Het bericht ‘Ondanks weren vissersschepen: ‘Nederlandse vishandel spekt Russische oorlogskas’' |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wim Meulenkamp (VVD) |
|
Rummenie , Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Ondanks weren vissersschepen: «Nederlandse vishandel spekt Russische oorlogskas»»?1
Ja.
Klopt het dat de Russische vis export als miljardenindustrie de op drie na grootste industrie is voor Rusland? Is het waar dat 20% van de Russische vis export via Nederland loopt?
Het klopt niet dat de Russische visexport de op drie na grootste industrie is voor Rusland. De Russische uitvoer van vis bedroeg in 2022 met USD 6,69 mrd. op een totale uitvoer van USD 486 mrd. ongeveer 1,4%. Exportsectoren die groter waren in 2022 zijn: Minerale brandstoffen 64,4%, Waardevolle stenen en edelmetalen 5,68%, IJzer en staal 4,24%, Kunstmest 3,85%, Aluminium 1,97%, Hout 1,69%, Koper 1,52%, Granen 1,44%.2
Deze vis werd voornamelijk geëxporteerd naar Azië (China 29%, Japan 16,8%, Zuid Korea 14,4%). Naar Nederland werd 1,4% van de Russische vis geëxporteerd.3 Wel kan het zijn dat Russische vis die naar elders in de wereld wordt geëxporteerd vervolgens alsnog via Nederland wordt verhandeld.
Via de havens van Nederland wordt Russische witvis zowel de EU in geïmporteerd als overgeslagen en doorgevoerd naar derde landen. Volgens het recentelijk door de Universiteit van Wageningen gepubliceerde rapport De Nederlandse agrarische sector in internationaal verband4 bedroeg voor Nederland de totale importwaarde van vis en zeevruchten uit Rusland EUR 96,1 miljoen voor 2023. Deze (wit)vis wordt in Nederland, evenals import elders in Europa, verwerkt in de voedselketen voor consumptie.
De Rijksoverheid beschikt niet over harde cijfers betreffende de waarde en/of de verdiensten van Rusland van uit Rusland afkomstige witvis die in Nederlandse havens «in transit» wordt overgeslagen door handelspartijen in de wereldvoedselketen.
Klopt het dat Nederland door het faciliteren van een belangrijke Russische inkomstenbron, zoals vis, de Russische oorlogseconomie steunt?
Er gelden nog geen EU-sancties tegen de import of overslag van Russische witvis. In de EU is Nederland welzeker bereid dit aan te kaarten. De mate waarin de Europese en Nederlandse consument door de consumptie van in de EU verwerkte vis van Russische herkomst een bron is voor de inkomsten van de Russische staat die gebruikt wordt voor de financiering van hun agressieoorlog in Oekraïne is, zoals blijkt uit gegevens uit het antwoord op vraag 2, relatief beperkt. Al is niet uit te sluiten dat de Russische staat inkomsten ontvangt uit (belasting)heffingen op deze vorm van export. Over de waarde en/of de verdiensten van Rusland van uit Rusland afkomstige witvis die in Nederlandse havens «in transit» wordt overgeslagen door handelspartijen in de wereldvoedselketen beschikt de Rijksoverheid niet over harde cijfers.
Hoe valt het faciliteren van de Russische visexport te rijmen met de Nederlandse steun aan Oekraïne?
Nederland blijft Oekraïne onverminderd en actief politieke, militaire, financiële en morele steun leveren in tijd van oorlog, herstel en wederopbouw, zolang als dat nodig is. In totaal is er EUR 17,1 miljard aan militaire en niet-militaire hulp aan Oekraïne toegezegd. Zoals bekend is de inzet van het kabinet ten aanzien van de voortdurende Russische oorlog gericht op enerzijds het zoveel mogelijk steunen van Oekraïne en anderzijds het vergroten van de druk op Rusland om zijn agressie te beëindigen. Voor het kabinet liggen daarbij voor aanvullende sancties alle opties op tafel. Zwaarwegende humanitaire belangen, zoals de wereldwijde voedselzekerheid, zijn hierbij wel steeds een randvoorwaarde. Dit laatste is van belang voor het mondiale draagvlak voor EU-sancties en de bredere steun aan Oekraïne. Met uitzondering van sancties op luxegoederen als kaviaar en schelpdieren, alsook uitvoerbeperkingen op enkele goederen waarmee Rusland de eigen sector (technologisch) kan ontwikkelen (waaronder bloembollen), is handel in landbouwproducten om die reden relatief buiten schot gebleven van EU sancties. Wat Nederland betreft moeten echter alle soorten sancties worden overwogen.
Kunt u toelichten waarom de invoer van Russische vis niet onder Europese Unie (EU)-sancties valt?
De EU wil met de sancties in tegenstelling tot Rusland voedsel en voedselvoorziening niet instrumentaliseren voor politieke doeleinden op een manier die de wereldwijde voedselzekerheid in gevaar brengt. Daarom zijn voedselproducten tot nu toe veelal uitgesloten om geen ongewenste gevolgen te hebben voor de voedselzekerheid. Dat laatste wordt tevens van belang geacht voor het draagvlak voor EU-sancties alsook de bredere steun van Oekraïne. Wat Nederland betreft moeten echter alle opties voor sancties op tafel liggen.
Kunt u toelichten waarom de invoer van schelpdieren en kaviaar wel gesanctioneerd zijn door de EU?
Het importverbod op kaviaar en schelpdieren (o.a. oesters) betreft zeer specifieke luxe exportproducten van Rusland waar de politieke doelstelling in de vorm van het verminderen van het verdienvermogen van Rusland de impact op de voedselvoorziening overstijgt, zo is binnen de EU geredeneerd.
Kunt u toelichten waarom de Verenigde Staten (VS) wel kiest om de invoer van Russische vis te sanctioneren? Waarom heeft de EU niet in lijn gehandeld met de VS bij het sanctioneren van vis?
De VS is minder afhankelijk van Rusland dan de EU voor de import van vis.5 Sanctioneren van vis heeft daarmee voor de VS mogelijk minder gevolgen voor de beschikbaarheid en betaalbaarheid van vis. Voor Nederland liggen alle opties voor aanvullende sancties op tafel. Dit mits de wereldwijde voedselzekerheid wordt gewaarborgd. Daarbij verschilt de situatie voor Europa, dat veel meer vis consumeert dan het zelf produceert en voor de eigen visconsumptie in aanzienlijke mate afhankelijk is van import uit derde landen, waaronder Rusland. Zie voor meer handelsgegevens bijvoorbeeld het onlangs gepubliceerde rapport «EU Seafood Supply Synopsis 2024». Rusland is (naast Noorwegen) wereldwijd een grote leverancier van witvis aan de EU. Deze witvis wordt verwerkt in de EU visverwerkende voedselketen in voedselproducten (o.a. vissticks, kibbeling en lekkerbek, of onverwerkt kabeljauw, schelvis, schol).
Ziet u een grotere rol voor Nederland weggelegd binnen de EU voor het tegengaan van Russische export door onze bijzondere rol als doorvoerland?
Nederland speelt in Europees verband een zeer actieve rol als het gaat om het instellen van sancties die het Russische verdienvermogen raken. Het is niet in het belang van de Nederlandse onderhandelingspositie en van het voor de effectiviteit van sancties noodzakelijke verrassingseffect om in meer detail op de Nederlandse onderhandelingspositie in te gaan. In het algemeen kan gezegd worden dat voor Nederland in principe alle opties op tafel liggen, waarbij wel per geval de effectiviteit van de voorgestelde maatregel moet worden afgewogen tegen andere zwaarwegende belangen. Of Nederland een bijzondere rol heeft door haar grote havens doet daar niets aan af.
Ziet u mogelijkheden in de EU om Russische vis alsnog op de EU-sanctielijst te laten plaatsen? Zo niet, zijn er mogelijkheden om de Russische export van vis bilateraal of multilateraal tegen te gaan, buiten de EU om?
Voor het kabinet liggen alle opties voor aanvullende sancties op tafel om de druk op Rusland verder te verhogen. Daarbij gelden de randvoorwaarden van leveringszekerheid, juridische houdbaarheid en unanimiteit. In het licht van de door de Kamer aangenomen motie Teunissen cs.6 is het kabinet voorstander van het verkennen van de mogelijkheden door de Europese Commissie tot een importverbod op Russische witvis. Van belang is daarbij dat analyse van de Commissie uitwijst dat dit geen onacceptabele prijsverhogingen veroorzaakt en dat transit naar derde landen mogelijk blijft in het belang van de wereldwijde voedselzekerheid. Daarnaast is Rusland sinds eind 2023 uitgesloten van de Europese autonome tariefpreferenties op visproducten die in aanmerking komen voor een verlaagd WTO-tarief in het belang van de Europese Unie.
Aangezien veel consumenten niet weten dat zij Russische vis kopen, dit terwijl men hier veel bezwaar bij kan hebben, hoe weet een consument of zij wel of geen Russische vis koopt?
Op basis van de onder de Gemeenschappelijke Marktordening voor Visserijproducten verplichte informatie aan de eindverbruiker op het etiket, is in het stadium van de verkoop aan de consument het verstrekken van informatie over de vlag van het vangstvaartuig in dit stadium niet verplicht. Dit vindt dus niet tot nauwelijks plaats.
De consument wordt geïnformeerd door etiketten die op het moment van verkoop aan de eindverbruiker verplicht aanwezig moeten zijn. De consumenteninformatie op het etiket moet minimaal de volgende gegevens bevatten:
Echter, tot en met de detailhandel moet elke partij zodanig geëtiketteerd zijn dat deze traceerbaar is.
Hiervoor gelden de volgende informatie- en etiketteringsvereisten:
Informatie over een partij en de naam van het vissersvaartuig dient in het kader van de traceerbaarheid tot en met het stadium van de detailhandel dus wel aanwezig te zijn, maar is niet noodzakelijkerwijs verplicht op het etiket op het moment van de daadwerkelijke verkoop aan de consument.
Als Russische vis niet gesanctioneerd gaat worden, hoe gaat u het bewustzijn bij consumenten rondom het kopen van Russische vis vergroten?
Uit de huidige GMO-verordening volgt in Nederland wel de verplichting om het vangstgebied aan te geven op het etiket op de verpakking, maar er is geen verplichting om de vlag van het vangend schip te vermelden. En vaak vissen schepen van meerdere landen in dezelfde gebieden op dezelfde of verschillende vissoorten. Consumenten kunnen dus op basis van de etiket-informatie niet met zekerheid weten of het product door een Russisch schip gevangen is voorafgaand aan transport of verwerking in de keten. Deze regelgeving wordt wel de komende jaren geëvalueerd. In algemene zin zal de kans dat een product uit Rusland afkomstig is per product, per vissoort en per jaar verschillen en kunnen variëren tussen de 0%-75%.
Het is aan ketenpartijen zelf om indien gewenst de consument te informeren bovenop bestaande wettelijke verplichtingen en verboden.
Rechterlijke toegang tot burgerinformatie van de politie |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Zsolt Szabó (VVD), van Weel |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rechtbank wil zien welke data de politie over burgers verzamelt – maar de politie weigert dat» van Follow the Money?1
Ja, ik ben bekend met het bericht. Het past mij als Minister niet om uitspraken te doen in een lopende rechtszaak.
Klopt het dat de politie weigert een rechterlijk bevel op te volgen om een forensisch onderzoeker toegang te geven tot haar datasystemen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de politie zich aan dergelijke rechterlijke uitspraken heeft te houden en dat politiesystemen ter inzage beschikbaar moeten worden gesteld aan door de rechter benoemde deskundigen? Deelt u de mening dat hiervoor geen dwangsommen nodig zouden moeten zijn?
Aan rechterlijke uitspraken dient in beginsel gevolg te worden gegeven. Indien een partij het oneens is met een einduitspraak van een rechter, kan daartegen hoger beroep worden ingesteld.
Over het algemeen geldt dat een rechter een deskundige kan benoemen die de opdracht krijgt een onderzoek in te stellen. Bestuursorganen dienen medewerking te verlenen aan het onderzoek. Anderzijds regelt de Wet politiegegevens (hierna: Wpg) uitputtend wie en wanneer toegang heeft tot welke politiegegevens in artikel 6a van de Wpg en verplicht de Wpg de verwerkingsverantwoordelijke om passende technische en organisatorische maatregelen te nemen ter bescherming van de rechten van betrokkenen. Bij de verwerking van politiegegevens dient de verwerkingsverantwoordelijke rekening te houden met de eisen uit de Wpg.
De korpschef heeft kenbaar gemaakt dat de politie in gesprek gaat met de deskundige over hoe zij deze kunnen faciliteren in het onderzoek zonder daarbij de bepalingen van de Wpg te overtreden.
Hoe reflecteert u op de constatering van de rechtbank dat het feit dat de politie burgers onvoldoende inzage geeft in de data die in politiesystemen over hen verzameld is «helaas past in het beeld dat de rechtbank heeft»?
Het past mij niet te reflecteren op een uitspraak in een lopende rechtszaak. Iedere burger heeft recht op inzage in de persoonsgegevens die de politie over hem of haar verwerkt. De betrokkene kan daartoe een schriftelijk verzoek indienen op basis van artikel 25 van de Wpg. Een verzoek om inzage kan echter geheel of gedeeltelijk afgewezen worden wanneer een weigeringsgrond van toepassing is. De weigeringsgronden zijn opgenomen in artikel 27 van de Wpg en hebben onder andere betrekking op de bescherming van de openbare en nationale veiligheid, het vermijden van belemmeringen in gerechtelijke onderzoeken en procedures en de bescherming van rechten en vrijheden van derden. In de meest recente externe Wpg audit uit 2023 wordt de naleving van de Wpg op dit punt voldoende bevonden.2
Vindt u dat burgers het recht hebben om inzage te krijgen in de gegevens die de politie van hen heeft? Zo ja, onder welke omstandigheden wel en niet? Welke stappen zet u om ervoor te zorgen dat de politie de inzagemogelijkheden voor burgers verbetert? Op welke termijn zijn deze verbeteringen aangebracht?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke termijn verwacht u dat de politie en de Koninklijke Marechaussee de aanbevelingen uit het rapport «Blind vertrouwen?»2 van de Nationale ombudsman uitvoeren? Hoe ziet u erop toe dat dit daadwerkelijk gebeurt? Kunt u hierover blijvend rapporteren aan de Kamer?
In mijn beleidsreactie heb ik aangegeven dat de Minister van Defensie en ik de politie en de KMar zullen vragen om het werkproces verder te verbeteren door te expliciteren hoe een signalering of informatie-uitwisseling met het buitenland impact kan hebben op het leven van burgers. Ik zal dit ook benoemen in mijn gesprekken met het OM. Daarnaast zal ik met betrokken instanties en relevante toezichthouders verkennen of en zo ja, hoe toezicht op de registraties en signalering van de betrokken instanties versterkt moet worden. Ik hoop deze verkenning afgerond te hebben in de eerste helft van 2025. Ik zal hierover berichten in het halfjaarbericht politie. De bij de beleidsreactie gevoegde handreiking zal gedurende het jaar via de reguliere kanalen onder de aandacht gebracht worden bij betrokken overheden en organisaties.
Met welke instanties, zowel nationaal als internationaal, worden de gegevens van verdachten in de CTER-registratie gedeeld? Worden deze gegevens verwijderd als een registratie onterecht blijkt? Hoe wordt hier nationaal en internationaal op toegezien?
Ik verwijs u voor antwoorden naar het tweede halfjaarbericht politie 20234. Hier is uitgebreid ingegaan op het CTER-proces.
Welke instanties hebben toegang tot de datasystemen van de politie? Klopt de stelling van de politie dat alleen de Autoriteit Persoonsgegevens hiertoe bevoegd zou zijn, een aanname die de AP zelf weerlegt?
De vereisten rondom de verwerking van politiegegevens zijn vastgelegd in de Wet politiegegevens. Voor het verlenen van toegang tot politiegegevens is een expliciete grondslag in de Wpg of lagere regelgeving (zoals het Besluit politiegegevens) noodzakelijk. Artikel 6a van de Wet politiegegevens stelt dat toegang kan worden verleend tot politiegegevens ten behoeve van het uitvoeren van toezichthoudende of controlerende taken. Dit betreft enkel diegenen die in deze wet zijn aangewezen. Dit zijn de Autoriteit Persoonsgegevens als toezichthouder, maar ook degenen die periodieke audits uitvoeren, privacyfunctionarissen en de functionaris gegevensbescherming. Er is een wijziging van de Wpg voorhanden, waarin ook de toegang tot politiesystemen nader zal worden bezien. Deze wijziging is ingegeven door de benodigde toegang door de Algemene Rekenkamer en Inspectie JenV.
In welke wetgeving of (interne) protocollen is het recht op toegang tot politiegegevens vastgelegd? Waaruit blijkt dat er geen grondslag is om forensisch onderzoek te verrichten binnen de datasystemen van de politie?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe vaak is het eerder voorgekomen dat vanuit de rechtspraak een partij wordt benoemd die de opdracht krijgt om in de systemen van de politie te kijken? Hoe is daar in eventuele andere gevallen door de politie mee omgegaan?
De politie heeft mij geïnformeerd dat er bij de politie geen eerdere gevallen bekend zijn waarin de rechtbank in een bestuursrechtelijke procedure een deskundige heeft benoemd die toegang dient te worden verleend tot de politiesystemen.
Wat is volgens u nodig om ervoor te zorgen dat de politie zich op dit gebied aan alle rechterlijke uitspraken houdt? Op welke termijn gaat u dit realiseren?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van hoogleraar digitalisering en rechtsstaat Reijer Passchier dat er nieuwechecks and balances nodig zijn omdat de uitvoerende macht door digitalisering alleen maar machtiger wordt ten opzichte van de controlerende macht?
Ik merk op dat het in deze specifieke casus naar mijn idee niet gaat over digitalisering van de uitvoerende macht. Deze casus heeft mijn inziens betrekking op het functioneren van het rechtssysteem bij een verzoek tot inzage in de gegevens die de politie over hem of haar verwerkt. In algemene zin onderschrijf ik dat door digitalisering de mogelijkheden van politie en justitiële diensten toenemen. Het is daarbij van belang dat er een goede balans blijft bestaan tussen de taakuitvoering van deze diensten en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. Daarbij is transparantie over het gebruik van dergelijke technologieën van groot belang.
Wat zijn, in het licht van de prioriteit die u als Minister geeft aan werken aan het vertrouwen in de rechtsstaat, uw ambities om de machtsbalans tussen de uitvoerende macht en de controlerende macht te versterken? Wat is daarvoor uw tijdspad en welke middelen zijn nodig om dit te bereiken?
Het kabinet levert een gezamenlijke inspanning om het vertrouwen in onze rechtsstaat te vergroten. Om tot een sterke en beter functionerende democratische rechtsstaat te komen is het nodig te investeren in institutionele vernieuwing die leidt tot weerbare, sterke instituties en betere macht en tegenmacht. De maatregelen die het kabinet hiertoe neemt en de daarvoor beschikbare middelen zijn opgenomen in het regeerprogramma en worden de komende periode nader uitgewerkt.
Wilt u deze vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Deze vragen zijn zo spoedig als mogelijk was beantwoord. Waar het de kwaliteit van de beantwoording ten goede komt zijn vragen tezamen behandeld.
Israëlische ongewenste inmenging |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
van Weel , Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Kunt u, zoals toegezegd door de Minister van Buitenlandse Zaken, het onderzoek van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) naar de vraag of er sprake is qua vorm en inhoud van ongewenste inmenging door de Israëlische autoriteiten, op zeer korte termijn met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt de wijze van verspreiding van het rapport van het Israëlische ministerie ongebruikelijk en, gegeven de mogelijke negatieve gevolgen voor Nederlandse ingezetenen, onwenselijk. Dit is ook in de Kamerbrief van 29 november jl. toegelicht. Zoals in die brief aangegeven kan eventuele, aanvullende informatie via de daartoe geëigende kanalen met uw Kamer worden gedeeld. Deze informatie kan niet in het openbaar worden gedeeld omdat dit onze veiligheidsbelangen kan schaden.
Naar welke aspecten en voorvallen is er gekeken in dit onderzoek naar ongewenste inmenging? Kunt u daarop een toelichting geven, ook op de gehanteerde onderzoeksaanpak?
Zie het antwoord op vraag 1.
