijke gezondheidszorg bieden. Het uitsluiten van ex-leden door de gemeenschap der Jehova’s Getuigen is echter op zichzelf geen strafbaar feit. Slachtoffers van shunning komen dan ook niet in aanmerking voor de hulp aan slachtoffers van strafbare feiten zoals die door Slachtofferhulp Nederland wordt geboden. Voor de psychologische effecten van deze praktijken staat aan slachtoffers bij wie deze geïndiceerd zijn wel de weg naar de reguliere zorg open.
Kunt u verduidelijken wat de overheid op dit moment doet om shunningspraktijken een halt toe te roepen?
Zie antwoord vraag 2.
Biedt de wet op dit moment volgens u voldoende mogelijkheden om shunningspraktijken tegen te gaan? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, bent u bereid te bezien hoe de wet zou moeten worden aangepast om adequaat op te kunnen treden tegen shunning?
Zie het antwoord op vraag 3. Shunning is voor degene die daar slachtoffer van is, mogelijk kwetsend en beschadigend, evenwel, het fenomeen «sec» is niet strafbaar gesteld. Dat is wel het geval als andere feiten zoals bedreiging aan de orde zijn. Tot dusverre hebben mij geen signalen bereikt dat een vorm van strafbaarstelling van dit fenomeen aangewezen of van toegevoegde waarde zou kunnen zijn.
Hoe ver bent u met de oprichting van het meldpunt voor slachtoffers van sektes en hun familieleden, waar de Kamer per motie om vroeg?2
Op de eerdere schriftelijke Kamervragen van de leden Van Nispen (SP) en Elian (VVD) over de oprichting van een meldpunt voor sektesignalen heb ik uw Kamer laten weten dat ik gefundeerd en zorgvuldig de ingediende motie (Kamerstuk 25 570 VI, nr. 54) conform de bedoeling zal uitvoeren.4 Hierbij betrek ik ook de uitkomsten van de werkzaamheden van de commissie-Hendriks, die in het voorjaar van 2022 worden verwacht.
Hardhandig politieoptreden |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met beelden die op social media circuleren waar de politie hardhandig optreedt?1
Ja, ik ben bekend met de beelden van het politieoptreden in Den Haag.
Kunt u bevestigen dat dit om de politie Den Haag gaat?
Zie antwoord vraag 1.
Van wanneer is dit handelen van de politie en wat was de aanleiding? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Het politieoptreden dat op de beelden is te zien vond plaats op zondag 31 oktober rond het Paul Krugerplein in Den Haag. Daar had zich een groep van meer dan 50 personen verzameld. Een aantal personen uit deze groep droeg attributen – die als slagwapen werden gebruikt – en zwaar vuurwerk mee. Zij bleken uit te zijn op een confrontatie met de politie. Er zijn tien aanhoudingen verricht.
De beelden waar u op doelt zijn gemaakt tijdens de aanhouding van een van de verdachten. De politie doet, onder leiding van het Openbaar Ministerie (OM), onderzoek naar het incident en de feiten en omstandigheden waaronder dit plaatsvond. De betreffende agent die op de beelden is te zien is door het OM als verdachte aangemerkt. Omdat dit onderzoek nog loopt kan ik hier geen verdere uitspraken over doen.
Kunt u duiden waarom er zoveel explosief geweld wordt gebruikt en waarom er zo gescholden wordt? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Zoals u weet kan ik niet ingaan op individuele casuïstiek. Het is aan andere autoriteiten om individueel geweldgebruik te beoordelen of daar uitspraken over te doen. Geweldsaanwendingen moeten worden gemeld en getoetst door de hulpofficier van justitie. Meer ingrijpende vormen van geweldsaanwending – die op grond van artikel 18 van de Ambtsinstructie2 aan het OM moeten worden gemeld – worden tevens door de officier van justitie beoordeeld. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven loopt er een strafrechtelijk onderzoek naar de beelden en het geweldgebruik dat daarop is te zien. In dat onderzoek worden alle feiten en omstandigheden die bij het optreden een rol hebben gespeeld meegenomen.
Wat gaat u doen om buitensporig geweld door de politie aan te pakken? Kunt u een toelichting geven?
In uw vraag ligt besloten dat de politie in zijn algemeenheid buitensporig geweld zou gebruiken en dat bestrijd ik. Of geweldsaanwending rechtmatig is kan pas na gedegen onderzoek worden vastgesteld. Veruit de meeste geweldsaanwendingen worden als rechtmatig beoordeeld.3
Het gebruik maken van particuliere genealogische DNA-databanken voor het oplossen van cold case zaken |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Wat is de voortgang van de verkenning naar het gebruik van particuliere genealogische databanken bij het oplossen van cold cases?1
De verkenning voor het gebruik door de politie van de genealogische DNA-databanken voor de identificatie van onbekende doden zal naar verwachting aan het begin van volgend jaar worden afgerond. De resultaten zullen in de eerste maanden van 2022 worden gedeeld met uw Kamer.
Wanneer is de verkenning naar het gebruik van particuliere genealogische databanken afgerond en worden de resultaten met de Kamer gedeeld?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer hebben opsporingsinstanties u, voor het eerst laten weten dat zij graag de mogelijkheden willen verkennen voor het gebruik van particuliere genealogische DNA-databanken voor het oplossen van cold cases?
In 2019 hebben de politie en het NFI het departement gevraagd om gezamenlijk een verkenning te doen naar de (juridische en technische) mogelijkheden om een pilot uit te voeren om onbekende doden waarbij er geen sprake is van een misdrijf te identificeren via een particuliere genealogische DNA-databank. Daarbij was de veronderstelling dat een dergelijke pilot ook een bijdrage zou kunnen leveren aan de discussie over het gebruik van genealogische DNA-databanken in strafzaken.
Wanneer is het technisch gezien mogelijk een pilot te starten met het gebruik van particuliere genealogische DNA-databanken bij onbekende doden?
Er zijn geen technische beletselen een pilot uit te voeren.
Bent u bereid op korte termijn een pilot te starten waarbij bij tenminste één cold case wordt uitgebreid met het gebruik van particuliere genealogische databanken? Zo nee, waarom niet?
De verkenning moet uitwijzen of een pilot kan worden gestart waarbij particuliere genealogische DNA-databanken worden ingezet bij het identificeren van onbekende doden. Het gebruik van genealogische DNA-databanken heeft juridische en ethische implicaties en dat vereist een zorgvuldig en weloverwogen proces. De eerste stap is, zoals in het antwoord op vraag 2 is geformuleerd, een verkenning (zowel juridisch, ethisch als technisch) naar het gebruik van deze databanken voor het identificeren van onbekende doden. Op basis van de resultaten hiervan wordt een eventueel vervolgtraject bepaald.
Waarom heeft in Zweden wel al een succesvolle pilot plaatsgevonden en in Nederland nog niet?
Alvorens Zweden van start ging met de pilots genealogische DNA-databanken in strafzaken en onbekende doden heeft de Zweedse politie juridische onderzoeken en effectbeoordelingen met betrekking tot gegevensbescherming uitgevoerd. Ook hebben zij de ethische raad die aan de politie is verbonden geraadpleegd. Na het uitvoeren van de pilot is de Zweedse Autoriteit Persoonsgegevens geraadpleegd. Uit dat advies is geconcludeerd dat het gebruik van genealogische DNA-databank in strafzaken en bij identificatie van onbekend doden niet nader kan worden geïmplementeerd, omdat het in strijd is met de huidige nationale wetgeving. Volgens de Zweedse autoriteit is een wetswijziging daarom noodzakelijk.
In Nederland loopt, zoals in de antwoorden opvraag 2 en 5 geformuleerd, nu een verkenning. De resultaten van de verkenning worden afgewacht voordat conclusies worden getrokken met betrekking tot de juridische haalbaarheid en proportionaliteit van een pilot in Nederland met genealogische DNA-databanken voor de identificatie van onbekende doden.
In hoeverre zijn er juridische belemmeringen die het tot stand komen van een pilot op korte termijn verhinderen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u bij het antwoord op vraag 6 toelichten in hoeverre soortgelijke belemmeringen in Zweden niet bestaan ofwel zijn weggenomen door een duidelijk kader voor de pilot?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Vanwege de afstemming tussen diverse partijen is de beantwoording helaas niet binnen de gestelde termijn gematerialiseerd.
Het bericht 'Meer incidenten met asielzoekers in trein Emmen-Zwolle, personeel ziek thuis' |
|
Fahid Minhas (VVD), Peter Valstar (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meer incidenten met asielzoekers in trein Emmen-Zwolle, personeel ziek thuis»1?
Ja.
Klopt het dat het aantal incidenten op de desbetreffende treinlijn het afgelopen kwartaal met 8% is toegenomen naar 107 incidenten en het aantal A-incidenten zelfs met 62%? Zo ja, bent u het eens dat dit vraagt om extra maatregelen?
Vervoerder Arriva bevestigt de genoemde cijfers. Het aantal incidenten op de Vechtdallijn is in het afgelopen kwartaal inderdaad toegenomen en ik betreur dat zeer. Ov-personeel moet zich veilig voelen op het werk en agressie of geweld tegen ov-personeel is onacceptabel en dient (waar mogelijk strafrechtelijk) te worden aangepakt. In het geval van de Vechtdallijn heeft de vervoerder verschillende maatregelen getroffen om de veiligheid van de reizigers en personeel te waarborgen. Arriva zet toezichthoudende medewerkers in als duo’s en deze medewerkers zijn voorzien van bodycams. Ook is er extra toezichthoudend personeel ingezet voor de toegangscontroles op de perrons in Zwolle en Emmen. Daarnaast zijn er camera’s geplaatst op station Zwolle. Onlangs is aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid toestemming gevraagd om een deel van de toezichthoudende medewerkers beperkte geweldsbevoegdheid te geven. Dit verzoek is inmiddels door het Ministerie van Justitie en Veiligheid toegekend en wordt nu verder uitgewerkt.
Voor de aanpak van de groep overlastgevende en criminele asielzoekers is een specifiek palet aan maatregelen beschikbaar gesteld door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Hierbij valt te denken aan overplaatsing door het COA naar de Handhaving- en Toezichtlocatie (htl), waar een gebiedsbeperking wordt opgelegd. Afhankelijk van de aard en ernst van de overlast kunnen asielzoekers die overlast veroorzaken in het openbaar vervoer met htl-plaatsing te maken krijgen, omdat dit in naar behoren te motiveren gevallen door het COA kan worden meegewogen in het besluit om iemand in de htl te plaatsen. Hierover heb ik uw Kamer bij brief op 8 november 2021 geïnformeerd.2
Middels de landelijke Top-X lijst wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid maandelijks in kaart gebracht wie de meest hardnekkige overlastgevende en criminele asielzoekers zijn. Zij kunnen rekenen op een individuele aanpak en staan onder verscherpt toezicht van betrokken partijen.
De komende tijd wordt met betrokken partijen besproken welke maatregelen er extra nodig zijn om overlast op de Vechtdallijn aan te pakken.
Bent u het ook eens dat daarmee gemiddeld minimaal 1 incident per dag plaatsvindt en dat dat te hoog is?
Zeker. Elk incident is er een teveel en heeft impact op alle betrokkenen en collega’s. De ingezette maatregelen in het ov hebben effect, maar zullen helaas nooit alle incidenten kunnen voorkomen.
Hoeveel incidenten hebben zich daar bovenop voorgedaan op de Q-Buzz lijnen 72 en 73 en de pendeldienst tussen Emmen en Ter Apel?
Qbuzz laat weten dat het gaat om gemiddeld 5 meldingen per week. Dit is gelijk aan het aantal incidenten in de voorgaande maanden. In 2017 en 2018 lag het aantal incidenten per week veel hoger met als dieptepunt eind 2018. Toen vonden er gemiddeld meer dan 50 incidenten per week plaats. Vanaf 2019 is door de vele maatregelen het aantal incidenten op de buslijnen tussen Emmen en Ter Apel fors afgenomen. Deze maatregelen betreffen de continue inzet van de ov-stewards op buslijn 73 en de inzet van een pendelbus.
Kunt u aangeven hoeveel van de incidenten uit vraag 2 en 3 worden veroorzaakt door veiligelanders? Zo nee, wanneer gaat u dit registreren om de aard van de problemen in beeld te krijgen en gericht maatregelen te kunnen nemen?
De politie en vervoerders registreren niet op verblijfsstatus van personen die betrokken zijn bij incidenten. Er valt dan ook niet te zeggen of de personen die betrokken zijn geweest bij de incidenten op de Vechtdallijn asielzoekers uit veilige landen van herkomst zijn.
Hoeveel van deze incidenten leiden uiteindelijk tot aanhoudingen of het opleggen van reisverboden?
Het is aan de vervoerder om te zorgen voor de veiligheid van haar reizigers en personeel. Ze hebben daarvoor verschillende maatregelen tot hun beschikking, waaronder het reisverbod. Op de Vechtdallijn heeft vervoerder Arriva ervoor gekozen om het reisverbod niet in te zetten. De reden hiervoor is dat op de trein met één steward wordt gewerkt. Deze steward zou de overtreder van een reisverbod bij het aantreffen de trein moeten uitzetten en samen wachten op de politie. Dit wordt door Arriva als onwenselijk beschouwd vanuit het oogpunt van de veiligheid van de steward. Bij het zwartrijden wordt door Arriva een uitstel van betaling (boete) uitgeschreven. In het geval de boete niet wordt betaald, wordt aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie. Bij ongeregeldheden in de trein kan de steward een melding doen bij de verkeersleiding, zodat de politie bij de volgende stop ter plaatse kan komen. Om de veiligheid van haar reizigers en personeel te borgen zet Arriva ook extra maatregelen in, zoals toezichthoudend personeel op de stations die zijn voorzien van bodycams, extra toegangscontroles op de perrons Zwolle en Emmen en de inzet van camera’s.
