Het bericht ‘Verkoopverbod of niet: jongeren kopen massaal snus’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verkoopverbod of niet: jongeren kopen massaal snus»?1
Ja.
Hoe verklaart u het dat sinds het per november vorig jaar ingevoerde verbod op de verkoop van nicotinezakjes met meer dan 0,035mg nicotine, snus nog steeds volop verkrijgbaar is?
Er zijn (Europese) landen waar deze producten niet verboden zijn en waar deze producten legaal gekocht kunnen worden. Deze bedrijven mogen nicotinezakjes niet verhandelen naar Nederland of zich richten op Nederlandse consumenten. Desondanks komt het voor dat personen deze producten via websites of sociale media uit het buitenland bestellen. De NVWA voert risicogericht toezicht uit op deze buitenlandse bedrijven en verzoeken bedrijven de verhandeling van nicotinezakjes naar Nederland te staken.
Kunt u aangeven wat de uitkomsten zijn geweest van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)-controle bij vier grote importeurs?
De NVWA geeft aan dat bij alle vier de importeurs de nicotinezakjes in bewaring zijn genomen. Dat wil zeggen dat de nicotinezakjes met meer dan 0,035 mg nicotine per zakje, niet meer verplaatst mochten worden totdat er een passende oplossing gevonden werd voor de producten. Twee importeurs hebben de nicotinezakjes naar een ander Europees land gestuurd, waar verhandeling van deze producten nog toegestaan was. De andere twee importeurs hebben de nicotinezakjes laten vernietigen. Alle vier de importeurs hebben hun afnemers, zoals winkeliers, op de hoogte gesteld van het verbod op nicotinezakjes en hebben hen gevraagd de voorraad niet meer te verkopen.
Zijn er cijfers bekend van het aantal keer dat de NVWA sinds het verbod in heeft moeten grijpen bij online verkooppunten?
De NVWA heeft zich in eerste instantie gericht op de importeurs van nicotinezakjes die de producten in Nederland in de handel brengen. Op deze manier wordt de toevoer van nicotinezakjes naar online winkels die deze producten in Nederland verkopen, tegengegaan. Onlangs heeft de NVWA een potentiële vijfde importeur geïnspecteerd. Dit bleek een bedrijf in een andere lidstaat te zijn waar de verhandeling van nicotinezakjes, met meer dan 0,035 mg per zakjes, wel is toegestaan. Dit bedrijf verkocht nicotinezakjes in Nederland via verschillende Nederlandse websites. De NVWA heeft dit bedrijf gewezen op het verbod op nicotinezakjes in Nederland en heeft hem verzocht de verhandeling naar Nederland te staken. De ondernemer heeft aan dat verzoek voldaan en de websites daarop aangepast. Recent is de NVWA begonnen met het toezicht op webwinkels.
Welke instrumenten heeft de NVWA op dit moment in handen om aanbod van snus op bijvoorbeeld social media-kanalen aan te pakken?
Het verhandelen van nicotinezakjes, met meer dan 0,035 mg nicotine per zakje, is voor zover deze is gericht op consumenten in Nederland ook via social media niet toegestaan. De NVWA doet bij sociale media-kanalen melding van onrechtmatige uitingen, waar het aanbod van nicotinezakjes een voorbeeld van is. Hiermee worden de sociale media-kanalen (mede)verantwoordelijk voor deze uitingen. De sociale media-kanalen kunnen de content dan verwijderen, waarmee zij niet meer verantwoordelijk voor deze content zijn. Dit proces van melden en verwijderen van onrechtmatige content wordt door de NVWA «notice and take down» genoemd.
Hoe kunnen social media-kanalen op dit moment hun verantwoordelijkheid nemen indien bij wet verboden producten op hun kanalen worden aangeboden? Welke instrumenten zijn hierbij voorhanden?
Het is in eerste instantie aan de sociale mediaplatformen om te bepalen hoe zij hun verantwoordelijkheid voor de verkoop van illegale producten en waren kunnen en willen invullen. Een sociaal mediaplatform dat weet dat er via zijn platform nicotinezakjes worden verkocht kan bijvoorbeeld de content verwijderen of voorlichting geven aan gebruikers over het illegale karakter van de verkoop van nicotinezakjes, en wijzen op de gezondheidseffecten die de consumptie daarvan kan hebben.
Bent u het eens dat het zeer zorgelijk is dat er zo makkelijk en openlijk via sociale media verboden middelen aangeboden en gekocht kunnen worden?
Het is inderdaad zorgelijk dat nicotinezakjes met meer dan 0,035 mg nicotine, een illegaal product, online aangeboden worden.
Welke mogelijkheden ziet u op korte termijn om de verkoop van snus op sociale mediaplatformen tegen te gaan, ook met het oog op de verwachte Europese wetgeving en in het bijzonder de Digital Services Act?
Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Op dit moment wordt er door het Europees Parlement, de Raad, en de Europese Commissie onderhandeld over de Digital Services Act (DSA). Onder voorbehoud van de uitkomsten daarvan zal de DSA een aantal instrumenten creëren die relevant kunnen zijn voor het bestrijden van de verkoop van nicotinezakjes via sociale mediaplatformen.
Zo komt er waarschijnlijk een verplichting voor deze bedrijven om een mechanisme in te richten waarmee zij door gebruikers en anderen gewezen kunnen worden op illegale inhoud op hun platform, zoals de illegale verkoop van nicotinezakjes. Wanneer deze bedrijven een dergelijke melding ontvangen moeten zij daar tijdig actie op ondernemen. Bijvoorbeeld door het illegale aanbod te verwijderen. Laten zij na om actie te ondernemen dan kunnen ze aansprakelijk worden gesteld voor het illegale aanbod.
Onder de DSA worden sociale mediaplatformen ook verplicht om gebruikers die veelvuldig illegale inhoud plaatsen, zoals aanbiedingen voor nicotinezakjes, tijdelijk de toegang tot het platform te ontzeggen door diens account te schorsen. Zij moeten zo’n beslissing richting de betreffende gebruiker ook motiveren. In dat kader kunnen zij wijzen op het feit dat de verkoop van nicotinezakjes met meer dan 0,035 mg nicotine verboden is en tevens de voorlichting verrichten die in het antwoord op vraag 6 is beschreven.
Bent u daarnaast bereid met de NVWA in gesprek te gaan om te onderzoeken hoe illegale verkoop van snus harder aangepakt kan worden?
Ik ben met de NVWA in gesprek over hoe de handhaving geïntensiveerd kan worden. Het is goed om daarbij op te merken dat de NVWA constateert dat na de aankondiging van het verbod op nicotinezakjes door de NVWA in november 2021 in verschillende verkoopkanalen minder aanbod van nicotinezakjes is gevonden. Ook hebben producenten de zakjes niet groots in Nederland gelanceerd. Dit is op zichzelf een mooi resultaat.
Daar wil ik aan toevoegen dat een aanpak met strenge handhaving door de NVWA niet de enige oplossing is voor dit maatschappelijke probleem. Ik wil de verkopers van deze producten aanspreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en hen oproepen te stoppen met de verkoop van deze producten.
Daarnaast vind ik het belangrijk dat Nederlanders bewust zijn van de gevaren van het gebruik van producten, zoals snus (met tabak) en nicotinezakjes (zonder tabak). Er is informatie beschikbaar omtrent de gezondheidseffecten van snus en nicotinezakjes via informatiekanalen zoals de website Rokeninfo.nl en het de Facebook en Instagrampagina’s van Opvoeding en Uitgaan2. Ook wil ik zicht houden op het gebruik van nicotinezakjes en snus bij de Nederlandse bevolking. Het Trimbos instituut zal hier via de Leefstijlmonitor uit 2022 onderzoek naar doen.
De uitkomsten van PwC-onderzoeken naar de Fraude Signalering Voorziening (FSV) |
|
Marieke Koekkoek (D66), Sylvana Simons (BIJ1), Khadija Arib (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Zijn de bewindspersonen bekend met de uitkomsten van de PwC-onderzoeken naar de Fraude Signalering Voorziening (FSV)?
Ja.
Op basis waarvan concludeert de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst dat er geen sprake zou zijn van stelselmatig (en bewuste) vernedering van een bevolkingsgroep in het kader van bovengenoemde onderzoeken?
Gezien de aard en de ernst van de bevindingen en aangetroffen voorbeelden begrijp ik deze vraag volledig. Of in een concrete situatie bij de behandeling van een belastingplichtige sprake is van een verboden onderscheid op basis van nationaliteit, afkomst of religie, en zo ja, welke consequenties dit dan heeft, moet in beginsel per geval of vergelijkbare groep van gevallen op basis van de concrete omstandigheden worden beoordeeld en vastgesteld. Ik kan daar geen algemene uitspraak over doen. Hierbij is onder meer van belang dat de handleidingen voor analisten aan de Poort nooit formeel zijn vastgesteld (dat wil zeggen: goedgekeurd door het management) en dat volgens PwC niet valt te reconstrueren in hoeverre de beschrijvingen in de handleidingen en het daderprofiel in de praktijk zijn toegepast.
Belastingheffing moet op objectieve fiscale gronden plaatsvinden. Daarom heeft mijn voorganger al het beleid ingezet om nationaliteit alleen nog in het toezicht te gebruiken als daar een expliciete wettelijke grondslag voor is. Ook in het kader van het programma Herstellen, Verbeteren, Borgen (HVB) zijn en worden stappen gezet om het zorgvuldige gebruik van gegevens beter te waarborgen, zoals het onderzoek naar het gebruik van nationaliteit in applicaties en lijsten. Ook wordt gewerkt aan een nieuw waarborgenkader, waarmee de rechtmatigheid en de transparantie van selectie-instrumenten (beter) gegarandeerd kan worden. In de eerstvolgende rapportage HVB wordt uw Kamer over de voortgang van deze acties geïnformeerd.
Hoe verhoudt die verklaring zich tot het feit dat de onderzoeken wel degelijk stelselmatigheid concluderen en aantonen dat er gebruik is gemaakt van handleidingen die ambtenaren instrueren om frauderisico’s in te schatten op basis van persoonskenmerken, nationaliteit en zelfs «giften aan moskee»? Zijn de bewindspersonen van mening dat geschreven instructies in een handleiding geen bewust beleid aantonen? Zijn de bewindspersonen van mening dat het bestaan en gebruik van een dergelijke handleiding bij het opstellen van de FSV geen stelselmatigheid duidt? En zijn de bewindspersonen van mening dat de overheid, door middel van etnische profilering op basis van persoonskenmerken, nationaliteit of etniciteit, burgers niet vernedert? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 2.
Op basis waarvan concludeert de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst dat ««stelselmatige en bewuste vernedering»» een voorwaarde zou moeten zijn om (in dit kader) te kunnen spreken van racisme?
Hoe definiëren de bewindspersonen racisme?
Hoe definiëren de bewindspersonen institutioneel racisme?
Zijn de bewindspersonen bekend met de definitie van racisme en institutioneel racisme van het College voor de Rechten van de Mens? Zo ja, in hoeverre zijn de bewindspersonen het eens met deze definitie?
Indien de bewindspersonen zich in zekere mate herkennen in de definitie van institutioneel racisme van het College voor de Rechten van de Mens, in hoeverre is de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst dan van mening dat er in geen enkele zin sprake zou zijn van institutioneel racisme in het kader van de FSV? Graag een toelichting van de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst.
Het thema van discriminatie en racisme is voor iedereen een lastig en beladen onderwerp. Een goed gebruik van begrippen als institutioneel racisme, naast discriminatie en racisme, is niet voor alle mensen gemeengoed. Om iedereen recht te doen en een goed begin van de noodzakelijke dialoog over dit thema te maken, heb ik meer tijd nodig. Sommige van de zeer begrijpelijke vragen van uw Kamer kan ik daarom nog niet beantwoorden. Ik kom hierop zo spoedig mogelijk terug.
Op basis van de definitie van institutioneel racisme van het College voor de Rechten van de Mens; in welke zin zou in het kader van de FSV danwel sprake zijn van institutioneel racisme?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe verklaart de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst dat, ondanks zijn stelling dat er geen sprake zou zijn van racisme, een specifieke groep structureel vaker naar boven komt in de FSV?
Er zijn geen cijfers over hoe vaak specifieke groepen voorkomen in FSV, maar zulke signalen moeten altijd uiterst serieus worden genomen.
Erkennen de bewindspersonen dat discriminatie op basis van geloof, nationaliteit en etniciteit moreel verwerpelijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doen de bewindspersonen hieraan?
Ja, dat is moreel verwerpelijk. Discriminatie is verboden. Daar is ook het eerste artikel van de Grondwet heel helder over. Het kabinet zet zich in voor een actief antidiscriminatiebeleid, zoals ook blijkt uit het coalitieakkoord1. Zo wordt onder regie van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme momenteel gewerkt aan een eerste Nationaal Programma en op 22 april jl. heeft het kabinet ingestemd met de instelling van de nieuwe Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme. De commissie zal onderzoek doen naar discriminatie en racisme in de gehele samenleving, dus ook binnen de overheid. Op basis van de onderzoeksuitkomsten zal een advies worden uitgebracht hoe beleid en regelgeving verbeterd kan worden om discriminatie en racisme tegen te gaan. In de brief van 23 februari jl. van de Minister van BZK zijn de maatregelen aangegeven die een ketenbrede aanpak van discriminatie en racisme moeten versterken.
Zijn de bewindspersonen bekend met de bevindingen uit het Nationaal Kiezers Onderzoek (NKO) waar op basis van een representatieve steekproef uit de Nederlandse bevolking is aangetoond dat er grote verschillen zijn tussen sociale groepen in de mate waarin discriminatie door hen wordt geconstateerd, waarbij mensen die niet tot de desbetreffende gediscrimineerde groep behoren minder vaak discriminatie waarnemen of herkennen op basis van huidskleur, migratieachtergrond, geslacht of opleidingsniveau?1
Ja, we zijn bekend met het onderzoek van onderzoekers van de Radboud Universiteit. Wat ik, de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, wil benadrukken is dat alle vormen van discriminatie, racisme en institutioneel racisme voorkomen moeten worden in Nederland.
Denken de bewindspersonen – gelet op deze conclusies – dat zij voldoende in staat zijn om vast te stellen of überhaupt te zien dat er sprake is geweest van racisme en discriminatie in het geval van de FSV? Graag een toelichting.
Het thema van discriminatie en racisme is voor iedereen een lastig en beladen onderwerp. Een goed gebruik van begrippen als institutioneel racisme, naast discriminatie en racisme, is niet voor alle mensen gemeengoed. Om iedereen recht te doen en een goed begin van de noodzakelijke dialoog over dit thema te maken, heb ik meer tijd nodig. Sommige van de zeer begrijpelijke vragen van uw Kamer kan ik daarom nog niet beantwoorden. Ik kom hierop zo spoedig mogelijk terug.
Hoe verantwoordt de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst zich tegenover de groepen die op basis van de (onrechtmatige) handelwijze van de FSV racistisch bejegend voelen door de Belastingdienst?
Het is pijnlijk als mensen zich racistisch bejegend voelen en ik, de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, voel en leef met hen mee. Ik neem de signalen van deze mensen uiterst serieus.
Hoe verklaart de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst dat er nauwelijks is gedocumenteerd over de werkwijze van de Belastingdienst?
PwC is nagegaan of er een vertaling van de toezichtstrategie naar de detectie aan de poort beschikbaar is, of de geïnventariseerde fiscale- en frauderisico’s geprioriteerd zijn op basis van risicoanalyses, en hoe deze risico's vertaald zijn in de beslisregels in de query’s en de bijbehorende werkwijze van de analisten. Daarnaast heeft PwC een vergelijking gemaakt tussen de query-resultaten en de aangiften die de analisten aan de poort daaruit geselecteerd hebben. Het ontbreken van (voldoende gedetailleerde) documentatie en/of gegevens heeft bij deze verschillende stappen een verschillende achtergrond. Zoals ook genoemd in het rapport van PwC waren analyses aan de Poort gebaseerd op risico’s gesignaleerd bij de uitvoering van het toezicht, maar werden de risico's en de doorvertaling naar de detectie aan de poort niet structureel vastgelegd. Het per aangifte documenteren van de reden van selectie van een risicovolle aangifte, maakte geen deel uit van de werkinstructies en heeft daarom niet plaatsgevonden.
Door het ontbreken van de documentatie over de werkwijze is PwC niet in staat gebleken om vast te stellen of het dadersprofiel en de beslisregels zijn toegepast in de werkwijze van de Belastingdienst, waarmee de reden voor intensief toezicht op specifieke groepen mensen niet te achterhalen valt. Is de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst in staat om op een andere wijze vast te stellen dat er al dan niet gebruik gemaakt is van dadersprofielen en beslisregels in de werkwijze van de Belastingdienst in de FSV?
Nee ik, de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, kan niet bevestigen dat er geen sprake is geweest van het gebruik van daderprofielen of beslisregels en zoals PwC schrijft3 zijn er helaas geen mogelijkheden om dit te achterhalen. Het «daderprofiel» dat PwC heeft aangetroffen is onderdeel van een presentatie uit mei 2013. Dit «daderprofiel» maakte geen deel uit van de onderzochte handleidingen voor de analyse of van de beslisregels in die handleidingen. Overigens zijn het daderprofiel en de beslisregels niet voor gebruik in FSV, maar voor het proces analyse aan de Poort.
Kan de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst bevestigen dat er nooit sprake geweest is van het gebruik van dadersprofielen en beslisregels binnen de FSV?
Zie antwoord vraag 16.
De Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst spreekt over het verkennen van de opties tot schadeafhandeling, als gevolg van de aangerichte schade door het gebruik van risicoprofielen binnen de FSV; op welke termijn kan de Kamer hierover informatie verwachten? Welke opties liggen op tafel? Wat zijn de voorwaarden om in aanmerking te komen voor schadeafhandeling?
Op 6 december 20214 zijn de contouren van een tegemoetkomingsregeling voor onterechte gevolgen van FSV-registratie met uw Kamer gedeeld. De vijf onderzoeken van PwC zijn inmiddels voltooid, daardoor kunnen deze contouren nu verder worden ingevuld. Ik, de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, betrek alle bevindingen uit de verschillende rapporten bij de vormgeving hiervan. Tevens betrek ik het advies van de landsadvocaat bij de verdere vormgeving van de tegemoetkomingsregeling. Ik doe dat in samenspraak met uw Kamer en met inachtneming van het budgetrecht van het parlement. Zoals ik mijn brief van 14 april jl.5 heb aangegeven verwacht ik de brief over de vormgeving van de mogelijke tegemoetkoming in FSV begin juni aan uw Kamer te kunnen sturen.
In afwachting van de uitvoering van de aangenomen motie Dassen c.s. (Kamerstuk 35 925, nr. 26) over het verplicht stellen van het gebruik van een algoritmeregister voor overheden; wat doen de bewindspersonen in de tussentijd om risicoselectie op basis van persoonlijke kenmerken, waaronder religie, etniciteit, nationaliteit, te bestrijden?
In december heeft de Minister van BZK namens de Minister van JenV, de Minister van SZW en de staatssecretarissen van Financiën uw Kamer een reactie gestuurd op het mensenrechtelijk toetsingskader etniciteit in risicoprofielen van het College voor de Rechten van de Mens. Daarin is het uitgangspunt aangegeven dat discriminatie verboden is. Het verbod op discriminatie betekent niet dat elke vorm van onderscheid verboden is, maar voor het gebruik van etniciteit als onderscheidend criterium heeft het kabinet duidelijk aangegeven dat als er al ruimte zou zijn om etniciteit te gebruiken deze ruimte nooit de norm is. Mocht zich een uitzonderlijke situatie voordoen, dan is het gebruik van deze kenmerken onderhevig aan een zeer zwaarwegende toets. De Minister van BZK heeft toegezegd het gebruik van het toetsingskader verder te zullen bevorderen, onder andere met de hulp van het College voor de Rechten van de Mens. Daarnaast is een Data Protection Impact Assessments (DPIA) vereist op het moment dat er persoonsgegevens worden gebruikt en kan gebruik worden gemaakt van een impact assessment op mensenrechten en algoritmen (IAMA) om risico’s op mensenrechtenschendingen over de volle breedte te identificeren. Ook is er een handreiking non-discriminatie ontwikkeld. Op verzoek van uw Kamer ga ik de bekendheid van deze hulmiddelen vergroten en onderzoeken of die als een standaard kunnen dienen of zelfs verplicht gesteld kunnen worden. Met betrekking tot de informatiehuishouding voer ik de motie Marijnissen uit en is een actie gestart om binnen het Rijk vervuilde data, risicomodellen en het onrechtmatig gebruik van nationaliteit op te ruimen. En tot slot moet er gecontroleerd worden. De ADR en ARK doen binnen het Rijk onderzoek naar de rechtmatige inzet van algoritmen en het Kabinet heeft voorzien en in een algoritmetoezichthouder bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP).
In de brief van 5 februari 20216 is toegezegd, in het kader van het ethisch verantwoord omgaan met modellen en algoritmen, een Adviescommissie Analytics voor de Belastingdienst aan te stellen. Momenteel wordt deze adviescommissie verder uitgewerkt en deze zal zijn werking hebben voor het hele Ministerie van Financiën, en daarmee ook voor Douane en Toeslagen. Dit is een onafhankelijke commissie die gevraagd en ongevraagd advies geeft over actuele vraagstukken. De adviescommissie adviseert in brede zin en doet dat vanuit de vijf perspectieven die de Algemene Rekenkamer (AR) in haar rapport «Aandacht voor algoritmes» als toetsingskader heeft meegegeven.
Daarnaast werkt Toeslagen op dit moment de handhavingsstrategie uit resulterend in een toekomstbestendige strategie voor 2023 en verder. Het gebruik van detectie en selectie zal hierin terugkomen. Voor de zomer wordt uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken hieromtrent.
Kunnen de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een tijdspad schetsen met betrekking tot de uitvoering van de motie Dassen c.s. (Kamerstuk 35 925, nr. 26)?
Het algoritmeregister willen de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in samenhang zien met de aanstaande AI verordening die een verplichting voorstelt om hoog risico toepassingen op te laten nemen in een EU-databank. De AI verordening is op dit moment in de maak. In de geest van deze verordening wordt wel alvast aan de slag gegaan met een kopgroep die naar verwachting medio dit jaar online zal gaan.
Het bericht ‘’Ambulanceverpleegkundige Laura (39): ’Hij greep me bij mijn nek’’. |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ambulanceverpleegkundige Laura (39): «Hij greep me bij mijn nek»»?1
Ja.
Klopt het dat de politie aanvankelijk niets met de aangifte van het slachtoffer wilde doen, omdat de dader in een andere regio woonde? Hoe verklaart u dit?
Zoals bekend kan ik niet ingaan op individuele zaken. In algemene zin hecht de politie eraan dat iedereen die dat wil altijd en overal aangifte kan doen en daarbij indien nodig geholpen wordt. Zo ken ik de politie ook. De woonplaats van een verdachte heeft geen enkele invloed op het opnemen en opvolgen van een aangifte.
Kunt u toelichten of in deze zaak alle afspraken over de aanpak van geweld tegen functionarissen met een publieke taak zoals die zijn opgenomen in de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) tussen de politie en het Openbaar Ministerie (OM) zijn nageleefd?
Het verhaal van Laura is aangrijpend, ze heeft iets heel heftigs meegemaakt. Ik ben blij te lezen dat ze haar werk nog altijd met passie uitoefent, maar kan op deze plek helaas niet nader ingaan op het verloop van haar zaak.