Als het onderzoek zich heeft beperkt tot het rapport waarvan de Israëlische Minister van Diaspora en Antisemitismebestrijding op social media een samenvatting heeft gedeeld, waarom is er naar andere interventies van diens ministerie of van andere Israëlische overheidsinstellingen, waarbij mogelijk ook sprake kan zijn van ongewenste beïnvloeding, geen onderzoek naar gedaan?
Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u in dat geval alsnog bereid om ook onderzoek te doen naar de aard en gevolgen van andere relevante feiten en omstandigheden, waaronder de persconferentie van premier Netanyahu en de daarin gedane beweringen rond 03.00 uur ’s nachts op 8 november 2024, het ongevraagde bezoek aan Nederland van Minister Sa’ar en de voorzitter van de Knesset, de openbaring over en interpretatie door president Herzog van zijn gesprek met onze Koning, de bewering van Minister Sa’ar dat de Nederlandse autoriteiten vooraf door Israël zouden zijn geïnformeerd over de ongeregeldheden, de persoonlijke aanval van Minister Sa’ar op de burgemeester van Amsterdam en de door media onthulde jarenlange intimidatie- en spionagecampagne van Israël bij het Internationaal Strafhof? Zo nee, waarom weigert het kabinet te onderzoeken of, en zo ja waarom, deze feiten en omstandigheden aangemerkt moeten worden als ongewenste buitenlandse inmenging?
Nederland is zich als gastland van het Internationaal Strafhof terdege bewust van de gevaren van externe beïnvloeding en inmenging waar zowel het Hof, zijn gekozen ambtsdragers en medewerkers, als de door het Hof als zodanig aangewezen getuigen mee kunnen worden geconfronteerd. Universele rechtsprincipes gelden altijd en overal. Nederland is tegen iedere vorm van bedreiging en intimidatie van het Internationale Strafhof, zijn ambtsdragers en zijn personeel en als zodanig door het Strafhof aangewezen getuigen. Er kunnen uit veiligheidsoverwegingen geen uitspraken worden gedaan over individuele casussen. Wel kan in zijn algemeenheid gezegd worden dat ten aanzien van eventuele inmengingsactiviteiten van buitenlandse actoren, de betrokken ministeries in nauw contact staan met de opsporingsdiensten, inlichtingen- en veiligheidsdiensten om deze te onderkennen, te duiden en waar nodig en mogelijk maatregelen te treffen. Voor de overige vragen zie het antwoord op vraag 1.
Op welk niveau heeft het kabinet de Israëlische autoriteiten over de ongewenste inmenging aangesproken? Heeft u de Israëlische ambassadeur ontboden?
Het kabinet heeft uw Kamer geïnformeerd dat het de wijze van verspreiding van het rapport van het Israëlische ministerie ongebruikelijk en, gegeven de mogelijke negatieve gevolgen voor Nederlandse ingezetenen, onwenselijk vindt. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de Israëlische ambassadeur hierop aangesproken.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en uiterlijk voor het debat over het Midden-Oosten op 11 december 2024 beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Te koop in Nederland: 7 Oktober, de game’ |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
van Weel , Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat er in Nederland een game te koop is waarbij de gebeurtenissen van 7 oktober 2023 nagebootst worden?1
Ja, ik ben bekend met deze berichtgeving.
Wat is uw reactie op het bericht dat deze game voor iedereen verkrijgbaar is met het doel een zo realistisch mogelijke weergave te reconstrueren van de bloedige aanslag van Hamas?
De game waarin wordt gezinspeeld op de verschrikkelijke gebeurtenissen in Israël op 7 oktober 2023, is absoluut verwerpelijk. Ik kan mij voorstellen dat deze game het verdriet van nabestaanden of naaste familieleden van gijzelaars versterkt. Ook maak ik mij in het algemeen zorgen over de beschikbaarheid van dergelijke content online en met name de jonge doelgroep die hiermee in aanraking komt. Daarom zet ik onder meer in op een Versterkte Aanpak Online2, waarvan de nadere uitwerking onlangs met uw Kamer is gedeeld.3 In deze aanpak is in het bijzonder aandacht voor de bescherming van jongeren tegen online extremisme en terrorisme. Ook de dialoog met de internetsector vormt een belangrijk onderdeel van de aanpak. In de gesprekken met de platformen wijs ik hen op hun verantwoordelijkheden in het waarborgen van de online veiligheid van gebruikers. Daar waar platformen dit niet (zelf) doen, wordt ingezet op het laten verwijderen van terroristische content online. Ik heb deze game specifiek onder de aandacht gebracht van de ATKM om te bezien of deze verwijderd kan worden. De game is op donderdagochtend 5 december 2024 voor Europese lidstaten van het platform gehaald na een verwijderingsbevel vanuit de Franse counterpart van de ATKM. Zie voor een nadere toelichting de beantwoording op vraag 7.
Deelt u de mening dat het ongepast en onacceptabel is dat met deze game de terroristische aanslag «Al Aqsa Flood» nagebootst wordt waarbij het doel is om zoveel mogelijk Israëli’s om te brengen en het mogelijk is om Israëli’s te gijzelen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich voorstellen wat dit met nabestaanden of naaste familieleden van gijzelaars doet waarvan geliefden nog vastzitten in de tunnels van Hamas?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u het standpunt er in deze game sprake is van terreurverheerlijking?
Het kabinet vindt elke vorm van verheerlijking van terrorisme absoluut verwerpelijk. Daarom bereidt het kabinet ook wetgeving voor om het verheerlijken van terrorisme strafbaar te stellen met een hoog strafmaximum. Beoogd wordt om dit wetsvoorstel in het voorjaar van 2025 in consultatie te brengen. Daar waar sprake is van strafbare feiten, zoals uitlatingen die aanzetten tot haat, geweld, discriminatie, opruiend zijn of (onnodig) beledigend, is strafrechtelijk optreden in concrete gevallen mogelijk door de politie en het Openbaar Ministerie. Het vervolgen van personen voor mogelijke strafbare feiten is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie. Het uiteindelijke oordeel is aan de strafrechter.
Deelt u de zorg dat deze game sympathie voor Hamas aanwakkert en dit voor verhoogde onveiligheid van de Joodse gemeenschap zorgt?
Ik kan mij de zorgen die nu leven binnen de Joodse gemeenschap heel goed voorstellen. Daarom zijn we extra alert en blijven we in nauw contact met de Joodse gemeenschap en met gemeenten. De verantwoordelijkheid voor het nemen van maatregelen ligt bij de gemeenten als lokaal bevoegd gezag. Waar nodig nemen zij op basis van dreigingsinformatie extra beveiligingsmaatregelen, zowel zichtbaar als onzichtbaar. Dit is in voorkomende gevallen ook reeds gebeurd.
Op 22 november jl. heb ik namens het kabinet de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–20304 naar uw Kamer gestuurd. De strategie gaat ook in op maatregelen die zien op het vergroten van de veiligheid van de Joodse gemeenschap.
Bent u bereid om in navolging van Duitsland, Australië en het Verenigd Koninkrijk deze game zo snel mogelijk te verbieden in Nederland? Welke stappen onderneemt u hiertoe?
Games waarin terroristische aanvallen nagespeeld kunnen worden, zouden wat mij betreft op geen enkele wijze beschikbaar moeten zijn. Ik heb deze game daarom onder de aandacht gebracht van de ATKM. Inmiddels heeft de ATKM vastgesteld dat de game niet meer toegankelijk is via het platform Steam in diverse EU-lidstaten, waaronder Nederland. De game is op donderdagochtend 5 december 2024 voor Europese lidstaten van het platform gehaald na een verwijderingsbevel vanuit de Franse counterpart van de ATKM. Dit soort verwijderingsbevelen worden gestuurd op basis van de Europese Verordening inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud en dienen binnen een uur opgevolgd worden, waarna in Europese lidstaten de content offline moet worden gehaald. Op deze manier wordt bijgedragen aan een veilig (grensoverschrijdend) internet. Specifiek ten aanzien van deze game heeft de ATKM mij laten weten de situatie te zullen blijven monitoren.
Daarnaast geldt in algemene zin dat het Openbaar Ministerie, als er sprake is van ernstige strafbare feiten, een verwijderingsbevel kan uitvaardigen na machtiging van de rechter-commissaris op basis van artikel 125p Sv. Het is aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk aan de rechter om over de strafbaarheid van deze inhoud te oordelen.
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat over terrorisme/extremisme op 17 december 2024 beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Ministeries laten gevaarlijke man op straat zwerven, ondanks waarschuwingen’ |
|
Michiel van Nispen , Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Marjolein Faber (PVV), Struycken |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht: «Ministeries laten gevaarlijke man op straat zwerven, ondanks waarschuwingen. Het is wachten op een heftiger incident»? Kloppen de feiten zoals gesteld in dit artikel? Zo nee, wat klopt er niet?1
Wij gaan niet in op individuele situaties. Wel kunnen we uw Kamer melden dat de persoon in kwestie op korte termijn wordt opgenomen in Veldzicht, in navolging van de uitspraak van de rechter. Deze uitspraak gaan wij de komende tijd nader bestuderen. Voor de uitspraak van de rechter zijn meerdere spoedoverleggen geweest met betrokken partijen om tot een oplossing te komen. Daarbij kan in algemeenheid gesteld worden dat Veldzicht een psychiatrisch ziekenhuis is. Veldzicht beoordeelt iedere aanvraag afzonderlijk op medisch inhoudelijke gronden. In die beoordeling kunnen er contra-indicaties zijn op basis waarvan Veldzicht geen passende behandelzorg kan realiseren. Daar gaan wij als bewindspersonen niet over en daarin respecteren wij het oordeel van de medisch deskundigen in Veldzicht.
\Waarom verblijft deze ongedocumenteerde man met een ernstig gewelddadig verleden nog steeds op straat terwijl u beiden gewaarschuwd bent voor het gevaar dat hiervan uitgaat en er al serieuze veiligheidsincidenten zijn geweest, zoals de aanval op een willekeurige woning en de tassen met explosieven?
Zoals bij het antwoord op vraag 1 aangegeven, wordt betrokkene op korte termijn in Veldzicht opgenomen. Los van deze individuele casus is het volgende van belang. De afspraken die zijn gemaakt over ongedocumenteerden die kampen met ernstige psychische problemen blijven voorlopig ongewijzigd van kracht, ook na 1 januari 2025. Deze doelgroep wordt vooralsnog opgenomen en behandeld in Veldzicht als wordt voldaan aan de hiervoor geldende criteria en randvoorwaarden. Veldzicht maakt een medisch inhoudelijke afweging of zij de juiste behandelzorg kan bieden.
Waarom is deze man geweigerd in tbs-kliniek Veldzicht? Waren de plaatsen in deze kliniek niet juist voor dit soort gevallen bedoeld?
Er zijn bedden beschikbaar voor ongedocumenteerde vreemdelingen. Zoals bij antwoord 2 aangegeven, beoordeelt Veldzicht iedere aanvraag afzonderlijk op medisch-inhoudelijke gronden. In die beoordeling kunnen er contra-indicaties zijn op basis waarvan Veldzicht geen passende behandelzorg kan realiseren.
Hoe verhoudt de weigering van deze persoon in Veldzicht zich tot uw herhaaldelijke beloftes dat mensen waar een risico van uitgaat niet zomaar op straat zouden worden gezet en de aangenomen Kamermotie die uitsprak dat de huidige doelgroep in Veldzicht behouden zou moeten blijven en er geen onomkeerbare stappen zouden worden gezet? Waar zijn uw «voorstellen om te voorkomen dat ongedocumenteerden en COA-bewoners met psychische problemen op straat komen te staan» zoals de motie van u vroeg?2
De motie- Van Nispen c.s. ziet erop toe dat de regering ten aanzien van de huidige doelgroep in Veldzicht geen onomkeerbare stappen zet en eerst met voorstellen komt om te voorkomen dat ongedocumenteerden en COA-bewoners met psychische problemen op straat komen te staan. Zoals aangegeven in de Kamerbrief «Samenwerkingsconvenant COA en Veldzicht» (referentie 544779), kunt u ervan uitgaan dat de huidige populatie die in Veldzicht verblijft zonder passend alternatief in de GGZ niet zomaar op straat wordt gezet. Voor de groep ongedocumenteerden worden de huidige samenwerkingsafspraken niet gewijzigd. Ten aanzien van de motie hebben wij ook aangegeven dat goed gekeken moet worden per groep wie er op de juiste plek zit binnen Veldzicht. Daarom dienen COA-bewoners met een lagere beveiligingsbehoefte dan beveiligingsniveau 3 vanaf 1 januari in beginsel via de reguliere weg geplaatst te worden bij reguliere zorgaanbieders. Voor deze groep is een overgangsperiode van 3 maanden. Voor die gevallen dat plaatsing bij een reguliere zorgaanbieder, ondanks de inzet van het COA, de door COA gecontracteerde zorgpartijen, de crisisdienst en/of een crisismachtiging van de burgemeester, niet (direct) lukt en dit tot onveilige situaties zou leiden op de COA-opvanglocaties, stelt Veldzicht bedden beschikbaar. Hiermee wordt gehandeld in lijn met de motie.
Als deze persoon om wat voor reden dan ook niet in Veldzicht geplaatst wordt, waar moet deze persoon dan volgens u (beveiligd) opgevangen worden om te voorkomen dat er een ernstig gevaar van hem uitgaat voor de samenleving?
Deze persoon wordt naar aanleiding van de uitspraak van de rechter op korte termijn bij Veldzicht geplaatst. Zoals gezegd blijven de samenwerkingsafspraken ten aanzien van de groep ongedocumenteerden voorlopig ongewijzigd. Ons is wel duidelijk geworden dat er onduidelijkheden zijn onder welke voorwaarden ongedocumenteerden geplaatst kunnen worden. We gaan aan de slag om dit samen met Veldzicht, gemeenten en de Medisch Opvang Ongedocumenteerden te verduidelijken.
Voelt u zich verantwoordelijk voor het risico dat hiervan uitgaat? Zo nee, waarom niet? En zo nee, wie is er dan wel verantwoordelijk voor het beschermen van de veiligheid in de samenleving bij een aantoonbaar risico waarvoor bij herhaling gewaarschuwd wordt?
Het kabinet voelt een gezamenlijke verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat deze groep vreemdelingen met psychiatrische problematiek met de juiste zorg geholpen wordt en geen gevaar vormt voor de samenleving. De Minister van Asiel en Migratie is hierbij verantwoordelijk voor de vreemdelingenketen, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is verantwoordelijk voor de zorg die geboden wordt aan vreemdelingen met een strafrechtelijke titel en de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport is stelselverantwoordelijk voor (het aanbod in) de reguliere ggz-zorg.
Wat gaat u per direct doen om (beveiligde) opvang te realiseren voor deze persoon?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen uiterlijk binnen een week beantwoorden, waarbij u zich verantwoordt over wat u in de tussentijd gedaan heeft om de veiligheid te garanderen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Te koop in Nederland: 7 Oktober, de game’ |
|
Ulysse Ellian (VVD), Claudia van Zanten (BBB) |
|
van Weel |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Te koop in Nederland: 7 oktober, de game»?1
Ja, ik ben bekend met deze berichtgeving.
Deelt u de mening dat dit spel, genaamdFursan al-Aqsa: The Knights of the Al-Aqsa Mosque, in strijd is met diverse bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht? Zo ja/nee, waarom?
Daar waar sprake is van strafbare feiten, zoals uitlatingen die aanzetten tot haat, geweld, discriminatie, opruiend zijn of (onnodig) beledigend, is strafrechtelijk optreden in concrete gevallen mogelijk door de politie en het Openbaar Ministerie. Het vervolgen van personen voor mogelijk strafbare feiten is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie. Het uiteindelijke oordeel is aan de strafrechter.
Deelt u de mening dat dit spel waarmee de pogrom van 7 oktober kan worden nagespeeld, volstrekt verwerpelijk is, pure Jodenhaat verspreid, en dus op geen enkele wijze beschikbaar zou moeten zijn? Zo ja/nee, waarom?
De game waarin wordt gezinspeeld op de verschrikkelijke gebeurtenissen in Israël, is absoluut verwerpelijk en polariserend. Ik maak mij grote zorgen over de beschikbaarheid van dergelijke content online en met name de jonge doelgroep die hiermee in aanraking komt. Daarom zet ik onder meer in op een Versterkte Aanpak Online2, waarvan de nadere uitwerking onlangs met uw Kamer is gedeeld.3 In deze aanpak is in het bijzonder aandacht voor de bescherming van jongeren tegen online extremisme en terrorisme. Ook de dialoog met de internetsector vormt een belangrijk onderdeel van de aanpak. In de gesprekken met de platformen wijs ik hen op hun verantwoordelijkheden in het waarborgen van de online veiligheid van gebruikers. Daar waar platformen dit niet (zelf) doen, wordt ingezet op het laten verwijderen van terroristische content online. Ik heb deze game specifiek onder de aandacht gebracht van de Nederlandse ATKM om te bezien of deze verwijderd kan worden. De game is op donderdagochtend 5 december 2024 voor Europese lidstaten van het platform gehaald na een verwijderingsbevel vanuit de Franse counterpart van de ATKM. Zie voor een nadere toelichting de beantwoording op vraag 5.
Hoe kijkt u aan tegen een verbod, zoals Australië, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk hebben deze game, in Nederland?
Games waarin terroristische aanvallen nagespeeld kunnen worden, moeten wat mij betreft op geen enkele wijze beschikbaar zijn. Als er sprake is van online terroristische content, bijvoorbeeld op gaming- of gerelateerde platformen, kan de ATKM optreden. Op basis van de Europese Verordening inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud kan de ATKM deze content laten verwijderen of ontoegankelijk laten maken. Daarnaast kan het Openbaar Ministerie, als er sprake is van ernstige strafbare feiten, een verwijderingsbevel uitvaardigen na machtiging van de rechter-commissaris op basis van artikel 125p Sv. Het is aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk aan de rechter om over de strafbaarheid van het materiaal te oordelen.
Bent u bereid zowel de betaalde als de gratis versie in Nederland te verbieden of in ieder geval te realiseren dat de game op geen enkele wijze beschikbaar is voor het publiek in Nederland? Zo ja, op welke termijn is dit mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Inmiddels heeft de ATKM vastgesteld dat de game niet meer toegankelijk is via het platform Steam in diverse EU-lidstaten, waaronder Nederland. De game is op basis van de Europese Verordening inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud op donderdagochtend 5 december 2024 voor Europese lidstaten van het platform gehaald na een verwijderingsbevel vanuit de Franse counterpart van de ATKM. Dit soort verwijderingsbevelen worden gestuurd op basis van de Europese Verordening inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud en dienen binnen een uur opgevolgd worden, waarna in Europese lidstaten de content offline moet worden gehaald. Op deze manier wordt bijgedragen aan een veilig (grensoverschrijdend) internet. Specifiek ten aanzien van deze game heeft de ATKM mij laten weten de situatie te blijven monitoren.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja.
De plannen voor (intensievere) controles aan de landsgrenzen |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Marjolein Faber (PVV), Judith Uitermark (NSC), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van het NRC van 24 oktober 2024 «En zo moest Wilders toch inbinden: asielnoodwet is van de baan», de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 14 februari 2023 inzake etnisch profileren door de Koninklijke Marechaussee, de brief van de directeur-generaal Migratie aan de Commandant der Koninklijke Marechaussee van 17 februari 2023 inzake «Opvolging uitspraak gerechtshof d.d. 14 februari 2023 inzake gebruik etniciteit in selectiebeslissingen tijden MTV-controles», de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 20 februari 2023 «Uitspraak gerechtshof verbiedt de Marechaussee ras en etniciteit te gebruiken als indicator in selectiebeslissingen t.b.v. MTV-controles», de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 16 mei 2023 «Reactie op het verzoek van het lid Belhaj, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 14 februari 2023, over de uitspraak van het gerechtshof over etnisch profileren van de Marechaussee bij grenscontroles», de brief van Amnesy International aan het kabinet van 12 februari 2024 «Reactie Kamerbrief nr. 349, 16 mei 2023», het bericht van Vrij Nederland van 14 februari 2024 «Marechaussee blijft etnisch profileren», het bericht van NU.nl van 26 april 2024 «Ook marechaussee stopt met meewegen uiterlijk en afkomst bij controles» en met het position paper van de Koninklijke Marechaussee voor het rondetafelgesprek van 23 mei 2024 inzake risicoprofilering in het handhavingsbeleid?1 2 3 4 5 6 7 8 9
Ja.
