De marktwerking in het notariaat |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Een openbaar ambt op een doodlopende weg?» in vakblad WPNR, waarin kritische noten worden gekraakt over het huidige notariële stelsel?1
Ja.
Klopt het dat de wettelijke toezichtstaak op het notariaat expliciet en exclusief bij het Bureau Financieel Toezicht (BFT) ligt en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) aldus geen toezicht uitoefent op het notariaat, maar slechts door peerreviews/auditoren iets aan kwaliteitsbewaking doet? Wat dragen deze peerreviews concreet bij aan het «bewaken van kwaliteit»? Wat is daarover bekend?
Het klopt dat de KNB geen toezicht uitoefent. Sinds 1999 is het financiële toezicht op het notariaat bij het BFT belegd en sinds 2013 is het integrale toezicht voorbehouden aan het BFT. Het integrale toezicht van het BFT op het notariaat bestaat naast het financieel toezicht uit toezicht op de kwaliteit en integriteit. Bij een audit van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) wordt gekeken naar de werkwijze op een kantoor en wordt steekproefsgewijs een aantal dossiers bekeken. Het doel van de audits is verbetering van de kwaliteit van de beroepsuitoefening door middel van begeleiding en een open dialoog en samenwerking met de individuele beroepsbeoefenaar. Waar nodig wordt corrigerend opgetreden maar de primaire inzet is niet om misstanden of onvolkomenheden op te sporen. Hiermee wordt er voor gezorgd dat op kantoor de juiste stappen worden gezet en de kwaliteit op orde blijft. Deze audits worden inderdaad uitgevoerd door één auditor bijgestaan door een assistent of bij de grote kantoren door een team van auditoren. Dit is in de praktijk voldoende.
De taak van de KNB om intercollegiale toetsen binnen de beroepsgroep uit te laten te voeren, ter bevordering van de kwaliteit van de beroepsuitoefening, dient nadrukkelijk te worden onderscheiden van het toezicht door het BFT, en heeft als afzonderlijke activiteit naast het toezicht van het Bureau een belangrijke meerwaarde. Kwaliteitstoetsing en toezicht vullen elkaar aan en versterken elkaars effectiviteit. Een belangrijk kenmerk van de kwaliteitstoetsing is het intercollegiale karakter, waarbij de toetsing gericht is op verbetering van de kwaliteit van de beroepsuitoefening door middel van begeleiding en een open dialoog en samenwerking met de individuele beroepsbeoefenaar. Deze situatie verschilt van de verhouding tussen een ondertoezichtgestelde en de toezichthouder. De toezichtstaak van het Bureau is gericht op het controleren van de naleving van de geldende wettelijke voorschriften en op (het initiëren van) de handhaving ervan.
In beginsel is een kantoor met de kwaliteitstoetsing eens in de drie jaar «aan de beurt». Daar waar onvolkomenheden worden geconstateerd kan een verbetertraject worden ingezet dat gevolgd kan worden door een heraudit. De termijn van 3 jaar is geen maximumtermijn maar flexibel. Dat wil zeggen dat een kantoor eerder – bijvoorbeeld na één jaar – bezocht kan worden voor een reguliere audit als de eerdere audit daar aanleiding voor geeft. Overigens hebben het BFT en de KNB ten behoeve van de onderlinge samenwerking een samenwerkingsconvenant afgesloten.
Klopt de constatering in het artikel dat een kantoor maximaal eens in de drie jaar voor één dag (grote kantoren voor twee/drie dagen) door één auditor of (de grote kantoren) door een kleine ploeg wordt gecontroleerd op eventuele onvolkomenheden/misstanden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe uitgebreid kunnen bovengenoemde onderzoeken zijn als zowel de tijd die ervoor wordt uitgetrokken als het aantal auditoren per controle dusdanig miniem is?
Het is niet mijn indruk dat de tijd en inzet die door de toetser en door het getoetste kantoor in een audit wordt gestoken miniem is. De beroepskwaliteitstoetsingen moeten bovendien ook niet verward worden met het wettelijk toezicht. De audits van de KNB zijn niet bedoeld als toezicht op de beroepsgroep. Het staat naast het bestaande toezicht van het BFT om bij te dragen aan de bewustwording van de notarissen van de werkprocessen en waar nodig corrigerend op te treden.
Hoeveel fte heeft het BFT ter beschikking voor de controle van notarissen en notariskantoren? Hoeveel (kandidaat)notarissen en hoeveel kantoren moet het daarmee controleren? Acht u het aantal fte voldoende om adequaat toezicht op het notariaat te garanderen? Zo ja, waarom?
In 2020 waren er 785 notariskantoren en 3.350 (kandidaat en toegevoegd) notarissen. Het BFT heeft nu circa 50 fte. Voor zowel het financieel toezicht als het toezicht op de kwaliteit en integriteit op het notariaat heeft het BFT momenteel circa 15 fte. Overigens is bij deze cijfers niet de capaciteit meegenomen voor de afdeling Juridische Zaken/Handhaving en andere medewerkers die ondersteuning verlenen. Afhankelijk van de ernst en de omvang van mogelijke risico’s kunnen één of meerdere toezichthouders ter plekke een nader onderzoek uitvoeren.
Zoals in de beantwoording van eerdere Kamervragen op dit onderwerp is aangegeven, is er de afgelopen jaren met de zogenaamde doorontwikkeling flink geïnvesteerd in het BFT en heeft het BFT de afgelopen twee jaar door verschillende inspanningen het toezicht versterkt.2 Daarnaast is door de KNB de afgelopen jaren ingezet op de beroepskwaliteitstoetsen die voor het BFT een aanvullend aanknopingspunt vormen voor het uitoefenen van toezicht.
Om zo effectief en efficiënt mogelijk toezicht te houden zijn er mechanismen in het leven geroepen om de risico’s te beperken, zoals het periodiek indienen van financiële gegevens bij het BFT en het risicogericht toezicht aan de hand van signalen. Aan de hand van nader onderzoek vindt al dan niet verder handhaving plaats conform het gepubliceerde handhavingsbeleid. Hierbij dient opgemerkt te worden dat er geen toezichtsstelsel bestaat dat alle incidenten volledig uitsluit. De KNB heeft vanuit de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en aanzien van de beroepsgroep hier zelf alle belang bij en is zelf overigens ook actief bij het indienen van tuchtklachten.
Klopt het dat een onderzoeker van het BFT wel aanbevelingen kan doen, maar niet corrigerend kan optreden en geen klachten in kan dienen? Zo ja, acht u deze situatie wenselijk?
Nee, dit klopt niet. Het BFT beschikt over verschillende handhavingsinstrumenten oplopend van een normoverdragend gesprek, via een schriftelijke waarschuwing tot het indienen van een klacht bij de Kamers voor het notariaat. Tevens geeft het BFT de notaris, bijvoorbeeld bij een slechte financiële positie, de mogelijkheid om de situatie (onder bepaalde voorwaarden) te herstellen. Het handhavingsbeleid is bewust gedifferentieerd van aard, al naar gelang de specifieke casus die het BFT aantreft. Zie hiervoor het handhavingsbeleid van het Bureau Financieel Toezicht.3
Kunt u uiteenzetten waar het BFT vooral op controleert bij een controle van een notaris dan wel een kantoor?
Het toezicht van het BFT op het notariaat bestaat uit het financieel toezicht en het toezicht op de kwaliteit en integriteit. Het BFT beoordeelt ten aanzien van het financieel toezicht in eerste instantie aan de hand van periodiek (per kwartaal) indiende cijfers hoe het met de notariskantoren is gesteld en waar mogelijk risico’s zitten. Voor de jaarstukken is het notariskantoor verplicht de cijfers vergezeld te laten gaan van een verklaring dan wel een mededeling die is afgegeven door een accountant.
In 2019 bestond deze periodieke beoordeling uit ongeveer 4.000 toetsingen bij ongeveer 770 notariskantoren. Deze toetsingen leidden tot risico-indicaties en risico-classificaties en zijn met name gericht op financiële aspecten zoals de bewaringspositie en liquiditeit en solvabiliteitspositie, waaronder de continuïteit van het notariskantoor.
Daarnaast is er het toezicht op de kwaliteit en integriteit. Aangezien ook dit toezicht risicogericht is, zijn (externe) signalen van belang voor de prioritering van toezichtsonderzoeken. Deze signalen kunnen afkomstig zijn van verschillende organisaties zoals de politie/ justitie, de belastingdienst, het notariaat zelf, kadaster, burgers, krantenberichten of eigen analyses. De risicogerichte onderzoeken zijn hierbij gericht op o.a. de onafhankelijkheid en onpartijdigheid, misbruik van rechtspersonen, rechtszekerheid en belangen van derden. Ook de poortwachtersfunctie (Wna/Wwft) is een belangrijk onderwerp.
Hoe verklaart u dat de fraude door Frank O. bij Pels Rijcken, die onlangs aan het licht kwam, klaarblijkelijk jarenlang aan de aandacht van het BFT heeft kunnen ontsnappen? Zijn de controles die worden uitgevoerd door het BFT wel afdoende om dat soort misstanden op te sporen? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zoals ook bij eerdere beantwoording op de Kamervragen is aangegeven is het nooit te garanderen dat alle ondertoezichtstaanden alles op orde hebben. Het BFT kan niet garanderen, zoals dat ook voor alle andere toezichthouders geldt, dat iedere misstand aan het licht komt. Om zo effectief en efficiënt mogelijk toezicht te houden zijn er mechanismen in het leven geroepen om de risico’s te beperken, zoals het periodiek indienen van financiële gegevens bij het BFT en het risicogericht toezicht aan de hand van signalen.4 Tevens verwijs ik naar de eerder gegeven antwoorden op vraag 5.
Overigens neemt het BFT in zijn onderzoek mee in hoeverre hier lering uit getrokken kan worden en of er mechanisme/maatregelen zijn, die dit hadden kunnen voorkomen.
Klopt het dat er al jarenlang tientallen notariskantoren onder verscherpt financieel toezicht staan, zogenoemde hoogrisicokantoren, maar het voor het publiek niet mogelijk is erachter te komen om welke kantoren dit gaat? Acht u dat een wenselijke situatie; zowel dat al jaren zoveel kantoren onder toezicht staan, als dat het publiek daar geen kennis van kan nemen?
Dit klopt ten dele. In het jaarverslag 2020 heeft het BFT aangegeven dat er eind 2020 bij 30 notariskantoren/notarissen een verhoogd risico wordt onderkend. Bij 9 kantoren is dit op grond van kwaliteit/integriteit. Bij deze kantoren zijn (begin 2021) drie notarissen definitief uit het ambt ontzet. Eind 2019 werd nog bij 37 notariskantoren een verhoogd risico onderkend.5
Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat het bestand hoog risico dynamisch is. Dat wil zeggen dat het niet steeds dezelfde kantoren en personen zijn die in deze categorie vallen. Het bestand fluctueert dan ook. In bepaalde gevallen vertaalt het hogere risico zich in handelen door de toezichthouder.
Van belang is dat er in deze gevallen altijd en doorlopend een professionele beoordeling van de toezichthouder per individueel kantoor/notaris plaatsvindt (zoals indienen maand- of weekcijfers), waarbij bijvoorbeeld de bewaringspositie goed in de gaten wordt gehouden. Indien geen herstel plaatsvindt of de geconstateerde bevinding zodanig ernstig is, kan het BFT een klacht indienen bij de tuchtrechter. Gezien zijn wettelijke geheimhoudingsplicht is het voor het BFT niet toegestaan om informatie hierover openbaar te maken.
De tuchtrechter kan diverse maatregelen opleggen, waarbij ontzetting uit het ambt de zwaarste maatregel is. Een ontzetting uit het ambt is wel zichtbaar voor de burger. Het enkele feit dat er een verhoogd risico is betekent nog niet dat dit zich ook manifesteert.
Wat vindt u in algemene zin van samenwerkingsverbanden tussen notarissen en anderen, zoals accountants en belastingadviseurs, zeker in het licht van art. 18 Wna dat beoogt dergelijke samenwerkingsverbanden te verbieden wegens gevaar voor verlies van kernwaarden als onafhankelijkheid en onpartijdigheid? Onder welke voorwaarden kunnen notarissen en anderen, zoals accountants en belastingadviseurs, volgens u wél samenwerken?
De kernwaarden van het notariaat zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid. Notarissen mogen samenwerken zolang deze onafhankelijkheid en onpartijdigheid niet in het geding komt. Naast de in de wet genoemde eisen hieromtrent heeft de KNB de Verordening Interdisciplinaire samenwerking uitgevaardigd. Hierin zijn andere meer praktijkgerichte eisen gespecificeerd voor de samenwerking tussen notarissen en anderen. De tuchtrechter toetst aan al deze eisen en ook het BFT en de KNB zien daarop toe. De KNB heeft mij desgevraagd laten weten dat de huidige voorwaarden werkbaar zijn in de praktijk en dat er geen signalen zijn dat de kernwaarden van het notariaat met de huidige werkwijze op dit punt in gevaar zijn.
Herkent u het beeld dat de notaris door de jaren heen vooral ondernemer is geworden en dat de balans tussen ambt en ondernemerschap zoek is? Zo nee, waarom niet?
De wetgever heeft er bij de invoering van de Wet op het Notarisambt in 1999 voor gekozen vrije tarieven in te voeren in het notariaat. Notarissen waren echter ook al voor 1999 naast openbaar ambtenaar ondernemer, maar dan zonder onderlinge prijsconcurrentie. De notaris verricht nog steeds zijn werkzaamheden als onpartijdige en onafhankelijke professional. Er zijn geen signalen dat de notaris vooral een ondernemer is geworden: de ambtsbediening wordt nog steeds als een kerntaak beschouwd, ook door de jongere garde binnen de beroepsgroep. Ik herken dit beeld dus niet. Wel is de dienstverlening competitiever, moderner en klantgerichter geworden, maar dat effect in het stelsel werd ook bewust nagestreefd.
Is de notaris nog voor iedereen betaalbaar, met andere woorden: kunnen minder draagkrachtigen nog wel in voldoende mate bij de notaris terecht? Is bekend hoeveel personen bij de notaris wegblijven wegens te hoge prijzen van een notariële dienst? Hoe wordt dit in de gaten gehouden? Is het verband tussen de hoge uurtarieven en de invoering van de marktwerking recent nog eens onderzocht?
De betaalbaarheid van het notariaat is niet in het geding. Ondanks een eventuele tariefstijging op onderdelen zijn de diensten nog steeds betaalbaar. De werkdruk in het notariaat geeft voldoende aanleiding om aan te nemen dat vraag en aanbod in balans zijn. Door goed prijzen te vergelijken kan een consument eenvoudig tientjes goedkoper uit zijn. Na invoering van de vrije tarieven in het notariaat zijn de prijzen voor de dienstverlening van de notaris niet gestegen maar juist gedaald. Dit beeld werd bevestigd door een in 2009 gepubliceerd onderzoek van SEO Economisch onderzoek waaruit inderdaad bleek dat de meeste tarieven in het notariaat door de marktwerking waren gedaald.6
Nadien is er weinig aanvullend onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van de tarieven in het notariaat, maar het beeld blijft dat de tarieven sindsdien in relatieve zin, dus bijvoorbeeld afgezet tegen de stijging van de huizenprijzen, zich gunstig ontwikkeld hebben. Een verband tussen invoering van de marktwerking en (te) hoge uurtarieven zie ik derhalve niet. Het notariaat werkt overigens niet met uurtarieven die bij de klant in rekening worden gebracht, maar met prijzen voor verschillende typen dienstverlening, zoals bijvoorbeeld een levenstestament of een samenlevingscontract. De keuze is aan de consument. Er wordt door notarissen soms een specialisme aangeboden en ook geconcurreerd op prijs, zoals duidelijk kenbaar is op diverse websites die uitsluitsel bieden omtrent de goedkoopste notariële dienstverlening. Deze keuzevrijheid bestond niet voorafgaand aan de invoering van de marktwerking, toen de consument nog overgeleverd was aan vaste tarieven.
Voor minder draagkrachtigen is er een vangnetregeling, geregeld in de Wna in artikel 56. Deze wordt desondanks amper gebuikt, namelijk slechts enkele malen per jaar, zo leert navraag bij de kamer voor het notariaat. Het is onbekend hoeveel mensen geen beroep doen op notariële dienstverlening uitsluitend wegens de kosten nu dit niet goed bijgehouden kan worden.
Deelt u de zorgen over het grote aantal incidenten, signalen van niet-integer handelen en ontzettingen uit het ambt in het notariaat? Zou er een causaal verband kunnen zijn met de ingevoerde marktwerking in 1999?
Nee die zorg deel ik niet. Het feit dat er ontzettingen uit het ambt zijn geeft aan dat het tuchtrecht voldoende zelfreinigend vermogen heeft, en dat de beroepsnorm dus actief hoog gehouden wordt. Het aantal incidenten is over het algemeen redelijk constant. Het blijft – zeker tegen de achtergrond van de groeiende omvang van de beroepsgroep – een beperkt aantal. Toen er nog geen sprake van marktwerking was waren er ook incidenten, signalen van niet integer handelen en ontzettingen uit het ambt.
De klachten, die door het BFT zijn ingediend, en tot een ontzetting van een notaris hebben geleid zijn casuïstisch en staan los van elkaar. Naast de marktwerking, die alweer van enige tijd geleden dateert, zijn er ook andere invloeden op het notariaat, denk hierbij aan digitalisering of algemene maatschappelijke opvattingen over kwaliteit en integriteit. Bepaalde effecten van (gewijzigde) wet- en regelgeving kunnen mogelijk ook van invloed zijn op het aantal incidenten en signalen.
Uit de feiten en/of omstandigheden van deze zaken blijkt niet dat er een causaal verband is tussen de invoering van marktwerking en deze incidenten en signalen.
Wanneer is de Wna voor het laatst geëvalueerd en wanneer is er voor het laatst gekeken naar de gevolgen van de invoering van de marktwerking op het notariaat? Zou het niet goed zijn dit weer te evalueren en wellicht lessen te trekken? Zou daarbij na 21 jaar niet ook het functioneren van de KNB als publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie dienen te worden onderzocht?