Iedere vorm van agressie en geweld moet waar mogelijk worden voorkomen, maar in het geval van hulpverleners ligt daar een extra prioriteit. Ik vind het belangrijk dat mensen met een publieke taak veilig hun werk kunnen doen en dat wie agressie en geweld tegen hen gebruikt met voorrang wordt vervolgd en streng wordt bestraft. Ik ben dan ook blij met de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) die de politie en het OM in 2013 hebben gemaakt over opsporing en vervolging van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak, zoals ambulancepersoneel. Een van de afspraken is bijvoorbeeld dat hoge prioriteit wordt gegeven aan opsporing en vervolging bij dit soort zaken. Uit onderzoek met de titel «Afspraak is afspraak» blijkt dat de uitgangspunten uit de ELA goed worden toegepast. Mijn ambtsvoorganger heeft Uw Kamer in 2020 over dit onderzoek geïnformeerd. Uit cijfers van het OM blijkt onder meer dat dit soort zaken sneller wordt behandeld dan vergelijkbare zaken van slachtoffers die geen publieke taak hebben en dat de opgelegde straffen in het algemeen ook hoger zijn.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger heeft toegezegd dat de politie en het OM de toepassing van de ELA blijven monitoren? Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de toepassing van de ELA?
Ja, daar ben ik van op de hoogte. De laatste evaluatie van de ELA heeft in 2019 plaatsgevonden en hierover is uw Kamer begin 2020 geïnformeerd. Een volgende evaluatie zal vijf jaar nadien plaatsvinden, dus in 2024. Uw Kamer wordt daar te zijner tijd over geïnformeerd. Mij is herbevestigd dat in de tussentijd politie en OM de toepassing van de ELA blijven monitoren en onder de aandacht brengen binnen hun organisaties. Zo heeft de landelijk portefeuillehouder Veilige Publieke Taak (VPT) bij het OM recent alle parketten geïnformeerd over de landelijke stand van zaken en ontwikkelingen op VPT-terrein. Op die manier zijn de ELA weer extra onder de aandacht gebracht binnen het OM. De politie brengt met een interne voorlichtingscampagne de afspraken uit de ELA regelmatig onder de aandacht bij baliemedewerkers en rechercheurs die met VPT-delicten te maken krijgen.
Deelt u de opvatting dat het nooit zo mag zijn dat geweld en agressie van patiënten in de ambulancezorg richting hulpverleners wordt gezien als «iets wat erbij hoort», en dat optreden dus noodzakelijk is?
Ja, deze opvatting deel ik.
Klopt het dat twee derde van de ambulancemedewerkers in 2021 te maken had met agressie? Klopt het voorts dat het aantal jaarlijks gemelde incidenten tegen ambulance-medewerkers in dat jaar verdubbeld is van 365 naar 762?
Ambulance Zorg Nederland (AZN) registreert en publiceert op landelijk niveau het aantal agressie-incidenten voor de ambulancesector. Alle regionale ambulancevoorzieningen leveren daarvoor elk jaar het regionale aantal incidenten aan. De sectorcijfers over 2021 worden in de zomer van 2022 gepubliceerd. Uit het voorlopige cijfermateriaal dat AZN over 2021 heeft ontvangen, blijkt dat er sprake is van een totale toename van ca. 9% van het aantal gemelde incidenten, waarbij met name de categorie «verbale agressie» is toegenomen. In 2020 was sprake van in totaal 762 incidenten, in 2021 gaat het om ca. 830 incidenten, op basis van 1,3 miljoen ambulanceritten (2020, precieze aantal ritten in 2021 is nog niet bekend). Er is dus geen sprake van een verdubbeling.
Op basis van de landelijk door regionale ambulancevoorzieningen geregistreerde incidentcijfers is niet te concluderen dat twee derde van de professionals te maken had met agressie. Het Ministerie van VWS heeft in samenwerking met PGGM&CO in februari 2021 een onderzoek laten uitvoeren naar de ervaring van agressie en ongewenst gedrag onder medewerkers in zorg en welzijn. De resultaten van het onderzoek zijn op 13 april 2021 gedeeld met uw Kamer2, 3. Uit de brancherapportage ambulancezorg blijkt dat 82% van de medewerkers de afgelopen 12 maanden minimaal één keer te maken heeft gehad met een vorm van agressie door patiënten en 76% door familie/vrienden van patiënten of omstanders.
Wat doet de taskforce «Onze hulpverleners veilig» voor zorgpersoneel dat met geweldsincidenten te maken heeft?
Bij de Taskforce zijn de brandweer, politie en BOA’s domein I aangesloten en deze richt zich derhalve primair op deze beroepsgroepen. Wel heeft de Taskforce de ambitie om producten te maken en activiteiten te ontplooien die ook andere beroepsgroepen kunnen gebruiken bij het tegengaan van agressie en geweld en het bieden van nazorg.
Hoe verklaart u het feit dat ambulancemedewerkers en andere hulpverleners afzien van het doen van aangifte?
De meldings- en aangiftebereidheid wordt door meerdere factoren beïnvloed. Willen politie en OM zich in kunnen zetten om de daders te vervolgen, dan is het essentieel dat slachtoffers aangifte doen en hierin geen belemmeringen ervaren. Iedere hulpverlener maakt uiteindelijk een eigen afweging aan de hand van de situatie, ernst en impact van het incident en weegt dit af tegen de stappen die daarvoor moeten worden genomen en de verwachting die men heeft over het nut van het doen van aangifte. Het al dan niet hebben van een heldere norm over onacceptabele agressie en geweld, en aangiftebeleid waarin ondersteuning vanuit de werkgever is opgenomen, kan deze keuze beïnvloeden. Daarnaast speelt voor sommige hulpverleners ook het gebrek aan volledige anonimiteit in het strafproces dat mogelijk volgt op een aangifte mee bij hun keuze om al dan niet aangifte te doen. Hierbij ligt er ook een belangrijke rol voor de werkgever om de werknemer hierin te ondersteunen. Ook politie en OM zetten zich in om de drempels om aangifte te doen te verlagen. Ik verwijs u voor een nadere toelichting naar de antwoorden op de vragen 9 en 10.
Kan de werkgever van een hulpverlener die slachtoffer is geworden ook aangifte doen namens het slachtoffer? Zo ja, waarom gebeurt dit niet automatisch?
Ja, de werkgever kan namens de werknemer aangifte doen. Werkgevers van werknemers met een publieke taak kunnen hierover meer informatie vinden op de website veiligepubliekedienstverlening.nl. Op deze website staat onder andere een stappenplan hoe te handelen na agressie of geweld tegen medewerkers. Werkgevers kunnen hun medewerkers begeleiden bij het aangifteproces, maar het is ook mogelijk om via de werkgever aangifte te doen, anoniem aangifte te doen onder nummer en domicilie te kiezen op het adres van de werkgever in plaats van op het woonadres van het slachtoffer. Op de website is ook te lezen dat werkgevers bij voorkeur aangifte doen om zo de medewerker te ontzorgen. De werkgever geeft hiermee bovendien het signaal af dat agressie en geweld tegen medewerkers niet worden getolereerd. Ik onderstreep dan ook het belang van deze werkwijze. Desalniettemin blijft het de keuze van de medewerker om – al dan niet met ondersteuning van de werkgever – aangifte te doen. Ik moedig het doen van aangifte aan, maar dit blijft een individuele afweging. De huidige kaders acht ik dan ook afdoende.
Welke mogelijkheden ziet u om de aangiftebereidheid onder zorgverleners, waaronder ambulancepersoneel, verder te vergroten?
In het licht van de ELA is het van groot belang dat bij een vermoeden van een strafbaar feit ook echt aangifte wordt gedaan, zodat de veroorzaker een passende straf krijgt voor diens agressieve gedrag. Tegelijkertijd weten we dat aangifte doen in zorg en welzijn niet altijd vanzelfsprekend is (zie ook antwoord op vraag 8). De Minister voor Langdurige Zorg en Sport en de sector zorg en welzijn gaan daarom met de politie en het OM in gesprek om te bezien hoe de drempels in de uitvoering van de ELA rond afhandeling van aangiftes in zorg en welzijn kunnen worden weggenomen. Dat vraagt om inzet aan de kant van politie en OM, maar nadrukkelijk ook bij de sector en in de verbetering van de samenwerking tussen de verschillende partijen. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft uw Kamer hier nader over geïnformeerd in haar brief van 6 april jl.4
Is er bij de politie een contactpersoon en/of loket voor degene die aangifte heeft gedaan?
Een aangever kan altijd contact opnemen met degene die de aangifte heeft opgenomen of in behandeling heeft als er vragen zijn. Dit kan via het landelijke telefoonnummer 0900-8844. Daarnaast is er voor de aangever de mogelijkheid om de voortgang van de aangifte te monitoren via internet door in te loggen op mijnpolitie.nl.
Heeft de politie tot taak om een hulpverlener die aangifte doet van een geweldsincident op de hoogte te houden van het verloop van de zaak? Zo nee, waarom niet?
Ongeacht wie er aangifte doet heeft de politie de taak om de aangever op de hoogte te houden van de voortgang van zijn of haar aangifte. De aangever krijgt schriftelijk bericht of de zaak in behandeling wordt genomen of wordt afgewezen voor dat moment. In het geval er een aanhouding is verricht en de vervolging is aangevangen, ligt de verantwoordelijkheid om de aangever over het verloop van de zaak op de hoogte te houden bij het OM.
Hoe verklaart u voorts dat als hulpverleners wel aangifte doen, de zaak vaak wordt geseponeerd?
Het doen van aangifte leidt niet altijd tot een vervolging. Bijvoorbeeld wanneer er onvoldoende bewijs is van strafbare feiten of wanneer de identiteit van de verdachte onbekend is, kan het OM besluiten af te zien van vervolging. Ik kan me goed voorstellen dat een dergelijke uitkomst voor een slachtoffer onbevredigend en pijnlijk is. Zoals ik al eerder aangaf heeft aangifte doen echter wel degelijk zin. De cijfers geven geen aanleiding om te constateren dat dit soort zaken «vaak» worden geseponeerd. Geweld wordt niet getolereerd. Iets anders is het wanneer het bewijs ontoereikend is.
Hoe ziet de nazorg van hulpverleners die te maken hebben gehad met (seksueel) geweld eruit? Waar kunnen zij terecht?
Zorgverleners kunnen na een incident op verschillende plekken terecht voor opvang en nazorg, zowel binnen als buiten de eigen organisatie. Zo werken de ambulancediensten al geruime tijd met collegiale opvang in de vorm van bedrijfsopvangteams (BOT) en kunnen zorgverleners na een incident terecht bij bedrijfsmaatschappelijk werkers, de vertrouwenspersoon of een bedrijfsarts. Daarnaast is het mogelijk om buiten de eigen organisatie (emotionele) ondersteuning in te schakelen van Slachtofferhulp Nederland. Wanneer sprake is van een ongewenste seksuele ervaring kan men voor professionele hulp terecht bij het Centrum Seksueel Geweld.
Bent u bekend met het feit dat in Wijchen (Gelderland) een Joodse man al jarenlang, door een groep daders wordt bespuugd, bedreigd, in elkaar geslagen en geterroriseerd? Wat is uw oordeel daarover?1 2
Ik ben bekend met deze feiten. Ik vind het verschrikkelijk om te lezen hoe betrokkene is benaderd, bejegend en behandeld. Het gevoel van onveiligheid dat hiermee gemoeid gaat veroorzaakt veel leed en dat is onacceptabel.
Iedere vorm van discriminatie is volstrekt ontoelaatbaar in onze samenleving. Strafbare handelingen met een discriminatoir motief worden door daarom met extra aandacht opgepakt door de politie en het Openbaar Ministerie (OM). Vanaf februari 2021 heeft betrokkene meermaals melding gemaakt van overlast door jongeren of hiervan aangifte gedaan. In alle gevallen heeft de politie onderzoek gedaan. Het OM bepaalt vervolgens of het door de politie gevonden bewijs voldoende is om tot vervolging over te gaan. In geen van de gevallen heeft het OM hiertoe kunnen besluiten. In oktober 2021 heeft het OM geëvalueerd of de politie correct heeft gehandeld bij het onderzoek naar aanleiding van de verschillende meldingen en aangiftes. Dat was het geval.
Bent u bekend met het feit dat regelmatig op het huis van het Joodse slachtoffer wordt gebonsd en dat hij en zijn gezin al jarenlang, door dezelfde groep van zeven tot vijftien daders, wordt geïntimideerd en uitgescholden met «Kankerjoden» en «Hamas Hamas Joden aan het gas»? Deelt u de walging hierover? Zo nee, waarom niet?
Inwoners van Nederland moeten zich veilig kunnen voelen, al helemaal in hun eigen leefomgeving. In Nederland mag je zijn wie je bent. Geweld gebruiken, fysiek of verbaal, omdat de herkomst, godsdienst, etniciteit, gender, seksuele oriëntatie iemand niet aanstaat, is verschrikkelijk en absoluut ontoelaatbaar en bovendien strafbaar. Na onderzoek door de politie wordt door het OM vastgesteld of er voldoende bewijs is voor een strafrechtelijke vervolging. Zoals gezegd heeft het OM in onderhavige casus geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is om tot vervolging over te kunnen gaan.
Hoewel strafrechtelijk geen vervolging kon worden ingesteld is wel ingezet op andere manieren om het gedrag van de betrokken jongeren te laten stoppen. De politie heeft na elke melding of aangifte gesprekken gevoerd met betrokken jongeren en hun ouders. De jongeren die zijn aangesproken kwamen bij nieuwe incidenten niet opnieuw als betrokkenen in beeld. Het betrof hier telkens verschillende personen en niet een vaste groep jongeren.
Er is ook overleg gevoerd met de betrokkene door de gemeente Wijchen, Stichting Vizier3, de wijkagent van de politie en de contactpersoon discriminatie van de politie. Zij hebben hem intensieve begeleiding en advisering aangeboden. Hierbij zijn ook afspraken gemaakt over het contact met de politie en welke acties de gemeente en politie zouden ondernemen naar de jongeren. Conform de gemaakte afspraken heeft de wijkagent hierna veelvuldig contact gezocht met de betrokkene.
Bent u bekend met het feit dat deze daders het Joodse slachtoffer voor zijn huis in elkaar hebben geslagen waardoor zijn been open lag en hij dikke lippen en schrammen heeft opgelopen? Wat is uw oordeel hierover?
Zie antwoord vraag 2.
Wist u dat toen het slachtoffer dit meldde aan de politie, de politie tegen hem zei dat hij «wel erg vaak belde en meldingen deed»? Hoe beoordeelt u deze benepen reactie van de politie? Deelt u de mening dat slachtoffers van geweldsmisdrijven altijd aangifte moeten kunnen doen?
Ik heb kennisgenomen van de ervaring van betrokkene met de politie. Dit is niet de manier van werken die de politie en ik voorstaan. Slachtoffers van geweldmisdrijven en discriminatie kunnen altijd aangifte doen bij de politie. De politie en het OM dragen dat ook actief uit. Uit het feitenrelaas dat mij is aangereikt blijkt dat de politie alle meldingen en aangiftes heeft opgevolgd. Het OM heeft ook geoordeeld dat dit correct is gedaan.
Zijn de daders van deze antisemitische daden gearresteerd? Zo ja wanneer? Zo nee waarom niet?
Zoals aangegeven heeft er geen strafrechtelijke vervolging plaatsgevonden vanwege ontoereikend bewijs. Over de identiteit van de betrokkenen in deze zaak kan ik verder geen uitspraken doen.
Is het waar dat de daders niet strafrechtelijk zijn vervolgd? Zo nee, waarom niet? Deelt u onze mening dat dit onacceptabel is?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de etniciteit van deze daders? Wat is er verder bekend over deze groep van zeven tot vijftien daders? Wat is hun leeftijd en hebben de daders, of hun ouders, een dubbele nationaliteit?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de politie, in samenwerking met de gemeente, met de daders zogenaamde «stopgesprekken» heeft gevoerd? Deelt u de mening dat politie en gemeenten hier totaal de weg kwijt zijn omdat daders geen soft gesprek nodig hebben, maar keihard aangepakt en strafrechtelijk vervolgd moeten worden en bij voorkeur tot een langdurige celstraf zouden moeten worden veroordeeld?
Iedere vorm van discriminatie, waaronder anti-semitisme, en geweld zijn ontoelaatbaar en strafbaar, maar strafrechtelijk vervolgen is alleen mogelijk als er voldoende bewijs aanwezig is. Ook als strafrechtelijk niet kan worden ingegrepen, wordt gekeken naar andere interventies die van waarde kunnen zijn in het zoeken naar een oplossing voor het slachtoffer. Een voorbeeld hiervan is het voeren van een stopgesprek met de potentiële dader(s).
Zoals aangegeven leverde het onderzoek in onderhavige casus onvoldoende bewijs op om over te kunnen gaan tot stafrechtelijke vervolging. Er zijn daarna inderdaad per melding of aangifte zogeheten stopgesprekken gevoerd door de politie. Tijdens zo’n gesprek spreekt de politie jongeren aan op hun gedrag, met als doel dat het gedrag stopt. De gesprekken zijn gevoerd met de jongeren en hun ouders die in beeld waren per melding of aangifte. Deze jongeren kwamen bij nieuwe incidenten niet opnieuw als betrokkenen in beeld. Het betrof hier geen vaste groep jongeren die betrokken was bij alle meldingen of aangiftes.
Zijn er voldoende maatregelen door de burgemeester genomen om het slachtoffer en zijn gezin adequaat te beschermen? Indien er geen of onvoldoende maatregelen zijn genomen, bent u dan bereid de burgmeester aan te sporen het slachtoffer en zijn gezin alsnog adequaat te beschermen? Zo nee, waarom niet?
In de lokale driehoek is door het lokaal bestuur, OM en politie goed gekeken naar deze zaak en zijn afspraken gemaakt met betrokkene. Dit neemt natuurlijk niet weg dat de herhaaldelijke incidenten vreselijk zijn geweest voor betrokkene.
Het herkennen van discriminatiesignalen is een voorwaarde voor een voortvarende aanpak van de ketenpartners. Een goede samenwerking tussen partners (zoals de politie, het OM en een Anti-Discriminatie Voorziening als Stichting Vizier) is hierbij essentieel. Het is dan ook de inzet om deze samenwerking verder te verbeteren en te intensiveren. Ik verwijs hiervoor ook naar de brief van 23 februari die de Minister van Binnenlandse Zaken en koninkrijksrelaties aan uw Kamer heeft gezonden.4
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat antisemitisch geweld door zowel de politie als het Openbaar Ministerie (OM) altijd keihard wordt aangepakt en bestreden en de daders strafrechtelijk worden vervolgd?
Discriminatie is ontoelaatbaar en strafbaar. De Nederlandse wet- en regelgeving is eenduidig in haar afwijzing van antisemitisme of welke andere vorm van discriminatie ook. De politie en het OM handelen hiernaar door er scherp op te letten of er discriminatoire motieven, waaronder antisemitisme, een rol hebben gespeeld bij het begaan van bijvoorbeeld een strafbare handeling als geweld.
Als discriminatie een rol heeft gespeeld en er is voldoende bewijs voorhanden, dan gaat het OM in principe altijd over tot vervolging en zal de officier van justitie ook een hogere straf eisen. De Aanwijzing Discriminatie alsook de Richtlijn voor strafvordering discriminatie van het OM vormen hiervoor het handelingskader.
Het voornemen van de NS om de boa-bevoegdheid weg te halen bij hoofdconducteurs |
|
Michiel van Nispen , Mahir Alkaya |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Wat vindt u als aandeelhouder van NS van het voornemen om de bevoegdheid van buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) weg te halen bij de 2.800 NS-hoofdconducteurs?1
NS is verantwoordelijk voor de veiligheid van haar reizigers en personeel. Het is aan NS om over de benodigde veiligheidsmaatregelen, zoals de inzet van boa’s, te besluiten in afstemming met de ondernemingsraad. Van belang is dat de veiligheid van reizigers en personeel kan worden gewaarborgd. NS zegt een zorgvuldige afweging te hebben gemaakt en te kunnen instaan voor de veiligheid in de trein en op stations.
Is u bekend in hoeverre de aangekondigde bezuinigingsopgaven van NS hebben meegespeeld bij het besluit om de boa-status bij hoofdconducteurs af te schaffen?2
Door de coronapandemie heeft NS al een tijd lang minder inkomsten. NS heeft een intensief meerjarig besparingsprogramma opgezet naar aanleiding van de financiële impact van COVID-19. Eén van de besparingsinitiatieven is het laten vervallen van de boa-bevoegdheid voor de hoofdconducteur. Voor alle hoofdconducteurs geldt nu nog de verplichting om de boa-bevoegdheid te halen. Hiervoor is een zware opleiding nodig en elke vijf jaar een her-certificering en examen. Dat brengt hoge kosten met zich mee en kost elke vijf jaar in totaal 13 dagen. Dagen waarop de hoofdconducteur niet op de trein kan werken. Tegelijkertijd wordt er in de praktijk door de hoofdconducteurs weinig gebruik gemaakt van de boa-bevoegdheid. Per hoofdconducteur wordt minder dan één combibon/boete per jaar uitgeschreven op basis van hun boa-bevoegdheid. In de meeste situaties wordt assistentie ingeroepen van Veiligheid & Service-medewerkers. NS ziet de boa-bevoegdheid daarom als een onnodige belasting voor hun hoofdconducteurs en kan hiermee bovendien een besparing van 5,7 miljoen euro per jaar realiseren.
Is u bekend in hoeverre krapte in het personeelsbestand van de NS hierbij heeft meegewogen?
Ook NS heeft last van de krapte op de arbeidsmarkt en heeft nu en de komende jaren veel nieuwe hoofdconducteurs nodig. Het laten vervallen van de boa-bevoegdheid voor de hoofdconducteur betekent dat de functie hoofdconducteur toegankelijker wordt voor medewerkers van NS om naar door te groeien en om nieuwe medewerkers aan te trekken. Ook betekent dit dat zo’n 50 hoofdconducteurs die op dit moment hun boa-examen niet gehaald hebben weer aan de slag kunnen op de trein.
Bent u in gesprek met NS over het voortzetten van steunmaatregelen om de in coronatijd opgelopen financiële tekorten bij NS te compenseren? Zo ja, zou u de Kamer kunnen informeren over de voortgang van deze gesprekken?
De coronacrisis heeft financiële consequenties voor NS, zowel op korte als op lange termijn. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Financiën blijven in nauw contact met NS over de continuïteit van de onderneming en de blijvende borging van het publiek belang. Het kabinet heeft op 14 april jl. besloten om de beschikbaarheidsvergoeding-OV door te trekken tot eind 2022.3 Ik blijf de (reizigers)ontwikkelingen goed monitoren en blijf daarover in gesprek met NS en de andere vervoerders in het Nationaal OV-Beraad (NOVB).
Deelt u de mening dat de sociale veiligheid in treinen voor zowel medewerkers als reizigers altijd op de eerste plaats dient te staan?