Overwegende dat dit kabinet plannen heeft voor intensivering van grenscontroles, wordt er ook gecontroleerd als er geen concrete geïndividualiseerde aanwijzing is voor illegaal verblijf? Zo ja, hoe wordt dan gewaarborgd dat er niet mede op basis van uiterlijke kenmerken geselecteerd wordt?
Ook voor de binnengrenscontroles geldt, net als voor alle handelingen van de overheid, dat de Koninklijke Marechaussee (KMar) is gehouden aan het discriminatieverbod uit artikel 1 van de Grondwet en de gelijke behandelingswetgeving, zoals nader uitgewerkt in nationale en internationale jurisprudentie. Ten aanzien van de binnengrenscontroles, waarbij getoetst wordt op de voorwaarden voor de toegang tot Nederland, zet de KMar in op risicogestuurd en informatiegestuurd toezicht, zodat de bestaande capaciteit gericht wordt ingezet, de risicogestuurde controles zo effectief mogelijk zijn, en de impact op de economie en grensregio’s zo beperkt mogelijk is. Dit is in lijn met de algemene inzet van de KMar op informatiegestuurd grensmanagement.
Non-discriminatoir handelen is in alle gevallen het uitgangspunt bij alle uitvoeringshandelingen van de overheid. In dit kader maakt de KMar gebruik van het handelingskader Professioneel Controleren. Etniciteit is sinds november 2021 geen onderdeel meer van profielen en individuele selectiebeslissingen. Op grond van de uitspraak van het gerechtshof10 is de KMar in februari 2023 geïnstrueerd geen gebruik meer te maken van etnische kenmerken, ook niet in uitzonderlijke gevallen, waar dat nog zou gebeuren.
Als een persoon een klacht heeft over het handelen van de KMar, kan hij of zij zich melden bij de KMar voor een klachtenprocedure. De KMar heeft hier recent in geïnvesteerd om deze procedure te verbeteren en te professionaliseren. De Inspectie van Justitie en Veiligheid houdt toezicht op het handelen van de KMar. Ten slotte kunnen personen met klachten ook terecht bij de Nationale ombudsman.
Kunt u de waarborgen puntsgewijs benoemen en verduidelijken wie toezicht houdt op de naleving van de waarborgen in de praktijk?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het doen stoppen van een voertuig, terwijl een ander voertuig kan doorrijden, te kwalificeren valt als een selectiebeslissing?
De keuze wordt gemaakt om een bepaald voertuig te controleren.
Bent u van mening dat het de Koninklijke Marechaussee (KMar) is toegestaan om bij Mobiel toezicht veiligheid (MTV)-controles (waarbij er geen geïndividualiseerde verdenking is) aan de landsgrenzen van Nederland gebruik te maken van etnische kenmerken van inzittenden bij selectiebeslissingen?
Zoals reeds aangegeven bij vraag 3, maakt de KMar bij MTV-controles geen gebruik meer van etnische kenmerken, ook niet in uitzonderlijke gevallen, waar dat nog zou gebeuren. De MTV-controles worden uitgevoerd zonder gebruik te maken van etniciteit en ras als selectiecriterium.
Bent u van mening dat het de Koninklijke Marechaussee is toegestaan om bij MTV-controles (waarbij er geen geïndividualiseerde verdenking is) aan de landsgrenzen van Nederland gebruik te maken van de herkomst van een kenteken als een van de indicatoren voor een selectiebeslissing?
De KMar zet, onder andere met het handelingskader Professioneel Controleren, in op een professionele controle, waarin niet etnisch wordt geprofileerd. Dit handelingskader wordt doorgaans onder de aandacht gebracht van de medewerkers en leidinggevenden van de KMar, en biedt hen handvatten om de controle professioneel en non-discriminatoir uit te voeren. Bij binnengrenscontroles toetst de KMar aan de voorwaarden voor toegang tot Nederland. Profileren is een belangrijk element in het risico- en informatiegestuurd controleren. Op basis van informatie worden selectie-indicatoren geïdentificeerd, waarmee voertuigen geselecteerd worden voor controle. Denk hierbij informatie over reisrouters en reisgezelschappen. Etniciteit is geen indicator in deze reeks. Een kenteken van een voertuig kan dit wel zijn. Ook wordt geselecteerd op basis van cijfers, trends en concrete tips van nationale en internationale partners. Hiermee wordt de pakkans van de controle vergroot en worden bonafide reizigers zo min mogelijk nodeloos aan de kant gezet.
Bent u van mening dat het de Koninklijke Marechaussee is toegestaan om bij MTV-controles (waarbij er geen geïndividualiseerde verdenking is) aan de landsgrenzen van Nederland gebruik te maken van specifieke stad- of regiocodes op een kenteken als een van de indicatoren voor een selectiebeslissing?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met het item van Nieuwsuur over grenscontroles?10
Ja.
Bent u bekend met het statement van de vertegenwoordiger van de vakbond van de KMar in het Nieuwsuur-item, waarin wordt gezegd dat de KMar steekproefsgewijs gaan controleren?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de KMar steekproefsgewijs gaat controleren en toelichten wat dat precies betekent?
Zoals eerder aan uw Kamer is medegedeeld, zullen de Nederlandse grenscontroles niet systematisch worden uitgevoerd. De KMar zet haar personeel informatiegestuurd in op basis van risicoanalyses. Op deze wijze worden zo min mogelijk bonafide reizigers nodeloos gecontroleerd.
Overwegende dat in datzelfde publieke statement wordt gesteld door de vertegenwoordiger van de vakbond van de KMar dat de effectiviteit van controles met «goede sensoren» verhoogd worden, kunt u toelichten wat (voor type) deze sensoren zijn? Welke informatie wordt verzameld met deze sensoren en verwerkt? En hoe leidt dat tot selectie van (bepaalde) voertuigen/mensen die de grens passeren?
De sensoren betreffen onder andere camera’s die bij grensovergangen boven of langs de weg zijn geplaatst. Deze kunnen kentekens waarnemen. Deze kentekens kunnen worden getoetst aan een referentielijst om zo voertuigen te identificeren en valideren. Op de referentielijst staan voertuigen die in verband worden gebracht met bijvoorbeeld migratiecriminaliteit of een ander strafbaar feit. De identificatie van een voertuig kan aanleiding zijn voor een controle.
Ook kan gebruik worden gemaakt van andere sensoren en innovatieve technieken, zoals het detecteren van mensensmokkel met gebruikmaking van warmtebeelden.
Het bericht 'Geschrokken reacties na vuurwerkbekogeling raadsleden' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Judith Uitermark (NSC) |
|
![]() |
Zou u willen reageren op de berichtgeving in het artikel «Geschrokken reacties na vuurwerkbekogeling raadsleden»?1
Ik vind het verschrikkelijk dat raadsleden, onze volksvertegenwoordigers, onderweg naar een raadsvergadering door het gooien van vuurwerk geraakt zijn. Ik keur dit ten zeerste af, zoals ik eerder ook in de media heb laten blijken.
Deelt u de opvatting dat het bekogelen met vuurwerk een onacceptabele inbreuk is op het belangrijke werk dat raadsleden doen in het democratisch proces en daarmee op onze rechtstaat?
Het werkt ontwrichtend als je als raadslid moet nadenken of je wel veilig over lastige onderwerpen kunt discussiëren. We zijn een vrije samenleving, waar een volksvertegenwoordiger vrij het debat moet kunnen voeren. Wanneer een raadslid niet veilig naar een debat toe kan gaan om daar vrij met elkaar te spreken over de belangrijke besluiten voor de gemeente, komt daarmee onze democratische rechtsstaat onder druk te staan.
Deelt u de opvatting dat er hard moet worden opgetreden tegen agressie en dreiging richting raadsleden?
Ik vind alle vormen van agressie en intimidatie tegen politieke ambtsdragers onacceptabel. Ik deel dan ook de mening dat er adequaat opgetreden moet worden tegen agressie en dreiging richting raadsleden. Zeker in dit geval dat openlijk op straat plaatsvond. Raadsleden nemen besluiten die over ons allemaal gaan. Dat moet zij in alle vrijheid en veiligheid kunnen doen. We moeten dergelijke incidenten daarom een halt toe roepen. Ik vind het daarom belangrijk dat er zo veel als mogelijk aangifte wordt gedaan zodat er vervolging kan plaatsvinden van de daders.
Welke mogelijkheden tot optreden zijn er op dit moment en is dit gezien de huidige maatschappelijke ontwikkelingen voldoende?
Er zijn verschillende manieren om op te treden, zowel in het bestuursrecht, civiel recht als strafrecht. Ten aanzien van bedreiging en geweld of zware mishandeling, waar het naar personen gooien van vuurwerk onder kan vallen, kan aangifte worden gedaan. In de Eenduidige Landelijke Afspraken is opgenomen dat politie en Openbaar Ministerie (OM) aangiften van strafbare feiten tegen personen met een publieke taak met voorrang oppakken en behandelen.
Zou u contact willen leggen met de gemeente Montferland, de betreffende gemeenteraadsleden, relevante vertegenwoordigende organisaties als de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden (NVR) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), en het ondersteuningsteam Weerbaar Bestuur over dit onderwerp?
Ik heb de burgemeester van Montferland gebeld om mijn steun te betuigen. Ook is er contact geweest vanuit het Ondersteuningsteam Weerbaar Bestuur met verschillende betrokkenen binnen de gemeente Montferland. Het Ondersteuningsteam Weerbaar Bestuur is een samenwerkingsverband van mijn ministerie met de beroeps- en belangenverenigingen van burgemeesters, wethouders, raadsleden, griffiers en Statenleden. Het team biedt snel en vertrouwelijk bijstand en advies bij incidenten.
Deelt u de zorg over de invloed van agressie en dreiging op gemeenteraadsleden, het raadswerk, het democratisch proces van een gemeenteraad en daarmee ook op de besluitvorming? Zou u willen reflecteren en (laten) uitzoeken welke invloed agressie en dreiging hierop hebben? Welke acties koppelt u daaraan?
Ja, ik deel deze zorgen. Het is bekend dat agressie en intimidatie veel impact en verschillende effecten kan hebben. Uit de monitor Integriteit en Veiligheid 2024 blijkt dat het werkplezier, social media gebruik of de politieke ambities kan beïnvloeden. Ook is er een klein percentage gemeenteraadsleden (5%) dat aangeeft dat agressie en intimidatie gevolgen heeft voor de manier waarop zij besluiten nemen. Dit moeten we zoveel als mogelijk zien te voorkomen. Daarom sta ik samen met het Netwerk Weerbaar Bestuur om de raadsleden heen die dit overkomt zodat ze hun rug recht kunnen houden.
Wat gaat het Rijk bijdragen aan het, zoals dit in het nieuwsartikel wordt gezegd, om burgemeesters, colleges en raadsleden heen gaan staan en het trekken van een grens?
Het is van belang om dat we om burgemeesters, colleges en raadsleden en iedereen die in het openbaar bestuur met agressie en intimidatie te maken krijgt, heen gaan staan en hen het gevoel te geven dat hij of zij er niet alleen voor staat. Dit doe ik samen met het Ondersteuningsteam Weerbaar Bestuur. Het Ondersteuningsteam biedt advies en steun aan alle politieke ambtsdragers binnen gemeenten, provincies en waterschappen die geconfronteerd worden met agressie, intimidatie en bedreiging. Het team kan «peers» en ambassadeurs inzetten die collegiale bijstand bieden na een heftig incident. Zij hebben toegang tot experts bijvoorbeeld op het gebied van trauma of bijstand aan het gezin.
Het bespreken van wat de norm is, is belangrijk voor het trekken van een grens.
Dit staat centraal in de weerbaarheidssessie die het Ondersteuningsteam Weerbaar Bestuur aanbiedt aan alle gemeenteraden en provinciale staten. Dit wordt gefinancierd vanuit het programma Weerbaar Bestuur binnen mijn ministerie. Ook wordt er aandacht aan besteed in de inwerkprogramma’s voor burgemeesters, wethouders en raadsleden.
Welke voorbeeldfunctie ziet u voor politici, op lokaal en landelijk niveau, om fatsoenlijk met elkaar om te gaan en eenduidig uit te stralen dat agressie en dreiging onacceptabel zijn?
Agressie en intimidatie richting politieke ambtsdragers is onacceptabel. Politici verrichten belangrijk werk en hebben daarbij ook een voorbeeldfunctie. Bij de ethiek van het democratisch debat, waarin het best mag schuren en soms zelfs botsen, is het van belang dat we fatsoenlijk met elkaar omgaan. Dat is een verantwoordelijkheid die op alle politici rust, van raadslid tot Minister. Ik zal mezelf blijven uitspreken tegen agressie en intimidatie tegen de mensen die iedere dag opnieuw voor onze democratische rechtsstaat staan. En ik roep anderen op dat ook te doen. Voor agressie en intimidatie tegen politieke ambtsdragers is geen plaats in onze samenleving. Zij moeten hun werk veilig en zonder last van vrees kunnen doen in het belang van de democratie.
De brief 'Stand van zaken huisvesting CTIVD' |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Schoof , Judith Uitermark (NSC), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
![]() |
Bent u het eens met de stelling dat, nu het huisvestingsprobleem rondom de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) (voorlopig) opgelost is, de taken en bevoegdheden van de inlichtingendiensten die tijdelijk zijn stilgelegd, maar volgens de Tweede Kamer wel noodzakelijk zijn voor onze nationale veiligheid, opgepakt kunnen worden?1 Zo ja, vanaf wanneer gaat dit gebeuren? Zo nee, waarom niet?
De Tijdelijke Wet wordt, zoals eerder aan de Kamer gemeld, thans in overleg met de CTIVD gedeeltelijk toegepast. In overleg tussen de diensten en de CTIVD zijn afspraken gemaakt over de bevoegdhedendie, ondanks de huisvestingsproblematiek en het daarmee samenhangende personeelstekort bij de CTIVD, inmiddels al ingezet kunnen worden onder de Tijdelijke Wet. Per brief is 4 september jl. met de Kamer gedeeld dat voor een aantal bestaande bevoegdheden de Tijdelijke wet voorziet in een accentverschuiving in het stelsel van toetsing en toezicht: van toetsing voorafgaand aan de operatie door de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB) naar toezicht tijdens en achteraf door de CTIVD, met bindende bevoegdheden (Kenmerk: Kamerstukken II, 2023–2024, 36 263, nr. 44). Een aantal van deze bevoegdheden wordt nu nog toegepast onder het toezichtsregime van de huidige Wiv 2017 en nog niet onder het regime van de Tijdelijke Wet, maar over de toepassing van deze bevoegdheden en het benodigde toezicht daarop voeren de Commissie en de diensten continu overleg.
In november vorig jaar is de Kamer gemeld dat de planning erop was gericht de verhuizing van de CTIVD in januari mogelijk te maken. Inmiddels is de planning van de volledige werkzaamheden uitgewerkt en aanbesteed en is duidelijk dat de verhuizing eind maart zijn beslag zal krijgen.
In november is de Kamer tevens gemeld dat dat de CTIVD de werving van extra personeel ter hand nam. Met de aanstaande verhuizing in het vooruitzicht heeft de CTIVD gemeld de lopende personeelswerving te intensiveren. De toezichthouder en de diensten zullen, ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid, in overleg de instroom van personeel van de CTIVD gelijke tred laten houden met de toepassing van de hiervoor genoemde bevoegdheden. Daarmee wordt maximaal voortvarend toegegroeid naar volledige toepassing van de Tijdelijke Wet. Uitgangspunt is en blijft volledige toepassing van de Tijdelijke wet onder het noodzakelijke onafhankelijke toezicht, op de kortst mogelijke en voor alle partijen uitvoerbare termijn.
Het bericht 'Op veel scholen wordt gehandeld in vuurwerk, inclusief cobra's en nitraten' |
|
Arend Kisteman (VVD) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Op veel scholen wordt gehandeld in vuurwerk, inclusief cobra's en nitraten»1?
Ja.
Deelt u de schok en verbazing over het nieuws dat op scholen zwaar en levensgevaarlijk illegaal vuurwerk wordt verhandeld? Betreft het hier alleen instellingen voor voortgezet onderwijs of ook andere onderwijsinstellingen?
Vuurwerk op school, zeker dit soort vuurwerk, bedreigt de veiligheid van andere leerlingen en onderwijspersoneel. Dat vind ik ernstig, want dat schaadt het recht dat leerlingen en personeel hebben op een veilige leeromgeving.
De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) heeft, naast signalen van vuurwerkgerelateerde incidenten in het voortgezet onderwijs, ook enkele signalen daarvan in het primair onderwijs.
Klopt het dat er nu geen landelijke uniforme richtlijnen zijn voor onderwijsinstellingen over hoe om te gaan met de handel in illegaal vuurwerk op en rondom hun terrein? Is een dergelijke landelijke richtlijn wat u betreft van toegevoegde waarde? Kunnen instellingen wat u betreft lessen trekken uit de aanpak van drugshandel op scholen?
Er zijn algemene landelijke richtlijnen. Er zijn in Nederland namelijk wettelijke regels ten aanzien van de handel in legaal en illegaal vuurwerk, opslag en verkoop. De vormen van vuurwerk (zoals cobra’s) uit dit artikel zijn illegaal en het bezit en afsteken hiervan is strafbaar. Er ligt een belangrijke taak voor ouders en verzorgers om te voorkomen dat jongeren illegaal vuurwerk in hun bezit krijgen, verhandelen of afsteken. Ook als ouder moet je een goed voorbeeld geven aan je kinderen. Het inkopen, verhandelen of afsteken van illegaal of zwaar vuurwerk is hier geen onderdeel van.
Daarnaast hebben scholen een zorgplicht voor de veiligheid op school. Wanneer er (illegaal) vuurwerk op school wordt verhandeld, dient de school actie te ondernemen. Waar nodig doet de school dit in samenwerking met ouders, politie, gemeente en andere lokale partners. Want ook deze partijen hebben een belangrijke rol in het voorkomen en oplossen van dergelijke incidenten. Dat zal echter niet voorkomen dat er nooit een veiligheidsincident plaatsvindt.
Om scholen te helpen bij het tegengaan van bezit van en handel in illegaal vuurwerk heeft Stichting School & Veiligheid een handreiking gepubliceerd waarin wordt ingegaan op de stappen die een school kan zetten.2 In 2025 zullen er daarnaast, naar aanleiding van een motie van het lid de Kort (VVD), gesprekken plaatsvinden met het onderwijsveld, het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) en Stichting School & Veiligheid over de mogelijkheden om het handelingsperspectief van scholen op het gebied van kluisjescontroles te vergroten.3 Ook voert Stichting School & Veiligheid, in opdracht van het Ministerie van OCW, een verkenning uit naar de ondersteuningsbehoefte van scholen op het gebied van agressie en criminaliteit.
Is bij u bekend of onderwijsinstellingen onderling best practices uitwisselen over de aanpak van handel van illegaal vuurwerk? Ziet u hier een effectieve aanpak die landelijk uitgerold zou kunnen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden tot het beter aanpakken van het bezit en de handel van illegaal vuurwerk op school ziet u in het wetsvoorstel Wet vrij en veilig onderwijs, dat binnenkort naar de Kamer komt?
Ik zie hier verschillende mogelijkheden toe. Het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs bevat maatregelen waarmee scholen en de inspectiescherper zicht krijgen op de veiligheid op school. Daaronder valt onder andere het introduceren van een monitoringsverplichting voor de veiligheid van het personeel, een incidentenregistratie voor veiligheidsincidenten en een meldplicht voor ernstige incidenten bij de inspectie. De handel of het afsteken van (zware en illegale vormen van) vuurwerk zal in de meeste gevallen geregistreerd worden en afhankelijk van het ernst ook gemeld worden bij de inspectie. Daardoor is er scherper zicht op school en heeft ook de inspectie sneller zicht op dit soort incidenten. Ook ziet het wetsvoorstel op een zorgvuldige jaarlijkse evaluatie van het veiligheidsbeleid waarbij lering kan worden getrokken uit veiligheidsincidenten die hebben plaatsgevonden. Het wetsvoorstel is recentelijk verzonden naar de Raad van State en zal naar verwachting in Q2 van 2025 naar uw Kamer gestuurd worden.
Hoe wordt bewustwording onder jongeren over de gevaren van illegaal vuurwerk op dit moment vormgegeven? Wordt daar ook stilgestaan bij de gevaren van het opslaan of verstoppen van dit vuurwerk?