Welk effect heeft de overlast door asielzoekers in het openbaar vervoer (OV) rondom Ter Apel op andere reizigers? Ziet u een afname in gebruik door andere reizigers sinds de overlast is toegenomen?
Het aantal reizigers is in lijn met de landelijke trend en is na de zomer verder toegenomen. De impact van het coronavirus en de diverse maatregelen die zijn genomen als gevolg daarvan maken dat er geen consistent beeld is met betrekking tot de reizigersaantallen op de verschillende lijnen. Vervoerders geven aan dat het daarom niet mogelijk is om onderbouwde analyses te maken waarbij er een relatie wordt gelegd tussen genoemde incidenten en de reizigersaantallen.
Klopt het dat een machinist tegen zijn hoofd is geschopt en dat twee personeelsleden ziek thuis zitten omdat zij zich niet veilig genoeg meer voelen om naar werk te gaan? Wat vindt u ervan dat machinisten, buschauffeurs en stewards zich niet veilig voelen bij het uitoefenen van hun werk?
OV-personeel moet zich veilig voelen op het werk. Agressie of geweld, door wie dan ook, tegen ov-personeel is dan ook volstrekt onacceptabel. Het is triest om te horen dat medewerkers zich niet veilig voelen om hun werk uit te oefenen. Arriva geeft aan dat bij (gewelds)incidenten altijd aangifte wordt gedaan, mits de medewerker dat zelf ook wil. In het geval van de machinist is dan ook aangifte gedaan.
Heeft u de dader(s) van dit geweld in beeld en gaat het hier om veiligelanders? Zo ja, is het openbaar ministerie (OM) vervolging gestart en zijn deze veiligelanders inmiddels in de Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) geplaatst?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 5 is op basis van incidentregistraties niet te achterhalen of de daders van het geweld asielzoekers uit veilige landen van herkomst zijn. Zoals u bekend kan ik niet ingaan op individuele zaken.
Zoals aangehaald in de beantwoording van vraag 2 kunnen overlastgevers in het openbaar vervoer wanneer zij asielzoeker zijn in het algemeen – afhankelijk van de aard en ernst van de overlast – met htl-plaatsing te maken krijgen.
Wat doet u momenteel om geweld in het openbaar vervoer in deze specifieke regio tegen te gaan en ervoor te zorgen dat het personeel en reizigers zich weer veilig voelen? Welke maatregelen uit de toolbox zijn hiervoor ingezet en hoe vaak, wie draagt hiervan de financiële lasten?
Vervoerders zetten verschillende maatregelen in uit de Toolbox, zoals extra inzet van toezichthoudend personeel voorzien van bodycams, extra toegangscontrole op perrons en cameratoezicht op stations en in de voertuigen. Het is aan de vervoerders om een eigen afweging te maken omtrent de inzet van maatregelen. De gelden ten aanzien van sociale veiligheid in het openbaar vervoer zijn onderdeel van de verleende concessies. Voor het streekvervoer geldt dat de provincie de concessieverlener is die middelen ter beschikking stelt voor onder andere sociale veiligheid.
Voor de aanpak van overlastgevende asielzoekers is vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid in 2021 in de vorm van een specifieke uitkering (SPUK) een budget van 1 miljoen euro beschikbaar gesteld waarmee gemeenten lokaal maatregelen kunnen inzetten tegen overlastgevende asielzoekers. Gemeenten konden tot 1 oktober een aanvraag indienen om onder meer maatregelen te treffen tegen overlast veroorzaakt door asielzoekers in het openbaar vervoer. Gemeenten gebruiken de regeling onder meer voor (gedeeltelijke) financiering van de pendelbus tussen station Emmen en azc Ter Apel en de inzet van BOA’s op stations.
In Ter Apel is het Ministerie van Justitie en Veiligheid in 2019 gestart met de financiering van de pendelbus ter ontlasting van buslijn 73. In overleg met de betrokken partijen is besloten om de pendelbus ook in 2022 voort te zetten. Hiervoor heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid een bijdrage van € 250.000,– beschikbaar gesteld. Voor de periode van 2021–2022 heeft de gemeente Westerwolde, waar Ter Apel onder valt, een bedrag van 150.000 euro uit de SPUK-regeling ontvangen. Dit moet bijdragen aan financiering van de pendelbus.
Als gevolg van de hoge instroom is een toename aan reizigers ontstaan die via het traject Emmen-Zwolle naar het aanmeldcentrum in Ter Apel reizen. Het Ministerie van JenV heeft bij wijze van ondersteuning eenmalig 50.000 euro beschikbaar gesteld om lokaal maatregelen in te zetten om de veiligheid n.a.v. de toegenomen drukte op dit traject te borgen.
Daarnaast ontvangen alle gemeenten met een AZC een bedrag per aantal COA-bewoners vanuit het zogenaamde faciliteitenbesluit, wat zij ook vrij kunnen inzetten waaronder voor het openbaar vervoer.
Herinnert u zich uw antwoord op vragen van de leden Wiersma en Minhas2, dat na deze zomer gestart wordt met het opleggen van reisverboden?
Ja. De pilot regionaal reisverbod is bedoeld om inzicht te bieden in de juridische en organisatorische mogelijkheden van het opleggen en handhaven van een regionaal reisverbod door meerdere vervoerders bij geweldsmisdrijven. In het geval van de Vechtdallijn is er geen sprake van samenloop en zou de vervoerder er zelf voor kunnen kiezen een reisverbod in te zetten. Arriva heeft hier vooralsnog niet voor gekozen. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Hoeveel reisverboden zijn sinds de start met de pilot opgelegd aan asielzoekers omdat zij zich (herhaaldelijk) hebben misdragen in het OV?
Arriva heeft nog geen reisverboden opgelegd. Zie ook de beantwoording van vraag 6 en 11.
Klopt het dat het aantal boa’s en toezichthouders op de Q-Buzz lijnen 72 en 73 is afgeschaald? Zo ja, waarom?
Tot februari 2020 had lijn 73 inderdaad toezichthouders die meereden op de bus. Na diverse overleggen met de verschillende partijen, is besloten om het toezicht te concentreren op het station Emmen, omdat er vooral bij de instap op zowel lijn 73 als op de pendelbus incidenten plaatsvinden. Het betreft bijna altijd incidenten naar aanleiding van betalingsproblemen. In de bussen doen zich geen incidenten voor tijdens de rit zelf. Aan de kant van Ter Apel begeleidt het beveiligingsbedrijf Trigion bij de instap op de pendelbus en de gemeente Westerwolde bemenst de halte van lijn 73 (een km vanaf het AZC) met eigen BOA’s.
Bent u bereid de stewards, machinisten en buschauffeurs, bij wijze van proef, uit te rusten met bodycams? Zo nee, bent u bereid boa’s in te zetten op de trein en perrons tussen Emmen-Zwolle?
Vervoerders hebben verschillende middelen tot hun beschikking om de veiligheid te waarborgen, zoals het inzetten van bodycams of inzetten van extra toezichthoudend personeel. Het is aan de vervoerder om te besluiten welke maatregelen ze hiervoor inzetten. Bij Arriva wordt sinds 2000 met bodycams gewerkt. Ook het toezichthoudend personeel bij Qbuzz is voorzien van bodycams. Op station Emmen en Zwolle is cameratoezicht, elke bus van lijn 72 en 73 is voorzien van camera’s en op dit moment worden ook op de pendelbus camera’s geplaatst.
Op welke wijze worden gemeenten, en met name waar grote opvang- c.q. aanmeldlocatie(s) zijn, gecompenseerd of geholpen met capaciteit voor handhaving? Bent u het eens dat hieraan bijdragen door het Rijk helpt om draagvlak te behouden voor de noodzakelijke asielopvang? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel extra capaciteit is nodig en bent u in staat dit ook te bieden aan gemeenten die te maken hebben met overlast?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 10 ontvangen gemeenten met een AZC een bedrag per aantal COA-bewoners (faciliteitenbesluit). Daarnaast heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid in 2021 een specifieke uitkering (SPUK-regeling) beschikbaar gesteld waarmee gemeenten lokaal en naar eigen inzicht maatregelen kunnen inzetten in de aanpak van overlast. Naast andere voordelen die een AZC met zich meebrengen, zoals werkgelegenheid, maken deze regelingen het voor gemeenten aantrekkelijker om een AZC te openen en het draagvlak te behouden voor het behoud van bestaande AZC’s. Handhaving en toezicht is primair een verantwoordelijkheid van de lokale gezagsdriehoek. Met het faciliteitenbesluit en de SPUK-regeling kunnen gemeenten desgewenst extra handhaving en toezicht inzetten. Op dit moment zie ik geen reden om extra middelen aan te bieden.
Klopt het dat de pendeldienst tussen Emmen en Ter Apel ook in 2022 blijft rijden en dat dit voor rekening komt van het Rijk?
Tijdens overleg tussen J&V, Qbuzz, gemeente Westerwolde en de provincies is de wens uitgesproken dat de pendelbus in 2022 zal blijven rijden. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft toegezegd € 250.000,– hieraan bij te dragen.
Kunt u deze vragen voor de begrotingsbehandeling van Justitie & Veiligheid, en één voor één, beantwoorden?
Met het oog op de zorgvuldigheid en de noodzaak tot afstemming met alle betrokken partijen, is het helaas niet gelukt om de vragen voor de begrotingsbehandeling te beantwoorden.
De langdurige digitale storing bij Dienst Justis. |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Duizenden Nederlanders kunnen geen verklaring omtrent gedrag (VOG) aanvragen door softwarefout overheid»1?
Ja.
Waarom zijn meerdere systemen tegelijk uitgevallen en waarom is de storing tot op heden niet opgelost?
Vanaf vrijdag 15 oktober heeft zich een storing bij het Shared Service Center(SSC)-ICT voorgedaan. De storing trof meerdere systemen rijksbreed, waaronder de applicaties van Justis. Het betreft een technische fout, geen ransomware of hackaanval. Vanaf maandag 1 november is de storing verholpen en zijn de processen stap voor stap weer opgestart.
Welke processen kan de Dienst Justis door de storing niet uitvoeren?
Aanvankelijk kon Justis geen enkele van de processen uitvoeren. Na enkele dagen konden de meeste processen weer worden opgestart. Dit gold echter niet voor de certificering van de buitengewoon opsporinsambtenaren (BOA), het toezicht op rechtspersonen en de VOG/GVA (verklaring omtrent gedrag/gedragsverklaring aanbesteden).
Per 26 oktober is een workaround in gebruik genomen voor het proces continue screenen. Tot en met 1 november kon een VOG of GVA niet worden aangevraagd. Sommige andere producten konden alleen per post worden aangevraagd.
Hoeveel en op welke wijze zijn mensen getroffen door deze storing?
Doorgaans worden ongeveer 5.000 VOG’s per dag worden aangevraagd. Naar schatting konden door de storing ongeveer 70.000 VOG’s in de afgelopen twee weken niet worden aangevraagd. Dat kan gevolgen hebben gehad voor werkgevers en werknemers doordat een werknemer in afwachting van de VOG niet in een nieuwe baan kon starten. Ook andere processen waarvoor een VOG vereist is, zoals emigratie en inschrijving in registers van bepaalde beroepsgroepen, kunnen zijn geraakt. Nu de storing is verholpen werkt Justis met man en macht aan het verwerken van de (extra) aanvragen die nu alsnog worden ingediend. Ik heb u in de brief van 3 november reeds geïnformeerd over de maatregelen die Justis heeft getroffen om dit te realiseren.2
Waarom is niet eerder gecommuniceerd over het feit dat er een grote storing bij de Dienst Justis is?
In eerste instantie was er ook een storing in de systemen die het plaatsen van informatie op de website, het digitaal aanvraag-kanaal en het Klantcontactcentrum onmogelijk maakte. Het Twitterkanaal van Justis is daarom vanaf vrijdag 15 oktober gebruikt om mensen te informeren. Zodra de website www.justis.nl op dinsdag 19 oktober weer toegankelijk was, zijn er nieuwsberichten op de homepage geplaatst over de storing, evenals op het kanaal digitaal aanvragen (MijnJustis). Daarnaast heb ik u op 29 oktober3 en op 3 november4 per brief geïnformeerd over de voortgang omtrent het oplossen van de storing.
Waar kunnen mensen terecht die in de problemen komen door de storing?
In beginsel kunnen mensen zich het best wenden tot degene die de VOG verlangt, bijvoorbeeld een werkgever. Justis probeert uitloop van beoordeling zoveel mogelijk te voorkomen. Met de extra inzet die Justis, nu de storing achter de rug is, pleegt houdt Justis de termijn waarop een VOG wordt behandeld zo kort mogelijk. De wettelijke termijn voor het afgeven van een VOG is in de meeste gevallen vier weken vanaf het moment van indienen van de aanvraag. Justis verwacht dat het overgrote deel van de aanvragers alsnog een VOG ontvangt binnen vier weken nadat ze de aanvraag hadden willen, maar niet konden indienen.
Welke gevolgen heeft de storing voor de werkvoorraad van de Dienst Justis? Leidt de storing tot achterstanden en zo ja, hoe worden deze weggewerkt?
Nu het systeem weer werkt, is het aantal aanvragen dat momenteel binnenkomt bovengemiddeld hoog. Hiertoe is de capaciteit van de systemen opgeschroefd, rekening houdend met het belang om de stabiliteit van de systemen niet in gevaar te brengen. Medewerkers werken over. Een groot deel van de aanvragen die nu binnen komen, worden daardoor erg snel verwerkt. Voor het deel dat handmatig moet worden beoordeeld, wordt voorrang gegeven aan de VOG’s die wettelijk verplicht zijn.