Ja, de veiligheid van reizigers en medewerkers staat altijd voorop. NS verwacht dat deze wijziging geen impact zal hebben op de sociale veiligheid in de trein, vanwege de vele veiligheidsmaatregelen die in de loop der jaren al zijn genomen, de voorzieningen die zijn getroffen en de inzet van 700 Veiligheid & Service-medewerkers. De hoofdconducteur blijft aanwezig en zichtbaar op de trein. Vanuit zijn toezichthouderschap blijft de hoofdconducteur vervoerbewijzen controleren en ziet er actief op toe dat huisregels worden nageleefd. In lastige situaties die dreigen te escaleren, of bij agressie, roept de hoofdconducteur – net zoals nu ook het geval is – de assistentie in van Veiligheid & Service-medewerkers via de Meldkamer. Bij de invoering zal nauw worden gemonitord hoe de hoofdconducteur zonder boa-bevoegdheid door de reizigers en medewerkers wordt ervaren.
Hoe wordt de veiligheid aan boord van treinen voortaan bewaakt als hoofdconducteurs geen gebruik meer kunnen maken van hun boa-bevoegdheid?
Er zijn al veel maatregelen genomen om de veiligheid in treinen en stations te verbeteren, zoals het plaatsen van toegangspoortjes, uitbreiden van het cameratoezicht, SMS/WhatsApp voor het in stilte melden van onveilige situaties in trein en op station en de inzet van inmiddels 700 Veiligheid & Service-medewerkers. Ook blijft de hoofdconducteur vanuit zijn toezichthouderschap vervoerbewijzen controleren en ziet er actief op toe dat huisregels worden nageleefd. Zwartrijders krijgen van hoofdconducteurs nog steeds een boete (uitgestelde betaling) voor reizen zonder geldig vervoerbewijs. Er is wel een juridisch verschil tussen een boete van een boa en die van een toezichthouder. Het uitschrijven van een uitgestelde betaling door een toezichthouder is een korter en eenvoudiger proces. Het staande houden ter vaststelling van de identiteit komt te vervallen als de boa-bevoegdheid wegvalt, maar de hoofdconducteur kan in combinatie met het vervoersbewijs nog steeds naar de identiteit vragen. In lastige situaties die dreigen te escaleren of bij agressie, roept de hoofdconducteur – net zoals nu ook het geval is – de assistentie in van Veiligheid & Service-medewerkers via de Meldkamer.
Belangrijk om te noemen is dat de hoofdconducteur ook als toezichthouder onderdeel blijft van de veilige publieke taak (VPT). Dit betekent dat wanneer een hoofdconducteur te maken krijgt met agressie of geweld er voorrang wordt gegeven aan opsporing en vervolging van verdachten. Daarnaast worden straffen zo veel mogelijk direct toegepast en worden slachtoffers geholpen bij het verhalen van schade op de dader.
Op welke wijze hebben de medewerkers van NS inspraak gehad in de discussie omtrent het afschaffen van de boa-status van hoofdconducteurs?
NS heeft voorafgaand aan het besluit bij de ondernemingsraad een adviesaanvraag gedaan om de boa-bevoegdheid van de hoofdconducteur te laten vervallen. Na het indienen van de adviesaanvraag zijn inloopsessies georganiseerd en zijn de medewerkers geïnformeerd over het besluit en het verloop van het proces via de website en digitale nieuwsbrieven.
Kunt u een overzicht verschaffen van het aantal keren dat NS-medewerkers in de afgelopen vijf jaar gebruik hebben gemaakt van hun boa-bevoegdheid? Kunt u daarbij tevens aangeven hoe vaak dit gold voor specifiek hoofdconducteurs?
Alle boetes die worden uitgeschreven door hoofdconducteurs en Veiligheid & Service-medewerkers, worden doorgezet aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). In de registratie van het CJIB wordt geen onderscheid gemaakt door wie de boete is uitgeschreven, de hoofdconducteur of een medewerker Veiligheid & Service. Veiligheid & Service-medewerkers hebben in het afgelopen jaar ruim 10.300 boetes uitgeschreven. NS registreert alleen het aantal boetes dat door Veiligheid & Service-medewerkers wordt uitgeschreven en digitaal geregistreerd. Om inzicht te krijgen in het aantal boetes dat handmatig door de hoofdconducteurs wordt uitgeschreven heeft NS als referentie bij het CJIB het aantal boetes van de jaren 2018 en 2019 opgevraagd. Uit deze cijfers blijkt dat hoofdconducteurs gemiddeld 1500–2000 combi-bonnen/boetes per jaar uitschrijven. Dat betekent met 2800 hoofdconducteurs in dienst bij NS dat hoofdconducteurs minder dan één combibon/boete per jaar uitschrijven op basis van hun boa-bevoegdheid. Deze aantallen zijn vergelijkbaar met voorgaande jaren. Vanwege corona zijn in de jaren 2020 en 2021 nauwelijks boetes uitgeschreven door hoofdconducteurs.
Hoe denkt u over de suggestie van vakbond FNV, die stelt dat het verdwijnen van de boa-status bij hoofdconducteurs ondervangen dient te worden door een uitbereiding van het aantal veiligheidsmedewerkers bij de dienst Veiligheid & Service?3
Op basis van overlastmeldingen uit het verleden verwacht NS dat het aantal assistentieverzoeken van hoofdconducteurs na het vervallen van de boa-bevoegdheid met 2 tot 4% zal toenemen, maar dat deze toename binnen de huidige werkzaamheden van de Veiligheid & Service organisatie kan worden opgevangen. Er is flexibiliteit in de huidige capaciteit en prioritering aanwezig in het Veiligheid & Service-proces om de schommelingen in het aantal assistentieverzoeken op te vangen. Assistentieverzoeken gaan altijd voor op een servicetaak of andere geplande taak met minder prioriteit. Daarnaast probeert NS door het analyseren van incidenten Veiligheid & Service-medewerkers met extra boa- bevoegdheden preventief in te zetten om incidenten zoveel mogelijk te voorkomen. NS heeft toegezegd alle maatregelen te zullen nemen die nodig zijn om de veiligheid «beheersbaar» en zo hoog mogelijk te houden voor reizigers en personeel. Als dit zou betekenen dat in de toekomst meer medewerkers Veiligheid & Service nodig zijn, dan zal NS in overleg met vakbonden en de ondernemingsraad hiertoe gezamenlijk besluiten. Als wordt besloten om meer Veiligheid & Service-medewerkers aan te trekken, dan is NS daarbij uiteraard afhankelijk van de huidige arbeidsmarkt.
In hoeverre is dit een optie die u in overweging neemt?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, is het aan NS om over de benodigde veiligheidsmaatregelen te besluiten in afstemming met de ondernemingsraad, zoals de inzet van boa’s.
Bent u bereid om met de directie van de NS in gesprek te gaan over de nadere invulling van de boa-status van NS-medewerkers? Bent u bereid daarbij tevens de conducteurs en veiligheidsmedewerkers nadrukkelijk te betrekken?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoe kijkt u aan tegen de optie om de boa-bevoegdheid mogelijk te blijven maken voor de hoofdconducteurs die dit wensen, met als doel dat op iedere trein minimaal één persoon met boa-bevoegdheid aanwezig is?
Op dit moment verkent NS de mogelijkheid om hoofdconducteurs die dat willen de boa-bevoegdheid te laten behouden. NS is hierover in gesprek met de OR.
Welke juridische en praktische bezwaren kleven volgens u aan het geven van meer bevoegdheden aan de boa’s van de afdeling Veiligheid & Service, waar NS toe oproept, zoals het kunnen verifiëren van de identiteit van reizigers en het toevoegen van grensoverschrijdende bevoegdheden voor internationale treinreizen?
Het is belangrijk te benadrukken dat het niet gaat om het verruimen van boa-bevoegdheden, maar het mogelijk maken dat boa’s kunnen beschikken over informatie waarmee zij onafhankelijker hun taak kunnen uitvoeren. Hiertoe is bijvoorbeeld nodig dat Veiligheid & Service-medewerkers van de NS de identiteit kunnen vaststellen van een persoon die is staande gehouden. Daarom heeft de NS aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid gevraagd om de Veiligheid en Service-medewerker toegang te geven tot informatiesystemen, zodat zij zelfstandig over informatie kunnen beschikken voor de vaststelling van de identiteit. In dit kader vinden gesprekken plaats vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en NS om te verkennen hoe de vaststelling van de identiteit door boa’s mogelijk kan worden gemaakt.
De inzet van de Nederlandse opsporingsbevoegdheid kan niet zonder meer worden ingezet buiten de Nederlandse landsgrenzen. Hier bestaat geen (verdragsrechtelijke) grondslag voor.
Het bericht ‘Documenten kabinetsformatie openbaar’ op de website www.kabinetsformatie2021.nl. |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Documenten kabinetsformatie openbaar» op de website kabinetsformatie2021.nl?1
Ja.
Wat is de reden geweest om de door informateurs ontvangen post van burgers en organisaties niet actief openbaar te maken?
Vanaf 25 mei 2018 is de Algemene verordening gegevensbescherming van toepassing die meer en nieuwe waarborgen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bevat, onder meer ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens. Gelet op de wettelijke betekenis en het belang van deze waarborgen is ten aanzien van het formatiearchief 2021–2022, dat berust bij het Ministerie van Algemene Zaken en waarvan een afschrift tevens aanwezig is bij de Tweede Kamer, afgezien van verwerking in de vorm van een publicatie van de inventaris die vele persoonsgegevens bevat, in samenhang met de verklaring in de brief aan de Kamer van 12 januari 2022 dat alle stukken, behoudens persoonsgegevens, openbaar zijn. Het voorgaande geldt ook voor de bij de (in)formateur(s) ingekomen brieven van burgers en organisaties.
De correspondentie van de (in)formateur(s) met de Tweede Kamer is openbaar gemaakt door de Tweede Kamer. De correspondentie van de (in)formateur(s) inzake de informatie van ministeries is ook openbaar gemaakt. Er zijn tot nu toe bij het Ministerie van Algemene Zaken twee verzoeken om inzage in het formatiearchief ontvangen die inmiddels zijn beantwoord door verstrekking van de gevraagde informatie behoudens persoonsgegevens.
Bent u het ermee eens dat het passief openbaar maken van de door informateurs ontvangen post van burgers en organisaties slechts schijnopenbaarheid biedt, aangezien degene die stukken wil opvragen niet weet waar hij naar kan vragen als hij niet eerst weet wie documenten heeft opgestuurd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom er niet net als bij de formatie van 2017 een inventarisatielijst met stukken, waaronder brieven van burgers en organisaties, is openbaargemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat het niet actief openbaar maken van de door informateurs ontvangen post van burger en organisaties tijdens de formatie van 2021 een trendbreuk is met de actieve openbaarmaking van documenten bij eerdere kabinetsformaties?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de kabinetsevaluatie van 2021 waarin onderzoekers concluderen dat u in 2017 het uitgangspunt had dat het formatiedossier geen enkel doel dient, het tot stand brengen van een kabinet het enige is dat telt en het effectiever is om helemaal niet met een formatiedossier te werken?2
Ja.
Kunt u aangeven of het klopt dat u deze opvatting had, en zo ja wat uw redenen daarvoor waren?
De inhoud van de samengevatte weergave in het evaluatierapport van de gesprekken met de heer Zijlstra en mij, is herkenbaar. Deze berust op het karakter van de formatie als proces van onderhandelingen tussen fracties en op de ministeriële verantwoordelijkheid voor het te voeren beleid. Dit neemt niet weg dat het een juridisch gegeven is dat stukken die passeren bij onderhandelingen tussen fracties onder begeleiding van de informateur(s) en via deze afkomstig zijn van ministeries, onder de Wet openbaarheid van bestuur vallen. Het formatiedossier bevat een ordening hiervan.
Kunt u aangeven welke opvatting u tijdens de formatie van 2021 had over het doel van het formatiedossier? Kunt u aangeven welke opvatting u nu heeft over het doel van formatiedossiers?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u alsnog de tijdens de formatie van 2021 door informateurs ontvangen post van burgers en organisaties actief openbaar maken, dan wel een inventarisatielijst openbaar maken waarop is aangegeven welke brieven van burgers en organisaties bij de informateurs zijn binnengekomen tijdens de formatie van 2021?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de stelling dat een interessante focus van onderzoek zou kunnen zijn dat de inlichtingen-en veiligheidsdiensten effectief hun wettelijk taak kunnen blijven uitvoeren zonder een achterdeur die versleutelde communicatie via OTT(over-the-top)-diensten onveilig maakt?1
Ik kan niet voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (IenV-diensten) spreken, deze diensten vallen onder de portefeuille van de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Defensie. Met deze diensten wordt wel goed samengewerkt. Binnen de termijn die in vraag 6 is gesteld was het niet mogelijk om bij vragen 1 en 4 de toepassing op de IenV-diensten na afstemming met hen toe te voegen, aangezien het opsporings- en IenV domein verschillend zijn gereguleerd.
Op dit moment wordt onderzocht hoe de uitdagingen in de opsporing als gevolg van encryptie kunnen worden geadresseerd. Er is een inventarisatie gaande om de technische mogelijkheden voor rechtmatige toegang tot versleutelde informatie te onderzoeken, om vervolgens de voor- en nadelen van die mogelijkheden voor alle betrokken (zwaarwegende) belangen te analyseren.
Het doel van deze inventarisatie is om geïnformeerde en zorgvuldige besluitvorming mogelijk te maken door dit kabinet en uw Kamer. Indien tot wetgeving wordt besloten wordt een duidelijke wettelijke basis voorgesteld die via een transparant wetgevingsproces aan uw Kamer wordt voorgelegd. Of en hoe dit exact vorm krijgt is afhankelijk van het EU-traject dat nu loopt. Een technische oplossing moet adequaat en evenwichtig zijn. Belangrijk hierbij zijn de principes van proportionaliteit en subsidiariteit. Ten eerste moet de technische oplossing proportioneel zijn en bijdragen aan een veilige maatschappij of de bescherming van kwetsbaren in onze samenleving. Het middel moet aanvaardbaar zijn, dit betekent dat er geen onverantwoorde beslissingen worden genomen wanneer het de (digitale) veiligheid van burgers, het bedrijfsleven en de overheid aangaat. Deze inventarisatie zal ik niet vooraf beperken, omdat alle mogelijkheden eerst in kaart gebracht moeten zijn voordat een zorgvuldige keuze voor eventuele maatregelen kan worden genomen.
Zou u het onderzoek kunnen verbreden naar het onderzoeken van een grotere dreiging voor onze digitale veiligheid en verdienvermogen, namelijk het doorbreken van veilige versleutelde communicatie door nieuwe technologie zoals kwantumtechnologie in de nabije toekomst?
Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u het met de partijen eens dat het kwantumproof maken van onze communicatie en netwerken een urgente uitdaging is die nu moet worden aangepakt?
Het effect van kwantumtechnologie op de veiligheid van versleutelde communicatie past niet binnen de reikwijdte van de inventarisatie naar mogelijkheden en voor- en nadelen van de rechtmatige toegang tot versleutelde informatie. Eventuele dreigingen voor versleutelde communicatie is niet de focus van de inventarisatie die is gestart. Gegeven de complexiteit van de inventarisatie die in deze beantwoording wordt geschetst bestaat de voorkeur om de focus te behouden tot mogelijkheden voor rechtmatige toegang tot versleuteld bewijs.
Het NCSC adviseert organisaties nu al na te denken over de gevolgen van de komst van de kwantumcomputer voor hun organisatie en een actieplan op te stellen dat duidelijk maakt binnen welke tijdlijn er maatregelen genomen moeten worden.2 Gegevens die vandaag al bestaan en die ook na de komst van kwantumcomputers beschermd moeten blijven, moeten namelijk nu al aanvullend worden beschermd.
Versleuteling is van belang voor de veiligheid. Daarnaast is rechtmatige toegang tot versleutelde communicatie is ook van belang voor de veiligheid van de maatschappij en burgers doordat illegale inhoud en activiteiten beter worden onderkend, onderschept en verwijderd, en slachtofferschap wordt voorkomen of geminimaliseerd, ook in het digitale domein.
In mijn beantwoording leest u dat in de inventarisatie verschillende grote belangen worden meegewogen. Bijvoorbeeld, cybersecurity en de bescherming van fundamentele rechten zijn zwaarwegende onderdelen die worden meegenomen in afwegingen of maatregelen proportioneel zijn. Dit is ook vice versa van belang. Ook bij toekomstige technologieën vind ik een integrale benadering belangrijk en is het goed dat ook het opsporingsbelang wordt meegenomen.
Ziet u interceptie van versleutelde communicatie via OTT-diensten als een nieuwe bevoegdheid voor de inlichtingen-en veiligheidsdiensten? Op welk artikel in de Wet op de inlichtingen-en veiligheidsdiensten 2017 baseert u zich?
In lijn met de beantwoording op vraag 1 relateer ik deze vraag aan de wettelijke bevoegdheden van de opsporingsdiensten en het Openbaar Ministerie. Hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen het Wetboek van Strafvordering (Sv) en de Telecommunicatiewet.
De in hoofdstuk 13 Telecommunicatiewet en onderliggende lagere regelgeving vastgelegde medewerkings- en ontsleutelverplichtingen zijn beperkt tot (klassieke) aanbieders van openbare telecommunicatiediensten en – netwerken. Aanbieders van OTT-communicatiediensten – nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiedienten volgens de definitie van de Telecommunicatiewet – vallen niet onder deze verplichtingen. Ondanks het feit dat het de officier van justitie is toegestaan op basis van artikel 126m jo. 138g Sv, na een daartoe verkregen machtiging van de rechter-commissaris, een opsporingsambtenaar te bevelen versleutelde communicatie via OTT-communicatiediensten af te tappen kan.vanwege de ontbrekende medewerkings- en ontsleutelverplichtingen geen inzicht worden verkregen in de inhoud van de versleutelde communicatie.
Wat is de huidige stand van zaken van het in de beantwoording genoemde EU traject met betrekking tot veilige digitale communicatie?
De Europese Commissie beraadt zich op dit moment op een «way forward» voor de inventarisatie naar rechtmatige toegang tot versleuteld bewijs en deze wordt in 2022 gepubliceerd. Dit doet zij op basis van beantwoorde vragenlijsten en de Commissie heeft enkele ambtelijke gesprekken georganiseerd. Uiteraard zal ik uw Kamer over de uitkomsten informeren.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voorafgaand het commissiedebat online veiligheid en cybersecurity op 7 april 2022?
Ja.
Het bericht ‘Agent werd onwel na vermoedelijk contact met zelfmoordpoeder’ |
|
Chris Stoffer (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Kuipers , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Agent werd onwel na vermoedelijk contact met zelfmoordpoeder»?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de gezondheid van hulpverleners als zij geconfronteerd worden met een situatie waarin sprake is van (het gebruik van) zelfmoordpoeder?
De Minister van JenV heeft van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) begrepen dat nog niet onomstotelijk is vast komen te staan dat de betreffende onwelwording het gevolg is van de in de desbetreffende woning aangetroffen stof. Dit laat onverlet dat hulpverleners belangrijk werk verrichten in onze samenleving. Zij zorgen voor onze veiligheid en gezondheid, vaak onder gevaarlijke omstandigheden. Wij achten het daarom in het algemeen van groot belang dat zij goed worden getraind en van voldoende beschermingsmiddelen worden voorzien om de risico’s van hun werk zo veel mogelijk te beperken. Verder willen we benadrukken dat het risico voor hulpverleners bij behandeling van een patiënt die de zogenaamde Middel X-stoffen hebben ingenomen, zeer beperkt is. Dit heeft het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) aan het Ministerie van VWS laten weten. Van de ruim vijftig meldingen bij het NVIC van (pogingen tot) zelfdoding met deze middelen, zijn niet eerder signalen geweest dat een hulpverlener ernstig ziek is geworden. Af en toe ervaren hulpverleners wel milde klachten zoals irritatie van slijmvliezen, hoofdpijn of een licht gevoel in het hoofd. De stressvolle situatie kan hier ook een rol bij spelen. Alle hulpverleners met milde klachten na mogelijk contact met de betreffende stoffen, in zowel de NVIC-meldingen als die beschreven zijn in de internationale literatuur, herstelden zonder restschade. De beperkte risico’s op milde klachten bij de hulpverlener moeten altijd worden afgewogen tegen het nut van (snel) hulpverlenen.
Hoe worden hulpverleners voorbereid of getraind op dergelijke situaties?
Hulpverleners worden getraind in de omgang met ongevallen met giftige stoffen en hebben hier protocollen voor. Zo wordt binnen de politie in de opleiding (zowel in de politieopleiding bij de Politie Academie als specifieke opleidingen voor bijvoorbeeld de Forensische Opsporing) aandacht besteed aan gevaarlijke stoffen. Daarnaast is er voor politiemedewerkers documentatie beschikbaar over het werken met gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen of vragen informeren het NVIC, het RIVM en de GGD’en over de te nemen beschermingsmaatregelen. Voor spoedeisende vragen is het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) 24 uur per dag telefonisch bereikbaar voor hulpverleners. Recent heeft het NVIC de GGD’en geïnformeerd over geadviseerde beschermingsmaatregelen bij de zogenaamde Middel X-stoffen. Uit deze informatie bleek ook dat er voor hulpverleners zeer beperkte risico’s zijn. Tips om milde klachten bij hulpverleners en omstanders te voorkomen, zijn onder andere het gebruik van een beademingsballon voor eventuele beademing en geen directe mond-op-mond beademing toe te passen.
Wie is er verantwoordelijk als een hulpverlener blijvend letsel overhoudt of zelfs overlijdt na hulpverlening aan een persoon die een zelfdodingsmiddel heeft gebruikt?
Indien zich een situatie voor zou doen waarbij iemand een stof inneemt voor suïcide en deze persoon ook is overleden, kan deze persoon vanwege diens overlijden niet aansprakelijk worden gesteld. Van dergelijke aansprakelijkheid kan afhankelijk van de omstandigheden van het geval wel sprake zijn indien die persoon in leven is gebleven. Het is in dat geval aan de rechter om te beoordelen of de persoon die het middel heeft genomen onrechtmatig heeft gehandeld jegens de hulpverlener (op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek). Dit vereist een beoordeling van alle omstandigheden van het geval.
Strafrechtelijke vervolging van derden, zoals degene die het middel heeft geleverd, zal in dergelijke gevallen niet eenvoudig zijn, omdat het letsel redelijkerwijs toe moet zijn te rekenen. Gelet op de keten van gebeurtenissen tussen levering van het middel en het letsel van de hulpverlener is van dergelijke strafrechtelijke toerekening niet snel sprake. Bovendien houdt strafrechtelijke aansprakelijkheid niet zonder meer in dat tevens sprake is van verantwoordelijkheid jegens de hulpverlener.
Hoeveel (derden-)slachtoffers moeten er vallen voordat u verdere stappen zet om de handel in dit zelfmoordpoeder aan banden te leggen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 hebben de deelnemers aangegeven de code nog steeds te beschouwen als een nuttig instrument om misbruik van chemicaliën voor suïcide te voorkomen. Dit beleid staat niet op zichzelf, maar moet in samenhang worden gezien met de inzet op suïcidepreventie door het Ministerie van VWS met betrokken organisaties. Daarnaast blijken, zoals tevens in antwoord op vraag 2 benoemd, de risico’s voor hulpverleners of derden bij behandeling van een patiënt die zogenaamde middel X-stoffen heeft ingenomen zeer beperkt. Dit neemt niet weg dat het belangrijk is de beschikbaarheid van deze middelen voor particulieren te beperken, waarvoor het eerdergenoemde drempelverhogende beleid is ingevoerd en door de betrokken partijen als positief wordt ervaren. De Minister van VWS ziet dan ook geen aanleiding om de inhoud van deze code te wijzigen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het gebruik van de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen»?
