Het bericht dat er vragen leven rondom de privacy van Burgernet. |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving rondom de zorgen die leven over de privacy van deelnemers aan Burgernet?1, 2
Ja.
Erkent u dat, in ieder geval op de website en app van Burgernet, het niet duidelijk is wie Burgernet precies runt en wie er juridisch gezien verantwoordelijk is voor Burgernet? Vindt u dit wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Burgernet – het Burgernetsysteem, de Burgernetapp en de Burgernetwebsite – is sinds de start eigendom van de politie. De juridische verantwoordelijkheid is inmiddels duidelijk weergegeven op de website. In de App-store staat nog de naam van het bedrijf dat de app destijds heeft aangemeld. De politie is in overleg om dat te aan te passen. Ik erken dat dit onduidelijkheid (heeft) veroorzaakt. Bij de informatie zoals vermeld in de app staat correct aangegeven dat Burgernet eigendom van de politie is.
Vindt u dat Burgernet op dit moment voldoende duidelijk maakt dat zij 24 uur per dag, 7 dagen in de week de locatiegegevens van deelnemers aan Burgernet kan volgen en door wie deze locatiegegevens verwerkt worden? Zo ja, op welke manier?
De app volgt burgers niet. Deelnemers hebben meerdere opties. Deelnemers kunnen één of meer (postcode)gebieden aanmaken waarover zij berichten willen ontvangen. Hiervoor zijn geen GPS-gegevens nodig. De gebieden die een gebruiker opgeeft, worden opgeslagen op de server. Er worden geen gegevens opgeslagen over ontvangen berichten.
Deelnemers kunnen er voor kiezen dat hun GPS-locatie wordt doorgegeven. De Burgernet-app vraagt om toestemming van de deelnemer, zodat deze, naast eventueel gekozen postcodegebieden, ook de berichten voor zijn of haar feitelijke locatie ontvangt. Als deelnemers de locatiebepaling aanzetten krijgen ze een pushbericht. Locatiebepaling ten behoeve van het pushbericht wordt eenmalig gebruikt en blijft niet bewaard. Er wordt niet bijgehouden door de politie waar de deelnemers zich bevinden.
Verzamelt en verwerkt Burgernet uitsluitend gegevens ten behoeve van het versturen van alerteringen, of wordt er meer gedaan met deze gegevens? Als dit laatste het geval is; wat wordt er dan precies met de gegevens gedaan?
Zie ook de antwoorden op vraag 3 en 5 met betrekking tot het verzamelen en verwerken van gegevens via Burgernet. De gegevens die wel worden opgeslagen in een beveiligde politieomgeving worden niet gebruikt voor andere doeleinden.
Waarom vraagt Burgernet de postcode en het huisnummer van deelnemers, en worden deze gegevens verwerkt? Bent u het er mee eens dat dit soort gegevens niet relevant zijn voor de alerteringen die Burgernet verstuurt naar haar deelnemers en dat er dus geen grond is dit soort gegevens te verwerken? Zo nee, waarom niet?
In het kader van Burgernet worden persoonsgegevens verwerkt. Er zijn verschillende opties om deel te nemen aan Burgernet waarbij het aan de deelnemer zelf is om te bepalen hoeveel persoonsgegevens er worden verwerkt. Bij alle opties wordt de privacy van deelnemers in acht genomen. Dit wordt bevestigd door een uitgevoerde privacy-scan. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 6.
Als de deelnemer zich aanmeldt via de website, worden het telefoonnummer, het e-mailadres, de postcode en het huisnummer vastgelegd. Deze gegevens worden gebruikt om deelnemers als potentiële getuigen te kunnen benaderen in het kader van opsporing of in het kader van preventie met behulp van Burgernet. Met het telefoonnummer en e-mailadres kan de deelnemer worden bereikt en met het adres kan worden beoordeeld welke deelnemer wordt benaderd.
Naast, of in plaats van, het aanmelden via de website kan een deelnemer gebruikmaken van de app. Zie hiervoor ook de beantwoording bij vraag 3.
Bij aanmelding is het verstrekken van (aanvullende) persoonsgegevens niet nodig.
Het digitaal buurtonderzoek is een extra functionaliteit in de app waaraan je als app-gebruiker wel of niet kunt deelnemen. In het geval iemand hieraan wil deelnemen, worden een e-mailadres, postcode en huisnummer gevraagd. De gebruiker ontvangt dan vanuit een politieteam een e-mail als er bijvoorbeeld is ingebroken in de buurt waar deze persoon woont met de vraag of hij/zij iets bijzonders heeft gezien of gehoord.
Is, voordat de Burgernet-app in gebruik is genomen, een gedegen risico-analyse gemaakt van de mogelijke effecten op de rechten en vrijheden van natuurlijke personen die deelnemen aan Burgernet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit onderzoek? Bent u bereid die uitkomsten met de Kamer te delen?
Eind 2019 is door een extern adviesbureau een privacy-scan uitgevoerd in het kader van de toepassing van de Wet politiegegevens (Wpg) en de AVG.3 De conclusies van dit adviesbureau zijn dat er bij de opzet van Burgernet zeer bewust aandacht is gegeven aan de privacyaspecten die aan het programma verbonden zijn. Daarbij is uitgegaan van een minimale gegevensverwerking, transparantie naar de deelnemers en de mogelijkheid om zelf de eigen gegevens te beheren, inclusief verwijdering daarvan. De privacy van Burgernet deelnemers is hiermee geborgd.
Zoals verzocht heb ik het rapport voor u, met een begeleidende memo4, bijgevoegd, dit in afstemming met politie en het externe adviesbureau. Naast de positieve conclusies over privacy zijn er in dit rapport ook aanbevelingen gedaan. Deze aanbevelingen zijn grotendeels opgevolgd. In de begeleidende memo wordt aangegeven waarom enkele aanbevelingen niet zijn overgenomen. Desgewenst kan uw Kamer hierover nader geïnformeerd worden tijdens de al eerder aangekondigde technische briefing over de vermist-kind-alertering en Burgernet.
Indien niet alle voorgaande vragen duidelijk beantwoord kunnen worden, bent u dan bereid te laten onderzoeken welke gegevens precies verzameld worden door Burgernet en waarom, wie daarvoor verantwoordelijk is, en of daarbij voldaan wordt aan de eisen van de huidige wetgeving?
Ik ben van mening dat ik alle bovenstaande vragen duidelijk heb kunnen beantwoorden.
In het licht van deze vragen over Burgernet meld ik uw Kamer tevens dat de nieuwe functionaliteit vermist-kind-alertering in Burgernet volledig gereed en gebruiksklaar is, in afwachting van ingebruikname. Conform de motie Eerdmans is het contract met Netpresenter B.V. met 4 maanden verlengd, de actuele overgangsdatum is daarmee 22 november 2021 geworden. Dit om partijen in staat te stellen om gezamenlijk te komen tot een constructie waarbij de voordelen van AMBER Alert zo veel als mogelijk behouden blijven. Ik zal de Kamer conform de motie uiterlijk 1 oktober informeren over de uitkomsten van de verdere gesprekken die de politie in deze periode voert met Netpresenter B.V. over een warme overdracht.
De wens om politieagenten een wettelijk vastgelegde veteranenstatus te laten krijgen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Waarom is er nu nog geen wettelijk vastgelegde veteranenstatus voor agenten?1
De politie onderscheidt zich van militairen, waar de veteranenstatus is gekoppeld aan de deelname aan oorlogs- of vergelijkbare omstandigheden inclusief vredesoperaties. Een dergelijk criterium is bij politie niet mogelijk.
Bent u het ermee eens dat veel politieagenten vaak vreselijke dingen meemaken en zien in hun werk en dat dit zeer traumatisch kan zijn? Hoe beoordeelt u zelf de zorg en de hulp voor agenten met posttraumatische stressstoornis (PTSS)? Wat is uw reactie op de kritiek hierop?
Politiemedewerkers maken inderdaad helaas de meest vreselijke dingen mee. Dat heb ik uit eerste hand vernomen van de medewerkers met wie ik in de afgelopen jaren heb gesproken. De korpschef en ik vinden het van groot belang dat de medewerker direct de aandacht, zorg en ondersteuning krijgt die deze nodig heeft. Sinds 2013 is PTSS erkend als beroepsziekte en zijn er diverse regelingen getroffen. Geconstateerd is nu dat er knelpunten zitten in het huidige stelsel. In mijn brief van 23 april 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de contouren van een nieuw stelsel, waarmee beoogd wordt deze knelpunten weg te nemen. Het stelsel wordt verbeterd aan de hand van de uitgangspunten: eenvoudiger, minder druk op de medewerker, tempo in de afhandeling en re-integratie bij de politie. Tevens zal er meer aandacht zijn voor de preventie van psychisch leed. Over de meest recente stand van zaken van het nieuwe stelsel beroepsziekten en dienstongevallen en de afdoening van lopende (restschade) zaken heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 29 juni 2021.2
Hoe denkt u over het idee om te zorgen voor een wettelijk vastgelegde veteranenstatus voor agenten? Denkt u ook dat dit zou kunnen helpen om politiemensen met PTSS niet alleen sneller toegang te geven tot zorg, maar ook het gevoel te geven dat hun inspanningen erkend worden in en door de samenleving? Welke bezwaren ziet u tegen een wettelijke veteranenstatus?
In aanvulling op mijn antwoord op vraag 1 kan ik u aangeven dat politiemedewerkers met een beroepsziekte zoals PTSS bij de korpschef verschillende voorstellen hebben ingediend voor een vorm van erkenning. Het toekennen van een veteranenstatus is er daar één van. In het nieuwe stelsel zal er ook aandacht zijn voor waardering en erkenning. De politie richt alle energie op het goed inrichten van de basis van het nieuwe stelsel, omdat het van groot belang is dat dit snel in werking treedt en daarover met vakorganisaties en de COR afspraken zijn gemaakt. Als dat op orde is, zal worden bezien hoe de waardering en erkenning verder vorm kan krijgen. In het CD Politie van 10 juni jl. heb ik toegezegd uw Kamer in het najaar van 2021 nader te informeren.
Hoe staat het met de afhandeling van de oude PTSS-zaken?2
Van de 209 in behandeling zijnde oudere dossiers, waarbij aansprakelijkstelling heeft plaatsgehad voor 1 maart 2020, heeft uiterlijk eind september 2021 iedere (oud) medewerker een voorstel. Er zijn van de 209 zaken nu 55 dossiers formeel afgerond met een vaststellingsovereenkomst. In 2 zaken is het niet gelukt om tot een overeenkomst te komen. 82 zaken zijn in behandeling en in 19 gevallen moet het gesprek nog plaatsvinden. Deze gesprekken zijn in de meeste gevallen inmiddels gepland. 51 dossiers zijn van de lijst afgevoerd om verschillende redenen, zoals onjuiste registratie.
Deelt u de zorgen van de Nederlandse Politiebond (NPB) dat de nieuwe regeling voor agenten met PTSS alleen voor nieuwe gevallen zal gelden, waardoor een groep tussen wal en schip gaat vallen? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment worden de lopende (restschade) zaken opgepakt conform de richtlijn van de politie. Dit geldt ook voor nieuwe aansprakelijkstellingen, zaken waarbij de aansprakelijkstelling tussen 1 maart 2020 en het moment van inwerkingtreding van het nieuwe stelsel zijn of worden ontvangen. Om de formele overgang van oud naar nieuw stelsel goed te regelen wordt overgangsrecht geformuleerd wat bepaalt wie er, en vanaf welk moment, onder het nieuwe stelsel zullen vallen. In mijn recente Kamerbrief van 29 juni 2021 heb ik uw Kamer gemeld dat hierover inmiddels overeenstemming is bereikt met de vakorganisaties. Door dit overgangsbeleid, waarop medewerkers met een lopende (restschade) zaak binnenkort een beroep op kunnen doen, goed te laten aansluiten op het overgangsrecht zal er niemand tussen wal en schip vallen. Daarnaast wordt voor alle zekerheid ook een zogenaamde hardheidsclausule opgenomen in de regelgeving met betrekking tot het overgangsbeleid die een afwijking van de uitgangspunten mogelijk maakt in het geval strikte toepassing van de regels leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
De uitvoering van een motie waarin werd gevraagd om de oprichting van een meldpunt voor sektesignalen |
|
Ulysse Ellian (VVD), Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich de aangenomen motie van de leden Van Nispen en Van Wijngaarden over het verdwijnen van sektesignaal waarin de Kamer de regering verzocht om, op zo kort mogelijke termijn, te voorzien in een meldpunt voor slachtoffers van sektes en hun familieleden binnen de bestaande structuur zodat zij geholpen en zo nodig doorverwezen kunnen worden, en waar de signalen over sektes samenkomen zodat de aanpak van sektes kan worden verbeterd?1
Ja.
Waarom kiest u er voor deze motie vooralsnog niet uit te voeren en de discussie rondom het meldpunt te vermengen met een hele andere discussie, namelijk over het onderzoek naar het fenomeen van georganiseerd sadistisch misbruik van minderjarigen, een onderzoek dat gebaseerd is op een andere aangenomen motie van het lid Van den Berge c.s.?2
Op eerdere Kamervragen van de leden Van Nispen (SP) en Kuiken (PvdA)3 over het ontbreken van een meldpunt voor slachtoffers en familieleden van sektes heb ik u geantwoord dat het kabinet onderkent dat binnen Nederland gesloten gemeenschappen zijn waarbinnen misstanden, waaronder strafbare feiten, plaatsvinden. Daarnaast dat het slachtofferschap op individueel niveau en voor directbetrokkenen een grote impact kan hebben; het is dan ook van belang dat meldingen en aangiftes goed en zorgvuldig worden opgepakt.
Ik wil gefundeerd de door u ingediende motie conform uw bedoeling uitvoeren, zodat de functies van het meldpunt op de meest geschikte plaats worden ondergebracht. Daarbij betrek ik ook de ervaringen die zijn opgedaan na het verscheiden van het zogenaamde Sektesignaal. Ik heb ook de commissie Hendriks gevraagd om een advies over het instellen van een meldpunt.
Gelet op de raakvlakken met de opdracht aan de commissie inzake georganiseerd sadistisch misbruik van minderjarigen, wil ik dit advies afwachten om te bepalen wat de meest geschikte positionering van de functies van het meldpunt sektes zou moeten zijn. Het is daarom noodzakelijk dat de commissie Hendriks eerst met haar onderzoeksopdracht aanvangt, voordat zij advies over een meldpunt aan mij uitbrengt.
Totdat ik de Tweede Kamer over de meest geschikte plaats van een eventueel meldpunt sektes bericht, zijn de politie en betrokken instanties goed in staat meldingen zoals bedoeld in uw vraag op te nemen en mistanden en strafbare feiten adequaat aan te pakken. Organisaties als Slachtofferhulp kunnen ondersteuning bieden bij de verwerking van strafbare gedragingen. Indien gewenst kunnen GGZ-instellingen geestelijke gezondheidszorg bieden.
Erkent u dat er weliswaar enige overeenkomsten zijn in de problematiek, maar dat er vooral ook verschillen zijn, zowel in aard en omvang van het probleem, werkwijze, slachtofferschap en de vraag hoe een meldpunt voor sektesignalen zo snel mogelijk opgericht kan worden en de vraag om onderzoek naar georganiseerd sadistisch misbruik van minderjarigen? Kunt u uw keuze dit toch samen te voegen toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat rechtvaardigt volgens u nu dat het opnieuw oprichten van een meldpunt over sektes, als gevolg van de door u voorgestelde aanpak, op de lange baan wordt geschoven?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid met spoed alsnog uitvoering te geven aan de motie Van Nispen en Van Wijngaarden, en dus een meldpunt sektes op te richten, in het belang van de slachtoffers van sektes en hun familieleden? Zo nee, waarom niet?
De uitvoering van de motie Van Nispen en Van Wijngaarden pak ik uiterst zorgvuldig op. Hierbij telt in de eerste plaats het belang van slachtoffers en hun familieleden.
Het incident bij de corona-vaccinatielocatie Amsterdam |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Aukje de Vries (VVD), Jan Paternotte (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Klopt het bericht dat mensen zijn lastiggevallen bij de vaccinatielocatie Heineken Music Hall in Amsterdam? Kunt u een beeld schetsen wat er heeft plaats gevonden? Zo nee, waarom niet?1
Zaterdag 15 mei heeft in Amsterdam een demonstratiemars plaatsgevonden tegen corona maatregelen. Ik heb begrepen dat deze in goede sfeer is verlopen. Het laatste stuk van de route liep langs een vaccinatielocatie. De politie is op de hoogte van een bericht op social media dat mensen zijn lastiggevallen.
De politie was zichtbaar aanwezig, maar heeft dit niet kunnen constateren. De aanwezige politiemedewerkers zijn niet aangesproken door personen die zich geïntimideerd of bedreigd voelden. Ook de gemeente geeft aan dat ze geen klachten heeft ontvangen.
Bent u het eens dat als je mensen aanvalt en belaagt, terwijl die rustig in de rij wachten op een prik, je geen demonstrant bent die gebruik maakt van zijn grondrechten, maar een belager bent die als zodanig door de politie aangepakt moet worden? Zo nee, waarom niet?
Ook demonstranten dienen zich aan de wet te houden. Een demonstratie is geen vrijbrief voor het plegen van strafbare feiten. Wanneer sprake is van strafbare feiten kan de politie daartegen optreden.
Bent u het eens dat dergelijke intimidatie van mensen die komen om zich te vaccineren onacceptabel is en in tijden van een pandemie een bedreiging vormt voor de volksgezondheid?
Het is zorgelijk en afkeurenswaardig als personen die zich willen laten vaccineren worden lastig gevallen.
Hoe is op dat moment ingegrepen en opgetreden, door wie en hoeveel mensen zijn gearresteerd?
Het bericht op social media dat mensen zijn lastiggevallen, is door de politie opgepikt en onder de aandacht gebracht van het politiepersoneel op locatie. Deze politiemedewerkers, die zichtbaar aanwezig waren, hebben deze intimiderende handelingen zelf niet kunnen constateren en zijn evenmin aangesproken door personen die zich geïntimideerd of bedreigd voelden. Naast het bericht op social media zijn bij politie geen registraties van meldingen of aangiften bekend over intimidatie of bedreigingen op deze locatie. Ook de gemeente geeft aan dat ze geen klachten heeft ontvangen.
Welke instructies hebben de GGD’s en medewerkers van de GGD indien zich dit soort incidenten voor doen?