Klopt het dat in 2017 voor het laatst een jaarverslag van de Dienst Justis naar de Kamer is gestuurd?2 Zo ja, wat is hiervoor de reden?
Dat klopt. Sinds 2017 worden de cijfers op www.justis.nl gepubliceerd.
Welke maatregelen zijn reeds getroffen en welke maatregelen worden op de korte termijn uitgewerkt om nieuwe storingen bij de Dienst Justis te voorkomen?
De afgelopen weken lag de focus op het oplossen van de huidige storing. Na evaluatie van de storing door SSC-ICT en door JenV zal bezien worden welke maatregelen worden getroffen
Het artikel 'Hoe een verkrachter opnieuw kon toeslaan alle alarmsignalen ten spijt' |
|
Michiel van Nispen , Ulysse Ellian (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere vragen over een zaak waarbij een verkrachter opnieuw kon toeslaan terwijl er allerlei alarmsignalen waren dat het weer fout zou gaan met deze man?1
Ja.
Klopt het dat de Inspectie Justitie en Veiligheid geen nader onderzoek gaat doen naar een Bredase verkrachter die toesloeg terwijl hij onder verscherpt toezicht stond? Zo ja, waarom gaat de Inspectie hiernaar geen nader onderzoek doen?2
De Inspectie Justitie en Veiligheid geeft desgevraagd aan dat zij naar aanleiding van voor haar nieuwe informatie uit de krant (over het verkrachten van de vrouw in het park), vragen heeft gesteld aan de politie en de reclassering. Op basis van de antwoorden ziet de Inspectie Justitie en Veiligheid geen aanleiding om deze casus nog nader te onderzoeken.
Bent u bereid te delen welke nieuwe informatie de Inspectie heeft opgehaald, waarop zij haar besluit heeft gebaseerd om geen nader onderzoek te doen? Zo nee, waarom niet?
Die informatie kan niet worden gedeeld. Deze informatie heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid van de politie en de reclassering gekregen in het kader van haar taakuitoefening als toezichthouder. Die informatie is toezichtvertrouwelijk en kan zodoende niet gedeeld worden.
Waarom acht u een onderzoek, om te leren en te voorkomen dat zoiets weer gebeurt, niet nodig?
Bij eerdere vragen over deze zeer ernstige delicten heb ik aangegeven dat er voorafgaand aan de verkrachting op 7 september 2017 geen sprake was van het schenden van reclasseringsvoorwaarden en betrokkene zich coöperatief toonde. Er was op dat moment geen aanleiding om (alsnog) tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de in 2012 opgelegde jeugddetentie te vorderen. Er kwam na de verkrachting informatie uit de politie databank ViCLAS beschikbaar, maar dit beoogt richting te geven aan opsporingsonderzoeken en geldt niet zelfstandig als bewijs. In de periode tot het geweldsdelict en aanhouding op 13 september 2017 was er onvoldoende verdenking jegens betrokkene om de Reclassering hiervan in kennis te stellen. Ik zag op basis van de mij bekende informatie over het handelen van de reclassering en de andere betrokken instanties eerder geen aanleiding om dit als onzorgvuldig te bestempelen en de zaak nader te (laten) onderzoeken. Er is mij sindsdien geen nieuwe informatie bekend geworden die alsnog aanleiding geeft om onderzoek te starten.
Het bericht dat door de huidige vorm van geboorteaangifte bij de burgerlijke stand de risico’s op fraude of illegale adoptie groot zijn. |
|
Michiel van Nispen |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het nieuws dat verschillende instanties bezorgd zijn over de mogelijkheden om te frauderen bij de geboorteaangifte, wat kan resulteren in illegale adopties?1
Ja.
Herkent u het risico, zoals door FIOM, Defence for Childrenen en de voormalig speciale VN-rapporteur kinderhandel gesignaleerd, op illegale adopties of in ieder geval valse geboorteaangiftes dat bestaat bij de huidige manier van het doen van geboorteaangifte? Zo nee, waarom niet?
In de betreffende berichtgeving worden twee verschillende situaties belicht: de (frauduleuze) aangifte van de geboorte van een kind in Nederland en de inschrijving van een in het buitenland valselijk opgemaakte geboorteakte.
Door de waarborgen waarmee de procedure voor geboorteaangifte in Nederland thans is omgeven en de ruime mogelijkheden voor de ambtenaar van de burgerlijke stand om nadere informatie te vragen, meen ik dat het risico op mogelijke fraude bij geboorteaangifte in Nederland afdoende is ondervangen. Ik licht die procedure hier nader toe.
De aangifte kan in persoon worden gedaan en sinds 1 januari 2020 ook digitaal. Bij de aangifte in persoon dient een aantal gegevens te worden verstrekt over het kind, de moeder en andere ouder. Ook controleert de ambtenaar van de burgerlijke stand de identiteit van de aangever. Het is gebruikelijk dat het ziekenhuis of -bij een thuisbevalling- de verloskundige een korte verklaring meegeeft waarop de gegevens omtrent de geboorte staan vermeld, waaronder het tijdstip van geboorte. Bestaat er bij de ambtenaar van de burgerlijke stand twijfel over de aangifte dan kan deze vragen om een door de arts of de verloskundige die bij het ter wereld komen van het kind tegenwoordig was, opgemaakte verklaring dat het kind uit de als moeder opgegeven persoon is geboren. Is het kind buiten de tegenwoordigheid van een arts of verloskundige ter wereld gekomen, dan kan de ambtenaar vragen om een door een zodanige hulpverlener nadien opgemaakte verklaring (artikel 1:19e, lid 11, BW).
Deze verklaring wordt door de arts/verloskundige in een gesloten envelop meegegeven aan de betrokkene om te overleggen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand. Naar aanleiding daarvan kan de ambtenaar van de burgerlijke stand nog contact opnemen met de arts/verloskundige in kwestie. Naast deze verklaring kan hij ook om andere stukken vragen als hij dat nodig vindt. Hij kan de verstrekte gegevens ook checken met de gegevens die in de Basisregistratie Personen (BRP) zijn opgenomen (artikel 1:18, leden 2 en 3, BW). Ontbreekt de verklaring, dan doet de ambtenaar van de burgerlijke stand hiervan mededeling aan het Openbaar Ministerie (artikel 1:19e, lid 12, BW).
Voor digitale geboorteaangifte gelden ter voorkoming van fraude aanvullende voorwaarden, omdat de aangifte «op afstand» gebeurt en er geen direct contact is met de ambtenaar van de burgerlijke stand. De aangifte kan alleen door de moeder of de vader van het kind worden gedaan met gebruik van DigiD. Daarbij moet ook het eigen BSN worden verstrekt. Als de vader aangifte doet, moet hij ook het BSN van de moeder verstrekken. Als extra waarborg is de verklaring van een arts/verloskundige in deze gevallen verplicht gesteld. De openstelling van de mogelijkheid tot digitale geboorteaangifte is voorafgegaan door een uitgebreide test in pilotvorm en de digitale geboorteaangifte zal worden geëvalueerd uiterlijk 3 jaar na inwerkingtreding (1 januari 2023).
Voor wat betreft de inschrijving van een in het buitenland opgemaakte geboorteakte geldt dat deze kan worden ingeschreven in het geboorteregister van Den Haag, mits de akte overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie is opgemaakt. Ook kan een dergelijke akte worden gebruikt voor de registratie van het kind in de BRP. De invloed van de Nederlandse overheid reikt niet zo ver dat het risico op fraude in het buitenland kan worden uitgesloten. Ambtenaren van de burgerlijke stand en burgerzaken kunnen bij twijfel wel nadere informatie dan wel bewijsstukken verlangen. Als er sprake is van fraude kan inschrijving van de geboorteakte c.q. registratie worden geweigerd. Ik meen dat de risico’s op fraude op deze wijze, ook in geval van een in het buitenland opgemaakte geboorteakte, voldoende kunnen worden ondervangen.
Heeft u zicht op hoe groot het probleem van mogelijk frauduleuze geboorteaangiftes en daaraan gekoppelde illegale adopties is in Nederland? Zo ja, wat is de omvang van dit probleem? Zo nee, bent u bereid onderzoek te laten doen naar de aard en omvang van dit probleem?
Bij frauduleuze geboorteaangiften kunnen twee situaties worden onderscheiden. Enerzijds gevallen waarin (frauduleuze) aangifte van de geboorte van een kind in Nederland wordt gedaan. Anderzijds de inschrijving van in het buitenland valselijk opgemaakte geboorteakten. De berichtgeving over frauduleuze geboorteaangiften in Nederland die leiden tot illegale opneming van een kind in een gezin betreft een zeer beperkt aantal gevallen in het verleden. Ik heb geen indicaties dat dergelijke situaties zich nu voordoen of onlangs nog hebben voorgedaan in Nederland. De aangehaalde berichtgeving noch navraag bij de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken bieden hiervoor concrete aanknopingspunten.
Voor zover het valse geboorteaangiften in het buitenland betreft, heeft zoals u bekend de Commissie Joustra onderzoek gedaan naar interlandelijke adoptie in het verleden. Zij heeft in haar rapport gevallen beschreven waarbij sprake was van ernstige misstanden bij interlandelijke adoptie, zoals in het buitenland valselijk opgemaakte geboorteakten om de interlandelijke adoptieprocedure te omzeilen. De betrokkenen werden in die gevallen als ouders in de buitenlandse geboorteakte van het kind opgenomen in plaats van de biologische ouders c.q. moeder. Op basis van de buitenlandse geboorteakte vond daarna in Nederland inschrijving van het kind plaats in het bevolkingsregister, thans BRP, van de woongemeente van de adoptiefouders.
Bent u bereid in gesprek te gaan met bijvoorbeeld FIOM, Defence for Children en de Nederlandse vereniging voor Burgerzaken, om te bespreken wat er, wellicht al op korte termijn, gedaan kan worden om de risico’s op frauduleuze geboorteaangiftes en illegale adopties te verminderen?
De in de recente berichtgeving genoemde gevallen, betreffen gevallen die zich in het verleden hebben voorgedaan. Ik heb geen indicaties dat dergelijke situaties zich nu voordoen. Zie ook het antwoord op vraag 3. Dat neemt niet weg dat de overheid mogelijke signalen over illegale opneming van kinderen in gezinnen in Nederland scherp in de gaten houdt. Over mogelijke signalen van recente gevallen van illegale opneming ga ik graag in overleg met de betrokken organisaties.
De toename van incidenten met asielzoekers in de Nederlandse treinen. |
|
Barry Madlener (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Treinpersoneel schrijft brandbrief na toename incidenten met asielzoekers: «Er wordt naar ze gespuugd»»?1
Ja.
Wat gaat u doen om het treinpersoneel, nu en in de toekomst, te beschermen tegen criminele asielzoekers?
De veiligheid van reizigers en personeel moet te allen tijde geborgd worden. Overlastgevend of gewelddadig gedrag, door wie dan ook, is dan ook volstrekt onacceptabel. In alle gevallen van overlast kan aangifte worden gedaan die kan leiden tot strafrechtelijke maatregelen, ongeacht of de overlastgever een Nederlander of asielzoeker is, ofwel op andere titel in Nederland verblijft. Vervoerders geven aan dat in principe altijd aangifte wordt gedaan, maar de werknemer moet het wel zelf willen. In het specifieke geval van de Vechtdallijn zijn door de vervoerder extra maatregelen genomen voor de veiligheid van de reizigers en personeel. Arriva zet extra toezichthoudende medewerkers in als duo’s. Deze medewerkers zijn voorzien van bodycams. Ook is er toezichthoudend personeel ingezet voor de toegangscontroles op de perrons in Zwolle en Emmen en zijn er camera’s geplaatst op station Zwolle. Onlangs is door Arriva bij het ministerie Justitie en Veiligheid toestemming aangevraagd om een deel van de toezichthoudende medewerkers beperkte geweldsbevoegdheid te geven. Dit verzoek is inmiddels door Justitie en Veiligheid toegekend en wordt nu verder uitgewerkt. Het is aan de vervoerder om ervoor te kiezen de maatregelen voor veiligheid van reizigers en personeel verder uit te breiden, bijvoorbeeld door veiligheidsteams en/of boa’s mee te laten reizen op de treinen.
Wanneer gaat u de treinen bemannen met bijvoorbeeld veiligheidsteams, boa’s en/of politie om de veiligheid van het treinpersoneel maar ook de reiziger te kunnen garanderen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u inmiddels met de vervoerder in gesprek om de situatie veiliger te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, met alle betrokken partijen wordt gesproken over welke maatregelen nog extra ingezet kunnen worden. Al zullen nooit alle incidenten kunnen worden voorkomen.
Bent u bereid om dit asieltuig linea recta naar het land van herkomst te sturen? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer, biedt het veroorzaken van overlast in het openbaar vervoer wettelijk gezien onvoldoende grond om over te gaan tot afwijzing van een asielaanvraag en tot directe uitzetting. Deze wettelijke regels en de daarin opgenomen normen vloeien voort uit Europese richtlijnen. Indien sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf en een strafrechtelijke veroordeling daarvoor, dan wordt dit wel meegenomen in de beoordeling van de asielaanvraag.2
Wanneer gaat u de Nederlandse inwoner beschermen en de grenzen sluiten voor asielzoekers?