Het stelsel van het notariaat heeft mijn bijzondere aandacht en is niet zo lang geleden nog op een aantal punten aangepast. In september 2005 heeft de commissie Evaluatie Wet op het Notarisambt haar evaluatie gepubliceerd over de Wet op het notarisambt. Deze evaluatie heeft uiteindelijk in 2013 geleid tot een aantal wijzigingen in de Wet op het Notarisambt. Uit deze evaluatie volgde niet dat de wet aangepast diende te worden op het gebied van marktwerking. Zoals gezegd is het stelsel door de komst van de marktwerking gemoderniseerd, want klantgerichter en competitiever geworden en zijn de prijzen van de dienstverlening in het algemeen gedaald. Het is vooral ook belangrijk dat de publiekrechtelijke beroepsorganisatie zelf hier een actieve rol in heeft. De KNB is momenteel bezig met een traject rond de toekomstige beroepsbeoefenaar (future pr(o)of) waarbij onder meer gekeken wordt naar wensen rond aanpassingen van de Wet op het Notarisambt. Ik wil deze ontwikkeling afwachten en ga dan graag met de KNB in gesprek over de wijze waarop invulling kan worden gegeven aan deze wensen.
Omdat een praktijkgerichte bezinning en reflectie op het notariële stelsel van grote waarde is, wil ik ruimte bieden aan de toekomstverkenning die de KNB als publiekrechtelijke beroepsorganisatie aan het uitvoeren is, en waarbij vooral ook aandacht is voor de persoonlijke kwaliteiten en eigenschappen van de beroepsbeoefenaar en de inbreng vanuit de beroepsgroep zelf.
Zoals eerder aangegeven zijn er geen signalen dat – buiten een beperkt aantal incidenten – er problemen zijn met de staat van het notariaat. Dit geeft op dit moment geen aanleiding om een dergelijk onderzoek uit te voeren.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn een grondig onderzoek uit te laten voeren naar de staat van het notariaat, zodat onder meer de gevolgen van de invoering van de marktwerking op onder andere het aantal niet integere handelingen en de gevolgen voor de tarieven in het notariaat bekeken kunnen worden, maar ook de financiële problemen bij notariskantoren en het vertrouwen van het publiek in het notariaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Toenemend antisemitisme |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de berichten «Geen weg meer terug»1 en «Mijn kind wil niet meer Joods zijn»2?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat Joden, zoals opperrabbijn Evers, uit Europa vertrekken vanwege het toenemend antisemitisme?
Ik vind het zorgelijk als mensen het huidige klimaat als zodanig ervaren dat zij uit Europa willen vertrekken. Iedereen in Nederland, maar ook in Europa, moet zichzelf kunnen zijn en zich veilig voelen.
De aanpak van discriminatie, en daarbinnen antisemitisme, staat in Nederland dan ook hoog op de agenda. Dit geldt ook voor het EU-niveau. De Europese Commissie zal eind dit jaar een EU-strategie ter bestrijding van antisemitisme presenteren.
Wat is, nu antisemitisme toeneemt, ook in detail uw extra inzet om dit te bestrijden?
Het Kabinet werkt aan het vergroten van de gecoördineerde aanpak van racisme en discriminatie. Er wordt een Nationaal Coördinator Discriminatie en Racisme (NCDR) ingesteld, die aan de slag zal gaan met een meerjarig nationaal programma.
Sinds 1 april jl. is reeds de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) gestart. De NCAB heeft een onafhankelijke rol bij het signaleren van antisemitisme, het verbinden van projecten, initiatieven en organisaties en het coördineren van de aanpak van antisemitisme. Door de komst van de NCAB kunnen signalen over antisemitisme uit de samenleving nog beter worden opgepakt, en kan een passende inzet worden gekozen op de terreinen die vallen onder mijn mandaat.
Ook lopen er verschillende projecten die voortkomen uit de extra antisemitismegelden voor de jaren 2019–2021. Deze projecten kunnen geschaard worden onder drie pijlers: capaciteitsopbouw, weerbaarheid en bewustwording. Onder deze laatste pijler valt bijvoorbeeld een project dat ziet op het opstellen van een handreiking voor lokale bestuurders met mogelijke interventies bij antisemitisme incidenten. Een ander project is erop gericht om antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) beter in positie te brengen om slachtoffers van antisemitisme en andere vormen van discriminatie bij te staan en eventueel te ondersteunen bij het doen van aangifte.
Bent u op de hoogte van het feit dat diverse Joodse leerlingen op scholen, met name in de Randstad, de afgelopen periode onder druk zijn gezet, uitgescholden en verstoten uit de groep?
Ja.
Wat gaat u doen om Joodse kinderen een veilig schoolklimaat te bieden?
Een school moet voor iedereen een veilige omgeving zijn. Daar hebben scholen een wettelijke opdracht toe. Met de nieuwe burgerschapswet komt daarbij dat scholen in het funderend onderwijs de opdracht hebben te zorgen voor een schoolklimaat dat in overeenstemming is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, en dat ze moeten zorgen dat elke leerling zich veilig en geaccepteerd weet. De inspectie van het onderwijs houdt risicogericht toezicht hierop. Als er signalen zijn die daartoe aanleiding geven, zal de inspectie onderzoek doen of anderszins optreden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij ernstige signalen rond onveiligheid, of rond uitingen die strijdig zijn met basiswaarden, waarbij er sprake is van onvoldoende optreden van school en bestuur. Leerlingen of hun ouders hebben altijd de mogelijkheid contact te zoeken met een vertrouwensinspecteur.
Specifiek op dit thema zal mijn collega voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media met de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding in gesprek gaan om te bespreken hoe antisemitisme in het onderwijs zo effectief mogelijk bestreden kan worden. De Minister voor BVOM ondersteunt daarnaast scholen via Stichting School & Veiligheid en via de ondersteuningsstructuur in het kader van de nieuwe burgerschapswet. Ook wordt de Anne Frank Stichting door de overheid gesteund. Zij hebben een heel goed aanbod van zeer bruikbaar lesmateriaal voor scholen, en hebben een goede samenwerking met Stichting School & Veiligheid.
Een jaar stilte rond de inspectie van een koopvaardijschip door marineschip de Zr. Ms. De Ruyter |
|
Gidi Markuszower (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ank Bijleveld (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Herinnert u zich dat marineschip de Zr. Ms. De Ruyter in juni 2020 een scheepsinspectie heeft uitgevoerd in verband met een mogelijk overtreding van sanctieregels?1
Ja.
Waarom krijgt de Kamer na een jaar nog steeds niet te horen welk schip destijds is geïnspecteerd, onder welke vlag het schip voer en waar de inspectie is uitgevoerd?
Over dergelijke informatie uit individuele strafrechtelijke onderzoeken doe ik zoals bekend geen mededelingen. In de eerdere twee sets Kamervragen waar aan wordt gerefereerd wordt hier derhalve ook niet inhoudelijk op ingegaan.
Kunt u deze informatie eindelijk geven en de andere Kamervragen die de twee voorgaande keren zijn gesteld – en die nog open staan – alsnog beantwoorden?2
Zie antwoord vraag 2.
Als u wéér geen openheid van zaken wilt geven met als reden dat het strafrechtelijk onderzoek nog loopt, kun u dan in ieder geval navragen hoe lang het Openbaar Ministerie verwacht nog bezig te zijn met het onderzoek en waarom het zo ontzettend traag verloopt?
De verdenking betrof een schending van de embargobepaling uit het Besluit 2014/512/GBVB van de Raad van Europa van 31 juli 2014 (en daarmee een Nederlandse sanctieregeling). Van het OM heb ik begrepen dat uit het onderzoek is gebleken dat geen sanctieregels zijn overtreden. Het strafrechtelijk onderzoek is inmiddels afgerond en de zaak is geseponeerd.
De EU of de VN waren niet bij dit onderzoek betrokken.
Kunt u in dat geval op zijn minst aangeven welke sanctieregels (mogelijk) zijn overtreden en in hoeverre de EU of VN bij de scheepsinspectie betrokken waren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat terroristen, schurken en schurkenstaten niet bepaald wakker zullen liggen van de weinig doortastende wijze waarop internationale sancties door Nederland worden gehandhaafd?
Die mening deel ik niet. Nederland werkt er in internationaal verband aan om internationale sancties op een effectieve wijze te handhaven.
De verplichte acceptatie van een coffeeshop door ABN AMRO als klant. |
|
Pieter Grinwis (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van rechtbank Amsterdam d.d. 26 april inzake de verplichte acceptatie van een coffeeshop door ABN AMRO als klant?1
Ja, daar hebben we kennis van genomen.
Hoe kijkt u aan tegen de stelling dat een coffeeshop – nu deze als koper van wiet in contanten – waarschijnlijk onder de werking van artikel 1 a lid 4 sub d onder i van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) valt, waarvan de definitie luidt: «natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen die beroeps of bedrijfsmatig handelen als koper of verkoper van goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 10.000,– of meer, ongeacht of de transactie plaatsvindt in een handeling of door middel van meer handelingen waartussen een verband bestaat»?
De Wwft is onder meer van toepassing op transacties boven € 10.000,– of meer die contant worden betaald aan beroeps- of bedrijfsmatig handelaren van goederen. Een coffeeshop valt, indien aan de grens van € 10.000,– euro wordt voldaan, onder de reikwijdte van de Wwft. In dat geval moet cliëntenonderzoek worden verricht en geldt de verplichting ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland. Hierbij merken wij evenwel op dat er een intrinsieke spanning bestaat tussen enerzijds de verplichtingen die voorvloeien uit de Wwft en anderzijds de uitgangspunten van het gedoogbeleid voor coffeeshops, zoals neergelegd in de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie (OM).2 Zoals algemeen bekend brengt dit gedoogbeleid met zich dat de inkoop van softdrugs door een coffeeshop vaak niet transparant is. Het enkele gegeven van niet-transparantie geeft echter geen aanleiding tot het melden van een ongebruikelijke transactie bij de FIU-Nederland door een coffeeshop.
Indien u van mening bent dat een coffeeshop als zodanig kan worden gekwalificeerd, kunt u dan ook aangeven hoeveel Financial Intelligence Unit-meldingen er de afgelopen jaren door coffeeshops zijn gedaan en op welke wijze deze hun Wwft-verplichtingen invullen?
Uit de openbare jaaroverzichten van de FIU-Nederland3 blijkt dat door de meldersgroep overige handelaren in 2018 167, in 2019 356 en in 2020 477 ongebruikelijke transacties zijn gemeld. Verdere navraag bij de FIU-Nederland leverde op dat geen meldingen daarvan afkomstig zijn van coffeeshops.
Kunt u ook aangeven hoeveel vervolgingen er door het OM in gang zijn gezet, omdat er twijfel was over de nakoming van Wwft-verplichtingen door coffeeshops en hun leidinggevend personeel?
Het OM heeft laten weten dat in de OM-systemen niet wordt geregistreerd welke werkzaamheden door een natuurlijk persoon of een rechtspersoon worden uitgevoerd, dus ook niet of sprake is van een coffeeshop of leidinggevend personeel van een coffeeshop. Er zijn dan ook geen cijfers bekend over eventuele vervolgingen van coffeeshops of leidinggevend personeel wegens het niet-nakomen van verplichtingen op grond van de Wwft.
Indien uit uw antwoord is af te leiden dat dit een blinde vlek is in de toepassing van de wet, kunt u dan uitleggen waarom er wel gehandhaafd en vervolgd wordt bij andere Wwft-instellingen terwijl coffeeshops in het kader van hun verplichtingen in het kader van de Wwft vrij spel hebben?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 2, is het verschil met andere beroeps- en bedrijfsmatig handelaren in goederen te verklaren vanuit het gegeven dat er een intrinsieke spanning bestaat tussen enerzijds de verplichtingen die voorvloeien uit de Wwft en anderzijds de uitgangspunten van het gedoogbeleid voor coffeeshops.
Het Bureau Toezicht Wwft van de Belastingdienst houdt toezicht op de naleving van de Wwft door onder andere beroeps- of bedrijfsmatig handelaren van goederen. Het Wwft-toezicht op coffeeshops wordt in lijn met het gedoogbeleid uitgeoefend. Dit betekent dat de coffeeshophouder ten aanzien van diens inkoop van softdrugs niet aan een Wwft-controle wordt onderworpen. Hierbij zij opgemerkt dat in de geest van het arrest van de Hoge Raad uit 2002 van een exploitant van het gedoogbeleid in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij ter zake van de inkoop van softdrugs over facturen van de leverancier beschikt.4 Dit brengt met zich mee dat een dergelijke Wwft-controle niet alleen in zou indruisen tegen de uitgangspunten van het gedoogbeleid met betrekking tot de verkoop van softdrugs door coffeeshops, maar gelet hierop ook niet goed mogelijk is.
Gelet op de intrinsieke spanning die het gedoogbeleid kenmerkt, heeft dit kabinet afgesproken om een kleinschalig experiment uit te voeren om te kijken of en hoe telers op kwaliteit gecontroleerde hennep of hasjiesj gedecriminaliseerd aan coffeeshops kunnen leveren. Het experiment moet duidelijk maken of het mogelijk is om coffeeshops gereguleerd te voorzien van op kwaliteit gecontroleerde hennep in een gesloten coffeeshopketen.
Overigens merken wij op dat het OM strafrechtelijk en een gemeente bestuursrechtelijk handhavend kan optreden tegen een coffeeshop, indien een coffeeshop zich niet houdt aan de criteria zoals neergelegd in het gedoogbeleid.
Brandveiligheid van gebouwen in Nederland |
|
Sandra Beckerman , Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van de leden Koerhuis (VVD) en Beckerman (SP) over de brandveiligheid?1
Ja.
Deelt u de mening dat het – bijna vier jaar na de Grenfell brand – uitermate problematisch is dat we in Nederland nog steeds niet volledig in kaart hebben gebracht welke panden risicovol zijn?
Ik ben van mening dat snelle afronding van de eerder door mij in gang gezette inventarisatie nodig is en heb hiervoor diverse acties ondernomen. In mijn antwoorden van 18 juni jongstleden heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken en toegezegd uw Kamer eind van het jaar nadere informatie te sturen.
Hoe beoordeelt u het resultaat van het interbestuurlijk toezicht door provincies, dat u in oktober 2020 aankondigde nodig te vinden, nu nog altijd niet alle gemeenten in kaart hebben gebracht welke gebouwen niet voldoen aan de brandveiligheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in mijn antwoorden van 18 juni gemeld, hebben provincies beleidsvrijheid hoe aan het interbestuurlijke toezicht vorm wordt gegeven. Alle provincies hebben actie ondernomen naar aanleiding van mijn verzoek, ieder op een eigen wijze. Mijn inschatting is dat gemeenten stappen hebben gezet met de inventarisaties en dat de diverse acties van provincies daaraan bijdragen. Het herhaalonderzoek onder 80 gemeenten (steekproef) dat ik dit jaar nog zal uitvoeren zal, samen met de nadere informatie van de provincies, uitwijzen wat het landelijke beeld is.
Hoe beoordeelt u het beleid van sommige gemeenten om nog altijd geen inventarisatie te doen van de brandveiligheid van gebouwen wetende dat het ATGB heeft geoordeeld dat er in Nederland een soortgelijke gevelbrand als in Grenfell niet uit te sluiten valt? Beoordeelt u dit als verstandig beleid?
Dit oordeel van de ATGB benadrukt de noodzaak voor een snelle afronding van de inventarisatie door gemeenten. Zoals in mijn antwoorden van 18 juni gemeld, hebben gemeenten beleidsvrijheid ten aanzien van het uitvoeren van de inventarisatie, maar mijn beeld is dat gemeenten de inventarisatie in het algemeen uitvoeren. Wel moeten zij de werkzaamheden daarvoor inpassen in hun jaarlijkse toezichtactiviteiten en de daarvoor beschikbare personele capaciteit. Als een gemeente de inventarisatie uiteindelijk niet zou uitvoeren vind ik dat onverstandig. Met het herhaalonderzoek onder 80 gemeenten (steekproef) dat ik dit jaar uitvoer en de nadere informatie van de provincies houd ik een vinger aan de pols. Aan het eind van het jaar zal ik uw Kamer informeren.
Wat verwacht u van het herhaalde onderzoek onder 80 gemeenten dat u gaat uitvoeren? Welke vervolgstappen liggen er klaar indien gemeenten opnieuw negatief scoren?
Uit het vorige onderzoek dat ik voorjaar 2020 heb laten uitvoeren onder 80 gemeenten, bleek dat ten minste 91% van de gemeenten al invulling had gegeven aan de inventarisatie en dat ten minste 60% van alle gemeenten volledig klaar was met de inventarisatie. Ten minste 31% van de gemeenten was nog bezig met de inventarisatie en hierbij ging het vooral om de grotere gemeenten.
Mijn verwachting is dat vooral deze grote gemeenten sinds het vorige onderzoek een flinke stap verder hebben gezet. Hoe de stand van zaken is zal uit het herhaalonderzoek blijken. Op de uitkomsten daarvan loop ik niet vooruit.
Hoe beoordeelt u het beleid van de Groningse gemeente die geen informatie heeft aangedragen aan de provincie over de inventarisatie? Wanneer is deze informatie wel beschikbaar? Om welke gemeente gaat dit?
Het gaat hier om een tussenstand van de provincie Groningen. Ik ga ervan uit dat deze gemeente nog nadere informatie geeft aan de provincie. Ik wacht deze verdere informatie af en informeer uw Kamer hierover eind van het jaar.
Hoe beoordeelt u het beleid van twee Friese gemeenten die geen informatie hebben aangedragen aan de provincie over de inventarisatie? Wanneer is deze informatie wel beschikbaar? Om welke gemeenten gaat dit?
Het gaat hier om een tussenstand van de provincie Friesland. Ik ga ervan uit dat deze gemeenten nog nadere informatie geven aan de provincie. Ik wacht deze verdere informatie af en informeer uw Kamer hierover eind van het jaar.
Hoe beoordeelt u het beleid van twee Drentse gemeenten die geen informatie hebben aangedragen aan de provincie over de inventarisatie? Wanneer is deze informatie wel beschikbaar? Om welke gemeenten gaat dit?
Het gaat hier om een tussenstand van de provincie Drenthe. Ik ga ervan uit dat deze gemeenten nog nadere informatie geven aan de provincie. Ik wacht deze verdere informatie af en informeer uw Kamer hierover eind van het jaar.