Op 26 juni 2019 is de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» door VWS samen met 113 Zelfmoordpreventie, Raad Nederlandse Detailhandel, Thuiswinkel.org, het Verbond van Handelaren in Chemische Stoffen en de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie ondertekend. De code bevat een aantal afspraken met de chemiebranche om de verkoop aan particulieren van stoffen waarvan vastgesteld is dat zij mogelijk bij suïcide gebruikt worden te monitoren, en om kennis over deze stoffen met elkaar te delen in een overleg.2 Voor de stoffen waarvan tot nu toe het beeld is ontstaan dat deze geschikt zouden zijn voor suïcide, de huidige Middel X-stoffen, is door de betrokken partijen zelfstandig besloten deze niet meer aan particulieren te leveren. De deelnemers aan de code zijn de afgelopen jaren enkele keren bij elkaar geweest. Daarbij is niet gebleken dat naast de al bekende stoffen, andere stoffen op grote schaal gebruikt worden. Tegelijkertijd is er internationaal gesondeerd of in andere landen veel bekend is over het gebruik van deze stoffen. Uit deze sondering kwam niet naar voren dat het probleem met de middel X-stoffen op grote schaal speelt in andere EU-landen. Uiteraard is niet uit te sluiten dat deze stoffen elders ook gebruikt worden. Tijdens de laatste vergadering in december 2021 hebben de deelnemers aangegeven de code nog steeds te beschouwen als een nuttig instrument om misbruik van chemicaliën voor suïcide te voorkomen. De deelnemers hebben toen ook de intentie uitgesproken om in 2022 vervolg te geven aan de code.
Ziet u reden om de afspraken die in deze code zijn vastgelegd aan te passen naar aanleiding van de laatste ontwikkelingen rondom de beschikbaarheid van het zelfdodingsmiddel en de risico’s die dit oplevert voor omstanders zoals hulpverleners?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met de oproep van Stichting Ximena’s Vlinder (namens nabestaanden van slachtoffers van het zelfdodingsmiddel) om uw standpunt ten aanzien van het invoeren van een verbod op zelfdodingspoeders te heroverwegen?2 Wat is uw reactie op die oproep? Bent u bereid om persoonlijk met vertegenwoordigers van deze stichting in gesprek te gaan?
Wij zijn bekend met deze oproep en begrijpen de zorgen van de stichting. In het verleden heeft de voorganger van de Minister van VWS met de voorzitter van deze stichting gesproken, naar aanleiding van de beleidslijn dat het Middel X niet verboden zou worden, maar dat er wel stappen zouden worden gezet om de beschikbaarheid voor particulieren tegen te gaan. Uit een eerdere verkenning bleek dat regulering via juridische maatregelen ingewikkeld is en bovendien beperkt effectief. Eventuele juridische maatregelen om de beschikbaarheid van dergelijke stoffen voor suïcide te beperken (bijvoorbeeld particuliere verkoop), vragen om nieuwe wetgeving. Nadere beschouwing laat echter zien dat nieuwe wetgeving wel eens contraproductief zou kunnen zijn voor het voorkomen van suïcides door deze stoffen om de volgende redenen: 1) een uitputtende lijst met stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide en daarom via wetgeving worden gereguleerd, is niet mogelijk, 2) regulering van de verkoop aan particulieren is disproportioneel, omdat dit gevolgen heeft voor de wel wenselijke bestaande toepassingen, 3) het vraagt grote handhavingsinspanningen, inclusief een verregaande documentatieplicht, 4) met een wetgevingstraject is het lastiger om ook in de toekomst snel beperkingen te realiseren voor het geval later van andere stoffen het beeld ontstaat dat deze gebruikt kunnen worden voor suïcide, 5) juridische maatregelen geven bekendheid aan stoffen.4 Al deze punten staan nog steeds nieuwe wetgeving in de weg waardoor het kabinet geen reden ziet om over te gaan op juridische maatregelen. Om deze reden zal de Minister van VWS niet met de stichting in gesprek gaan. Wel heeft het Ministerie van VWS met de voorzitter van de stichting gesproken. VWS heeft in dit gesprek nogmaals toegelicht waarom de beleidslijn niet gewijzigd is.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het strafrechtelijk onderzoek naar Coöperatie Laatste Wil?
In het belang van het lopende strafrechtelijke onderzoek kan de Minister van JenV hierover geen mededelingen doen.
Het bericht dat er steeds meer zedenzaken op de plank belanden |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Steeds meer zedenzaken belanden op de plank» en herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere vragen van het lid Kuiken over de toen al blijvende achterstand bij het behandelen van ernstige zedendelicten?1 2
Ja.
Wist u eerder dan uit de berichtgeving bij Nieuwsuur dat de afspraken met de politie en het Openbaar Ministerie (OM) ten aanzien van de doorlooptijden weer niet gehaald zouden worden? Zo ja, wanneer wist u dit, hoe heeft u toen gereageerd en wat heeft u toen gedaan? Zo nee, waarom houdt u dan geen vinger aan de pols bij een dergelijk ernstig probleem dat al jaren bekend is en waarbij al jaren verbetering wordt beloofd?
In antwoord op schriftelijke vragen gesteld in aanloop naar het begrotingsdebat van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) heeft mijn ambtsvoorganger op 17 november 2021 uw Kamer ingelicht over de stand van zaken van de doorlooptijden op de professionele ketennormen op zeden in de strafrechtketen. In deze beantwoording is gemeld dat de doorlooptijden niet gehaald zouden worden.3 Zedenzaken vormen voor het Bestuurlijk Ketenberaad een van de zeven geprioriteerde zaakstromen, waarvan de doorlooptijden uitgebreid worden gemonitord. Het Bestuurlijk Ketenberaad is het strategisch beraad waar ketenorganisaties in de strafrechtketen en het Ministerie van JenV afspraken maken over de samenwerking en de prestaties van de strafrechtketen. De belangrijkste strafrechtketenpartners in het Bestuurlijk Ketenberaad zijn het OM, de politie, de zittende magistratuur (ZM) en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). De professionele ketennormen op zeden zijn door het OM, politie en ZM in goed onderling overleg tot stand gekomen en in 2019 in het Bestuurlijk Ketenberaad vastgesteld. Toch constateer ik dat, ondanks de verbetermaatregelen uit de afgelopen jaren, de professionele ketennormen de laatste jaren niet worden gehaald. Dit betreur ik ten zeerste en noopt tot actie. Zoals ik uw Kamer heb medegedeeld in mijn brief van 4 april jl. en ook heb besproken tijdens het commissiedebat over seksueel geweld en kindermisbruik op 6 april jl. heb ik op 25 april jl. met het Bestuurlijk Ketenberaad gesproken om concrete afspraken te maken over een hernieuwde aanpak voor de verbetering van de doorlooptijden in zedenzaken. Ik geef daarmee ook uitvoering aan de motie die de leden Van Nispen, Kuik, Bikker en Westerveld eerder indienden over het verbeteren van doorlooptijden in zedenzaken.4 Zoals ik in het Commissiedebat seksueel misbruik heb toegezegd zal ik uw Kamer in mei separaat informeren over de concrete afspraken.
Deelt u de mening dat het feit dat zedenzaken te lang op de plank blijven liggen de animo om aangifte te doen bij slachtoffers zal kunnen verminderen omdat zij er geen vertrouwen meer in hebben dat hun zaak adequaat behandeld zal gaan worden? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat de aangiftebereidheid tenminste op peil blijft? Zo nee, waarom niet?
Slachtoffers van seksuele misdrijven hebben recht op bescherming. Een zorgvuldige en voortvarende behandeling van hun strafzaak maakt hiervan onderdeel uit. Om die reden heb ik op 25 april jl. samen met het OM, de politie en het Zittende Magistratuur afspraken gemaakt om de doorlooptijden te verbeteren, ook vanuit de overtuiging dat een vlotte behandeling van de zaak de aangiftebereid in het algemeen ten goede komt. In mei 2022 zal ik uw Kamer nader op de hoogte brengen van deze afspraken.
Tegelijkertijd is het voor de kwaliteit van de opsporing van belang dat in het onderzoek niet alleen de snelheid maar ook de zorgvuldigheid voorop staat. Daar zijn naar mijn mening de slachtoffers het meest mee gebaat. In complexe zaken kan het zo om die reden zijn dat meer tijd nodig is dan de professionele ketennormen voorschrijven om een zaak «rond te krijgen». Dit is vanwege het tijdsverloop belastend voor de betrokkenen, maar soms voor de kwaliteit van het onderzoek – en de haalbaarheid daarvan – wel essentieel. Randvoorwaarde is daarbij wel dat slachtoffers goed geïnformeerd worden. Gedurende het onderzoek wordt het slachtoffer daarom op vaste momenten door de politie op de hoogte gehouden van het verloop van de zaak. De politie zorgt er ook voor dat één zedenrechercheur het vaste aanspreekpunt is voor het slachtoffer.
Wat betekent het voor slachtoffers van zedenmisdrijven als zij geconfronteerd worden met het feit dat hun zaak zeer lang op de plank blijft liggen? Deelt u de mening dat dit hun slachtofferschap alleen maar kan vergroten?
Ik ben mij er zeer van bewust dat zedenzaken ingrijpend zijn voor slachtoffers en andere betrokkenen. Er is vaak sprake van een traumatische ervaring voor een slachtoffer. De politie en het OM werken daarom hard aan het verminderen van de werkvoorraad en het verkorten van de doorlooptijden.
Onnodige vertraging in opsporingszaken moet zoveel mogelijk voorkomen worden: zedenzaken moeten zo snel mogelijk worden onderzocht. Dit komt zowel de opsporing als de verwerking van de gebeurtenissen door slachtoffers ten goede. Het is daarnaast van groot belang dat slachtofferrechten worden gerespecteerd in de fase van onderzoek en opsporing. Het belang van slachtoffers staat immers voorop. De belangen van slachtoffers wegen dan ook zwaar mee bij de afweging of en zo ja, hoe in een zedenzaak strafrechtelijk opgetreden moet worden.
Deelt u de mening dat slachtoffers die lang moeten wachten voordat hun zaak wordt opgepakt in ieder geval uitleg daarover moeten krijgen en perspectief op de afhandeling van hun zaak moet worden geboden? Zo ja, gebeurt dat altijd en op welke wijze worden zij geïnformeerd? Wordt daarbij aandacht geschonken aan begeleiding van die slachtoffers en op welke wijze? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, ik deel uw mening dat het van groot belang is dat slachtoffers die een aangifte hebben gedaan door de politie worden geïnformeerd over het verloop van hun zaak. In het verbeterplan bejegening en doorlooptijden van de politie is voorgesteld om meer maatwerk te bieden in het proces van melding en aangifte doen. Het ene slachtoffer weet bij de melding bijvoorbeeld al dat hij of zij aangifte wil doen, terwijl het andere slachtoffer dat juist niet wil, twijfelt of eerst nog vragen heeft. Dat betekent dat informatie op een passende manier wordt aangeboden.
In een informatief gesprek dat de politie met de aangever voert komen de rechten en plichten van het slachtoffer aan bod. Ook wordt het slachtoffer in dit gesprek geïnformeerd over de mogelijkheden van hulpverlening door andere instanties dan de politie. Ook buiten het informatief gesprek kunnen slachtoffers geïnformeerd worden over hun rechten en plichten. Gedurende het onderzoek wordt het slachtoffer op vaste momenten door de politie op de hoogte gehouden van het verloop van de zaak. De politie zorgt ervoor dat één zedenrechercheur het vaste aanspreekpunt is voor het slachtoffer.
De politie is altijd op zoek naar verbeteringen in het contact met het slachtoffer. De politie heeft recent een werkinstructie voor de zedenrechercheurs gemaakt waarin vaste contactmomenten met slachtoffers zijn vastgesteld. Het is van belang dat informatie voor slachtoffers vindbaar is, laagdrempelig wordt aangeboden en aansluit bij de informatiebehoefte. De werkinstructie stelt ook dat er altijd minimaal één zedenrechercheur aanspreekbaar dient te zijn over de voortgang van de zaak. Hiermee wordt recht gedaan aan de motie-Michon-Derkzen en Mutluer5 waarin de regering wordt verzocht ervoor te zorgen dat het slachtoffer van een zedenmisdrijf dan wel seksueel geweld bij de start van de strafzaak altijd en direct een vast aanspreekpunt heeft bij de politie dan wel het Openbaar Ministerie, en gedurende de strafzaak de voor het slachtoffer relevante informatie altijd ontvangt.
Deelt u de mening dat doordat mogelijke daders te lang buiten schot van politie en OM kunnen blijven, het niet uitgesloten is dat zij daardoor meer slachtoffers kunnen maken? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, hoe kunt u dat uitsluiten?
Het is nooit helemaal uit te sluiten dat mogelijke daders die te lang buiten schot blijven meer slachtoffers maken. Het OM en de politie streven bij hun eerste beoordeling van de aangifte een goede inschatting van de zedenzaak en het vervolg te maken, zodat zoveel als mogelijk wordt beperkt dat iemand meer slachtoffers kan maken. Bij de beoordeling van zedenzaken gaat het dan onder andere om het doen van strafrechtelijk onderzoek, de inzet van opsporingsbevoegdheden of het opleggen van strafvorderlijke dwangmiddelen, zoals voorlopige hechtenis.
Is de opleiding van zedenrechercheurs inmiddels van 30 naar 22 weken verkort? Zo ja, heeft dit tot een vergroting van het aantal zedenrechercheurs geleid? Hoeveel zedenrechercheurs meer betreft het? In welke mate heeft dit invloed gehad op de doorlooptijden? Zo nee, waarom niet?
Ja, de opleiding van de zedenrechercheurs is verkort van 30 naar 22 weken. Zedenrechercheurs zijn hierdoor eerder volledig inzetbaar omdat ze sneller hun opleiding hebben afgerond. Een rechercheur is volledig inzetbaar als de opleiding is afgerond en de rechercheur door deze afronding van de opleiding is gecertificeerd. Er is op dit moment echter nog geen verband tussen een kortere opleiding en meer zedenrechercheurs. Er moeten namelijk eerst zedenrechercheurs geworven worden en dat staat los van de opleiding. De politie werkt daarnaast aan het wegwerken van de achterstanden door de inzet van rechercheurs uit andere teams dan de zedenteams en de bijstand die de Koninklijke Marechaussee bij de zedenzaken levert.
Hoeveel zedenrechercheurs zijn er aangesteld met de naar aanleiding van de motie Klaver c.s. (Kamerstuk 35300, nr. 11) extra vrijgemaakte middelen van structureel 15 miljoen euro? Is uw eerdere verwachting dat er in 2021 in totaal 30,5 fte zouden worden geworven uitgekomen? Zo nee, waarom niet en hoeveel fte is dan wel geworven?
De politie werkt aan een structurele uitbreiding van de zedenteams (n.a.v. de motie-Klaver c.s.) door een gefaseerde uitbreiding van totaal ca. 113 fte bij de zedenteams, intelligence, digitale-recherche, forensische opsporing en zedendocenten bij de Politieacademie. Eind 2023 is deze uitbreiding van de capaciteit van de politie naar verwachting afgerond. In tabel hieronder geef ik u inzicht in precieze uitvoering van de motie-Klaver c.s.:
Functie
Geworven
Aangesteld
Totaal fte
eind 2023
Zedenrechercheur
44,5
40,5
60
Intelligence
6
6
10
Digitale recherche
9,9
9,9
20
Forensische opsporing
20
20
20
Zedendocenten
3
3
3
Waar in de keten van politie en OM zit het grootste knelpunt ten aanzien de te lange doorlooptijden? Wat wordt er gedaan om de doorlooptijden bij het OM te verkorten?
Zoals ik uw Kamer bij brief van 4 april jl. heb geschreven en zoals met de Kamer besproken tijdens het commissiedebat over seksueel geweld en kindermisbruik op 6 april jl., heb ik op 25 april jl. met onder andere het OM, de politie en het ZM gesproken over het nemen van concrete stappen om de doorlooptijden te verbeteren. Een eenduidige oorzaak of eenduidig knelpunt ten aanzien van de doorlooptijden op zeden bij het OM, de politie en de Zittende Magistratuur bestaat niet. De oorzaken verschillen namelijk per organisatie en per regio. Het gesprek met het OM, de politie en de Zittende Magistratuur heb ik gebruikt om meer zicht te krijgen op de oorzaken, zodat deze organisaties snel aan de slag kunnen met het verbeteren van de doorlooptijden. Ik zal uw Kamer zoals gezegd in mei 2022 op de hoogte stellen van de afspraken die ik met het OM, de politie en de Zittende Magistratuur heb gemaakt.
Ook is het van belang aan te geven dat politie en OM in alle zaken – en dat geldt zeker ook voor zedenzaken – streven naar een zorgvuldig, kwalitatief hoogstaand opsporingsonderzoek en vervolgingstraject. Snelheid is daarbij van belang, maar dit mag nooit ten koste gaan van de kwaliteit van het onderzoek naar een zedendelict. Zedenzaken zijn bij uitstek vrijwel altijd juridisch complex en bevatten in de meeste gevallen grote gevoeligheden. Zo kan er bijvoorbeeld sprake zijn van kwesties die (mogelijk) spelen binnen familieverband waarbij het – om de veiligheid van het slachtoffer en andere betrokkenen te waarborgen – van groot belang is dat alle beschikbare contextinformatie wordt verzameld, onderzocht en meegewogen in de afdoeningsbeslissing. Deze complexiteit kan leiden tot langere doorlooptijden, maar de gebruikte tijd is in voorkomende gevallen wel nodig om tot een kwalitatief goed onderzoek te komen dat recht doet aan alle betrokkenen. Het is daarom van belang dat het OM en de politie het slachtoffer tijdig en zorgvuldig op de hoogte houden van het verloop van de zaak en zoveel mogelijk meenemen in de beslissingen die tijdens het onderzoek worden genomen.
Het OM-project «Verbetering doorlooptijden zeden» is recent afgerond. Naar aanleiding van dit project is een aantal randvoorwaarden en succesfactoren geformuleerd op grond waarvan (beter) gestuurd kan worden op de doorlooptijden en die uiteindelijk kunnen worden verbeterd. Dit betrof met name ICT-aanpassingen (denk aan het laten aansluiten van het politieregistratiesysteem op het OM-registratiesysteem en het inrichten van een sturingssysteem waarin zedenzaken geregistreerd en gevolgd kunnen worden), maar ook het aanscherpen van bestaande en het maken van extra afspraken met de rechtbanken over de planning van zedenzaken. Ook zijn nadere samenwerkingsafspraken gemaakt met de politie over het maken van inhaalslagen op de voorraad zedenzaken. De verbetering van de doorlooptijden in zedenzaken is door het OM landelijk als prioriteit benoemd.
Kunt u inmiddels wel aangeven wat de gemiddelde doorlooptijd van verkrachtingszaken is gerekend vanaf het moment van aangifte tot het beslissen over al dan niet vervolgen? Zo ja, wat zijn die looptijden dan? Zo nee, waarom niet?
De afspraken over de ketennorm zeden voor de politie zijn gemaakt over het totaal aantal aangiftes over de seksuele misdrijven. Om voorgaande reden zijn er geen betrouwbare cijfers over de doorlooptijden van specifiek verkrachtingszaken beschikbaar.
Deelt u de mening dat er bij opsporing en vervolging van zedenzaken voorrang zou moeten worden gegeven aan de meest ernstige zedenzaken? Zo ja, gebeurt dat ook en hoe wordt die prioritering gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Alle aangiften waarin melding wordt gemaakt van een (mogelijk) zedendelict, worden door politie en OM in behandeling genomen. In principe gebeurt het oppakken van zaken op volgorde van binnenkomst. Soms wordt een bepaalde zaak met voorrang behandeld. Dat kan zijn vanwege de ernst van het delict, maar het prioriteren van zaken is van meer factoren afhankelijk. Spoedhandelingen (handelingen die direct moeten worden uitgevoerd om strafrechtelijk waarde op te leveren) worden altijd direct verricht in zedenzaken.
Het onderhouden van contacten van achterblijvers met gedetineerden en het stoppen van de e-mail-service |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Realiseert u zich dat het voor achterblijvers en gedetineerden van groot belang kan zijn om contact te onderhouden en dat de e-mailservice die daarvoor bestaat, eMates, een belangrijke aanvulling is op de alternatieven zoals bezoek, telefoon en post? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de heer van Nispen ben ik van mening dat het voor gedetineerden van groot belang is contact te kunnen onderhouden met hun familie en netwerk. Dit draagt bij aan een goede re-integratie. Er staan hiervoor diverse communicatiemiddelen ter beschikking, zoals: telefonie, post en bezoek. De berichtenservice eMates is hier een aanvulling op. Ik realiseer mij dat de opschorting van het uitreiken van de berichten van eMates voor ongemak kan zorgen bij zowel gedetineerden als hun relaties. Het belang van het beschermen van persoonsgegevens van gedetineerden en hun relaties, het voorkomen van voortgezet crimineel handelen tijdens detentie en de veiligheid binnen de inrichting weegt voor mij echter zwaarder.
Waarom is zo plotseling gestopt met de e-mailservice eMates? Waarom is nu opeens de haast zo groot? Wat is het acute probleem?
De berichtenservice, die kleinschalig is begonnen met het idee gedetineerden snel en laagdrempelig contact te laten houden met hun relaties, is mogelijk uitgegroeid tot een kwetsbare dienst die doelwit kan zijn voor kwaadwillenden.
Nadat het Openbaar Ministerie (OM) DJI schriftelijk informeerde over haar zorgen ten aanzien van de digitale berichtenservice van eMates heeft DJI actie ondernomen door het berichtenverkeer op te schorten zodat een onafhankelijk onderzoek ingesteld kan worden naar de risico’s die de facilitering van de berichtenservice eMates met zich meebrengt.
Als er een probleem is met de verwerking van persoonsgegevens en het toezicht daarop, waarom is dan niet eerst met de beheerder van het systeem gepraat om te proberen daar een oplossing voor te bedenken? Als begin maart bij het Openbaar Ministerie (OM) bekend was dat hier een probleem zat en afspraken ontbraken, dan hadden die afspraken toch inmiddels gemaakt kunnen zijn? Is überhaupt geprobeerd om tot afspraken te komen? Zo ja, wanneer? Zo niet, waarom niet?
Op basis van de genoemde zorgen van het OM is alleen het maken van afspraken over de verwerking van persoonsgegevens volgens DJI niet voldoende. Er is behoefte aan een onafhankelijk oordeel van een instantie die over de vereiste deskundigheid bezit. Tot die tijd heeft DJI gemeend het uitreiken van de berichten op te moeten schorten en onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de risico’s van de werkwijze van en met eMates. eMates is hier per brief over geïnformeerd. Inmiddels heeft DJI een gesprek gehad met eMates om dit nader toe te lichten.
Als het probleem is dat het toezicht op de inhoud van de e-mails arbeidsintensief is, waarom is dan niet besloten om desnoods het aantal berichten per gedetineerde aan een maximum te verbinden, of zo nodig sommige gedetineerden (bijvoorbeeld in de zwaardere regimes) hiervan uit te sluiten? Is in de kern niet het probleem dat ook in de zwaardere regimes in sommige gevallen «tientallen berichten per dag per gedetineerde» worden gestuurd, zoals u schrijft? Waarom komt u dan niet met een gerichtere aanpak of rechtsgrond? Waarom worden dan nu alle gedetineerden en achterblijvers over een kam geschoren en gedupeerd?
De grootste zorg is dat er geen zicht is op het systeem van eMates en niet bekend is of het voldoet aan de wettelijke eisen die gesteld worden aan de verwerking van persoonsgegevens. Dit is een generiek probleem dat maakt dat de berichtenservice voor een ieder wordt opgeschort.