Zoals eerder aangegeven is het kabinet van mening dat het sluiten van de Nederlandse grenzen geen realistische, laat staan een structureel wenselijke oplossing is voor het complexe migratievraagstuk.3 Dat laat onverlet dat elke vorm van overlast en criminaliteit volstrekt onacceptabel is. Samen met onder meer het COA, de DT&V, de IND, de politie, het Openbaar Ministerie en gemeenten zet het Ministerie van Justitie en Veiligheid in op een harde aanpak. Zie hiervoor ook de toolbox met maatregelen die op 10 november 2020 met uw Kamer is gedeeld.4 In het kader van de aanpak van overlastgevende asielzoekers zijn vier ketenmariniers aangesteld. Zij hebben de taak aan te sturen op een gezamenlijkezero-toleranceaanpak van overlastgevende en criminele asielzoekers en een goede samenwerking tussen alle betrokken partijen. Dit geldt ook voor de aanpak van overlast in het ov.
De berichten ‘Dwangsom asfaltfabriek Eindhoven als te hoge uitstoot kankerverwekkende stof benzeen niet stopt’ en ‘Half miljard naar milieucontrole bedrijven, maar wat gebeurt er met dat geld?’ en ‘Structureel kankerverwekkend gas geloosd in meren Flevoland' |
|
Joost Sneller (D66), Kiki Hagen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat de asfaltfabriek van wegenbouwer KWS meer benzeen uitstoot dan de norm? Zo ja, hoe beïnvloedt dit de gezondheid van omwonenden en het milieu?1, 2, 3
Benzeen is een Zeer Zorgwekkende Stof (ZZS) en is schadelijk voor de gezondheid. De gemeten overschrijdingen betreffen overschrijdingen van de emissiegrenswaarde, ofwel de waarde aan de schoorsteen. Alle bedrijven dienen zich te houden aan de geldende regelgeving. Van belang is dat de uitstoot van schadelijke stoffen voldoet aan de emissiegrenswaarden en zoveel mogelijk geminimaliseerd worden om mens en milieu te beschermen. De omgevingsdienst Zuidoost Brabant heeft mij geïnformeerd dat de asfaltcentrale in Eindhoven niet voldoet aan de emissiegrenswaarde voor benzeen. De gemeente Eindhoven is voornemens hiervoor een last onder dwangsom op te leggen. Te allen tijde moet worden voldaan aan de immissiegrenswaarde op leefniveau, er zijn geen overschrijdingen van deze immissiegrenswaarde geconstateerd. Uit de notitie van de GGD4 blijkt dat ook de gezondheidskundige advieswaarde voor langdurige blootstelling niet wordt overschreden.
Klopt het dat uit het onderzoek naar de 29 asfaltfabrieken blijkt dat minstens tien fabrieken te veel benzeen en Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's) uitstoten en dat bij elf fabrieken helemaal niet bekend is wat de uitstoot is?
In antwoord op eerder gestelde Kamervragen5 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het aantal asfaltcentrales waar de emissiegrenswaarde van benzeen wordt overschreden. Op dit moment ben ik niet bekend met het aantal asfaltcentrales waarbij de emissiegrenswaarde voor PAK’s wordt overschreden. Zoals toegezegd tijdens het Commissiedebat Leefomgeving op 9 september jl., stuur ik uw Kamer eind 2021 een overzicht met daarin de stand van zaken van de acties die de betreffende bevoegde gezagen hebben genomen naar aanleiding van de uitstoot bij de asfaltcentrales.
Wat vindt u van de stelling van hoogleraar De Boer dat het laatste jaar te veel verantwoordelijkheid geschoven is naar bedrijven zelf, waardoor de slager zijn eigen vlees keurt?
Ik begrijp de stelling van de hoogleraar De Boer, desalniettemin geldt dat een bedrijf in eerste instantie zelf de verantwoordelijkheid heeft zich te houden aan de (rijks)regels die gelden op het gebied van gezondheid en milieu en daarover verantwoording aflegt. Voor verschillende activiteiten zijn verschillende monitoringsverplichtingen vastgelegd in de regelgeving. Specifiek voor asfaltcentrales gelden onder meer de meetverplichtingen uit artikel 2.8 van het Activiteitenbesluit voor bijvoorbeeld benzeen. De metingen van emissies waarvoor grenswaarden gelden als bedoeld in artikel 2.5 worden uitgevoerd door een daartoe geaccrediteerde meetinstantie. Accreditatie waarborgt dat een meetinstantie beschikt over de juiste kennis en instrumenten om de metingen volgens de geldende normen uit te voeren. Toezicht op geaccrediteerde meetinstanties vindt plaats door de Raad van Accreditatie. Het bevoegd gezag kan op de website van de Raad van Accreditatie controleren of de meetinstantie geaccrediteerd is om een meting volgens een bepaalde norm uit te voeren. Het bevoegd gezag kan, indien daartoe aanleiding is, zelf metingen uitvoeren. Indien overschrijdingen worden geconstateerd, bestaan er verschillende handhavingsmiddelen die kunnen worden ingezet. Het bevoegd gezag kan zowel bestuursrechtelijk (last onder bestuursdwang, last onder dwangsom en intrekking vergunning) als strafrechtelijk tegen geconstateerde overtredingen optreden.
Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor het verlenen van vergunningen, het houden van toezicht en treedt waar nodig handhavend op; de omgevingsdiensten voeren deze taken in mandaat uit. Verder handhaaft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) op verschillende manieren de naleving van wet- en regelgeving: door middel van toezicht, dienstverlening en opsporing. Als de inspectie constateert dat een bedrijf de wet niet naleeft kan de inspectie optreden. Hiervoor is een breed scala aan instrumenten, interventies beschikbaar. Het doel van een interventie is om een overtredingssituatie te voorkomen, te beëindigen, te herstellen of te bestraffen.
Hoe oordeelt u over het bericht in het AD waaruit blijkt dat het ministerie toestaat dat structureel kankerverwekkend gas wordt geloosd in het Marker- en IJsselmeer, terwijl dit volgens de provincie verboden is? Is dergelijk gedoogbeleid in lijn met aanbevelingen uit de vele adviesrapporten omtrent milieucriminaliteit die het afgelopen jaar zijn gepubliceerd (Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit – OM, Handhaven in het Duister – Algemene Rekenkamer, Om de leefomgeving – Commissie-Van Aartsen)?
Het antwoord dient ter aanvulling op eerdere vragen van het lid Tjeerd de Groot (D66), ingezonden 27 oktober 2021 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 862) het lid Bouchallikht (GroenLinks), ingezonden 27 oktober 2021 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 866) en het lid Beckerman (SP), ingezonden 27 oktober 2021 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 861) over varend ontgassen. Deze vragen zijn 23 november jl. met de Kamer gedeeld.
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van bovengenoemde Kamerleden betreft het hier geen gedoogbeleid. De huidige regelgeving verbiedt ontgassen in bepaalde gebieden en op de naleving daarvan wordt ook toegezien door de ILT op grond van de Europese overeenkomst voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren (het ADN). Het Rijk en de provincies zijn het erover eens dat dat het varend ontgassen van binnenvaarttankers zo snel mogelijk moet stoppen. Sinds 2013 is Nederland in het Scheepsafvalstoffenverdrag de voortrekker voor uitbreiding van het verbod op varend ontgassen. Nederland heeft in 2017 overeenstemming bereikt met de andere verdragsstaten om het Scheepsafvalstoffenverdrag uit te breiden met een verbod op het uitstoten van vervluchtigende gevaarlijke stoffen naar de atmosfeer en heeft dit vastgelegd in nationale wetgeving6, 7. Helaas kan Nederland het verbod niet eigenstandig in werking laten treden. Pas zes maanden nadat het Scheepsafvalstoffenverdrag is geratificeerd door alle deelnemende landen wordt het verbod van kracht. Hoewel de provinciale verboden op varend ontgassen uit 2015 en 2016 destijds een belangrijke katalysator waren voor de realisatie van de aanpassing van het Scheepsafvalstoffenverdrag, bieden ze helaas geen basis voor handhaving omdat ze niet geldig zijn op Rijkswateren.
Op welke wijze wordt normaliter ingegrepen door de gemeente en omgevingsdiensten? Is het standaardpraktijk om eerst te dreigen met een dwangsom, alvorens een dwangsom op te leggen en pas na het uitdelen van meerdere dwangsommen (te dreigen met) over te gaan tot (gedeeltelijke) sluiting van een bedrijf? Hoe vaak worden bedrijven uiteindelijk (gedeeltelijk) gesloten?
In eerste instantie vindt er door het bevoegd gezag (vaak via de daarvoor gemandateerde omgevingsdienst) toezicht plaats op algemene rijksregels en de vergunning. Wanneer de naleving van de regels en de vergunning niet of onvoldoende plaatsvindt, kan het bevoegd gezag handhavend opgetreden.
Er is een Landelijke Handhavingsstrategie (LHS) die het bevoegd gezag hierbij helpt en zorgt voor uniformiteit en eenduidigheid in de aanpak van overtredingen. Het invoeren van de LHS betekent dat het bevoegde gezag en hun handhavingsinstanties, waaronder de omgevingsdiensten, de LHS concreet toepassen en leerervaringen kunnen uitwisselen.
Instrumenten opgenomen in de LHS leiden tot een passend interveniëren en borgen een eenduidig optreden. De LHS bevat daartoe vijf opeenvolgende stappen met hulpmiddelen. De afweging in hoeverre en hoe bijvoorbeeld bestuursrechtelijke sancties worden toegepast en/of strafrecht wordt toegepast, maakt hier onderdeel vanuit. Afhankelijk van de geconstateerde strafbare feiten kan het bevoegd gezag een bestuurlijke strafbeschikking uitvaardigen of een bestuurlijke boete opleggen. Hiervoor zijn richtlijnen opgesteld. Als een bestuurlijke strafbeschikking of bestuurlijke boete niet mogelijk is, wordt het proces-verbaal voorgelegd aan het OM en is het aan het OM om de juiste sanctie te bepalen.
Ik heb geen cijfers voorhanden hoe vaak bedrijven uiteindelijk (gedeeltelijk) worden gesloten. Wel zijn er voor de meest risicovolle bedrijven, de Brzo-inrichtingen, rapportages8 die o.a. inzicht geven in de naleving door deze bedrijven, de ernst van de overtredingen en in hoeverre het bevoegd gezag bestuursrecht en strafrecht heeft toegepast. Verder geeft het rapport «Omgevingsdiensten in Beeld»9 informatie over het aantal keren dat een last onder dwangsom, bestuursdwang en een bestuurlijke strafbeschikking is opgelegd of een proces-verbaal is opgemaakt.
Bent u zich bewust van artikel 5 en 7 van de Richtlijn inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (Richtlijn 2008/99)? Hoe kijkt u in het licht van deze richtlijn naar de genoemde dwangsommen van 10.000 euro. Acht u deze sanctie doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend, zoals de richtlijn voorschrijft? Zo nee, wat acht u dan een doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sanctie en hoe wilt u realiseren dat betrokken diensten deze op (kunnen) leggen?
Ja, ik ben bekend met de Richtlijn inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht. De last onder dwangsom waar u naar verwijst is echter een zogenaamde herstelsanctie binnen het bestuursrecht. Deze wordt opgelegd door het bevoegd gezag en is niet bedoeld als strafmaatregel zoals bedoelt in de richtlijn waaraan u refereert. Een last onder dwangsom wordt veelal opgelegd bij een herhaalde overtreding om te voorkomen dat de overtreder de overtreding in de toekomst opnieuw begaat. Voor het bepalen van de hoogte van een dwangsom is geen wettelijke standaard vastgelegd, maar er is wel een leidraad handhavingsacties en begunstigingstermijnen10 voor het bevoegd gezag die handvatten geeft voor de hoogte van een dwangsom.
Wat is de reden dat verschillende omgevingsdiensten niet in beeld hebben hoeveel boetes en/of dwangsommen op zijn gelegd aan bedrijven?
Op 17 september jl. zond ik aan uw Kamer het rapport «Omgevingsdiensten in Beeld»11. In dit rapport zijn voor het eerst kwantitatieve data van de omgevingsdiensten in beeld gebracht. Van veruit de meeste van de 29 omgevingsdiensten is informatie inzichtelijk gemaakt over het aantal keren dat een last onder dwangsom12, bestuursdwang13 en een bestuurlijke strafbeschikking14 is opgelegd of een proces-verbaal is opgemaakt15. Bij een aantal omgevingsdiensten is deze informatie verweven met andere data en daardoor lastig te ontsluiten. De oorzaak hiervan is dat samenhangende gegevens onvoldoende uitgesplitst konden worden in separate data om in het rapport op te nemen.
Hoe wordt gezorgd dat deze administraties in de toekomst wel op een correcte en systematische manier kunnen worden bijgehouden zodat inzicht ontstaat in de opgelegde sancties aan bedrijven?
In de aan uw Kamer toegezegde hoofdlijnennotitie inzake de opvolging van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen ga ik in op de verbetering van de informatiehuishouding en de gewenste informatie-uitwisseling via onder andere de verbetering van het systeem Inspectieview. Ik stuur u deze notitie voor het kerstreces toe.
Op welke manier worden lokale besturen geholpen bij het opsporen en opleggen van de juiste sancties tegen vervuilende bedrijven?
Zoals bij het antwoord op vraag vijf aangegeven, is er een Landelijke Handhavingsstrategie (LHS) die het bevoegd gezag helpt bij het kiezen van een passende interventie. Mocht uit toezicht blijken dat er sprake is van strafbare feiten, dan heeft het bevoegd gezag boa’s in dienst bij een omgevingsdienst om een strafrechtelijk onderzoek te doen. Eventueel kan de politie hierbij onderzoekscapaciteit leveren.