Scholen besteden op verschillende manieren aandacht aan de gevaren van illegaal vuurwerk. Zo geeft Halt jaarlijks zo’n duizend voorlichtingen «Veilig oud en nieuw» op scholen. Daarbij wordt ingegaan op de gevolgen die het bezit van vuurwerk heeft op anderen en henzelf. Ook wordt door (wijk-)agenten of door de brandweer voorlichting gegeven. Daarnaast wordt er door VeiligheidNL een (gratis) lespakket aangeboden aan scholen (4vuurwerkveilig). Het lespakket maakt leerlingen van groep 7 en 8 bewust van de gevaren van vuurwerk en geeft vuurwerktips om veilig oud en nieuw te vieren. Ik vind het goed dat veel scholen hier, samen met partners, bewust mee bezig zijn. Scholen kunnen dit echter niet alleen. Ouders, politie, gemeente en media hebben samen met de school een rol in het voorlichten over en waar nodig handelen tegen het bezit, de handel of het gebruik van illegaal vuurwerk.
De zorgen van gemeenten over de grenscontroles |
|
Glimina Chakor (GL) |
|
Marjolein Faber (PVV), Judith Uitermark (NSC) |
|
![]() |
Kent u de brief waarin 46 grensgemeenten hun zorgen uiten over de aangekondigde grenscontroles?1
Ja.
Op welke wijze is er bij de plannen om grenscontroles te gaan houden concreet gevolg gegeven aan het voornemen uit het Hoofdlijnenakkoord dat «de medeoverheden vroegtijdig betrokken [worden] bij voorbereiding van beleid en van wetgeving»?
Op 11 november jl. heeft de Minister van Asiel en Migratie de Tweede Kamer geïnformeerd over de herinvoering van binnengrenstoezicht, inclusief de notificatie aan de Europese Commissie. Zowel voor 11 november jl. als daarna is ambtelijk contact geweest met medeoverheden. Naast gesprekken zijn de provincies en gemeenten schriftelijk geïnformeerd over het besluit ten aanzien van de herinvoering van de binnengrenscontroles en de maatregelen die het kabinet heeft genomen om de impact van grenscontroles op de grensregio’s tot een minimum te beperken.
Ook heeft de Minister van Asiel en Migratie een bestuurlijk overleg gevoerd met de Commissarissen van de Koning van Groningen, Overijssel en Zeeland en de burgemeesters van Baarle-Nassau (tevens voorzitter van VNG GROS), Maastricht, Winterswijk en Oldambt. Dit overleg had als doel om het besluit ter herinvoering van de binnengrenscontroles nader toe te lichten, om vragen en zorgen van provincies en grensgemeenten te beantwoorden en om te spreken over toekomstig contact in het kader van de uitvoering van binnengrenscontroles.
Heeft u overleg gehad met gemeenten en provincies over de aangekondigde grenscontroles en de overlast die dit voor inwoners en ondernemers kan veroorzaken? Zo ja, wanneer en op welke wijze heeft dit overleg plaatsgevonden en kunt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomst van dat overleg? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen dat inwoners en ondernemers, in het bijzonder mensen die naar school gaan, studeren of werken in Belgische en Duitse buurgemeenten, overlast kunnen krijgen van de grenscontroles? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aan uw Kamer is medegedeeld, heeft het kabinet maatregelen genomen om de impact van de binnengrenscontroles op de grensregio’s zo veel mogelijk te beperken. Zo zullen de Nederlandse binnengrenscontroles niet systematisch uitgevoerd worden, maar aan de hand van risico-/informatiegestuurde en daarmee gerichte controles. Daarnaast worden geen snelheidsbeperkende maatregelen ingevoerd, tenzij strikt noodzakelijk. Ook kan het grensoverschrijdend verkeer gebruik blijven maken van alle bestaande wegen. Deze maatregelen zijn erop gericht dat eenieder die de grens passeert richting Duitsland of België, bijvoorbeeld voor school, studie of werk, zo min mogelijk hinder ondervindt van het grenstoezicht. Over de uitvoering van de binnengrenscontroles en de bovengenoemde maatregelen zijn grensregio’s reeds geïnformeerd.
Welke concrete maatregelen heeft u tot nu toe voorgesteld om te voorkomen dat grenswerkers, scholieren, ondernemers en inwoners in grensgebieden te veel hinder ondervinden van de controles?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat er een uitgewerkt voorstel moet komen om ervoor te zorgen dat er geen onnodige overlast voor inwoners en bedrijven ontstaat? Zo ja, gaat u daarover in overleg met de grensgemeenten? Komt een dergelijk voorstel nog voordat de grenscontroles van start gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u inwoners en ondernemers in grensgebieden tijdig en duidelijk informeren over de geplande controles, zodat zij voorbereid zijn op mogelijke vertragingen en andere gevolgen?
Zie antwoord vraag 4.
Het afluistersysteem van de politie |
|
Lilian Helder (PVV), Michiel van Nispen , Songül Mutluer (PvdA), Hanneke van der Werf (D66) |
|
van Weel |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Kamer verkeerd geïnformeerd over aanschaf van Israëlische afluistersystemen voor de politie die miljoenen kostten en na jaren nog steeds niet werken»?1
Ja.
Bevat het bericht feitelijke onjuistheden? Zo ja, welke en hoe luiden de feiten dan wel?
Bij de vervanging van het tapsysteem van de politie gaat het over drie elementen: het huidige systeem dat in gebruik is, de upgrade van het huidige systeem en het aangekochte nieuwe systeem waarvan implementatie wordt voorbereid.
In het artikel staat dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid heimelijk een nieuw tapsysteem heeft gekocht. Dit is feitelijk onjuist. Zoals ik in eerdere brieven en in het mondelinge vragenuur van 26 november 2024 heb aangegeven is er geen nieuw systeem aangeschaft. Het gaat om een upgrade naar de laatst beschikbare versie van het huidige systeem. De upgrade wordt weliswaar geplaatst op een nieuw hardware platform – van de politie zelf –, maar betreft geen nieuw product van de leverancier. Deze upgrade is aangeschaft als voorzorgsmaatregel, om te zorgen dat het tappen geborgd blijft als het nieuwe systeem nog niet zou werken. Daarnaast is de aanschaf van politiesystemen een verantwoordelijkheid van de politie.
Ook staat er in het artikel de opsporing twee jaar terug in gevaar kwam. In 2022 heb ik uw Kamer laten weten dat er geen gevallen bekend zijn waarbij opsporingsonderzoeken schade hebben opgelopen vanwege storingen in het systeem.2
Daarnaast stelt het artikel dat het nog steeds niet lukt met het nieuwe systeem vertrouwelijke gesprekken met advocaten die niet getapt mogen worden, automatisch te beschermen en dat de koppeling met andere politiesystemen niet of onvoldoende zou werken. De realisatie van het nieuwe tapsysteem is een complexe operatie met maatwerk waarbij het systeem geschikt gemaakt moet worden voor de Nederlandse situatie. Tijdens een dergelijk proces komen verschillende bevindingen naar voren die vervolgens natuurlijk moeten worden opgelost. Het geheimhoudersfilter en koppelingen met andere systemen zijn elementen die vanzelfsprekend goed moeten werken en dit wordt daarom uitvoerig getest. Uitgangspunt is dat het nieuwe systeem pas in gebruik wordt genomen als het aan de gestelde eisen voldoet. De politie heeft mij laten weten dat de voortgang inmiddels zo ver is gevorderd dat de eerste livetesten plaatsvinden. Om voornoemde redenen deel ik de in het bericht genoemde mening niet dat «De politie miljoenen [heeft] uitgegeven aan twee nieuwe systemen die niet aan de eisen voldoen en zit vast aan een verouderd en compleet achterhaald tapsysteem, waar de Tweede Kamer al in 2018 vanaf wilde».
Verder is het goed om aan te geven dat vanwege de aanbesteding onder geheimhouding ik geen uitspraken kan doen over de leverancier van het huidige tapsysteem. Op de passages in het artikel die gaan over het genoemde bedrijf kan ik daarom niet ingaan.
Deelt u de in het bericht genoemde mening dat «De politie miljoenen [heeft] uitgegeven aan twee nieuwe systemen die niet aan de eisen voldoen en zit vast aan een verouderd en compleet achterhaald tapsysteem, waar de Tweede Kamer al in 2018 vanaf wilde»? Zo nee, waarom niet en welk deel van die mening deelt u niet?
Zie antwoord vraag 2.
Werkt de back-up/upgrade geheel naar wens? Zo ja, sinds wanneer? Zo nee, wat is daar dan nog voor nodig en geeft dat dan al niet aan dat het veel meer is dan alleen een upgrade?
Vorig jaar is als voorzorgsmaatregel besloten tot het upgraden van het bestaande systeem. Dat is toen ook gemeld in het tweede halfjaarbericht politie 2023 en daarbij is een verwachte doorlooptijd van een jaar aangegeven. Dit traject duurt langer dan gedacht en is werk-in-uitvoering. Op dit moment wordt gebruik gemaakt van het huidige systeem zonder de upgrade.
Het besluit om het bestaande systeem te upgraden is genomen om ervoor te zorgen dat het werkend zou kunnen blijven als het nieuwe systeem van Elbit nog niet zou werken. Naar het zich laat aanzien is de voortgang van het nieuwe systeem inmiddels zo ver gevorderd dat die upgrade waarschijnlijk niet gebruikt hoeft te worden. Totdat het nieuwe systeem is ingevoerd, wordt het huidige systeem in stand gehouden.
Het klopt niet dat het tapsysteem afhankelijk is van technieken zoals 2G netwerken. 2G is een technologische standaard voor de communicatie tussen mobiele telefoons, en deze technologie is daarmee geen onderdeel van het tapsysteem.
Op dit moment loopt de laatste fase van testen met het nieuwe systeem van Elbit. De verwachting op dit moment is dat in 2025 de uitrol stapsgewijs zal kunnen plaatsvinden. De politie gaat het nieuwe systeem in gebruik nemen als het aan de gestelde eisen voldoet.
Betekent het gestelde dat er sprake was van een «upgrade» dat er enkel sprake was van een aanpassing van het bestaande tapsysteem? Zo nee, wat betekent het dan wel?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat dat nieuwe systeem zodanig niet goed functioneert dat nog steeds gebruik gemaakt wordt van het oude systeem zonder die upgrade? Klopt het dat daardoor het tapsysteem en de aanverwante systemen daardoor bij sommige onderdelen nog steeds afhankelijk zijn van zwaar verouderde technieken zoals 2G – netwerken?
Zie antwoord vraag 4.
Is er een verschil tussen een «upgrade» van een bestaand systeem en het bij dezelfde leverancier aanschaffen van geheel nieuwe software dat «op een nieuw hardware platform» draait? Zo ja, welk verschil? Zo nee, waarom niet? Is het plaatsen van nieuwe software op een nieuw hardware platform niet toch te omschrijven als een nieuw systeem?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het nu dat uw voorganger een jaar geleden nog zo weinig vertrouwen had in het systeem van Elbit dat besloten moest worden tot de aanschaf van een compleet nieuw «back-up» systeem, terwijl er nu zoveel vertrouwen lijkt te zijn dat (na vijf jaar proberen dit systeem van Elbit goed werkend te krijgen) zeker is dat het binnen een half jaar werkt?
Zie antwoord vraag 4.
Lopen er nu nog met enige regelmaat Israëlische technici van zowel Elbit als van het bedrijf waar u de naam niet van mag noemen rond in de tapkamer? Zo ja, klopt het dat was toegezegd dat dat niet meer zou gebeuren?
Dit is niet het geval. Bij het nieuwe systeem dat wordt geleverd door Elbit zijn afspraken gemaakt en beheersmaatregelen genomen zodat de leverancier geen toegang heeft tot gevoelige locaties en ICT-systemen. Wat betreft het beheer van het nieuwe systeem levert Elbit alleen software en derdelijns support. De leverancier heeft dan ook geen fysieke en logische toegang tot het systeem of productiedata (tapdata).
Bij het huidige systeem zijn beheersmaatregelen en procedurele afspraken gemaakt met betrekking tot de locatie waar gewerkt wordt. Het systeem wordt beheerd door de politie. De technisch beheerder van de leverancier is ingebed in het beheerteam. Deze is op dezelfde wijze gescreend als de medewerkers van de politie. De technisch beheerder van de leverancier kan niet vrij rondlopen in het pand van de politie. Hij wordt opgehaald bij de ingang en begeleid naar zijn werkplek. Er is collegiaal zicht op wat de technisch beheerder doet en er is toegangs- en toezichtscontrole op het handelen van de leverancier. De technisch beheerder van de leverancier kan niet zelfstandig bepaalde handelingen in het systeem verrichten, maar kan dat alleen doen met toestemming van de politie. Hierover is uw Kamer eerder geïnformeerd3.
Hoe kan het, dat uw voorganger schreef over de vertraging bij de in gebruikname van het systeem dat de realisatie van het nieuwe systeem kritisch blijft «Vanwege de situatie in Israël» en «Zolang het conflict gaande is», dan nu opeens wel allemaal gaan werken aangezien het conflict in hevigheid alleen is toegenomen? Hoe kan het dat dit geen probleem is voor de upgrade/nieuwe systeem?
De samenwerking met Elbit is lastiger geworden, omdat medewerkers van de leverancier verminderd beschikbaar zijn. Dat betekent niet dat er geen voortgang kan worden geboekt, alleen gebeurt dat in een lager tempo dan gedacht. Over de leverancier van het huidige systeem, die ook de upgrade levert kan ik geen mededelingen doen.
Kent u de signalen vanuit de politieorganisatie anders dan de korpsleiding dat er tenminste twijfels zijn of het nieuwe tapsysteem wel op tijd en goed gaat werken? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de informatie die u de Kamer heeft verstrekt? En hoe beoordeelt u de twijfels vanuit de politieorganisatie? Zo nee, waarom kent u die twijfels niet en kunt u dan alsnog doen achterhalen waar de twijfels liggen en of die gegrond kunnen zijn?
Ja, het is mij bekend dat er gebruikers zijn die twijfels hebben bij het nieuwe tapsysteem. In eerdere berichten aan uw Kamer heb ik aangegeven dat tijdens dit gehele proces nauwe afstemming met de gebruikers plaatsvindt. Gebruikersbetrokkenheid bij implementatie is en blijft essentieel. Daarom participeren gebruikers in de ontwikkeling en implementatie van het nieuwe tapsysteem, bijvoorbeeld door het beschrijven en prioriteren van functionaliteiten, het uitvoeren van gebruikerstesten en zij dragen bij aan het ontwikkelen en up-to-date houden van trainingsmiddelen. Daarnaast worden op dit moment bij alle eenheden opleidingen verzorgd om de gebruikers gereed te maken om te kunnen werken met het nieuwe systeem.
Klopt het dat de korpsleiding onlangs heeft verzocht aan alle regionale eenheden om met het Elbit-systeem te gaan werken en dat dat nodig was omdat de meerderheid van die eenheden nog geen enkel strafrechtelijk onderzoek daadwerkelijk met dat systeem draaide? Klopt het ook dat een of meer eenheden inmiddels hebben aangegeven niet met het Elbit systeem te willen werken? In hoeveel strafrechtelijke onderzoeken is uitsluitend gebruik gemaakt van het tapsysteem van Elbit?
Het is juist dat de meerderheid van de eenheden nog geen enkel strafrechtelijk onderzoek in het nieuwe systeem draaide. Dat kon ook niet omdat die fase nog helemaal niet is aangebroken in het implementatietraject.
Implementatie van het nieuwe tapsysteem gebeurt zeer zorgvuldig en stap voor stap. Uitgangspunt is dat het nieuwe systeem pas in gebruik wordt genomen als het aan de gestelde eisen voldoet. De voortgang is inmiddels zo ver gevorderd dat de eerste livetesten plaatsvinden. Dat is eerst in een eenheid gebeurd, en wordt nu uitgebreid naar enkele eenheden die zich daarvoor hebben aangemeld. Als deze volgende fase goed verloopt wordt de balans opgemaakt om de vervolgstap naar stapsgewijze brede uitrol te kunnen maken. Naar verwachting is dat in 2025.
De korpsleiding heeft de eenheden verzocht er rekening mee te houden dat de brede uitrol naar alle eenheden voor de deur staat en daar zo nodig in de eenheid extra aandacht aan te geven.
In hoeverre wordt de politie op dit moment in hun opsporingstaken gehinderd door een niet volledig functioneel tapsysteem? Wat betekent dat voor de opsporing?
De politie heeft laten mij weten dat het huidige tapsysteem functioneert en dat op geen enkele wijze opsporingstaken worden gehinderd in relatie tot het tapsysteem.
Kunt u garanderen dat in «de eerste helft van 2025, overgeschakeld kan worden op het nieuwe systeem van Elbit»? Op basis waarvan, is dat enkel door de politieorganisatie aan u gemeld of ook door mensen die met dit tapsysteem werken? Zo ja, betekent dat dat er vanaf die tijd een volledig functioneel tapsysteem is dat niet bloot staat aan ongewenste invloed vanuit de leverancier van dat systeem? Zo nee, waarom kunt u dat niet garanderen?2
De afgelopen maanden heeft een kleine livegang plaatsgevonden met het nieuwe tapsysteem. Dit betreft de eerste operationele ingebruikname van het nieuwe systeem. Indien de kleine livegang succesvol wordt afgerond, moet er nog een aantal onderdelen compleet gemaakt worden alvorens de vervolgstap naar brede uitrol gemaakt kan worden.
Vervolgens zal gestart worden aan de volgende fase: een gefaseerde uitrol naar alle politie-eenheden. Dit zou erin moeten resulteren dat in de tweede helft van 2025 het nieuwe tapsysteem is geïmplementeerd en het huidige systeem ontmanteld kan worden. Het nieuwe systeem wordt pas in gebruik genomen als het aan de gestelde eisen voldoet.
Wat betreft de beveiliging van het systeem zijn vanzelfsprekend beheersmaatregelen genomen zodat de leverancier geen toegang heeft tot gevoelige locaties en ICT-systemen. Zie ook het antwoord op vraag 9. Hierover heb ik uw Kamer in 2022 geïnformeerd5. Zo zijn onder andere diverse eisen met betrekking tot logging en monitoring contractueel vastgelegd. Verder voeren de beveiligingsexperts van de politie en externe experts periodiek beveiligingsonderzoeken uit waaronder toetsing op kwetsbaarheden en is er constante monitoring van ongewenst netwerkverkeer. Hiermee worden kwetsbaarheden en risico’s tijdig in kaart gebracht en gemitigeerd.
Het tapsysteem bevindt zich in het hoog beveiligde rekencentrum van de politie. Tijdens de huidige implementatieperiode heeft de leverancier geen toegang tot tapdata gehad. Ook na ingebruikname van het systeem door de politie heeft de leverancier geen fysieke en logische toegang tot het systeem of productiedata (tapdata). De leverancier levert software.
Is de toepassing van AI rondom de opsporing en tapsystemen ook ethisch getoetst? Zo ja, waaruit blijkt dit? Zo niet, waarom niet?
De politie geeft aan dat er geen sprake is van toepassing van Artificiële Intelligentie (AI) in het huidige of nieuwe tapsysteem. Dat wil niet zeggen dat er binnen de opsporing geen AI wordt toegepast. Daar gelden strikte regels voor.
Om de kwaliteit van AI-systemen in de ontwikkelingsfase en inzetfase adequaat te toetsen tijdens ontwikkeling en inzet heeft de politie eerder een integraal kader ontwikkeld. Dit is het Kwaliteitskader Big Data en is in het eerste halfjaarbericht politie van 2020 met uw Kamer gedeeld6. Momenteel wordt dit kader aangevuld mede kijkend naar de komst van de AI Verordening.
Verder werkt de politie momenteel aan de realisatie van een robuuste AI Governance structuur (zoals ook vereist door de AI Verordening) waaronder ook de realisatie van verplichte ethiektafels voor hoog risicovolle en gevoelige AI-systemen.
Kunt u ervoor instaan dat de leverancier van het nieuwe tapsysteem niet bijdraagt aan mensenrechtenschendingen? Zo nee, waarom niet?
Het aanbestedingstraject is zorgvuldig en in lijn met de Europese aanbestedingsregels uitgevoerd. Ik heb u daarover eerder geïnformeerd7.
Er zijn thans geen signalen of informatie bekend dat de situatie zou zijn veranderd maar het voert te ver om te stellen dat hiervoor door mij volledig kan worden ingestaan.
Waarom mag een Nederlandse fabrikant van tapvoorzieningen geen zakendoen met Egypte in verband met de risico’s van mensenrechtenschendingen en mag de Nederlandse politie wel zakendoen met een Israëlisch bedrijf / bedrijven die in verband worden gebracht met mensenrechtenschendingen?