Een beperking op de hoeveelheid eMates berichten bleek op basis van een uitspraak van de Raad voor de Strafrechtoepassing en Jeugdbescherming niet toegestaan aangezien het in strijd is met de regelgeving. De afdeling rechtspraak van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) heeft in haar uitspraak van 28 oktober 2020 geoordeeld dat berichten via eMates gelijkgesteld zijn aan post als bedoeld in artikel 36 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw).1
Hoe is hierover gecommuniceerd met de achterblijvers en de gedetineerden?
DJI heeft het besluit met een nieuwsbericht op de website op 18 maart 2022 bekend gemaakt, waarbij is aangegeven dat met ingang van 28 maart 2022 geen berichten meer worden uitgereikt. De vestigingsdirecteuren is opgedragen om de gedetineerden hierover te informeren. Dit is ook gebeurd.
DJI heeft er voor gekozen niet direct de berichtenservice op te schorten, zodat gedetineerden en hun relaties in de gelegenheid waren zich hierop voor te bereiden, en bijvoorbeeld dienstverlening waarvoor al betaald was af te kunnen ronden. Hangende de opschorting kunnen gedetineerden en hun relaties gebruik blijven maken van reguliere post, telefonie en bezoek.
Hoe is het personeel van de inrichtingen hierover geïnformeerd? Wat denkt u dat dit ingrijpende en niet al te best gemotiveerde besluit doet met de verhoudingen op de werkvloer, waarbij het helaas niet ondenkbeeldig is dat de woede wordt geuit richting gevangenispersoneel?
De vestigingen zijn op 18 maart 2022 hierover geïnformeerd. De directeuren informeren de medewerkers en de gedetineerden hierover. Ik realiseer mij dat de opschorting tot ongemak voor gedetineerden kan leiden. Veiligheid en een goede bescherming van persoonsgegevens is ook in het belang van gedetineerden en hun relaties. Daarbij staan de gedetineerden diverse communicatiemiddelen met de buitenwereld ter beschikking, zoals: telefonie, reguliere post en bezoek. Medewerkers in de gevangenissen zijn toegerust om met spanningen vanuit gedetineerden om te gaan. Er zijn mij geen spanningen richting medewerkers bekend naar aanleiding van het opschorten van de berichtenservice.
Hoe snel kan het door u aangekondigde onderzoek plaatsvinden? Vanaf wanneer zal deze e-mailservice met de juiste afspraken en onder de noodzakelijke voorwaarden weer kunnen functioneren?
Ik heb aangegeven dat het onderzoek met voortvarendheid en uiterste zorgvuldigheid wordt opgepakt. Op vrijdag 1 april jl. is de advocaat van eMates geïnformeerd dat de Auditdienst Rijk (ADR) het onderzoek naar eMates uitvoert en dat dit onderzoek circa drie maanden in beslag neemt. Doel van het onderzoek is om een geobjectiveerd en gevalideerd beeld te krijgen hoe eMates werkt en welke risico’s er aan verbonden zijn en hoe deze beperkt kunnen worden. Daarnaast dient het onderzoek inzicht te geven in hoe de huidige situatie heeft kunnen ontstaan. Wanneer het onderzoek is afgerond zal besloten worden of en onder welke condities de berichtenservice via eMates kan worden hervat.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Bewindvoerder steelt 160.000 euro van cliënten’ |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bewindvoerder steelt 160.000 euro van cliënten»?1
Ja.
Zijn er meer situaties bekend waarbij bewindvoerders dergelijke bedragen van hun cliënten afhandig hebben gemaakt?
Er zijn helaas meer situaties bekend waarbij een bewindvoerder geld van cliënten heeft verduisterd. Vanaf 2019 zijn mij drie gevallen bekend waarvan één het onderhavige geval betreft. De bedragen die hierbij afhandig zijn gemaakt, verschillen.
Deze drie bewindvoerders hadden dossiers die vielen onder het toezicht van de rechtbanken Limburg, Oost-Brabant, Zeeland-West-Brabant en Rotterdam.
Het lijkt hierbij om incidenten te gaan. Om het in perspectief te plaatsen, is het van belang om voor ogen te hebben dat er eind 2020 272.000 meerderjarige personen onder beschermingsbewind stonden. Zoals gezegd, zijn mij vanaf dat jaar slechts drie gevallen van bewindvoerders bekend waarin misbruik is gemaakt van een benoeming als bewindvoerder.
Zo ja, om hoeveel gevallen gaat dit en onder welke rechtbanken vielen deze zaken? Kunt u een overzicht hiervan geven?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat deze bewindvoerder nog twee jaar door heeft kunnen werken als bewindvoerder nadat er in 2019 al een tip over deze persoon was ontvangen door de politie?
De bewindvoerder waarop deze Kamervragen betrekking hebben, is op 28 augustus 2019 door de kantonrechter van de rechtbank Limburg verhoord nadat kort daarvoor signalen waren binnengekomen van onregelmatigheden in een zaak waarin deze persoon tot bewindvoerder was benoemd. Bij beschikking van 28 augustus 2019 – onmiddellijk na het verhoor door de kantonrechter – is deze bewindvoerder door de kantonrechter van de rechtbank Limburg geschorst in alle zaken waarin deze persoon tot bewindvoerder was benoemd en waarover de rechtbank Limburg het toezicht uitoefende. Bij beschikking van 3 september 2019 is deze bewindvoerder vervolgens door de kantonrechter van de rechtbank Limburg ambtshalve ontslagen als bewindvoerder in alle zaken waarover de rechtbank Limburg het toezicht uitoefende, onder gelijktijdige benoeming van opvolgend bewindvoerders. De kantonrechter van de rechtbank Limburg heeft meteen op 28 augustus alle andere rechtbanken van de schorsing en op 3 september van het ontslag op de hoogte gesteld zodat de overige rechtbanken in de zaken waarin deze bewindvoerder was benoemd gelijksoortige maatregelen konden treffen.
Na het ontslag op 3 september 2019 is deze bewindvoerder niet meer werkzaam geweest als bewindvoerder. Het is dus niet juist dat deze bewindvoerder na de melding in 2019 nog twee jaar als bewindvoerder heeft kunnen doorwerken. Dat de aangifte tegen deze bewindvoerder pas later is gedaan heeft te maken met de inventarisatie van de schade door de opvolgend bewindvoerders.
Zijn er in de afgelopen jaren officiële aangiften gedaan over malafide bewindvoering? Zo ja, hoeveel?
De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat tegen de bewindvoerder waarop deze Kamervragen betrekking hebben, op 9 juli 2020 door de teamvoorzitter van het team Toezicht namens het bestuur van de rechtbank Limburg aangifte is gedaan bij de politie. Ook tegen de andere twee bewindvoerders die in het antwoord op de vragen 2 en 3 zijn genoemd, is namens het bestuur van de rechtbank Limburg bij de politie aangifte gedaan.
Hoe vaak door cliënten aangifte is gedaan tegen bewindvoerders is niet bekend, omdat de politie en het Openbaar Ministerie niet registreren op beroepsgroep of het beroep van de verdachte.
Op welke wijze geeft de politie dergelijke signalen door aan de rechter-commissaris die is belast met het toezicht op de bewindvoering?
Dat het geld van een cliënt niet goed wordt beheerd of zelfs van hem wordt gestolen wordt door medewerkers van het team Toezicht van de rechtbank zelf geconstateerd of komt als signaal via andere weg bij het team Toezicht terecht, bijvoorbeeld via klachten van de betrokkene of diens naaste familie of via een bank die vreemde overboekingen constateert op de bankrekening van de bewindvoerder. De kantonrechter (en niet de rechter-commissaris2) die belast is met het toezicht op bewindvoering bij onderbewindstelling treedt bij dergelijke constateringen of signalen onmiddellijk op en kan zo nodig maatregelen nemen tegen de bewindvoerder, zoals ook in het onderhavige geval is gebeurd en is toegelicht in antwoord op vraag 4.
Bij een vermoeden dat geld van de cliënt wordt gestolen kan de cliënt of diens naaste familie hiervan aangifte doen bij de politie. Een aangifte tegen een bewindvoerder voor het vermoeden van fraude wordt behandeld net als andere aangiften. De politie start onder leiding van een officier van justitie een opsporingsonderzoek dat na afronding daarvan wordt doorgezet naar het Openbaar Ministerie. De politie en het Openbaar Ministerie maken hiervan geen melding bij de kantonrechter die toezicht houdt op bewindvoerders, omdat, zoals hiervoor in antwoord op vraag 5 vermeld, de politie en het Openbaar Ministerie niet registreren op beroepsgroep of het beroep van de verdachte.
In hoeverre ziet de kantonrechter actiever erop toe dat de bewindvoerder voldoende inspanning levert om zijn cliënten een schuldenvrije toekomst te bezorgen, zoals geadviseerd door de Nationale ombudsman in het rapport Hindernisbaan zonder finish?
Het rapport van de Nationale ombudsman betreft een onderzoek naar knelpunten in de toegang tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp), waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de drie soorten van schuldhulp: het minnelijk traject via de gemeentelijke schuldhulpverlening, het wettelijk traject (Wsnp) via de rechtbank en het schuldenbewind via de kantonrechter.
De belangrijkste taak van de bewindvoerder, zo merkt de Nationale ombudsman ook in zijn rapport op, is het stabiliseren van de financiële situatie van de cliënt (het beheren van de inkomsten en uitgaven, het uitkeren van leefgeld, aanspraak maken op basisvoorzieningen, onderhandelen met schuldeisers). Het schuldenbewind levert cliënten op zichzelf nog geen schuldenvrije toekomst op, maar geeft cliënten rust omdat het hen bescherming biedt tegen (nieuwe) schuldeisers.3 Daarnaast heeft de bewindvoerder tot taak om zijn cliënt – zodra dit mogelijk is – door te geleiden naar het minnelijk of wettelijk traject. Het actief doorgeleiden naar de schuldhulpverlening of naar de Wsnp voor het toewerken naar een schuldenvrije toekomst is een inspanningsverplichting van de bewindvoerder. De bewindvoerder moet hierover periodiek (in beginsel jaarlijks) verantwoording afleggen aan de kantonrechter. Aan de hand van de rekening en verantwoording ten overstaan aan de kantonrechter, waarbij de bewindvoerder een overzicht verstrekt van het inkomen, de uitgaven, bezittingen, vorderingen en schulden van de cliënt in het voorafgaande jaar, wordt door de kantonrechter gemonitord of de bewindvoerder zijn taken als een goed bewindvoerder vervult.
De Nationale ombudsman constateert in zijn rapport dat het aantal schuldenbewinden sterk is gestegen door de lage uitstroom uit schuldenbewind doordat veel cliënten te lang blijven in de stabilisatiefase. In de afgelopen tijd is de uitstroom uit schuldenbewind naar het gemeentelijk en/of wettelijk traject op verschillende fronten bevorderd.
Per 1 januari 2021 – met de inwerkingtreding van de Wet adviesrecht gemeenten bij schuldenbewind4 – kan een schuldenbewind alleen nog voor een bepaalde tijdsduur worden opgelegd. De tijdelijkheid van schuldenbewind dwingt de betrokken bewindvoerder om de cliënt voldoende actief door te geleiden naar de schuldhulpverlening voor een schuldhulpregeling of eventueel daarna naar de Wsnp. De kantonrechter kan hierdoor ook op kortere termijn erop toezien of de noodzaak tot voortzetting van het bewind nog bestaat. Voorts is de afgelopen jaren door bewindvoerders en gemeenten – onder meer door het sluiten van convenanten – geïnvesteerd in nauwere samenwerking ten behoeve van het eerder kunnen uitstromen naar het minnelijk traject. Verder wordt gewerkt aan een betere aansluiting tussen het gemeentelijke schuldhulpverleningstraject en de Wsnp waarmee ook burgers die onder schuldenbewind staan worden geholpen om eerder uit hun problematische schuldensituatie te komen.5 Met een bewindvoerder aan hun zijde die de financiële situatie stabiliseert en de administratie op orde brengt en houdt, hebben burgers in principe meer kans om toegelaten te worden tot het minnelijk of wettelijk traject.6
Klopt het dat deze bewindvoerder in totaal 26 cliënten geld afhandig heeft gemaakt?
Van de Raad voor de rechtspraak heb ik vernomen dat door de rechtbank Limburg in totaal 35 dossiers zijn aangetroffen met vermoedens van financiële onregelmatigheden door deze bewindvoerder. Hierbij zijn de dossiers van gehuwde of samenwonende koppels wiens goederen onder bewind zijn gesteld afzonderlijk van elkaar geteld.
Van de politie heb ik begrepen dat van 26 cliënten door de politie elk afzonderlijk aangifte tegen deze bewindvoerder is opgenomen. Door de afzonderlijke aangiften kunnen al deze cliënten zich als benadeelde partij in het strafproces voegen en binnen de mogelijkheden van het strafproces hun schade op de verdachte bewindvoerder verhalen.
Welke mogelijkheden hebben deze cliënten om het hen afhandig gemaakte geld terug te krijgen van de malafide bewindvoerder?
Als een bewindvoerder niet de zorg van een goed bewindvoerder betracht en zijn cliënt schade berokkent, is hij hiervoor aansprakelijk. De cliënt, maar ook zijn naaste familie, kan de kantonrechter verzoeken om de bewindvoerder te ontslaan. De kantonrechter kan de bewindvoerder ook ambtshalve ontslaan naar aanleiding van klachten of signalen van financiële onregelmatigheden in een dossier. De kantonrechter kan de bewindvoerder in één of enkele zaken ontslaan, maar kan ook maatregelen nemen in alle dossiers waarin de bewindvoerder optreedt. Aan het indienen van een verzoek tot ontslag van de bewindvoerder zijn voor de cliënt geen kosten verbonden.
Als de bewindvoerder wordt ontslagen, moet hij een eindafrekening en -verantwoording opmaken. Wanneer de cliënt of opvolgend bewindvoerder bezwaar heeft tegen de eindafrekening en -verantwoording, kan de rechter de schade vaststellen die de ontslagen bewindvoerder aan de cliënt heeft berokkend, bijvoorbeeld doordat de bewindvoerder geld van de cliënt heeft gestolen. De rechter kan dan de opvolgend bewindvoerder de opdracht geven om de schade te verhalen op de ontslagen bewindvoerder.
Als de cliënt aangifte tegen de bewindvoerder heeft gedaan en de bewindvoerder door het Openbaar Ministerie wordt vervolgd, kan de cliënt er ook voor kiezen zich in het strafproces als benadeelde partij te voegen en schadevergoeding vorderen.
Wat is de voortgang op het aanscherpen van de richtlijnen voor bewindvoering, zoals verzocht in de motie Kat c.s. (Kamerstuk 35 925-XV, nr. 50)?
De motie Kat c.s. van 2 december 2021 verzoekt de regering in het Landelijk platformoverleg schuldenbewind, waar bewindvoerders, gemeenten, rechtspraak en de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en van Justitie en Veiligheid (JenV) vertegenwoordigd zijn, te bezien of de gestelde eisen aan bewindvoerders voldoende zijn en hierbij de ervaring van personen die onder bewindvoering hebben gestaan te betrekken en zo te bezien of er verdere eisen nodig zijn. In het Coalitieakkoord 2021–2025 «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» staat dat strengere eisen aan beschermingsbewindvoerders worden gesteld.
Voordat ik op de motie en de maatregel in het Coalitieakkoord inga, wil ik eerst benadrukken dat er in de beroepsgroep van bewindvoerders heel veel betrokken professionals zijn die zich met hart en ziel inzetten voor mensen die zich in een kwetsbare financiële situatie bevinden. Mensen voor wie bewind is ingesteld, omdat zij tijdelijk of duurzaam niet in staat zijn hun eigen financiële zaken naar behoren waar te nemen, zijn afhankelijk van degene die hen ondersteunt en moeten blind op hem kunnen vertrouwen bij het beheren van hun geld. Goed toezicht op bewindvoerders is daarom van essentieel belang en wordt geborgd aan de hand van wettelijke kwaliteitseisen en het rechterlijke toezicht daarop.
Sinds 1 april 2014 moeten professionele kandidaat-bewindvoerders voldoen aan de eisen van het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren.7 Professionele kandidaat-bewindvoerders komen alleen voor benoeming in aanmerking als zij voldoen aan deze kwaliteitseisen. Het gaat om eisen over werving, opleiding, scholing en begeleiding, omgang met cliënten, het plan van aanpak, klachtenregeling, dossiervorming, bedrijfsvoering en eisen ter voorkoming van belangenverstrengeling. Per 1 januari 2022 zijn de opleidingseisen en de eisen met betrekking tot het plan van aanpak aangescherpt. Voor de toets aan de kwaliteitseisen heeft de rechtspraak het Landelijk Kwaliteitsbureau (LKB) opgericht. Om als professionele bewindvoerder benoemd te kunnen worden, moeten kandidaten bij het LKB een toelatingsverzoek indienen. Eenmaal benoemd moeten bewindvoerders bij het LKB jaarlijks een handhavingsverzoek indienen. Naast het toelatings- en jaarlijks handhavingsverzoek houdt de kantonrechter die de bewindvoerder heeft benoemd toezicht op het functioneren van de bewindvoerder. Het toezicht vindt plaats aan de hand van de jaarlijkse rekening en verantwoording die de bewindvoerder aan zijn cliënt ten overstaan van de kantonrechter aflegt en het periodieke verslag van het verloop van het bewind dat de bewindvoerder aan de kantonrechter doet.
Met de kwaliteitseisen is het mogelijk geworden om een deel van de potentieel slecht functionerende bewindvoerders buiten de deur te houden. De jaarlijkse controle door het LKB en het rechterlijk toezicht dragen er voorts aan bij dat eenmaal benoemde bewindvoerders die tekort schieten in de kwaliteit en de integriteit anders dan van hen verwacht mag worden, de mogelijkheid wordt ontnomen om als bewindvoerder te blijven optreden.
In het Landelijk platformoverleg dat eind januari 2022 heeft plaatsgevonden hebben de vertegenwoordigers van de ministeries van SZW en JenV de maatregel in het Coalitieakkoord waaraan de motie Kat c.s. ten grondslag lijkt te liggen, onder de aandacht van de overige deelnemers gebracht. In het platformoverleg zal dit onderwerp op de agenda blijven staan en verder worden uitgewerkt, waarbij een belangrijk punt van bespreking is het verkrijgen van de inbreng van personen die onder bewind hebben gestaan.
Daarnaast ga ik, mede namens de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, met de rechtspraak – ter uitvoering van de maatregel in het Coalitieakkoord en de daaraan ten grondslag liggende motie – in gesprek over mogelijkheden om het toezicht op het functioneren van bewindvoerders verder te borgen. Ook ga ik met de rechtspraak en de brancheorganisaties van bewindvoerders in gesprek om te inventariseren in welk opzicht de kwaliteitseisen aan professionele bewindvoerders en het rechterlijk toezicht daarop verder aangescherpt kunnen worden om de kwaliteit die van bewindvoerders verwacht mag worden te borgen.
Een belangrijk aspect van goede ondersteuning bij schuldenbewind door een bewindvoerder is verder, voor zover dat in de situatie van de betrokkene mogelijk is, de tijdige doorverwijzing van de cliënt naar de gemeentelijke schuldhulpverlening voor het oplossen van de schulden. Dit vereist een goede afstemming en samenwerking tussen bewindvoerders en gemeenten. Zoals is vermeld in antwoord op vraag 7 is hierin de afgelopen jaren geïnvesteerd. Sommige gemeenten werken met convenanten waarin wederzijdse afspraken zijn opgenomen over de samenwerking bij schuldenbewind, maar in sommige gemeenten verloopt de samenwerking minder soepel. De financieringssystematiek van bewindvoering via de bijzondere bijstand wanneer de cliënt de kosten van zijn bewindvoerder niet zelf kan dragen en de beloning voor bewindvoerders worden door gemeenten en brancheverenigingen van bewindvoerders vaker genoemd als belemmerende factor voor effectieve samenwerking. Daarom wordt in opdracht van het Ministerie van SZW en in overleg met het Ministerie van JenV een onderzoek verricht naar hoe wijzigingen in de financierings- en beloningssystematiek kunnen bijdragen aan verbetering van de samenwerking tussen beide partijen. De resultaten van dit onderzoek worden na de zomer verwacht en daarover zal uw Kamer te zijner tijd over worden geïnformeerd.
Het afnemen van de boa-status van hoofdconducteurs. |
|
Lilian Helder (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van onder andere het artikel «NS wil hoofdconducteur boa-status afnemen: «Werkt juist agressie in de hand»»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Heeft de NS hier met u over gesproken? Zo ja, hoe beoordeelt u deze actie? Zo nee, waarom niet?
NS heeft mij hierover geïnformeerd. NS is verantwoordelijk voor de veiligheid van haar reizigers en personeel. Het is daarom aan NS om over de benodigde maatregelen te besluiten, zoals de inzet van boa’s, in afstemming met de ondernemingsraad. Van belang is dat de veiligheid van reizigers en personeel kan worden gewaarborgd. NS geeft aan dat met deze wijziging de veiligheid in de trein en op stations niet in het geding komt en bespreekt maandelijks de cijfers van overlast en agressie met de ondernemingsraad en vakbonden om een vinger aan de pols te houden.
Wat zijn de gevolgen voor de veiligheid van het personeel en de treinreiziger als de boa-bevoegdheid voor hoofdconducteurs wordt afgenomen? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven dat ook in relatie staat tot de forse toename van het aantal asielzoekers in Nederland?
De verwachting van NS is dat deze wijziging geen impact zal hebben op de sociale veiligheid in de trein, vanwege de vele veiligheidsmaatregelen die in de loop der jaren al zijn genomen en de inzet van 700 Veiligheid & Service-medewerkers. De hoofdconducteur blijft aanwezig en zichtbaar op de trein. Vanuit zijn toezichthouderschap blijft hij vervoerbewijzen controleren en ziet er actief op toe dat huisregels worden nageleefd. In lastige situaties die dreigen te escaleren, of bij agressie, roept de hoofdconducteur – net zoals nu ook het geval is – de assistentie in van Veiligheid & Service-medewerkers via de meldkamer. Belangrijk om te noemen is dat de hoofdconducteur ook als toezichthouder onderdeel blijft van de veilige publieke taak (VPT). Dit betekent dat wanneer een hoofdconducteur te maken krijgt met agressie of geweld er voorrang wordt gegeven aan opsporing en vervolging van verdachten. Daarnaast worden straffen zo veel mogelijk direct toegepast en worden slachtoffers geholpen bij het verhalen van schade op de dader. Op basis van overlastmeldingen uit het verleden is de verwachting dat het aantal assistentieverzoeken van hoofdconducteurs na het vervallen van de boa-bevoegdheid met 2 tot 4% zal toenemen. NS zegt dit met de huidige bezetting van Veiligheid & Service-medewerkers te kunnen ondervangen. Ook bij een toename van het aantal reizigers, asielzoeker of niet.