Zoals eerder aangegeven bij het antwoord op vraag vijf kan het bevoegd gezag vervolgens, afhankelijk van de geconstateerde strafbare feiten, een bestuurlijke strafbeschikking uitvaardigen of een bestuurlijke boete opleggen.
Kunt u, nu uit onderzoek van TwynstraGudde is gebleken dat 570 miljoen euro wordt uitgegeven aan toezicht op bedrijven door lokale overheden, binnen dit bedrag aangeven welke bedragen naar welke toezichtinstanties gaan? En kunt u aangeven of dit bedrag voldoende is om deze taak adequaat uit te kunnen voeren?
Het onderzoek van TwynstraGudde «Omgevingsdiensten in beeld» heeft inzichtelijk gemaakt dat de totaalbegroting van omgevingsdiensten in Nederland 570 miljoen euro is. Dit is een optelsom van de 29 omgevingsdiensten in Nederland en omvat alle taken en werkzaamheden van de omgevingsdiensten. In bijlagerapport 2, een bijlage van het rapport «Omgevingsdiensten in beeld», zijn ook de begrotingen per omgevingsdienst terug te vinden. Het rapport van TwynstraGudde geeft verder aan dat er een grote spreiding is in de wijze waarop omgevingsdiensten hun taken uitvoeren en hoe zij worden gefinancierd.
De commissie Van Aartsen geeft in haar advies (onder punt e) aan dat zij de huidige financiering van de omgevingsdiensten niet passend vindt in het licht van slagvaardigheid en effectiviteit. Vrijwel overal is gekozen voor outputfinanciering. De commissie geeft aan dat de omgevingsdienst te beperkte middelen heeft om steeds te doen wat nodig is voor de kwaliteit van de leefomgeving en wordt beperkt in zijn mogelijkheden. De commissie adviseert daarom dat voor het vergroten van de robuustheid van de omgevingsdiensten de bewindspersoon een landelijke norm voor de financiering moet ontwikkelen. In de – in het commissiedebat van 7 september jl. toegezegde – hoofdlijnennotitie zal ik ingaan op het advies van de commissie Van Aartsen, waaronder het invoeren van landelijke normfinanciering.
De veiligheid van registertolken- en vertalers en anonimiteit |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Als ervoor wordt gekozen bij beruchte strafzaken de namen van de personen die betrokken zijn bij strafzaken (OM, rechters, etc.) te anonimiseren, waarom wordt dan wel altijd bij de beëdigde vertaling van documenten de NAW-gegevens en het inschrijvingsnummer van de registervertaler benoemd?
De veronderstelling dat de namen van officieren van justitie en rechters worden geanonimiseerd is onjuist. Ook van andere procesdeelnemers als getuigen en deskundigen worden persoonsgegevens in principe (behalve bijvoorbeeld bij beschermde getuigen) niet geanonimiseerd.
Indien registertolken en of vertalers betrokken bij rechtszaken bedreigd worden, welke regeling gaat u dan treffen om hen te beschermen?
Het OM zal alsdan in overleg met de politie bezien welke maatregelen opportuun zijn. Het Stelsel bewaken en beveiligen vormt hiertoe het kader.
Hoe worden interceptietolken beschermd tegen openbaring van hun persoonsgegevens?
In het openbaar deel van het Register beëdigde tolken en vertalers wordt niet zichtbaar of iemand de specialisatie interceptietolk (en/of overigens ook verhoortolk) heeft. In het intermediairsportaal van het register, waarin afgeschermde gegevens zijn opgenomen, is wel zichtbaar of iemand interceptietolk is. Toegang tot dit portaal hebben de opdrachtgevers en de intermediairs die werken voor afnameplichtige instanties. Deze zichtbaarheid is nodig om de matching tussen de opdrachtgever en de interceptietolk mogelijk te maken.
In samenspraak met het OM heeft de politie besloten om alle interceptietolken die voor de politie werken te voorzien van een anoniem tapaccount. Het accountnummer dient tevens als anoniem (persoons)nummer. Deze zijn niet te herleiden naar het Register beëdigde tolken en vertalers of de administratie van een bemiddelaar. Het beheer en inzage van deze accounts en nummers, met andere woorden de koppeling daarvan met de identiteit van de interceptietolken, ligt uitsluitend bij het landelijk tolken coördinatiepunt (LTCP). Alle interceptietolken hebben inmiddels hun afgeschermde account ontvangen.
Welke afspraken worden gemaakt met de bedrijven die deelnemen aan de aanbestedingen van tolk- en vertaaldiensten over het beschermen van tolken en -vertalers? Zijn dergelijke gevoelige gegevens überhaupt wel veilig bij commerciële partijen?
Alle medewerkers van de intermediairs die voor de tolkdienstverlening van de politie worden ingezet moeten een geheimhoudingsverklaring tekenen die aan de eisen van de politie voldoet. De geheimhoudingsplicht blijft onverminderd bestaan na beëindiging van de overeenkomst van de intermediair met de politie, de inzet voor de tolkdienstverlening of het dienstverband van de betreffende medewerker. De politie behoudt het recht om een medewerker van de intermediair alsnog te screenen als de politie daartoe aanleiding ziet.
Het OM zal bij de aanbesteding van tolk- en vertaaldiensten het veiligheidsaspect meenemen. Bij vertaaldiensten voor het OM geldt overigens dat de intermediairs noch de te vertalen documenten noch de vertalingen zien. Die worden uitsluitend uitgewisseld tussen het OM, de Rechtspraak en de vertaler.
Hoe zorgt u ervoor dat de GEH-nummers niet buiten de rechtbank geraken, zodat niemand buiten de rechtbank deze aan de TLK-nummers of NAW-gegevens kan koppelen?
Kan de openbaarheid van het register van registertolken en -vertalers een potentieel gevaar vormen?
Openbaarheid van gegevens over beëdigde tolken en vertalers is om diverse redenen van belang. In de eerste plaats biedt een openbaar register opdrachtgevers de mogelijkheid een gekwalificeerde tolk/vertaler in te schakelen. Dit is niet alleen van belang voor afnameplichtige organisaties maar bijvoorbeeld ook voor notarissen en deurwaarders die behoefte kunnen hebben aan de dienstverlening van een beëdigde vertaler of tolk. Daarnaast geeft het openbaar deel van de gegevens de nodige transparantie aan de werking van de wet. Belanghebbenden kunnen zo immers vaststellen dat opdrachtgevers binnen het domein van justitie en politie hun afnameplicht zijn nagekomen, en als zou blijken dat dit niet het geval is, daarop actie ondernemen. Tegelijkertijd moet recht worden gedaan aan de zorg van een aantal tolken en vertalers die in gevoelige justitiële onderzoeken actief zijn en derhalve veiligheidsrisico’s lopen. De contactgegevens van deze tolken en vertalers mogen niet te gemakkelijk via deze weg hun weg vinden naar het criminele milieu. Tolken en vertalers hebben daarom de mogelijkheid zelf te kiezen of hun contactgegevens via het openbare deel van het register te vinden zijn of niet.
Opdrachtgevers en intermediairs met een afnameplicht dienen in overeenstemming met de doelstelling van de wet alle mogelijkheden te hebben om de meest geschikte tolk of vertaler te selecteren. Dit uitgangspunt verhoudt zich niet met het afschermen van een deel van de gegevens voor deze categorie. Van instellingen uit het domein van justitie en politie mag bovendien worden verwacht dat zij in het kader van hun reguliere werkzaamheden zijn ingericht op vertrouwelijke behandeling van gevoelige informatie en inspelen op de kwetsbaarheid van functionarissen die bij juridische procedures betrokken zijn. Opdrachtgevers met een afnameplicht hebben daarom toegang tot alle informatie die over ingeschreven tolken en vertalers is geregistreerd. De bewerker van het register heeft de taak om alleen toegang tot deze gegevens te verschaffen als vaststaat dat een verzoek daartoe is ingediend door een in de wet genoemde of door de Minister van Justitie op basis van artikel 28, tweede lid, van de wet aangewezen opdrachtgever of intermediair binnen het domein van justitie en politie.
Deelt u de mening dat, wanneer dit nodig is, ook de namen van gerechtstolken en -vertalers geanonimiseerd moeten kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Indien het antwoord op de vorige vraag ja is, wat gaat u doen om de veiligheidsrisico’s te verminderen?
Wanneer dit nodig lijkt is het mogelijk om tolken en -vertalers die een rol hebben in het gerechtelijke proces te anonimiseren. Wel dient voor de partijen in een proces vast te staan dat de tolk of vertaler gekwalificeerd is. Het OM zal in voorkomende gevallen in overleg met de opsporingsinstanties en de Rechtspraak bezien hoe gegevens van de tolk of vertaler, op overeenkomstige wijze als van andere procespartijen, geanonimiseerd kunnen worden.
Zie voorts de antwoorden op de vragen 2 tot en met 6.
Incidenten in het Justitieel Complex Zaanstad |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Incident na incident in de Zaanbajes. Is dat uitzonderlijk»?1
Ja, dit bericht ken ik. Ieder incident binnen de penitentiaire inrichtingen is er één te veel. Tegelijkertijd zullen, gelet op de specifieke en soms moeilijke doelgroep die in de penitentiaire inrichtingen verblijft, incidenten nooit volledig voorkomen kunnen worden. Incidenten binnen inrichtingen verschillen in vorm, omvang en ernst. Ze lopen uiteen van op de luchtplaats gedropte telefoons, geweld, brand en (poging tot) suïcide tot niet-integer gedrag van medewerkers. Als een gedetineerde bij een incident is betrokken, wordt een beschikking opgemaakt en wordt het incident vastgelegd in het registratiesysteem van DJI.2 In mijn brief van 12 mei 2021 heb ik deze systematiek nader toegelicht.3
Uit een analyse van deze beschikkingen blijkt dat JC Zaanstad een relatief hoog aantal beschikkingen kent. Met name het aantal beschikkingen dat ziet op misdragingen tegen het personeel is hoger dan gemiddeld in het gevangeniswezen.4 Een verklaring hiervoor is het aantal bijzondere regimes die in JC Zaanstad zijn gehuisvest, zoals het Penitentiair Psychiatrisch Centrum. Daarnaast is het geweld tussen gedetineerden onderling hoger, met name op de afdelingen met het ISD-regime5 en de Top-600 van Amsterdam. We zien dit ook bij andere inrichtingen met vergelijkbare bestemmingen en regimes. Gelet hierop verschilt de situatie in JC Zaanstad niet met andere inrichtingen met bijzondere regimes.
Zijn de incidenten die in het Justitieel Complex Zaanstad (JCZ) aan de orde waren wat betreft aard en omvang, afgezet tegen de omvang van die locaties, afwijkend ten opzichte van andere locaties van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de voorzitter van de Centrale Ondernemingsraad van DJI dat de situatie in het JCZ «verontrustend» is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening niet. Tegelijkertijd is het zaak om alert te blijven bij incidenten en steeds te beoordelen of sprake is van een incident of dat er een achterliggend probleem van structurele aard is. In zijn algemeenheid ervaren de medewerkers bij DJI de werkdruk als hoog en door corona is en wordt veel gevraagd van de medewerkers van DJI. De Centrale Ondernemingsraad van DJI heeft dringend aandacht gevraagd voor de veiligheid en de werkdruk van het personeel in een brief op 8 oktober jl. Voor mijn reactie hierop en de ingezette acties verwijs ik naar de brief die ik op 19 november jl. aan uw Kamer heb gestuurd.6
Is er bij het JCZ nog wel sprake van een veilige omgeving voor werknemers en gedetineerden? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de in bericht genoemde incidenten? Zo nee, hoe gaat u zorgen dat dit verbeterd wordt?
Ja, de veiligheid van medewerkers, gedetineerden en bezoekers staat altijd voorop. Het is een continu proces om hier scherp op te blijven. In mijn brief van 22 november jl. heb ik extra maatregelen aangekondigd die de veiligheid van medewerkers, gedetineerden en bezoekers blijven waarborgen.7 Dat neemt niet weg dat incidenten zich voor kunnen en zullen blijven doen.
Ziet net zoals de directeur van Bonjo ook dat vanwege de schaalgrootte van het JCZ de situatie daar «zorgelijk» is? Zo ja, waarom en wat kunt u nog doen om met deze schaalgrootte toch voor meer veiligheid te zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik constateer geen verband tussen voorvallen en de grootte van de penitentiaire inrichting. Met name het type regime binnen een inrichting is van invloed op het aantal voorvallen. Daarom wordt er op lokaal niveau gesproken tussen de directie, de medewerkers en de lokale ondernemingsraad over de werkomgeving en de veiligheid binnen in de inrichting. Tussen de inrichting en het hoofdkantoor van DJI worden afspraken gemaakt over de capaciteit, de veiligheid en de benodigde personele inzet. Daarbij is nadrukkelijk oog voor de lokale omstandigheden, en voor de randvoorwaarden van veiligheid en leefbaarheid van de inrichting.
Het bestempelen van zes Palestijnse ngo’s als terreurorganisaties door Israël |
|
Jan Klink (VVD) |
|
de Th. Bruijn |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Israël bestempelt zes Palestijnse ngo's als terroristisch»?1
Ja
Klopt het dat de zes Palestijnse ngo’s terreurorganisaties zijn, zoals Israël beweerd? Zo ja of zo nee, waar is deze constatering op gebaseerd en waarom komt Israël nu met dit bericht naar buiten?