Hoe beoordeelt u het beleid van de Utrechtse gemeente die nog geen informatie heeft aangedragen aan de provincie over de inventarisatie? Wanneer is deze informatie wel beschikbaar? Om welke gemeente gaat dit?
Het gaat hier om een tussenstand van de provincie Utrecht. Ik ga ervan uit dat deze gemeente nog nadere informatie geeft aan de provincie. Ik wacht deze verdere informatie af en informeer uw Kamer hierover eind van het jaar.
Hoe beoordeelt u de houding van de provincie Gelderland die alle verantwoordelijkheid naar gemeenten schuift? Kunt u ervoor zorgen dat de provincie Gelderland in navolging van andere provincies zoals Flevoland, Groningen en Drenthe in gesprek gaat met deze gemeenten en bij hen moet aandringen een inventarisatie uit te voeren? Welke acties gaat u hierop ondernemen?
Provincies hebben beleidsvrijheid hoe aan het interbestuurlijke toezicht vorm wordt gegeven. Provincies kunnen daarbij ook betrekken dat gemeenten beleidsvrijheid hebben voor het invullen van een bepaalde taak, zoals ook geldt voor het uitvoeren van de inventarisaties. Het is aan het College van gedeputeerde staten om een keuze te maken hoe zij invulling geeft aan mijn verzoek. Zij legt hierover verantwoording af aan provinciale staten. Gelet op deze beleidsvrijheid is het is niet aan mij om een oordeel te geven over de keuze van een provincie of aan te dringen op een andere aanpak.
Het College van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland heeft invulling gegeven aan mijn verzoek door het sturen van een brief aan iedere gemeente met het verzoek de inventarisatie uit te voeren en te betrekken in het jaarprogramma VTH en de uitkomsten op te nemen in het jaarverslag VTH.
Hoe beoordeelt u de houding van de provincie Limburg die alle verantwoordelijkheid naar gemeenten schuift? Kunt u ervoor zorgen dat de provincie Limburg in navolging van andere provincies zoals Flevoland, Groningen en Drenthe in gesprek gaat met deze gemeenten en bij hen moet aandringen een inventarisatie uit te voeren? Welke acties gaat u hierop ondernemen?
Provincies hebben beleidsvrijheid hoe aan het interbestuurlijke toezicht vorm wordt gegeven. Provincies kunnen daarbij ook betrekken dat gemeenten beleidsvrijheid hebben voor het invullen van een bepaalde taak, zoals ook geldt voor het uitvoeren van de inventarisaties. Het is aan het College van gedeputeerde staten om een keuze te maken hoe zij invulling geeft aan mijn verzoek. Zij legt hierover verantwoording af aan provinciale staten. Gelet op deze beleidsvrijheid is het is niet aan mij om een oordeel te geven over de keuze van een provincie of aan te dringen op een andere aanpak.
Het College van gedeputeerde staten van de provincie Limburg heeft invulling gegeven aan mijn verzoek door de gemeenten te verzoeken haar te informeren over de voortgang van de inventarisatie. De provincie heeft hierop beperkt respons gekregen en beziet thans eventuele verdere actie richting de gemeenten.
Hoe beoordeelt u de houding van de provincie Noord-Holland die alle verantwoordelijkheid naar gemeenten schuift? Kunt u ervoor zorgen dat de provincie Noord-Holland in navolging van andere provincies zoals Flevoland, Groningen en Drenthe in gesprek gaat met deze gemeenten en bij hen moet aandringen een inventarisatie uit te voeren? Welke acties gaat u hierop ondernemen?
Provincies hebben beleidsvrijheid hoe aan het interbestuurlijke toezicht vorm wordt gegeven. Provincies kunnen daarbij ook betrekken dat gemeenten beleidsvrijheid hebben voor het invullen van een bepaalde taak, zoals ook geldt voor het uitvoeren van de inventarisaties. Het is aan het College van gedeputeerde staten om een keuze te maken hoe zij invulling geeft aan mijn verzoek. Zij legt hierover verantwoording af aan provinciale staten. Gelet op deze beleidsvrijheid is het niet aan mij om een oordeel te geven over de keuze van een provincie of aan te dringen op een andere aanpak.
Het College van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland heeft invulling gegeven aan mijn verzoek door het sturen van een brief aan iedere gemeente ter ondersteuning van mijn eerdere verzoek aan gemeenten om de inventarisatie uit te voeren.
Hoe beoordeelt u de houding van de provincie Zuid-Holland die alle verantwoordelijkheid naar gemeenten schuift? Kunt u ervoor zorgen dat de provincie Zuid-Holland in navolging van andere provincies zoals Flevoland, Groningen en Drenthe in gesprek gaat met deze gemeenten en bij hen moet aandringen een inventarisatie uit te voeren? Welke acties gaat u hierop ondernemen?
Provincies hebben beleidsvrijheid hoe aan het interbestuurlijke toezicht vorm wordt gegeven. Provincies kunnen daarbij ook betrekken dat gemeenten beleidsvrijheid hebben voor het invullen van een bepaalde taak, zoals ook geldt voor het uitvoeren van de inventarisaties. Het is aan het College van gedeputeerde staten om een keuze te maken hoe zij invulling geeft aan mijn verzoek. Zij legt hierover verantwoording af aan provinciale staten. Gelet op deze beleidsvrijheid is het niet aan mij om een oordeel te geven over de keuze van een provincie of aan te dringen op een andere aanpak.
Het College van gedeputeerde staten van de provincie Zuid-Holland heeft invulling gegeven aan mijn verzoek door het sturen van een brief aan iedere gemeente om het belang van brandveiligheid te benadrukken en aandacht te vragen voor de inventarisatie. Van deze brief heeft de provincie een afschrift aan de gemeenteraden verstuurd, zodat ook zij hierover zijn geïnformeerd in het kader van horizontale verantwoording en controle.
Hoe beoordeelt u de houding van de provincie Zeeland die alle verantwoordelijkheid naar gemeenten schuift? Kunt u ervoor zorgen dat de provincie Zeeland in navolging van andere provincies zoals Flevoland, Groningen en Drenthe in gesprek gaat met deze gemeenten en bij hen moet aandringen een inventarisatie uit te voeren? Welke acties gaat u hierop ondernemen?
Provincies hebben beleidsvrijheid hoe aan het interbestuurlijke toezicht vorm wordt gegeven. Provincies kunnen daarbij ook betrekken dat gemeenten beleidsvrijheid hebben voor het invullen van een bepaalde taak, zoals ook geldt voor het uitvoeren van de inventarisaties. Het is aan het College van gedeputeerde staten om een keuze te maken hoe zij invulling geeft aan mijn verzoek. Zij legt hierover verantwoording af aan provinciale staten. Gelet op deze beleidsvrijheid is het niet aan mij om een oordeel te geven over de keuze van een provincie of aan te dringen op een andere aanpak.
Het College van gedeputeerde staten van de provincie Zeeland heeft invulling gegeven aan mijn verzoek door het voeren van een IBT-gesprek met iedere gemeente waarbij de inventarisatie aan de orde is gesteld en verzocht is gehoor te geven aan mijn verzoek tot het uitvoeren hiervan.
Het bericht dat de politie zich zorgen maakt over de toename van zelfgemaakte bommen |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Zorgen bij politie om sterke toename van zelfgemaakte bommen»?1
Ja dit is bekend.
Komt u met aanvullende maatregelen om het aantal zelfgemaakte bommen te verminderen? Zo nee, waarom niet?
Afgelopen jaar is al een aantal aanvullende maatregelen genomen om te zorgen dat bepaalde grondstoffen, die gebruikt kunnen worden om zelf explosieven te maken, moeilijker verkrijgbaar zijn. Eén van deze maatregelen is de aanscherping op 1 februari van dit jaar van de EU verordening Precursoren voor Explosieven2 die het bezit, de handel en het gebruik van precursoren voor explosieven reguleert voor particulieren en het bedrijfsleven. Op 6 juli jl. is uw Kamer nog bij brief3 door mij geïnformeerd over een onderzoek van het WODC naar deze wetgeving en daarin staan ook enkele aandachtspunten vermeld waar komende tijd extra op zal worden geïnvesteerd.
Andere genomen maatregelen die het aantal zelfgemaakte bommen zal moeten verminderen hebben betrekking op knalvuurwerk (zie vraag 5) en bepaalde drugsprecursoren, aangezien deze ook als (bouwsteen) voor zelfgemaakte explosieven gebruikt kunnen worden.
Is het mogelijk om bouwstenen van zelfgemaakte bommen op eenzelfde manier te verbieden zoals illegale precursoren verboden zijn in de nieuwe wetten over ondermijning?
Al geruime tijd is het mogelijk om dergelijke bouwstenen voor zelfgemaakte explosieven, zogenaamde precursoren voor explosieven, te verbieden. De wetgeving hierop is door de EU verplicht gesteld in 2016 en begin dit jaar is de door de EU aangescherpte nieuwe wet ingegaan (zie vraag 2). Hierdoor is het moeilijker geworden voor particulieren en professionele gebruikers om precursoren voor explosieven aan te schaffen, te bezitten en te verhandelen. Eén van de aanscherpingen is de uitbreiding van de lijst van precursoren voor explosieven waarvoor een beperking geldt, met extra stoffen en nieuwe toegestane percentages. Ook is het voor professionele gebruikers die stoffen niet voor bedrijfsmatige doeleinden nodig hebben, niet meer mogelijk om de stoffen zonder vergunning te kopen. Een compleet overzicht van de aanscherpingen is terug te vinden op de website van de National Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV).
Een andere bouwsteen voor zelfgemaakte explosieven kan knalvuurwerk zijn. Het gebruik en bezit van knalvuurwerk is al verboden voor consumenten door de regeling aanwijzing consumenten- en theatervuurwerk.(RACT) en de Wet Milieu Gevaarlijke Stoffen.
Voortdurend wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, en daarbinnen de NCTV, samen met de ketenpartners zoals de Politie en de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) gemonitord of bestaande wetgeving en maatregelen afdoende zijn.
Heeft de politie genoeg capaciteit om actief te zoeken naar bestandsdelen voor het maken van bommen?
Wanneer het gaat om strafrechtelijke opsporing en handhaving, is de politie samen met het Openbaar Ministerie bevoegd. In algemene zin is de vraag naar politiecapaciteit per definitie groter dan de beschikbaarheid. In het halfjaarbericht van 4 juni jl.4 heb ik aangegeven wat de politie doet om de capaciteit van medewerkers belast met onder meer incidentafhandeling weer op volle sterkte te krijgen. In de tussentijd nemen de eenheden waar passend en mogelijk capaciteitsbevorderende maatregelen. Activiteiten met een ernstige gevaarzetting zoals het mogelijk produceren van explosieven krijgen prioriteit. De politie zal in geval van acuut gevaar zorgvuldig optreden.
Daarnaast is met de inwerkingtreding van de Wet precursoren voor explosieven in 2016, de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) verantwoordelijk voor het toezicht op – en handhaving van – de regels rondom verkoop van en handel in precursoren voor explosieven. Mede naar aanleiding van de invoering van de vernieuwde EU verordening op 1 februari van dit jaar, zijn de gemaakte afspraken over de uitvoering van de taken ter hand genomen tussen JenV (NCTV) en de ILT. Deze zullen binnenkort worden bestendigd in een convenant. Daarbij wordt ook gekeken of de bestaande afspraken over de benodigde capaciteit voor toezicht en handhaving nog voldoende zijn.
Vindt u dat we genoeg doen om illegaal vuurwerk op te sporen? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, komt u met aanvullende maatregelen?
De politie zet ook komend jaar met het Openbaar Ministerie en andere betrokken partijen nog intensiever in op het thema vuurwerk via een projectmatige aanpak van illegaal vuurwerk, inclusief opsporing op sociale media en steekproefsgewijze handhaving langs de grens. Bovendien wordt meer dan voorheen informatie gestuurd onderzoek gedaan. De politie gebruikt verschillende opsporingsmiddelen in de strijd tegen illegale vuurwerkhandelaren, ook op versleutelde berichtenservices zoals Telegram en (andere) sociale media. De politie doet geen uitspraken over de daarbij gebruikte werkwijzen. Als duidelijk is wie de dader is, treden politie en justitie op. Het daarbij aangetroffen vuurwerk wordt in beslag genomen. Dit heeft als effect dat in 2020 meer illegaal vuurwerk in beslag is genomen (ruim 120 duizend kilo in 2020 t.o.v. ruim 60 duizend kilo in 2019) dan in voorgaande jaren. Tot slot is de richtlijn voor strafvordering vorig jaar strenger geworden voor bepaalde typen (zwaar) knalvuurwerk) en wordt er naast strafrechtelijke handhaving verder geïntensiveerd op samenwerking met het bestuur, zodat ook bestuurlijke maatregelen steeds vaker genomen kunnen worden.
De aanpak van mensenhandel in de Caribische delen van het Koninkrijk. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Anne Kuik (CDA), Don Ceder (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Sint Maarten wil hulp van Nederland in seksindustrie»1, de opmerkingen over de aanpak van mensenhandel in de Staat van de Rechtshandhaving Caribisch Nederland2 en de TIP-reporten ten aanzien van Nederland, Sint Maarten, Curaçao en Aruba3?
Ja.
Wat is uw algemene beeld van de bestrijding van mensenhandel op de BES-eilanden en de landen binnen het Caribisch deel van het Koninkrijk? Op welke cijfers is dit beeld gebaseerd?
Voorop moet worden gesteld dat de aanpak van mensenhandel een landsaangelegenheid is. Dat betekent dat Curaçao, Aruba en Sint Maarten zelf verantwoordelijk zijn voor de aanpak en voor de hierin gemaakte beleidskeuzes. Nederland is verantwoordelijk voor de aanpak van mensenhandel in Caribisch Nederland. Wel werkt Nederland nauw samen met de andere landen in ons Koninkrijk op de aanpak van mensenhandel. In de beantwoording van de vragen zal daarom vooral ingegaan worden op de situatie in Caribisch Nederland.
De aanpak van mensenhandel staat al langer hoog op de agenda voor het Caribisch deel van het Koninkrijk. Zo is op 28 januari 2009 het eerste Memorandum of Understanding van samenwerking ter voorkoming en bestrijding van mensenhandel en mensensmokkel (hierna: MoU) getekend. In dit MoU werd onder meer vastgelegd dat de samenwerking tussen de landen wordt geïntensiveerd en dat aan de bestrijding van mensenhandel prioriteit wordt gegeven. De laatste evaluatie van het MoU vond in 2018 plaats bij gelegenheid van een driedaagse conferentie op Bonaire met multidisciplinaire partners. Het herziene MoU werd vastgesteld tijdens het Justitieel Vierpartijenoverleg (JVO) van januari 2019.
De geschetste beelden in de rapporten van de Raad voor de Rechtshandhaving inzake de aanpak van mensenhandel en mensensmokkel op Caribisch Nederland, Curaçao en Sint Maarten worden herkend.4 Uit de samenwerking en de goede ambtelijke contacten is ook mijn beeld ontstaan dat de landen momenteel nog onvoldoende uitvoering kunnen geven aan alle gemaakte afspraken in het MoU.
Voor Caribisch Nederland kan ik aangeven dat de afgelopen jaren is ingezet op multidisciplinaire controles in kwetsbare sectoren, verbeterde ondersteuning voor slachtoffers van mensenhandel en het vergroten van bewustwording bij zowel professionals, de doelgroep zelf als het algemene publiek. Ook zijn er handboeken opgesteld voor de opvang en begeleiding van slachtoffers van mensenhandel.
Naar aanleiding van eerdere rapporten zijn flinke stappen gezet in het verbeteren van de informatiepositie, onder andere door de invoering en operationalisering van het themaregister in Caribisch Nederland.
De ministers van Justitie van de landen gaan bij gelegenheid van het eerstvolgende JVO in gesprek over de mogelijkheden om de aanpak van mensenhandel verder te versterken in het Caribisch deel van het Koninkrijk. De uitkomsten van het JVO worden geborgd in de herziening van het MoU in 2022.
Hoeveel strafprocessen en veroordelingen zijn er de afgelopen vijf jaar geweest tegen mensenhandelaren en klanten van mensenhandelaren op de BES-eilanden en in de landen?
De partners in de aanpak van mensenhandel hebben zich afgelopen jaren ingezet om daders op te sporen en te vervolgen, met een paar behaalde successen. Niet alle verrichtte onderzoeken hebben geleid tot een zaak of veroordeling.
In Caribisch Nederland hebben in de afgelopen 5 jaar van 2016–2020 9 opsporingsonderzoeken plaatsgevonden, 3 vervolgingen en geen veroordelingen. De opsporing, vervolging en berechting van zaken van mensenhandel verloopt veelal over meerdere jaren, het overzicht moet ook zo gelezen worden. Momenteel worden voor zittingsdata ingepland voor twee verschillende mensenhandel zaken in 2021.
Voor de BES-eilanden treedt vanaf 1 januari 2022 de wet strafbaarstelling van de klant van een prostituees die slachtoffer is van mensenhandel in werking.
Hoeveel aangiftes en/of meldingen van slachtofferschap van mensenhandel zijn er de afgelopen vijf jaar geweest op de BES-eilanden en in de landen?
Hieronder een overzicht van het aantal meldingen en aangiften van slachtoffers van mensenhandel in Caribisch Nederland. Zoals eerder aangegeven is de aanpak van mensenhandel een landsaangelegenheid en zal enkel ingegaan worden op Caribisch Nederland.
2016: 0
2017: 5
2018: 9
2019: 4
2020: 15
Wat is de schatting van het totaal aantal slachtoffers van mensenhandel op de BES-eilanden en in de landen?
Mensenhandel is een delict dat zich veelal in het verborgene afspeelt, zo ook in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Een accurate schatting van het totaal aantal slachtoffers van mensenhandel is daarom niet mogelijk.
Waar kan een slachtoffer van mensenhandel op één van de eilanden zich melden en hoe is de begeleiding vanuit zowel politie als hulpverlening vervolgens geregeld? Welke mogelijkheden zijn er de in Nederland bestaande expertise op het gebied van opvang en begeleiding van slachtoffers in mensenhandel te delen met en in te zetten op de eilanden?