Gaat de NS meer veiligheidspersoneel aannemen om de veiligheid van personeel en passagiers te waarborgen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid hierop aan te dringen bij de NS?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven is het aan NS om te besluiten over de benodigde maatregelen om de veiligheid van haar reizigers en personeel te waarborgen. NS verwacht dat het aantal assistentieverzoeken iets zal gaan toenemen met 2 tot 4%, maar dat deze toename binnen de huidige werkzaamheden van de Veiligheid & Service-organisatie kan worden opgevangen. Er is flexibiliteit in de huidige capaciteit en prioritering aanwezig in het Veiligheid & Service-proces om de schommelingen in het aantal assistentieverzoeken op te vangen. Assistentieverzoeken gaan bijvoorbeeld altijd voor op een servicetaak of andere geplande taak met minder prioriteit. Daarnaast probeert NS door het analyseren van incidenten Veiligheid & Service-medewerkers met extra boa-bevoegdheden preventief in te zetten om zo incidenten zoveel mogelijk te voorkomen. NS laat weten alle maatregelen te zullen nemen die nodig zijn om de veiligheid «beheersbaar» en zo hoog mogelijk te houden voor reizigers en personeel. Als dit zou betekenen dat in de toekomst meer medewerkers Veiligheid & Service nodig zijn, dan zal NS in overleg met vakbonden en de ondernemingsraad hiertoe gezamenlijk besluiten. Als wordt besloten om meer Veiligheid & Service-medewerkers aan te trekken, dan is NS daarbij uiteraard afhankelijk van de huidige arbeidsmarkt.
Bent u van mening dat deze actie haaks staat op het eerdere verzoek van de NS, namelijk om het veiligheidspersoneel meer bevoegdheden te geven vanwege de toename van agressie op stations en in de treinen?2
NS vraagt niet om het verruimen van de boa-bevoegdheden, maar om het mogelijk maken dat Veiligheid & Service-medewerkers kunnen beschikken over meer informatie voor hun taakuitvoering. NS heeft gevraagd om haar Veiligheid & Service-medewerkers toegang te geven tot informatiesystemen om haar taken meer zelfstandig te laten uitoefenen. De informatiesystemen zijn vergelijkbaar of gelijk aan de informatiesystemen waarover de politie beschikt als zij ter assistentie worden gevraagd bij een persoon die zich niet kan legitimeren. NS hoopt daarmee de kans op escalatie tijdens de wachttijd bij aanrijden van de politie te voorkomen en tegelijkertijd de politie in de noodhulp te ontlasten. NS geeft aan dat het nooit de bedoeling is geweest om de hoofdconducteurs met boa-bevoegdheid toegang te geven tot deze systemen.
NS ziet toezicht en handhaving als een vak en een specialisme. Door het als een vak en specialisme te benaderen, wil NS de hoofdconducteur ontzien bij overlast en agressie door Veiligheid & Service-medewerkers in te zetten. Zo kan de hoofdconducteur zich beter richten op de continuïteit van de dienstverlening en de dienstregeling.
Is deze beslissing besproken met het personeel? Hoe oordelen zij over deze beslissing en kan het personeel straks nog in voldoende mate optreden tegen agressiviteit in het openbaar vervoer?
Voorafgaand aan het besluit heeft NS bij de ondernemingsraad een adviesaanvraag gedaan om de boa-bevoegdheid van de hoofdconducteur te laten vervallen. Na het indienen van de adviesaanvraag zijn inloopsessies georganiseerd en zijn de medewerkers geïnformeerd over het besluit en het verloop van het proces via de website en digitale nieuwsbrieven. Uit onderzoek van de vakbond onder de medewerkers blijkt dat 70% van de werknemers het eens is met dit besluit. Het onderzoek van de ondernemingsraad wijst uit dat 50% zich kan vinden in het besluit. De hoofdconducteur blijft vanuit zijn toezichthouderschap vervoerbewijzen controleren en ziet er actief op toe dat huisregels worden nageleefd. Uit onderzoek blijkt dat de hoofdconducteurs nu heel weinig gebruik maken van hun boa-bevoegdheden. Per hoofdconducteur wordt gemiddeld minder dan één combibon/boete per jaar uitgeschreven op basis van zijn boa-bevoegdheid. Als toezichthouder kan de hoofdconducteur straks geen combibon (boete) meer opleggen, maar wel een uitgestelde betaling uitschrijven voor een reiziger die op dat moment niet in het bezit is van een geldig vervoerbewijs. Ook kan de hoofdconducteur in combinatie met het vervoerbewijs vragen naar een identiteitsbewijs. Bij het niet opvolgen van een aanwijzing van de hoofdconducteur als toezichthouder bij overlast of bij agressie, zal de hoofdconducteur – net zoals nu ook het geval is – de assistentie inroepen van Veiligheid & Service-medewerkers via de meldkamer. Het assistentieverzoek zal dan met dezelfde urgentie worden opgepakt als nu het geval is.
Bent u bereid om met NS in gesprek te gaan om deze beslissing te heroverwegen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om de veiligheid in treinen en op stations fors te verbeteren, hiervoor alle noodzakelijke acties uit te voeren en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Er zijn al veel maatregelen genomen om de veiligheid in treinen en stations te verbeteren, zoals het plaatsen van toegangspoortjes, uitbreiden van het cameratoezicht, SMS/WhatsApp voor het in stilte melden van onveilige situaties in trein en op station en de inzet van inmiddels 700 Veiligheid & Service-medewerkers. NS heeft toegezegd onverminderd door te zullen gaan met het verbeteren van de sociale veiligheid in de treinen en op stations. Dat doen zij onder andere door nieuw materieel te voorzien van camera’s en de zichtlijnen te verbeteren. Daarnaast verwacht NS snel en adequaat te kunnen reageren op overlast en agressie door het inrichten van één nieuwe sociale veiligheidsorganisatie. Op dit moment is sociale veiligheid op verschillende plekken binnen de NS organisatie belegd. Deze nieuwe organisatie is erop gericht om op basis van analyse van meldingen en informatie gestuurde inzet van Veiligheid & Service-medewerkers de incidenten zoveel mogelijk te voorkomen, of bij escalatie adequaat te kunnen optreden.
Waarom wordt niet gewacht op de visie inzake de boa’s en de samenwerking met de politie die de Minister van Justitie en Veiligheid aan het ontwikkelen is?3
De visie inzake boa’s richt zich op thema’s die centraal beleid behoeven, waar praktijkverschillen onwenselijk zijn en op de samenwerking met de veiligheidspartners, met name de politie. Het besluit van NS om de boa-bevoegdheid van de hoofdconducteur te laten vervallen is een operationeel besluit, waarbij de hoofdconducteur zijn controletaken kan blijven uitvoeren vanuit zijn rol als toezichthouder en daarbij wordt ondersteund door de Veiligheid & Service-medewerkers met boa-bevoegdheid.
Grensoverschrijdend gedrag bij de politie |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Pesterijen, discriminatie en intimidatie komen binnen de politie bovengemiddeld vaak voor. «Het is helaas menselijk gedrag»» en de Medewerkersmonitor van de politie?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat, hoewel de indicatoren voor grensoverschrijdend gedrag (pesten, ongewenste seksuele aandacht, discriminatie, intimidatie en lichamelijk geweld) gunstiger afsteken ten opzichte van de vorige medewerkersmonitor, er nog steeds sprake is van veel te hoge cijfers?
Goed politiewerk vraagt om een veilige en inclusieve werkomgeving waarin verschillen worden erkend en gewaardeerd. Waar mensen werken worden fouten gemaakt waarvan door de organisatie geleerd moet worden. De monitoring van de werkbeleving van medewerkers vormt hierbij een waardevol hulpmiddel. De monitor geeft inzicht in de risico’s die het politiewerk met zich meebrengt op het gebied van psychosociale arbeidsbelasting en de wijze waarop medewerkers hun werk ervaren.
De resultaten van de laatste medewerkersmonitor leiden nog niet tot tevredenheid. Dit heeft de korpsleiding in het interview waarnaar wordt verwezen ook aangegeven. De politie scoort met het aantal gerapporteerde grensoverschrijdende omgangsvormen gemiddeld hoger dan de gemiddelde beroepsbevolking. Het rapport laat wel een positiever beeld zien dan de vorige meting uit 2016/2018 voor wat betreft het aantal gerapporteerde gevallen van grensoverschrijdend gedrag. Daarnaast ervaren politiemensen over het algemeen minder werkstress, wordt er meer steun en hulp vanuit de organisatie ervaren en blijkt het gemeten werkplezier hoger ten opzichte van eerdere metingen.3
Deelt u de mening van de genoemde plaatsvervangend korpschef dat er bij sommige teams zoveel pesterijen en intimidaties plaatsvinden dat je er «bijna een schaamtegevoel» van krijgt?
Mede gelet op de context waarin politiemedewerkers dagelijks hun werk verrichten en de hoge eisen die wij vanuit de samenleving aan hen stellen, vind ik het belangrijk om te blijven inzetten op maatregelen ter bevordering van het welzijn van medewerkers en het creëren van een veilig en inclusief werkklimaat. Dit vergt tijd en de resultaten van de medewerkersmonitor laten zien dat de tot nog toe geleverde inspanningen, onder andere in het kader van Politie voor Iedereen, vooruitgang laten zien op een aantal gebieden. De korpsleiding heeft al aangegeven de inspanningen verder voort te zetten. Ik spreek regelmatig met de korpschef over de voortgang van de genoemde maatregelen.
De politie heeft mij gemeld dat er niet één duidelijke oorzaak te benoemen is waarom grensoverschrijdend gedrag in sommige teams vaker voorkomt dan bij andere teams. Gedrag van politiemensen onderling is onder andere afhankelijk van de teamsamenstelling, de inhoud en impact van het werk, de psychosociale arbeidsbelasting binnen het team, de grootte van de teams waar leidinggevenden zorg voor dragen (span of care) en zijn of haar ervaring. De plaatsvervangend korpschef heeft aangegeven dat de span of care van leidinggevenden aandacht behoeft. Veel leidinggevenden geven momenteel leiding aan grote teams, wat kan knellen met de noodzaak om op de werkvloer voldoende tijd en aandacht te geven aan contact en verbinding met medewerkers en het gesprek over de manier waarop zij de spanning van hun werk kunnen kwijtraken voor ze weer naar buiten gaan.
Daarnaast heeft de politie zelf een nadere analyse gemaakt van de cijfers uit de laatste en voorgaande medewerkersmonitor(en). Deze analyse is openbaar4 en laat zien dat functies die meer in contact staan met de burger ook meer te maken hebben met grensoverschrijdende omgangsvormen onderling. De onderliggende redenen van de bovengenoemde analyse zijn nog niet bekend. Hier zal door de politie nog verder naar worden gekeken. Zie tevens het antwoord op vragen 5 en 6.
Waarom is er bij sommige teams meer sprake van grensoverschrijdend gedrag dan bij andere teams?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verklaart u het feit dat deze cijfers bij de politie veel hoger zijn dan gemiddeld bij de Nederlandse beroepsbevolking?
De politie is een organisatie met een specifieke taak en kan niet zonder meer worden vergeleken met andere beroepsgroepen of de gemiddelde beroepsbevolking. De politie staat midden in de samenleving en politiemedewerkers maken elkaar vanwege de aard van hun werk, mee in allerlei – soms gevaarlijke of impactvolle – omstandigheden. Uit eerder onderzoek door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) naar de cultuur binnen de politie5 blijkt dat deze vormen van gevaar van buiten zorgen voor een sterke interne verbondenheid en onderlinge collegialiteit. Het werk brengt met zich mee dat politiemensen elkaar nodig hebben om risico’s of schokkende ervaringen op te vangen. Keerzijde hiervan is dat er soms terughoudendheid bestaat om elkaar aan te spreken op gedrag. Uit de laatste monitor blijkt dat de politie op grensoverschrijdende gedragsvormen zoals ongewenste seksuele aandacht, discriminatie, intimidatie, lichamelijk geweld en dan met name pesten gemiddeld hoger scoort in percentage dan het gemiddelde van de Nederlandse beroepsbevolking. Alhoewel er sprake is van een positiever beeld dan naar voren kwam uit de meting uit 2016/2018 geven de scores uit de laatste medewerkersmonitor aanleiding om de inspanningen ter bevordering van een veilig en inclusief werkklimaat onverminderd voort te zetten.
Uit de resultaten blijkt daarnaast dat politiemedewerkers een hogere mentale belasting ervaren in vergelijking met eerdere metingen en minder autonomie ervaren om zelf te bepalen hoe ze hun werk doen. De hoge roosterdruk in veel teams is hier waarschijnlijk een belangrijke oorzaak van. Aandacht voor de medewerker is van groot belang en leidinggevenden vervullen hierbij een sleutelrol. Zij hebben namelijk oog voor verschillen binnen hun team en faciliteren het gesprek over deze weerbarstige thema’s en worden hierin geëquipeerd en gefaciliteerd in tijd en ondersteuning. De inspanningen van de politie op het gebied van leiderschap en cultuur zullen naar verwachting bijdragen aan een veilig en inclusief werkklimaat en het ongewenste gedrag verder verlagen.
Is er onderzoek gedaan naar de oorzaken van het grensoverschrijdend gedrag bij specifiek de politie waaronder de door de plaatsvervangend korpschef genoemde mogelijke verklaringen zoals de hogere mentale druk die politiemedewerkers ervaren, de «familiecultuur», de grootte van de teams, het capaciteitstekort bij de politie, te weinig aandacht bij leidinggevenden voor deze problematiek? Zo ja, wat is de uitkomst van dat onderzoek? Zo nee, acht u het nodig dat daar onafhankelijk onderzoek naar wordt gedaan en hoe gaat u daarvoor zorgen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het zorgelijk blijft dat veel politiemensen weliswaar grensoverschrijdend gedrag ervaren maar een groot deel daar geen melding van doet? Zo ja, wat gaat de politie doen om te zorgen voor een hogere meldingsbereidheid? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De korpschef en ik hechten veel waarde aan een veilige en inclusieve politieorganisatie waarin zoveel als mogelijk wordt gedaan om ongewenst gedrag door medewerkers te voorkomen en waarin ongewenst gedrag wordt gemeld. Door ongewenst gedrag te melden draagt de medewerker bij aan het onthullen of in de toekomst voorkomen van dit gedrag, waardoor deze een belangrijke bijdrage levert aan de veiligheid in teams en het welzijn van alle medewerkers. De korpsleiding heeft haar zorg uitgesproken over het feit dat medewerkers grensoverschrijdend gedrag niet altijd bespreken. Met de korpsleiding ben ik van mening dat er altijd aandacht moet zijn voor het feit dat grensoverschrijdend gedrag voorkomt – ook als medewerkers hiervan geen melding maken.
Medewerkers die grensoverschrijdend gedrag meemaken willen dat het gedrag stopt maar zijn niet altijd uit op een disciplinair middel om dit te bereiken. Het is daarom belangrijk dat medewerkers weten op welke manieren ze een melding kunnen maken.
In eerste instantie kunnen medewerkers terecht bij hun eigen leidinggevende en/of de politiechef van hun eenheid. De politie heeft daarnaast een uitgebreid netwerk van vertrouwenspersonen, waarmee geborgd is dat iedere medewerker die een melding van omgangsvormen aan de orde wil stellen dat altijd veilig, beschermd en indien gewenst anoniem kan doen. Naast vertrouwenspersonen voor een interne melding kan men ook terecht bij het loket bedrijfsmaatschappelijk werk c.q. Veilig en Gezond Werken (VGW), de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK), het Landelijk meldpunt misstanden en de Klachtencommissie Omgangsvormen en sociale veiligheid. Tot slot kunnen (oud-)medewerkers en diens familieleden zich sinds 2 maart 2020 ook wenden tot de Ombudsfunctionaris politie om (anoniem) melding te doen op het gebied van gezondheid, integriteit en sociale veiligheid. Deze functionaris heeft een signaalfunctie naar de korpschef, is onafhankelijk, onpartijdig, aan niemand ondergeschikt en heeft toegang tot alle delen van de politieorganisatie, inclusief de Politieacademie. Over haar bevindingen publiceert de Ombudsfunctionaris politie een jaarverslag.6
De politie werkt momenteel aan het toegankelijker en inzichtelijker maken van deze loketten voor het doen van meldingen en/of voor het inroepen van hulp. Deze aandacht blijkt op dit moment ook nodig te zijn omdat zowel medewerkers als leidinggevenden hun weg nog onvoldoende weten te vinden.
Welke mogelijkheden bestaan er bij de politie om melding van grensoverschrijdend gedrag te doen? Bestaat er een meldpunt waar desnoods anoniem gemeld kan worden?
Zie antwoord vraag 7.
Is er een onafhankelijke instantie waar melding kan worden gemaakt en die onderzoek kan verrichten naar grensoverschrijdend gedrag bij de politie? Zo ja, welke instantie is dat dan? Zo nee, acht een dergelijke instantie wenselijk?
Zie antwoord vraag 7.
Acht u het nodig dat de politie meer externe expertise gaat gebruiken om mee te helpen bij het nadenken over het bestrijden van grensoverschrijdend gedrag binnen de politie? Zo ja, waar denkt u dan aan? Zo nee, waarom niet?
De politie vindt het belangrijk om te leren van situaties die verbetering nodig hebben en maakt hierbij gebruik van verschillende expertises, waaronder op het gebied van teamontwikkeling en persoonlijke ontwikkeling. Ik zie dat de inspanningen die de politie tot nu toe heeft gedaan merkbare positieve effecten hebben en vind het inzetten van meer externe expertise daarom op dit moment niet noodzakelijk. De politie zal haar inzet voortzetten en waar nodig verbeteren. Daarbij heeft zij aandacht voor de ondersteuning en training van leidinggevenden om grensoverschrijdend gedrag te bespreken en aan te pakken. De informatie uit bijvoorbeeld de medewerkersmonitor of andere instrumenten wordt daarbij ook gebruikt.
In de eenheden zijn meerdere dialooggesprekken gehouden om te verkennen op welke manier de politieorganisatie kan omgaan met meldingen van discriminerend gedrag door medewerkers. De korpsleiding krijgt voor de zomer 2022 advies over vervolgstappen die helpen om te zorgen voor een betere opvolging van normoverschrijdend gedrag bij racisme en discriminatie. Deze vervolgstappen worden waar mogelijk verbonden aan andere lopende ontwikkelingen op het gebied van het verbeteren van het disciplinaire proces en het toegankelijker maken van loketten waar medewerkers meldingen kunnen doen of hulp kunnen inroepen. Ook de Raad van Advies en Inspiratie met externe deskundigen op het gebied van diversiteit en inclusie, die adviseert over de ontwikkeling en voortgang van Politie voor Iedereen, wordt betrokken bij de vervolgstappen die de korpsleiding na de dialoogsessies overweegt. De korpsleiding zal mij nader informeren over de maatregelen die zij verder neemt. Ik streef ernaar uw Kamer hierover te informeren in het najaar.
Wanneer worden de regels over racisme duidelijk en gaat ervoor gezorgd worden dat er na een melding altijd een onderzoek plaatsvindt en een disciplinair traject wordt opgestart?
De norm is helder: discriminatie en racisme zijn niet toegestaan, ook niet binnen de politie. Als een politiemedewerker deze norm overschrijdt, zijn er zoals beschreven in het antwoord op vragen 7, 8 en 9 verschillende manieren om dit te melden. Door de politie wordt ingezet op het helder communiceren over en handhaven van deze norm. Dit is van groot belang om de meldingsbereidheid te vergroten.
Het bevoegd gezag kan de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten de opdracht geven een disciplinair onderzoek in te stellen. Zodra het disciplinaire onderzoek is afgerond gaat het onderzoeksdossier naar het bevoegd gezag en een arbeidsjurist. De arbeidsjurist stelt een advies op voor het bevoegd gezag over het (eventueel) gepleegde plichtsverzuim en de daarbij behorende disciplinaire maatregel.
Daarnaast geeft de Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening politieambtenaren (AGFA) in gevallen waarbij de vrijheid van meningsuiting in het geding is haar advies over de voorgenomen sanctie. Dit zijn belangrijke reeds bestaande waarborgen voor zorgvuldigheid van disciplinaire trajecten.
Het direct of indirect volgen van politiek geëngageerde burgers op de social media en het mogelijk plegen van censuur |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Kuipers , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Uit wob documenten blijkt dat het Rijk massale controle uitvoert op media en burgers» en «NCTV bespioneerde influencers en politici tijdens coronapandemie»?1 2
Ja.
Klopt het dat Hans van Tellingen, bestuurslid van de politieke partij BVNL, door de rijksoverheid direct of indirect is gevolgd voor zijn kritische uitingen op de social media over het coronabeleid? Zo ja, op welke manier? Welke overheidsinstellingen, bedrijven en/of individuen waren hierbij betrokken?
Nee, dit klopt niet. Zoals toegelicht tijdens het vragenuur op 15 maart 2022 en in de Kamerbrief3, zijn er tijdens de coronacrisis omgevingsbeelden opgesteld door het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie Covid-19 (NKC-C19) en de directie Communicatie van het Ministerie van VWS. Deze werden gedeeld met meerdere departementen (die samenwerkten in het NKC-C19) en met de veiligheidsregio’s. Bij het opstellen van omgevingsbeelden wordt gebruik gemaakt van een online tool waarmee zoekopdrachten kunnen worden uitgevoerd op sociale media. Daarbij worden zoektermen zoals: «corona» of «afstand houden» gebruikt. In dit soort programma’s is het gemakkelijk om sociale mediaposts met een groot bereik in beeld te krijgen. Een groot bereik houdt in dat veel mensen zo’n post gezien of geliked of gedeeld hebben. De opstellers van de omgevingsbeelden zijn op zoek naar sociale mediapost met een hoog bereik omdat dat een goede indicatie is voor wat er speelt in het maatschappelijk debat en wat voor vragen er in de samenleving zijn. Dit is ook de reden dat mensen zoals opiniemakers, journalisten en Kamerleden in de omgevingsbeelden naar voren komen. De analisten nemen in de omgevingsbeelden niet alleen sociale media-posts op waarin kritiek staat op het Kabinetsbeleid, maar ook posts die de aanpak of ontwikkelingen ondersteunen. De posts dienen als illustratie van verschillende geluiden in het politieke en maatschappelijke debat. In die context zijn de omgevingsbeelden niet meer dan een hedendaagse vorm van de klassieke knipselkrant. De mensen die dit soort online tools gebruiken mogen niet zoeken op individuen. Dit betekent dus ook dat er geen monitoring gericht op personen plaats vindt.
Welke departementen waren betrokken bij het «Debunken wanneer het bereik en effect groot is»?3 Op welke manier hebben deze departementen actie ondernomen en met welk resultaat? Zijn de betrokken departementen tevreden met het bereikte resultaat? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Is hier sprake van censuur? Indien nee, hoe omschrijft u deze acties?
Het kabinet hecht het grootste belang aan een open debat. De vrijheid van meningsuiting staat daarbij altijd voorop. Verscheidenheid aan opvattingen en kritische debatten geven zuurstof aan onze democratie. Dit dient ook altijd beschermd te worden door het kabinet. Wel acht het kabinet het van belang, om bij ondermijnende desinformatie op te kunnen treden. Het «debunken», oftewel ontkrachten van desinformatie, houdt in dat de overheid zelf misleidende informatie tegenspreekt. Zoals aangegeven in de beleidsinzet bescherming democratie tegen desinformatie, ligt er voor de overheid een rol in het weerspreken van desinformatie bij een dreiging voor de politieke, economische stabiliteit, volksgezondheid of nationale veiligheid5.