Over de veiligheid en beveiliging buiten de test- en vaccinatielocaties hebben de GGD'en afspraken met de politie en afdeling Openbare Orde & Veiligheid van de gemeente. Medewerkers die belast zijn met beveiligingstaken treden op indien zich binnen de locaties incidenten voordoen. Een incident gericht tegen medewerkers of bezoekers kan aanleiding zijn voor de betreffende GGD om aangifte te doen bij de politie.
Worden de belaagden bij de vaccinatielocatie van GGD Amsterdam gewezen op de mogelijkheid aangifte te doen? Wilt u bevorderen dat de drempel laag is om aangifte te doen van dergelijke belaging?
Ik roep mensen die zich onveilig en geïntimideerd voelen dat te melden bij de politie en aangifte te doen in geval van strafbare feiten. Deze oproep heeft de politie ook gedaan op 15 mei, nadat zij kennis nam van het bericht op social media.
Bent u het eens dat iedereen die de komende maanden een prik krijgt, dat veilig en onbezorgd moet kunnen doen? Hoe gaat u dit waarborgen? Hoe wordt ervoor gezorgd dat dit soort zaken niet meer voorkomen en mensen ongestoord hun vaccinatie kunnen halen?
De veiligheid op priklocaties is een decentrale verantwoordelijkheid. Er is een richtlijn veiligheid priklocaties van de Taskforce Vaccins waarover ook afspraken zijn gemaakt met de GGD’s, zoals boven aangegeven. Daar waar nodig treedt de politie op onder het gezag van de burgemeester na afstemming binnen de driehoek en op basis van kennis van de lokale situatie. De NCTV levert samen met de diensten regelmatig een dreigingsbeeld omtrent vaccins.
Zoals de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer heeft laten weten bij de toezending van de fenomeenanalyse van de NCTV «de verschillende gezichten van de coronaprotesten» worden ontwikkelingen rondom deze protesten en de verharding richting extremisme nauwlettend in de gaten gehouden door verschillende partners.
Welke afspraken zijn gemaakt met burgemeesters en/of gemeenten (al dan niet via de Vereniging Nederlandse Gemeenten) om dit soort incidenten (nu en in de toekomst) te voorkomen? Bent u bereid, indien geen afspraken zijn gemaakt, deze afspraken alsnog te maken? Zo nee, waarom niet?
In aanvulling op hetgeen in antwoord op vraag 7 is aangegeven, is door de ministeries van BZK, SZW, JenV en de VNG voorzien in een ondersteuningsnetwerk maatschappelijke onrust. Gemeenten kunnen daar terecht als zij advies of ondersteuning zoeken bij (dreigende) onrust.
Kunt u, gezien het belang van voorspoedig verloop van de vaccinatiecampagne, deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden voorafgaand aan het volgende debat rondom het coronavirus?
Dit is helaas niet gelukt.
Ernstige misstanden in de politieorganisatie. |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politieagent Landelijke Eenheid opgepakt die met collega op de vuist ging»?1 Zo ja, hoe duidt u het feit dat collega’s met elkaar op de vuist gaan?
Ja. Ik heb van de politie vernomen dat er sprake is geweest van een incident waarbij een politiemedewerker met psychische problemen betrokken was.
Bent u op de hoogte van eerdere meldingen van dergelijke incidenten?
Nee. Het betreft een incident dat zeer specifiek van aard is.
Bent u bekend met het bericht «Politierechercheur die werkte als infiltrant pleegt zelfmoord»2 en met het bericht «Onderzoek naar zelfmoord gepeste politiemedewerker»?3
Ja.
Bent u het ermee eens dat dergelijke excessen voortvloeien dan wel te wijten zijn aan de cultuur binnen de organisatie?
De recente signalen over de werkomstandigheden bij de afdeling Afgeschermde Operaties van de Landelijke Eenheid (LE), waarover verschillende media hebben bericht, zijn zorgelijk. Evenals uw Kamer heb ik vragen die ik urgent beantwoord wil zien. Zoals uw Kamer weet lopen er dan ook verschillende onderzoeken met betrekking tot de LE.
De feiten en omstandigheden van het recente overlijden van de medewerker van de afdeling Afgeschermde Operaties wordt op dit moment onderzocht door een commissie onder onafhankelijk voorzitterschap van de heer Oebele Brouwer. Daarbij wordt onder meer gekeken naar een mogelijk verband met de werkomstandigheden bij die afdeling.4 Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit onderzoek. Voor zover de vertrouwelijkheid het toelaat, zal ik uw Kamer over de uitkomsten van het onderzoek informeren.
Naar de suïcide in 2019 van een digitaal expert werkzaam bij de LE heeft de politie destijds een feitenonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is in het najaar van 2020 voltooid. Uit het onderzoek is gebleken dat er geen sprake was van plichtsverzuim, noch pestgedrag. Wel zijn er fouten gemaakt. De betrokken medewerker is niet met voldoende zorgvuldigheid behandeld. De politiechef van de LE heeft meermaals beklemtoond dat zij dit zeer betreurt.
Bent u het ermee eens dat juist een organisatie die een monopolie op geweld heeft, zorg dient te dragen voor een veilige werksfeer teneinde dit soort excessen te voorkomen? Zo ja, hoe kan het dat meerdere politiefunctionarissen door problemen die raken aan de cultuur binnen de politie geen andere uitweg meer zagen dan zelfdoding?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kijkt u aan tegen de conclusie van het onderzoek van KPMG uit juli 20204, uitgevoerd in opdracht van politiechef Jannine van den Berg, waarin wordt gesteld dat er bij de Dienst Landelijke Informatie Organisatie sprake is van pesten, discriminatie, intimidatie, machtsmisbruik en vriendjespolitiek?
Het KPMG-rapport en het eerste deelrapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: Inspectie) over de taakuitvoering van twee dienstonderdelen bij de LE6 hebben (een deel van de) eerdere zorgelijke signalen over deze eenheid bevestigd en hebben duidelijk gemaakt dat er maatregelen nodig zijn ten aanzien van het leiderschap en de cultuur binnen de LE. Dit vormt onderdeel van de programmatische aanpak voor de LE, die op dit moment wordt opgezet.
Ik wil andermaal beklemtonen dat de korpsleiding en ik hechten aan het doorbreken van negatieve patronen in teams en het adequaat opvolgen van misstanden. De politie moet een veilige en inclusieve werkomgeving bieden, waarin medewerkers misstanden onder de aandacht kunnen brengen. Het tegenwerken van medewerker die misstanden willen melden is volstrekt ontoelaatbaar.
Hoe kijkt u tegen de conclusie van dit onderzoek aan, waarin wordt gesteld dat het bestraffen van ongewenst gedrag totaal ontbreekt en dat medewerkers aangeven actief te worden tegengewerkt als zij ongewenst gedrag willen melden?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het eens met de uitspraak van politiechef van den Berg, die aangeeft te vermoeden dat deze problemen ook op andere plekken binnen het politiekorps heersen?
Er werken door heel Nederland meer dan 60.000 fte bij de politie. In een organisatie van dergelijke omvang verschillen werkomstandigheden en -cultuur van plek tot plek. Ik kan daarover geen algemene uitspraken doen.
De politie gebruikt medewerkers-onderzoeken om zicht te krijgen op de werkomstandigheden en -cultuur in de verschillende delen van de organisatie. Uit deze onderzoeken blijkt dat er ook op andere plekken dan de LE soms sprake is van problemen ten aanzien van de werkomstandigheden en -cultuur.
Zoals ik heb toegelicht in mijn antwoord op vragen 6, 7 en 9, maken de rapporten van KPMG en de Inspectie duidelijk dat er bij de LE maatregelen nodig zijn ten aanzien van cultuur en leiderschap. Dit vormt onderdeel van de programmatische aanpak voor de LE, die op dit moment wordt opgezet.
Ziet u het totale gebrek aan consequenties en het actief tegenwerken van meldingen en klachten vanuit leidinggevenden als reden dat deze situatie niet verbetert? Zo ja, welke stappen heeft u ondernomen dit aan te pakken? Zo nee, waarom niet en wat is dan volgens u wel de reden?
Zie antwoord vraag 6.
Ziet u een patroon in ernstige misstanden binnen de politieorganisatie, zoals onder andere omschreven in het rapport van KPMG, die resulteren in geweld en zelfmoord?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw oordeel over de cultuur binnen de politie? Erkent u dat er een onveilige werksfeer voor medewerkers is? En deelt u de mening dat er een grondige cultuuromslag nodig is?
Zie antwoord vraag 8.
Welke bevoegdheden heeft u om in te grijpen in de cultuur bij de politie?
Als Minister van Justitie en Veiligheid ben ik eindverantwoordelijk voor het goed functioneren van de politie. Derhalve heb ik de Inspectie naar aanleiding van verontrustende signalen bij de LE al in 2019 gevraagd onderzoek te doen naar de kwaliteit van de taakuitvoering bij enkele onderdelen van de LE. Zoals ik heb toegelicht, heeft het onderzoek van de Inspectie uitgewezen dat er maatregelen nodig zijn ten aanzien van cultuur en leiderschap. Dit vormt onderdeel van de programmatische aanpak voor de LE, die op dit moment wordt opgezet.
Welke bevoegdheden heeft u om in te grijpen bij de politie naar aanleiding van specifieke casussen van geweld of zelfmoord?
Zie antwoord vraag 12.
Wie is verantwoordelijk voor een goede cultuur binnen de politie?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u het eens met politiechef Van den Berg, die aangeeft dat dit rapport «een steekvlam» is en dat er een grootschalig plan voor alle lagen van het politiekorps moet komen?
De politiechef van de LE heeft in een interview in de Volkskrant in relatie tot het KPMG-onderzoek naar de Dienst Landelijke Informatieorganisatie van de LE gezegd: «Je moet een veenbrand blussen voordat het een steekvlam wordt. Dit rapport is een steekvlam.»7 Ik ben het met de politiechef van de LE eens dat de leiding van de DLIO eerder had moeten ingrijpen. Dat is niet gebeurd. De Inspectie heeft dan ook geconstateerd dat er een gebrek aan sturing en leiderschap was bij de DLIO, in het bijzonder bij het Landelijke Internationaal Rechtshulpcentrum (LIRC).
Het verbeteren van leiderschap vormt deel van de programmatische aanpak bij de LE, die op dit moment wordt opgezet. Daarnaast heeft de eenheidsleiding begin 2020 al een aantal leden van het management van de DLIO en het LIRC vervangen.
Bent u bereid dit grootschalige plan te ontwerpen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u dit aanpakken?
Zoals ik heb toegelicht in mijn beleidsreactie op het deelrapport van de Inspectie Justitie over de taakuitvoering van twee dienstonderdelen bij de LE en in mijn brief d.d. 26 april jl. is er een programmatische aanpak voor de realisatie en borging van verbetermaatregelen bij de LE ingericht. De programmatische aanpak is gericht op:
Daarnaast is een externe adviescommissie onder voorzitterschap van de heer Bernt Schneiders ingericht, onder meer om advies uit te brengen over de vormgeving van de programmatische aanpak, alsook de (wijze van) uitrol.
Wat kan er, wat u betreft, absoluut niet missen in dit plan?
Zie antwoord vraag 16.
Hoe gaat u maatregelen, die de cultuur binnen de politie dienen te verbeteren, staven?
Zie antwoord vraag 16.
Het bericht ‘Fors lagere straf voor doodschieten Bas van Wijk’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u dit bericht?1
Ja.
Deelt u de mening dat de rechter deze moordenaar levenslang had moeten opleggen?
De rechtsprekende macht in Nederland is onafhankelijk. Het is aan de rechter om, rekening houdend met de persoon van de dader en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, te bepalen welke straf in een concreet geval passend is.
Bent u ook van mening dat deze verschrikkelijk lage straf een klap in het gezicht is van de nabestaanden van Bas van Wijk? Bent u voorts van mening dat deze rechters geen knip voor de neus waard zijn?
Mijn gedachten gaan vanzelfsprekend uit naar de nabestaanden van Bas van Wijk. Ik vind verder dat de rechters in Nederland vakbekwaam zijn en dat de kwaliteit van de Nederlandse rechtspraak goed te noemen is.
Bent u van mening dat deze lage straf, waar geen enkel afschrikwekkend effect vanuit gaat, een aanmoediging is voor andere criminele niet-westerse allochtonen dergelijke misdrijven te plegen?
Nee, het feit dat de door de rechter opgelegde straf lager is dan door het OM geëist wil niet zeggen dat er geen preventieve werking van uit gaat. Het is aan de rechter om, rekening houdend met de concrete omstandigheden van het geval, een gepaste straf op te leggen.
Klopt het, dat de lager oplegde straf mede veroorzaakt is door een vormfout van het OM?
In de zaak tegen de verdachte van de dodelijke schietpartij op 8 augustus 2020 bij de Nieuwe Meer in Amsterdam, heeft het OM achttien jaar gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging geëist wegens gekwalificeerde doodslag (primair) dan wel moord (subsidiair) dan wel doodslag (meer subsidiair).
Bij vonnis van 18 mei 2021 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam negen jaar gevangenisstraf en tbs opgelegd. Een deel van de dagvaarding werd door de rechtbank nietig verklaard omdat tijd en plaats van het strafbare feit zouden ontbreken.
In de oorspronkelijke tenlastelegging die voor de zitting aan de verdachte was uitgebracht stond bij alle feiten de plaats en datum vermeld. Tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak heeft het OM gemeend de tenlastelegging te moeten wijzigen. Bij deze wijziging zijn abusievelijk «plaats en datum» bij het primair tenlastegelegde feit gekwalificeerde doodslag weggevallen.
Hoewel niet vast staat welke straf door de rechtbank zou zijn opgelegd indien de tenlastelegging niet gedeeltelijk nietig was verklaard, is het mogelijk dat de straf mede hierdoor lager is uitgevallen dan door het OM geëist. Het OM gaat ervan uit dat in hoger beroep het abusievelijk wegvallen van «plaats en datum» bij het primair tenlastegelegde feit kan worden hersteld. Het OM heeft inmiddels hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank in deze zaak.
Hoe vaak maakt het OM in de afgelopen vijf jaar vormfouten bij geweld- en zedenzaken uitgesplist per jaar?
Dergelijke cijfers worden niet bijgehouden.
Welke maatregelen gaat u nemen om een einde te maken tegen het stuntelende en slordige OM?
Het OM streeft te allen tijde naar een zorgvuldige behandeling van strafzaken en dat streven onderschrijf ik. Het OM betreurt de omissie in dit geval. Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 5, gaat het OM ervan uit dat in hoger beroep het abusievelijk wegvallen van «plaats en datum» bij het primair tenlastegelegde feit kan worden hersteld. Ik zie dan ook geen aanleiding om verdere stappen te ondernemen.
Het bericht ‘Asielzoeker met claimgeld betaalt amper mee aan opvang’. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Asielzoeker met claimgeld betaalt amper mee aan opvang» uit De Telegraaf van maandag 17 mei?1
Ja.
Klopt het dat sinds eind 2020, toen de reeds bestaande «Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen 2008» werd uitgebreid, door asielzoekers slechts 65.000 euro is bijgedragen in het kader van hun opvang? Zo nee, hoeveel dan wel?
Het COA heeft in de periode van eind 2020 tot en met april 2021 ongeveer 65.000 euro aan eigen bijdrage gerelateerd aan door de IND uitgekeerde dwangsommen heeft ontvangen. Op 20 mei jl. was dit bedrag opgelopen tot 87.000 euro. Deze bedragen zijn geïnd op basis van de Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen 2008 (hierna: Reba 2008). In het antwoord op vraag 13 staan de bedragen die de afgelopen jaren zijn geïnd in het kader van de Reba.
Door hoeveel individuele asielzoekers is dit totaalbedrag opgebracht?
Het totaalbedrag van 87.000 euro is opgebracht door 105 asielzoekers.
Uit welke landen zijn de asielzoekers in kwestie afkomstig?
Deze informatie wordt niet bijgehouden. De reden hiervoor is dat het primair gaat om de vraag of door de IND uitgekeerde dwangsommen kunnen worden geïnd. De nationaliteit van de betrokken asielzoekers is hiervoor niet ter zake doende.
Kunt u aangeven uit welke bestandsdelen dit totaalbedrag van 65.000 euro bestaat, inkomen uit arbeid, eigen vermogen, buitenlandse bezittingen etc. uitgesplitst naar bedrag per onderdeel? Zo nee, waarom niet?
Dit bedrag is geïnd op basis van de dwangsommen die aan de betreffende asielzoekers zijn uitgekeerd. Uitgekeerde dwangsommen worden gezien als vermogen bedoeld in de Reba 2008. Op basis van de uitgekeerde dwangsommen is overgegaan tot het opleggen van een eigen bijdrage voor de kosten van de opvang.
Kunt u zo concreet mogelijk aangeven wat wordt verstaan onder het eigen vermogen waarop een beroep kan worden gedaan? Betreft dit naast een eventuele buitenlandse bankrekening bijvoorbeeld ook onroerend goed in het land van herkomst?
Vermogen wordt gedefinieerd als de waarde van de bezittingen waarover de asielzoeker bij de aanvang van de opvang beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de op dat tijdstip aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische waardeverkeer bij vrije oplevering. Persoonlijke bezittingen, zoals horloges, trouwringen, computers en telefoons, worden niet beschouwd als eigen vermogen.
Het is goed in dit verband te benoemen dat de Reba 2008 is afgeleid van de participatiewet. In artikel 7 van de Reba 2008 is uitgelegd wat onder vermogen moet worden verstaan. Van enkele vermogensbestanddelen is het ongewenst om deze als vermogen in aanmerking te nemen. Hierover zijn bepalingen opgenomen in het tweede lid van artikel 7 van de Reba 20082.
In het artikel in De Telegraaf geeft een woordvoerder van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) aan dat het in de praktijk amper voorkomt dat een asielzoeker een eigen bijdrage levert uit vermogen, waaronder een buitenlandse rekening, «omdat hier het zicht vaak op ontbreekt», klopt dat? Kunt u aangeven hoe hier onderzoek naar gedaan wordt? Waarom levert een dergelijk onderzoek kennelijk zelden resultaat op?
Bij binnenkomst in Nederland vindt door de afdeling Vreemdelingen, identificatie en mensenhandel (AVIM) van de politie een bagagecontrole plaats. Als er sprake is van in aanmerking te nemen vermogen dan wordt het COA geïnformeerd. Het COA informeert bij de bewoner naar eigen vermogen tijdens het rechten- en plichtengesprek. De bewoner ondertekent, indien dat het geval is, een verklaring dat het eigen vermogen lager is dan de vrijstellingsnorm. Ook wordt aangegeven dat een bewoner verplicht is een eventuele latere wijziging in zijn financiële situatie te melden bij het COA.