Voor Caribisch Nederland geldt dat een slachtoffer zich kan melden bij Korps Politie CN en Bureau Slachtofferhulp (BSH, onderdeel van Korps Politie CN). Het slachtoffer wordt vervolgens een veilig onderdak en ondersteuning geboden. Indien nodig draagt BSH ook zorg voor het regelen van medische en psychische bijstand. Mogelijke slachtoffers van arbeidsuitbuiting kunnen tevens terecht bij de Arbeidsinspectie CN.
Hoewel de aanpak van mensenhandel een landsaangelegenheid is, kan Nederland op verschillende manieren bijdragen aan het vergroten van kennis en expertise op het gebied van opvang en begeleiding van slachtoffers. Zo is als onderdeel van het MoU een twinningpartnersysteem ingevoerd. Dit betreft een lijst van contactpersonen en organisaties van alle landen in het Koninkrijk op gespecialiseerde gebieden in de aanpak van mensenhandel. Het Coördinatiecentrum tegen mensenhandel (CoMensha) treedt vanuit Nederland op als twinningpartner, met subsidie van het Rijk, voor het Caribisch deel van het Koninkrijk voor het leveren van expertise op het gebied van zorg en opvang.
In aanloop naar de evaluatie van het MoU in 2022 wordt bezien hoe expertise vanuit Nederland meer structureel en proactief gedeeld kan worden met de landen in het Caribisch gebied.
In de Staat voor de Rechtshandhaving wordt geconstateerd dat informatiepositie en informatiedeling bij de bestrijding van mensenhandel en mensenmokkel nog steeds tekort schiet, herkent u dit?
Het kabinet herkent het geschetste beeld in het rapport «Staat van de Rechtshandhaving CN 2020» over het ontbreken van een gemeenschappelijk interregionaal beeld van de aard en omvang van de problematiek. De aanpak van mensenhandel blijft een prioriteit voor het Caribisch deel van het Koninkrijk en daarmee zal komende jaren worden ingezet op het versterken van de informatiepositie. Zoals aangekondigd in de JenV beleidsagenda 2021–2025 voor Caribisch Nederland wordt gestreefd naar de ketenbrede implementatie van het themaregister mensenhandel. Daarnaast is het signaleren van mensenhandel essentieel voor het versterken van de informatiepositie. Om die reden krijgt deskundigheidsbevordering van verschillende groepen professionals nadrukkelijk de aandacht.
Waarom heeft de Nationaal Rapporteur Mensenhandel momenteel geen mandaat waar het de BES-eilanden betreft? Wat zou er voor nodig zijn het mandaat van de Nationaal Rapporteur uit te breiden naar de BES-eilanden zodat ook daar gerapporteerd kan worden over de ontwikkelingen rondom mensenhandel?
Het mandaat van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (hierna: Nationaal Rapporteur) is wettelijk vastgelegd in de Wet Nationaal Rapporteur mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen. De Nationaal Rapporteur heeft momenteel geen mandaat op de BES-eilanden omdat dit Nederlandse wetgeving betreft die alleen geldt op het Europese deel van het Nederlands grondgebied.
Juridisch gezien is het mogelijk om het mandaat van de Nationaal Rapporteur uit te breiden naar de BES-eilanden. Een dergelijke uitbreiding van het mandaat vereist aanpassing van wetgeving en een uitbreiding van het financiële kader voor het Bureau van de Nationaal Rapporteur voor de uitvoering van deze taken. Eerder is uw kamer bij brief van 24 februari 2015 geïnformeerd dat een onafhankelijk onderzoek naar de aard en de omvang van mensenhandel, de kerntaak van de Nationaal Rapporteur, niet noodzakelijk werd geacht in het Caribisch deel van het Koninkrijk (inclusief Caribisch Nederland) vanwege de uitgebreide aandacht voor het onderwerp5. De kennis over mensenhandel in Caribisch Nederland is daarnaast de afgelopen jaren alleen maar toegenomen. Zo komt mensenhandel terug in verschillende criminaliteitsbeeld analyses waaronder het Veiligheidsbeeld BES en de TIP-rapportages van de Verenigde Staten, is het themaregister nu in gebruik en vinden er reguliere multidisciplinaire controles plaats in risico sectoren. Met de aangekondigde intensiveringen is de verwachting dat een completer beeld over aard en omvang verkregen wordt voor Caribisch Nederland. Vanwege bovenstaande redenen wordt uitbreiding van het mandaat van de Nationaal Rapporteur nu niet noodzakelijk geacht.
Op welke manier kan Nederland de landen in het Koninkrijk ondersteunen bij de vervolging, opvang en registratie van mensenhandel? Zou de Nationaal Rapporteur Mensenhandel hier een bijdrage in kunnen leveren? Zo ja, wat zou er voor nodig zijn om de Nationaal Rapporteur Mensenhandel hiertoe in staat te stellen?
Zoals eerder aangegeven is de aanpak van mensenhandel een landsaangelegenheid, maar ondersteunt het kabinet de landen in de vorm van capaciteit en (incidentele) financiële ondersteuning. Zo wordt sinds 2012 kennis en expertise geleverd aan de landen door de Koninklijke Marechaussee onder het protocol Inzake de inzet van personeel uit de flexibel inzetbare pool Koninklijke Marechaussee, dat als doel heeft ondersteuning te leveren voor grensgerelateerde politietaken, waaronder het tegengaan van mensenhandel.6
Daarnaast heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) in 2019 en 2020 bijdragen verstrekt aan de ontwikkeling van het Coördinatiecentrum Mensenhandel Mensensmokkel Aruba. Ook heeft het Ministerie van BZK eerder subsidies verstrekt aan verschillende stichtingen in Aruba die zich hebben ingezet voor (vrouwelijke) slachtoffers van mensenhandel zoals Fundacion pa Hende Muher den Dificultad (FHMD) en Fundacion Refugio Social. Met deze middelen zijn opvangplekken voor zowel vrouwelijke slachtoffers van geweld als voor hun kinderen opgezet. Hieronder vallen ook slachtoffers van mensenhandel. De Nederlandse hulp en bijstand vanwege de situatie in Venezuela heeft geresulteerd in speciale opvangplekken voor mannelijke slachtoffers van mensenhandel.
Verder worden de Koninkrijksgrenzen door middel van het in februari 2021 afgesloten protocolVersterking Grenstoezicht verder versterkt op de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Het versterken van de grenzen is één van de maatregelen ter versterking van de rechtstaat, welke onderdeel zijn van de landspakketten die met Aruba, Curaçao en Sint Maarten zijn overeengekomen (de voortgang van deze landspakketten blijft integraal onderdeel van de besluitvorming over de liquiditeitssteun). Eén van de doelen van het protocol Versterking Grenstoezicht is het tegengaan van mensenhandel (en mensensmokkel). Met het land Sint Maarten is na Orkaan Irma de Onderlinge Regeling Versterking Grenstoezicht afsloten. Vanaf 1 januari 2018 tot 1 juli 2021 is er door Nederland bijstand geleverd. Deze bijstand omvatte onder andere personele inzet, expertise en financiële middelen, onder meer ten behoeve van de bestrijding van mensenhandel.
Wat betreft het verbeteren van registratie zijn de nodige stappen gezet.
In het themaregister, operationeel in CN en Curaçao, kunnen (zachte) signalen van mensenhandel worden geregistreerd. Tijdens de laatste evaluatie van het MoU in 2018, bij gelegenheid van een driedaagse conferentie op Bonaire, is een workshop verzorgd over de werkwijze van het themaregister door het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM). Het EMM is tevens, evenals CoMensha, een twinningpartner voor de landen in het Koninkrijk. Om te komen tot meer eenduidige registratie van signalen is voor het aanleveren van signalen door partners een vastgesteld formulier opgesteld.
Zoals in de beantwoording van vraag 8 beschreven is het mandaat van de Nationaal Rapporteur beperkt tot het Europees Nederlands grondgebied. Het staat de landen binnen het Koninkrijk vrij zelf een wettelijke regeling te treffen voor een Nationaal Rapporteur, of een vergelijkbaar mechanisme, in het leven te roepen.
Bent u bereid voor de behandeling van de begroting Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met scenario’s te komen hoe de informatievergaring, informatiedeling, opvang, opsporing en vervolging op het gebied van mensenhandel in de Caribische delen van het Koninkrijk kan worden verbeterd en daartoe in overleg te treden met de besturen van de landen en de openbaar lichamen?
Het formuleren van scenario’s hoe de informatievergaring, informatiedeling, opvang, opsporing en vervolging op het gebied van mensenhandel in het Caribische deel van het Koninkrijk verbeterd kunnen worden is een landsaangelegenheid. In de beantwoording van vraag 9 is aangegeven welke aanvullende steun vanuit Nederland wordt geboden aan de landen en welke mogelijkheden er zijn via diverse protocollen en landspakketten.
De aanpak van mensenhandel is een punt van bespreking bij het eerstvolgende JVO. Hierbij zal aandacht worden gevraagd voor het bestuurlijk commitment en de uitvoering van de gemaakte afspraken in het MoU op lokaal niveau om deze ernstige vorm van criminaliteit zo effectief mogelijk te bestrijden.
De explosieve stijging van het aantal gelukszoekers dat wekelijks Nederland binnenstroomt |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de asielinstroom van week 22 ongeveer 400 gelukszoekers bedroeg?1
Nee. Wel is het zo dat de asielinstroom van week 22, bestaande uit eerste asielaanvragen, opvolgende asielaanvragen, hervestiging, herplaatsing en nareizigers ongeveer 400 personen betrof.
Bent u ervan op de hoogte dat de asielinstroom van week 23 ongeveer 500 gelukszoekers bedroeg?2
Nee. Wel is het zo dat de asielinstroom van week 23, bestaande uit eerste asielaanvragen, opvolgende asielaanvragen, hervestiging, herplaatsing en nareizigers ongeveer 500 personen betrof.
Bent u ervan op de hoogte dat de asielinstroom van week 24 ongeveer 600 gelukszoekers bedroeg?3
Nee. Wel is het zo dat de asielinstroom van week 24, bestaande uit eerste asielaanvragen, opvolgende asielaanvragen, hervestiging, herplaatsing en nareizigers ongeveer 600 personen betrof.
Bent u ervan op de hoogte dat de asielinstroom van week 25 ongeveer 700 gelukszoekers bedroeg?4
Nee. Wel is het zo dat de asielinstroom van week 25, bestaande uit eerste asielaanvragen, opvolgende asielaanvragen, hervestiging, herplaatsing en nareizigers ongeveer 700 personen betrof.
Bent u het eens dat deze toename van het aantal gelukszoekers volstrekt onacceptabel is en dat de wekelijkse asielinstroom nul gelukszoekers moet bedragen?
Ik herken mij niet in de kwalificaties in de vraagstelling. De ontwikkeling van de asielinstroom door de tijd heen fluctueert. In de afgelopen vier weken is inderdaad een stijging van de asielinstroom te zien. Deze stijging is te verklaren door de geleidelijke opheffing van de vele reisbeletselen en de overige beperkingen die voortvloeien uit COVID-19. Deze ontwikkeling binnen een tijdvak van 4 weken is in de regel onvoldoende om voor de lange(re) termijn conclusies aan te verbinden. De instroom wordt nauwgezet gevolgd en daarop wordt geacteerd wanneer dit aangewezen is.
Bent u ervan op de hoogte dat als deze asielinvasie op deze wijze wel blijft doorgroeien, de asielinstroom aan het einde van dit jaar meer dan 3000 buitenlandse indringers per week zal bedragen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid dit te voorkomen door de grenzen te sluiten voor alle asielzoekers, migranten uit islamitische landen en te gaan werken aan een wekelijkse asieluitstroom? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs hiertoe naar eerdere antwoorden5 op vergelijkbare vragen van dezelfde fractie.
Het bericht ‘Meldingen eergerelateerd geweld stijgen, opvang vol’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het artikel «Meldingen eergerelateerd geweld stijgen, opvang vol»?1
Ja.
Klopt het dat het aantal meldingen van eergerelateerd geweld ten tijde van de pandemie is afgenomen en klopt het dat nu sprake is van een forse toename van het aantal meldingen van eergerelateerd geweld en het aantal slachtoffers wat daarvoor hulp en/of een verblijfplaats zoekt? Kunt u deze ontwikkeling cijfermatig weergeven?
Uit de cijfers van Veilig Thuis, politie en het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld (LEC EGG) over het aantal meldingen eergerelateerd geweld over de jaren 2019 en 2020 blijkt het volgende:
Zowel de cijfers van Veilig Thuis als die van het LEC EGG laten zien dat sprake is van een beperkte stijging van het aantal meldingen van eergerelateerd geweld in 2020 ten opzichte van 2019. Cijfers over 2021 zijn nog niet beschikbaar. Een definitieve conclusie over de cijfermatige ontwikkeling kan pas worden getrokken als deze ook beschikbaar zijn.
Hoeveel plekken zijn er op dit moment in Nederland om slachtoffers van eergerelateerd geweld op te vangen? Klopt het dat deze opvangplekken op dit moment vol zitten? Wat doet u om het aantal opvangplekken te verruimen?
Slachtoffers van eergerelateerd geweld moeten kunnen worden opgevangen als dat in de individuele casus het beste voor hen is. Het zijn zeer zorgelijke signalen dat de maximale capaciteit van opvangplekken voor slachtoffers van eergerelateerd geweld bereikt zou zijn.
Gemeenten zijn op grond van de Wmo2015 gezamenlijk verantwoordelijk voor de beschikbaarheid van voldoende opvangplekken. De opvang voor slachtoffers van eergerelateerd geweld en loverboyproblematiek organiseren de gemeenten bovenregionaal. Het gaat hierbij om een specialistische vorm van opvang. De gemeenten Groningen en Tilburg financieren namens alle Nederlandse gemeenten op dit moment gezamenlijk 31 opvangplekken bij Fier en Sterk Huis.
Naar aanleiding van de informatie in het artikel van de NRC heb ik contact gehad met de VNG, Fier en Sterk Huis. Beide aanbieders gaven aan dat het aantal slachtoffers dat behoefte heeft aan een opvangplek, door het jaar heen fluctueert. Tijdens het piekmoment dat zich in juni voordeed was de behoefte aan opvangplekken groter dan het beschikbare aantal. De gemeenten Groningen en Tilburg hebben samen een eenmalige oplossing gevonden voor deze situatie, zodat de slachtoffers toch konden worden opgevangen. Er vinden nu gesprekken plaats tussen VNG, gemeenten en betrokken zorgaanbieders over de beschikbaarheid, bezetting en financiering van deze specialistische vorm van opvang, met als doel om tot een structurele oplossing te komen. Ik volg de ontwikkelingen en blijf daarover in gesprek met de VNG.
Bent u het eens dat het onacceptabel zou zijn als slachtoffers van ernstig eergerelateerd geweld door een tekort aan opvangplekken langer moeten verblijven in een onveilige situatie? Op welke manier worden de slachtoffers waarvoor geen directe opvangplek beschikbaar is nu opgevangen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden heeft u om niet de slachtoffers maar de daders van eergerelateerd geweld te verwijderen uit de omgeving van het slachtoffer? In hoeverre is dit ook mogelijk voor de naaste omgeving die medeplichtig is aan eergerelateerd geweld? Hoe staat het in dat licht met de uitwerking van de motie-Van Wijngaarden/Peters (Kamerstuk 35 341, nr. 6) om hen die aanzetten tot eergerelateerd geweld ook te kunnen vervolgen?
Bij de aanpak van eergerelateerd geweld staat de veiligheid van het slachtoffer altijd voorop. In elke zaak wordt bekeken hoe de veiligheid van het slachtoffer voldoende gewaarborgd kan worden. Het strafrechtelijk kader biedt verschillende mogelijkheden om de pleger van eergerelateerd geweld uit de omgeving van het slachtoffer te houden.
Al voorafgaand aan een veroordeling kan een verdachte een contact- of locatieverbod worden opgelegd. Daarnaast wordt, conform de richtlijn voor strafvordering huiselijk geweld van het Openbaar Ministerie, in beginsel gedagvaard in zaken van eergerelateerd geweld. Strafrechtelijke vervolging kan leiden tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarnaast kan een straf worden opgelegd in combinatie met een locatie- of contactverbod. Aan een locatieverbod kan ook elektronisch toezicht worden verbonden, zodat constant zicht is op de naleving van dit verbod. Deze mogelijkheden gelden ook voor medeplichtigen en medeplegers.
In de zesde voortgangsrapportage Geweld hoort nergens thuis is uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop invulling is gegeven aan de motie van
Van Wijngaarden en Peters.3 Kortheidshalve verwijs ik u naar deze brief. Voor de strafrechtelijke vervolging van andere betrokkenen bij eergerelateerd geweld kan gebruik worden gemaakt van de verschillende deelnemingsvormen in de artikelen 46, 47 en 48 van het Wetboek van Strafrecht. Als hieraan wordt voldaan, kunnen ook personen die aanzetten tot geweld worden vervolgd.
Welke lessen trekt u uit het feit dat tijdens de pandemie vooral jonge (potentiële) slachtoffers uit beeld zijn geraakt en bent u bereid met omringende landen ervaringen uit te wisselen over hoe hiermee om te gaan in de toekomst?
Vanwege het verhoogde risico op huiselijk geweld en kindermishandeling tijdens de coronacrisis, heb ik een aantal specifieke maatregelen genomen om te voorkomen dat (jonge) slachtoffers uit beeld zouden raken en op laagdrempelige wijze hulp konden zoeken. Zo is de landelijke chatfunctie gestart van Veilig Thuis. Dit heeft er toe geleid dat ongeveer 350 gesprekken per week extra worden gevoerd met voornamelijk een nieuwe, jonge doelgroep. Ten tijde van de avondklok was de chatfunctie ook ’s avonds beschikbaar, wat zorgde voor 200 chats per week extra. Op dit moment wordt onderzocht hoe de chatfunctie ook in 2022 kan worden voortgezet.
Een ander voorbeeld van een maatregel die is genomen tijdens de coronapandemie is het steunpakket voor mentaal welzijn van jongeren. Hiermee was het mogelijk voor een aantal organisaties, waaronder Fier, om in aanmerking te komen voor een tijdelijke financiële impuls voor de extra hulp- en informatievragen via telefoon of chat aan jongeren en volwassenen die te maken hebben met veiligheidsproblematiek in het gezin of huishouden.