Over individuele gevallen doet het kabinet geen uitspraken en ik kan dus niet op deze individuele casus ingaan. In het algemeen geldt dat systemen voor het tappen van telecom- en internetgegevens door bevoegde opsporings-, veiligheids- en inlichtingendiensten een belangrijk instrument zijn ter bescherming van de nationale veiligheid en het onderzoek naar ernstige criminaliteit. Het is belangrijk dat dit rechtmatig en legitiem gebeurt.
Een van de belangrijkste zorgen omtrent het gebruik van tapsystemen is dat deze op ongewenste wijze ingezet worden met mensenrechtenschendingen als gevolg. Daarnaast kan ongeautoriseerde toegang tot onderschepte gegevens ervoor zorgen dat er gevoelige informatie wordt blootgesteld aan kwaadwillende actoren. Om deze zorgen te beperken wordt er door Nederland en andere Europese landen controle uitgeoefend op de export van dergelijke systemen, via de EU Dual-Use Verordening. De verordening geeft bovendien de mogelijkheid om cybersurveillance-items onder exportcontrole te plaatsen, indien deze nog niet gecontroleerd zijn, bij zorgen omtrent mensenrechtenschendingen.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op voorgaande vraag heeft de politie de Europese aanbestedingsregels gevolgd. Op grond van deze regels mogen onder de in 1996 van kracht geworden Agreement on Government Procurement (GPA) naast de lidstaten van de EU een aantal landen deel uitmaken en elkaar toelaten op elkaars markten voor overheidsopdrachten. Op basis van deze overeenkomst mochten en mogen Israëlische bedrijven inschrijven op aanbestedingen.
Daarnaast geldt dat deze aanbesteding en het daaruit voortvloeiende contract jaren geleden zijn afgerond dan wel afgesloten en dat er heden bij de politie zondermeer aandacht is voor het voorkomen dan wel tegengaan van schendingen van mensenrechten. Al sinds jaren worden hiervoor bij daarvoor in aanmerking komende aanbestedingen de zogenoemde internationale sociale voorwaarden (ISV) van toepassing verklaard. Essentie van deze voorwaarden is om opdrachtnemers en toeleveringsketens waarin het risico aanwezig is op schendingen van mensenrechten te bewegen tot het voorkomen en terugdringen van deze mogelijke schendingen.
Ten aanzien van de leverancier van het nieuwe tapsysteem zijn signalen over mogelijke mensenrechtenschendingen mij niet bekend.
Welke inspanningen worden er geleverd om in de toekomst een tapsysteem te ontwikkelen door of af te nemen van een Nederlandse of in ieder geval Europese leverancier? Deelt u de mening dat dit wenselijk zou zijn?
Op dit moment is de ontwikkeling of afname van een nieuw tapsysteem niet aan de orde. Aan de aanbesteding hebben Nederlandse en Europese leveranciers kunnen meedoen en dit zal ook bij een eventuele toekomstige aanbesteding het geval zijn.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden en uiterlijk voorafgaand aan het commissiedebat over politie op 19 december a.s.?
Het is niet gelukt om deze vragen voorafgaand aan het commissiedebat politie van 19 december jl. naar uw Kamer te versturen. De reden van het uitstel is dat afstemming ten behoeve van de beantwoording meer tijd vergde.
De ongelijke behandeling van discriminatiemeldingen door de politie en het Openbaar Ministerie |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de politie meldingen van antisemitisme zeven keer vaker doorstuurt naar het Openbaar Ministerie (OM) dan meldingen van discriminatie op grond van herkomst, beperking, leeftijd, religie of gender?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Hoe beoordeelt u de conclusie dat deze ongelijke uitkomst van discriminatie-incidenten een «directe bedreiging» vormt «voor de fundamenten van de rechtsstaat», zoals gesteld door Controle Alt Delete? Zo nee, waarom niet?
Die conclusie vind ik voorbarig. Zoals op de website van Controle Alt Delete ook wordt aangegeven, is er geen duidelijke verklaring voor de verschillen in percentages. Deze verschillen kunnen door verschillende factoren ontstaan, bijvoorbeeld het verschil tussen een melding en een aangifte. Daarnaast is in de cijferrapportage van het OM «Strafbare Discriminatie in beeld 2023» aangegeven dat er sprake was van een uitzonderlijk sterke stijging van antisemitismezaken in 2023, vanwege de grote hoeveelheid voetbalzaken die instroomden.2 Dit zijn zaken waarbij het over het algemeen groepsbelediging betreft. Vanwege het openbare karakter hiervan is de strafbaarheid makkelijker te bewijzen. Ook dat kan een vertekend beeld van de percentages geven.
Net als de politie en het Openbaar Ministerie, neem ik elke vorm van discriminatie even serieus. Daarbij kent elke vorm van discriminatie zijn eigen uitdagingen in de aanpak. De discriminatiegrond speelt hierbij geen onderscheidende rol.
Kunt u toelichten waarom de politie meldingen van antisemitisme opvallend vaker doorstuurt naar het OM dan meldingen van andere vormen van discriminatie? Zijn er beleidsregels of prioriteiten die hieraan ten grondslag liggen?
De stelling die uit de eerste vraag – namelijk dat de politie meldingen van antisemitisme vaker door zou sturen naar het Openbaar Ministerie dan andere vormen van discriminatie – vind ik voorbarig en onderschrijf ik niet. Die conclusie kan niet worden getrokken op basis van de cijfers van OM en Politie, omdat die cijfers niet goed te vergelijken zijn.
In het artikel wordt gerefereerd aan de jaarlijkse publicatie van de discriminatiecijfers van politie en antidiscriminatievoorzieningen en andere organisaties.3 In hoofdstuk 1 van dit rapport wordt de omschrijving en de interpretatie van de cijfers uitgelegd. Hierin wordt ook het verschil uitgelegd tussen een melding en aangifte. De politie beoordeelt elke melding of aangifte van discriminatie zorgvuldig en kan alleen aangiftes van strafbare discriminatie doorzetten naar het OM. Niet elke aangifte wordt door de politie ingezonden naar het OM, omdat sommige zaken door de politie (na overleg met de officier van justitie) niet verder worden opgevolgd vanwege gebrek aan opsporingsindicatie. Die zaken zijn derhalve niet terug te vinden in de cijfers van het OM. Vice versa komt het voor dat er rechtstreeks aangifte wordt gedaan bij de officier van justitie in plaats van bij de politie. Die zaken zijn derhalve niet terug te vinden in de cijfers van politie.
Het OM behandelt aangiften van discriminatie op grond van de Aanwijzing Discriminatie.4 Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar discriminatiegrond. Overigens kent elke vorm van discriminatie zijn eigen uitdagingen in de opsporingsfase. Zo is voor specifieke discriminatiefeiten «openbaarheid» een bestanddeel voor de strafbaarheid. Dat betekent dat discriminatiefeiten die zich voordoen waarbij alleen het slachtoffer aanwezig is, vaak lastig te bewijzen zijn. Bij antisemitisme ziet het OM dat het vaak gaat om groepsbeledigingen, die vanwege hun openbare karakter makkelijker te bewijzen zijn. Met betrekking tot de discriminatiecijfers van 2023 geldt daarnaast dat het OM opvallend veel discriminatiefeiten registreerde waarbij de verdachte een voetbalsupporter is. Dat waren vaak zaken die in of rondom het voetbalstadion plaatsvonden, waarbij het OM direct een strafbeschikking kon uitvaardigen. Het grote aantal voetbalzaken heeft er in 2023 ook voor gezorgd dat de instroom van feiten met de discriminatiegrond antisemitisme erg sterk is gestegen.5
Tot slot hebben veel discriminatiezaken een intersectioneel karakter; een zaak kan betrekking hebben op meerdere discriminatiegronden. Dit kan ook pas later in het onderzoek blijken. Alle vormen van discriminatie die bewezen kunnen worden, worden uiteindelijk in de tenlastelegging meegenomen.
Voor het OM geldt daarnaast dat het in beginsel een strafbaar feit of strafbare feiten slechts voor de rechter brengt, indien daarvoor voldoende bewijs bestaat. Dit leidt ertoe dat er meer feiten bij het OM instromen, dan wat er uiteindelijk door het OM aan de strafrechter wordt voorgelegd.
Kortom: zaken kunnen op verschillende manieren instromen bij zowel politie als OM waardoor het lastig is om de cijfers van de politie te verbinden aan de cijfers van het OM en op basis daarvan conclusies te trekken.
Hoe verklaart u dat bijna de helft van de geregistreerde discriminatie-incidenten in 2023 betrekking had op herkomst, maar dat slechts 3% van deze meldingen door de politie werd doorgestuurd naar het OM?
De politie heeft mij laten weten dat een mogelijke verklaring te vinden is in de jaarcijfers discriminatie 2023. Meldingen over de buurt of wijk gaan bovengemiddeld vaak over discriminatie op grond van herkomst. In het overgrote deel gaat het om meldingen van beledigingen, pesterijen of agressie van buren: mensen die via de tuinschutting racistische opmerkingen naar hun buren uitspreken, kinderen die door de andere buurtkinderen worden getreiterd vanwege hun herkomst of mensen die gevlucht zijn uit een ander land en die er door hun buren op worden gewezen dat ze niet welkom zijn. In dergelijke zaken wordt in aanleg veelal gekozen voor een betekenisvolle afdoening zoals een stopgesprek, bemiddeling, doorverwijzing naar een antidiscriminatievoorzieningen (ADV) of iets anders. Door deze alternatieve betekenisvolle afdoening hoeven meldingen niet doorgestuurd te worden naar het OM en komen deze meldingen ook niet terug in de cijfers van het OM.
Nog een (aanvullende) verklaring kan zijn dat de cijfers van de politie ook meldingen omvatten van ervaren discriminatie. In het geval van discriminatie op grond van ras/herkomst gaat het om meldingen die de politie registreert over racistische uitingen zonder dat er duidelijke, strafrechtelijke aanknopingspunten zijn. Het beeld is dat zij een substantieel deel van de meldingen over ras/herkomst uitmaken.
Klopt het dat de politie niet in staat is om meldingen, aangiftes en waarnemingen van aangiftes van agenten te onderscheiden naar discriminatiegronden? Zo ja, welke stappen worden ondernomen om dit gebrek aan inzicht te verbeteren?
Jaarlijks worden de discriminatiecijfers gepubliceerd van de politie, de ADV’s, het meldpunt voor discriminatie op het internet Meld. Online Discriminatie, het College voor de Rechten van de Mens, de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman. Voor deze jaarlijkse rapportage maakt de politie een uitsplitsing op discriminatiegronden. Dit is een erg arbeidsintensief proces, waarbij de afweging is gemaakt dat de inspanning die momenteel wordt geleverd voor het genereren van cijfers afdoende is.
Erkent u dat het gebrek aan vertrouwen in de politie onder sommige groepen, zoals mensen met een migratieachtergrond, de aangiftebereidheid kan verminderen, aldus geformuleerd door politicoloog Mounir Samuel? Zo ja, welke stappen onderneemt u om dit vertrouwen te herstellen?
Bij sommige mensen heerst inderdaad het gevoel dat het doen van aangifte (van discriminatie) niet altijd loont. De politie herkent dit signaal en neemt het zeer serieus. Het is van groot belang dat een strafrechtelijk discriminatieaspect bij de politie adequaat wordt herkend, zodat opsporing en vervolging kan plaatsvinden. Het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie-Politie (ECAD-P) vraagt binnen de eenheden voortdurend aandacht voor de herkenning van alle vormen van discriminatie zoals opgenomen in het Wetboek van Strafrecht en voor de bejegening van slachtoffers daarvan. Het ECAD-P begeleidt de eenheden onder meer bij het opnemen van aangiften en ondersteunt bij de opsporing. Hoewel niet elke aangifte leidt tot strafrechtelijke vervolging, kan de politie de aangever (of melder) alsnog tot steun zijn, bijvoorbeeld met een doorverwijzing naar een ADV van de gemeente. De politie investeert ook in de bejegening van de melder.
Bent u het ermee eens dat alle vormen van discriminatie en haatmisdrijven evenveel aandacht verdienen van politie en het Openbaar Ministerie? Zo ja, welke concrete stappen bent u bereid te nemen om gelijke behandeling te waarborgen?
Ik vind inderdaad dat alle vormen van discriminatie en haatmisdrijven evenveel aandacht verdienen van de politie en het Openbaar Ministerie. Daarom investeert het kabinet in de bestendiging van de aanpak door de politie van alle vormen van discriminatie door het Expertisecentrum Aanpak Discriminatie Politie (ECAD-P) structureel te financieren. Ook het OM beschikt over een Landelijk Expertisecentrum Discriminatie (LECD). Op alle arrondissementsparketten werkt een officier van justitie die discriminatie als specialisme heeft en er is een advocaat-generaal die eveneens discriminatie in portefeuille heeft. Het kabinet ondersteunt het bestaande beleid van politie en het OM waarin de aanpak van alle vormen van discriminatie prioriteit heeft.
Hoe verklaart u dat meldingen van discriminatie op grond van het islamitisch geloof niet apart worden geregistreerd, terwijl dit bij antisemitisme wel het geval is? Bent u bereid te onderzoeken of deze registratie kan worden aangepast, zodat er beter inzicht ontstaat in de aard en omvang van moslimdiscriminatie?
De politie en het OM registreren op basis van alle discriminatiegronden zoals opgenomen in het Wetboek van Strafrecht. Voor de politie geldt dat de verdere uitsplitsing in de cijfers plaatsvindt in de jaarlijkse publicatie van de discriminatiecijfers. Het OM rapporteert op basis van de discriminatiegronden die zijn genoemd in de wet. Bij de discriminatiegrond «godsdienst of levensovertuiging» rapporteert het OM in zijn jaarrapportage in de toelichting bij de tabellen om welke vorm van discriminatie het ging. In 2023 ging het bij de grond «godsdienst of levensovertuiging» bij alle geregistreerde feiten over (aanhangers van) de islam.6 Juridisch gezien kan antisemitisme zowel onder de grond ras als godsdienst vallen. Antisemitisme wordt om die reden apart geregistreerd, zodat voor deze gronden geen vertekend beeld ontstaat.7
Hoe verklaart u dat meldingen van discriminatie op basis van herkomst niet apart worden geregistreerd, terwijl dit bij antisemitisme wel het geval is? Bent u bereid om te onderzoeken of deze registratie aangepast kan worden, zodat er beter inzicht ontstaat in de aard en omvang van anti-Zwart racisme, anti-Aziatisch racisme en anti-Ziganisme?
Zie antwoord vraag 8.
Wilt u zo spoedig mogelijk een gedetailleerd overzicht van het aantal discriminatiemeldingen, aangiftes en doorgeleidingen naar het OM per discriminatiegrond over de afgelopen drie jaar naar de Kamer sturen?
Nee, hiertoe ben ik niet bereid. Zoals eerder in deze beantwoording aangegeven, zijn de cijfers van de politie en OM lastig aan elkaar te relateren. Zoals Controle Alt Delete zelf ook aangeeft, is er geen duidelijke verklaring voor de verschillen in percentages. Ik acht het dan ook een disproportionele aanwending van capaciteit en middelen om op basis van de conclusies van het onderzoek van Controle Alt Delete organisaties zoals ADV’s, politie en OM te moeten vragen om hun onderzoeksmethodiek voor het verzamelen en aggregeren van cijfers op fundamentele wijze te moeten herzien. Jaarlijks wordt een rapport gepubliceerd over registraties van discriminatie-incidenten door de politie, en meldingen bij ADV’s en andere organisaties in Nederland (zie vraag 5). Daarnaast publiceert het OM ook jaarlijks hun cijferbeeld, het rapport Strafbare Discriminatie in Beeld.
Bent u bereid in overleg te treden met de politie en het OM om een herziening van het discriminatiebeleid te bespreken, gericht op een gelijke behandeling van alle vormen van discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Ik zie daartoe geen aanleiding. In het beleid van het OM met betrekking tot de aanpak van discriminatie, dat is neergelegd in de Aanwijzing Discriminatie, wordt geen onderscheid gemaakt tussen de aanpak van de verschillende discriminatiegronden. De aanwijzing is, naast de wet, ook leidend voor de politie. Alle gevallen van discriminatie worden door politie en OM op gelijke wijze behandeld, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt naar de discriminatiegrond.
Bent u bereid een extern en onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de verschillen in behandeling van discriminatiemeldingen door de politie en het OM? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit lijkt mij niet noodzakelijk. Het oppakken van aangiften is neergelegd in de Aanwijzing Discriminatie van het OM. Deze aanwijzing maakt geen onderscheid in verschillende vormen van discriminatie.
Deelt u de zorg dat door het invoeren van meer maatregelen om antisemitisme te bestrijden en de strafmaat te verhogen de ongelijkheid in behandeling van discriminatiezaken groeit, aldus gesteld door Mounir Samuel in Vrij Nederland op 22 november 2024?2
Nee, deze zorg deel ik niet. In dit verband verwijs ik naar de Aanwijzing Discriminatie van het OM, die geen onderscheid maakt in verschillende vormen van discriminatie en bij ieder commuun delict met een discriminatieaspect voorschrijft dat als strafverzwarende omstandigheid in de eis te betrekken.
In de kabinetsstrategie antisemitismebestrijding wordt het voorstel om de strafmaat voor enkel antisemitisme te verhogen niet gedaan. In de strategie spreekt het kabinet wel steun uit voor het initiatiefwetsvoorstel van de leden Timmermans en Bikker, dat een een verhoogd strafmaximum voor elk strafbaar feit met een discriminatoir aspect voorstelt.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het commissiedebat over politie dat op 19 december 2024 plaatsvindt?
Ja.
De gevolgen voor veiligheid van de aangekondigde grenscontroles |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
van Weel , Marjolein Faber (PVV), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel personeelstekort is er momenteel bij de Koninklijke Marechaussee (KMar)? Hoeveel extra fulltime-equivalent (fte) zijn er nodig om effectieve grenscontroles in te voeren? Denkt u dat het realistisch is om zoveel fte aan te trekken voor 9 december?
De Koninklijke Marechaussee (KMar) heeft op dit moment, mede vanwege de huidige groei van de taken, te maken met een tekort aan personeel. Het kost tijd om nieuw personeel te werven, selecteren en op te leiden. Het huidige tekort is een momentopname en sterk onderhevig aan verandering. Daarom kan het benoemen van exacte aantallen een vertekend beeld geven. De uitvoering van de binnengrenscontroles zullen plaatsvinden op basis van de bestaande capaciteit van de KMar. Door het anders clusteren van personeel1 zet de KMar erop in om, binnen de bestaande capaciteit, effectief meer gerichte binnengrenscontroles uit te voeren. Het kabinet heeft voor de nabije toekomst financiële middelen vrijgemaakt ten behoeve van het versterken van het grenstoezicht. Dit betekent dat de KMar de komende jaren de middelen krijgt om de capaciteit te versterken. Deze versterking staat los van de recent aangekondigde binnengrenscontroles. Dit laat onverlet dat versterking van de KMar ten behoeve van grenstoezicht op termijn ook effect kan hebben op de capaciteit die beschikbaar is voor toezicht aan de binnengrenzen.
Waar zal de KMar minder moeten doen om personeel te kunnen leveren voor deze grenscontroles? Welk effect heeft dat op andere prioriteiten van dit kabinet met betrekking tot veiligheid? Op welke plekken zal bijvoorbeeld minder moeten worden beveiligd?
De KMar zal de binnengrenscontroles binnen de bestaande capaciteit uitvoeren, waardoor de impact naar verwachting beperkt zal zijn wat betreft verdringingseffecten voor andere taken van de KMar. Wel zet de KMar erop in om effectief meer gerichte controles uit te voeren door het anders clusteren van personeel1.
Zullen er in de praktijk meer of andere grenscontroles zijn dan normaliter in de decemberperiode, als grenscontroles worden opgevoerd vanwege de invoer van illegaal vuurwerk vanuit België en Duitsland?
Grenscontroles zullen zich conform de Schengengrenscode en het mandaat van de KMar primair richten op controle van personen die de grens passeren waarbij getoetst wordt of zij voldoen aan de toegangsvoorwaarden. De KMar plant controles niet in omwille van vuurwerkcontroles. Tegelijkertijd, als de KMar bij grenscontroles stuit op signalen die duiden op een strafbaar feit waar een andere handhavingsorganisatie mee belast is, bijvoorbeeld als het gaat om verboden invoer van goederen, kan de KMar doorpakken. Dit kan onder meer door de zaak over te dragen aan de desbetreffende organisatie.