Het COA heeft geen bevoegdheid of mogelijkheid om actief te controleren of deze verklaring naar waarheid is afgegeven of eventueel vermogen op te sporen. Wel voorziet de Regeling verstrekkingen asielzoekers (hierna: Rva 2005) in de mogelijkheid dat, mocht achteraf blijken dat de bewoner vermogen of inkomsten heeft verzwegen, alsnog terugvordering kan plaatsvinden.
Klopt het dat u de hoogte van het bedrag dat u met deze regeling ophaalt niet het belangrijkste vindt, zoals in het artikel staat te lezen, omdat het u erom gaat dat «degene die kan bijdragen aan de kosten dat ook doet»?
Het is belangrijk dat vreemdelingen die het kunnen betalen bijdragen aan de kosten van hun opvang. De druk die de kosten van de opvang van asielzoekers legt op de collectieve middelen rechtvaardigt dat slechts opvang wordt geboden indien en voor zover de asielzoeker niet in het eigen bestaan kan voorzien. De Opvangrichtlijn geeft hier richting aan. De in de Opvangrichtlijn gestelde normen, die betrekking hebben op opvang en verstrekking van financiële ondersteuning aan asielzoekers, zijn opgenomen in de Rva 2005. De Reba 2008 betreft een nadere uitwerking van artikel 20, tweede lid van de Rva 2005. Er worden nadere regels gesteld ten aanzien van de berekening van de eigen bijdrage in de kosten van opvang door asielzoekers met vermogen of inkomen. Hierbij wordt aangesloten bij de Participatiewet en bij de vermogens- en inkomensgrenzen en vrijstellingen die ook gelden voor bijstandsgerechtigden.
Of een eigen bijdrage gevraagd kan worden en hoe hoog deze is, is afhankelijk van:
Door de toepassing van deze regeling wordt het asielzoekers direct duidelijk dat Nederland mensen die dat nodig hebben financieel ondersteunt, maar dat mensen die op eigen benen kunnen staan hieraan zelf kunnen en moeten bijdragen.
Deelt u de conclusie dat het verwaarloosbare bedrag dat wordt opgehaald juist aantoont dat dit níet gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze conclusie niet. Zoals ook genoemd in het voorgaande antwoord gaat het erom dat degene die kan bijdragen aan de kosten dat ook doet. Uit het antwoord op vraag 13 blijkt dat dit regelmatig gebeurt, daarmee is geen sprake van een verwaarloosbaar bedrag. Doordat de Reba het uitgangspunt hanteert dat niet meer aan eigen bijdrage wordt geïnd dan de kosten van de opvang, is de eigen bijdrage is dan ook maximaal gelijk aan de zogeheten economische waarde van de verstrekkingen die een asielzoeker van het COA ontvangt. Hierdoor ligt het bedrag dat is geïnd substantieel lager dan het bedrag aan uitgekeerde dwangsommen.
Bent u bereid deze regeling meer slagkracht te geven door de vermogensgrens te verlagen en/of de eigen bijdrage te verhogen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
Ik zie daartoe geen aanleiding. Het is goed in dit verband te benoemen dat de Reba 2008 is afgeleid van de participatiewet en aldus bij de normbedragen die ook gelden voor bijstandsgerechtigden. Het is niet wenselijk hiervan af te wijken en asielzoekers op dit punt gunstiger of ongunstiger te behandelen dan ingezetenen. Belangrijk daarbij is dat de te innen eigen bijdrage niet op gespannen voet komt te staan met het fundamentele recht om asiel aan te vragen.
Bent u in dat kader eveneens bereid te onderzoeken met welke vormen van bezit, inkomen en vermogen de regeling kan worden opgerekt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie ook antwoord op vraag 8.
Deelt u het vermoeden dat intensiever onderzoek naar eventuele bezittingen in het buitenland die onder de regeling vallen had kunnen leiden tot een fors hogere bijdrage dan het totaalbedrag van 65.000 euro dat nu is opgehaald? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hierin te investeren of hiervan op zijn minst een kosten-batenanalyse te maken? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit vermoeden deel ik niet. Het bedrag waar naar verwezen wordt, ziet op de geinde eigen bijdrage naar aanleiding van uitgekeerde dwangsommen door de IND. In het geval van dwangsommen die door de IND zijn uitgekeerd hebben we hier een volledig beeld van omdat deze door de IND worden gemeld aan het COA. Het COA is dus op de hoogte van dit vermogen. Zoals eerder aangegeven is de vaststelling of er sprake is van vermogen in grote mate afhankelijk van de bagagecontrole of de opgave van vermogen door de asielzoeker tijdens het rechten- en plichtengesprek met het COA. En nogmaals; het COA heeft geen bevoegdheid om actief te controleren of deze verklaring naar waarheid is afgegeven of eventueel vermogen op te sporen. Daarnaast is het lastig zo niet onmogelijk om vermogen in het buitenland te achterhalen. Ik acht het daarom niet opportuun om intensiever onderzoek te doen naar eventueel vermogen of bezittingen in het buitenland.
Kunt u aangeven hoeveel jaarlijks werd bijgedragen door asielzoekers tussen de inwerkingtreding van de aanvankelijke regeling in 2008 en de uitbreiding van de regeling eind 2020?
De Regeling Eigen Bijdrage Asielzoekers met inkomen en vermogen heeft volgens de jaarrekeningen van het COA in de volgende opbrengst geresulteerd:
Jaar
Bedrag
2008
€ 324.000
2009
€ 611.000
2010
€ 430.000
2011
€ 336.000
2012
€ 221.000
2013
€ 177.000
2014
€ 178.000
2015
€ 109.000
2016
€ 309.000
2017
€ 497.000
2018
€ 318.000
2019
€ 479.000
2020
€ 375.000
Totaal
€ 4.364.000
Dit is inclusief de uitbreiding van de regeling eind 2020.
De minimumtarieven voor tolken en vertalers |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich nog uw antwoorden op eerdere Kamervragen over de minimumtarieven voor tolken en vertalers in strafzaken waarin u aangaf dat de tarieven in het nieuwe Besluit tarieven in strafzaken (Btis) dat per 1 januari 2021 in werking is getreden als minimumtarief gelden en dat tolken en vertalers kunnen onderhandelen over hogere tarieven?1
Ja.
Zijn die minimumtarieven in het Btis ook van toepassing op de tarieven die de politie en justitie betalen? Zo nee, waarom niet?
Ja, de minimumtarieven in het Btis zijn ook van toepassing bij politie en Justitie & Veiligheid wanneer tolken ingezet worden voor werkzaamheden zoals omschreven in artikel 3, eerste lid, onderdeel a van de Wet tarieven in strafzaken.
Heeft u ook signalen ontvangen dat taptolken bij de politie tarieven boven het minimumtarief hebben gevraagd en vervolgens zijn geweigerd en er zelfs gedreigd is hen van de lijst van beschikbare taptolken te schrappen? Zo nee, bent u bereid dit na te vragen bij de politie?
Het is mij bekend dat enkele tolken hebben aangegeven dat zij voor een hoger tarief wilden worden ingezet. Net als voor alle Btis-plichtige dienstverlening zal ook de politie de eerdere vaste tarieven (nu minimumtarieven) blijven hanteren totdat via de gecontracteerde marktpartijen de tariefontwikkeling tot stand kan komen. Daarnaast heeft de politie aangegeven dat, indien een tolk niet inzetbaar wil zijn voor dit tarief, het een tolk vrij staat aan te geven niet meer inzetbaar te willen zijn voor opdrachten vanuit de politie. Na invoering van de nieuwe contracten is het mogelijk voor de tolk en vertaler om te onderhandelen met de intermediair over de tarieven. Op dit moment vinden de aanbestedingen voor de vernieuwde contracten plaats.
Wat vindt u er van dat de politie die minimumtarieven toch als maximumtarieven behandelt?
De politie hanteert de tarieven zoals omschreven bij vraag 3.
Vindt u het uitschrijven van tolken en vertalers die niet voor het minimumtarief willen werken ook een onwenselijke vorm van druk om voor lage tarieven te werken?
Het doorhalen van een tolk of vertaler die is opgenomen in het Register beëdigd tolken & vertalers, kan alleen via een vaste procedure bij de klachtencommissie Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv). Deze procedure kan gestart worden bij klachtwaardig gedrag. Wanneer een intermediair of opdrachtgever van mening is dat de betreffende tolk of vertaler klachtwaardig gedrag vertoont, kan deze een klacht indienen bij de klachtencommissie Wbtv. Deze klachtencommissie is onpartijdig en onafhankelijk. In de klachtencommissie zijn tevens tolken en vertalers vertegenwoordigd om dit te borgen. In beginsel zal het niet werken voor een bepaald tarief geen reden zijn om een klacht in te dienen. Klachtwaardig gedrag zal voorgelegd moeten worden aan de klachtencommissie. De klachtencommissie kan vervolgens naar aanleiding van een klacht het advies uitbrengen van gegrondverklaring van de klacht en de aanbeveling doen tot doorhaling. Het tarief speelt geen rol bij het uitschrijven van een tolk. Wel kan een tolk zelf aangeven niet meer inzetbaar te zijn zoals omschreven bij het antwoord op vraag 3.
Kunt u bevestigen dat de recherche in Amsterdam geen taptolken Tsjechisch heeft kunnen vinden voor een opdracht alleen omdat zij een tarief boven het minimumtarief vroegen waardoor de politie overweegt uit te wijken naar eigen personeel dat Tsjechisch spreekt of het onderzoek stop te zetten? Wat vindt u daarvan?
Ik heb navraag gedaan bij de politie, en kan dit als zodanig niet bevestigen. Wel heeft de politie signalen afgegeven over de hoogte van de tarieven van enkele tolken zoals geformuleerd bij vraag 3.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de minimumtarieven daadwerkelijk als minimumtarieven worden behandeld?
De minimumtarieven in het Btis zijn onderdeel van de vernieuwde systematiek. Na inwerkingtreding van de contracten treedt pas de vernieuwde systematiek in zijn geheel in werking. In de contracten met de intermediairs wordt opgenomen dat minimaal het tarief uit het Btis aan de tolken en vertalers uitbetaald moet worden. Hiermee vinden de onderhandelingen plaats tussen de individuele tolk en de intermediairs. Het tarief in het Btis is nadrukkelijk een ondergrens, in de interactie met de intermediairs kunnen tolken/vertalers vanaf deze ondergrens andere condities overeenkomen. De uitkomst hiervan zal afhangen van diverse aspecten, zoals de vraag naar de betreffende taal en/of specialisaties en de kwalificaties van de betreffende tolk2.
Doordat de aanbestedingen van de diverse justitieonderdelen dakpansgewijs uiteengezet zijn, zijn er nog niet voor alle onderdelen nieuwe contracten gesloten. De aanbestedingen zijn in september 2020 gestart waarop de intermediairs zich kunnen inschrijven en waarna deze gegund worden. In de nieuwe contracten wordt opgenomen dat er met de intermediair tarieven afgesproken worden. De inwerkingtreding van de nieuwe contracten voor de politie voor tolken op locatie staat vooralsnog op 1 januari 2022. Eind oktober 2021 zal het contract voor telefonische tolkdiensten ingaan.
Wat vindt u ervan dat de politie tolken en vertalers laat weten niet in de positie te zijn om over tarieven te onderhandelen en zich aan de voorgeschreven richtlijnen te moeten houden? Kunt u uitleggen wat de voorgeschreven richtlijnen zijn die onderhandelingen over het tarief onmogelijk maken?
Na invoering van de nieuwe contracten is het mogelijk voor de tolken en vertalers om te onderhandelen met de intermediair over de tarieven. Dit biedt tolken en vertalers de garantie dat zij ten minste het minimumtarief zullen ontvangen. Tegelijkertijd is verdere prijsvorming op de markt mogelijk. Tolken en vertalers kunnen als zzp-ers zelf bepalen of zij bereid zijn diensten te verrichten voor het tarief dat op basis van vraag en aanbod op de markt tot stand komt.3
Vindt u het ook gek dat de politie weigert tolken die relatief dichtbij wonen een hoger uurtarief te betalen, maar wel tolken van verder weg wil inzetten die wel het minimumtarief accepteren, waardoor de reiskosten oplopen en de totale kosten voor de Staat uiteindelijk zelfs hoger zijn dan wanneer de tolk die dichterbij woont tegen een hoger uurtarief zou worden aangenomen? Hoe verhoudt dit zich tot het vijfde uitgangspunt van optimale geografische matching zoals neergelegd in de motie Van Dam/Groothuizen (Kamerstuk 29 936, nr. 55)?
Het vernieuwde stelstel is opgesteld om tot een beter werkende systematiek voor de inkoop en inzet van tolken en vertalers te komen, zodanig dat ook de condities voor de beroepsgroep goed geborgd zijn. In lijn met de motie is in de aanbestedingen en de daaropvolgende contracten opgenomen dat de intermediair ook het efficiënt plannen van de reisbewegingen uitvoert. Dat is één van de KPI’s (Key Performance Indicators) waarnaar gekeken gaat worden in de monitoring en waar contractueel afspraken over worden gemaakt met de intermediairs. Op deze manier kan de intermediair een breder aanbod aan de betreffende tolk aanbieden door verschillende opdrachten aan elkaar te koppelen. Hiermee wordt niet alleen gekeken naar de geografische van de individuele opdracht, maar naar het totale werkaanbod.
Hoe verloopt het proces van monitoring met de beroepsgroep waarmee uitvoering wordt gegeven aan de motie Van Dam (Kamerstuk 29 936, nr. 54)?
Op dit moment wordt de monitoring verder ingericht. Mede naar aanleiding van eerder contact met de beroepsgroep worden KPI’s meegenomen in de contracten, zodat monitoring goed vorm kan krijgen. Een volgend overleg met de beroepsgroepen wordt op korte termijn ingepland. Zoals ook in de beantwoording van de Kamervragen d.d. 18 september 20204 is aangegeven zijn de aanbestedingen voor deze periode geagendeerd. Om de uitwerking van de aanbestedingen te kunnen monitoren moeten de eerste contracten in werking treden en de resultaten daarvan zichtbaar zijn.
Is het mogelijk, gezien de bovenstaande situatie, de beoordeling van de werking van de nieuwe systematiek voor tolk- en vertaaldiensten conform de motie Groothuizen c.s. (Kamerstuk 29 936, nr. 57) eerder dan medio 2022 plaats te laten vinden?2
Het is niet mogelijk de beoordeling van de werking van de nieuwe systematiek eerder plaats te laten vinden dan medio 2022 zoals nu is toegezegd. In mijn brief van 18 september 20206 heb ik dit reeds aan de Kamer uitgelegd. De werking van de systematiek voor tolk- en vertaaldiensten kan beoordeeld worden op het moment dat de nieuwe contracten met de intermediairs in werking zijn getreden. Die contracten volgen uit de serie aanbestedingen die achtereenvolgens in de komende maanden uitgevoerd worden en waarvan de eerste recentelijk is gepubliceerd. De eerste contracten zullen naar verwachting vanaf medio 2021 in werking treden. Voor een goede monitoring van de werking van de nieuwe systematiek is informatie uit meerdere contracten nodig. Het eerste contract is inmiddels op 1 juni 2021 in werking getreden.
Het bericht dat een borstkankerpatiënt naaktfoto’s van zichzelf moest opsturen naar de zorgverzekeraar. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Wendy (51) moest naaktfoto’s naar zorgverzekeraar sturen: «Fout op elk niveau»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het moeten opsturen van naaktfoto’s naar je zorgverzekeraar volstrekt onacceptabel is?
Ik ben van mening dat het uitwisselen van gegevens en foto’s ten behoeve van de beoordeling (in het bijzonder wanneer het gaat om een hersteloperatie bij een borstreconstructie) met veel respect en privacy moet worden behandeld.
Daarom zouden dit soort gegevens uitgewisseld moeten worden in een beveiligde omgeving tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar. Hierdoor wordt de verzekerde zo min mogelijk belast. Zowel de zorgaanbieder en zorgverzekeraar hebben ook de verantwoordelijkheid om de verzekerde uit te leggen waarom een foto in het dossier wordt toegevoegd en daarbij de verzekerde te informeren hoe met deze gevoelige informatie wordt omgegaan.
Aanspraak op behandelingen van plastisch-chirurgische aard valt slechts gedeeltelijk onder de basisverzekering. Behandelingen die alleen cosmetisch van aard zijn en dus medisch gezien niet nodig zijn, zijn uitgesloten van het basispakket. Voor een behandeling van plastisch-chirurgische aard moet daarom in alle gevallen voorafgaand toestemming (een machtiging) door de zorgverzekeraar gegeven worden, zodat vastgesteld kan worden of de aanspraak op de basisverzekering terecht is.
De voorwaarden voor voorafgaande toestemming worden opgesteld door de wetenschappelijke verenigingen en vastgesteld door het Zorginstituut Nederland. Zorgverzekeraars hebben de wettelijke verplichting om vast te stellen of een vergoeding voldoet aan de voorwaarden. De precieze voorwaarden voor vergoeding van behandelingen en een limitatieve lijst van ingrepen van plastisch-chirurgische aard staan beschreven in de Werkwijzer beoordeling behandelingen van plastisch-chirurgische aard.
Zorgverzekeraars moeten kunnen onderbouwen of de gevraagde persoonsgegevens noodzakelijk zijn voor het verlenen van een machtiging.
Indien er foto’s tussen de zorgaanbieder en zorgverzekeraar worden uitgewisseld vindt dit plaats met toestemming van de patiënt en in een beveiligde omgeving. Omdat het sturen van foto’s voor de betrokkene confronterend kan zijn, is juist afgesproken om de foto’s door de behandelaar te laten maken en samen met de aanvraag voor vergoeding via VECOZO (een beveiligd platform voor het uitwisselen van aanvragen) aan een zorgverzekeraar beschikbaar te stellen.
De zorgaanbieder is verantwoordelijk voor de volledigheid van de aanvraag, inclusief eventuele foto’s. Het komt echter voor dat de behandelaar deze foto’s niet met de aanvraag meestuurt. Dat ontslaat de verzekeraar niet van de plicht om de aanvraag op rechtmatigheid te controleren. Bij het ontbreken van foto’s bij de aanvraag worden foto’s bij de verzekerde opgevraagd.
De beoordeling van de aanvragen vindt plaats door medisch adviseurs die – net als artsen die de foto’s versturen – een BIG-registratie hebben.