Ook zet ik mij met de actieagenda schadelijke praktijken in op het eerder en beter signaleren van eergerelateerd geweld door professionals, waaronder in de zorg. In het kader hiervan werkt Pharos aan het opzetten van e-learnings voor professionals over schadelijke praktijken, waaronder eergerelateerd geweld, waarbij expertise van betrokken organisaties wordt samengebracht. De politie werkt met een aanpak voor het herkennen van eergerelateerd geweld, namelijk de «methode LEC EGG». De eerste stap is een automatische elektronische zoekslag op woorden die wijzen op zaken waarbij eergevoel wellicht een rol speelt. Deze zaken worden bekeken en vervolgens wordt nadere informatie verzameld. Vervolgens wordt een plan van aanpak gemaakt, zo nodig met ondersteuning van het LEC EGG.
Op verschillende momenten heeft uitwisseling tussen Nederland en andere EU-landen plaatsgevonden over de inzet voor slachtoffers tijdens de pandemie. Daarnaast wordt regelmatig uitgewisseld met verschillende landen in het kader van de Committee of Parties van het Verdrag van Istanboel.
Het codewoord bij apothekers is naar buitenlands voorbeeld op 1 mei 2020 ingevoerd. Het betreft een laatste redmiddel voor slachtoffers die geen kans zien om te bellen of chatten met Veilig Thuis. Op basis van de eerste ervaringen blijkt dat het codewoord voor een kleine groep slachtoffers een effectief middel is om laagdrempelig hulp in te schakelen. Daarom kijk ik hoe het codewoord kan worden meegenomen in de brede communicatie richting slachtoffers, als één van de mogelijkheden om contact op te nemen met Veilig Thuis.
Hoe zorgt u ervoor dat signalen van eergerelateerd geweld vaker en sneller herkend worden bij politie- en zorgmedewerkers en welke stappen neemt u om het codewoord «masker 19» meer bekendheid te geven?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe staat het met de toegezegde extra impuls aan de preventieve aanpak ter bevordering van het recht op zelfbeschikking, hoe wordt dit ingebed in de actieagenda en waarom komt u niet tot een meerjarig interdepartementaal actieprogramma eergerelateerd geweld zoals door de Kamer in meerderheid verzocht om recht te doen aan de complexiteit en omvang van dit probleem?
Ik heb uw Kamer op 18 maart 20214 en 30 april 20215 geïnformeerd over de uitvoering van de actieagenda schadelijke praktijken. In beide brieven is aangegeven op welke manier uitvoering is gegeven aan de verzoeken van uw Kamer over een interdepartementaal actieprogramma. De Minister van SZW laat, als aanvulling op de actieagenda schadelijke praktijken, een verkenning uitvoeren naar witte vlekken in de huidige preventieve aanpak. Het doel van deze verkenning is om te achterhalen welke gemeenschappen en/of risicogroepen aanvullend gerichte aandacht behoeven. Ook wordt in kaart gebracht welke effectieve instrumenten bestaan om binnen gesloten gemeenschappen mentaliteitsverandering te bevorderen. Uw Kamer wordt dit najaar geïnformeerd over de resultaten en de vervolgstappen.
Het bericht dat Nederland op de vingers is getikt door Brussel vanwege het niet strafbaar stellen van ontkenning Holocaust |
|
Chris Stoffer (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland op de vingers getikt door Brussel «Ontkenning Holocaust moet strafbaar worden»»?1
Ja.
Wat is de reden dat Nederland ontkenning van de Holocaust in Nederland niet strafbaar heeft gesteld?
Beledigende vormen van bijvoorbeeld Holocaustontkenning, zoals bedoeld in artikel 1 van het Kaderbesluit racisme2, zijn nu al strafbaar in Nederland op grond van artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht. Dit wordt bevestigd door rechtspraak van de Hoge Raad (zie o.a. Hoge Raad 10 september 1985, NJ 1986/164, Hoge Raad 25 november 1997, NJ 1998/261 en Hoge Raad 27 maart 2012, NJ 2012/220). Om die reden is tot op heden geen aanleiding gezien om de wet te wijzigen, zie verder het antwoord op vragen 4,5 7 en 8.
Bent u bekend met het feit dat lidstaten van de Europese Unie in 2008 werd opgedragen om het publiekelijk «ontkennen of verregaand bagatelliseren» van genocide via nationale wetgeving te verbieden? Waarom heeft u het zover laten komen en hier tot op heden, zelfs na herhaalde oproepen, geen gehoor aan gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat Nederland op dit punt een gele kaart van de Europese Commissie krijgt?
De Europese Commissie heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken bericht dat zij van oordeel is dat in de tekst van het Wetboek van Strafrecht onvoldoende tot uitdrukking komt dat – kort gezegd – het publiekelijk vergoelijken, ontkennen of verregaand bagatelliseren van genocide (artikel 1, eerste lid, onder c en d, van het Kaderbesluit racisme), strafbaar is. In reactie hierop is de Commissie bericht dat Nederland in het standpunt van de Commissie aanleiding ziet om een wetsvoorstel voor te bereiden, dat ertoe strekt in de tekst van artikel 137c Sr een uitdrukkelijke verwijzing naar de in artikel 1, eerste lid, onder c en d, van het kaderbesluit genoemde gedragingen op te nemen4. Daarmee wordt uitdrukkelijk in de wet vastgelegd dat die specifieke gedragingen kunnen kwalificeren als groepsbelediging. De betreffende wijziging zal worden opgenomen in een herimplementatiewetsvoorstel.
Vindt u het niet ronduit beschamend dat Nederland nu kans loopt op een dwangsom of boete, terwijl landen als Duitsland, België, Frankrijk, Oostenrijk en Rusland Holocaustontkenning wel strafbaar hebben gesteld?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het kwalificeren van Holocaustontkenning onder de «groepsbelediging» en «haatzaaien» een slordige oplossing is die te veel ruimte laat om massamoord te relativeren?
Nee, die mening ben ik niet toegedaan. Zoals in de antwoorden op de hiernavolgende vragen uitgebreider aan de orde komt, heeft dit kabinet de bestrijding van discriminatie hoog op de agenda staan. Kenmerkend voor de commune misdrijven in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht is dat de daarin strafbaar gestelde gedragingen vrij algemeen zijn omschreven, waarbij – binnen de door de wetgever getrokken grenzen – langs de weg van jurisprudentie helderheid wordt geboden over de specifieke gedragingen die onder het bereik van de algemene delictsomschrijving vallen. Dat geldt ook voor de discriminatiedelicten van de artikelen 137c en 137d Sr. Zoals in antwoord op de vragen 2 en 3 aan de orde kwam, blijkt uit de jurisprudentie dat Holocaustontkenning zoals gedefinieerd in het kaderbesluit racisme strafbaar is in Nederland. De Commissie heeft echter laten weten dat zij van oordeel is dat de strafbaarheid van deze gedraging onvoldoende expliciet tot uitdrukking komt in het Wetboek van Strafrecht. Zoals in antwoord op de vragen 4, 5, 7 en 8 is aangegeven, is de Commissie in reactie hierop bericht dat Nederland in dit standpunt van de Commissie aanleiding ziet om een wetswijziging voor te bereiden.
Hoe beoordeelt u deze tik op de vingers in het licht van de verplichting voor lidstaten van de Europese Unie alles te doen wat in hun vermogen ligt om antisemitisme doeltreffend te bestrijden en de waardigheid van de Joodse bevolking te beschermen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om ter invulling van deze verplichting op korte termijn te komen met een wetsvoorstel dat het ontkennen van de Holocaust strafbaar stelt, met inachtneming van de aangenomen motie-Van der Staaij over de invulling van de IHRA-definitie2, en de Kamer te informeren over de voortgang van dit wetsvoorstel?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat antisemitisme de laatste jaren enorm oplaait en dat de hardnekkigheid van wijdverbreid antisemitisme een belemmering vormt voor mensen om openlijk Joods te zijn, vrij van angst voor hun veiligheid en welzijn?
Voor antisemitisme is geen plaats in onze samenleving. Het kabinet zet zich met een brede aanpak in op de bestrijding van alle vormen van discriminatie door inzet op bewustwording, versterkte samenwerking en versterking van lokale aanpak.
Aanvullend is op verzoek van uw Kamer voor de jaren 2019 tot en met 2021 een extra bedrag van 1 miljoen euro per jaar aan de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid toegevoegd5. De projecten die voortkomen uit deze gelden richten zich voornamelijk op de aanpak van antisemitisme, maar werken ook door in de gehele aanpak van discriminatie en racisme.
Bovendien heb ik op 1 april dit jaar de Nationaal Coördinator Antisemitisme (NCAB) aangesteld. De NCAB zal onder andere een rol spelen in de
opvolging van de projecten die in het kader van de besteding van de antisemitismegelden zijn uitgevoerd. Ik heb uw Kamer hierover per brief van 10 maart dit jaar6 bericht.
Hoe reageert u op de toenemende Jodenhaat in het land en de onrust bij de Joodse gemeenschap als gevolg hiervan, zoals de Nationaal Coördinator Antisemitisme Bestrijding deze signaleert?
Ik meen dat elke dreiging van antisemitisme een belemmering kan vormen op het tot uiting brengen van de Joodse identiteit en dat dit niet afhankelijk is van een stijging of daling van antisemitische incidenten.
Bent u bereid hierover in overleg te treden met de coördinator en te bezien of en welke aanvullende maatregelen hiertegen genomen moeten worden?
De NCAB is aangesteld om mij gevraagd en ongevraagd te adviseren over de bestrijding van antisemitisme en knelpunten in de verschillende ketens bij de afhandeling van antisemitismezaken en in de gehele keten van antisemitisme bestrijding. Ook over dit onderwerp laat ik mij door de NCAB adviseren.
De zeggenschap over veiligheidsregio’s |
|
Renske Leijten , Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
In hoeverre hebben gemeenten nog zeggenschap over de veiligheidsregio volgens u?1
De zeggenschap van gemeenten over de veiligheidsregio’s is als volgt geregeld:
Wat gebeurt er als gemeenten de hogere bijdrage aan een veiligheidsregio niet accepteren?
De veiligheidsregio is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de financiële huishouding. Een reëel sluitende begroting – de deelnemende gemeenten dragen daarvoor zorg – is essentieel.
Zodra een begroting van de Veiligheidsregio is vastgesteld, zijn de afgesproken bijdragen van de deelnemende gemeenten een verplichte uitgave voor die gemeenten. De gemeenten moeten aan hun financiële verplichtingen jegens de veiligheidsregio voldoen, ongeacht hun financiële positie.
In de hypothetische situatie dat gemeenten feitelijk hun bijdrage aan de veiligheidsregio niet meer kunnen voldoen, is er sprake van een breder financieel probleem; de gemeente zal dan waarschijnlijk ook aan andere verplichtingen niet kunnen voldoen. Het financieel toezicht dat provincies op gemeenten houden is er echter op gericht om tijdig bij te sturen en dergelijke situaties te voorkomen.
Wat gebeurt er als gemeenten de kosten voor een veiligheidsregio niet meer kunnen opbrengen?2
Zie antwoord vraag 2.
Krijgen gemeenten volgens u voldoende geld om de bijdrage aan de veiligheidsregio te betalen, zodat aan de basisvereisten voor bijvoorbeeld brandweerzorg voldaan kan worden? Zo ja, hoe ontstaan volgens u dan tekorten bij bijvoorbeeld de brandweer?
Gemeenten ontvangen in de algemene uitkering uit het gemeentefonds middelen om hun bijdrage aan de veiligheidsregio te kunnen voldoen. Deze middelen zijn niet gelabeld en formeel vrij besteedbaar. De algemene uitkering is op zichzelf ruim genoeg voor de bijdrage aan de veiligheidsregio, maar gemeenten dienen hier ook andere kosten uit te dekken, zoals bijvoorbeeld de jeugdzorg, bibliotheken en het onderhoud van het openbaar groen. De gemeenteraad dient daarom keuzes te maken hoe de middelen worden ingezet.
Daarbij kan enige spanning ontstaan tussen de financiering van de veiligheidsregio’s om onder andere het in het beleidsplan vastgestelde kwaliteitsniveau te realiseren en de vrije besteedbaarheid van de beschikbare middelen door individuele gemeenten.
De Minister van Justitie en Veiligheid faciliteert de veiligheidsregio’s ten behoeve van hun taken door het verstrekken van een financiële lumpsum bijdrage, de Brede Doeluitkering Rampenbestrijding (BDuR). Deze bedraagt circa 15% van het totaalbudget (85% wordt gefinancierd door de gemeenten). In feite is hiermee sprake van hybride financiering.
In de brief van 3 februari 2021 aan uw Kamer3 heeft het kabinet de totstandkoming van een integraal wettelijk kader dat betrekking heeft op de crisisbeheersing en de brandweerzorg aangekondigd. De financieringswijze zal hierbij aandacht krijgen.
Wat zijn de voorwaarden waaronder veiligheidsregio’s kunnen fuseren?3
Een randvoorwaarde is dat een fusie plaatsvindt binnen de wettelijke kaders van onder andere de Wet veiligheidsregio’s en Wet gemeenschappelijke regelingen. Daarbij is congruentie qua buitengrenzen met de gebiedsindelingen van de provincie, politie, arrondissementsparketten, de GGD’en en de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV) van belang.
Hoe staat het nu met de fusieplannen van de veiligheidsregio’s Flevoland en Gooi & Vechtstreek, nu gemeenteraden zich ertegen uitspreken?4
Mijn huidige beleid is geen activiteiten te ontplooien om veiligheidsregio’s tot fusie te bewegen, maar eventuele voorstellen van besturen van veiligheidsregio’s om te fuseren in overweging te nemen.
Op dit moment is er bij mij geen concreet verzoek ingediend om de indeling van de veiligheidsregio’s Flevoland en Gooi- en Vechtstreek aan te passen. Mocht het vraagstuk over de indeling van deze veiligheidsregio's op tafel komen, dan zal ik rekening houden met de in het antwoord op de vorige vraag genoemde randvoorwaarden. Ook zal ik het draagvlak meewegen binnen de betreffende veiligheidsregio's, onder andere bij de betrokken gemeenten en gemeenteraden, en andere betrokkenen zoals de politie, de GGD’en en de RAV’en.
Vindt u het wenselijk dat veiligheidsregio’s fuseren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Bent u het ermee eens dat als een gemeente niet akkoord is, veiligheidsregio’s niet mogen fuseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Asielzoeker waarschuwde voor moordplan Iraanse geheime dienst' |
|
Dennis Wiersma (VVD), Ulysse Ellian (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «asielzoeker waarschuwde voor moordplan Iraanse geheime dienst1»?
Ja.
Klopt het dat de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) ten minste twee keer op de hoogte is gebracht door persoon «M.» dat hij in opdracht van het Iraanse regime naar Nederland is gestuurd om een liquidatie voor te bereiden en uit te voeren? Zo ja, welke acties zijn op dat moment door de IND ondernomen? Zo nee, waarom kan Argos dit onderbouwen aan de hand van schriftelijke stukken?
Zoals u weet doe ik over individuele zaken geen mededelingen.
In de «kleine vreemdelingenketen» (IND, COA en DT&V) is een meldstructuur ingericht waarbij signalen die mogelijk de nationale veiligheid kunnen raken worden doorgegeven aan de opsporings-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Er wordt continu geïnvesteerd in het bevorderen van het veiligheidsbewustzijn van de medewerkers van de kleine vreemdelingenketen.
Hierbij benadruk ik dat ook organisatie zoals het OM, de politie, de KMar en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten alert zijn op personen die mogelijk een dreiging voor de nationale veiligheid kunnen vormen. Bij het nemen van maatregelen wordt gekeken naar strafrechtelijke, vreemdelingrechtelijke en veiligheidsmaatregelen en worden altijd diverse belangen afgewogen. Ik wijs ook op de brief van 12 juni 2018 aan de Kamer, waarin is ingegaan op de maatregelen in de keten om alert te zijn op signalen die de nationale veiligheid kunnen raken2.
Welke acties moet de IND volgens u ondernemen als informatie voorhanden is waaruit direct gevaar jegens personen of de Nederlandse staat blijkt?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) daags voor de moord op Ahmad Mola Nissi door «M.» gewaarschuwd is voor een mogelijke aanslag? Zo ja, waarom is niets gedaan met deze cruciale informatie? Zo nee, waarom wordt dit gesteld door diverse Nederlandse en Deense media?
Er worden in het openbaar geen mededelingen gedaan over de werkwijze van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Welke acties moet de AIVD volgens u ondernemen als informatie voorhanden is waaruit direct gevaar jegens personen of de Nederlandse staat blijkt?
In het algemeen geldt dat de AIVD in een inlichtingenonderzoek zicht kan krijgen op een persoon of organisatie die zich mogelijk schuldig maakt aan ernstige strafbare feiten. In dat geval zal de AIVD een (schriftelijk) ambtsbericht verstrekken aan het Openbaar Ministerie (OM), zodat deze actie kan ondernemen.
Wat vindt u van de handelwijze van het Iraanse regime, dat bewust personen naar Nederland stuurt, om liquidaties uit te voeren en hoe moeten Nederland en de Europese Unie hierop reageren richting het Iraanse regime?
Het kabinet heeft duidelijk gemaakt dat deze handelwijze onaanvaardbaar is. Uw kamer is geïnformeerd over de Nederlandse reactie.3 De Europese Unie heeft, mede op voordracht van Nederland, in het kader van de EU-sanctielijst,4 sancties opgelegd tegen het Iraanse Ministerie van Inlichtingen en Veiligheid en twee Iraanse personen. Naast het instellen van de Europese sancties heeft Nederland in juni 2018 stevige diplomatieke maatregelen getroffen door de Iraanse ambassadeur te ontbieden en twee medewerkers van de Iraanse ambassade uit te wijzen.
Hoe beoordeelt u de positie van Iraanse dissidenten in Nederland, nu door Iran al jarenlang in Europa, en specifiek in Nederland, moordacties worden ondernomen tegen deze personen?