In principe heeft elk departement de mogelijkheid om dit te doen via de eigen sociale mediakanalen. Dit zijn kleine communicatie-acties (in het algemeen niet meer dan het plaatsen van een post op sociale media, die soms gedeeld wordt door andere ministeries). Een voorbeeld daarvan is de respons op een bericht in de campagnestijl van de vaccinatiecampagne waarin stond dat het kabinet ondernemers verplichtte om zich te laten vaccineren. Dat is door het Ministerie van EZK in een sociale media post ontkracht. Het kabinet is en blijft wel terughoudend in het tegenspreken van misleidende berichten, het ontkrachten van desinformatie blijft primair een taak van onafhankelijke media en wetenschap. Er is geen sprake van censuur, het plaatsen van berichten wordt niet verboden of vooraf inhoud gecontroleerd en er worden achteraf ook geen berichten van anderen verwijderd. Er wordt niet gemonitord wat het effect is. We kunnen dus ook niet zeggen of we wel of niet tevreden zijn met het resultaat.
Kunt u aangeven met welke techbedrijven afspraken zijn gemaakt over het verwijderen van bepaalde berichten?4 Wat houden deze afspraken in? Welke berichten zijn verwijderd op grond van deze afspraken? Op grond van welke regelgeving werden deze afspraken gemaakt? Is hier sprake van censuur? Indien nee, hoe omschrijft u deze acties?
Met online platformen worden geen afspraken gemaakt om berichten te verwijderen, alleen op grond dat deze desinformatie zouden zijn. Daarvoor ontbreekt een wettelijke grondslag en het kabinet is niet voornemens om die grondslag te maken. Desinformatie als fenomeen valt binnen de vrijheid van meningsuiting. Het juridisch verbieden van bepaalde informatie, alleen op de grond dat de informatie onjuist of misleidend is, zonder aanvullende eisen, zoals het schaden van iemands reputatie of de rechten van een ander, valt moeilijk te rijmen met het recht op vrijheid van meningsuiting.
Een algemeen verbod op de verspreiding van desinformatie of niet-objectieve informatie is niet verenigbaar met de internationale normen voor beperkingen van de vrijheid van meningsuiting. Dit onderstrepen de juristen van het Instituut voor Informatierecht (IViR) van de Universiteit van Amsterdam in hun rapport over het huidige juridisch kader voor de verspreiding van desinformatie ook.7 Het juridische kader rondom online content is uiteengezet in de brief over content moderatie en vrijheid van meningsuiting op online platformen8. Rondom Covid-19 desinformatie hebben de grote online platformen zoals Meta en Google wel zelf specifieke regels opgesteld in hun gebruikersvoorwaarden. De Europese Commissie heeft online platformen opgeroepen om maandelijks rapporten te publiceren over hun beleid en maatregelen om de verspreiding van Covid-19-gerelateerde desinformatie tegen te gaan. Het kabinet heeft deze oproep verwelkomd in een kabinetsreactie op de mededeling van de Europese Commissie9. Deze maandelijkse rapportages met acties van de online platformen zijn openbaar toegankelijk op de website van de Europese Commissie10.
Klopt het dat er sprake is van een georganiseerde aanpak van de rijksoverheid om burgers met een kritische mening over het coronabeleid in diskrediet te brengen? Zijn er «trollen» ingezet die snel en consequent reageerden op negatieve berichten over het coronabeleid? Door wie werd er opdracht gegeven voor deze activiteiten?
Dit klopt niet. De rijksoverheid brengt burgers met een kritische mening niet in diskrediet. De rijksoverheid zet geen trollen in.
Kunt u ontkrachten dan wel bevestigen dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) tijdens de coronacrisis betrokken was bij het persoonlijk benaderen van twitteraars om minder te twitteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een inspectie-reactie richting een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar is gebaseerd op de overweging dat een ieder in beginsel vrij is zich te uiten over welk onderwerp dan ook, maar dat dit niet onbeperkt geldt voor BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren. In gevallen waarin een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar in strijd handelt met richtlijnen en professionele normen, kan de inspectie handhavend optreden.
Er zijn ook situaties waarin een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar zich zodanig uit of handelt dat niet direct duidelijk is of dit wel of niet in strijd is met richtlijnen en professionele normen, maar waarin de inspectie het nodig vindt de beroepsbeoefenaar te wijzen op de mogelijke effecten van (onjuiste) uitspraken of berichtgeving. Deze uitingen kunnen immers risicovolle verwarring met zich brengen voor patiënten en het vertrouwen in de zorgverlener of de geneeskundige zorg schaden. IGJ heeft in dit kader tijdens de coronacrisis een aantal individuele zorgverleners waarover meldingen zijn ontvangen, aangesproken op hun activiteiten. IGJ heeft brieven gestuurd om deze zorgverleners te wijzen op de mogelijke effecten van (onjuiste) uitspraken of berichtgeving omdat deze uitingen risicovolle verwarring met zich kan brengen voor patiënten en het vertrouwen in de zorgverlener of de geneeskundige zorg kan schaden. Zie ook de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer.11
IGJ bespreekt individuele casuïstiek met degenen die betrokken zijn. Het op sociale media inhoudelijk ingaan op casuïstiek is dan ook niet passend; waar relevant meldt IGJ dit ook via haar sociale media kanalen. Het individuen oproepen minder te twitteren maakt geen onderdeel uit van deze werkwijze. Daarnaast is het goed om op te merken dat IGJ burgers op sociale media actief uitnodigt om contact op te nemen met het Landelijk Meldpunt Zorg om een situatie te bespreken, omdat de inspectie waarde hecht aan signalen van burgers over de zorg.
Kunt u ontkrachten dan wel bevestigen dat de IGJ in 2018 individuen persoonlijk benaderde om minder te twitteren over specifieke zaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Is er sprake van structureel beleid om burgers direct of indirect te benaderen over hun berichten op social media die in de ogen van de overheid onwelgevallig zijn? Zo ja, wat houdt dat beleid in? Zo nee, hoe verklaart u al deze voorvallen? Bent u bereid hier afstand van te nemen?
Nee, dat beleid is er niet. Zoals in bovenstaand antwoord toegelicht heeft de IGJ een aantal zorgverleners over wie meldingen zijn ontvangen aangesproken op de effecten van hun uitspraken. Verder zijn er zijn geen voorvallen bekend waarbij dit gebeurd is.
Het verbieden van mobiele telefoons door GXO |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Staken omdat je mobiele telefoon niet mee naar binnen mag: «We zijn slaven»?»1
Ja.
Vindt u het verbieden van mobiele telefoons van werknemers getuigen van het volwassen behandelen van het personeel door werkgever GXO?
Op basis van het instructierecht van de werkgever (art. 7:660 BW) kan een werkgever het gebruik van mobiele telefoons of andere voorwerpen op de werkvloer verbieden. Deze bevoegdheid is eenzijdig; instemming van de werknemers is niet nodig. Voorwaarde van een instructie is dat deze redelijk en billijk is.
Ik heb van GXO vernomen dat het gebruik van mobiele telefoons in het warehouse uit veiligheidsoverwegingen niet is toegestaan. In het warehouse wordt met heftrucks en computergestuurde apparatuur gewerkt waardoor het – net als in het verkeer – niet veilig is om tijdens het werk gebruik te maken van een mobiele telefoon. Daar waar het voor het werk noodzakelijk is om onderling te communiceren, wordt met portofoons gewerkt aangezien op veel plekken in het warehouse geen bereik is.
Overigens heb ik van GXO vernomen dat naar aanleiding van onrust onder de medewerkers en zorgen over hun veiligheid is besloten om toe te staan dat mobiele telefoons naar binnen mogen in het warehouse mits ze niet tijdens het werk worden gebruikt.
Bent u ook om die reden van mening dat het verbieden van het meenemen van mobiele telefoons op de werkvloer door GXO bespottelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Is het überhaupt toegestaan dat een werkgever verbiedt mobiele telefoons of andere voorwerpen op de werkvloer mee te nemen? Zo ja, wat zijn de wettelijke regels hiervoor?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat het zeer opmerkelijk is dat dit besluit is genomen, nadat er filmpjes zijn gemaakt van een levensgevaarlijke werksituatie?
Het niet toestaan van mobiele telefoons in een warehouse uit veiligheidsoverwegingen is gebruikelijk. Ik heb van GXO vernomen dat het ging om een bestaande instructie.
Deelt u de mening dat het erop lijkt dat deze werkgever het verbod op het meenemen van mobiele telefoons niet heeft genomen vanwege veiligheidsvoorschriften, maar eerder om misstanden op de werkvloer te verbergen?
Zie antwoord vraag 5.
Ook geven werknemers aan dat ze vaak dezelfde dag nog worden afgebeld om te kunnen werken en daardoor geen salaris ontvangen, klopt het dat een werkgever bij afzegging binnen vier dagen toch het recht heeft op loon voor de afgesproken uren?
Ja. Met de Wet arbeidsmarkt in balans is geregeld dat oproepkrachten recht hebben op loon als hun werkgevers binnen vier dagen alsnog afzegt. Het merendeel van de uitzendkrachten heeft een oproepcontract. Als het klopt dat uitzendkrachten op een oproepcontract dezelfde dag nog worden afgezegd zonder loon hiervoor te ontvangen is dat in strijd met de wet.
Hoe oordeelt u verder over de opmerkingen van werknemers dat zij van mijn mening zijn dat zij als «slaven» worden behandeld?
Dat baart mij zorgen. Werknemers moeten te allen tijde goed worden behandeld. Zij moeten onder de correcte arbeidsvoorwaarden, conform wetgeving (zoals de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag) en, indien van toepassing, cao en onder goede arbeidsomstandigheden kunnen werken. Indien zij van mening zijn dat hiervan geen sprake zou zijn, moedig ik hen aan om een melding te doen bij de Nederlandse Arbeidsinspectie.
Bent u vanwege al deze signalen over GXO bereid om de Arbeidsinspectie te verzoeken een inspectie uit te laten voeren bij dit bedrijf?
De Nederlandse Arbeidsinspectie werkt programmatisch en risicogericht, en is onafhankelijk toezichthouder. Bij haar keuzes betrekt de Arbeidsinspectie ook de actualiteit. De Arbeidsinspectie heeft een project gericht op uitzendarbeid en distributiecentra. In dat kader hebben de arbeidsomstandigheden in distributiecentra haar aandacht.
De ontoereikendheid van de aanpak om ontuchtplegers en daders van seksueel geweld in de sport te weren |
|
Michiel van Nispen , Jeanet van der Laan (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ontuchtplegers in de sportwereld hebben nog steeds vrij spel: veroordeelde dansdocent hervat beroep zonder probleem op andere locatie»?1
Ja.
Herkent u de problematiek die geschetst wordt in het artikel, waarbij zedendelinquenten door hiaten in het registratiesysteem erin slagen om na een strafrechtelijke veroordeling elders hun activiteiten als trainer te vervolgen?
Het inzetten van screeningsmethoden als een Verklaring Omtrent Gedrag en het register ontuchtplegers kunnen bijdragen aan een veilige omgeving. Ik herken echter de geschetste problematiek dat het gebruik van deze methoden geen garantie geeft op een veilige omgeving. Om die reden is het gebruik van beide screeningsmethoden aanbevolen. Daarnaast vormt het altijd een sluitstuk van een breder integriteitsbeleid. Het hebben van een integriteitsbeleid alsmede voorlichting en preventie zijn namelijk net zo goed belangrijke onderdelen in het creëren van een veilige sportomgeving.
Deelt u de mening dat de zogenoemde «zwarte lijsten» van de koepelorganisatie NOC*NSF en JustID niet effectief functioneren, omdat een informatieoverdracht tussen beide systemen ontbreekt? Zo ja, kunt u toelichten hoe u ervoor gaat zorgen dat er een verbreding van het informatiesysteem wordt gerealiseerd?
Ik acht het koppelen van tuchtrechtinformatie aan de Verklaring Omtrent het Gedrag Natuurlijke Personen (VOG) niet wenselijk. De Verklaring Omtrent Gedrag is een verklaring waaruit blijkt dat het justitiële verleden van iemand geen bezwaar vormt voor het vervullen van een functie of taak in de samenleving. Daarbij is het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) de belangrijkste bron. Hierin staan onder meer onherroepelijke veroordelingen, lopende strafzaken en geseponeerde zaken geregistreerd. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid, verantwoordelijk voor de VOG-screening, acht het betrekken van tuchtrechtrechtelijke uitspraken bij de VOG-screening niet wenselijk, omdat het tuchtrecht buiten het strafrecht valt. De systematiek van de VOG gaat uit van strafrechtelijke gegevens, onder andere om de rechtsbescherming van betrokkene te waarborgen. Over het functioneren en het gebruik van de registratielijst ontuchtplegers ben ik al langer met NOC*NSF in gesprek. Zodra hier meer over bekend is zal ik u informeren.
Bent u van mening dat het vragen naar een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) een te vrijblijvend karakter heeft? Zo ja, kunt u toelichten of, en zo ja, welke specifieke stappen u gaat zetten om in iedere gemeente trainers of andere opleiders te laten toetsen door JustID? Ziet u daar nog een onderscheid tussen sporten waar het risico op grensoverschrijdend gedrag groter is en sporten waar dat kleiner is?
NOC*NSF werkt momenteel al aan een minder vrijblijvende toepassing van het VOG-instrument samen met sportbonden en gemeenten. Deze ontwikkeling steun ik en deze opgave neem ik ook mee in de verdiepingsslag op het sportstelsel van de toekomst. Daarnaast is het Ministerie van VWS voornemens om de komende 3 jaar in totaal 2 miljoen extra te investeren om het gebruik van de VOG te vergroten in de vrijwilligerssector. Vooralsnog maak ik geen onderscheid tussen sporten. Grensoverschrijdend gedrag kan immers overal plaatsvinden.
Gezien het feit dat NOC*NSF en de overkoepelende vrijwilligersorganisatie Vereniging NOV in 2019 het plan hadden om een gemeenschappelijk registratiesysteem op te tuigen, kunt u reflecteren op het feit dat dit systeem uiteindelijk niet tot ontwikkeling is gekomen?
Een gezamenlijk tuchtregistratiesysteem blijkt met de huidige wet Algemene Verordening Gegevensbescherming onmogelijk. Voldoen aan de eisen van deze wet en tegelijkertijd door verschillende organisaties in verschillende sectoren persoonsgegevens uitwisselen blijkt in de huidige situatie onhaalbaar. Met de Nederlandse Organisatie Vrijwilligerswerk (NOV), NOC*NSF en het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO) ben ik in overleg over het veiligheids- en integriteitsbeleid voor de verschillende sectoren. Het gebruik screeningsmethoden door middel van de VOG is een sluitstuk daarvan. Zie ook antwoord 2.
Kunt u toelichten op welke wijze er reeds stappen zijn gezet om te voorkomen dat zedendelinquenten als trainer terugkeren in de sportsector?
Het gebruik van de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) draagt bij aan het voorkomen dat zedendelinquenten opnieuw kunnen gaan werken met kwetsbare personen, zoals minderjarigen. Bij een VOG-aanvraag wordt onderzoek gedaan naar het justitiële verleden van de aanvrager. De VOG wordt afgegeven als blijkt dat het (justitiële) verleden geen bezwaar vormt voor het vervullen van een specifieke taak of functie in de samenleving. Bij de VOG-beoordeling worden onder andere onherroepelijke veroordelingen, maar ook transacties van het OM en openstaande strafzaken die betrokken bij de VOG-beoordeling. Ik stimuleer het gebruik van de regeling gratis VOG, waarbij het hebben van een bijbehorend integriteitsbeleid een vereiste is om gebruik te kunnen maken van deze regeling. Daarnaast bevorder ik met het Sportakkoord een positieve sportcultuur waarin grensoverschrijdend gedrag zoveel als mogelijk wordt voorkomen.
Bent u het eens met de mening van het College voor de Rechten van de Mens dat de nationale wetgeving tekortschiet om seksueel wangedrag uit de sportwereld te weren? Zo ja, kunt u schetsen wat er met die aanbeveling is of wordt gedaan?
Ik zie dat het nog onvoldoende lukt als maatschappij om het tij te keren tegen grensoverschrijdend gedrag. Om die reden is onlangs aangekondigd dat dit kabinet de aankomende periode gaat toewerken naar een nationaal actieplan met een integrale en gecoördineerde aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag2.
Kunt u aangeven welke beleidsinterventies er verder in voorbereiding zijn om een veilig sportklimaat in de sportsector te bewerkstelligen en of deze ook bij de geplande sportwet worden betrokken?
Naast alle bestaande acties om een positieve sportcultuur te bereiken via het Sportakkoord en de opvolging van de aanbevelingen van «Ongelijke leggers» bekijk ik welke beleidsinterventies er nog meer nodig zijn ter bevordering van een veilige sport. Deze worden in samenhang bekeken met de ontwikkelingen in de verdiepingsslag op het sportstelsel van de toekomst, waarbij ook op tafel ligt of een sportwet daar een rol bij kan spelen. Hierover ben ik met betrokken partijen in overleg. Ik zal u voorafgaand aan het commissiedebat Sport hierover nader informeren.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ik heb uw vragen zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Het bericht dat nicotinezakjes op middelbare scholen en zelfs op basisscholen verhandeld worden |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat nicotinezakjes, ook wel «snus» genoemd, op Hoornse middelbare scholen en soms zelfs op basisscholen verhandeld worden als warme broodjes?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit een zeer ongewenste ontwikkeling is en dat hier door de overheid voortvarend tegen opgetreden moet worden?
Ik vind het zeer ongewenst dat jongeren nicotinezakjes gebruiken en verhandelen. Deze producten passen niet in het streven naar een rookvrije generatie. Sinds eind vorig jaar treedt de NVWA op tegen het in de handel brengen van nicotinezakjes met meer dan 0,035 mg nicotine per zakje. Dit optreden vindt plaats op basis van het feit dat deze producten gezien kunnen worden als een onveilig levensmiddel op basis van de Algemene Levensmiddelenverordening2.
Zijn er bij u signalen bekend dat dit probleem zich ook op andere plekken voordoet? Zo ja, welke signalen heeft u?
Afgelopen jaar is in de media een aantal keren aandacht besteed aan nicotinezakjes. In deze berichtgeving kwam naar voren dat het hier gaat om een groeiende handel. Volgens nieuwsberichten van afgelopen maand lijkt het probleem op verschillende plekken de kop op te steken.
Herinnert u zich de motie Kuik c.s. waarin verzocht werd nicotinezakjes zonder tabak onder de Tabaks- en rookwarenwet te brengen en waarin verzocht werd te bezien of, totdat nicotinezakjes onder de Tabaks- en rookwarenwet vallen, de handhavingsmogelijkheden van de Warenwet te gebruiken zijn?2
Ja, dit is mij bekend. Op dit moment treedt de NVWA op tegen het in de handel brengen van nicotinezakjes met een gehalte hoger dan 0,035 mg nicotine per zakje. Dit betekent in de praktijk dat alle nicotinezakjes die nu op de markt zijn daarmee verboden zijn.
Herinnert u zich de reactie op deze motie van uw ambtsvoorganger in de brief van 9 november 2021, waarin vervolgstappen overgelaten werden aan het volgende kabinet?3
Ja, mijn voorganger heeft aangegeven dat hij bezorgd was over de toenemende populariteit van deze producten en dat hij voornemens was om nicotineproducten zonder tabak op te nemen in de Tabaks- en rookwarenwet en om nicotinezakjes in het bijzonder te verbieden. Nogmaals ik deel deze zorg en ik zal u voor de zomer informeren over hoe ik het gebruik van deze middelen een halt toe wil roepen.
Bent u net als uw ambtsvoorganger voornemens om nicotinezakjes zonder tabak op te nemen in de Tabaks- en rookwarenwet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hiervan de stand van zaken?
Zie het antwoord op de vorige vraag.
Welke maatregelen neemt de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) momenteel om nicotinezakjes met onveilige hoeveelheden nicotine van de markt te weren?
De NVWA heeft in november 2021 eerst de relevante brancheorganisaties geïnformeerd en aangegeven dat verkoop en verhandeling van onveilige nicotinezakjes gestaakt moet worden. Hierna is zij begonnen met het risicogericht controleren bij de grote Nederlandse groothandels en importeurs van deze producten. Bij de importeurs waar de NVWA een inspectie heeft gedaan, zijn de nicotinezakjes uit de handel gehaald. Op dit moment is de NVWA bezig met risicogericht toezicht bij internetbedrijven.
Bent u voornemens in een beleidsregel onder de Warenwet vast te leggen hoeveel nicotine is toegestaan in nicotinezakjes, zodat daarmee de handhaafbaarheid voor de NVWA vergroot wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de stand van zaken hiervan?
Ja, op dit moment wordt gewerkt aan deze beleidsregel. Deze zal per 1 mei 2022 in werking treden.
Welke overige acties kan de overheid ondernemen om de opkomst van het gebruik van nicotinezakjes zonder tabak te ontmoedigen?
Het is belangrijk dat ouders en scholen op de hoogte zijn van het bestaan, en het gebruik door sommige jeugdigen, van dit soort producten.
Welke mogelijkheden ziet u om nieuwe verslavende producten op tijd te signaleren en bestaande regelgeving breed toe te passen op ook deze nieuwe producten?
Zoals gezegd, zal ik u hier voor de zomer verder over informeren.
Evaluaties na politiedoden met onbegrepen gedrag, in het bijzonder naar aanleiding van de dood van Sammy Baker |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat gebruikelijkerwijs in den lande er een periodiek casuïstiekoverleg plaatsvindt tussen bijvoorbeeld medewerkers van ambulance, GGD, politie en GGZ/acute psychiatrie rondom situaties van escalatie waarbij personen met onbegrepen gedrag zijn betrokken, maar een multidisciplinaire evaluatie met deze partijen niet plaatsvindt na gevallen van politie-ingrijpen met een dodelijke afloop, waarbij het een persoon betreft die onbegrepen gedrag vertoonde? Is er aangaande de inzet van multidisciplinaire evaluaties een standaard vastgelegd bij de politie?
Indien politie-ingrijpen een dodelijke afloop heeft dan is het standaard-protocol dat na het incident de Officier van Justitie in kennis wordt gesteld en dat er een onderzoek plaatsvindt door de Rijksrecherche.
De politie heeft niet standaard periodiek casuïstiekoverleg met betrokken netwerkpartners rondom situaties van escalaties met personen met verward gedrag. Wel heeft de politie in alle eenheden korte lijnen met betrokken netwerkpartners en is er geregeld contact rondom personen met verward gedrag (zoals GGZ-instellingen). Hierbij kunnen zowel escalaties in individuele gevallen als de onderlinge samenwerking in het algemeen aan de orde komen.
In bijvoorbeeld de politie-eenheid Amsterdam is de politie wekelijks in gesprek met multidisciplinaire ketenpartners in de spoedeisende psychiatrie om de algehele samenwerking voortdurend te verbeteren en stroomlijnen. Dit is het stedelijk crisisketenoverleg.
Klopt het dat er in de specifieke situaties rondom de dood van Sammy Baker en Cyprian Broekhuis waarbij beide personen zorg nodig hadden maar waarbij aanhouding leidde tot de dood, dus ook geen multidisciplinaire evaluaties hebben plaatsgevonden?
Op individuele gevallen kan ik niet ingaan. Voor de toelichting op de algemene werkwijze na een incident met een dodelijke afloop verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
In het geval dat dit evaluatiegesprek niet heeft plaatsgevonden, bent u bereid om in gesprek te gaan met politie Amsterdam over manieren waarop in het geval van Sammy Baker, zo’n evaluatie alsnog kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de stelling dat in situaties zoals die omtrent de dood van Sammy Baker en Cyprian Broekhuis, een gestroomlijnde samenwerking tussen politie, politie-onderhandelaars en psychiatrisch geschoolde hulpverlening van het grootste belang is? En ziet u het belang van het standaardiseren van voornoemde multidisciplinaire evaluaties, juist met oog op het voorkomen van dodelijke zorgbehoevende slachtoffers met onbegrepen gedrag in de toekomst?