Aansluitend daarop zijn deze medewerkers gebonden aan het medisch beroepsgeheim en kunnen zij in geval van misstappen tuchtrechtelijk worden vervolgd. Ook zijn zij – net als artsen – gehouden aan de KNMG-richtlijnen2.
Uit het artikel blijkt dat de foto’s in eerste instantie ook via de zorgaanbieder met de zorgverzekeraar zouden worden gedeeld. De patiënt heeft de zorgaanbieder verzocht om deze informatie niet met de zorgverzekeraar te delen. Vervolgens heeft de verzekeraar een incompleet dossier ontvangen en heeft de zorgverzekeraar gevraagd om de foto’s zelf te maken met als doel de verzekerde in staat te stellen om alsnog een machtiging te verkrijgen. Daarnaast is door de zorgverzekeraar als alternatief voor het versturen van foto’s aangeboden dat de medisch adviseur (BIG-geregistreerde arts) van een verzekeraar tijdens een consult de aanvraag kan beoordelen.
Kunt u zich voorstellen dat de vrouw in kwestie zich vernederd voelde en de foto’s niet wilde opsturen?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u verzekeraars duidelijk maken dat het opsturen van foto’s van het lichaam niet de bedoeling zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u de verzekeraars duidelijk maken dat beslissingen over de te volgen behandeling aan de arts en patiënt zijn en dat het niet de bedoeling is dat verzekeraars op de stoel van de behandelend arts gaan zitten, ook niet als ze artsen in dienst nemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven vallen behandelingen van plastisch-chirurgische aard maar voor een beperkt deel onder de basisverzekering. Voor het vaststellen van de rechtmatigheid van de zorg moet voorafgaand toestemming (een machtiging) door de zorgverzekeraar gegeven worden, waarbij deze zich baseert op de richtlijnen die opgesteld zijn door de wetenschappelijke verenigingen en door het Zorginstituut Nederland zijn vastgesteld. Deze taak van zorgverzekeraars is opgenomen in de Zorgverzekeringswet.
Het gaat bij procedures als deze niet om beoordeling van de behandeling, waardoor het niet zo is dat de zorgverzekeraar op de stoel van de arts gaat zitten. Het voorkomt wel dat er sprake is van onverzekerde zorg. En met een machtiging krijgt de verzekerde vooraf duidelijkheid over de vraag of zorgkosten worden vergoed. Hiermee wordt voorkomen dat de declaratie achteraf wordt afgekeurd en de verzekerde geconfronteerd wordt met onverwachte kosten.
Hoe bewerkstelligt u dat patiënten geen naaktfoto’s van zichzelf meer hoeven op te sturen naar de zorgverzekeraar?
Zorgverzekeraar Menzis heeft naar aanleiding van dit artikel laten weten de afspraken met zorgaanbieders opnieuw actief bij de zorgaanbieders onder de aandacht te gaan brengen. De verzekeraar onderzoekt of afspraken hierover explicieter vastgelegd moeten worden in de contracten met zorgaanbieders. Daarbij kijkt Menzis ook naar de mogelijkheid om een toestemmingsverklaring van de patiënt/verzekerde op te nemen in het aanvraagproces. Ik zal ook de andere zorgverzekeraars vragen om hun procedures rondom het uitwisselen van foto’s in het kader van machtigingen te bezien en bij zorgaanbieders actief onder de aandacht te brengen.
Brandveiligheid |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u de uitzending Brandende belangen van tv-programma Zembla gezien?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak van de Hoofdofficier van de Brandweer Rotterdam dat een brand zoals heeft plaatsgevonden in de Grenfell toren ook in Nederland kan plaatsvinden?
Deze uitspraak past binnen hetgeen ik uw Kamer eerder heb gemeld in mijn brief van 16 juni 2020 (TK 28 325 nr. 213) over het rapport van de Adviescommissie Toepassing en Gelijkwaardigheid Bouwvoorschriften (ATGB) over het onderzoeksrapport van de Grenfell Tower Inquiry. Ook volgens de ATGB is de kans dat er in Nederland een soortgelijke gevelbrand optreedt niet uit te sluiten. De kans dat zo’n brand net zo rampzalig uitpakt als bij de Grenfell Tower is volgens de ATGB echter kleiner omdat in Nederland, in tegenstelling tot in Engeland, het gebruikelijk is om bij brand het gebouw onmiddellijk te ontruimen. Dit laat onverlet dat ook in Nederland maatregelen nodig zijn om de brandveiligheid van gevels te verbeteren. De ATGB heeft daarvoor diverse aanbevelingen gedaan, die ik, zoals gemeld in mijn brief van 16 juni 2020, alle heb overgenomen.
Deelt u de mening dat het – bijna vier jaar na de Grenfell brand – uitermate problematisch is dat we in Nederland nog steeds geen inzicht hebben in welke panden risicovol zijn?
Ik ben van mening dat snelle afronding van de eerder door mij in gang gezette inventarisatie nodig is en heb hiervoor diverse acties ondernomen. Ik ga ervan uit dat gemeenten hierin hun verantwoordelijkheid nemen en inzicht hebben in mogelijke risicovolle panden. Voor de wijze waarop uw Kamer hierover wordt geïnformeerd, zie het antwoord op vraag 4.
Hoe voert u de op 20 april jl. door de Kamer aangenomen motie over de inventarisatie van brandgevaarlijke gevels uit?2 Wanneer stuurt u het overzicht van gemeenten die de inventarisatie nog niet hebben afgerond naar de Kamer? Heeft u gemeenten en provincies als toezichthouders reeds gerappelleerd om de inventarisatie voor het einde van het jaar naar de Kamer te sturen?
In mijn appreciatie van deze motie tijdens het plenaire debat van 16 april 2020 (VSO Overzicht ontwikkelingen op het gebied van de brand- en vluchtveiligheid van gebouwen, Kamerstuk 28 325, nr. 215) heb ik aangegeven dat ik mijn eerdere onderzoek onder 80 gemeenten zal herhalen en de resultaten daarvan voor het einde van het jaar naar de Kamer zal sturen. Ter voorbereiding daarvan heb ik recent nogmaals overleg gehad met de provincies. Ik verwijs daarbij naar het antwoord op vraag 7.
Heeft het interbestuurlijk toezicht door provincies, dat u in oktober 2020 aankondigde nodig te vinden, reeds voor een doorbraak gezorgd? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn antwoord op vraag 7 informeer ik u over de acties van de provincies.
Is inmiddels bekend of de twaalfde provincie ook actie heeft ondernomen, aangezien u vorige maand aangaf dat elf provincies actie hebben ondernomen en u zou nagaan of de twaalfde provincie dat ook heeft gedaan?
Ja, het is mij inmiddels bekend dat deze twaalfde provincie ook actie heeft ondernomen. In mijn antwoord op vraag 7 informeer ik u over de acties van de provincies.
Heeft u de provincies reeds verzocht om de tussenstand te geven, zoals u de Kamer beloofd heeft te zullen doen? Zo nee, waarom niet en wanneer dan wel? Zo ja, wat was de reactie? Op welke termijn kan een tussenstand worden gepresenteerd?
Ja, ik heb de provincies verzocht om aan te geven welke acties zij hebben ondernomen naar aanleiding van mijn verzoek. Provincies hebben beleidsvrijheid hoe aan het interbestuurlijke toezicht (IBT) vorm wordt gegeven. Alle provincies hebben actie ondernomen, ieder op een eigen wijze. Op hoofdlijnen zien deze acties er als volgt uit.
De provincie heeft de gemeenten verzocht de inventarisatie op korte termijn af te ronden en haar te informeren over de stand van zaken. In de provincie zijn alle twaalf gemeenten klaar met de inventarisatie. Bij negen daarvan zijn geen risicovolle gebouwen gevonden. Van twee gemeenten heeft de provincie hierover geen informatie ontvangen. Bij één gemeente wordt een aantal gebouwen nader onderzocht.
De provincie heeft met iedere gemeente een IBT-gesprek gevoerd en daarbij de inventarisatie aan de orde gesteld Alle gemeenten hebben aangegeven de inventarisatie te hebben uitgevoerd. Bij één gemeente worden nog twee gebouwen nader onderzocht. Bij de overige gemeenten zijn geen risicovolle gebouwen gevonden.
De provincie heeft de gemeenten verzocht haar te informeren over de voortgang van de inventarisatie. Twee gemeenten hebben dit nog niet gedaan, met deze gemeenten gaat de provincie nog verder in gesprek. De overige dertien gemeenten in de provincie zijn wel klaar en bij twaalf gemeenten daarvan zijn geen risicovolle gebouwen gevonden. Bij de andere gemeente is één risicovol gebouw gevonden en is verbetering daarvan in uitvoering.
De provincie heeft de gemeenten een brief gestuurd met het verzoek de inventarisatie uit te voeren en te betrekken in het jaarprogramma VTH en de uitkomsten op te nemen in het jaarverslag VTH. De provincie geeft aan dat het de verantwoordelijkheid is van de gemeenten om hier verder actie op te ondernemen.
De provincie heeft gemeenten verzocht haar te informeren over de voortgang van de inventarisatie. In de provincie is één gemeente nog niet klaar met de inventarisatie. De overige negen gemeenten zijn wel klaar en bij zes gemeenten daarvan zijn geen risicovolle gebouwen gevonden. Bij de andere drie gemeenten zijn in totaal 24 gebouwen gevonden die nader worden onderzocht.
De provincie heeft de gemeenten verzocht haar te informeren over de voortgang van de inventarisatie. De provincie heeft hierop beperkt respons gekregen en beziet thans eventuele verdere actie richting de gemeenten.
De provincie heeft de gemeenten verzocht haar middels het gemeentelijke jaarverslag VTH 2020 of separaat te informeren over de stand van zaken van de inventarisatie. De provincies verzamelt thans deze informatie en verwacht daar voor de zomervakantie mee klaar te zijn.
De provincie heeft de gemeenten een brief gestuurd ter ondersteuning van mijn eerdere verzoek aan gemeenten om de inventarisatie uit te voeren. De provincie geeft aan dat het de verantwoordelijkheid is van de gemeenten om hier verder actie op te ondernemen.
De provincie heeft de gemeenten verzocht haar te informeren over de stand van zaken van de inventarisatie. In de provincie hebben alle gemeenten de inventarisatie afgerond. Bij twee gemeenten zijn daarbij in totaal vier risicovolle gebouwen gevonden. De betreffende gemeenten hebben in samenspraak met de brandweer nadere acties genomen bij deze gebouwen. In de overige gemeenten zijn geen risicovolle gebouwen gevonden.
De provincie heeft gecontroleerd of gemeenten in het jaarverslag VTH hebben vermeld of inventarisatie heeft plaatsgevonden en wat in voorkomend geval de conclusie is. De gemeenten waar geen informatie hierover werd aangetroffen, zijn alle aangespoord alsnog de inventarisatie uit te voeren en daarover aan de provincie te koppelen. Van de 26 gemeenten hebben er 25 de inventarisatie uitgevoerd. Bij 23 gemeenten zijn daarbij geen risicovolle gebouwen gevonden. Bij twee gemeenten worden in totaal 20 gebouwen nader onderzocht. De provincie volgt de ontwikkelingen. De gemeente die nog geen inventarisatie heeft uitgevoerd is door de provincie gemaand dat alsnog zo snel mogelijk te doen.
De provincie heeft met iedere gemeente een IBT-gesprek gevoerd en daarbij de inventarisatie aan de orde gesteld. De provincie heeft de gemeenten verzocht gehoor te geven aan het verzoek van het Ministerie. De provincie geeft aan dat het de verantwoordelijkheid is van de gemeenten om hier verder actie op te ondernemen.
De provincie heeft de Colleges van B&W van de gemeenten een brief gestuurd om het belang van brandveiligheid te benadrukken en aandacht te vragen voor de inventarisatie. Van deze brief heeft de provincie een afschrift aan de gemeenteraden verstuurd, zodat ook zij hierover zijn geïnformeerd in het kader van horizontale verantwoording en controle. De provincie geeft aan dat het de verantwoordelijkheid is van de gemeenten om hier verder actie op te ondernemen
Bovenstaande informatie is de actuele tussenstand. De komende maanden zal meer informatie beschikbaar komen, die samen met de informatie uit het door mij te herhalen onderzoek eind 2021 zal leiden tot een actueel beeld dat ik conform mijn toezegging aan Uw Kamer zal doen toekomen
Aangezien u vorige maand tevens aangaf dat provincies zeggen het lastig te vinden omdat gemeenten op dit punt beleidsvrijheid hebben, wat betekent dit concreet? Valt onder de vrijheid van gemeenten ook de mogelijkheid de inventarisatie niet uit te voeren?
Gemeenten hebben beleidsvrijheid (of -ruimte) om te bepalen hoe zij invulling geven aan het toezicht en de handhaving op bestaande gebouwen. Het College van B&W legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad. Dit gebeurt aan de hand van jaarprogramma’s Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH) en jaarverslagen Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH).
Deze beleidsvrijheid geldt ook voor de inventarisatie waar ik de gemeenten om heb verzocht. Er is daarmee geen expliciete wettelijke verplichting voor gemeenten waarop een provincie een gemeente kan aanspreken. Sommige provincies geven aan dat het daarom voor hen lastig is om het wettelijke instrumentarium inzake interbestuurlijk toezicht uit te voeren. De provincie kan een gemeente wel verzoeken en aansporen om de inventarisatie uit te voeren.
Door deze beleidsvrijheid is er in principe de mogelijkheid dat een gemeente de inventarisatie helemaal niet uitvoert. Ik ga er echter van uit dat dit niet of zeer zelden het geval zal zijn. Uit het onderzoek dat ik eerder heb laten uitvoeren onder 80 gemeenten in 2020, bleek namelijk dat ten minste 91% van de gemeenten al invulling had gegeven aan de inventarisatie en dat ten minste 60% van alle gemeenten volledig klaar was met de inventarisatie. Ten minste 31% van de gemeenten was nog bezig met de inventarisatie en hierbij ging het vooral om de grotere gemeenten. Mijn beeld is dat gemeenten de inventarisatie in het algemeen wel willen uitvoeren, maar dat zij de werkzaamheden daarvoor moeten inpassen in hun jaarlijkse toezichtactiviteiten en de daarvoor beschikbare personele capaciteit. Eind van dit jaar informeer ik uw Kamer over de actuele stand van zaken.
Is het een optie in dit dossier als de provincie een taak overneemt van een gemeente die zijn taak verwaarloost? Zo ja, op welke termijn vindt u dat deze indeplaatsstelling noodzakelijk is voor gemeenten die hun inventarisatie niet gereed hebben?
Een provincie kan een taak van de gemeente overnemen als een gemeente een bij of krachtens de Wet gevorderd besluit, handeling of resultaat niet neemt, verricht of bereikt. Daarbij geldt het beleidskader indeplaatsstelling bij taakverwaarlozing. In dit beleidskader is een interventieladder3 opgenomen. Het is aan een afzonderlijke provincie om hiervan gebruik te maken. Gelet op de beleidsvrijheid die gemeenten (zie antwoord op vraag 8) hebben om mijn verzoek uit te voeren, is het lastig om aan te tonen dat een gemeente in dit geval zijn wettelijke taak als bevoegd gezag verwaarloost. Vooralsnog ga ik ervan uit dat mede door de aansporing vanuit de provincies de gemeenten de inventarisatie zelf uitvoeren en dat er geen noodzaak is voor deze indeplaatsstelling.
Wordt de steekproef bij 180 gemeenten die U de Tweede Kamer beloofde nog eens te herhalen, inmiddels uitgevoerd? Op welke termijn kunnen we de resultaten hiervan verwachten?
Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 4. In het betreffende debat heb ik abusievelijk gesproken van 180 gemeenten terwijl dit 80 gemeenten moeten zijn overeenkomstig het eerdere onderzoek.
Wanneer verwacht u dat de inventarisatie, waarvan u vorige maand aangaf dat deze niet voor de zomer gereed is en dit jaar nog loopt, wel helemaal af is? Krijgt de Tweede Kamer eind dit jaar de gegevens van alle gemeenten?
Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 4. De Tweede Kamer krijgt aan het eind van dit jaar de resultaten van het onderzoek onder 80 gemeenten en de informatie die de provincies mij zullen sturen.
Is het u bekend dat gemeenten die hun inventarisatie gereed hebben problemen ervaren met het in beweging krijgen van eigenaren van mogelijk risicovolle panden? Kent u het voorbeeld van de gemeente Rotterdam die zich met deze problematiek geconfronteerd ziet?3
Ik heb hierover navraag gedaan bij de gemeente Rotterdam. Het Rotterdamse raadstuk waaraan u refereert is van 5 februari 2020. Het is de gemeente Rotterdam na verschillende aansporingen uiteindelijk steeds gelukt om gebouweigenaren zover te krijgen dat zij onderzoek laten uitvoeren naar de brandveiligheid van de gevels. Dit geldt ook voor het vervolgens nemen van maatregelen als blijkt dat de gevels daadwerkelijk niet veilig zijn. Ik heb daarnaast navraag gedaan bij de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland. Ook landelijk is het beeld dat gebouweigenaren in het algemeen bereid zijn om onderzoek uit te laten voeren en vervolgens waar nodig maatregelen te nemen.
Heeft u inzicht in hoeveel gemeenten moeite hebben eigenaren van potentieel brandgevaarlijke gebouwen tot daden over te doen gaan? Zo nee, bent u bereidt zo’n overzicht te maken?
Zoals in voorgaande antwoord staat is landelijk het beeld van de Vereniging Bouw- en woningtoezicht Nederland dat gebouweigenaren in het algemeen bereid zijn om onderzoek uit te laten voeren en vervolgens waar nodig maatregelen te nemen.
Worden alle bewoners van gebouwen die uit een inventarisatie komen als potentieel risicovol hierover geïnformeerd? Zo ja, door wie? Zo nee, waarom niet?
Het is primair aan de eigenaar van gebouw om de bewoners te informeren over een mogelijk risicovolle situatie. De gemeente kan daarnaast als bevoegd gezag besluiten om bewoners te informeren. Het is aan de gemeente om dit per gebouw te bepalen afhankelijk van de specifieke risico’s bij een gebouw.
Misbruik van Europese donorgelden door Palestijnse NGO’s |
|
Chris Stoffer (SGP), Don Ceder (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Israel says Palestinian NGOs funnelled European donor cash to militants»?1
Ja.
Kunt u een compleet overzicht geven van Nederlandse donorgelden die, direct of indirect, naar Palestijnse NGO’s of andere Palestijnse actoren vloeien, en van de wijze waarop en de doelmatigheid waarmee deze gelden door betreffende actoren besteed worden?