De rijksoverheid weet dat buitenlandse mogendheden zich binnen Nederland bezighouden met beïnvloeding, inmenging, desinformatie, verstoring, spionage en soms zelfs bedreiging. De overheid is daarom alert op dreigingen tegen personen die in Nederland wonen of verblijven. Dat betekent ook alertheid voor wat betreft druk of dreiging vanuit het land van herkomst. Wanneer er sprake is van mogelijke strafbare gedragingen, zoals bedreiging, dan roept het kabinet iedereen in Nederland op om altijd contact op te nemen met dan wel aangifte te doen bij de politie. Op grond van een aangifte kunnen de politie en het Openbaar Ministerie (OM) besluiten om een strafrechtelijk onderzoek te starten. De politie en het OM kunnen (als daarvoor aanleiding is) ook besluiten tot andere maatregelen, zoals beveiligingsmaatregelen. Aangezien geen enkel geval hetzelfde is, zijn beveiligingsmaatregelen altijd maatwerk. De politie en het OM geven geen informatie over beveiligingsmaatregelen, temeer omdat het niet in het belang is van degene die wordt bedreigd. Het kabinet doet sowieso geen mededelingen over eventuele dodelijke dreiging tegen personen noch over mogelijke analyses of maatregelen in dat verband.
Het bericht ‘Drie kinderen aangerand door tbs’er op onbegeleid verlof’. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat afgelopen zaterdag in Venray drie minderjarigen van 5, 11 en 13 jaar zijn aangerand door een 42-jarige tbs’er van De Rooyse Wissel die op onbegeleid verlof was1?
Ja.
Klopt het dat het gaat om een man die eerder is veroordeeld voor aanranding?
Het past mij niet om op een individuele casus in te gaan. In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat de tbs-maatregel met dwangverpleging kan worden opgelegd voor misdrijven waar minstens vier jaar gevangenisstraf op staat en waarbij de dader ten tijde van het misdrijf leed aan een psychische stoornis.
Zo ja, deelt u de conclusie dat het onverantwoord en een zeer ernstige dwaling is gebleken om deze zedendelinquent, die zich binnen enkele uren aan drie kinderen vergreep, op onbegeleid verlof te sturen? Zo nee, waarom niet?
Vooropgesteld is dit een ernstige verdenking. Mijn gedachten gaan uit naar de slachtoffers en hun ouders.
Het is nu van belang om helder te krijgen wat de toedracht van dit incident is. De tbs-kliniek waar betrokkene verblijft heeft een onderzoek ingesteld naar de gebeurtenissen. Daarbij wordt gekeken of de procedures rond het verlof correct zijn verlopen en of er signalen zijn geweest die in verband kunnen worden gebracht met het mogelijk plegen van het delict. Ik wacht de conclusies van dat onderzoek af.
Wat zijn de afwegingen geweest om dit te doen?
Aan elke verlofbeslissing in de tbs liggen een inhoudelijk onderbouwde verlofaanvraag van de behandelende kliniek en een uitgebreid advies van het onafhankelijke Adviescollege verloftoetsing tbs-gestelden (AVT) ten grondslag. De adviezen zijn gebaseerd op wetenschappelijk onderbouwde risicotaxatie-instrumenten. Het AVT bestaat uit forensisch psychiaters en psychologen, juristen en wetenschappelijk adviseurs. De belangrijkste vraag die het AVT dient te beantwoorden, is of het toekennen van verlof aan een tbs-gestelde verantwoord is. De risico’s voor de veiligheid van de samenleving worden daarbij scherp in het oog gehouden. Mede dankzij deze zorgvuldige procedure verlopen verlofbewegingen veelal probleemloos. Ondanks deze maatregelen en zorgvuldige procedures kan helaas niet altijd worden voorkomen dat een tbs-gestelde recidiveert tijdens verlof. Uiteraard wordt er in de behandeling en in de periodieke risicotaxatie bij de patiënten tot aan het moment vlak voor het betreffende verlof er alles aan gedaan om dit zoveel mogelijk te voorkomen. Het past mij niet om in te gaan op de specifieke afwegingen in deze individuele casus.
Welke consequenties verbindt u hieraan en gericht op wie?
Als een ernstig misdrijf wordt gepleegd moet de dader worden vervolgd en gestraft. De tbs-gestelde is direct na het incident aangehouden.
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 aangaf, wacht ik de uitkomsten van het onderzoek door de betreffende tbs-kliniek naar de toedracht van het incident af.
Deelt u de opvatting dat het huidige tbs-stelsel veel te eenzijdig is gericht op de belangen en bewegingsvrijheid van daders, waarmee de samenleving tot proeftuin wordt gereduceerd? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik aangaf in het antwoord op vraag 4 worden in het tbs-stelsel de risico’s voor de veiligheid van de samenleving altijd scherp in het oog gehouden. De tbs-maatregel is gericht op het behandelen van de onderliggende stoornis en het voorkomen van recidive. Verlof is een essentieel onderdeel van de tbs-behandeling waarmee stapsgewijs en zorgvuldig meer bewegingsvrijheid wordt toegekend. Verlof tijdens de tbs-behandeling is alleen mogelijk na uitvoerige beoordeling door verschillende partijen. Hiermee kan worden toegewerkt naar een veilige terugkeer in de samenleving.
Bent u bereid per direct te stoppen met het toestaan van onbegeleide verloven voor tbs’ers die veroordeeld zijn voor (ernstige) zedendelicten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Dit ging mis met NL-Alerts bij de brand in Noordbergum: opnieuw was de computer met een update bezig’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dit ging mis met NL-Alerts bij de brand in Noordbergum: opnieuw was de computer met een update bezig»?1
Ja.
Klopt het dat door een update van het NL-Alertsysteem in Drachten duizenden mensen in Noord-Nederland ná de brand onterecht een melding hebben gehad van een grote brand? Is het eerste bericht, tijdens de brand, in het gebied adequaat verspreid?
Er was geen sprake van een update van een computer maar van een storing in een aansturingsvoorziening naar een NL-Alert applicatie.
Het NL-Alert systeem bestaat uit een gebruikersapplicatie waarmee medewerkers van de meldkamers een NL-Alert kunnen opstellen en een centraal systeem dat ervoor zorgt dat het door de meldkamer opgestelde NL-Alert wordt aangeboden aan de telecomaanbieders voor uitzending van het NL-Alert via de zendmasten en wordt aangeboden aan andere afnemers voor verspreiding.
Voor wat betreft de gebruikersapplicatie is bij de ontwikkeling van NL-Alert in de periode 2009–2012 gekozen voor een «stand alone»-opstelling. Voor meldkamermedewerkers is deze «stand alone»-opstelling niet altijd praktisch. Sommige meldkamers hebben daarom – binnen de gestelde beveiligingsrichtlijnen – technische voorzieningen voor deze computers getroffen om de «stand-alone»-computer vanuit de positie van de centralist aan te kunnen sturen.
Uit analyse is gebleken dat op het moment van de brand in Noardburgum er een storing was in deze aansturingsvoorziening.
Meldkamer Noord-Nederland heeft meteen Meldkamer Oost-Nederland verzocht het NL-Alert uit te zenden in het getroffen gebied. Meldkamer Oost-Nederland heeft dit vervolgens gedaan. De centralist van deze meldkamer heeft hierbij het juiste uitzendgebied geselecteerd en het NL-Alert uitgezonden.
Later op de dag is door Meldkamer Noord-Nederland een tweede NL-Alert uitgezonden. Dit betrof een melding dat de brand in Noardburgum onder controle was (afmeldbericht). Meldkamer Noord-Nederland heeft bij dit tweede NL-Alert abusievelijk een groter gebied voor de uitzending geselecteerd dan bij het eerste bericht. Daarom hebben meer mensen het tweede NL-Alert ontvangen in vergelijking met het eerste NL-Alert.
Hoe vaak is de laatste vijf jaar sprake geweest van defecten/het niet actief zijn van het NL-Alertsysteem gedurende een calamiteit? Tot welke problemen heeft dit geleid en hoe wordt een dergelijke situatie gebruikt om het systeem te verbeteren en dit in de toekomst te voorkomen?
Meldkamers zijn zo ingericht dat functies bij verstoringen van elkaar overgenomen kunnen worden. Indien de NL-Alert applicatie op een meldkamer niet beschikbaar is, wordt het NL-Alert vanuit een andere meldkamer uitgezonden. Naast dit geval is mij bekend de situatie van 24 juni 2019 tijdens het niet bereikbaar zijn van 112 door een landelijke storing bij KPN, waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd.2
Onderschrijft u dat NL-Alert een belangrijke functie vervult in het beschermen van mensen en dat deze functie altijd en op elk moment beschikbaar moet zijn?
Ja, dat onderschrijf ik. Om die reden hebben meldkamers goede afspraken gemaakt over fall back, waarbij meldkamers elkaars taken kunnen overnemen waaronder ook het uitzenden van NL-Alerts. Ook biedt het Nationaal Crisiscentrum (NCC) van mijn ministerie de mogelijkheid om desgevraagd namens veiligheidsregio’s een NL-Alert uit te zenden. Dit centrum is – net als de meldkamers – 24 uur per dag en 7 dagen per week beschikbaar. Indien nodig kan ook het Meldkamer Monitoring Center (MMC) van de LMS namens veiligheidsregio’s NL-Alerts uitzenden. Het MMC is eveneens 24/7 beschikbaar.
Hoe ziet het protocol eruit, indien een computer waar het NL-Alertsysteem op draait niet beschikbaar is? Is sprake van een dubbele uitvoering van het systeem, zodat het risico op het niet beschikbaar zijn wordt beperkt?
Bij het centrale NL-Alert systeem is de kern van het systeem, de zogenoemde broker, dubbel uitgevoerd en geo-redundant. Dit betekent dat de dubbel uitgevoerde onderdelen geplaatst zijn op verschillende geografische locaties. Ook de centrale onderdelen bij de telecomproviders die zorgen voor de distributie van NL-Alerts naar de zendmasten, zijn dubbel uitgevoerd en geo-redundant.
De NL-Alert gebruikersapplicatie is enkelvoudig uitgevoerd op de meldkamers. Een meldkamer heeft voldoende fall back-opties door het inschakelen van een andere meldkamer, het NCC of het MMC indien de NL-Alert gebruikersapplicatie niet beschikbaar is. Zie antwoord op vraag 3 en 4.
Klopt het dat NL-Alertsystemen of computers onderling niet verbonden zijn en dat er daardoor in dit specifieke geval problemen waren met het uittekenen van verzendgebieden? Hoe worden die gebieden getekend en hoe werken deze systemen met elkaar samen?
De centralist van een meldkamer tekent het uitzendgebied in op een kaart in de NL-Alert applicatie. Er is geen onderlinge connectie tussen de NL-Alert gebruikersapplicaties van de verschillende meldkamers. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 2.
Hoe beoordeelt u de onderlinge misstanden gedurende deze specifieke calamiteit, waardoor er een verkeerde inschatting is gemaakt over het verzendgebied? Welke lessen worden hieruit getrokken en wat is de rol van het Veiligheidsberaad hierin?
Op de korte termijn zullen veiligheidsregio Fryslân en Meldkamer Noord-Nederland een evaluatie uitvoeren naar de gebeurtenissen en verkennen welke maatregelen genomen kunnen worden om dit soort situaties te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld het (extra) opleiden, trainen en oefenen van betrokken crisisfunctionarissen en het verbeteren van de afstemming met meldkamers bij fall back. Ik wil deze analyse afwachten alvorens een oordeel te geven over de gang van zaken. Daarnaast zullen de aansturingsvoorzieningen op de meldkamers extra gecontroleerd worden.
In dit verband is relevant op te merken dat NL-Alert meer dan tien jaar geleden is ontwikkeld. De wensen en eisen van veiligheidsregio’s en meldkamers zijn in deze tien jaar veranderd. Enkele jaren geleden heeft mijn ministerie samen met de veiligheidsregio’s daarom een traject in gang gezet voor de vernieuwing van het NL-Alert systeem, waarbij een groot deel van het technische systeem zal worden vernieuwd. Een aanbesteding voor de technische vernieuwing is hiervoor in gang gezet. In het nieuwe systeem zullen verbeteringen worden aangebracht aan de hand van het programma van eisen en wensen dat samen met de veiligheidsregio’s en meldkamers is opgesteld. Het kunnen inzien van NL-Alerts van andere meldkamers via de applicatie, het makkelijker kunnen selecteren van het uitzendgebied en een betere integratie van de NL-Alert applicatie in de meldkamer-werkomgeving zijn onderdeel van deze vernieuwing. Het vernieuwde NL-Alert systeem zal naar verwachting medio 2022 operationeel zijn.
Beleidsbeslissingen over de inzet van NL-Alert worden genomen door de Raad van Commandanten en Directeuren Veiligheidsregio (RCDV) en het Ministerie van Justitie en Veiligheid gezamenlijk. Bij de RCDV zijn portefeuillehouders aangewezen die zijn betrokken bij de beleidsontwikkeling ten aanzien van de inzet van NL-Alert en de advisering op de doorontwikkeling van het NL-Alert systeem, en indien nodig, zullen zij de beslissingen voorleggen aan de RCDV voor besluitvorming. Het Veiligheidsberaad is betrokken indien NL-Alert raakt aan strategische vraagstukken.
Is het uw ambitie om de traditionele luchtalarmen op den duur te vervangen door NL-Alert? Wat zijn hier de grootste uitdagingen? Bent u het ermee eens dat van deze vervanging pas sprake kan zijn als het systeem dubbel uitgevoerd is om risico op uitval te minimaliseren?
Zoals ik in de Slotbrief Agenda risico- en crisisbeheersing 2018–2021 van 30 april 20213 heb aangegeven, laat ik de besluitvorming over de toekomst over het gebruik van de sirenes van het Waarschuwings- en Alerteringssysteem (WAS) over aan het volgende kabinet. Het nieuwe kabinet zal zijn besluit te zijner tijd aan uw Kamer voorleggen, conform de motie van het lid Wolbert4.
Het bericht dat een man uit zijn woning werd gezet nadat daar één wietplant was aangetroffen. |
|
Michiel van Nispen , Joost Sneller (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de burgemeester van Bergeijk een man uit zijn woning heeft gezet om één wietplant?1
Ja.
Vindt u dat burgemeesters de zogenaamde Wet Damocles nog wel inzetten op de manier zoals die oorspronkelijk bedoeld was, namelijk om de loop uit drugspanden te halen? Heeft u enig zicht op de aantallen uithuiszettingen op basis van de Wet Damocles? In hoeveel van die gevallen denkt u dat de Wet Damocles daadwerkelijk is ingezet waar hij voor bedoeld is?
Wanneer er vanuit woningen drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn, of wanneer voorwerpen of stoffen worden aangetroffen die bestemd zijn voor het bereiden of telen van drugs kan een burgemeester op grond van artikel 13b Opiumwet besluiten een woning te sluiten. Het doel van een woningsluiting op basis van artikel 13b Opiumwet is het stoppen van de overtreding van drugswetgeving daar ter plaatse en het voorkomen van verdere overtreding. Sluiting neemt de bekendheid van het pand als drugspand weg en haalt de «loop» uit het pand. Daarmee wordt het pand onttrokken aan het drugscircuit. Doorgaans hanteren burgemeesters een stappenplan bij het gebruik van hun bevoegdheid op grond van artikel 13b Opiumwet. Bij de toepassing daarvan dient de burgemeester de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht te nemen. Een woningsluiting is immers een ingrijpend besluit voor betrokkenen.
Gelet op de vereiste evenredigheid van de sluiting dient de burgemeester te informeren naar de mogelijkheden van vervangende huisvesting. De gevolgen van een woningsluiting kunnen zwaar zijn als de betrokkene na de sluiting niet kan terugkeren in de woning, bijvoorbeeld omdat als gevolg van de sluiting door een verhurende partij het huurcontract wordt ontbonden. Per geval moet beoordeeld worden of een tijdelijke sluiting van de woning evenredig is ten opzichte van de belangen van de belanghebbende. In een aantal gemeenten wordt bemiddeld bij het vinden van vervangende woonruimte (ECLI:NL:RVS:2019:4008).
Over het aantal uithuiszettingen naar aanleiding van sluiting van woningen op basis van artikel 13b Opiumwet bestaat geen overzicht. In de motie Buitenweg-Van Nispen wordt verzocht om de toepassing van de bevoegdheid in artikel 13b Opiumwet te monitoren en uitspraken van de rechter hierover te analyseren, en de Kamer daarover driejaarlijks te informeren. Op dit moment vindt een evaluatie van artikel 13b Opiumwet plaats, waarmee uitvoering wordt gegeven aan de motie. In de evaluatie worden de gevolgen van een woningsluiting voor betrokkenen meegenomen. Tevens heeft de Raad van State recent gekeken naar haar eigen rol in gevallen waarbij artikel 13b Opiumwet is gehanteerd. Zoals toegezegd in het Commissiedebat Drugsbeleid van 2 juni jl. zal ik uw Kamer de evaluatie toesturen, evenals een beleidsreactie daarop.
Is het de bedoeling van de Wet Damocles dat door het op straat zetten van iemand, diegene ook zijn baan verliest en psychisch in de knel komt? Zo nee, wordt op dit moment wel voldoende rekening gehouden met deze toch zeer reëele gevolgen, zoals deze casus ook weer laat zien, wanneer wordt overgegaan tot het sluiten van een pand? Op welke manier blijkt dat dan?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt gemonitord hoeveel schade een uithuiszetting aanricht in iemand zijn leven, bijvoorbeeld door het verlies van een baan, een scheiding, niet meer aan een huurhuis kunnen komen, psychische problemen, etc.? Worden mensen, die uit huis geplaatst worden op basis van de Wet Damocles door de gemeente of instanties dusdanig begeleid dat zij hun leven weer op de rails kunnen krijgen, of worden zij spreekwoordelijke aan hun lot overgelaten? Kunt u uiteenzetten hoe de nazorg er precies uitziet, of verschilt dit ook nog per gemeente?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat meerdere instanties aan de bel hebben getrokken, maar de burgemeester in dit geval toch besloten heeft tot sluiting van de woning? Hebben burgemeesters in deze gevallen niet te veel eigenstandige bevoegdheden? Kunt u hier eens uitgebreid op reflecteren?