Klopt het dat er bij de KMar zorgen bestaan over de aangekondigde grenscontroles vanwege het personele capaciteitsgebrek?
De binnengrenscontroles vinden plaats binnen de bestaande capaciteit.
Klopt het dat het extra geld dat wordt vrijgemaakt voor de KMar waarschijnlijk weinig soelaas zal bieden, aangezien het probleem vooral zit bij het vinden van voldoende mensen en niet zozeer bij een tekort aan financiële middelen?
De aanwending van extra financiële middelen die ter beschikking zijn gesteld door het kabinet, wordt momenteel uitgewerkt door de Ministeries van Defensie en AenM. Hierbij wordt ingezet op zowel extra personele KMar-capaciteit als inzet van technische en innovatieve middelen hetgeen kan bijdragen aan het bieden van soelaas. Er wordt hierbij rekening gehouden met het realisatie- en absorptievermogen van de KMar en de krapte op de arbeidsmarkt.
Klopt het dat er nog met geen enkele grensgemeente contact is geweest over de aangekondigde grenscontroles? Zo ja, hoe denkt u dan de uitvoerbaarheid van grenscontroles te waarborgen? En hoe kunt u voldoen aan uw belofte dat er geen onbedoelde gevolgen voor de economie zullen optreden als u de lokale input niet heeft meegenomen?
Nee, ik verwijs u hierbij naar mijn brief van 5 december jl. Zoals in de deze brief is aangegeven heeft de Minister van Asiel en Migratie de Tweede Kamer op 11 november jl. geïnformeerd over de herinvoering van binnengrenstoezicht. Graag verwijs ik u ook naar de antwoorden die ik heb gegeven op de vragen die door de leden Post en Sneller zijn gesteld ten aanzien van zorgen over de impact op de economie.2 Er zijn diverse contacten geweest met grensregio’s waaronder provincies en gemeenten, onder meer via een bestuurlijk overleg d.d. 3 december 2025. Daarnaast neemt het kabinet maatregelen om de impact van grenscontroles op de economie en de (grens)regio’s zo veel mogelijk te beperken en is het kabinet scherp op signalen vanuit de praktijk. Zoals aan uw Kamer eerder is medegedeeld, zullen de Nederlandse grenscontroles niet systematisch uitgevoerd worden. Bij de controles worden geen snelheidsbeperkende maatregelen genomen, tenzij strikt noodzakelijk. Ook heeft Nederland ervoor gekozen om geen doorlaatposten aan te wijzen wat inhoudt dat grensoverschrijdend verkeer gebruik kan blijven maken van de reguliere wegen van en naar onze buurlanden. Het kabinet verwacht daarom dat de huidige maatregelen voldoende zijn om de impact op de economie en grensregio tot een minimum te beperken.
De gevolgen van de aangekondigde grenscontroles voor het vrachtverkeer |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Op welke wijze bent u door de Minister van Asiel en Migratie geraadpleegd bij het besluit over de invoering van grenscontroles? Kunt u aangeven op welke wijze en waar deze controles worden ingericht? Worden de controles op vaste plekken ingericht of worden er mobiele controles gehouden of een combinatie van beide?
Het kabinet heeft besloten tot het tijdelijk herinvoeren van de binnengrenscontroles als onderdeel van de nadere afspraken ten aanzien van de uitvoering van hoofdstuk 2 van het Hoofdlijnenakkoord 2024–2028 van PVV, VVD, NSC en BBB. De Kamer is hierover geïnformeerd per brief op 25 oktober 20241. De relevante departementen, decentrale overheden en de KMAR hebben bestuurlijke afspraken gemaakt over de uitvoering.
Het is vanwege de doelmatigheid van de controles onwenselijk te publiceren waar de controles worden ingericht. De heringevoerde binnengrenscontroles focussen zich met name op de Nederlandse grens met België en Duitsland. Op de luchthavens worden alleen grenscontroles uitgevoerd op specifieke vluchten waarbij risico bestaat voor irreguliere migratie of grensoverschrijdende criminaliteit. De grenscontroles worden informatie- en risicogestuurd uitgevoerd om de economie en het woon-werkverkeer in de grensregio’s zo min mogelijk te hinderen. De grenscontroles worden dus niet systematisch ingevuld.
Kunt u bevestigen dat controles aan de grens met België steekproefsgewijs en zonder vaste controleplaatsen zullen plaatsvinden?1 Geldt hetzelfde beleid voor de grenzen met Duitsland? Wordt een verschil qua handhavingsintensiteit gemaakt tussen Duitsland en België?
De grenscontroles worden informatie- en risicogestuurd uitgevoerd. Dit betekent o.a. dat de locaties en intensiteit van de controles zullen afhangen van de risicoanalyses en de informatie van de KMar. Deze aanpak geldt zowel voor de Belgische als voor de Duitse grens.
Kunt u de financiële en logistieke gevolgen van grenscontroles voor het vrachtverkeer schetsen? Kunt u aangeven met welke vertraging vrachtbedrijven rekening moeten houden? Kunt u aangeven wat u een acceptabele wachttijd per grenspassage vindt?
Het kabinet beoogt wachttijden te voorkomen en neemt maatregelen om de economie en het woon-werkveer in de grensregio’s zo min mogelijk te hinderen. Grenscontroles kunnen desondanks gepaard gaan met wacht- en verwerkingstijden. Denk hierbij aan verwerkingstijden voor vervoersmiddelen met veel passagiers, zoals bussen. Nederland heeft kennis opgedaan door de Duitse grenscontroles en heeft dit meegenomen in het vormgeven van de eigen controles. Er worden in Nederland geen systematische controles uitgevoerd en de controles worden informatie- en risicogestuurd ingevuld. De Rijksoverheid onderhoudt hierover contact met de sector en de grensregio’s. Uit ervaring van de afgelopen periode blijkt dat de wachttijden zeer beperkt zijn.
Bent u bereid «Green Lanes» voor het vrachtverkeer in te richten om de wachttijd voor het vrachtverkeer tot een minimum te beperken? Zo ja, op welke wijze wilt u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Specifieke uitzonderingen doen af aan de effectiviteit en doelmatigheid van de controles. Het kabinet neemt maatregelen om de verwerkings- en wachttijden zoveel mogelijk te beperken. Dat geldt ook voor het vrachtverkeer om de economie zo min mogelijk te hinderen.
Kunt u garanderen dat het inrichten van grenscontroles niet ten koste gaat van het aantal beschikbare vrachtautoparkeerplaatsen aan grensovergangen?
De controle van geselecteerde voertuigen zal op verzorgingsplaatsen worden uitgevoerd. Deze verzorgingsplaatsen werden voor de heringevoerde binnengrenscontroles reeds gebruikt voor Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV). Er wordt voorzien dat de uitvoering van de heringevoerde controles beperkte invloed zal hebben op het aantal beschikbare parkeerplaatsen.
Kunt u bevestigen dat de Duitse grenscontroles tot kosten aan inrichtingsmaatregelen aan Nederlandse kant heeft geleid? Welk bedrag is hiermee gemoeid geweest? Op welke begroting zijn deze kosten verantwoord?
De Nederlandse staat heeft kosten gemaakt door maatregelen te nemen om het verkeer in goede banen te leiden. Tot op heden heeft dat Rijkswaterstaat circa 1,5 miljoen euro gekost. De controles zijn vooralsnog voor een half jaar aangevraagd waardoor deze kosten nog zullen oplopen. Het kabinet is over deze kosten in overleg met de Duitse overheid waarbij het tevens de inzet is te voorkomen dat deze kosten teveel oplopen. Het Ministerie van Asiel en Migratie heeft het voortouw in deze overleggen. De andere betrokken Ministeries: Binnenlandse zaken, Buitenlandse Zaken, Economische Zaken en Infrastructuur en Waterstraat dragen hier aan bij.
Kunt u aangeven wat de kosten gaan zijn voor het fysiek inrichten van de grenscontroles aan Nederlandse kant? Kunt u garanderen dat deze kosten voor rekening van het Ministerie van Asiel en Migratie komen en niet ten koste gaan van de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en/of het Mobiliteitsfonds?
In Nederland komen geen vaste controleposten, maar werkt de KMar met flexibele controles. Kosten volgen uit de inzet van KMar personeel en materieel zoals voertuigen en controleapparatuur. Om de controles doelmatig en veilig uit te voeren worden door Rijkswaterstaat op verzoek van de KMar aanvullende maatregelen geïmplementeerd. Ook daar zijn kosten mee gemoeid. De betrokken overheidspartijen maken onderling afspraken over de dekking van deze kosten.
Kunt u aangeven wat de procedure is als een illegale migrant in een vrachtwagen wordt aangetroffen en wat de consequenties voor chauffeur en het transportbedrijf zijn?
Dat kan per geval verschillen en is mede afhankelijk van de mate van betrokkenheid van de chauffeur of het bedrijf. In nader onderzoek zal bepaald worden of, en zo ja welke, strafbare feiten ten laste gelegd worden.
Hoe luidt uw reactie op het bericht dat door de Duitse grenscontroles twee dodelijke ongevallen te betreuren zijn, die een duidelijke relatie hebben met stilstaand verkeer op de snelweg als gevolg van deze controles?2 Hoe draagt u er zorg voor dat de verkeersveiligheid niet in het geding komt door grenscontroles?
Ik heb met verdriet kennisgenomen van de twee dodelijke ongevallen. Elk ongeval is er één teveel en het is mijn inzet om met goede verkeersmaatregelen en informatieborden langs de weg ongevallen te voorkomen. Van langzaam rijdend verkeer is het bekend dat er een verhoogde kans op ongelukken bestaat. Of dit de enige oorzaak is zullen de lopende politieonderzoeken nog moeten uitwijzen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Verkeersveiligheid op 18 december aanstaande?
Dat is niet gelukt.
Vergunningverlening aan escortbureaus |
|
Mikal Tseggai (PvdA) |
|
van Weel |
|
![]() |
Kent u het bericht «Berucht escortbureau Nirvana kreeg vergunning ondanks voor mensenhandel veroordeelde oprichter»?1
Ja.
Deelt u de mening dat veroordelingen voor mensenhandel in Nederland dan wel in een ander land moeten kunnen meewegen bij de beoordeling of een aanvraag voor een vergunning voor een escortbureau moet worden gehonoreerd? Zo ja, op welke wijze gebeurt dit in de praktijk? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Uit onderzoek blijkt dat in zo goed als alle gemeenten seksbedrijven en escortbureaus vergunningplichtig zijn (respectievelijk 98,5 procent en 86,6 procent van de gemeenten).2 Gemeenten kunnen zelf bepalen, op basis van de openbare orde en veiligheid en bestemmingsplannen, welke eisen zij stellen aan seksbedrijven en escortbureaus bij een vergunningsaanvraag.
De praktijk leert dat gemeenten vaak in hun beleid opnemen dat bij een vergunningaanvraag van dergelijke bedrijven een toets op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) wordt uitgevoerd. De Wet Bibob biedt de mogelijkheid om een vergunning te weigeren of in te trekken. Dat kan als uit het Bibob-onderzoek blijkt dat er een risico op misbruik van de vergunning bestaat, oftewel een ernstig gevaar dat de vergunning wordt gebruikt om strafbare feiten mee te plegen om crimineel voordeel mee te gebruiken. Het gevaar moet blijken uit feiten en omstandigheden die op zijn minst doen vermoeden dat de aanvrager of houder van de vergunning strafbare feiten heeft gepleegd. Ook informatie over zakelijke relaties wordt meegenomen. Veroordelingen voor mensenhandel of feiten en omstandigheden die doen vermoeden dat iemand zich schuldig maakt aan mensenhandel zijn bij dit type vergunningen in principe altijd relevant. Dit geldt ook voor veroordelingen in het buitenland.
Op welke wijze worden buitenlandse veroordelingen meegewogen bij de aanvraag van vergunningen waarvoor een Bibob-toets wordt gevraagd? Hoe worden deze veroordelingen gedeeld met de Nederlandse autoriteiten die betrokken zijn bij een Bibob-toets?
Informatie over buitenlandse veroordelingen kan worden meegewogen bij een Bibob-toets. Op dit moment bestaat de mogelijkheid om buitenlandse informatie op te vragen alleen voor het Landelijk Bureau Bibob (LBB). Dit betekent dat een gemeente na het afronden van het eigen onderzoek aanleiding moet hebben om een adviesaanvraag te doen bij het LBB, bijvoorbeeld omdat een subject in het onderzoek in het buitenland heeft gewoond of een niet-Nederlandse nationaliteit heeft en er aanwijzingen zijn dat het betreffende subject in relatie staat tot strafbare feiten. Het LBB kan door tussenkomst van de officier van justitie de bevoegde buitenlandse autoriteiten verzoeken om strafrechtelijke gegevens over subjecten in het onderzoek te verstrekken.
In uw Kamer ligt momenteel een wijziging van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) voor, zodat het LBB ook het Europees strafregisterinformatiesysteem (ECRIS) en ECRIS TCN (Third Country National) kan raadplegen. ECRIS is een decentraal informatiesysteem voor de wederzijdse doorgifte van informatie over veroordelingen tussen de autoriteiten van de lidstaten van de EU. ECRIS TCN is een informatiesysteem om vast te stellen welke lidstaten over informatie over veroordelingen van burgers van derde landen beschikken. Gemeenten zullen met de wijziging van de Wjsg zelf geen toegang krijgen tot deze systemen en zullen dus altijd naar het LBB moeten voor een advies waarin het LBB eventuele internationale informatie kan betrekken.
Op welke wijze kan informatie over een vergunningaanvraag voor een seksbedrijf in de ene gemeente bekend worden bij een andere gemeente dan wel meegenomen worden in een Bibob-toets?
Er zijn verschillende manieren waarop gemeenten onder de Wet Bibob informatie met elkaar kunnen delen. Allereerst kan een gemeente het Bibob-register raadplegen. In het Bibob-register staan subjecten geregistreerd die in de afgelopen vijf jaar hebben bijgedragen aan een gevaarsconclusie van het LBB of van een gemeente. Als een gemeente vermoedt dat een vergunningaanvrager zich vanwege een Bibob-toets heeft teruggetrokken uit de procedure dan moet dit ook worden geregistreerd. Daarnaast kunnen gemeenten elkaar tippen als zij over informatie beschikken die erop duidt dat een subject in relatie staat tot strafbare feiten, en dat dit subject een vergunning heeft of -aanvraag wil doen.
Een hit in het Bibob-register of een ontvangen tip kunnen aanleiding zijn om een Bibob-onderzoek te starten, waarbij de beschikbare Bibob-informatie ook kan worden opgevraagd bij de gemeente die het eerdere onderzoek heeft gedaan.
Was tijdens de vergunningsaanvraag voor de in bericht genoemde escortbedrijf bekend dat er sprake was van een eerdere veroordeling wegens mensenhandel? Zo ja, waarom was dat geen weigeringsgrond voor de vergunningverlening? Zo nee, hoe komt het dat dat niet bekend was?
De gemeente Tilburg heeft aangegeven dat het op basis van het eigen beleid een Bibob-onderzoek heeft uitgevoerd bij de vergunningaanvraag, maar dat daarbij geen informatie naar voren is gekomen om de vergunning te weigeren. Evenmin was er aanleiding om een adviesaanvraag bij het LBB te doen. Wel wordt relevante, nu beschikbare informatie, meegenomen in een eventueel vervolgtraject. In dat kader verwijs ik naar de beantwoording van raadvragen over dit onderwerp door de burgemeester van Tilburg van 18 november 2024.3
Deelt u de mening van de Vereniging Exploitanten Relaxbedrijven (VER) dat het in het bericht genoemde escortbureau niet meer actief zou mogen zijn in de escortbranche? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het verlenen van vergunningen aan seksbedrijven betreft een lokale aangelegenheid. Het past mij niet om in te gaan op een specifieke casus.
Het bericht ‘ME’ers zijn uitputting nabij na verboden demonstraties: ’Echt bijna op’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «ME’ers zijn uitputting nabij na verboden demonstraties: «Echt bijna op»»?1
Ja. In mijn brief over actuele dilemma’s over demonstreren in Nederland van 10 januari 2025 ben ik al ingegaan op het dringende signaal van de korpschef dat de inzet van de ME rond demonstraties zwaar drukt op de politieorganisatie.2
Hoe vaak is de Mobiele Eenheid (ME) ingezet rondom de onrust, rellen en demonstraties in Amsterdam in de week van en na de voetbalwedstrijd van Ajax tegen Maccabi Tel Aviv FC, onder andere toen de noodverordening van kracht was?
Naar aanleiding van deze rellen was er tussen 8 november en 14 november een noodverordening van kracht. De ME was deze gehele periode aanwezig en stond stand-by. De ME trad daarbij fasegewijs en de-escalerend op. Dat gebeurde meerdere keren waaronder op 10 november tijdens een demonstratie op de Nieuwedijk, op 11 november bij rellen op Plein 40–45 in Amsterdam-West en op 13 november bij een demonstratie op de Dam.
Verwacht u dat het verbale en non-verbale geweld tegen de ME en politie tijdens demonstraties en rellen invloed heeft op de fysieke en psychische gesteldheid van de agenten?
In de basispolitieopleiding en tijdens trainingen en jaarlijkse toetsen, in het kader van de Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Politie, is aandacht voor geweld tegen politiemedewerkers. Deze kennisontwikkeling en opleiding is van groot belang om politiemedewerkers in staat te stellen om geweld, daar waar mogelijk, te voorkomen en de politiemedewerkers erop voor te bereiden om passend te handelen in bedreigende situaties. Dit wordt ook wel de «professionele weerbaarheid» genoemd en richt zich op fysieke, mentale en morele weerbaarheid. Ondanks dat politiemedewerkers weerbaar worden gemaakt, kunnen heftige incidenten invloed hebben op politiemedewerkers. Hiervoor heeft de politie de nodigde nazorg ingericht.
Is er nazorg geregeld voor de agenten die te maken hebben gehad met extreem geweld tijdens de (verboden) demonstraties en wanordelijkheden van deze en vorige week? Zo ja, op welke manier?
Politiemedewerkers die in aanraking komen met geweld hebben recht op goede personeelszorg en de juiste begeleiding en aandacht, ongeacht de aard van hun letsel. De eerste zorg start met debriefing in het team en opvang door het Team Collegiale Ondersteuning (TCO), waarbij ervaren politiemedewerkers klaarstaan die hun collega’s kunnen ondersteunen indien de collega dit wenst. Hierbij wordt teruggekeken op het incident en staat de verwerking centraal. De politiemedewerkers, die betrokken waren bij de betreffende incidenten, hebben deze nazorg ook ontvangen. Ook zijn meerdere bijeenkomsten georganiseerd om de gevoelens die bij de politiecollega’s vanuit de ME leefden te bespreken.
Daarnaast biedt politie een politiemedewerker professionele hulp, zoals psychologische nazorg en (juridische) bijstand. Voor politiemedewerkers is een casemanager GTPA (Geweld Tegen Politieambtenaren) beschikbaarheid voor administratieve zaken en de schadezaak. Alle faciliteiten ten behoeve van nazorg zijn te vinden in de Zorgwijzer van politie. Momenteel wordt er, met het programma Specifieke Aandacht en Zorg (SpAZ), verder gewerkt aan de verbetering van de begeleiding en ondersteuning van politieambtenaren op het gebied van tijdige aandacht en zorg. Ook treedt per 1 april 2025 het nieuwe stelsel beroepsgerelateerde gezondheidsklachten in werking. Het doel is dat dit verbeterde stelsel optimaal herstel en re-integratie van de betrokken medewerkers ondersteunt.
Deelt u de mening dat het enorm frustrerend en verwerpelijk is dat er toch wordt gedemonstreerd terwijl een noodverordening van kracht is, waarbij zelfs ME moet worden ingezet en politieagenten geen tijd meer hebben voor hun reguliere politietaken?
Tijdens het debat op 13 november 2024 over de geweldsincidenten in Amsterdam heb ik reeds aangegeven dat ik het verwerpelijk vind dat mensen het ondanks een noodverordening nodig vinden om de wet te overtreden en daarmee weer een zwaarder beroep op de politie te doen door op de Dam samen te komen.
Wat vindt u van de uitspraak dat «demonstranten de rechtsstaat ondermijnen» vanwege het negeren van de noodverordening?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de reden dat, ondanks de noodverordening in Amsterdam, toch een demonstratie is toegelaten?