Nederland steunt een breed scala aan Palestijnse en internationale organisaties, die soms op hun beurt ook weer samen werken met andere organisaties.
Informatie over alle door Nederland gesteunde projecten staat publiekelijk toegankelijk op www.nlontwikkelingssamenwerking.nl2. Dit overzicht biedt inzage in de Nederlandse financiering die via het decentrale ontwikkelingsprogramma onder beheer van de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah wordt uitgegeven, en ook in de financiering via centrale programma’s die vanuit het ministerie worden gefinancierd. Op deze website zijn ook de resultaten te vinden van de door Nederland gefinancierde activiteiten.
Kunt u een compleet overzicht geven van de Europese donorgelden die, direct of indirect, naar Palestijnse NGO’s of andere Palestijnse actoren vloeien, en van de wijze waarop en de doelmatigheid waarmee deze gelden besteed worden?
Het kabinet houdt geen lijst bij van alle organisaties die de EU direct of indirect steunt in landen. Voor informatie over de organisaties die de EU financiert in de Palestijnse gebieden verwijst het kabinet naar webpagina’s van de Europese Commissie. Op de webpagina over de Palestijnse Gebieden van het Directoraat-generaal Nabuurschap en Uitbreiding vindt u een overzicht van de verschillende voor de Palestijnse Gebieden relevante externe instrumenten en alle aangenomen programma’s sinds 2007 onder het Europees Nabuurschapsinstrument en de voorloper daarvan, het financieringsinstrument dat veruit de meeste steun naar de Palestijnse Gebieden behelst.3 Op de webpagina over de Palestijnse Gebieden van het Directoraat-generaal Civiele Bescherming en Humanitaire Hulp vindt u informatie over de humanitaire hulp van de Europese Commissie aan de Palestijnse Gebieden, inclusief de omvang daarvan sinds 2000.4 Tot slot vindt u op de webpagina EU Aid Explorer een overzicht van alle steun sinds 2007 van alle Europese instellingen aan de Palestijnse Gebieden, inclusief een lijst aan programma’s en de omvang van de steun ten behoeve van elk afzonderlijk Duurzaam Ontwikkelingsdoel.5 Ook vindt u op deze website een overzicht van de steun van individuele EU lidstaten aan de Palestijnse Gebieden, voor zover deze publiekelijk bekend is. Het kabinet benadrukt dat de steun van de Europese Commissie onderworpen is aan gedegen toetsing van ontvankelijkheidscriteria en naleving van financiële regels. Projecten worden onderworpen aan audits door de Europese Rekenkamer en kunnen worden onderworpen aan onderzoeken door het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF). Dit heeft tot doel om onrechtmatigheden te voorkomen of op te sporen en te waarborgen dat de lokale bevolking baat heeft bij de geboden steun.
Klopt de bewering van de Israëlische veiligheidsdienst Shin Bet dat donorgelden vanuit de EU terechtkomen bij Palestijnse (gewelddadige) militanten en militante organisaties als de Popular Front for the Liberation of Palestine (PFLP), al dan niet via de PLO? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u in EU-verband doen om dit effectief tegen te gaan?
Het Kabinet heeft uw kamer op 12 mei jl. per brief geïnformeerd over de van Israël ontvangen informatie over vermeende banden tussen Palestijnse organisaties en de PFLP en aangegeven dat het onder meer gaat om UAWC en twee organisaties die indirect gefinancierd worden door Nederland.
Israël heeft het ministerie gezegd de informatie zelf te willen delen met het door mij t.b.v. het externe onderzoek ingeschakelde onderzoeksbureau Proximities, en heeft dat ook gedaan. De ontvangen informatie over de twee indirect door Nederland gesteunde organisaties is algemeen van aard en beschrijvend, en bevat geen concrete voorbeelden van hoe zij met Nederlandse financiering mogelijk PFLP daadwerkelijk gesteund zouden hebben. In het artikel van EW lijkt te worden gesuggereerd dat er nog andere documenten («papieren sporen») bestaan over mogelijke banden tussen door Nederland gesteunde organisaties en PFLP. Het ministerie heeft Israël gevraagd dergelijke stukken te delen, maar de Israëlische ambassadeur in Den Haag heeft in antwoord daarop te kennen gegeven dat de Israëlische overheid daar niet over beschikt. Voorts heb ik tijdens mijn telefonische felicitatiegesprek met de nieuwe Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken, Yair Lapid, verzocht om informatie – mits die toch voorhanden is. Ik heb die boodschap herhaald tijdens mijn gesprek met hem en marge van de RBZ op 12 juli jl. Lapid zegde hierop toe informatie – indien aanwezig – graag met Nederland te willen delen, en erop toe te zullen zien dat gedeelde informatie voldoende solide is. Daarnaast heeft Nederland onmiddellijk navraag gedaan bij de Israëlische autoriteiten over de Israëlische inval bij het UAWC-kantoor in Ramallah – op 7 juli jl. – en daarbij andermaal onderstreept dat indien er nieuwe informatie beschikbaar is over UAWC, Nederland die graag zou ontvangen.
Gezien de ernst van de beschuldiging en de mogelijke gevolgen als iemand of een organisatie beschuldigd wordt van steun aan terrorisme, hecht het ministerie groot belang aan onderbouwing van een eventuele beschuldiging met bewijs dat inzichtelijk is voor de beschuldigde en zijn of haar advocaten en getoetst wordt door een rechter. Zie bijvoorbeeld de antwoorden van Minister Verhagen d.d. 23 maart 2009 (Aanhangsel van de Handelingen 2008–2009 nr. 2047).
Tijdens de uitvoering van door Nederland gefinancierde projecten wordt toezicht gehouden door veldbezoeken, inhoudelijke en financiële rapportages en onafhankelijke audits. Hieruit zijn geen gevallen bekend waarbij bleek dat de organisaties Nederlandse of Europese bijdragen zouden hebben overgemaakt of doorgesluisd naar PFLP of andere Palestijnse terroristische organisaties.
De EU heeft het antifraude bureau OLAF gevraagd uit voorzorg te bezien of het in van Israël ontvangen materiaal aanleiding ziet om nader onderzoek te doen naar de organisaties genoemd in de overlegde informatie. Zoals aangegeven in de brief van 12 mei jl. wacht het kabinet het resultaat van het EU-verzoek aan OLAF af.
Welke procedures kennen Nederland en de EU om te garanderen dat donorgelden op de juiste bestemming komen en voor de juiste doelen aangewend worden, en niet terechtkomen bij organisaties of personen op Europese terreurlijsten? Is er bijvoorbeeld standaard sprake van (eigen) toetsing vooraf en evaluatie achteraf?
Het ministerie hanteert voor iedere activiteit waarvoor financiering wordt aangevraagd een standaard beleidsuitvoeringsproces. Een financieringsaanvraag wordt volgens een standaardprocedure getoetst. Hierbij wordt vooraf vastgesteld in hoeverre deze past binnen de beleidskaders die het ministerie heeft en of er budget beschikbaar is voor financiering. Daarnaast wordt beoordeeld of een aanvrager (organisatie) beheersmatig de activiteiten kan verrichten. Naast deze analyses worden risico’s ingeschat ten aanzien van de omgeving waarin de activiteiten worden uitgevoerd, de aard van de activiteit, fraude en integriteit. De uitkomsten van de risicoanalyses kunnen aanleiding zijn voor het stellen van nadere eisen aan de financiering of voor het niet toekennen van financiering.
Het ministerie beoordeelt middels een standaard-beoordelingsprocedure periodiek de inhoudelijke en financiële voortgang van activiteiten. Externe audits worden uitgevoerd waarbij uitgaven en inkomsten worden gecontroleerd. Ten slotte evalueert het ministerie tussentijds of na afloop de doeltreffendheid en doelmatigheid van gefinancierde activiteiten conform de vereisten van de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE). Deze evaluaties zijn openbaar. Zie voor beleidsevaluaties de website van IOB en voor evaluaties van individuele activiteiten rijksoverheid.nl. Deze procedures moeten waarborgen dat de toegekende middelen worden gebruikt voor hetgeen waarvoor een organisatie financiering aanvraagt.
Uit hoofde van de ministeriële verantwoordelijkheid, zoals is beschreven in de Nota Beheer en Toezicht6, is ook vereist dat gepaste maatregelen kunnen worden genomen indien een wederpartij de contractvoorwaarden en/of (subsidie)verplichtingen niet nakomt of de uitvoering niet in lijn is met het buitenlands beleid van de Nederlandse regering.
De Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah onderhoudt nauw contact met uitvoerende organisaties en voert controles uit op de procedures van de uitvoerende organisaties qua personeels- en integriteitsbeleid, specifiek ter voorkoming van banden met terroristische organisaties, zowel voorafgaand als gedurende activiteiten. Daarnaast doet de post navraag bij andere donoren over de ervaringen met mogelijke partners.
De Europese Commissie heeft een soortgelijke werkwijze,7 waarbij strenge controles gehanteerd worden en organisaties gescreend worden tegen VN, EU en ad hoc sanctie lijsten. Projectbezoeken, toezicht en finale audits worden gebruikt om te verifiëren dat ter beschikking gestelde fondsen voor de beoogde doelen gebruikt worden. Hiervoor refereer ik ook naar het antwoord door EU-Commissaris Várhelyi namens de Europese Commissie aan het Europees Parlement8 over EU-processen voor het financieren van ngo’s.
Wat is uw reactie op de oproep van het Israëlische Ministerie van Buitenlandse Zaken aan Europese landen om «per direct de subsidies stop te zetten aan de Palestijnse organisaties die actief zijn namens de PFLP-terreurgroep»?
Het kabinet verwijst naar de brief hierover van 12 mei 2021 (ref 2021Z07972) waarin uw Kamer hierover werd geïnformeerd, en bovenstaande antwoorden.
In uw brief van 8 september 2020 betreffende Nederlandse steun aan Palestijnse NGO’s gaf u aan dat de Nederlandse bijdrage aan UAWC is opgeschort totdat dat onderzoek naar banden tussen het UAWC en de PFLP is afgerond2; kunt u een update geven van de huidige stand van zeken op dit vlak?
Zoals aangegeven in de brief van 12 mei is vanwege COVID-19 het onderzoek vertraagd. Als dat onderzoek is afgerond zal het, zoals door mij toegezegd tijdens het wetgevingsoverleg over het BHOS jaarverslag, na het zomerreces met een kabinetsreactie aan de Kamer worden aangeboden.
In antwoord op schriftelijke vragen over oproepen tot geweld, het afwijzen van vrede en het ontkennen van de legitimiteit van Israël in studiematerialen van de VN organisatie voor Palestijnse vluchtelingen (UNRWA), gaf u aan dat UNRWA een interne review gestart heeft naar hoe dit kon gebeuren en naar de bijpassende aanscherpingen in de controlesystemen die nodig zijn om dit in de toekomst te voorkomen3; kunt u een update geven van de uitkomsten van deze review en de daadwerkelijke aanscherping van controlesystemen, zodat een dergelijke kwalijke lesinhoud niet meer in studiematerialen zal voorkomen?
De review heeft aangetoond dat bij de onverwachte overgang, in het voorjaar van 2020, van klassikaal naar thuisonderwijs vanwege COVID-19 er enkele fouten zijn gemaakt. In die periode is bij UNRWA decentraal aanvullend materiaal geproduceerd op basis van de schoolboeken van de Palestijnse Autoriteit ter ondersteuning van het thuisonderwijs. Om in de toekomst te voorkomen dat kwalijk lesmateriaal bij de scholieren terecht komt, heeft UNRWA begin 2021 een centraal, digitaal lesplatform gelanceerd, waarbij een drie-laags controle systeem is opgezet ter beoordeling van alle inhoud en daarmee de waarborging dat al het materiaal dat aan de leerlingen ter beschikking worden gesteld voldoet aan de VN-principes en waarden. De drie controlelagen bestaan uit de landenkantoren, het onderwijsdepartement op het UNRWA hoofdkantoor en de neutraliteitscoördinator.
Misstanden bij bouwtechnische keuringen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de uitzending van Kassa op 8 mei 2021?
Ja.
Kunt u aangeven of en zo ja welke wettelijke voorwaarden er gelden bij het uitvoeren van een bouwtechnische keuring?
Bij het kopen van een woning heeft een koper wettelijk gezien een onderzoeksplicht en de verkoper een meldingsplicht. Een bouwtechnische keuring kan helpen deze onderzoeksplicht dan wel meldingsplicht in te vullen. Aan de inhoud van een bouwtechnische keuring zelf zijn geen wettelijke eisen gesteld. Wel zijn er wettelijke kaders voor het bouwen van woningen. Bij een bouwkundige keuring mag een koper of verkoper ervan uit gaan dat er minimaal aan de eisen van het Bouwbesluit wordt getoetst.
Binnen de bestaande wettelijke kaders hebben verschillende organisaties van bouwkundig keurders standaarden ontwikkeld. Een voorbeeld hiervan is de Stichting Nederlands Register Bouwkundig Inspecteurs (NRBI). Bouwkundige keurders die zijn aansloten bij het NRBI keuren aan de hand van een uniform format en worden stelselmatig gecontroleerd op uitoefening van de inspectie. De aanvrager van een inspectie kan in een openbaar en transparant register een register bouwkundig inspecteur vinden. Ook kan hij of zij lezen hoe anderen deze inspecteur ervaren hebben.
In hoeverre acht u de huidige voorwaarden rondom bouwtechnische keuringen afdoende in het licht van praktijken waarbij keurders ingehuurd door een verkopende partij grote gebreken niet aantonen in het bouwkundig rapport en kopers met grote additionele kosten worden opgezadeld?
Een bouwkundige keuring kan voorkomen dat een koper voor onaangename verrassingen komt te staan na aankoop van een woning. Indien er bij de keuring gebreken worden geconstateerd, verwacht ik dat keurders zo objectief mogelijk inzichtelijk maken hoeveel kosten het in goede staat brengen van die gebreken met zich meebrengt, zodat kopers weten op welke kosten zij de komende jaren moeten rekenen.
Uit de gesprekken die ik met de branche heb gevoerd concludeer ik dat verdere professionalisering van de branche nodig is. Daarnaast ligt door de voorwaarden die sommige bouwtechnisch keurders hanteren het risico voor het niet goed uitvoeren van een keuring te veel bij de consument en te weinig bij de keurder zelf. Ook daarover zal ik het gesprek met de branche aangaan.
Kent u het voornemen om het ABC-taxatiemodel te introduceren? Zo ja, wat vindt u van het model waarbij taxateurs taken van bouwkundigen overnemen? Acht u het waarschijnlijk dat op deze manier bij keuringen nog vaker grote onvolkomenheden over het hoofd worden gezien?
Ik ben bekend met het nieuwe modeltaxatierapport. Dit wordt ook wel het ABC-model genoemd. Met de doorontwikkeling van het modeltaxatierapport wordt vanuit de sector een nadere stap gezet om consumenten beter inzicht te geven in de bouwkundige staat en energetische kwaliteit en van de woning. Zo krijgen consumenten met dit nieuwe modelrapport een indicatie van de risico’s op korte en lange termijn en potentieel bijkomende kosten ten aanzien van herstel van onderhoudsachterstand, eventuele funderingsproblematiek en overige bouwkundige gebreken van de woning.
Het taxatierapport vervangt daarmee niet de bouwkundige keuring. Daar waar al een bouwkundige keuring beschikbaar is, kan deze worden gebruikt door de taxateur. Op die manier kan worden voorkomen dat een consument dubbel betaalt voor soortgelijke informatie. Ik verwacht daarom niet dat er vaker grote onvolkomenheden over het hoofd worden gezien. Het kan juist helpen bouwkundige gebreken eerder op te merken.
Deelt u de mening dat er risico’s gepaard gaan met het feit dat bouwkundig inspecteur een vrij beroep is waardoor de kwaliteit voor de consument niet gewaarborgd is? Zo ja, bent u van plan voorstellen te doen om de kwaliteit van bouwkundige keuringen te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat bouwtechnische keuringen betrouwbaar en onafhankelijk moeten zijn. Ik ben daarom blij met de initiatieven die de sector zelf neemt om de kwaliteit voor consumenten beter te waarborgen. Ik zie wel een risico in het feit dat niet alle keurders zijn aangesloten bij dit soort initiatieven en dat de standaarden die gesteld worden (nog) niet door alle aangesloten organisaties gedeeld worden. Ik roep de branche op hier verbeteringen in door te voeren. Het stellen van wettelijke voorwaarden of een herziening van het stelsel zie ik vooralsnog niet als oplossing voor het verbeteren van de onafhankelijkheid en kwaliteit van de sector. Als er onvoldoende progressie wordt gemaakt sluit ik aanvullende maatregelen niet uit.
Bent u het ermee eens dat er onvoldoende sprake is van onafhankelijkheid en kwaliteit van bouwtechnische keuringen? Waarom wordt er geen enkele voorwaarde gesteld aan de opleiding, ervaring of kwaliteit van bouwtechnische keurders? Aangeizen iedereen zich keurder mag noemen, is dit toch vragen om ellende?
Ik maak mij zorgen over de onafhankelijkheid van bouwtechnische keuringen. Uit mijn gesprekken met de markt leid ik af dat in sommige gevallen bewust een te lage inschatting wordt gemaakt van de kosten die de koper zou moeten maken om de woning in goede staat te brengen. Zo zou een keuring die wordt uitgevoerd voor een verkoper vaak tot een lagere inschatting van de kosten leiden dan een keuring de wordt uitgevoerd voor een koper. Dat vind ik onjuist. Het zou voor de uitkomst van een keuring geen verschil moeten maken of de keuring door een koper of verkoper wordt aangevraagd. Juist daarom is het zo belangrijk dat keurders zijn aangesloten bij initiatieven die de kwaliteit van het keuringsrapport waarborgen. Vanuit deze initiatieven worden namelijk wel eisen gesteld aan opleiding, ervaring en kwaliteit van bouwtechnische keurders. Het verplicht laten uitvoeren van een bouwkundige keuring door gerenommeerde bureaus zie ik vooralsnog niet als een oplossing voor dit probleem. Wel moedig ik de sector aan om transparanter te zijn over de verschillen in kwaliteit en voorwaarden tussen bouwtechnisch keurders.
Deelt u de zorgen over het keurmerk vakkundig gekeurd? Vindt u het ook onacceptabel dat mensen die een bouwtechnisch keurder die werkt onder dit keurkerk inhuurden bij gebleken fouten alsnog voor de kosten opdraaien?