Het plaatsen van een organisatie op de nationale terrorismelijst is een zeer ingrijpend besluit dat enkel op zwaarwegende gronden genomen zou moeten worden. De informatie die ten grondslag ligt aan de zes listings is niet openbaar. Nederland heeft in bilaterale contacten en via de EU verzocht deze informatie met donoren te delen, als ook met de betrokken ngo’s. Israël heeft aangegeven bereid te zijn de informatie te delen met Nederland via de geëigende kanalen. De uitvraag hiervoor is gedaan met het verzoek de informatie zo spoedig mogelijk te delen. Op het moment van beantwoording is deze informatie nog niet ontvangen. Eerder, in mei 2021, heeft Israël, separaat hiervan, via diplomatieke kanalen informatie over Palestijnse ngo’s gedeeld. Deze informatie was voor Nederland geen aanleiding om zijn positie ten aanzien deze ngo’s te herzien. Verzoeken op verschillende niveaus voor aanvullende informatie brachten hier destijds geen verandering in. Hierover bent u geïnformeerd via kamerstuk 23 432 van 12 mei 2021, en via de antwoorden op de schriftelijke vragen van 15 juli 2021 met kenmerk 2021D29418. De zes organisaties vormen een belangrijk onderdeel van het Palestijnse maatschappelijk middenveld en het besluit heeft hiervoor aanzienlijke consequenties. Nederland neemt daarom de kwestie zeer serieus en volgt de situatie nauwlettend. Voor Nederland zijn de terrorisme sanctielijsten van de VN en de EU leidend bij het bepalen welke organisaties als terroristisch worden beschouwd. De zes Palestijnse organisaties komen niet op deze lijsten voor.
Hebben de organisaties of individuele medewerkers – wellicht op contractbasis – banden met het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP)?
Nederland beschikt vooralsnog niet over de informatie op basis waarvan deze zes organisaties op de nationale terrorismelijst van Israël zijn geplaatst. Nederland heeft Israël opgeroepen deze informatie te delen. Het kabinet verwijst in dit kader ook naar de brief van 12 mei 2021 (ref 2021Z07972) over eerder ontvangen informatie.
Klopt het dat deze ngo’s «grote sommen met geld» hebben ontvangen van Europese landen en internationale organisaties? Om hoeveel geld gaat het? Wat heeft Nederland hieraan bijgedragen via ODA-middelen?
Het klopt dat de ngo’s steun hebben ontvangen van de internationale donorgemeenschap, waaronder diverse EU landen en de EU. Het kabinet houdt geen lijst bij van alle organisaties die de EU direct of indirect steunt in landen. Voor informatie over de organisaties die de EU financiert in de Palestijnse gebieden verwijst het kabinet naar webpagina’s van de Europese Commissie. U wordt hiervoor verwezen naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van 15 juli 2021 met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3588.
Nederland steunt reeds jaren het Palestijnse maatschappelijk middenveld. Met UAWC liep een programma waarvan de financiering per zomer 2020 is opgeschort. U wordt hiervoor verwezen naar de beantwoording van Kamervragen d.d. 20 juli 2020 met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3571 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3572. Met twee andere ngo’s – DCI-P en Al-Haq – is er sprake van een beperkte en indirecte financiële relatie omdat zij een uitvoerende partij zijn binnen een breder programma.
Klopt het dat vijf van de zes genoemde ngo’s nog niet eerder in beeld waren bij eerdere onderzoeken naar banden met terreurorganisaties? Kunnen deze vijf ngo’s betrokken worden bij het onderzoek over de ngo UAWC (Union of Agricultural Work Committees)? Wanneer is het onderzoek over UAWC gereed?
Op 5 mei jl. ontving Nederland, net als diverse andere Europese landen en de Europese Commissie, informatie van Israël over vermeende banden tussen Palestijnse organisaties, waaronder de 6 nu door Israel geliste organisaties, en de door de Europese Unie tot terroristische organisatie aangemerkte Popular Front for the Liberation of Palestine (PLFP). De ontvangen informatie was algemeen van aard en bood geen concreet bewijs van banden met PFLP. Hiervoor wordt u verwezen naar kamerstuk 23 432 van 12 mei 2021, en naar de antwoorden op de schriftelijke vragen van 15 juli 2021 met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3588 waarin u wordt geïnformeerd over eerder verkregen informatie.
Het Nederlandse besluit om in juli 2020 een extern onderzoek te starten naar mogelijke banden tussen UAWC en de PFLP is genomen op basis van unieke en zwaarwegende omstandigheden. De aanleiding hiervoor vormde de arrestatie van twee UAWC medewerkers op basis van de verdenking van betrokkenheid bij een bomaanslag, en de constatering dat deze voormalige UAWC medewerkers geld ontvingen uit de overhead die NL betaalde aan de organisatie. U wordt hiervoor verwezen naar de antwoorden op Kamervragen d.d. 20 juli 2020, met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3571 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3572 voor een nadere toelichting. N.a.v. het externe onderzoek zal Nederland eigenstandig een afweging maken over de toekomstige samenwerking met UAWC. Dit proces begeeft zich in de afrondende fase.
Zijn deze ngo’s onderwerp van onderzoek van het EU Bureau voor Fraudebestrijding «OLAF» dat onderzoek doet naar twee organisaties die de EU rechtstreeks financiert? Wanneer is dit onderzoek gereed? Kan het EU onderzoek verbreed worden met de in het bericht genoemde ngo’s?
De EU heeft destijds uit voorzorg het anti-fraudebureau OLAF gevraagd te bezien of het van Israël ontvangen materiaal in mei aanleiding geeft om nader onderzoek te doen naar eventuele financiële relaties. Het kabinet wacht het resultaat van het EU-verzoek aan OLAF af. Het is aan de EU om te beslissen over een eventuele verbreding van het onderzoek.
Kloppen de kritische geluiden van de VN, Amnesty International, Human Rights Watch en de Palestijnse autoriteiten over het besluit van Israël? Zo ja, hoe komt het dat er tegengestelde berichtgeving is? Zo nee, zijn er dan wellicht nog meer programma’s of ngo’s die ten onrechte financiële steun uit Nederland of andere EU-landen ontvangen?
Zie het antwoord op vraag twee.
Is Nederland of de EU op de hoogte gesteld over dit besluit door de Israëlische regering? Hoe komt het dat de Verenigde Staten zeggen niet van tevoren op de hoogte gesteld te zijn door Israël? Gaat u samen met collega Ministers van EU-landen en de VS optrekken om met Israëlische partners te schakelen voor meer (eenduidige) informatie?
Israël heeft Nederland kort voor het moment van publicatie op ambtelijk niveau op hoofdlijnen geïnformeerd. Het kabinet is niet op de hoogte van de beweegredenen waarom de VS niet van tevoren is ingelicht door de Israëlische regering. Nederland, de EU en de VS hebben Israël opgeroepen meer duidelijkheid te geven over de toedracht van het besluit en de informatie op basis waarvan dit besluit is genomen. Israël heeft aangegeven bereid te zijn de informatie te delen met Nederland via de geëigende kanalen. De uitvraag hiervoor is gedaan met het verzoek de informatie zo spoedig mogelijk te delen. Op het moment van beantwoording is deze informatie nog niet ontvangen. Eerder, in mei 2021, heeft Israël, separaat hiervan, via diplomatieke kanalen informatie over Palestijnse ngo’s gedeeld. Deze informatie was voor Nederland geen aanleiding om zijn positie ten aanzien deze ngo’s te herzien. Verzoeken op verschillende niveaus voor aanvullende informatie brachten hier destijds geen verandering in. Hierover bent u geïnformeerd via kamerstuk 23 432 van 12 mei 2021, en via de antwoorden op de schriftelijke vragen van 15 juli 2021 met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3588. Het streven blijft om zoveel mogelijk gezamenlijk op te trekken in dit kader.
Openbaarheid van het onderzoek naar afluisterapparatuur |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kunt u aangeven waarom het onderzoek naar afluisterapparatuur dat gebruikt wordt door de politie niet openbaar gemaakt wordt?1
Het onderzoeksrapport is op vrijdag 29 oktober jl. gedeeltelijk openbaar gemaakt. Tevens is het onderzoeksrapport op 29 oktober aangeboden aan uw Kamer2.
Kunt u er alsnog voor zorgen dat het onderzoek openbaar wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de politie niet reageert op het bezwaar dat is aangetekend door Bits of Freedom? Zo ja, wat is daar de reden van?
De politie heeft op 29 oktober jl. een besluit genomen op het bezwaarschrift dat is ingediend door Bits of Freedom.
Zie ook het antwoord op vraag 2.
In hoeveel gevallen reageert de politie niet of te laat op ingediende bezwaren bij klachten?
Ik interpreteer uw vraag als een vraag over de ingediende bezwaren binnen de WOB-procedure. De politie reageert altijd op bezwaren, en de termijnen worden bijgehouden op het niveau waar de verzoeken behandeld worden, dit kan op eenheidsniveau zijn en sommige wobverzoeken worden landelijk opgepakt. Er is geen centraal systeem wat bijhoudt in hoeveel gevallen de politie niet of te laat reageert.
Waarom wordt er geen gevolg gegeven aan de gerechtelijke uitspraak? Klopt het dat de dwangsom inmiddels is opgelopen tot 15.000 euro? Waarom wordt er zoveel gemeenschapsgeld verspild?
De politie heeft op 29 oktober jl. een besluit genomen op het bezwaarschrift dat is ingediend door Bits of Freedom. De verbeurde dwangsom voor het overschrijden van de termijn om een besluit op bezwaar bekend te maken bedraagt € 15.000. De politie is zich ervan bewust dat dit een onwenselijke situatie is. De politie streeft ernaar om zoveel mogelijk te voldoen aan de reactietermijnen. Helaas blijkt dit in de praktijk niet altijd haalbaar en de politie werkt dan ook aan de verbetering van het proces.
Kunt u aangeven hoeveel zaken er in de afgelopen vijf jaar zijn behandeld bij de rechter waarbij de politie een dwangsom is opgelegd vanwege het te laat of niet reageren op verzoekschriften en bezwaarschriften? In hoeveel van deze gevallen is er een dwangsom betaald? Hoeveel geld is er in totaal betaald aan dwangsommen over de afgelopen vijf jaar?
De afgelopen 5 jaar zijn er 6 zaken behandeld bij de rechter. In totaal is er een bedrag van € 35.700 aan dwangsommen uitbetaald.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het aanstaande commissiedebat over politie op 3 november aanstaande? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is niet gelukt om deze vragen voor 3 november te beantwoorden. Het achterhalen van de gevraagde informatie van vraag 6 vergde meer tijd.
De verwarring die ontstaan is over welke dienst er bij de politie verantwoordelijk is voor de aanpak van ondermijning |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politiebond is woedend»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voor iedereen bij de politie en het Openbaar Ministerie (OM) haarfijn duidelijk moet zijn wat het werkterrein, de taken, de competenties en bevoegdheden van respectievelijk het Multidisciplinair Interventie Team (MIT), de Taskforce Aanpak Criminele Machtsstructuren (ACM) en het Strategisch Kenniscentrum voor Georganiseerde en Ondermijnende Criminaliteit in oprichting zijn of gaan worden? Zo ja, waarom is dat dan klaarblijkelijk niet het geval? Zo nee, waarom niet?
Het multidisciplinair interventieteam (MIT) en strategisch kenniscentrum georganiseerde, ondermijnende criminaliteit (SKC) maken onderdeel uit van het breed offensief tegen georganiseerde, ondermijnende criminaliteit en zijn op dit moment nog in oprichting. Vanzelfsprekend dienen de (uiteindelijke) werkzaamheden voor alle partijen duidelijk te zijn. De taskforce aanpak criminele machtsstructuren betreft geen nieuw organisatieonderdeel maar is een samenwerking vanuit de diensten van de Landelijke Eenheid (LE) en staat onder het bevoegd gezag van het Landelijk Parket (LP). In juli heeft de LE in samenspraak met het LP besloten tot een gerichte aanpak met een her prioritering en -verdeling van haar capaciteit naar aanleiding van de urgentie die ontstond na de moord op Peter R. de Vries. Dit past binnen de huidige taakstelling van de LE.
Kunt u in duidelijke bewoordingen in een schema aangeven wat het werkterrein, de taken, de competenties en bevoegdheden van de genoemde organisaties zijn?
Over de organisatorische positionering van het SKC wordt nog een besluit genomen.
Beleidsmatige strategische kennisontwikkeling, kennisverspreiding en advisering.
Integrale en strategisch beelden opstellen over de aard, omvang, trends, ontwikkelingen en dreigingen met betrekking tot georganiseerde ondermijnende criminaliteit.
Geen wettelijke bevoegdheden. De strategische beelden zijn bedoeld om bestuur, gezag en partners te faciliteren bij het maken van strategische en tactische keuzes, de prioritering op langere termijn en het formuleren van doelstellingen.
Geen formele (organisatie) competenties. Gezien de fase van ontwikkeling worden deze later vastgesteld.
Samenwerkingsverband o.g.v. gegevensdeling en operaties (korte termijn)
Eigen bevoegdheden op het gebied van informatieverwerving en verwerking (lange termijn)
Operationeel
Blootleggen en duurzaam verstoren van criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen die verweven zijn met of misbruik maken van legale structuren en de legale economie
Wettelijke bevoegdheden van deelnemende organisaties (politiewet, algemene douanewet, algemene wet rijksbelasting etc.)
Voor wat betreft gegevensdeling toegepast op basis van een convenant voor de gegevensdeling. Een instellingsbesluit voor het beheer en de aansturing van de geoormerkte capaciteit t.b.v. de samenwerking
Maken van integrale data-analyses voor systeem – of operationele interventies gericht op verstoren van criminele bedrijfsproces.