Zoals ik eveneens heb aangegeven tijdens het debat op 13 november 2024 is het lokaal gezag verantwoordelijk voor de afwegingen die in deze moeten worden gemaakt.
Wat betekent deze onrust en de (terecht) grootschalige inzet van de politie voor de politiekracht die nodig is voor de NAVO-top in juni 2025? En wat betekent dit voor de verlofdagen van de agenten die zijn ingetrokken?
Dit soort demonstraties legt een groot beslag op schaarse politiecapaciteit. Het is aan het gezag om hierop te prioriteren. Hetzelfde geldt voor het politieoptreden rondom de NAVO-top in 2025. Voorts verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen hieronder.
Verwacht u dat er voldoende agenten op de been kunnen worden gebracht in de maanden voor, tijdens en na de NAVO-top?
Ja. Het veilig laten verlopen van de NAVO-top is een gemeenschappelijke opgave voor alle betrokkenen, waaronder de politie. Periodiek wordt in het landelijk overleg veiligheid en politie met de vertegenwoordigers van het lokaal gezag en de korpschef besproken wat dit betekent voor de politieorganisatie en de andere werkzaamheden van de politie.
Kunt u een inschatting geven hoeveel politieagenten niet hun reguliere taken kunnen oppakken vanwege de NAVO-top, maar ingezet worden in en rondom Den Haag?
De uiteindelijk benodigde capaciteit rond de NAVO-top is onder andere afhankelijk van ontwikkelingen in het dreigingsbeeld en operationele keuzes door het bevoegd gezag.
Heeft dit directe en aantoonbare gevolgen voor de bereikbaarheid en beschikbaarheid van de politie in andere delen van Nederland? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Het uitgangspunt is dat ondanks de grote inzet rondom de NAVO-top de noodhulp en kernbezetting binnen de eenheden op orde blijft. Wanneer lokale tekorten ontstaan zullen eenheden elkaar onderling bijstand bieden, zodat de kernbezetting nergens in het geding komt.
Het niet naleven van de Wet politiegegevens |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Ismail El Abassi (DENK) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Judith Uitermark (NSC), van Weel |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «De politie bewaart alles, altijd, van iedereen. Dat is in strijd met de wet» (Follow the Money, 16 oktober)?
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het bericht van Follow the Money beschrijft de situatie waarover uw Kamer per brief is geïnformeerd in februari 2019.1
Klopt het dat de Wet politiegegevens (Wpg) sinds de inwerkingtreding niet wordt nageleefd? Vanaf wanneer is dit het geval?
Mijn ambtsvoorgangers hebben reeds benadrukt dat zij belang hechten aan een zorgvuldige naleving van de Wpg.2 Ik sluit mij daarbij aan.
De Wpg is in 2008 inwerking getreden. Uit de eerste externe privacy audit, daterend uit 2015, is gebleken dat de politie op essentiële punten nog in onvoldoende mate aan de eisen van de Wpg voldoet. Mijn toenmalige ambtsvoorganger heeft uw Kamer daarvan destijds op de hoogte gesteld.3 Daarbij heeft hij aangegeven het van belang te achten dat de politie de regels uit de Wpg naleeft. Uit de eerste evaluatie van de Wpg in 2013 werd duidelijk dat de Wpg, de politiepraktijk en de huidige-ICT ondersteuning niet goed op elkaar aansluiten. De latere audits van de Wpg zijn in 2020 en 2023 aan uw Kamer aangeboden4. Uit deze audits blijkt dat de politie weliswaar nog steeds niet op alle punten compliant is aan de vereisten uit de Wpg, maar in dit opzicht wel voortgang boekt. Mijn ambtsvoorgangers hebben daarin een moeizame, maar stijgende lijn gezien. Wetgeving, praktijk en ICT sluiten steeds beter, maar op onderdelen nog onvoldoende op elkaar aan.
Ik hecht er aan te benadrukken dat er een verschil is tussen niet compliant zijn aan de Wpg en een bewust besluit van de korpschef, gesteund door mijn ambtsvoorganger, om een specifieke bepaling in de Wpg niet na te leven. Een bewust besluit tot niet naleven geldt alleen voor de vernietigingstermijn in artikel 14, met het oog op het gebruik van die gegevens voor cold cases en de vaststelling van PTSS. Daarbij zijn alleen zogeheten poortwachters geautoriseerd om politiegegevens in te zien die conform de Wpg verwijderd zijn.
Hiertoe is besloten met het oog op een voorgenomen herziening van de Wet politiegegevens, waarvan destijds sprake was.5 Bij de start van het vorige kabinet in 2022 zijn echter geen financiële middelen beschikbaar gesteld voor de realisatie en implementatie van een brede, integrale gegevenswet voor het politie- en justitiedomein. Hierbij was eveneens een overweging dat het realiseren en implementeren van een nieuw wettelijk kader op dat moment te veel zou vragen van de veranderkracht van alle betrokken taakorganisaties. Uw Kamer is hierover per brief geïnformeerd in januari 2022.6 Van een integrale herziening van de Wpg en Wjsg is daarmee afgezien, maar er is wel ingezet op enkele noodzakelijke aanpassingen. Het daartoe strekkende wetsvoorstel zal in de eerste helft van 2025 in consultatie worden gegeven. Indien wordt vastgesteld dat daartoe juridische mogelijkheden bestaan, zal het wetsvoorstel ook voorzien in een aanpassing van artikel 14 van de Wpg (waarin de termijn voor het bewaren van verwijderde gegevens is geregeld).
Vindt u het acceptabel dat de politie niet aan de wet voldoet? Welke gevolgen heeft dit voor de betrouwbaarheid van dit instituut en de overheid?
Zie antwoord vraag 3.
Mag alle informatie die de politie verzamelt nu oneindig lang bewaard worden omdat het ooit in een cold case onderzoek relevant kan zijn?
Artikel 14 van de Wpg geeft aan dat verwijderde gegevens voor een periode van vijf jaar mogen worden bewaard ten behoeve van (onder andere) het gebruik in cold cases. Na ommekomst van deze termijn moeten deze gegevens definitief worden vernietigd. De korpschef heeft in 2019 aangegeven een pas op de plaats te willen maken met het definitief vernietigen van deze gegevens, juist vanwege de mogelijke bruikbaarheid daarvan in cold cases. Mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven de korpschef in dit besluit te steunen. Zoals ik heb aangegeven in het vragenuur op 22 oktober jl., heb ik de Raad van State om een voorlichting gevraagd over de juridische aspecten van het langer bewaren van bepaalde politiegegevens ten behoeve van het oplossen van nog niet opgeloste ernstige misdrijven, in het licht van Europeesrechtelijke en Grondwettelijke eisen. Indien uit de voorlichting van de Raad van State zou blijken dat er juridische mogelijkheden zijn voor het verruimen van de bewaartermijn van bepaalde politiegegevens met het oog op het oplossen van oude zaken, dan zal ik zo snel mogelijk een daartoe strekkend wetsvoorstel voorbereiden.
Hoe komt het dat er niet kan worden voldaan aan de bewaartermijn uit de Wpg, maar wel aan de wettelijke termijnen die volgen uit de Gemeentewet en het Wetboek van Strafverordening?
Het is in 2019 een bewuste keuze geweest van de korpschef om de gestelde termijn in artikel 14 niet na te leven. De bewuste keuze van de korpschef om de wet niet na te leven en de steun van de Minister daarbij is een uitzondering. Dat betekent niet dat de korpschef daarom alle wettelijke voorschriften kan negeren. Er is dan ook bewust gekozen om termijnen uit andere wetten (zoals de Gemeentewet en het Wetboek van Strafvordering) wel te blijven hanteren.
Welke gegevens bewaart de politie langer dan wettelijk toegestaan? Welke gegevens vernietigt zij wel tijdig, zijn de systemen zodanig ingericht dat dit automatisch gebeurt?
In 2019 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd over de gegevens die niet vernietigd gaan worden. Voor een schets van de ontwikkeling van de benodigde software voor het vernietigen van die gegevens verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 44.
De korpschef vernietigt wel die gegevens waarvan in de Gemeentewet (waaronder camerabeelden) en het Wetboek van Strafvordering (waaronder bijvoorbeeld geheimhoudersinformatie) bepalingen zijn opgenomen ter vernietiging. De keuze van de korpschef om op een specifiek onderdeel de wet niet na te leven is een bijzonderheid. Dat betekent niet dat de korpschef daarbij andere wettelijke bepalingen naast zich neer kan leggen. De gegevens waarop andere wettelijke bepalingen op het gebied van bewaartermijnen rusten, worden daarom vernietigd.
Hoe vaak zijn oude gegevens, die nog geen onderdeel zijn van een opsporingsdossier, geraadpleegd in een cold case? Heeft dit het onderzoek verder gebracht? Kunt u onderbouwen dat de inbreuk op privacy proportioneel is aan wat het oplevert?
Een cijfermatige onderbouwing van het aantal cold cases waarin oude gegevens een rol hebben gespeeld, ontbreekt. Wel zijn er zaken bekend waarin verwijderde gegevens een belangrijke rol hebben gespeeld.
Wat betreft de proportionaliteit (de noodzaak en de evenredigheid) van de inbreuk door het bewaren van verwijderde gegevens heb ik de Raad van State gevraagd om een voorlichting. Indien uit de voorlichting van de Raad van State zou blijken dat er juridische mogelijkheden zijn voor het aanpassen van de bewaartermijn van bepaalde politiegegevens met het oog op het oplossen van oude zaken, dan zal ik zo snel mogelijk een daartoe strekkend wetsvoorstel voorbereiden.
Voor welke doeleinden mag de politie de Wpg op dit moment naast zich neer leggen? Heeft u of uw voorganger voor elk afzonderlijk doel expliciet toestemming gegeven?
Artikel 14 (het niet vernietigen van verwijderde gegevens) is de enige bepaling in de Wpg die de korpschef bewust naast zich neer legt. De politie toetst overeenkomstig art. 33 Wpg de naleving van de Wpg met behulp van (externe) auditrapporten. Door de audits in de tijd te plaatsen en de resultaten uit 2015, 2020 en 20232 te vergelijken, blijkt dat in de naleving van de vereisten uit de Wpg voortgang wordt geboekt. Ik benadruk dat mijn ambtsvoorganger in 20193 op het punt van het vernietigen van de betreffende politiegegevens zijn steun uitgesproken heeft voor het besluit van de korpschef als verwerkingsverantwoordelijke om bepaalde politiegegevens niet te vernietigen in afwachting van een wetswijziging.
De korpschef heeft kenbaar gemaakt dat de gegevens waarvan de termijn in artikel 14 is verstreken, dus die gegevens waarvan de korpschef in 2019 heeft besloten niet tot vernietiging over te gaan, alleen in aanmerking komen voor hernieuwde verwerking in cold cases en voor het vaststellen van PTSS.
Wat is het doel van de Wpg? Kunt u onderbouwen hoe dat doel wordt bereikt als de politie de wet met uw goedkeuring naast zich neerlegt? Was de Wpg niet juist bedoeld om de regels voor gegevensverwerking te verruimen onder de voorwaarde dat de bewaartermijn ook wordt aangescherpt?
Het doel van de Wpg is het bereiken van een goede balans tussen enerzijds de taakuitvoering door de politie en anderzijds het respecteren en beschermen van de grondwettelijk geborgde persoonlijke levenssfeer van de burger. Het gaat hier om een delicate balans tussen twee ogenschijnlijk conflicterende belangen. Ogenschijnlijk, want uiteindelijk is de burger gebaat bij een effectief functionerende politie als randvoorwaarde voor een veilige en ordelijke samenleving waarin de burger zijn vrijheden ook daadwerkelijk kan genieten. Uiteraard is het essentieel dat de politie opereert binnen de wettelijke kaders, en dus ook met inachtneming van de wettelijke termijnen waarbinnen politiegegevens mogen worden verwerkt en daarna moeten worden verwijderd en uiteindelijk vernietigd. Met name de wettelijke bewaartermijn is echter al kort na inwerkingtreding van de Wpg onderwerp van aandacht geworden. Dat werd manifest bij de evaluatie van de Wpg in 2013.7 Eén van de aanbevelingen in het evaluatierapport luidde dat onderzocht dient te worden of voor bepaalde categorieën van politiegegevens de bewaartermijn kan worden verruimd. Mede in dat licht heeft de korpschef besloten om terughoudend te zijn met het definitief vernietigen van politiegegevens, vooral met het oog op de mogelijke betekenis daarvan bij het oplossen van cold case zaken. In 2019 heeft mijn toenmalige ambtsvoorganger uw Kamer daarover geïnformeerd.
Wat is volgens u de reden dat de Wpg nog altijd niet wordt nageleefd?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 3 en 4.
Op welke termijn gaat u de Wpg herzien? Hoe verzekert u dat de belangen van opsporing en privacy zorgvuldig tegen elkaar worden afgewogen? Welke vragen heeft u hierover voorgelegd aan de Raad van State?1
In 2014 heeft mijn ambtsvoorganger naar aanleiding van de evaluaties van de Wpg en Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Hierna: Wjsg) een integrale herziening van die wetten aangekondigd.8 Deze herziening moest echter worden uitgesteld in het licht van de totstandkoming en implementatie van nieuwe regelgeving van de EU, te weten de Algemene Verordening Gegevensbescherming en EU richtlijn 2016/680 voor de gegevensverwerking in het politie- en justitiedomein. Nadien is een verkenning uitgevoerd in samenwerking met vertegenwoordigers van de uitvoering. De resultaten van deze verkenning zijn in 2020 met uw Kamer gedeeld door de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming.9 In deze verkenning zijn de termijnen voor het bewaren van gegevens ten behoeve van het gebruik in cold cases en de systematiek daaromheen expliciet als op te lossen knelpunt benoemd.
Bij de start van het vorige kabinet in 2022 zijn geen financiële middelen beschikbaar gesteld voor de realisatie en implementatie van een brede, integrale gegevenswet voor het politie- en justitiedomein. Hierbij was eveneens een overweging dat het realiseren en implementeren van een nieuw wettelijk kader veel vraagt van de veranderkracht van alle betrokken taakorganisaties. Met de inzet die de uitvoering van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering al van alle strafrechtketenpartners vergde, was er een reëel risico dat de taakorganisaties met een nieuwe integrale gegevenswet zouden worden overvraagd. Uw Kamer is hierover per brief geïnformeerd in januari 2022.10 Van een integrale herziening van de Wpg en Wjsg is dus afgezien, maar is wel ingezet op enkele noodzakelijke aanpassingen. Het daartoe strekkende wetsvoorstel zal in de eerste helft van 2025 in consultatie worden gegeven. Indien wordt vastgesteld dat daartoe juridische mogelijkheden bestaan, zal het wetsvoorstel ook voorzien in een aanpassing van artikel 14 van de Wpg (waarin de termijn voor het bewaren van verwijderde gegevens is geregeld).
Bij een zorgvuldige weging van de belangen van opsporing en privacy hoort een zorgvuldige juridische weging van de eisen, gesteld in de EU-gegevensbeschermingsregelgeving, de Grondwet en het EVRM. In het kader van een zorgvuldige afweging heb ik de Raad van State verzocht om een voorlichting hierover. Aan de Raad van State is in dit licht de vraag voorgelegd naar de juridische mogelijkheden voor het bewaren van bepaalde politiegegevens ten behoeve van het oplossen van nog niet opgeloste ernstige misdrijven gelet op Europeesrechtelijke en Grondwettelijke eisen.
Wat gaat u tot die tijd doen om ervoor te zorgen dat de politie de wet volgt? Gaat u de politie tot die tijd toestaan de wet te blijven negeren? Zo ja, op welke grondslag?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 3 en 4.
In 2019 heeft de korpschef, met redenen omkleed, besloten om artikel 14 van de Wpg (het vernietigen van verwijderde gegevens) bewust niet na te leven. Mijn ambtsvoorganger heeft, als politiek verantwoordelijke voor de politie, de korpschef in dat besluit gesteund en heeft die steun openbaar gemaakt middels een brief aan uw Kamer. Deze situatie duurt tot op heden voort. Aan de hand van de aan de Raad van State gevraagde voorlichting zal een beslissing worden genomen over de juridische mogelijkheden voor een verlenging van de wettelijke bewaartermijn. Indien die mogelijkheden er zijn, kan een wijziging van de Wpg op dit punt worden meegenomen in het in het antwoord op vraag 12 genoemde wetsvoorstel.
Kunt u de meest actuele beleidslijn en Data Protection Impact Assessment (DPIA) over het verwerken van onrechtmatig bewaarde gegevens door de politie met de Kamer delen?
Er is geen vastgestelde beleidslijn of specifiek DPIA over het verwerken van onrechtmatig bewaarde gegevens door de politie. DPIA's worden uitgevoerd op een proces of systeem op het moment dat een verwerking, in het bijzonder een verwerking waarbij nieuwe technologieën worden gebruikt, gelet op de aard, de omvang, de context of doelen ervan, waarschijnlijk een hoog risico voor de rechten en vrijheden van personen oplevert. Er is om deze reden geen DPIA op één specifieke verwerking zoals de verwerking van onrechtmatig bewaarde gegevens door de politie in het kader van een specifieke zaak.
Mag de politie onrechtmatig bewaarde gegevens aandragen als geldig bewijsmateriaal? Is dit juridisch houdbaar en wenselijk?
De vraag welke juridische consequenties het heeft als de politie/het OM de voornoemde gegevens in een strafzaak aandraagt als bewijsmateriaal, hangt af van alle omstandigheden van het geval. Het is in beginsel aan de korpschef als verwerkingsverantwoordelijke en aan de officier van justitie als gezag om deze beslissing te nemen. Bij het schenden van strafvorderlijke voorschriften of rechtsbeginselen (bijv. recht op een eerlijk proces) is het aan de rechter om hier eventuele rechtsgevolgen aan te verbinden.
Kunt u uitleggen op welke manier al die oude politiegegevens worden bewaard? Aan welke veiligheidseisen moet de opslag voldoen?
Alleen een zogeheten poortwachter is geautoriseerd om politiegegevens in te zien die conform de Wpg verwijderd zijn. De rol van poortwachter is niet specifiek benoemd in de Wpg, maar is door de politie ontwikkeld om invulling te kunnen geven aan art. 14 Wpg en gegevens zo nodig alsnog toegankelijk te maken ten behoeve van de verantwoording van verrichtingen, de behandeling van klachten en hernieuwde verwerking. Elke eenheid heeft een beperkt aantal poortwachters aangewezen. De politie heeft aan de rol van poortwachter verschillende voorwaarden verbonden, dit komt voort uit de zorgplicht die de organisatie heeft voor de rechtmatige omgang met politiegegevens. De poortwachter speelt een belangrijke rol bij de beoordeling of, onder welke voorwaarden en hoe politiegegevens, die zich in de bewaartermijn vinden, weer beschikbaar kunnen komen voor operationele verwerkingsdoelen. De poortwachter moet dan ook beschikken over de juiste kennis om deze rol te kunnen vervullen. De poortwachter vervult deze rol voor alle artikel 14 gegevens. Voor die artikel 14 gegevens waarvan de bewaartermijn reeds is verstreken heeft de korpschef kenbaar gemaakt dat deze gegevens enkel in aanmerking komen voor hernieuwde verwerking voor het onderzoek naar cold cases en voor het vaststellen van PTSS.
Ook voor de verwijderde politiegegevens geldt dat de politie passende technische en organisatorische maatregelen treft om een beveiligingsniveau te waarborgen dat op het risico is afgestemd, op een zodanige manier dat de politiegegevens beschermd zijn tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking en tegen opzettelijk verlies, vernietiging of beschadiging. De politie sluit daarbij zoveel mogelijk aan bij de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) en neemt waar nodig strengere maatregelen. Het bewaren van de gegevens vergroot de kans op een hack of lek niet. Grotere hoeveelheden gegevens zouden wel tot een bredere impact kunnen leiden.
Vergroot het niet vernietigen van politiegegevens de kans dat deze door een hack of een lek massaal op straat belanden? Is er onderzoek gedaan naar de mogelijke risico’s voor burgers door de huidige praktijk?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u de relevante ambtelijke adviezen en contacten tussen betrokken ministeries die hebben geleid tot het gedoogbesluit van februari 2019 en het in stand houden / uitbreiden daarvan zo volledig mogelijk delen met de Kamer?