Voor keurders die zijn aangesloten bij het keurmerk Vakkundig Gekeurd worden wel degelijk eisen gesteld aan opleiding, ervaring en kwaliteit. Daarnaast kunnen consumenten die een conflict hebben met een keurder die bij het keurmerk is aangesloten, terecht bij een onafhankelijke geschillencommissie. Omdat het keurmerk recentelijk is ontwikkeld, zijn deze eisen nog volop in ontwikkeling. Ik moedig de inzet van het keurmerk op verdere professionalisering van het initiatief door middel van opleidingsprogramma’s en registratie op persoonsniveau, interne audits en verdere specificatie van de normen daarom aan. Omdat Vakkundig Gekeurd een initiatief is van de makelaarsorganisatie VastgoedPro dient het keurmerk extra waakzaam te zijn op eventuele belangenverstrengeling tussen makelaars en aangesloten keurders.
Wat is een keurmerk waard als via omwegen alsnog de consument ervoor opdraait als keurders fouten maken? Bent u bereid op te (laten) treden tegen deze praktijk en te zorgen dat consumenten die erop mochten vertrouwen dat ze een degelijke keurder hadden worden beschermd als de keuring waardeloos was?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u op de hoogte van het feit dat er in algemene voorwaarden van keuringsbureaus nog steeds zogenaamde zwarte en grijze bedingen worden opgenomen? Zo ja, bent u bereid richting de brancheorganisaties duidelijk te maken dat dit niet is toegestaan en dat consumenten zo op het verkeerde been worden gezet?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte. Ik ben met u van mening dat in de verdere professionalisering van de branche ook de algemene voorwaarde met betrekking tot aansprakelijkheid verder gespecificeerd dient te worden. Vanuit het Burgerlijk Wetboek is beperking van de aansprakelijkheid niet mogelijk. Tegelijkertijd signaleer ik dat als bouwtechnisch keurders oneindige aansprakelijkheid willen verzekeren, zij de kosten die dat met zich meebrengt (deels), zullen doorberekenen in hun prijzen. Dit terwijl ik het belangrijk vind dat keuringen betaalbaar blijven. Om die praktische reden werkt Vakkundig Gekeurd op dit moment samen met verzekeraars aan branche brede afspraken over de hoogte van aansprakelijkheid voor verzekering. Deze afspraken zouden niet mogen afdoen aan de rechten van de consument. Ik zal meekijken op deze te maken afspraken.
Klopt het dat makelaars soms fees, zogenaamde leadvergoedingen, opstrijken van keurders?1 Deelt u de mening dat dit direct moet stoppen vanwege de verstrengelde belangen aangezien de onafhankelijkheid immers wordt geschaad? Zo ja, hoe gaat u dit stoppen? Zo nee, waarom laat u deze onderlinge betalingen voortduren?
Ik deel uw mening dat leadvergoedingen onwenselijk zijn. Ook ik heb signalen ontvangen dat in sommige gevallen leadvergoedingen door keurders worden betaald aan makelaars. Deze leadvergoedingen (van tussen de € 25 en € 80 per keuring) vind ik onwenselijk, vanwege de perverse prikkel die er vanuit gaat. Een bouwtechnische keuring dient volledig onafhankelijk te zijn, en deze prikkel kan ertoe leiden dat een keurder een te lage inschatting maakt van de kosten die de koper zou moeten maken om de woning in goede staat te brengen. Ik moedig zowel bouwkundig keurders als makelaars(organisaties) aan om hier een standpunt tegen in te nemen en met deze lead-vergoedingen te stoppen. De organisaties die ik hierover heb gesproken staan daar welwillend tegenover.
Hoe beoordeelt u op dit moment de druk op kopers om af te zien van een bouwkundige keuring dan wel een keuring te accepteren van de verkoopmakelaar door het tekort aan woningen?
Ik maak mij zorgen over het steeds groter wordende aandeel huizen dat wordt aangekocht zonder voorbehouden. Tegelijkertijd staat het kopers vrij om een woning te kopen zonder bouwkundige keuring. Ik vind het wel belangrijk dat kopers een bewuste keuze maken wanneer zij afzien van deze ontbindende voorwaarde. Daarom is in de model-koopovereenkomst voor een bestaande woning sinds 1 februari 2018 standaard de ontbindende voorwaarde van een bouwkundige keuring opgenomen. Een koper moet deze voorwaarde formeel doorhalen om hiervan af te zien en dient in dat geval op een andere wijze invulling te geven aan zijn of haar onderzoeksplicht.
Het feit dat verkoopmakelaars in het aanbieden van een woning al een bouwtechnische keuring overhandigen vind ik juist een goede ontwikkeling. Daarbij geldt uiteraard wel de voorwaarde dat de kwaliteit en onafhankelijkheid van deze bouwtechnische keuring gewaarborgd is.
Welke rol ziet u hier voor de brancheorganisaties en aan- en verkoopmakelaars om consumenten volledig te informeren en de ruimte te geven om een kwalitatief goede bouwkundige keuring uit te laten voeren?
Zie het antwoord op vraag 10
Deelt u de opvatting dat bouwtechnische keuringen betrouwbaar en onafhankelijk moeten zijn, aangezien goede bouwtechnische keuringen mensen voor grote schades kunnen behoeden maar als een kan in de zak wordt gekocht je niets hebt? Vindt u dat dat nu onvoldoende geborgd is?
Zie het antwoord op vraag 6.
Wat vindt u van het idee om bouwkundige keuringen te verplichten en uit te laten voeren door gerenommeerde bureaus met duidelijke voorwaarden? Kunt u dit ook bezien in het licht van het probleem dat steeds meer woningen te maken krijgen met funderingsschade?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u zich vinden in het standpunt dat zowel makelaars als keurders een zorgplicht hebben en daarom aansprakelijk moeten zijn wanneer bij de verkoop van een woning niet aangetoonde gebreken leiden tot grote financiële schade? Zo nee, waarom niet?
Makelaars en keurders hebben inderdaad een zorgplicht. Een inspecteur of makelaar kan echter niet in alle gevallen de noodzakelijke kosten goed en volledig kan inschatten. Soms komt het voor dat er meer gebreken achter een bepaalde constatering tevoorschijn komen bijvoorbeeld omdat een inspecteur of makelaar vanuit de ARBO wet niet goed onder de vloer of op het dak kan kijken. Daarnaast hebben veranderende prijzen en de beschikbaarheid van aannemers invloed op de kosten die uiteindelijk gemaakt worden. Een bouwkundig keurder blijft een ondersteunende partij in het aankoop- of verkoopproces, maar ontslaat de koper/verkoper niet van zijn of haar onderzoeksplicht/informatieplicht.
Kunt u ingaan op de genoemde voorbeelden in Kassa, waar mensen met kostenposten van vele tienduizenden euro’s blijven zitten, ondanks de inhuur van een bouwtechnische keurder? Wat vindt u dat er aan de hand is en beter moet?
De situatie die u beschrijft waarbij mensen met kostenposten blijven zitten, ondanks het uitvoeren van een bouwtechnische keuring, betreur ik. Ik heb hierover gesprekken gevoerd met de branche en hieruit heb ik niet kunnen afleiden dat keurders bewust grote gebreken weglaten uit het bouwkundig rapport. In de gesprekken heb ik ook stilgestaan bij de eisen die worden gesteld aan een bouwtechnische keuring en de voorwaarden die keurders hanteren. Uit de gesprekken concludeer ik dat verdere professionalisering van de branche nodig is. Daarnaast ligt door de voorwaarden die sommige bouwtechnisch keurders hanteren het risico voor het niet goed uitvoeren van een keuring te veel bij de consument en te weinig bij de keurder zelf. Daarover zal ik het gesprek met de branche aangaan.
Hoe zorgt u ervoor dat bouwtechnische keuringen onafhankelijk en betrouwbaar plaatsvinden en dat als er toch gebreken blijken te zijn de consument wordt gecompenseerd? Wilt u daartoe het hele stelsel herzien?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Meer beschietingen op Israël en Palestijnse gebieden: doden in Gaza’ |
|
Kati Piri (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Meer beschietingen op Israël en Palestijnse gebieden: doden in Gaza»?1
Het kabinet is zeer bezorgd over de situatie in Israël en de bezette Palestijnse gebieden, inclusief Oost-Jeruzalem. Het kabinet betreurt de burgerslachtoffers die met de snel escalerende geweldspiraal gevallen zijn: op moment van schrijven gaat het volgens cijfers van UN OCHA om 217 Palestijnse en 10 Israëlische dodelijke slachtoffers.
Nederland heeft er bij alle partijen op aangedrongen om onmiddellijk te de-escaleren en tot een staakt-het-vuren te komen. Nederland veroordeelt de niet-onderscheidende beschietingen vanuit Gaza op Israël. Het kabinet roept alle partijen met klem op om burgerdoden aan beide zijden te voorkomen, en zich te houden aan hun internationaalrechtelijke verplichtingen. Israël moet, als sterk land, juist diens verantwoordelijk nemen en bij zijn zelfbescherming proportioneel handelen binnen de grenzen van internationaal recht.
Voor een overzicht van de stappen die Nederland tot op heden genomen heeft, verwijs ik u naar de Kamerbrief en geannoteerde agenda voor de informele bijeenkomst van de Ministers van Buitenlandse Zaken, d.d. 17 mei jl. met Kamerstuk 23 432, nr. 481 en het verslag van deze bijeenkomst, d.d. 19 mei jl. Kamerstuk 21 501-02, nr. 2346.
Deelt u de zorgen over de oplopende spanningen in Jeruzalem en de wederzijdse raketaanvallen, waarbij aan Palestijnse zijde meerdere doden zijn gevallen? Welke stappen heeft u tot op heden ondernomen om bij te dragen aan de-escalatie van de situatie?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u het standpunt dat de illegale Israëlische annexatietactiek, en in het bijzonder de dreigende huisuitzetting van Palestijnse families in Oost-Jeruzalem, onacceptabel is en niet zonder gevolgen mag blijven?
Het kabinet is en blijft, net als de EU, zeer kritisch ten aanzien van Israëlische nederzettingenuitbreidingen op de Westelijke Jordaanoever en in Oost-Jeruzalem, en heeft zich hier zowel bilateraal – op alle niveaus – als ook publiekelijk over uitgesproken. Nederzettingen zijn strijdig met internationaal recht en bemoeilijken de realisatie van een twee-statenoplossing. Het kabinet is in het bijzonder bezorgd over de aangekondigde bouwplannen in de nederzetting Har Homa. Realisatie van deze plannen zal een verdere scheiding tussen Oost-Jeruzalem en de Westoever tot gevolg hebben.
Het kabinet is bezorgd over de dreigende uithuiszetting van vier Palestijnse families in Sheikh Jarrah (Oost-Jeruzalem). Dit soort unilaterale acties is in strijd met internationaal recht en ondermijnt de kansen op een oplossing voor Jeruzalem, als deel van de twee-statenoplossing en kan leiden tot verdere escalatie. Dat heeft het kabinet ook uitgesproken in bilaterale contacten met de Israëlische regering. Met het oog op de-escalatie is het positief dat de rechterlijke uitspraak over deze dreigende uithuiszetting voorlopig is uitgesteld. Nederland heeft bij Israël aangedrongen op een blijvende oplossing zodat deze mensen in hun huis kunnen blijven wonen.
Nederland heeft zich zowel bilateraal als in EU-verband actief ingezet voor het voorkomen van annexatie van Palestijns gebied die vorig jaar dreigde plaats te vinden. Na brede internationale druk, maar ook als gevolg van de normalisatieovereenkomst tussen Israël en de VAE, besloot Israël om de annexatieplannen tot nader order op te schorten. Het kabinet blijft er bij Israël op aandringen deze opschorting definitief te maken.
Bent u op de kortst mogelijke termijn bereid om het gedrag van Israël te veroordelen? Welke andere maatregelen gaat u, al dan niet in Europees verband, nemen tegen Israël?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen gezien de snel opeenvolgende ontwikkelingen op de kortst mogelijke termijn en uiterlijk voor het commissiedebat over de Raad Buitenlandse Zaken op 20 mei a.s. beantwoorden?
Ja.
De dreigende executie van een Egyptische monnik |
|
Kati Piri (PvdA), Jasper van Dijk , Kees van der Staaij (SGP), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de actie van Amnesty International ten behoeve van de Egyptische monnik Wael Tawadros die in Egypte ter dood is veroordeeld?1
Ja
Bent u het eens met het oordeel van Amnesty International dat er in de zaak-Wael Tawadros sprake is van een zeer oneerlijke rechtszaak?
Ik ben bekend met de berichten en het oordeel van Amnesty International hierover. Het proces in deze rechtszaak heeft buitengewoon snel plaatsgevonden waardoor de EU geen zittingen heeft kunnen bijwonen. Ik beschik derhalve niet over eigenstandige informatie die deze berichtgeving bevestigt dan wel ontkracht, en kan daar dan ook geen verder oordeel over geven. Egypte heeft het VN-verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing in 1986 geratificeerd. Desalniettemin concludeerde de UN Committee against Torture in 2017, na een onderzoek van vier jaar, dat foltering systematisch wordt toegepast in Egypte.
Kunt u op basis van eigen informatie of vanuit andere bronnen bevestigen dat er sprake is van een bekentenis verkregen op basis van marteling? Zo niet, wat is u in het algemeen bekend over marteling in Egypte?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Egyptische autoriteiten aan te spreken over de zaak-Wael Tawadros en hen allereerst op te roepen het doodvonnis niet ten uitvoer te brengen?
Ja. De zaak van Wael Tawadros werd nauwlettend gevolgd door Nederland en de EU en stond op de EU Trial Monitoring lijst. Op zondag 9 mei jl. werd door de Egyptische autoriteiten naar buiten gebracht dat de Egyptische monnik Wael Tawadros is geëxecuteerd door ophanging. Dit is bevestigd door zijn familie. Op het moment van inzending van de Kamervragen was het vonnis dus al voltrokken.
Klopt het dat er in 2020 een sterke stijging is geweest in het aantal executies in Egypte? Afgezien van het feit dat Nederland tegen de doodstraf is, bent u ervan overtuigd dat er in deze gevallen een eerlijke rechtsgang is geweest?
Er is sprake van een aanzienlijke toename van de uitvoering van de doodstraf in Egypte. De exacte cijfers verschillen. Volgens Amnesty International is het aantal gerapporteerde executies meer dan verdrievoudigd: van ten minste 32 in 2019 naar ten minste 107 in 2020. De NGO Egyptian Front for Human Rights spreekt over 126 mensen die in 2020 zijn geëxecuteerd. Volgens de Britse NGO Reprieve heeft Egypte in 2020 minstens 152 executies uitgevoerd. Hiermee neemt Egypte, na China en Iran, de derde plaats in van landen waar de doodstraf het vaakst ten uitvoer wordt gebracht.
Als onderdeel van het mensenrechtenbeleid volgen Nederlandse ambassades, waaronder de ambassade in Cairo, nauwgezet ontwikkelingen rondom eerlijke rechtsgang volgens internationale standaarden. Nederland onderhoudt daarbij intensief contact met de EU en EU-lidstaten.
Op welke manier protesteert Nederland tegen de oplegging van de doodstraf, de oneerlijke rechtsgang en andere mensenrechtenschendingen in Egypte? Bent u bereid om samen met uw Europese collega’s als EU Egypte tot de orde te roepen?
Nederland blijft zich internationaal inzetten voor het afschaffen en niet langer ten uitvoer brengen van de doodstraf, ook in Egypte. De stijging van het aantal executies in Egypte en de uitkomsten van het betreffende Amnesty International rapport over de Egyptische monnik Wael Tawadros schetsen een zorgwekkend beeld. Als gevolg hiervan is er op hoog-ambtelijk niveau contact geweest met de Egyptische autoriteiten en heeft Nederland zijn zorg uitgesproken. Nederland houdt samen met de EU en andere partners de ontwikkelingen omtrent de uitvoering van de doodstraf in Egypte scherp in de gaten. Daarnaast wordt Egypte ook in VN- en EU-verband regelmatig aangesproken op de verslechterende mensenrechtensituatie, waaronder de krimpende ruimte voor het maatschappelijk middenveld, arbitraire detentie, en de omstandigheden in Egyptische gevangenissen. Een recent voorbeeld hiervan is de gemeenschappelijke verklaring over de zorgwekkende mensenrechtensituatie in Egypte die tijdens de Mensenrechtenraad in maart jl. is uitgesproken en door 31 landen, waaronder Nederland, werd ondertekend.
Welke gevolgen zou de executie van Wael Tawadros volgens u moeten hebben voor de opstelling van Nederland en de EU ten opzichte van Egypte?
Zie antwoord vraag 6.
De escalatie van geweld in Palestina en Israël |
|
Jasper van Dijk |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het snel escalerende geweld in Palestina en Israël?
Het kabinet is zeer bezorgd over de situatie in Israël en de bezette Palestijnse gebieden, inclusief Oost-Jeruzalem. Het kabinet betreurt de burgerslachtoffers die met de snel escalerende geweldspiraal gevallen zijn: op moment van schrijven gaat het volgens cijfers van UN OCHA om 217 Palestijnse doden, en 10 Israëlische slachtoffers.
Nederland heeft er bij alle partijen op aangedrongen om onmiddellijk te de-escaleren en tot een staakt-het-vuren te komen. Nederland veroordeelt de niet-onderscheidende beschietingen vanuit Gaza op Israël. Het kabinet roept alle partijen met klem op om burgerdoden aan beide zijden te voorkomen, en zich te houden aan hun internationaalrechtelijke verplichtingen. Israël moet, als sterk land, juist diens verantwoordelijk nemen en bij zijn zelfbescherming proportioneel handelen binnen de grenzen van internationaal recht.
Voor een overzicht van de stappen die Nederland tot op heden genomen heeft, verwijs ik u naar de Kamerbrief en geannoteerde agenda voor de informele bijeenkomst van de Ministers van Buitenlandse Zaken, d.d. 17 mei jl., Kamerstuk 23 432, nr. 481 en het verslag van deze bijeenkomst, d.d. 19 mei jl., Kamerstuk 21 501-02, nr. 2346.
Kunt u bevestigen dat inmiddels tientallen Palestijnen door geweld van de kant van Israël zijn gedood, inclusief burgers?1 Hoeveel doden zijn er aan Israëlische kant gevallen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat dit geweld per direct dient te stoppen en dat in de kern dit geweld een gevolg is van de voortdurende bezetting van Palestijns gebied? Zo nee, wat is dan uw analyse?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over het bericht «Onrust in Jeruzalem: een opeenstapeling van incidenten»?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de huisuitzetting van Palestijnse families in Oost-Jeruzalem volstrekt onacceptabel is? Zo ja, welke gevolgen verbindt u hieraan?