Uitgevoerd/gepleegd door de deelnemende organisaties en/of partners
Samenwerking in de vorm van een overkoepelend strafrechtelijk onderzoek vanuit de diensten van de Landelijke Eenheid van de politie onder het bevoegd gezag van het Landelijk Parket (LP) van het Openbaar Ministerie
Operationeel
Artikel 3 politiewet;
Opsporen van strafbare feiten
Meer specifiek m.b.t. de taskforce: de aanpak van zware, georganiseerde criminaliteit.
Daarnaast hebben de diensten van de Landelijke Eenheid een breder scala aan taken op het gebied van regio-overschrijdend en specialistisch politiewerk
Bijzondere opsporingsbevoegdheden
Wetboek van strafvordering
Opsporen, aanhouden van verdachten van strafbare feiten.
Deelt u de mening dat iedere competentiestrijd, tussen verschillende onderdelen waar de politie in vertegenwoordigd is, uit den boze zou moeten zijn omdat dat de effectiviteit van de opsporing niet ten goede kan komen? Deelt u dan ook de mening dat bij de politieleiding allen neuzen dezelfde kant op moeten staan? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ja deze mening deel ik. Voor een effectieve aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit is een integrale, multidisciplinaire aanpak op alle niveaus noodzakelijk. Om versnippering van beschikbare capaciteit en informatie tegen te gaan is een overheidsbrede bundeling van de informatie, capaciteit, bevoegdheden en coördinatie van alle relevante diensten/organisaties noodzakelijk. De samenwerking tussen de deelnemende organisaties in het MIT en SKC geeft hieraan invulling op (inter)nationaal niveau. Onderlinge concurrentie en geruzie over wie welke taak heeft zijn hiervoor niet bevorderlijk. Zoals uw Kamer tijdens het rondetafelgesprek van 16 september jl. heeft kunnen vernemen steunt de politie het gedachtegoed achter, de samenwerking in en de uitgangspunten van het MIT.
Wie is voor buitenlandse diensten op dit moment het aanspreekpunt bij de politie in Nederland?
Verschillende overheidsorganisaties zijn betrokken bij de aanpak van de internationale georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Deze organisaties hebben zowel opsporing als toezicht- en handhaving tot taak. Voor de politiële rechtshulp verloopt het contact met buitenlandse politiediensten via het Landelijk informatie en rechtshulp centrum (LIRC) bij de LE. De justitiële rechtshulp verloopt via het internationaal rechtshulpcentrum bij het OM. De belastingdienst en de douane hebben voor de internationale samenwerking met buitenlandse diensten een eigen internationale afdeling.
Is het waar dat zowel het MIT als het nieuwe kenniscentrum inzage in de hoeveelheid data uit criminele chatdiensten zoals Encrochat en Sky willen? Zo ja, waarom zijn meerdere diensten hiermee bezig en is dit efficiënt omgaan met de beschikbare capaciteit bij de politie? Zo nee, wat is dan niet waar?
Momenteel wordt juridisch onderzocht of de data verkregen uit de genoemde opsporingsonderzoeken door de deelnemende organisaties in het MIT kan worden gebruikt voor gezamenlijke analysedoeleinden, en onder welke voorwaarden en waarborgen binnen de bestaande kaders. Deze analyses zijn voornamelijk gericht op het verkrijgen van een diepgaand inzicht in criminele fenomenen en dus niet direct op het starten van nieuwe opsporingsonderzoeken. Wanneer de data breder beschikbaar kan worden gesteld, kan optimaal gebruik worden gemaakt van de inzichten verkregen uit deze data. Ook kan de schaarse analysecapaciteit hierdoor worden ontlast.
Deelt u de mening van de voorzitter van de Nederlandse politiebond dat er sprake is van «het falende leiderschap en de verfoeilijke cultuur waar we keihard vanaf moeten»? Zo ja, wat gaat u doen om hierin verandering te brengen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De politie werkt daar waar nodig aan de ontwikkeling tot meer openheid, wederzijds vertrouwen en duidelijk leiderschap. Dat steun ik en ik spreek daar regelmatig met de Korpsleiding over.
Begrijpt u de uitspraak van de voorzitter van de Nederlandse politiebond dat duizenden professionals bij de politie zich «de vouwen uit hun broek» werken in de bestrijding van ondermijning terwijl leidinggevenden zich eerder laten leiden door hun «ego, hun eigen team, dienst, eenheid of zelfs korps»? Zo ja, waarom begrijpt u die uitspraak? Zo nee, waarom begrijpt u die niet?
Alle professionals werken met toewijding aan de aanpak van ondermijning. Het is van groot belang dat professionals op de werkvloer actieve steun ervaren van hun leidinggevenden tijdens de uitoefening van hun wettelijke taak. Zeker daar waar het gaat om de aanpak van ernstige vormen van criminaliteit, zoals de aanpak van de georganiseerde misdaad.
Waarom heeft het hoofd van de Landelijke Recherche het over «dedicated officieren van justitie» die vrijgemaakt zijn om de onderzoeken aan te sturen terwijl het Landelijk Parket zegt liever niet te spreken van termen als een taskforce of dedicated officieren? Hoe kan daar verwarring over bestaan? Bestaan die taskforce en de dedicated officieren?
De taskforce aanpak criminele machtsstructuren betreft geen nieuw organisatieonderdeel maar is een samenwerking vanuit de diensten van de Landelijke Eenheid (LE) en staat onder het bevoegd gezag van het Landelijk Parket (LP). In juli heeft de LE in samenspraak met het LP besloten tot een gerichte aanpak met een her prioritering en -verdeling van haar capaciteit naar aanleiding van de urgentie die ontstond na de moord op Peter R. de Vries.
Het OVV onderzoek naar de moord op Peter R de Vries |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
Bent u bekend met het Europees Verdrag van de Rechten voor de Mens (EVRM) en dan met name artikel 2 daarvan (het recht op leven) en artikel 10 (vrijheid van meningsuiting) en het feit dat EVRM rechtstreeks van kracht is in alle Lidstaten van de Raad van Europa, inclusief Nederland?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat EHRM (Europees Hof voor de Rechten van de Mens) herhaaldelijk heeft geoordeeld dat artikel 2, lid 1 van het EVRM «de staat niet alleen verplicht zich te onthouden van het opzettelijk en wederrechtelijk nemen van leven, maar ook om passende maatregelen te nemen om het leven te beschermen van degenen die onder zijn rechtsmacht vallen» (zie bijvoorbeeld Kemaloğlu tegen Turkije (2015); LCB tegen het Verenigd Koninkrijk (1999)?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat uit de jurisprudentie van het hof 3 materiële plichten volgen en een onderzoeksplicht:
Uit het recht op leven (artikel 2 EVRM) volgt inderdaad niet alleen de negatieve verplichting voor de staat om zich, behoudens strikt omschreven uitzonderingen, te onthouden van het opzettelijk ontnemen van leven, maar ook een positieve verplichting om het recht op leven te beschermen.
Deze positieve verplichting om het recht op leven te beschermen behelst (a) een verplichting om in effectieve en afdwingbare wetgeving te voorzien ter bescherming van het recht op leven en (b) in bepaalde omstandigheden, de verplichting om preventieve operationele maatregelen te nemen om verlies van leven te voorkomen.1 Niet ieder gesteld risico voor het leven van personen behelst ook een verplichting voor de staat om operationele maatregelen te nemen. Waar autoriteiten weet hebben, of geacht kunnen worden weet te hebben van het bestaan van een daadwerkelijk en onmiddellijk gevaar voor het leven van een specifiek persoon of meerdere specifieke personen, moeten zij, binnen het kader van hun bevoegdheden, die maatregelen nemen die redelijkerwijs van hen verwacht kunnen worden om dat risico te voorkomen.2 Deze verplichting is door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in een breed scala aan situaties toegepast – variërend van huiselijk geweld3 tot gevaar voor leven als gevolg van een (natuur)ramp4.
Daarnaast hebben staten een procedurele positieve verplichting onder artikel 2 EVRM tot het achteraf starten van een effectief onderzoek naar gestelde schendingen van de materiële verplichtingen onder artikel 2 EVRM en, indien nodig, de verantwoordelijken te bestraffen.5 Deze verplichting geldt in verschillende situaties waar een individu levensbedreigende verwondingen heeft opgelopen, overleden is of verdwenen is in gewelddadige of verdachte omstandigheden. Het maakt daarbij niet uit of gesteld wordt dat overheidsfunctionarissen («state agents») of private personen verantwoordelijk zijn voor de schendingen van artikel 2 EVRM, en evenmin dat de verantwoordelijken onbekend zijn, of de verwondingen of het overlijden door betrokkene zelf zijn toegebracht, of dat gesteld wordt dat zij het gevolg zijn van nalatigheid van de overheid.6 Het doel van het onderzoek is om de effectieve implementatie van de nationale wetgeving te verzekeren die het recht op leven beschermt of, wanneer er overheidsfunctionarissen of -organen betrokken zijn, vast te stellen of er verantwoordelijkheid van de Staat bestaat voor schendingen van het recht op leven die onder zijn verantwoordelijkheid plaatsvinden.7
Ter invulling van wat onder een effectief onderzoek moet worden verstaan, heeft het EHRM een aantal procedurele eisen geformuleerd. Ten eerste dienen degenen die het onderzoek uitvoeren of daarvoor verantwoordelijk zijn, onafhankelijk te zijn van degenen die betrokken zijn bij de te onderzoeken (mogelijke) schending.8 Ten tweede moet het onderzoek effectief zijn, wat in ieder geval betekent dat de onderzoekers in staat moeten zijn alle relevante omstandigheden te betrekken en dat het op grond van het onderzoek mogelijk moet zijn de verantwoordelijken voor de materiële art. 2 EVRM schendingen te identificeren en moet op grond van het onderzoek kunnen worden vastgesteld of de Staat aan zijn verplichtingen op grond van artikel 2 EVRM heeft voldaan.9 In de derde plaats moet het onderzoek uit eigen beweging en snel worden gestart, en mag het niet onredelijk lang duren.10 Tot slot moet het onderzoek, tot op zekere hoogte, kunnen worden gecontroleerd door het publiek en moeten slachtoffers en/of nabestaanden worden betrokken.11
Bent u ervan op de hoogte dat de drempel om na te gaan of er sprake is van een schending van de materiele verplichtingen van artikel 2 laag is in de jurisprudentie van het hof?
Het EHRM heeft het belang van de procedurele onderzoeksverplichting voor de effectieve bescherming van het recht op leven herhaaldelijk benadrukt in zijn rechtspraak. Deze verplichting – zoals hierboven in het antwoord op vraag 3 omschreven – geldt in verschillende situaties.
Deelt u de mening dat het feit dat er nu 3 personen in de omgeving van de kroongetuige in het Marengo proces vermoord zijn, er meerdere aanwijzingen waren dat het leven van Peter R. de Vries in gevaar was, de hoofdverdachte in het Marengo proces zijn neef als advocaat had, de lage drempel voor een verplichting tot de onderzoeksplicht (ruimschoots) gehaald is?
In mijn brief aan uw Kamer van 7 juli schreef ik naar aanleiding van de aanslag op Peter R. de Vries dat het zaak is om zorgvuldig en adequaat onderzoek te doen naar de omstandigheden van deze uitermate schokkende gebeurtenis en dat ik het daarbij essentieel acht dat er ten aanzien de beveiligingssituatie van het slachtoffer volledig zicht is op de vraag welke informatie op welk moment bij welke (overheids)partij beschikbaar was en in hoeverre op basis van deze informatie passend geacteerd is.12 Naar aanleiding hiervan heb ik met uw Kamer en andere betrokkenen gesproken over de (reikwijdte van de) onderzoeksopdracht en door wie het onderzoek zou moeten worden uitgevoerd. Bij brief van 24 augustus heb ik uw Kamer gemeld dat ik de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV) heb gevraagd om het op zich te nemen in een onderzoek na te gaan welke lessen getrokken kunnen worden uit de beveiligingssituaties van de broer, de toenmalig advocaat en de vertrouwenspersoon van de kroongetuige in het Marengo-proces. Ik ben van oordeel dat met het door het Openbaar Ministerie ingestelde strafrechtelijk onderzoek en het door de OVV ingestelde onderzoek wordt voldaan aan de procedurele verplichtingen van de Staat onder artikel 2 van het EVRM om onderzoek te doen.
Indien u van mening bent dat er geen onderzoek hoeft te komen onder de onderzoeksplicht van artikel 2 van het EVRM, kunt u dan uitgebreid motiveren waarom u denkt dat dat niet nodig is en naar de noodzaak daartoe juridisch advies inwinnen en met de Kamer delen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven, ben ik niet van mening dat er geen onderzoek hoeft te komen, maar ben ik juist van oordeel dat met het door het OM ingestelde strafrechtelijk onderzoek en het door de OVV ingestelde onderzoek wordt voldaan aan de positieve verplichtingen van de staat onder artikel 2 EVRM om onderzoek te doen. Voor een nadere onderbouwing verwijs ik ook naar de antwoorden op vragen 7 t/m 9.
Is het onderzoek dat de OVV doet, het onderzoek dat de Nederlandse staat moet doen om aan artikel 2 van het EVRM te voldoen?
De procedurele verplichting onder artikel 2 EVRM op het achteraf starten van een effectief onderzoek naar de toedracht van een dodelijk incident behelst in de eerste plaats een officieel en effectief onderzoek dat kan leiden tot de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verantwoordelijke(n) voor de dood van het slachtoffer. Daarop is het lopend strafrechtelijk onderzoek gericht. Het door de OVV ingestelde onderzoek is een aanvullend onderzoek om na te gaan welke lessen getrokken kunnen worden uit de beveiligingssituaties van de broer, de toenmalig advocaat en de vertrouwenspersoon van de kroongetuige in het Marengo-proces. Ik ben van oordeel dat met het door het Openbaar Ministerie ingestelde strafrechtelijk onderzoek en het door de OVV ingestelde aanvullende onderzoek wordt voldaan aan de procedurele verplichtingen van de Staat onder artikel 2 van het EVRM om onderzoek te doen.