Ik kan niet ingaan op een specifieke casus. Zoals ik stel in de beantwoording op de vragen 2, 3 en 4 is het doel van een woningsluiting op basis van artikel 13b Opiumwet het stoppen van de overtreding van drugswetgeving daar ter plaatse en het voorkomen van verdere overtreding. Sluiting neemt de bekendheid van het pand als drugspand weg en haalt de «loop» uit het pand. Daarmee wordt het pand onttrokken aan het drugscircuit. Doorgaans hanteren burgemeesters een stappenplan bij het gebruik van artikel 13b Opiumwet. Bij de toepassing is het belangrijk dat een burgemeester de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit in acht neemt. Bovendien moet de burgemeester over de toepassing van artikel 13b Opiumwet verantwoording afleggen aan de gemeenteraad. In geval van een woningsluiting kunnen belanghebbenden rechtsmiddelen aanwenden. Zo kan een bezwaarprocedure worden gestart en kan de voorzieningenrechter worden verzocht om het besluit te schorsen. Daarmee zijn er waarborgen voor belanghebbenden en wordt de burgemeester gecontroleerd.
Een lading onderschepte munitie op vliegveld Beek |
|
Jasper van Dijk |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Wat zijn de precieze feiten met betrekking tot de door de douane onderschepte munitie op vliegveld Beek, eind mei?1 Op welke dag had dit plaats?
Op zondag 10 januari 2021 heeft de Douane een zending munitie tegengehouden op Maastricht Aachen Airport. De zending voldeed niet aan Nederlandse vergunningverplichtingen uit de Wet wapens en munitie (Wwm) en het Besluit strategische goederen (Bsg). De Wwm is van toepassing omdat hier sprake is van binnenbrengen van munitie op Nederlands grondgebied (consentplichtig). Het Bsg is van toepassing omdat deze munitie valt onder het begrip militaire goederen waarvoor bij doorvoer door Nederland een vergunning is vereist.
Vanwege het ontbreken van een geldig consent (vergunningplicht in het kader van de Wwm) is in overleg met het OM besloten tot beslaglegging op de zending.
Klopt het dat het om 5.000 kilo gaat? Zo nee, om hoeveel gaat het dan?
De zending munitie bestaat uit 500.000 patronen en heeft een opgegeven netto gewicht van 5.800 kilo.
Om welk(e) soort(en) munitie gaat het hierbij?
Het gaat om 500.000 stuks 9X19mm parabellum 115 GR FMJ patronen.
Klopt het dat vliegveld Beek de vertrekluchthaven was? Zo nee, wat was dan de vertrekhaven?
De oorspronkelijk gekozen plaats van vertrek was Brussel, vliegveld Zaventem. Door logistieke problemen – het beoogde vliegtuig was overbeladen – is de zending op initiatief van de betrokken bedrijven vervoerd naar vliegveld Maastricht Aachen Airport met de bedoeling de zending vandaar te laten vertrekken. Bij deze last minute logistieke omlegging zijn de wettelijke verplichtingen (Wwm en Bsg) die in Nederland gelden bij het vervoeren van deze munitie naar Nederlands grondgebied door die bedrijven niet in acht genomen.
Waar zou de munitie heen worden gestuurd? Wat was de eindbestemming?
De munitie zou vanuit België naar eindbestemming Brunei worden vervoerd conform een door de Belgische autoriteiten afgeven exportvergunning.
Is voor de partij munitie een wapenexportvergunning aangevraagd? Zo ja, wanneer en door wie?
De zending werd bij aankomst op vliegveld Maastricht Aachen Airport vergezeld van een door de Belgische autoriteiten afgegeven uitvoervergunning. Die vergunning is echter niet geldig in Nederland; bij een vertrek van deze zending vanaf vliegveld Maastricht Aachen Airport (Nederland) naar de eindbestemming zou een Nederlandse vergunning op basis van het Bsg moeten worden aangevraagd. De bedrijven hebben besloten daarvan af te zien. Zij hebben in Nederland een consent op basis van de Wwm aangevraagd voor het terugsturen van de zending naar België.
Is een wapenexportvergunning verleend? Zo ja, op basis van welke criteria?
In Nederland is geen wapenexportvergunning in de zin van het Bsg aangevraagd (zie het antwoord op vraag 6), maar een consent om de zending terug te vervoeren naar België. Naar aanleiding van die aanvraag heeft het OM besloten het strafrechtelijke beslag op de zending op te heffen en is het consent door de Nederlandse autoriteiten afgegeven op 15 juni 2021. De goederen zijn medio juni 2021 onder begeleiding van dat consent (terug)vervoerd naar de Belgische producent.
Is er een strafrechtelijk onderzoek ingesteld door het Openbaar Ministerie (OM)?
Zoals u weet, doet de Minister van Justitie en Veiligheid geen uitspraken over de vraag of er strafrechtelijke onderzoeken (tegen bepaalde personen) lopen. Ook doet de Minister van Justitie en Veiligheid geen inhoudelijke uitspraken over eventuele lopende strafrechtelijke onderzoeken.
Zijn er mensen verdacht van strafbare feiten die verband houden met het aanbieden van deze partij?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft het OM hierover contact met buitenlandse instanties? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 8.
Om hoeveel personen gaat het daarbij?
Zie antwoord vraag 8.
Zijn dat mensen met de Nederlandse nationaliteit? Zo nee, om welke nationaliteit gaat het dan?
Zie antwoord vraag 8.
Het terughalen van ontvoerde kinderen |
|
Ulysse Ellian (VVD), Michiel van Nispen , Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
In hoeverre herkent u het probleem dat de samenwerking tussen landen, specifiek de centrale autoriteiten, bij internationale kinderontvoering niet altijd adequaat en voortvarend verloopt?
In algemene zin verloopt de communicatie tussen en samenwerking met Centrale autoriteiten van landen die zijn aangesloten bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag adequaat en voortvarend. Hierbij dient echter wel rekening gehouden te worden met communicatieverschillen (bijvoorbeeld formele brieven per post of e-mails).
Bent u bereid kennis te nemen van de casus van de heer De K. wiens dochter naar Thailand is ontvoerd?1
Ja, dat ben ik. De casus van de heer De K. is reeds bekend bij de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden van mijn ministerie.
Komt het vaker voor dat de weigering in het andere land om tijdig een besluit te nemen er toe leidt dat helemaal geen beslissing kan worden genomen?
De beslissing of een kind dient terug te keren naar zijn/haar land van gewoon verblijf is voorbehouden aan de rechterlijke of administratieve autoriteiten in het land waar het kind naartoe is overgebracht. Wanneer een dergelijke beslissing niet voortvarend genomen wordt, kunnen Centrale autoriteiten de rechter in het betreffende land vragen om een verklaring waarin de redenen voor de vertraging worden weergegeven (artikel 11 van het Haags Kinderontvoeringsverdrag). De Centrale autoriteiten kunnen zich echter niet mengen in de rechtsgang van een ander land. Wanneer een procedure de rechter later bereikt of wanneer deze langer duurt, betekent dit niet dat er geen beslissing kan worden genomen door de rechter.
Wat vindt u redelijke en voortvarende termijnen waarbinnen centrale autoriteiten in ander landen beslissingen zouden moeten nemen, gelet ook op het uitgangspunt van voortvarendheid in het Haagse Kinderontvoeringsverdrag?
In het verdrag is vastgelegd dat de rechterlijke of administratieve autoriteiten van het land waar het kind zich bevindt onverwijld een beslissing nemen op het verzoek tot teruggeleiding afkomstig van de achtergebleven ouder. Onverwijld wordt in het verdrag uitgelegd als binnen zes weken nadat het verzoek tot de rechter is gericht. Wanneer een beslissing niet binnen deze termijn is genomen, kunnen Centrale autoriteiten vragen om een verklaring voor de redenen van de vertraging. Voor wat betreft de centrale autoriteiten geldt dat niet gesproken kan worden van één termijn die voor alle zaken redelijk is. Dit komt omdat Centrale autoriteiten verschillende taken uitvoeren en de taken per land verschillen. Het kan hierbij gaan om het lokaliseren van het kind en het proberen te bewerkstelligen van onderlinge overeenstemming tussen ouders. De tijd die hiermee gemoeid is zal per land en per geval verschillen.
In hoeverre herkent u het risico dat bij gebrek aan voortvarendheid in andere landen, de tijd dermate verstrijkt dat door de centrale autoriteit in een ander land geoordeeld wordt dat teruggeleiding naar Nederland niet meer in het belang van het kind is?
Nee, ik herken dit niet. Worteling in het land waar naartoe het kind is meegenomen kan in principe alleen een rol spelen in de beoordeling van de rechter als het verzoek meer dan een jaar na de overbrenging of achterhouding bij de rechter wordt ingediend. Wellicht ten overvloede wijs ik er op dat een ouder te allen tijde de mogelijkheid heeft om zonder tussenkomst van de Centrale autoriteiten een gerechtelijke procedure aanhangig te maken in het betreffende land.
Welke mogelijkheden ziet u in algemene zin om bij kinderontvoering het teruggeleiden van het kind naar Nederland te bespoedigen?
Kinderontvoering is schadelijk voor een kind. Om kinderen te beschermen is het Haags Kinderontvoeringsverdrag2 tot stand gekomen. Hierin zijn civielrechtelijke procedures voor de teruggeleiding van het kind vastgelegd. De Centrale autoriteiten werken nauw met elkaar samen om de doelstelling van het verdrag, de onmiddellijke terugkeer van het kind, te verzekeren en bespoedigen. De Nederlandse Centrale autoriteit communiceert nauw met de Centrale autoriteit van het land waar het kind naartoe is ontvoerd. Onder andere vraagt zij het kind te lokaliseren en haalt zij informatie op over de verdere procedure tot terugkeer in het land waar het kind naartoe is ontvoerd. Ook wordt gevraagd in te zetten op een onderlinge overeenstemming tussen ouders. Dit zorgt voor een duurzame oplossing in het belang van het kind. Indien de achtergebleven ouder zelf, met behulp van een advocaat, een verzoek moet indienen bij de gerechtelijke autoriteit, dan zal de Centrale autoriteit hier informatie over verschaffen en indien nodig, de buitenlandse Centrale autoriteit vragen hoe de achtergebleven ouder ter plekke een advocaat kan vinden.
Over het functioneren van de regelingen vinden binnen het kader van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht en het Europees Justitieel Netwerk periodiek bijeenkomsten plaats waaraan alle verdragsstaten deelnemen en waarbij knelpunten in de uitvoering van kinderontvoeringszaken worden besproken en zo veel mogelijk worden weggenomen.
Welke mogelijkheden zijn er om in een concreet geval, zoals nu met Thailand, actie te ondernemen? Bent u bereid actie te ondernemen?
Thailand is net als Nederland partij bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag. Dit betekent dat de communicatie verloopt tussen de Centrale autoriteiten. Zonder in te gaan op de individuele casus kan ik u verzekeren dat de zaak van de heer De K. de volle aandacht van de Centrale autoriteit heeft.
Het bericht 'Loekasjenko neemt wraak en zet sluis naar Europa open voor vluchtelingen' |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Loekasjenko neemt wraak en zet sluis naar Europa open voor vluchtelingen» uit het Algemeen Dagblad van 13-06-2021?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichtgeving. Vooropgesteld zij dat het kabinet elke poging van derde landen om migranten voor politieke doeleinden te gebruiken, veroordeelt en verwerpt.
Het klopt dat de irreguliere migratie van Belarus naar Litouwen in 2021 plots sterk is toegenomen en de regering van Litouwen hierom op 2 juli jl. de noodtoestand heeft uitgeroepen. Uit informatie van Litouwse autoriteiten en de Europese Commissie blijkt dat in de eerste helft van 2021 (tot 7 juli 2021) 1376 personen een poging hebben gedaan irregulier de grens tussen Belarus en Litouwen over te steken. Van 28 juni tot 4 juli betrof dit 608 aankomsten, bijna vier keer meer dan de week ervoor (157 aankomsten). Gedurende heel 2020 betrof dit 74 personen in totaal. In 2019 werden slechts 37 pogingen tot irreguliere aankomsten genoteerd. De meeste personen die irregulier de grens probeerden over te steken zijn staatsburgers van Irak, op afstand gevolgd door burgers uit Iran, Syrië en Belarus.
De Litouwse autoriteiten geven aan dat de toename van migranten via deze ongebruikelijke route verband heeft met de politieke crisis in Belarus. Gezien de uitspraken van het Belarussische regime op dit punt, acht het kabinet dit aannemelijk. Het regime heeft eind mei gedreigd niet langer «drugs en migranten» voor de EU tegen te houden. Begin juli stelde het Belarussische bewind bij monde van Loekasjenko, in reactie op het sanctiepakket dat de EU afkondigde vanwege de aanhoudende mensenrechtenschendingen in Belarus, wederom dat het niet langer irreguliere migranten zal tegenhouden.
Kunt u reageren op de berichtgeving in het artikel? Klopt het dat de Litouwse regering stelt dat zij nu al drie keer zoveel vluchtelingen vanuit Belarus binnen heeft gekregen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat het doorlaten van vluchtelingen inderdaad een wraakactie is van de Wit-Russische president naar aanleiding van geleverde kritiek?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat Wit-Russische grensbewakers betrokken zijn bij deze mensensmokkel? Is dit strafbaar?
Het kabinet heeft kennisgenomen van openbare berichtgeving waarin wordt gesuggereerd dat een Belarussisch staatsbedrijf pakketreizen vanuit Bagdad of Istanbul naar Minsk aanbiedt en van daaruit naar de Litouwse grens.
Een vergelijking met het aantal vluchten in het pre-COVID jaar 2019 laat een duidelijke toename van vluchten uit Irak en Turkije naar Minsk zien. Zo vonden van 1 tot 19 juni 2021 jl. 63 vluchten plaats van Istanboel naar Minsk, twee keer zo veel als in dezelfde periode in 2019. In dezelfde periode in 2021 (1 tot 19 juni) vertrokken 9 vluchten van Bagdad naar Minsk, vergeleken met slechts 4 in dezelfde periode in 2019.
In de Europese Unie is wetgeving van kracht over de definitie en preventie van mensensmokkel.2 Daaruit volgt dat iedere lidstaat passende sancties neemt tegen eenieder die een persoon die geen onderdaan is van een lidstaat, opzettelijk helpt om het grondgebied van een lidstaat binnen te komen of zich daarover te verplaatsen op een wijze die in strijd is met de wetgeving van die staat met betrekking tot de binnenkomst of doorreis van vreemdelingen.
Belarus en Litouwen zijn voorts beiden ondertekenaar van het Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over zee en door de lucht, tot aanvulling van het Verdrag van de VN tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad.3
Kunt u aangeven hoe de 680 kilometer lange grens tussen Litouwen en Belarus over het algemeen bewaakt wordt? Is er sprake van adequate grensbewaking van de Europese buitengrens aldaar? Ondersteunt Frontex bij de grensbewaking daar?
In reactie op de sterke stijging van irreguliere aankomsten heeft Litouwen direct het grensbeheer versterkt en de inzet van grenswachten aangepast om de grenscontrole op de meest kwetsbare delen te verzekeren. Ook wordt momenteel meer videobewaking geïnstalleerd. Litouwen zal na eerdere terughoudendheid nu ook het leger inzetten voor de uitvoering van grensbewakingstaken. Door de Litouwse premier Šimonytė is benadrukt dat inzet van wapens daarbij niet aan de orde is. Daarnaast heeft hij aangekondigd dat Litouwen begint met het opzetten van een fysieke afscheiding langs de grens met Belarus.
Litouwen heeft de EU om politieke, operationele en financiële steun verzocht. Ook heeft Litouwen het verzoek uitgesproken dat de EU met Irak en Turkije spreekt over het stoppen van vluchten waarmee migranten naar Belarus vliegen. Voorzitter van de Europese Raad Michel zei tijdens zijn bezoek aan Litouwen op 6 juli jl toe hierover in de week van 12 juli met de Minister-President van Irak te zullen spreken.
Frontex heeft een zogeheten dringende operationele reactie goedgekeurd om de Litouwse grenscontrolecapaciteit aan hun grens met Belarus te ondersteunen. Op 17-18 juni jl. heeft er een veldbezoek plaatsgevonden om de behoefte in kaart te brengen en overeenstemming te bereiken over de precieze operationele steun, met als doel om op 1 juli 2021 van start te gaan. Inmiddels zijn medewerkers van Frontex gearriveerd. Op 10 juli jl. is tevens door Litouwen het verzoek gedaan voor een zogeheten rapid border intervention. De Nederlandse bijdrage daaraan wordt momenteel geïnventariseerd. Ook EASO is van 29 juni tot 2 juli jl. op veldbezoek geweest voor een zogeheten joint needs assesment en zal concrete operationele steun voorstellen. Verder is de Europese Commissie in contact met de Litouwse autoriteiten over assistentie op technisch niveau.
Hoe is de situatie in het vluchtelingenkamp in Litouwen? Hoe zijn de omstandigheden daar?
De bestaande faciliteiten hebben vanwege de plotselinge en grote toestroom bijna hun maximale capaciteit bereikt en de Litouwse autoriteiten onderzoeken momenteel verdere mogelijkheden voor opvang. Er is daarom een tijdelijk kamp gebouwd op het terrein van het vreemdelingenregistratiecentrum in Pabradé, in het oosten van Litouwen. Het biedt additioneel plaats aan 350 personen en is inmiddels operationeel. De gesloten opvang draait al op volle capaciteit en de autoriteiten zijn begonnen met het opvangen van migranten in een kamp met militaire tenten. Diverse gemeenten in Litouwen zijn opgeroepen om accommodaties voor opvang beschikbaar te stellen.
Litouwen geeft zelf aan dat de migrantencentra (in Pabradé en Rukla) voldoen aan EU-normen.
De meerderheid van de irreguliere migranten vraagt asiel aan. Migranten doorlopen in Litouwen normaliter een asielgrensprocedure, waarbij de behandeling van niet-ontvankelijke of versnelde zaken in 28 dagen wordt afgedaan. Aanvragers in deze procedure krijgen geen toegang tot het grondgebied, kunnen zich niet vrij bewegen en wachten op de beslissing over asiel bij de grensfaciliteiten. Dit geldt niet voor kwetsbare groepen zoals families en kinderen. Als de procedure niet binnen 28 dagen wordt afgerond krijgt de vreemdeling toegang tot het grondgebied van Litouwen en wordt hij zonder bewegingsbeperking gehuisvest.