Het kabinet is bezorgd over de dreigende uithuiszetting van vier Palestijnse families in Sheikh Jarrah (Oost-Jeruzalem). Dit soort unilaterale acties is in strijd met internationaal recht en ondermijnt de kansen op een oplossing voor Jeruzalem, als deel van de twee-statenoplossing en kan leiden tot verdere escalatie. Dat heeft het kabinet ook uitgesproken in bilaterale contacten met de Israëlische regering. Met het oog op de-escalatie is het positief dat de rechterlijke uitspraak over deze dreigende uithuiszetting voorlopig is uitgesteld. Nederland heeft bij Israël aangedrongen op een blijvende oplossing zodat deze mensen in hun huis kunnen blijven wonen.
Zie voorts ook de Kamerbrief over Ontwikkelingen in Jeruzalem, Gaza en Israël, die Uw Kamer op 17 mei 2021 is toegekomen, Kamerstuk 23 432, nr. 481.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Karabulut c.s. om in kaart te brengen welke stappen tegen Israël gezet kunnen worden als tot annexatie van Palestijns gebied wordt overgegaan?3
Nederland heeft zich zowel bilateraal als in EU-verband actief ingezet voor het voorkomen van de annexatie die vorig jaar dreigde plaats te vinden. Na brede internationale druk, maar ook als gevolg van de normalisatieovereenkomst tussen Israël en de VAE, besloot Israël om de annexatieplannen tot nader order op te schorten. Het kabinet blijft er bij Israël op aandringen deze opschorting definitief te maken.
In lijn met de motie-Karabulut c.s. zal het kabinet doorgaan met het overleg met andere EU-lidstaten en andere internationale partners over stappen die gezet zouden kunnen worden, indien daadwerkelijk annexatie zou plaatsvinden.
Welke maatregelen gaat u – al dan niet in Europees verband – nemen tegen Israël? Bent u bereid om er in EU-verband voor te pleiten dat de associatieovereenkomst met Israël opgeschort wordt?
Nederland heeft in EU-verband de Hoge vertegenwoordiger gevraagd met voorstellen te komen voor een actieve rol in het MOVP, onder meer voor de wederopbouw van Gaza en de intra-Palestijnse verzoening, waarbij lessen getrokken worden uit de ervaringen na 2014. Een opschorting van het associatieakkoord met Israël is niet aan de orde. Het associatieakkoord vormt de politieke en juridische basis voor de samenwerking tussen de EU en Israël en is daarmee een belangrijk instrument in de relatie. Nederland en de EU voeren op tal van terreinen, en op alle niveaus, een intensieve dialoog met Israël. Deze dialoog en politiek engagement maken het juist mogelijk om zorgen over te brengen en zaken aan de orde te stellen.
Deelt u de mening van Human Rights Watch (HRW) dat Israël een apartheidsregime voert?4 Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is terughoudend met het gebruiken van kwalificaties zoals «apartheid». Zoals ook in het rapport is genoemd, is een dergelijke kwalificatie nog nooit door een (internationale) rechter vastgesteld. Het kabinet verwijst in dit verband naar het gezamenlijke advies van de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) en de Extern Volkenrechtelijk Adviseur (EVA) van 3 maart 2017 inzake mogelijkheden, betekenis en wenselijkheid van het gebruik door politici van de term genocide en de reactie van het kabinet hierop van 22 december 2017. Het gezamenlijke advies van de CAVV en de EVA heeft ook betrekking op de kwalificatie van misdrijven tegen de menselijkheid, zoals «apartheid». Zie ook de antwoorden op vragen hieromtrent van het lid Simons, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2817.
Bent u het eens met HRW dat «de Israëlische regering bewust beleid voert om de heerschappij van Joodse Israëliërs over Palestijnen te handhaven, en dat de rechten van Palestijnen in de bezette gebieden, inclusief Oost-Jeruzalem, ernstig worden geschonden»?
Aangezien de gehele Westelijke Jordaanoever, net als de rest van de Palestijnse gebieden, bezet gebied betreft is in dit gehele gebied volgens Nederland en de EU conform het internationaal recht het bezettingsrecht van toepassing. Daarbij moet worden voldaan aan alle waarborgen die worden vereist door het bezettingsrecht en de mensenrechtenverdragen waarbij Israël partij is (zie ook de antwoorden op Kamervragen van het lid Van den Hul d.d. 12 februari 2021 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1685). Israël mag als bezettende mogendheid volgens het bezettingsrecht in bezet gebied gebruikmaken van militaire rechtbanken om personen te vervolgen voor handelingen die in strijd zijn met veiligheidsmaatregelen die de bezettende mogendheid daar heeft getroffen in overeenstemming met het humanitair oorlogsrecht.
Het kabinet is bezorgd dat er in de praktijk grote rechtsongelijkheid bestaat, bijvoorbeeld in de wijze waarop Israël optreedt tegen stenengooien door inwoners van nederzettingen en bij hetzelfde vergrijp door Palestijnen. Een ander voorbeeld vormt de Israëlische wetgeving die ertoe leidt dat Joodse Israëliërs eigendom kunnen claimen op grond en huizen in Oost-Jeruzalem die Joods bezit waren voor 1948, het ontstaan van de staat Israël. Palestijnen kunnen dat niet voor bezittingen in West-Jeruzalem of elders in Israël die zij verloren hebben in 1948. in Jeruzalem dreigen meer dan 1.000 mensen hun huis te moeten verlaten ten faveure van kolonisten op basis van deze wetgeving die discriminerend is en strijdig met internationaal recht.
Heeft het voor uw omgang met Israël enige betekenis dat een vooraanstaande mensenrechtenorganisatie het Israëlische beleid als apartheid duidt? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet neemt de bevindingen en het rapport van HRW serieus en is van mening dat Israël de dialoog moet aangaan over de inhoud van het rapport. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Bent u bereid zorgvuldig en diepgaand te reageren op het rapport van HRW?
Ja. Zie de antwoorden op de Kamervragen van het lid Simons (BIJ1) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2817
De gruwelijke overval in de woning van PSV-spits Zahavi |
|
Gidi Markuszower (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten over de gruwelijke overval op PSV-spits Zahavi?1, 2, 3, 4
Ja.
Klopt het dat de vrouw en kinderen zijn vastgebonden, geslagen en met een vuurwapen bedreigd, en dat ook stukken haar van de vrouw van de PSV-voetballer zijn afgeknipt?
Het strafrechtelijk onderzoek in deze individuele strafzaak loopt nog. In het televisieprogramma Opsporing Verzocht is aandacht besteed aan deze zaak. In die uitzending is informatie gedeeld die naar buiten kon worden gebracht. Overige informatie over deze zaak kan ik, in het belang van het onderzoek, niet naar buiten brengen.
Zijn er signalementen van de daders bekend?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2.
Heeft de politie Burgernet ingezet om de signalementen van de daders zo snel mogelijk te verspreiden? Zo nee, waarom niet?
Het alarmeringssysteem Burgernet is in deze zaak niet ingezet. Over de in dat verband gemaakte afweging doe ik geen inhoudelijke mededelingen.
Hoe vaak vindt dit soort roofovervallen thuis plaats?
In 2020 heeft de politie 298 aangiften van overvallen in woningen geregistreerd. In de registratie maakt de politie geen onderscheid tussen verschillende soorten woningovervallen.
In hoeveel gevallen heeft de politie de daders met succes gearresteerd?
Van de in antwoord 5 genoemde aangiften is in 42% van de zaken (174 zaken) ten minste één verdachte bekend. Dit is een momentopname, dit percentage kan in de toekomst nog toenemen.
In hoeveel gevallen heeft het OM de daders vervolgd?
Over de afgelopen vijf jaar heeft het OM 73%–80% van de woningovervallen voor de rechter gebracht. Het overgrote overige gedeelte van de zaken is (om technische redenen) geseponeerd.
Wat is de gemiddelde straf die dit soort daders krijgt?
Mij past in de beantwoording van deze vraag terughoudendheid, omdat ik iedere schijn van beïnvloeding bij lopende zaken wil vermijden. Het noemen van een gemiddelde straf kan bovendien onbedoeld verwachtingen wekken bij zowel verdachten als slachtoffers. Ook is het noemen van een gemiddelde straf niet relevant, omdat iedere zaak anders is en een rechter alle aspecten in een individuele zaak dient te wegen bij de bepaling van een passende straf. In zijn algemeenheid merk ik op dat voor vaak voorkomende delicten oriëntatiepunten zijn ontwikkeld waarop de rechter zich kan oriënteren bij het bepalen van de op te leggen straf.5 Deze oriëntatiepunten binden de rechter overigens niet.
Hoe vaak wordt er een gevangenisstraf opgelegd?
Navraag bij de Raad voor de rechtspraak leert dat in de periode 2018–2020 in ruim 90% van de zaken, waarin minimaal 1 feit betreffende woningoverval ten laste is gelegd met strafoplegging, een vrijheidsstraf is opgelegd.
Wordt onderzocht of deze overval (ook) een anti-Joods karakter had? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de voortgang van de opsporing en vervolging in deze zaak in Amsterdam? Zo nee, waarom niet?
Zolang het strafrechtelijk onderzoek in deze individuele zaak loopt, kan ik daarover geen nadere inhoudelijke mededelingen doen.
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van het programma Argos over de beïnvloeding van het debat over hervonden herinneringen door (leden van) de LEBZ?1
Ja
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat de LEBZ haar leden er toe heeft aangespoord te proberen de publieke en wetenschappelijke opinie te beïnvloeden in een individuele zaak, omdat de LEBZ er toch vooral voor is op basis van dossiers, feiten en onderzoek in een individuele zaak te adviseren aan politie en OM hoe een zaak moet worden aangepakt? Zo nee, waarom niet? Hoe heeft het kunnen gebeuren dat (leden van) de LEBZ, zonder dat zij het dossier van Griet op de Beeck kenden en zonder dat zij het onderzoek hadden gezien, zich met die concrete zaak zijn gaan bemoeien in de media? Wat gaat u er aan doen om dit in de toekomst te voorkomen?
Het coördinatiepunt van de LEBZ is ondergebracht bij het Team Recherchepsychologen van de politie. Bij de oprichting in 1999 is door het College van Procureurs-generaal vastgelegd dat het coördinatiepunt niet alleen tot taak heeft complexe zedenzaken te laten beoordelen door de LEBZ-deskundigen, maar dat ook het ontwikkelen van expertise, het verrichten van onderzoek en het overdragen van kennis tot de taakstelling behoort. De LEBZ bestaat uit interne en externe deskundigen. De externe deskundigen (klinisch psychologen en rechtspsychologen) zijn lid van de LEBZ, op grond van hun expertise in hun vakgebied. Vanuit hun expertise mengen deze onafhankelijke wetenschappers en behandelaars zich regelmatig in het publieke debat. Uitspraken die externe deskundigen doen in de media of elders, doen zij op eigen titel en vanuit hun expertise. Er bestaat geen hiërarchische verhouding tussen de politie en de externe deskundigen van de LEBZ.
De LEBZ beoordeelt zaken nádat de politie uitvoerig opsporingsonderzoek heeft verricht en stelt een uitgebreide analyse op, met vier deskundigen per zaak. Uiteraard deel ik uw mening dat individuele strafzaken objectief moeten worden beoordeeld door de LEBZ.
In welke fase bevindt het onderzoek naar de LEBZ, waar de motie Van Nispen c.s.2 toe opriep, zich op dit moment? Wanneer is dat onderzoek naar verwachting afgerond? Erkent u dat het onderzoek van Argos laat zien waarom dat onderzoek belangrijk is?
Ik ben het met u eens dat een onafhankelijk onderzoek belangrijk is. Ik heb het onderwerp aangemeld voor onderzoek bij WODC. De voorbereidingen voor het onderzoek hebben op ambtelijk niveau een aanvang genomen. De bevindingen van de commissie-Hendriks, die overeenkomstig het verzoek van uw Kamer onderzoek doet naar georganiseerd ritueel misbruik, zullen ook bij het onderzoek naar het LEBZ worden betrokken.
Wat vindt u van het feit dat de coördinatoren van de LEBZ achter de schermen pogingen hebben gedaan kritisch commentaar te (laten) leveren op de Zorgstandaard Dissociatieve Stoornissen, en ook anderen aanspoorden dit te doen? Getuigt dit volgens u van een objectieve instantie die slechts in individuele zaken zou moeten adviseren, namelijk waar het gaat om complexe zedenzaken?
Zie antwoord vraag 2.
Beseft u dat de opstelling van de LEBZ in de discussie rondom hervonden herinneringen er aan bijdraagt dat slachtoffers besluiten geen aangifte te doen van hetgeen hen is overkomen, omdat zij geen vertrouwen hebben in het handelen van de LEBZ? Wat gaat u er aan doen het vertrouwen van slachtoffers terug te winnen?
De politie hecht een groot belang aan een zorgvuldige, professionele aanpak van deze ingewikkelde, belangrijke thematiek. Iedere melding van een zedendelict wordt serieus genomen en behoeft maatwerk. Elk slachtoffer kan aangifte doen van een strafbaar feit en de politie neemt elke aangifte in behandeling. Het is aan de politie om het opsporingsonderzoek te doen, onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie. In sommige gevallen, nadat de politie een uitgebreid opsporingsonderzoek heeft verricht, kan op verzoek van de officier van justitie de LEBZ worden geraadpleegd.
De Inspectie van Justitie en Veiligheid constateert in haar rapport «Verschillende Perspectieven» dat het overgrote deel van de slachtoffers positief is over de bejegening door de politie. Verbeteringen in de bejegening kunnen er toch ook nog worden aangebracht, daar werkt de politie hard aan. Zoals ik in het commissiedebat politie op 10 juni jl. heb toegezegd informeer ik uw Kamer hierover binnenkort nader per brief.
Buitenproportionele geweldstoepassing door de Rotterdamse politie. |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u de beelden gezien van de politieagent die een 17-jarige burger in Rotterdam omver duwt en met een vuist in zijn gezicht slaat?
Ja, ik heb de beelden van het politieoptreden in Rotterdam in een filmpje op twitter gezien.
Deelt u de conclusie van de politieagent in kwestie, die volgens de persverklaring zijn eigen geweldstoepassing als «buitenproportioneel» beoordeelt?
Het is aan andere autoriteiten – in voorkomende gevallen de rechter – om te beoordelen of er wel of niet sprake is van buitenproportionele geweldsaanwending. Ik kan en zal niet in die beoordeling treden.
Vond de politie al dat het geweld buitenproportioneel was voordat het filmpje naar buiten kwam?
Het oordeel of het aangewende geweld in overeenstemming was met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit is een bevoegdheid van de korpschef. Meer ingrijpende vormen van geweldsaanwending – die op grond van artikel 18 van de Ambtsinstructie aan het Openbaar Ministerie moeten worden gemeld – worden tevens door de officier van justitie beoordeeld.1 Ik kan daarbij niet ingaan op de specifieke omstandigheden van een individueel geval.
Wat is de reden dat de zaak tegen deze burger is geseponeerd? Is hiertoe besloten in relatie tot de geweldstoepassing door deze agent?
Het OM treedt niet naar buiten over specifieke strafzaken in verband met de privacy van betrokkenen.
Is het gebruikelijk dat een zaak wordt geseponeerd na geweldstoepassing door de politie?
Het OM bekijkt elke strafzaak zorgvuldig op zichzelf en heeft haar eigen bevoegdheid om tot een sepot over te gaan. Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Is er een tijdslijn van de geweldsmelding, de publicatie van het filmpje, het persbericht, seponering van de zaak, aanbieden van de excuses en andere gebeurtenissen in deze zaak? Kunt u deze delen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 kan ik niet ingaan op individuele casuïstiek.
Wordt er bijgehouden hoeveel geweldsmeldingen en klachten een agent op zijn naam heeft staan? Zo ja, zijn de aantallen met betrekking tot de agent uit het filmpje bij u bekend en hoe verhouden deze aantallen zich tot het gemiddelde? Zo nee, waarom niet?
Geweldsmeldingen en klachten worden standaard geregistreerd. Dergelijke registraties zijn, indien daar aanleiding toe is, opvraagbaar voor bevoegde autoriteiten.
Geweldsmeldingen en de beoordeling daarvan zijn opzichzelfstaand. Het is daarom belangrijk om bij iedere afzonderlijke geweldaanwending onbevooroordeeld de feiten en omstandigheden die naar het oordeel van de betrokken agent aanleiding hadden gegeven voor zijn beslissing om geweld te gebruiken, in ogenschouw te nemen. Daarbij benadruk ik dat het enkele feit dat bepaalde agenten meer geweldsmeldingen op hun naam hebben, op voorhand niets zegt over de rechtmatigheid van die geweldsaanwending. De problematiek van een bepaald werkgebied waarbinnen een agent opereert kan maken dat het aantal geweldmeldingen van deze agent vergeleken met die van agenten die in andere minder risicovolle werkgebieden werkzaam zijn, een vertekend beeld geven.
Agenten die bijvoorbeeld werken in een uitgaansgebied, of die een specifieke nevenfunctie hebben zoals lid van de mobiele eenheid, lopen gelet op het hogere gevaarrisico dat daaraan is verbonden een grotere kans om bij hun taakuitvoering geweld te moeten toepassen.
De leidinggevende van de agent wordt op de hoogte gesteld van de beoordeling van de geweldsaanwending. Deze houdt overzicht en kan maatregelen nemen indien een reeks van geweldaanwendingen en/of klachten daartoe naar zijn of haar oordeel aanleiding geeft.
Als blijkt dat bij specifieke agenten het aantal geweldsmeldingen en/of klachten het gemiddelde overschrijden, hoe wordt dit meegewogen bij het onderzoek naar aanleiding van een geweldsmelding?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe worden eerdere beoordelingen door het VIK (afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten) hierin meegewogen?
Het is goed om te vermelden dat het VIK geen formele rol heeft in de beoordeling van geweld. Iedere geweldsaanwending moet op grond van de Ambtsinstructie (artikel 17) worden gemeld en door de hulpofficier van justitie worden getoetst. Een deel van de geweldsaanwendingen wordt door de politiechef (namens de korpschef) beoordeeld. Zoals in de beantwoording van vraag 7 en 8 reeds is aangegeven, wordt elke geweldaanwending afzonderlijk beoordeeld en worden eerdere beoordelingen daarin niet meegewogen. De afdeling VIK kan desgewenst wel klachten over geweldsaanwending onderzoeken, of een disciplinair onderzoek starten in opdracht van het bevoegde gezag na of naar aanleiding van een geweldsaanwending.