De ruime onderzoeksbevoegdheden zoals neergelegd in de Rijkswet OVV, lijken verder een voldoende breed en effectief onderzoek naar de beveiligingssituatie van de drie slachtoffers mogelijk te maken. OVV-onderzoekers zijn op grond van de Rijkswet OVV, onder meer, bevoegd inlichtingen te vorderen, plaatsen te betreden, zaken mee te nemen en inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden. Ook geldt een medewerkingsplicht. Het conceptrapport moet voor wederhoor worden voorgelegd aan de nabestaanden en aan degenen wiens nalaten of handelen heeft bijgedragen aan het voorval.
Indien het een ander onderzoek is, kunt u dan aangeven welk onderzoek het is?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 dient de Staat in de eerste plaats een officieel en effectief onderzoek te starten dat kan leiden tot de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verantwoordelijke(n) voor de dood van het slachtoffer. Daarop is het lopend strafrechtelijk onderzoek gericht. Daarnaast loopt er een onderzoek van de OVV.
Kunt u aangeven op welke wijze ieder van de volgende zaken, die essentieel zijn in het artikel 2 onderzoek, van toepassing zijn?
Het door het OM geïnitieerde strafrechtelijke onderzoek voldoet naar mijn oordeel aan de criteria die gelden voor het op grond van artikel 2 EVRM vereiste onderzoek.
Hetzelfde geldt naar mijn oordeel voor het door de OVV uitgevoerde aanvullende onderzoek. Ik heb geen aanwijzingen dat er een risico bestaat van belangenverstrengeling of bevooroordeeldheid bij de onderzoekers van de OVV. Aan de eis van onafhankelijkheid wordt dus voldaan. De ruime onderzoeksbevoegdheden van de OVV, zoals ik heb beschreven in mijn antwoord op vraag 7, maakt dat het onderzoek door de OVV naar mijn oordeel niet anders dan als effectief kan worden gezien. In de Rijkswet OVV is voorts opgenomen dat de OVV ervoor zorgt dat het onderzoek zo efficiënt mogelijk en in zo kort mogelijke tijd wordt verricht.13 Betrokkenheid van nabestaanden is geborgd doordat nabestaanden het recht hebben als getuige te worden gehoord en zij ontvangen het conceptrapport voor wederhoor.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn één voor één zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Enige politiebureau in Noord ‘s nachts gesloten’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Enige politiebureau in Noord ‘s nachts gesloten»?1
Ja.
Klopt het dat het betreffende politiebureau sinds donderdag 21 oktober ‘s nachts is gesloten vanwege een gebrek aan personeel?
Het is onjuist dat het bureau gesloten is. Er is gekozen voor een andere wijze van openstelling door een beveiliger neer te zetten, die toegang tot het bureau verleent als een burger zich ’s nachts meldt. Als dat zich voordoet, zal een politie-eenheid naar het bureau gaan om de verdere afhandeling te doen.
Klopt het voorts dat van de elf politiebureaus in Amsterdam nu nog slechts vier politiebureaus 24 uur per dag geopend zijn, ofwel dat er zeven politiebureaus niet meer 24 uur per dag geopend zijn voor burgers in nood eveneens vanwege een gebrek aan personeel?
De keuze om in Amsterdam nog vijf (en niet vier zoals in de vraagstelling is opgenomen) politiebureaus, 24 uur per dag geopend te hebben, is een gevolg van de krapte in capaciteit bij de politie in Amsterdam. Een toename van werk maakt dat de basispolitiezorg, maar ook de opsporing onder druk is komen te staan. Om die reden was het beperken van de openstelling van politiebureaus in 2019 één van de maatregelen om op korte termijn capaciteit vrij te spelen om de kerntaken te kunnen blijven uitvoeren.
Zo ja, wat gaat u hieraan doen, al dan niet in overleg met de lokale driehoek?
Het is van groot belang dat de burger de politie weet te vinden wanneer dat nodig is. Het uitgangspunt van de Nederlandse politie is altijd zichtbaar te zijn in wijken en dorpen, door heel Nederland. Een politiebureau is een van de manieren waarop de politie aanwezig en beschikbaar is voor de Nederlandse burger. Ook binnen de eenheid Amsterdam is hier veel aandacht voor. De dienstverlening, benaderbaarheid en beschikbaarheid van politie staan voorop. Enerzijds door de locatiekeuze van de vijf bureaus die voor de burgers van Amsterdam zorgt voor een goede bereikbaarheid en dat de politie ook fysiek nabij en zichtbaar blijft. Anderzijds door in te zetten op eigentijdsere manieren waarmee vorm wordt gegeven aan deze nabijheid en aanwezigheid in de wijken bijvoorbeeld door het realiseren van pop-up politiebureaus, wijktafels, een politiebus en op uiteenlopende locaties zoals gemeentehuizen en winkel- en buurtcentra. Zo kan ook worden ingespeeld op regionale en lokale verschillen. Het kabinet investeert daarvoor in een flexibele en moderne politieorganisatie met als onderdeel een meer mobiele vorm van werken. Zo wordt ook invulling gegeven aan nabijheid in de wijken en is andersoortige huisvesting benodigd. De politie werkt daarbij vanuit het Strategisch Huisvestingsplan Politie (SHP) dat na afstemming met het lokaal gezag is vastgesteld. Hierin zijn de kaders en uitgangspunten opgenomen om te komen tot betere en efficiëntere huisvesting die past binnen de verdere doorontwikkeling van de dienstverlening van de politie. Ook het overzicht van politiebureaus en politieposten is opgenomen in het Strategisch Huisvestingsplan Politie (SHP).
Daarnaast wordt ook geïnvesteerd in digitale bereikbaarheid van de politie via social media en internet.
Is het gebrek aan personeel mede veroorzaakt door de belachelijke maatregel van burgemeester Halsema, inhoudende dat politieagenten alleen nog met ongescreende burgerwachten de straat op mogen? Zo nee, wat is c.q. zijn dan de oorzaak c.q. oorzaken?
Het tekort is primair veroorzaakt door de grote uitstroom de komende jaren als gevolg van pensionering van collega’s van de basispolitiezorg en doorstroom naar andere functies. Deze ontwikkeling moet gezien worden in combinatie met een toenemende vraag naar inzet als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen zoals de, inmiddels structurele, inzet van capaciteit vanuit de basisteams op bewaken en beveiligen en demonstraties. Dat betekent dat voor de komende jaren keuzes gemaakt moeten worden om zo de kerntaken te kunnen blijven uitvoeren (zie ook mijn brief van 17 december 20192). De prioritering van de inzet van politiecapaciteit ligt bij het lokaal gezag.
Dit kabinet investeert fors in de politiecapaciteit en heeft de operationele formatie uitgebreid tot ruim 2.400 fte in 2026. De uitbreiding van de bezetting en de vervanging van het vertrekkend personeel kost tijd en verloopt gestaag: de bezetting en formatie komen vanaf 2024–2025 in balans. De extra middelen vanuit de augustusbrief en de motie Hermans zorgen voor een additionele uitbreiding van de capaciteit bovenop de 2.400 fte.
Wanneer zullen alle elf politiebureaus in Amsterdam weer 24 uur per dag zijn geopend voor alle burgers in nood?
Zie antwoord vraag 4.
Het is aan het lokaal gezag om hierin keuzes te maken.
Het bericht 'Water loopt politiechef Rotterdam over de schoenen: “we pakken alleen de uitvoerders”' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Water loopt politiechef Rotterdam over de schoenen: «we pakken alleen de uitvoerders»»?1
Ja.
Bent u het eens dat het in een democratische rechtsstaat niet zo kan zijn dat het gebrek aan recherchecapaciteit zo groot is dat er geen (Team Grootschalige Opsporing) TGO’s kunnen worden opgericht?
De eenheidschef van Rotterdam licht in dit artikel de recente geweldsgolf in Rotterdam toe. Hij zegt dat het vaak wel lukt om de zware geweldsdelicten op te lossen, ondanks het feit dat de TGO-teams soms krap bezet zijn vanwege het grote aantal zaken. Evenwel moeten er scherpe keuzes worden gemaakt bij het onderzoek naar mogelijk betrokken criminele samenwerkingsverbanden.
Eind 2019 heeft de Inspectie JenV in het Periodiek Beeld Opsporing geconcludeerd dat er door de hoge mate van incidentgerichte opsporing te weinig capaciteit resteert voor probleemgerichte opsporing. In mijn beleidsreactie2 heb ik aangegeven hoe de politie eraan werkt dit te verbeteren en welke transitie zij bezig is te maken naar een meer adaptieve opsporing.3 De politie is onder meer bezig de interne samenwerking tussen de intelligenceorganisatie en de tactische en specialistische opsporing te versterken, zodat zij dit soort ernstige incidenten sneller kan linken aan actieve criminele organisaties en meer effectieve interventiestrategieën kan inzetten. Ook de samenwerking in het Multidisciplinair Interventieteam (MIT) zal hieraan bijdragen.
Dit kabinet heeft in het regeerakkoord 291 mln. geïnvesteerd in o.a. de uitbreiding van de operationele formatie van de politie, waaronder ook in de opsporing. Gedurende de kabinetsperiode zijn ook investeringen gedaan in de aanpak van ondermijning, zedencriminaliteit en mensenhandel. Dit kabinet stelt ingevolge de moties Eerdmans (434 mln.) en Hermans (200 mln.) vanaf 2022 opnieuw structureel middelen beschikbaar voor veiligheid en de aanpak van ondermijning.4 Daarmee is voor de politie o.a. € 60 mln. beschikbaar voor een toekomstgerichte versterking van de opsporing. Door in te zetten op moderne technologie, zoals kunstmatige intelligentie en interceptietechnieken, kan de politie de opsporing versterken, criminele geldstromen beter in kaart brengen en informatiedeling verbeteren. Het doen van eventuele aanvullende investeringen is aan het volgende kabinet.
Genoemde intensiveringen zijn nog niet (volledig) gerealiseerd en laten onverlet dat politie de komende jaren, tot 2024–2025, te maken heeft met onderbezetting. Zoals ik uw Kamer eerder liet weten knelt het vooral in de GGP, maar ook de opsporing heeft hiermee te maken. De verdeling van de beschikbare politiesterkte binnen de regionale eenheden is aan de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de betrokken hoofdofficier van justitie.
Zo ja, wat gaat u daaraan doen aangezien de door u gestelde investering in de recherchecapaciteit duidelijk niet voldoende is?
Zie antwoord vraag 2.
Gezien het feit dat de politie in dit jaar «ineens» een groot financieel tekort heeft van ruim € 150 miljoen, maar de korpsstaf zelf een fors personeelsoverschot heeft, deelt u de mening dat de korpsleiding verkeerde prioriteiten stelt? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds aangegeven in mijn verzamelbrief van 29 juni 20215 en de antwoorden op de Kamervragen van Van Nispen (SP) en Michon (VVD)6 bleek uit de prognose van Politie van mei 2021 dat politie dit jaar (2021) haar budget mogelijk gaat overschrijden met 157 mln. Politie verwacht dat een deel van deze kosten zich niet of in mindere mate voordoen. Voor een ander deel van de kosten is bijsturing nodig. Hiertoe is een interne taskforce ombuigingen ingericht. Deze taskforce had tot doel om zowel incidentele als structurele bezuinigingsopties in kaart te brengen waarbij essentiële taakuitvoering, zoals de 24/7-diensten, de cao-afspraken en de ICT-security worden ontzien. Eind juli heeft de Taskforce Ombuigingen haar rapport opgeleverd.7 Naar aanleiding van dit rapport heeft de politie maatregelen genomen waaronder een tijdelijke vacaturestop op de niet-operationele sterkte. Uit de driekwartjaarcijfers blijkt dat de overschrijding is bijgesteld naar 80 mln. De verwachting is dat dit bedrag dit jaar nog verder zal dalen.8 Voor nu is het de taak van de Politie om binnen haar kaders te blijven en daarbij een zorgvuldige afweging te maken welke maatregelen de taakuitvoering niet in gevaar brengen. Over het vervolgonderzoek dat ik samen met de korpsleiding door een externe deskundige heb laten doen naar deze problematiek is gerapporteerd in de Verzamelbrief politie van 19 november 2021.9 Voor de begroting van 2022 is de verwachting dat de kosten binnen het totaal moeten kunnen worden ingepast. Deze begroting is sluitend. In latere jaren zal ik met politie in de reguliere planning & control cyclus naar de keuzes moeten kijken. Dit kan zowel binnen als buiten de begroting zijn. Ik heb de korpsleiding gevraagd te kijken naar verdere mogelijkheden.
De Staf korpsleiding bestaat hoofdzakelijk uit niet-operationele sterkte. Bij de niet-operationele sterkte van het korps is sprake van overbezetting. Deze overbezetting kan evenwel niet ingezet worden voor het realiseren van operationele sterkte, waarop artikel 3 van het Besluit verdeling sterkte en middelen politie betrekking heeft.
Zo ja, bent u bereid in te grijpen op basis van artikel 3 Besluit verdeling sterkte en middelen politie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden uiterlijk één week voorafgaande aan het eerste debat over de politie op 18 november aanstaande?
Het Commissiedebat politie is verplaatst naar 3 november 2021. Beantwoording voor die datum was niet haalbaar.