De afgelopen jaren hebben de betrokken departementen van JenV, VWS en BZK samen met de VNG en andere betrokken (lokale) partijen hard gewerkt aan een persoonsgerichte aanpak voor mensen met verward gedrag op lokaal en/of regionaal niveau. Hierbij zijn ook al goede resultaten behaald. VWS heeft inmiddels een landelijk meldnummer ingericht voor de melding van niet-acute signalen over personen en er zijn inmiddels ook lokale meldpunten daarvoor ingericht. Ook zijn er afspraken gemaakt over het vervoer van personen met verward gedrag, die nu regionaal uitgewerkt/geïmplementeerd worden. Duidelijk is dat het (te) vaak voorkomt dat de politie wordt ingezet bij meldingen over personen met verward gedrag. Vaak is bij deze meldingen sprake van psychiatrische problematiek, een verdenking van een strafbaar feit, dan wel een risico voor veiligheid van de samenleving.
In het kader van de preventieparagraaf in het regeerakkoord wordt op dit moment uitgewerkt hoe politie en GGZ samen met andere betrokken partijen nog intensiever kunnen gaan samenwerken en ervoor kunnen zorgen dat personen met verward gedrag de juiste zorg en/of brede ondersteuning wordt geboden. Ik zal uw Kamer hier voor de zomer nader over informeren. Hiermee kan worden voorkomen dat hun situatie escaleert en zij onnodig in aanraking komen met politie en justitie. Vroegsignalering en preventie zijn daarbij cruciaal. Voor alle betrokken partijen staat voorop dat escalatie dient te worden voorkomen. Hiervoor is niet alleen informatie-uitwisseling van zorgwekkende signalen over personen cruciaal maar ook het elkaar snel weten te vinden bij urgente vragen.
Bent u bereid om een standaard te creëren binnen de politie voor de inzet van multidisciplinaire evaluaties na gevallen van politie-ingrijpen met een dodelijke afloop waarbij het een persoon betreft die onbegrepen gedrag vertoonde?
Vastgesteld kan worden dat in elke politie-eenheid korte lijnen bestaan en dat er geregeld contact is met betrokken netwerkpartners rondom personen met verward gedrag (zoals GGZ-instellingen). Hiermee wordt beoogd vroegtijdig informatie over signalen over personen te hebben waarmee escalatie en mogelijk politie-ingrijpen kan worden voorkomen. Iedere politie-eenheid is anders en bij de gehanteerde werkwijzen wordt rekening gehouden met lokale omstandigheden en afspraken tussen de ketenpartners. Ik zie daarom geen noodzaak voor het vaststellen van een standaard voor multidisciplinaire evaluaties.
Bedreigingen aan het adres van de Russisch-Orthodoxe kerk in Nederland |
|
Mirjam Bikker (CU), Don Ceder (CU) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Russisch-Orthodoxe kerk Amsterdam beklad, diensten afgelast»1 en «Voorlopig geen rondleidingen in Russisch-Orthodoxe Kerk na bedreigingen»?2
Ja.
Deelt u onze afkeuring over bedreigingen aan het adres van de Russisch-Orthodoxe kerk, een kerkgenootschap waar overigens ook veel Oekraïners onder vallen? Bent u het ermee eens, ook vanuit uw functie als Minister van Eredienst, dat het een fundamentele aantasting is van de vrijheid van godsdienst wanneer kerkelijke samenkomsten en activiteiten worden afgeschaald of zelfs afgelast vanwege bedreigingen?
Bedreiging van de Russisch-Orthodoxe kerk verdient, net als iedere andere vorm van bedreiging, afkeuring. Met de vraagstellers deel ik de opvatting dat het een fundamentele aantasting van de vrijheid van godsdienst is wanneer kerkelijke samenkomsten en religieuze activiteiten moeten worden afgeschaald of afgelast vanwege bedreigingen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Russisch-Orthodoxe kerk in Amsterdam en Groningen om te bezien hoe op de kortst mogelijke termijn diensten en activiteiten weer normaal kunnen plaatsvinden?
Als Minister van Justitie en Veiligheid vind ik het van groot belang dat kerkgenootschappen en genootschappen op levensbeschouwelijke grondslag, net als ieder ander, gespaard blijven van zorgen over hun veiligheid en concrete bedreigingen. De verantwoordelijkheid voor de handhaving van de openbare orde in de gemeenten waar dit speelt of heeft gespeeld ligt echter op lokaal niveau. Dit geldt evenzeer voor de beveiliging van kerkgenootschappen en genootschappen op levensbeschouwelijke grondslag. Het is dan ook aan de lokale driehoek om te bepalen hoe met bedreigingen wordt omgegaan en hoe daarover met betrokkenen wordt gecommuniceerd. Kerkgenootschappen en genootschappen op levensbeschouwelijke grondslag die vragen hebben over hun veiligheid zou ik aanraden contact te zoeken met de politie. Genootschappen die worden geconfronteerd met concrete bedreigingen roep ik op daarvan aangifte te doen bij de politie.
Het lot van de Russisch-Orthodoxe gemeenschap heb ik mij niettemin, ook in het licht van de oorlog in Oekraïne, aangetrokken. In een poging deze gemeenschap in deze roerige tijden een hart onder de riem te steken ben ik op 12 maart jl. op werkbezoek geweest bij de Russisch-Orthodoxe Parochie van de Heilige Nikolaas van Myra te Amsterdam.
Bent u bereid het lokaal gezag in steden met een Russisch-Orthodoxe gemeenschap op te roepen in contact te treden met de Russisch-Orthodoxe gemeenschap ter plaatse om hen zo ook een plek te bieden waar zij terecht kunnen met zorgen over hun veiligheid of concrete bedreigingen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen binnen afzienbare tijd beantwoorden?
Ik heb gepoogd deze vragen binnen afzienbare tijd te beantwoorden. Ik erken dat dit sneller had gemoeten.
Het gebruik van omstreden Chinese bewakingscamera’s door de Nederlandse overheid en politie |
|
Lisa van Ginneken (D66), Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u dit bericht? Kunt u het gebruik van omstreden Chinese bewakingscamera’s door de Nederlandse overheid ofwel de Nederlandse politie bevestigen?1
Ja, de Nederlandse overheid maakt gebruik van Chinese camera’s.
Kunt u verder uitweiden over de mogelijke veiligheidsrisico’s die deze bewakingscamera’s met zich mee brengen?
Het gebruik van digitale producten en diensten kan nationale veiligheidsrisico’s met zich meebrengen. Gelet daarop heeft de overheid onder meer beleid ontwikkeld dat voorschrijft dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. De relevante kaders en beleid zijn in het antwoord op vraag 3 geschetst. Het Ministerie van BZK zal in samenwerking met andere overheidspartijen onderzoek doen naar mogelijke nationale veiligheidsrisico’s bij het gebruik binnen de rijksoverheid van camera’s afkomstig van partijen uit landen met een offensief cyberprogramma richting Nederland. Indien dit onderzoek is afgerond zal uw Kamer daarover worden geïnformeerd. Specifiek voor de politie geldt dat de aangeschafte camera’s voldoen aan de gestelde eisen voor informatiebeveiliging en privacy en dat de camera’s voornamelijk zijn gericht op verkeerstoezicht. Het huidige overheidsbeleid voor inkoop en aanbesteding volgend heeft de politie zelfstandig een afweging gemaakt met betrekking tot het afnemen van deze camera’s. De politie heeft bij de aanbesteding van de camera’s en bij de toepassing daarvan geen risico’s voor de nationale veiligheid voorzien.
Is bij de afweging voor aanschaf van deze bewakingscamera’s het risico op misbruik van het camerasysteem door statelijke actoren een expliciet toetsingscriterium geweest en hoe is dat risico destijds beoordeeld?
De AIVD waarschuwt regelmatig voor de risico’s van het gebruik van hard- en software afkomstig uit landen met een offensief cyberprogramma gericht tegen Nederlandse belangen (zoals China) bij de uitwisseling van gevoelige informatie of in vitale infrastructuur2.
In relatie tot nationale veiligheidsrisico’s bestaat er overheidsbeleid dat voorschrijft dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Bij de aanschaf en implementatie van gevoelige apparatuur of programmatuur wordt volgens dit beleid rekening gehouden met zowel risico’s in relatie tot een leverancier, als met het concrete gebruik van de systemen, bijvoorbeeld als het gaat om de toegang tot systemen door derden. Bij elke casus wordt door de overheidsorganisatie bezien of en hoe risico’s beheersbaar kunnen worden gemaakt en of daartoe te nemen maatregelen proportioneel zijn. Afwegingen rondom de aanschaf en ingebruikname van ICT- producten en diensten zijn de eigen verantwoordelijk van de organisaties die tot aanschaf overgaan. Dat betekent dat overheidsorganisaties zelf risicoafwegingen uitvoeren voordat (digitale) producten en diensten van een leverancier, zoals beveiligingscamera’s, worden afgenomen en bepalen aan welke (beveiligings)eisen een leverancier moet voldoen om voor verlening van een opdracht in aanmerking te komen. Daarnaast geldt voor de gehele overheid voor de aanschaf van digitale producten en diensten de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO). De BIO kent een risicogebaseerde aanpak met een concrete set aan eisen als ondergrens. Uitgangspunt is onder meer ook de eigen verantwoordelijkheid van overheidsorganisaties. Daarom is er geen centraal overzicht beschikbaar van Chinese camera’s in gebruik bij de overheid en eventuele risico’s die daarmee verbonden zijn en ook niet van de afwegingen die ten grondslag lagen bij de aankoop.
Tevens is er ook expliciet aandacht voor de bescherming van persoonsgegevens, die worden verwerkt bij het gebruik van beveiligingscamera’s. Deze verwerking van persoonsgegevens dient te voldoen aan de wettelijke eisen die daaraan zijn gesteld. De Algemene Verordening Gegevensbescherming bevat de regeling hiervan. Met een data protection impact assessment (DPIA) wordt in kaart gebracht of er een goede grondslag is voor de verwerking is en of de verwerking noodzakelijk en proportioneel is. Indien er in dat verband risico’s gesignaleerd worden, wordt in kaart gebracht welke maatregelen genomen worden om die risico’s aan te pakken.
Kunt u een update geven over de huidige risico’s die we momenteel lopen wat betreft Chinese invloed binnen de Nederlandse overheidssystemen zowel binnen de rijksoverheid als binnen de politie? Kunt u daarbij ingaan op de veiligheidsrisico’s die er momenteel spelen bij het gebruik van deze systemen en specifiek ingaan op de situatie omtrent bewakingscamera’s?
Het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren (DBSA)3 geeft een overzicht van de belangrijkste dreigingen vanuit China in relatie tot de vitale infrastructuur en de (rijks)overheid. Daarbij wordt ook ingegaan op het risico op digitale spionage- en sabotagemogelijkheden via technologische toeleveringen.
Zoals hierboven aangegeven is er in lijn met deze aanpak overheidsbeleid dat voorschrijft dat nationale veiligheidsoverwegingen worden meegewogen bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. Opdrachtgevers zijn zelf verantwoordelijk voor de toepassing van dit beleid, de overheid heeft geen overzicht van Chinese apparatuur en programmatuur in gebruik bij de overheid.
In de beleidsreactie op het DBSA wordt aangegeven op welke manier het kabinet met de dreiging van statelijke actoren omgaat4. In het debat met uw Kamer op 22 maart 2022 heeft de Staatssecretaris voor Koninkrijksrelaties en Digitalisering verder toegezegd om onderzoek te doen naar inkoopeisen en -richtlijnen op het terrein van cyberveiligheid, in het bijzonder als het gaat om producten en diensten van partijen uit landen met een offensief cyberprogramma richting Nederland. Op 5 april 2022 is in aanvulling daarop door uw Kamer een motie aangenomen om bij dit onderzoek ook te kijken naar de vitale infrastructuur. Uw Kamer zal hierover na afronding van het onderzoek worden geïnformeerd. Voor wat betreft camera’s zal, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, het Ministerie van BZK in samenwerking met andere relevante overheidspartijen onderzoek doen naar mogelijke nationale veiligheidsrisico’s door het gebruik van camera’s binnen de rijksoverheid afkomstig uit landen met een offensief cyberprogramma richting Nederland.
De VS verwijderde de Hikvision en Dahua apparatuur al in 2019 bij federale overheidsgebouwen. Heeft de Nederlandse overheid naar aanleiding van dit besluit in de VS onderzoek gedaan naar de risico’s bij het gebruik van dit soort camera’s en andere gevoelige systemen bij Nederlandse overheidsdiensten? Zo nee, wat zijn de overwegingen hierachter geweest? Wat is er in het verleden verder gedaan om dit soort risico’s te voorkomen?
Elk land of internationale organisatie maakt hierin zijn eigen afweging.
Voor Nederland geldt dat het staand beleid bij inkoop en aanbesteding is dat er per casus wordt bezien of er in relatie tot producten en diensten risico’s zijn voor de nationale veiligheid, en zo ja, of en hoe deze beheersbaar kunnen worden gemaakt. De mogelijke nationale veiligheidsrisico’s in verband met het gebruik van camera’s, die afkomstig zijn uit landen met een offensief cyberprogramma richting Nederland, binnen de rijksoverheid zullen, zoals hierboven aangegeven, worden onderzocht.
Bent u bekend met de motie Buitenweg en Verhoeven (30821–90) uit 2019 over onderzoek naar surveillanceapparatuur van Chinese bedrijven waar geen vervolg aan is gegeven?
Daar zijn wij mee bekend. De ingediende motie van Buitenweg en Verhoeven bij het VAO Nationale Veiligheid van 25 juni 2019 is aangehouden tijdens de stemmingen van 2 juli 2019, omdat de geuite zorgpunten in een eerder toegezegde brief (in het AO Nationale Veiligheid en Crisisbeheersing van 20 juni 2019) zouden worden meegenomen. In dit AO Nationale Veiligheid en Crisisbeheersing heeft de ambtsvoorganger van de Minister van Justitie en Veiligheid toegezegd een brief te sturen over het gebruik van technologieën als gezichtsherkenningssoftware voor de opsporing en de daarmee gepaarde risico’s. Met de brief van 20 november 2019 (Kamerstuk 32 761 en 30 821, Nr. 152) is aan die eerdere toezegging gestand gedaan.
Direct nadat de brief naar uw Kamer is gestuurd is de politie gestart met de ontwikkeling van een inzetkader voor het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie door de politie. Met behulp van dit inzetkader kunnen plannen voor het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie juridisch en ethisch worden getoetst. Dit inzetkader zal naar verwachting nog voor de zomer van 2022 definitief worden vastgesteld, waarna het gebruik ervan binnen de politie verplicht zal zijn. Dit kader zal zowel inhoudelijke beoordelingsdimensies bevatten als de procedures die (verplicht) moeten worden gevolgd om te zorgen dat deze correct en zorgvuldig zijn toegepast.
Hoe staat u momenteel tegenover een dergelijk onderzoek?
Aanvullend onderzoek naast het hierboven aangekondigde onderzoek en bestaande trajecten zoals het inzetkader voor gezichtsherkenning wordt op dit moment niet nodig geacht. Het staande kabinetsbeleid is dat overheidsorganisaties primair zelf verantwoordelijk zijn voor het meenemen van nationale veiligheidsoverwegingen in de inkoop en aanbesteding van producten en diensten.
Bent u het ermee eens dat de rijksoverheid moet stoppen met gebruik van dit soort systemen op gevoelige plekken bij de rijksoverheid of bij de politie?
Zoals ook in het DBSA wordt benoemd en in antwoord op vraag 4 wordt gesteld, zitten aan de inzet van camera’s ook risico’s verbonden. Het is van belang dat de nationale veiligheidsrisico’s worden meegewogen bij de inkoop en het gebruik hiervan. De relevante kaders en beleid hiertoe, zoals geschetst in het antwoord op vraag 3, houden in dat er per situatie een beoordeling plaatsvindt of er in relatie tot de aanschaf van een product of dienst sprake is van (eventuele) risico’s voor nationale veiligheid en of die risico’s voldoende beheersbaar kunnen worden gemaakt.
Bent u verder bekend met het feit dat Hikvision en Dahua mogelijk worden ingezet door de Chinese overheid om Oeigoeren en andere minderheidsgroepen te onderdrukken? Hoe oordeelt u over deze associatie tussen beide bedrijven en grove mensenrechtenschendingen?
Er zijn rapporten verschenen die Hikvision en Dahua linken aan de surveillance van Oeigoeren en andere minderheden in Xinjiang5.
Daarnaast is het kabinet bekend met rapporten en getuigenissen over grove mensenrechtenschendingen in Xinjiang. Met behulp van het gebruik van big data en camera’s met gezichtsherkenning vergroten Chinese autoriteiten de controle over de bevolking.
Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over de mensenrechtensituatie in China, waaronder de vergaande surveillance. Het kabinet stelt deze zorgen consequent aan de orde in verschillende gremia, zowel bilateraal als in EU- en VN-verband.
Kunt u een update geven over de veiligheidsrisico’s die de Oeigoerse diaspora in Nederland loopt door dit soort systemen te gebruiken? Hoe denkt het kabinet de veiligheidssituatie van deze groep en andere kwetsbare diaspora groepen te verbeteren? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de overheidssystemen die hierbij mogelijk een kwetsbare rol in spelen?
Er zijn voor zover het kabinet bekend momenteel geen aanwijzingen dat China deze camera’s gebruikt om bepaalde minderheidsgroepen in Nederland te monitoren. Mocht dit in de (nabije) toekomst wel het geval zijn, dan is er naar het oordeel van het kabinet sprake van ongewenste buitenlandse inmenging en heeft het kabinet verschillende instrumenten tot haar beschikking, zoals uiteengezet in de brief van 16 maart 2018 over de aanpak ongewenste buitenlandse inmenging6.
Klopt het dat 10 gemeenten hebben besloten de camera’s van Chinese fabrikanten te verwijderen? Zo ja, welke gemeentes waren dit en wat waren hun afzonderlijke precieze overwegingen om deze beslissing te nemen? Welke lessen trekt het kabinet hier uit voor de Nederlandse overheidsdiensten en de politie?
De VNG heeft geen inzicht in de afwegingen van individuele gemeenten over de inzet van technologie. De VNG werkt samen met gemeenten aan oplossingen om de inkoop en inzet van camera's transparanter, verantwoorder en veiliger te maken, ook in relatie tot het mensenrechtenbeleid van landen of bedrijven. Gemeenten hebben in 2019 een set algemene Principes voor de Digitale Samenleving vastgesteld en inkoopvoorwaarden gemaakt voor innovatieve technologie, welke zij in 2022 uitbreiden en actualiseren voor de inzet van technologie voor crowd-monitoring, zoals camera’s. Op het gebied van veiligheid ondersteunt de VNG gemeenten al bij de afweging en inkoop van dit soort technologie met de Gemeentelijke Inkoop bij IT Toolbox-GIBIT en de integrale risico- en privacy-analyse (IRPA).
De politie zal voor taakuitvoering op grond van artikel 3 Politiewet en/of 126 Wetboek van Strafvordering7 voor nu gebruik blijven maken van camerasystemen van Dahua, op basis van de overwegingen als aangegeven bij vraag 2.
Bij vraag 2 is daarnaast aangegeven dat het Ministerie van BZK in samenwerking met andere relevante overheidspartijen onderzoek zal doen naar mogelijke nationale veiligheidsrisico’s door het gebruik van camera’s binnen de rijksoverheid afkomstig uit landen met een offensief cyberprogramma richting Nederland.
Naar aanleiding van de berichtgeving over Chinese camera’s heeft de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) onderstreept dat gemeenten ethiek en publieke waarden centraal stellen bij de inzet van technologie. De VNG werkt al samen met gemeenten aan oplossingen om de inkoop en inzet van camera's transparanter, verantwoorder en veiliger te maken. Recente berichten over camera’s van Chinese leveranciers onderstrepen de urgentie ervan.
Bestaan er landelijke richtlijnen bij het gebruiken van dit soort risicovolle systemen voor gemeenten als bedrijven? Zo nee, acht u dat nodig?
Er is een instrumentarium ontwikkeld dat overheidsorganisaties helpt bij het meewegen van nationale veiligheidsrisico’s bij de inkoop en aanbesteding van producten en diensten. De Informatiebeveiligingsdienst (IBD) van de VNG adviseert daarnaast gemeenten bij de inzet van technologie ook ten aanzien van spionage. In het kader daarvan leggen gemeenten aanvullend de nadruk op drie aandachtspunten:
Actieve versterking van het bewustzijn (onder bestuurders, managers en medewerkers) met betrekking tot de waarde van de informatie waarover zij beschikken en van de mogelijke interesse van criminelen en buitenlandse overheden.
Werken aan een veilige cultuur. Daarbij zijn gebruikers, de inrichting van gegevensstromen en databases en de gebruikte technieken voor detectie van incidenten belangrijke aandachtspunten.
Ondersteuning vanuit de fabrikant van een product door middel van software-updates vanuit de fabrikant. Na menselijke fouten ontstaan de meeste incidenten door misbruik van ongepatchte kwetsbaarheden in soft- en hardware. Het up-to-date houden van soft- en hardware verkleint niet alleen het risico op incidenten maar ook het risico op spionage door staten en criminelen.
Kunt u verder uitweiden welke maatregelen er momenteel nog meer worden genomen om Chinese spionage bij de Nederlandse overheidsdiensten en de politie te voorkomen?
Zoals in het antwoord op vraag 4 wordt beschreven word in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren en de betreffende kabinetsreactie ingegaan op de dreiging die uitgaat van statelijke actoren, waaronder spionage door China, en de maatregelen die hiertegen worden genomen8. Daarnaast is op 28 februari jl. het wetsvoorstel uitbreiding strafbaarheid spionage in consultatie gegaan die een nieuwe bepaling aan het Wetboek van Strafrecht toevoegt. Op grond van die bepaling wordt het verrichten van handelingen ten behoeve van een buitenlandse mogendheid strafbaar indien daardoor zwaarwegende Nederlandse belangen worden geschaad. Omdat spionageactiviteiten steeds vaker digitaal plaatsvinden, wordt met het wetsvoorstel eveneens de strafmaat van een aantal computerdelicten verhoogd wanneer deze zijn gepleegd ten behoeve van een buitenlandse mogendheid.
Kunt u tot slot uitleggen wat er naar aanleiding van dit bericht concreet gaat gebeuren? Kan de Minister daarbij ingaan op waarom de Nederlandse rijksoverheid ofwel politie wel of niet gebruik zal maken van Chinese beveiligingssystemen en daarbij specifiek ingaan op de systemen van Hikvision en Dahua?
De relevante kaders en beleid, zoals geschetst in het antwoord op vraag 3, blijven van toepassing. Op basis daarvan zal binnen de overheid per situatie gekeken worden of en hoe eventuele risico’s voor de nationale veiligheid die verbonden zijn aan een product beheersbaar kunnen worden gemaakt. Zoals vermeld zal BZK in samenwerking met andere overheidspartijen onderzoek doen naar mogelijke nationale veiligheidsrisico’s bij het gebruik van dergelijke camera’s binnen de rijksoverheid. De politie zal, zoals vermeld in vraag 11, camera’s van Dahua blijven gebruiken.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?