Is het gebruikelijk dat een politieagent na geweldstoepassing degene op wie het geweld is toegepast opzoekt? Is dit in een protocol vastgelegd? Kunt u dit protocol delen?
De politie heeft mij aangegeven dat er geen protocol is voor dergelijke zaken. Het is niet gebruikelijk dat een politieagent na geweldstoepassing contact opneemt met de betrokkene. Indien daartoe aanleiding bestaat kan dit – al dan niet in overleg met de leidinggevende – worden besloten in het kader van informele klachtbemiddeling. De politie kan daarin rekenen op mijn steun, omdat het past bij het zijn van de lerende organisatie waar de politie hard aan werkt.
Bent u bekend met een patroon aan andere uitingen van racisme en gevallen van buitensporige geweldstoepassing bij de Nederlandse Politie en expliciet bij het Rotterdamse korps, waaronder de gevallen die te zien zijn in de twee uitzendingen van Zembla «Bijten als beloning»?1
In de vraagstelling komen twee afzonderlijke onderwerpen aan bod, waar ik ten behoeve van de duidelijkheid achtereenvolgens op zal ingaan.
Als u doelt op de incidenten en de gedane uitlatingen door politiemedewerkers naar aanleiding van de racistische berichten in whatsapp-groepen heb ik eerder aangegeven dat deze volstrekt ontoelaatbaar zijn. De signalen vanuit de politieorganisatie en vanuit de samenleving om alerter te zijn op discriminerend gedrag en de dialoog aan te gaan over adequate sancties, worden opgevolgd door de politie. Ik verwijs u hiervoor naar de beantwoording van eerdere Kamervragen van de leden Van Nispen (SP) en Kathmann (Pvda) en de brief die ik op 20 mei jl. aan uw Kamer heb verstuurd.3 Het onderwerp komt daarnaast ook regelmatig aan de orde in mijn gesprekken met de politie en met burgemeesters, die zich vanuit hun rol als lokaal gezag betrokken voelen bij het thema. Zo heb ik naar aanleiding van de gebeurtenissen in Rotterdam recent met zowel politiechef Westerbeke als met burgemeester Aboutaleb gesproken.
Voor wat geweldstoepassing betreft ben ik bekend met de twee uitzendingen van het programma Zembla. Hierin is een klein aantal door omstanders gefilmde praktijkzaken vertoond. Op basis van dit kleine aantal kan niet de conclusie worden getrokken dat er sprake is van een patroon van racisme of buitensporige geweldstoepassing bij de eenheid Rotterdam of de gehele politieorganisatie, zoals in de vraagstelling wordt gesuggereerd. Dat wil ik graag helder hebben. Veruit de meeste geweldsaanwendingen worden als professioneel beoordeeld.4
Welke handelingsbevoegdheden heeft u om in te grijpen bij uitingen van racisme en gevallen van buitensporige geweldstoepassing door de politie?
Als Minister van Justitie en Veiligheid ben ik politiek verantwoordelijk voor het gebruik van geweld door de politie. Ik hecht daarom veel waarde aan de melding, registratie, beoordeling van en feedback op politiegeweld. Op grond van artikel 31 Politiewet 2012 kan ik de korpschef algemene en bijzondere aanwijzingen geven met betrekking tot de uitoefening van diens taken en bevoegdheden. In het kader van geweldstoepassing heb ik de korpschef gevraagd om transparanter te zijn over geweld door de politie. Sinds dit jaar rapporteert de korpschef hierover in het jaarverslag dat ook aan uw Kamer wordt aangeboden. Ik benadruk dat – indien uitingen van racisme en gevallen van buitensporige geweldstoepassing door de politie daartoe aanleiding geven – ik hierover met de korpschef in gesprek treed. Dat kan via bestaande gremia maar dat kan uiteraard ook bilateraal. Naar aanleiding van de Zembla-uitzending over de honden bijvoorbeeld heb ik mijn zorgen geuit in het LOVP.
Heeft u deze bevoegdheden al eens ingezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Wat doet een patroon van uitingen van racisme en gevallen van buitensporige geweldstoepassing volgens u met het imago van de politie?
Laat ik nogmaals benadrukken dat ik de aanwezigheid van een patroon van buitensporige geweldstoepassing of uitingen van racisme bij de politie – en de gemaakte koppeling daartussen – niet kan onderschrijven. Het overgrote deel van de geweldsmeldingen wordt als professioneel beoordeeld. Elk incident is er echter één teveel en kan de beeldvorming over het optreden van de politie en daarmee het veiligheidsgevoel bij burgers negatief beïnvloeden. De politie heeft zichzelf met de visie «Politie voor Iedereen» ten doel gesteld om met veilige, inclusieve en competente teams in verbinding te staan met de verschillende leefstijlen, aandachtsgebieden en culturen in de samenleving. Het voorkomen en tegengaan van alle vormen van (onbewuste) discriminatie door politiemedewerkers is hierbij een prioriteit.
Wat doet een patroon van uitingen van racisme en gevallen van buitensporige geweldstoepassing volgens u met het veiligheidsgevoel van burgers?
Zie antwoord vraag 14.
Wat zegt een patroon uitingen van racisme en gevallen van buitensporige geweldstoepassing volgens u over de cultuur binnen de politie? Hoe beoordeelt u die cultuur?
Zie antwoord vraag 14.
Politiegeweld tegen demonstranten in Colombia. |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de protesten in Colombia tegen de rechtse regering van president Iván Duque?
Ja.
Wat is uw mening over de inzet van buitensporig politiegeweld tegen demonstranten door de Colombiaanse regering?1 2
Nederland deelt de zorgen over het excessieve geweld dat is gebruikt door politie-eenheden tijdens de recente protesten. Het kabinet sluit zich dan ook aan bij de verklaringen zoals gepubliceerd door EU Hoge Vertegenwoordiger Borrell en de VN. Zowel het recht van de Colombiaanse bevolking om vreedzaam te demonstreren en samen te komen als de vrijheid van meningsuiting dienen gerespecteerd te worden. Dit staat in contrast met het excessief gebruik van geweld door politie-eenheden dat verschillende keren is vastgesteld in de afgelopen weken.
Deelt u de mening dat het recht op vreedzaam demonstreren, waar ook ter wereld, moet worden gewaarborgd, en dat door het bestrijden van demonstranten met buitensporig politiegeweld mensenrechten onder druk staan?
Ja. Zoals Hoge Vertegenwoordiger Borrell tot uitdrukking bracht in zijn verklaring van 6 mei jl. dient het recht op vreedzaam demonstreren te worden gerespecteerd en niet met geweld te worden onderdrukt. Nederland moedigt dan ook het initiatief van de Colombiaanse regering aan tot het openen van een vreedzame dialoog met alle betrokken partijen.
Bent u op de hoogte van het bericht dat mensenrechtenactivisten die het optreden van de autoriteiten in het gebied in de gaten houden, lastig gevallen zouden worden?3 Wat is uw mening hierover?
Het is zorgelijk dat het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens (OHCHR) aangeeft dat mensenrechtenactivisten en getuigen van politiegeweld zich onder druk gezet voelen om geweldplegingen niet te rapporteren.
Kunt u signalen dat in verschillende steden tijdens de protesten de elektriciteit en het internet zijn afgesloten bevestigen of ontkrachten?4
Het lijkt waarschijnlijk dat het internet in Cali enkele uren uit de lucht is geweest tijdens de protesten, maar dit is niet definitief bevestigd. Van elektriciteitsafsluitingen lijkt geen sprake te zijn geweest.
In het geval dat deze signalen waar blijken: bent u bekend met de oorzaak dan wel reden van het afsluiten van elektriciteit en internet aldaar?
Internetafsluiting kan thans niet definitief worden bevestigd, noch eventuele oorzaken.
Sluit u zich aan bij de zorgen die door de Verenigde Naties zijn geuit5 over het geweld tegen demonstranten?
Het kabinet deelt de zorgen die door de Verenigde Naties zijn geuit. Het is van belang dat het geweld tegen demonstranten wordt onderzocht en dat verantwoordelijken voor schendingen van mensenrechten worden bestraft.
Bent u bereid om er bij de Colombiaanse regering op aan te dringen dit politiegeweld tegen demonstranten te staken? Zo ja, met welke middelen? Zo nee, waarom niet?
Nederland draagt op dit moment bij aan intensief overleg tussen de internationale gemeenschap, de Colombiaanse overheid en belangenorganisaties. Bij deze initiatieven staan de noodzaak om het geweld terug te dringen en het aandringen op onderzoek en dialoog tussen alle betrokken partijen centraal.
Zo neemt Nederland samen met andere EU-lidstaten deel aan gesprekken met betrokken partijen als de Colombiaanse Ombudsman, Officier van Justitie en Inspector General. Het laatstgenoemde gesprek tussen de internationale gemeenschap en de Inspector General werd door Nederland in samenwerking met Canada en de OHCHR gefaciliteerd. Ook neemt de Nederlandse ambassadeur samen met collega ambassadeurs op uitnodiging van het Colombiaanse Congres deel aan reizen naar verschillende plekken in Colombia om gezamenlijk te luisteren naar de zorgen en visies van de betrokken partijen, van bestuurders tot ondernemers, religieuze vertegenwoordigers, jongeren, mensenrechtenverdedigers en demonstranten. Zo bracht hij onlangs in dit kader een bezoek aan Cali, het epicentrum van de protesten.
Verder zal Nederland, via de ambassade in Bogotá en de EU, de Colombiaanse instituties belast met het onderzoek naar excessief geweld blijven aanspreken op hun verantwoordelijkheid en de uitkomsten van dit onderzoek op de voet volgen.
Het bericht dat de marechaussee de handen vol heeft aan mensensmokkel |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Handen vol aan mensensmokkel: complete pakketreizen naar Nederland»?1
Ja.
Wat is de stand van zaken van uw aanpak aangaande mensensmokkel? Hoe staat het met de uitvoering van de motie Van Ojik/Becker die oproept tot een effectievere bestrijding, kamerstuk 35 300 VI, nr. 48?
In het kader van het vreemdelingentoezicht en Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV) worden door de politie en de KMar controles uitgevoerd bij asielzoekerscentra en landsgrenzen om mensensmokkel tegen te gaan.
Ook in Europol verband werkt Nederland al nauw samen met andere lidstaten.
Verder wordt in het kader van de motie onder andere de juridische mogelijkheden met betrekking tot de rechtsmachtstoedeling voor mensensmokkel nader bezien.
Het doel hiervan is dat de Nederlandse opsporingsinstanties – waar mogelijk in samenwerking met andere landen – effectiever de bij mensensmokkel betrokken criminele organisaties kunnen onderzoeken en vervolgen. Daarnaast is een voorstel van het kabinet om de strafmaat voor mensensmokkel te verhogen uitgewerkt, zoals aangekondigd in de brief van 10 september 2020 aan de Kamer.
Kunt u een overzicht geven van de verschillende onderdelen van deze aanpak, waaronder het strikter controleren van aankomsten bij aanmeldcentra en het opvoeren van controles? Kunt u per onderdeel van de aanpak aangeven wat de resultaten zijn en welke knelpunten worden ervaren?
In het kader van het vreemdelingentoezicht en MTV worden door de Politie en de KMar controles uitgevoerd om bij asielzoekerscentra en landsgrenzen mensensmokkel tegen te gaan. Ook rondom het azc in Ter Apel en de Nederlands- Duitse grens. Bij deze controles zijn zij alert op mogelijke signalen van mensensmokkel en kijken zij ook naar verdachte voertuigen die in de buurt van AZC’s rondrijden. Daarnaast zijn in het kader van het identificatie en registratieproces de politie en KMar bij de intake van de asielaanvraag door de IND alert op signalen van mensensmokkel. Als blijkt dat er mogelijke sprake is van mensensmokkel dan wordt hier nader strafrechtelijk onderzoek naar gedaan
Welke verschillende motieven voor mensensmokkel, bijvoorbeeld asiel, arbeid, illegale prostitutie zijn te onderscheiden? Hoe vaak komen deze voor en hoe hebben deze verschillende groepen zich qua omvang in de afgelopen jaren ontwikkeld?
Mensensmokkel is in hoog tempo een lucratieve activiteit geworden voor goed georganiseerde criminele organisaties die een breed scala aan diensten aanbieden aan migranten die om verschillende redenen naar de EU willen komen. Er zijn verschillende modi operandi voor mensensmokkel en oneigenlijk gebruik van reguliere- of asielprocedures om mensensmokkel te faciliteren. Bij de registratie van de mensensmokkel incidenten door de uitvoeringsorganisaties worden de motieven niet structureel aangegeven.
Heeft de manier waarop asielzoekers worden opgevangen effect op het gebruik van mensensmokkelroutes naar Nederland, bijvoorbeeld met betrekking tot de sobere opvang, de handhaving en toezicht locatie en de aanpak van overlast?
De wijze waarop de opvang asielzoekers is ingericht kan een effect hebben op het gebruik van mensensmokkelroutes naar Nederland. Mensensmokkelorganisaties maken gebruik van verschillende modi operandi om migranten naar Nederland te smokkelen. In dat verband kunnen gesmokkelde migranten nagaan wat de procedures en opvang zijn in een bepaald land. Het is voorgekomen dat de opvang voor asielzoekers wordt gebruikt om migranten tijdelijk te huisvesten in afwachting van de doorsmokkel naar een eventuele eindbestemming in een ander land.
Verschillen asielzoekers die gebruik maken van mensensmokkelroutes van asielzoekers die legale migratieroutes gebruiken om in Nederland te komen, bijvoorbeeld qua herkomstland, inkomen, opleidingsniveau, asielmotief? Kunt u hierop een toelichting geven?
Er zijn aanwijzingen dat asielzoekers die via legale migratieroutes naar Nederland reizen, relatief hoger zijn opgeleid en een beter inkomen hebben dan asielzoekers die via illegale migratieroutes reizen. Uit recent onderzoek is gebleken dat met name Iraanse asielzoekers op basis van een kort verblijf visum naar Nederland reizen. Deze modus operandi ziet de IND ook bij een beperkt aantal andere nationaliteiten.
Bent u het eens dat een van de pijlers in de aanpak mensensmokkel moet zijn dat, zeker evident kansarme asielzoekers die gebruik willen maken van smokkelroutes, moeten weten dat ze geen of weinig kans op asiel maken? Deelt u voorts de mening hen überhaupt te ontmoedigen de gevaarlijke reis te ondernemen om naar Nederland te komen? Welke interventies zijn hierbij tot nu toe bewezen effectief?
Bewustwording kan ervoor zorgen dat migranten afzien van de gevaarlijke reis naar Europa, doordat men beter geïnformeerd is over de risico’s van irreguliere migratie, alternatieven in eigen land en de realiteit in het land van bestemming.
Uit onderzoek kunnen we lessen trekken over de effectiviteit van deze interventies. Het is cruciaal dat migranten de bron van informatie vertrouwen. Boodschappen moeten aansluiten bij de werkelijkheid van de migrant, die per herkomstland of zelfs per regio verschilt. De effectiviteit van campagnes moet ook bezien worden in samenhang met andere onderdelen van het migratiebeleid. Boodschappen over risico’s hebben bijvoorbeeld meer effect als ze worden gecombineerd met alternatieven voor migratie. Daarom wordt in de bewustwordingscampagnes ook een verband gelegd met het Nederlandse beleid om de grondoorzaken van migratie aan te pakken, dat bijv. jeugdwerkloosheid tegengaat. Ook worden mensen gewezen op de kansen die in eigen land bestaan.
Bent u het eens dat mensensmokkel hard bestraft moet worden? Hoe staat het met de uitwerking van de aanscherping van de strafmaat voor mensensmokkel zoals aangekondigd in de Kamerbrief naar aanleiding van de brand op Lesbos (Kamerstuk 19 637, nr. 2652)?
Ik deel uw standpunt dat mensensmokkel passend moet kunnen worden bestraft. Met het oog daarop is een wetsvoorstel uitgewerkt, waarin de strafmaat voor mensensmokkel wordt verhoogd. Hiermee wil het kabinet het mogelijk maken om een verder aangescherpt strafvorderingsbeleid te voeren en hogere straffen op te leggen. Het streven is om het wetsvoorstel in juni voor advies aan de Raad van State voor te leggen.
Welke mogelijkheden ziet u om de aanpak mensensmokkel komende tijd te intensiveren?
Voor intensivering van de aanpak mensensmokkel wordt in samenspraak met het OM, de KMar en politie de juridische mogelijkheden met betrekking tot de extraterritoriale rechtsmacht voor mensensmokkel nader bezien. In dit verband wordt verkend of uitbreiding van de rechtsmacht tot bijvoorbeeld op EU-grondgebied begane mensensmokkel door personen met niet-Nederlandse nationaliteit, die zich na het plegen van het delict naar Nederland hebben begeven, mogelijk en wenselijk is. Doel is dat de Nederlandse opsporingsinstanties – waar mogelijk in samenwerking met andere landen – effectiever de bij mensensmokkel betrokken criminele organisaties kunnen onderzoeken en vervolgen. Verder worden in EU verband ook de nodige maatregelen genomen onder andere in het Europol European Multidisciplinary Platform Against Crime Threat (EMPACT)-project illegale immigratie. Binnen dit Europol project worden verschillende operationele acties door de lidstaten uitgevoerd om mensensmokkel aan te pakken. Daarnaast is het de verwachting dat er in het herziene EU-actieplan mensensmokkel ook nieuwe maatregelen zullen worden voorgesteld om mensensmokkel tegen te gaan. Het streven van de Commissie is om dit actieplan medio 2021 met de lidstaten te delen.
Bent u bereid komende tijd in de voorlichting richting vluchtelingen, zowel binnen als buiten Nederland, extra aandacht te schenken aan het gevaar van mensensmokkel en de beperkte kans op een verblijfvergunning voor asielzoekers uit diverse herkomstlanden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook in vraag 7 benoemd, neemt bewustwording creëren, naast andere preventiemaatregelen, een belangrijke plaats in bij de bestrijding van mensensmokkel. Er wordt voor een goed evenwicht gekozen tussen mogelijkheden in eigen land, daadwerkelijke risico’s langs de migratieroute en het schetsen van een realistisch beeld van de situatie in Europa. Als het echter gaat om vluchtelingen, kunnen zij in aanmerking komen voor hervestigingsmogelijkheden, waaronder ook in beperkte mate naar Nederland.