Door de landelijke noodsituatie vanwege de grote toestroom van migranten wordt de grensprocedure nu niet volledig toegepast. De asielzoekers die aan de grensdoorlaatposten asiel aanvragen en van wie de aanvraag onder de niet-ontvankelijkheids- of versnelde procedure valt, ondergaan echter wel de grensprocedure.
Vanwege de noodsituatie loopt Litouwen inmiddels enkele weken achter met het behandelen van asielaanvragen. Litouwen laat weten dat tot nu toe geen van de personen die via Belarus Litouwen zijn ingereisd een vluchtelingenstatus heeft gekregen.
Heeft Litouwen hier reeds aandacht voor gevraagd op Europees niveau? Zo ja, hebben zij ook om bijstand gevraagd?
Zie antwoord vraag 5.
Wat bent u voornemens aan deze situatie te doen? Wordt hier binnenkort in een Europees gremium over gesproken?
Het kabinet heeft al sinds de protesten volgend op de frauduleuze presidentsverkiezingen van augustus 2020 grote zorgen over de zeer grootschalige repressie waaraan het regime van Loekasjenko oppositieleden, activisten, leden van het maatschappelijk middenveld en onafhankelijke journalisten onderwerpt. In reactie op deze voortdurende repressie heeft de EU reeds vier pakketten gerichte sancties aangenomen tegen personen en entiteiten in Belarus die hiervoor verantwoordelijk zijn. Bovendien zijn in juni ook sectorale economische sancties ingesteld die de financiële belangen van het regime raken. De EU heeft steeds gezegd dat verdere sancties zullen volgen als de repressie doorgaat. Het kabinet pleit in EU-verband voor de snelle voorbereiding van een volgend pakket sancties om de druk op het regime te verhogen. De EU heeft steeds gezegd dat deze verdere sancties zullen volgen als de repressie doorgaat. Het kabinet pleit in EU-verband voor de snelle voorbereiding van een volgend pakket sancties om de druk op het regime te verhogen, conform motie Brekelmans (Motie 21 501-02, nr. 2385).
Zoals hierboven beschreven deelt het kabinet uw zorgen ten aanzien van het gebruik van migranten voor politieke doeleinden door derde landen, en volgt de situatie in Litouwen nauwlettend.
In de Raadsconclusies van de Europese Raad van 24 en 25 juni jl. veroordeelt en verwerpt de Europese Raad elke poging van derde landen om migranten voor politieke doeleinden te gebruiken. Tijdens de Europese Raad is ook ingestemd met een nieuwe set sancties tegen Belarus.
Op de Raad Buitenlandse Zaken van 12 juli jl., waar de kwestie op verzoek van Litouwen geagendeerd stond onder Current affairs, heeft het kabinet solidariteit geuit met Litouwen vis-à-vis Belarus en het belang benadrukt van gesprekken met transit- en herkomstlanden. Ook heeft het kabinet hier aangegeven open te staan voor werk aan een vijfde sanctiepakket.
Zoals hierboven toegelicht wordt Litouwen door Frontex, EASO en de Commissie ondersteund. Het kabinet wenst Litouwen in EU-verband te blijven steunen. De plotselinge migratiestroom volgt op sancties die de EU eerder oplegde aan Belarus. Het kabinet wenst dan ook, naast de nodige operationele steun voor Litouwen, ook passende, politieke oplossingen te onderzoeken in Europees verband. Zo is het van groot belang dat de EU in gesprek treedt met de derde landen waaruit de vluchten opereren.
Bent u bereid bij andere EU-landen te peilen of er draagvlak is Loekasjenko hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen apart van elkaar en tijdig beantwoorden?
Waar overlap bestond zijn vragen ten behoeve van de leesbaarheid samengevoegd. De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De mogelijke uitbreiding van het aantal jeugdgevangenissen. |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe verhouden de prognoses over bezetting van justitiële jeugdinrichtingen zich tot steeds vaker opgelegde gevangenisstraffen voor jeugdigen?
De capaciteitsbehoefte voor de Justitiële ketens, waaronder justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s), wordt geraamd met het Prognose Model Justitiële ketens (PMJ). Dit model liet jarenlang een daling in de capaciteitsbehoefte van JJI’s zien met een uiteindelijke stabilisatie in de PMJ-raming van 2019 van ongeveer 400 plekken, terwijl er 753 plekken beschikbaar waren.1 In de PMJ ten behoeve van de begroting 2021 was voor het eerst een stijging zichtbaar. Deze stijging zet zich door in de meest recente PMJ Prognose.2 De PMJ is een model dat de capaciteitsbehoefte voorspelt, maar bevat geen nadere verklaring van een toe- of afname. Wel is in de recente monitor Jeugdcriminaliteit tegelijkertijd zichtbaar dat de omvang van jeugdcriminaliteit stabiel is, maar dat er een stijging is in ernstige geweldsdelicten.3 Als deze delicten zwaarder worden bestraft, verblijft een jongere langer in een JJI en vraagt dit meer capaciteit van DJI. De trends in de jeugdcriminaliteit blijf ik continue onderzoeken. Uiteraard deel ik de bevindingen met uw Kamer.
Op basis van welke doorslaggevende argumenten is in het programma Vrijheidsbeneming op Maat besloten om twee justitiële jeugdinrichtingen te sluiten als onderdeel van een nieuwe werkwijze?
Na afronding van het beleidstraject Verkenning Invulling Vrijheidsbeneming Justitiële Jeugd (VIVJJ), heb ik uw Kamer in mijn brief van 28 juni 2019 aangegeven dat ik wil investeren in een duurzaam stelsel van vrijheidsbeneming met meer maatwerk door gerichte screening en differentiatie in beveiligingsniveau en zorgintensiteit.4 Dit heeft geresulteerd in het programma Vrijheidsbeneming op Maat (VOM).
Tot 2019 kende het stelsel één type instelling voor alle justitiële jongeren. De diversiteit van de doelgroep nam echter toe, mede gelet op de invoering van het adolescentenstrafrecht, net als de groep jongeren die een combinatie van verschillende ernstige problemen ondervond; meer psychische problemen, verstandelijke beperking, verslaving, school- en leerproblemen. Met de bijkomende verschillen in verblijfsduur, maakte dit dat er behoefte was, en is, aan meer variatie in zorgaanbod en beveiliging.
Daarbij was er jarenlang de trend dat het aantal jongeren dat in aanraking kwam met het strafrecht een daling vertoonde. De keerzijde hiervan was dat het leidde tot overcapaciteit bij de JJI’s. Het in stand houden van deze overcapaciteit ging gepaard met hoge kosten. Daar kwam bij dat de bezetting volgens de PMJ-ramingen toen ook de komende jaren verder zou afnemen. Dit was voor mij een belangrijke reden om de overcapaciteit af te bouwen, waarbij rekening is gehouden met de onzekerheidsmarges van de PMJ-ramingen. De financiële middelen die dit heeft opgeleverd maakt het mogelijk om te investeren in meer maatwerk op zowel lokaal als landelijk niveau.
Om deze stelselwijziging te bereiken, is het programma VOM gestart. Bij de verkenning is de keten rondom de jeugdige maar ook de wetenschap betrokken om tot een toekomstbestendige visie te komen. Een van de uitgangspunten van VOM is een flexibeler omgang met vraag en aanbod. Met het programma VOM worden de uitgangspunten tot en met 2024 verder uitgewerkt en in praktijk gebracht. We blijven kijken naar de ontwikkelingen in de zwaarte van straffen en vergrijpen van jongeren en nemen dit mee in de toekomstplannen voor VOM, zodat DJI hierop voorbereid is en de veiligheid en begeleiding niet in het geding komen.
Is bij de beslissing om de justitiële jeugdinrichtingen te sluiten ook meegewogen dat het minimaal een jaar kost om een leegstaande justitiële jeugdinrichting weer in gebruik te nemen om onder andere personeel aan te trekken, teams samen te stellen en onderwijs te organiseren? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Ja. Om tot een verantwoorde afbouw te komen, is niet alleen naar gekeken naar de behoefte aan capaciteit volgens de PMJ-ramingen, maar is extra (buffer)capaciteit aangehouden om te kunnen anticiperen op een eventuele toename van het aantal benodigde plaatsen in de toekomst. Aangezien het in gebruik nemen van buffercapaciteit tijd kost is er ook extra reguliere capaciteit aangehouden om in een grotere behoefte dan de PMJ-raming te voorzien.
Hoe beoordeelt u de toename van zware jeugdcriminaliteit in relatie tot de capaciteit bij justitiële jeugdinrichtingen?1
Zoals aangegeven in mijn brief van 23 juni 2021 over de ontwikkelingen en aanpak van Jeugdcriminaliteit verblijven jongeren langer in jeugdinrichtingen door zware delicten.6 Dit geeft druk op de capaciteit. De ontwikkelingen in de zwaarte van vergrijpen van jongeren en bijbehorende straffen hebben mijn blijvende aandacht.
Op welke wijze zou een toekomstbestendige visie op justitiële jeugdinrichtingen volgens u tot stand moeten komen?
Zie antwoord vraag 2.
Maken reeds gesloten penitentiaire inrichtingen, zoals bijvoorbeeld Almere, kans om als justitiële jeugdinrichting heropend te worden? Zo ja of zo nee, waarom?
Ik heb recent aangegeven, onder andere in het 2-minutendebat 6 juli j.l., dat ik aan het onderzoeken ben op welke wijze de oplopende capaciteitsbehoefte het beste kan worden opgelost binnen de DJI. In de loop van deze week zijn deze oplossingsrichtingen meer concreet geworden waarbij is gezocht naar geschikte locaties om op korte termijn gebruik van te kunnen maken. Als voorwaarde heb ik gesteld dat een locatie moet voldoen aan de eisen die worden gesteld aan een reguliere JJI. Daarom zijn de volgende voorwaarden gesteld:
Op basis van voorgenoemde vereisten heb ik de DJI verzocht een plan uit te werken en een locatie te zoeken en geschikt te maken. Deze week is de PI Zuid-Oost, locatie Ter Peel op basis van de gestelde eisen als meest geschikt naar voren gekomen. Daarbij zou capaciteit van het gevangeniswezen beschikbaar kunnen worden vrijgemaakt voor jeugd. Ik heb de DJI gevraagd deze oplossing voor de oplopende capaciteitsbehoefte de komende zomer verder uit te werken en voorbereiden.
Ik hecht er aan dat de Inspectie zich kan vinden in de geboden oplossing. Daarom heb ik de Inspectie verzocht de uitwerking van de plannen te toetsen. Ik vind het belangrijk dat de Inspectie de wijze waarop de tijdelijke dependance van de Rijks JJI wordt ingericht en zal gaan functioneren onderschrijft. Na het reces stuur ik uw Kamer een brief met daarin de verdere uitwerking van mijn voornemen voor de tijdelijke Rijks JJI.
Op welke wijze wordt er voor gezorgd dat de werkdruk en de veiligheid van de medewerkers in justitiële jeugdinrichtingen gewaarborgd blijft? Kunt u daarbij ook ingaan hoe zich dit verhoudt tot de fluctuatie van opening en sluiting van nieuwe locaties?
De veiligheid in een JJI staat altijd voorop en daarom zorgt DJI voor genoeg personeel op een groep. Binnen de JJI’s en kleinschalige voorzieningen justitiële jeugd (KVJJ’s) is er sprake van een maximale groepsgrootte en wordt er per jeugdige gekeken welke behandeling het best past. Zoals ik aangaf in mijn brief van 5 maart jl. aan uw Kamer is het programma «nieuw personeel» ingericht om actief personeel te werven bij DJI.7 Er werd en wordt blijvend geworven voor kwalitatief goed personeel. Daarnaast investeert DJI in goede inwerking van nieuwe medewerkers. Sinds kort wordt aan alle nieuwe medewerkers een basisopleiding aangeboden. Personeel wordt zo sneller en effectiever ingewerkt, wat bijdraagt aan meer veiligheid op de groepen.
Met de gesloten JJI’s was DJI in gesprek om het mogelijk te maken dat kwalitatief hoogwaardig personeel beschikbaar bleef voor de KVJJ’s.
Op welke wijze kunt u de mogelijke uitbreiding van de benodigde plekken in justitiële jeugdinrichtingen realiseren alvorens de maximale capaciteit bereikt is?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid het Prognosemodel Justitiële Ketens (PMJ) te herijken om te voorkomen dat in de toekomst te snel wordt overgegaan tot het sluiten van justitiële jeugdinrichtingen waardoor later een jaar later een groot capaciteitsgebrek kan ontstaan? Zo ja of zo nee, waarom?
Aan uw Kamer is gemeld dat voor de lange termijn een uitgebreid traject is gestart om de mogelijkheden voor het verbeteren van de ramingen te onderzoeken.8 De eerste fase is door een extern onderzoeksbureau onder verantwoordelijkheid van het WODC afgerond en bestaat uit een inventarisatie van de behoefte aan ramingsinformatie onder de betrokken organisaties en onderdelen van JenV. De conclusie is dat het instrument PMJ in technisch opzicht naar behoren functioneert. Gebruikers zien wel mogelijkheden om het instrument organisatorisch beter in te bedden en inhoudelijk verder te ontwikkelen. Op basis van de uitkomsten van deze inventarisatie wordt de vervolgfase momenteel vorm gegeven. Los hiervan worden de data en de verbanden in het econometrische model ieder jaar geactualiseerd, naast de verfijningen of uitbreidingen aan het model, zoals aangegeven bij de aanbieding van de meest recente PMJ-ramingen aan de Tweede Kamer op 17 juni jl.9
Vermeende sponsoring van terreurorganisaties |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland steunt dubieuze Palestijnse organisaties»?1
Ja.
Kunt u garanderen dat de Nederland geen steun geeft aan Palestijnse hulporganisaties die volgens Israëlische inlichtingenbronnen banden hebben met het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina, dat op de Europese lijst van terreurorganisaties staat? Kunt u een toelichting geven?
Wat heeft u gedaan met de eerdere waarschuwing van Israël aan ons land aangaande de steun aan omstreden NGO’s? Kunt u een toelichting geven?
Het kabinet neemt beschuldigingen dat door Nederland gesteunde organisaties banden zouden hebben met terroristische organisaties altijd serieus. Gezien de ernst van de beschuldiging en de mogelijke gevolgen als iemand of een organisatie beschuldigd wordt van steun aan terrorisme, hecht het ministerie groot belang aan onderbouwing van een eventuele beschuldiging met bewijs dat inzichtelijk is voor de beschuldigde en zijn of haar advocaten en getoetst wordt door een rechter.
De op 5 mei jl. van Israël ontvangen informatie betrof vooral een organisatie die niet door Nederland wordt gesteund. Verder betrof het UAWC en twee organisaties die momenteel indirect door Nederland gesteund worden. De informatie betreffende de door Nederland indirect gefinancierde organisaties is door het Ministerie van Buitenlandse Zaken getoetst en biedt geen concreet bewijs van banden met PFLP. Zie ook de kamerbrief van 12 mei jl. (Kenmerk 23 432, nr. 482). De informatie die betrekking heeft op UAWC is door Israël gedeeld met het externe onderzoeksbureau Proximities en wordt betrokken bij het lopende onderzoek dat door Nederland is ingesteld. Het ministerie heeft Israël gevraagd eventuele aanvullende stukken te delen over mogelijke banden tussen door Nederland gesteunde organisaties en PFLP. De Israëlische ambassadeur in Den Haag heeft in antwoord daarop te kennen gegeven dat de Israëlische overheid daar niet over beschikt (zie ook de antwoorden op vragen van het lid Paul, d.d. 26 mei jl., met kenmerk 2021Z08966). Voorts heb ik tijdens mijn telefonische felicitatiegesprek met de nieuwe Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken, Yair Lapid, verzocht om informatie – mits die toch voorhanden is. Ik heb die boodschap herhaald tijdens mijn gesprek met hem en marge van de RBZ op 12 juli jl. Lapid zegde hierop toe informatie – indien aanwezig – graag met Nederland te willen delen, en erop toe te zullen zien dat gedeelde informatie voldoende solide is. Daarnaast heeft Nederland onmiddellijk navraag gedaan bij de Israëlische autoriteiten over de Israëlische inval bij het UAWC-kantoor in Ramallah – op 7 juli jl. – en daarbij andermaal onderstreept dat indien er nieuwe informatie beschikbaar is over UAWC, Nederland die graag zou ontvangen.
Deelt u de mening dat het het zeer onwenselijk is als terreur mede mogelijk gemaakt wordt door Nederlands belastinggeld? Zo ja, kunt u garanderen dat dit niet gebeurt? Kunt u daarbij aangeven hoe u dat doet?
Het kabinet verwacht van alle partners waarmee wordt samengewerkt dat zij zich niet schuldig maken aan terrorisme, aanzetten tot geweld, haat zaaien of andere activiteiten die strijdig zijn met vigerende wetgeving en het Nederlands buitenlands beleid.
Voordat overgegaan wordt tot samenwerking worden organisaties getoetst. Tijdens de uitvoering vindt toezicht plaats, inclusief waar nodig een controle door een externe auditor. Als er uit het toezicht blijkt dat er mogelijk misstanden zijn, dan treedt het ministerie daar tegen op (zie ook de antwoorden op vragen van de leden Stoffer en Ceder, d.d. 17 mei jl., met kenmerk 2021Z08073).
Welke «checks and balances» heeft u ingesteld sinds de vorige keer dat dit bleek te zijn gebeurd?
Nadat bleek dat het salaris van twee verdachten van een dodelijke bomaanslag deels betaald werd uit de Nederlandse bijdrage aan de overheadkosten van UAWC, heeft Nederland de financiering aan UAWC opgeschort en een extern onderzoek ingesteld. Als dat onderzoek is afgerond zal het, zoals door mij toegezegd tijdens het wetgevingsoverleg over het BHOS jaarverslag, na het zomerreces met een kabinetsreactie aan de Kamer worden aangeboden. Tevens heeft het ministerie intern in kaart gebracht of de risico’s bij het aangaan en vervolgen van de samenwerking met UAWC volgens de toentertijd geldende kaders zijn beheerst (zie ook de Kamerbrief van 26 januari jl. met kenmerk 23 432, nr. 480). De bevindingen hiervan zullen ook met uw Kamer gedeeld worden.