Er is geen sprake van een gedoogbesluit. De korpschef heeft besloten in afwachting van een wijziging van de bewaartermijnen in de Wpg niet over te gaan tot vernietiging van de betreffende gegevens. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer per brief op de hoogte gebracht van zijn steun voor dit besluit en de redenen daartoe. Ik verwijs u kortheidshalve naar deze brief.11
De korpschef is verwerkingsverantwoordelijke waar het gaat om de verwerking van politiegegevens door de politie. Ik ben als Minister van Justitie en Veiligheid beleidsverantwoordelijke voor de Wpg. Mijn ambtsvoorganger heeft in die hoedanigheid zijn steun uitgesproken voor het besluit van de korpschef. Daarmee is geen sprake van een kabinetsbesluit dat noodzaakt tot afstemming met andere departementen.
Welke ministeries zijn betrokken geweest bij het maken van dit besluit? Vanuit welke belangen hebben zij het besluit om de wet niet na te leven gewogen? Welke zorgen zijn destijds tussen ministeries geuit?
Zie antwoord vraag 18.
Heeft u sinds 2018 contact gehad met de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) over het niet naleven van de Wpg door de politie?
De Autoriteit Persoonsgegevens is een onafhankelijke toezichthouder, die toezicht houdt op de naleving van de eisen in de Wpg door de politie. Ik heb daarin als Minister van Justitie en Veiligheid geen rol. Het past mij als Minister dan ook niet om een onafhankelijke toezichthouder te verzoeken om diens toezichthoudende rol al dan niet in te vullen. Er is regelmatig contact tussen de Autoriteit Persoonsgegevens, mijn departement en de politie.
Daarbij zijn de audit rapporten over de naleving van de Wpg, zoals ik die in 2015, 2020 en 2023 gedeeld heb met uw Kamer, ook door de politie naar de Autoriteit Persoonsgegevens gezonden.
Bent u bereid de AP te vragen om zo snel als mogelijk de huidige praktijk te onderzoeken? Waarom is dit nog niet eerder gebeurd?
Zie antwoord vraag 20.
Wanneer is de naleving van de Wpg door de politie het laatst onder de loep genomen, zoals de kritische audit door KPMG eind 2023?2 Is het meerjarig verbeterplan, opgesteld na een slopend advies van een externe audit in 2015,3 nu volledig uitgevoerd? Zo nee, wanneer wél?
Het Besluit politiegegevens schrijft voor dat de Wpg elke vier jaar een audit laat uitvoeren door een externe auditor. Direct na het verschijnen van het externe auditrapport, eind 2015, was duidelijk dat er nog veel tekortkomingen in de naleving van de Wpg waren. De Minister heeft destijds geconstateerd dat het eerder geschetste beeld van een «worstelende praktijk» bij de naleving van de Wpg is bevestigd, dat vanwege de reorganisatie nog onvoldoende centrale regie op het onderwerp was geweest en dat het mede daardoor nog niet was gelukt de juiste organisatorische en technische randvoorwaarden te creëren. De korpschef heeft in maart 2016 een verbeterplan opgeleverd aan de hand waarvan een verbeterprogramma is opgestart. Dit programma is in 2020 afgerond en heeft op een aantal thema’s tot verbeterde resultaten geleid.
De audit van KPMG uit het jaar 2023 is de meest recent uitgevoerde audit door een externe auditor en toont de meest recente stand van zaken. Door middel van een hercontrole zal beoordeeld worden of de maatregelen uit het verbeterrapport inmiddels zijn opgevolgd.
Bent u tevens bekend met de inhoud van de stukken die de onderzoeksjournalisten hebben opgevraagd met de Wet open overheid?4
De stukken waarnaar u verwijst betreffen in algemene zin politie-interne stukken. Ik ben bekend met de stukken in zoverre dat ik de middels het Woo-verzoek opgevraagde stukken heb geraadpleegd waar dit voor de beantwoording van deze Kamervragen benodigd is.
Kunt u reageren op de maatschappelijke vraagstukken geopperd in memo 017 uit 2016, namelijk: «Staat het met waarborgen omkleed bewaren en doorzoekbaar houden van informatie in verhouding tot het beoogde doel?»
Het signaleren van risico’s, het wegen van belangen en de inschatting of de in te zetten middelen in verhouding staan tot het te bereiken resultaat past bij een gedegen voorbereiding van besluitvorming.
Wat is uw reactie op de vraag: «Vinden wij als samenleving de relatieve inbreuk op de privacy van burgers, omdat gegevens niet geschoond worden maar in systemen opgeslagen blijven, ernstiger dan het niet meer kunnen oplossen van een levensdelict?»
Het evenwicht tussen het belang van de privacy van burgers enerzijds en het belang van een effectieve opsporing anderzijds is een maatschappelijk én een (complex) juridisch vraagstuk. Het belang van het oplossen van een cold case zit zowel in de rechtvaardigheidsbeleving (misdrijven moeten worden opgelost) als in het gunnen van helderheid aan de nabestaande over wat destijds hun naaste is overkomen, ook na vele jaren. Anderzijds worden in de Grondwet, het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en het EU-recht randvoorwaarden gesteld aan de gegevensverwerking door bevoegde autoriteiten in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Ik heb vanwege de complexiteit van dit vraagstuk de Raad van State gevraagd om een voorlichting. De voorlichting van de Raad van State zal ik betrekken bij mijn afweging over de verlenging van de termijn voor het vernietigen van verwijderde gegevens. Indien uit de voorlichting van de Raad van State zou blijken dat er juridische mogelijkheden zijn voor het verruimen van de bewaartermijn van bepaalde politiegegevens met het oog op het oplossen van oude zaken, dan zal ik zo snel mogelijk een daartoe strekkend wetsvoorstel voorbereiden.
Wat is uw reactie op de vraag: «Wat betekent het niet verjaren van zaken daadwerkelijk als onontbeerlijke informatie wel verjaart?»
Zie antwoord vraag 25.
Wat is uw reactie op de vraag: «Welke gegevens vinden wij zo belangrijk dat ze bewaard en doorzoekbaar moeten blijven? Zijn er ook gegevens die wel mogen worden vernietigd en zo ja, welke dan?»
Zie antwoord vraag 25.
Is het per ministerieel besluit opschorten van (onderdelen van) de Wpg, zoals aangehaald in memo 020, ooit overwogen door uw voorgangers? Zo ja, waarom is er toch gekozen om het niet naleven te gedogen?
De Wpg kent geen grondslag om de bewaartermijn voor verwijderde gegevens, genoemd in artikel 14, aan te passen middels gedelegeerde regelgeving. Dit vergt een wetswijziging. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 10 is de lengte van de wettelijke bewaartermijn al een punt van aandacht sinds inwerkingtreding van de Wpg. Zie verder het antwoord op vraag 10.
Wat is uw reactie op het signaal dat de bewaartermijnen van het Wpg ook de aanpak van zware criminaliteit belemmert, zoals gesteld in memo 027? Bij welke vormen van zware criminaliteit is het gedoogd om onrechtmatig bewaarde gegevens te verwerken? Worden verouderde gegevens momenteel voor dit doel gebruikt?
Verwijderde gegevens worden alleen ter beschikking gesteld voor hernieuwde verwerking voor die doelen die zijn genoemd in artikel 14 van de Wpg.
De korpschef heeft kenbaar gemaakt dat de gegevens waarvan de termijn in artikel 14 is verstreken, dus die gegevens waarvan de korpschef in 2019 heeft besloten niet tot vernietiging over te gaan, alleen in aanmerking komen voor hernieuwde verwerking in cold cases en voor het vaststellen van PTSS.
Wat is het verschil tussen cold cases en «andere onopgeloste zaken» zoals aangehaald in memo 027? Worden verouderde gegevens momenteel voor andere onopgeloste zaken gebruikt?
Het gesprek dat tussen mijn departement en vertegenwoordigers van de politie heeft plaatsgevonden ging over «oude zaken». Daarmee wordt gedoeld op cold cases, maar ook op bijvoorbeeld langdurige vermissingen en de identificatie van onbekende doden. De term «cold cases» heeft dus feitelijk betrekking op een beperkte categorie onopgehelderde misdrijven, maar wordt in de praktijk regelmatig gebruikt om een breder spectrum van oude zaken aan te duiden. Indien uit de voorlichting van de Raad van State zou blijken dat er juridische mogelijkheden zijn voor het aanpassen van de bewaartermijnen van bepaalde politiegegevens met het oog op het oplossen van oude zaken, gelet op Europeesrechtelijke en grondwettelijke eisen, dan zal ik in een daartoe strekkend wetsvoorstel precies neerleggen voor welke doelen de langer bewaarde gegevens mogen worden verwerkt.
Klopt het beeld uit memo 029, waarin staat dat de korpschef eindverantwoordelijk is voor rechtmatige en zorgvuldige gegevensverwerking? Welke rol heeft u dan?
De korpschef is als verwerkingsverantwoordelijke verantwoordelijk voor de verwerking van politiegegevens door de politie. De Minister van Justitie en Veiligheid is politiek verantwoordelijk voor de politie en tevens beleidsverantwoordelijk voor de Wpg.
Is er bij de huidige praktijk sprake van rechtmatige en zorgvuldige gegevensverwerking?
Rechtmatige en zorgvuldige gegevensverwerking zijn belangrijke voorschriften uit de Wpg. Voor de naleving van de Wpg door de politie verwijs ik u naar het antwoord op vragen 3 en 4.
Klopt het dat het vernietigingsscript in de BVH nooit daadwerkelijk is ontwikkeld of in gebruik is genomen, zoals wordt gesteld in memo 043?5 Wat was er mis met het script waardoor dit niet gebeurd is?
Bij een evaluatie van de Wpg in 2014 bleek dat de bewaartermijnen niet goed werden nageleefd. Naar aanleiding van een daaropvolgende audit besloot de korpsleiding tot de opmaak van een meerjarig verbeterplan. Een onderdeel van dit plan was het instellen van een vernietigingsscript per 1 januari 2019. Er is destijds dus een begin gemaakt met de ontwikkeling van dit script, maar het is nog niet gereed om in gebruik te nemen en moet nog verder getest worden. Het middels een dergelijk vernietigingsscript vernietigen van gegevens is immers een onomkeerbare stap. Door het besluit van de korpschef om gegevens niet te vernietigen in afwachting van een wijziging van de Wpg op dit punt is het script nooit tot in productie doorontwikkeld.
Hoe kan het dat in memo 020 wordt gesteld dat het aanzetten van het vernietigingsscript een onomkeerbare stap is, als er geen (bruikbaar) script blijkt te zijn? Wanneer was het bij uw voorganger bekend dat er nooit een (bruikbaar) script is geweest?
Zie antwoord vraag 33.
Heeft het niet op orde hebben van de benodigde software een rol gespeeld bij uw besluit om het niet naleven van de Wpg te gedogen? Zo ja, in hoeverre was dit voor uw voorganger doorslaggevend?
De redenen die mijn ambtsvoorganger had om de korpschef te steunen in zijn besluit om de oude gegevens niet te vernietigen zijn beschreven in de brief die daarover in 2019 naar uw Kamer is gestuurd. Dat had te maken met de bewaartermijn voor oude gegevens ten behoeve van het onderzoek naar cold cases, die als te kort werd ervaren. De korpschef wilde geen onomkeerbare stappen nemen door de gegevens te vernietigen in afwachting van de toen aangekondigde wijziging van de wet.
Klopt het dat de politie toestemming heeft gevraagd om tot de herziening van de Wpg «wat dan ook» voor data niet te vernietigen, zoals gesteld in memo 050? Wat is de precieze reikwijdte van het gedoogbesluit van uw voorganger en is dit nog steeds van kracht?
Er is geen sprake van een gedoogbesluit, zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 18. Het besluit dat de korpschef in 2019 nam, betrof het niet vernietigen van oude gegevens omdat deze bruikbaar kunnen zijn in cold cases. Mijn ambtsvoorganger heeft hem daarin gesteund. Het gaat dan om verwijderde gegevens, conform artikel 14 van de Wpg. De korpschef heeft kenbaar gemaakt dat deze gegevens enkel in aanmerking komen voor hernieuwde verwerking voor het onderzoek naar cold cases en voor het vaststellen van PTSS.
Voor welke «zwaarwegend[e] doel[en]» moesten volgens uw voorganger gegevens langer bewaard kunnen worden, zoals gesteld in memo 051? Deelt u deze opvatting?
Voor de als voorbeeld genoemde doelen verwijs ik u naar de desbetreffende brief die mijn ambtsvoorganger naar uw Kamer stuurde.10 Ik sluit mij aan bij de noodzaak een bewaartermijn vast te stellen waarin een nieuwe balans wordt gevonden tussen de taakuitvoering door de politie en anderzijds het respecteren en beschermen van de grondwettelijk geborgde persoonlijke levenssfeer van de burger. Daartoe heb ik de Raad van State gevraagd om een voorlichting over de juridische voorwaarden aan het verlengen van de termijn voor het bewaren van verwijderde gegevens. De voorlichting van de Raad neem ik mee in mijn afweging over het (eventueel) verlengen van de huidig gestelde bewaartermijn in artikel 14 van de Wpg.
Is de enige logische conclusie bij de constatering uit memo 051 dat «op voorhand niet te beoordelen [is] welke informatie belangrijk is of zal zijn,» dat álle politiegegevens voor altijd dienen te worden opgeslagen?
Zie antwoord vraag 37.
Hoe reageert u op de constatering uit memo 071, waarin mailcontact erkent dat openheid over de gedoogconstructie kan leiden tot een onderzoek van de AP met een boete en slechte pers als gevolg? Zijn de gevolgen voor burgers ook in acht genomen?
In deze situatie is er sprake van twee waardes die tegenover elkaar staan, namelijk het fundamentele recht op de bescherming van de privacy en het rechtstatelijke belang bij een effectieve opsporing en vervolging. Zoals ik die heb omschreven in beantwoording op deze vragen heeft het evenwicht tussen deze twee waardes gevolgen voor burgers, die baat hebben bij zowel het oplossen van cold cases als bij een zorgvuldige omgang met gegevens.
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft een onafhankelijke toezichthoudende taak op de verwerking van politiegegevens onder de Wpg. De Autoriteit Persoonsgegevens besluit zelf of zij aanleiding ziet om onderzoek te doen. Daarin heb ik als Minister van Justitie en Veiligheid geen rol. Een onderzoek door de Autoriteit Persoonsgegevens kan ingegeven zijn door meldingen, maar ook door openbaar beschikbare informatie. Zoals vermeld in reactie op vragen 20 en 21 is er regelmatig contact tussen mijn departement, de Autoriteit Persoonsgegevens en de politie en zijn de auditrapporten over de naleving van de Wpg, zoals die in 2015, 2020 en 2023 gedeeld zijn met uw Kamer, ook door de politie naar de Autoriteit Persoonsgegevens gezonden.
Was uw ambtsvoorganger destijds bekend met de zorgen over een onderzoek van de AP? Hebben deze zorgen enigszins een rol gespeeld in de afweging die uw voorganger heeft gemaakt? Kunt u dat hard maken?
Zie antwoord vraag 39.
Waarom heeft uw voorganger er niet voor gekozen om de AP juist tijdig te betrekken bij de besluitvorming over het niet naleven van de wet en het ontwikkelen van intern beleid?
Zie antwoord vraag 39.
Kunt u een uitleg geven over hoe het verwijderingsscript, aangehaald in memo 080, te werk gaat? Wat betekent het «schonen» van gegevens in technische zin?
Een verwijderingsscript zorgt ervoor dat de gegevens die op grond van art. 8 van de Wpg in de Basisvoorziening Handhaving (BVH) worden verwerkt niet meer toegankelijk zijn voor operationele doeleinden. In technische zin zijn ze dus «afgeschermd». De verwijderde gegevens zijn alleen toegankelijk voor een beperkt aantal geautoriseerde politieambtenaren, zogeheten poortwachters.
Wat is het technische verschil tussen het verwijderen en vernietigen van gegevens? Kunnen verwijderde en / of vernietigde gegevens nog worden opgeroepen op een later tijdstip? Zit er verschil tussen gegevens onder artikel 8, 9 en 10 van de Wpg?
Drie verwerkingsdoelen in de Wpg (zijnde: de dagelijkse politietaak, de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde in een bepaald geval en het inzicht in de betrokkenheid van personen bij bepaalde ernstige bedreigingen van de rechtsorde) kennen weliswaar afwijkende verwijderingstermijnen, maar er zit met betrekking tot het principe van verwijderen en vernietigen geen verschil tussen de drie voornoemde doelen.
Kunt u een tijdlijn schetsen van de ontwikkeling en het gebruik van de benodigde software die gegevens had moeten vernietigen? Tot welk stadium is een dergelijk systeem ooit uitgewerkt?
Zie antwoord vraag 33.
Wat bedoelde uw voorganger in de Kamerbrief van 5 februari 2019 met: «Op dit moment is het beter om deze onvolkomenheid in de naleving van de wet te accepteren»?6 Is het niet passender om te spreken van het niet naleven van de wet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 5.
Heeft uw voorganger destijds voorwaarden gesteld aan het gedogen van deze werkwijze? Zijn de precieze afspraken en / of toezeggingen rondom deze gedoogconstructie (intern) vastgelegd door de politie of uw ministerie? Zo ja, kunt u deze doen toekomen aan de Kamer?
Er is geen sprake van een gedoogconstructie zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 18. Mijn ambtsvoorganger heeft de korpschef gesteund in diens besluit om oude gegevens niet te vernietigen. De korpschef heeft daarbij maatregelen getroffen om gegevens die conform de wet vernietigd hadden moeten worden af te schermen van andere gegevens. De toegang tot de afgeschermde data is beperkt tot het strikt noodzakelijke. De korpschef heeft daartoe een beperkt aantal zogenoemde poortwachters aangewezen. Alleen deze poortwachters hebben, in opdracht van het gezag, toegang tot deze afgeschermde politiegegevens. Deze maatregelen zijn vermeld in de communicatie over dit besluit met uw Kamer.17
Op welke wijze heeft u vanaf 2019 toezicht gehouden op het bewaren, verwijderen en vernietigen van politiegegevens ouder dan 10 jaar? Is er sprake van onafhankelijk toezicht?
Ik ben als Minister van Justitie en Veiligheid niet verantwoordelijk voor het houden van toezicht op het bewaren, verwijderen en vernietigen van politiegegevens ouder dan 10 jaar bij de politie. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft een onafhankelijke toezichthoudende taak op de verwerking van politiegegevens onder de Wpg. Ik verwijs u naar de beantwoording van eerdere vragen over het toezicht door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Heeft uw voorganger toezeggingen gedaan of bepaalde verwachtingen geschept bij de politie over de termijn waarop een herziening van de Wpg gereed zou zijn? Om welke reden is de herziening enige tijd uitgesteld?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 12.
Klopt de conclusie uit de audit dat de politie door ICT-problemen niet in staat was om op tijd de wet na te leven, of is het een bewuste keuze geweest van de korpschef?7
Voor wat betreft het besluit van de korpschef om verwijderde gegevens na ommekomst van de termijn van vijf jaar niet te vernietigen, klopt deze conclusie niet. Het niet verwijderen was een bewuste keuze van de korpschef, gesteund door mijn ambtsvoorganger. In betreffende audit rapport is beschreven dat de politie beschikt over een retentiebeleid waarin de maximale bewaartermijnen zijn uitgewerkt en handvatten zijn beschreven om te borgen dat persoonsgegevens niet langer worden bewaard dan noodzakelijk is voor het te bereiken doel. Voor de ontwikkeling van het vernietigingsscript en de samenhang met het verbeterprogramma verwijs ik naar mijn antwoorden op vragen 33, 34 en 44. Het niet-naleven van de vernietigingstermijn was daarmee een bewuste keuze van de korpschef, gesteund door mijn ambtsvoorganger.
Welke maatregelen zijn er genomen om toegang tot niet vernietigde gegevens te beperken tot het strikt noodzakelijke, zoals volgens memo 094 in een interne notitie wordt vermeld?
Ik verwijs u naar het antwoord op de vragen 16 en 17.
Wie hebben er toegang tot de onrechtmatig bewaarde gegevens? Hoe wordt er gecontroleerd en gehandhaafd dat men hier zo min mogelijk gebruik van maakt?
Zie antwoord vraag 50.
Wordt er middels «logging» bijgehouden wie er oude gegevens verwerken en wanneer? Waarom is er wel / niet besloten om deze maatregel te nemen? Is dit het geval bij alle gegevensverwerking door de politie?
Van alle gegevensverwerkingen bij de politie wordt middels logging bijgehouden wie gegevens verwerkt en wanneer, ook bij verwijderde gegevens.
Welke gegevens mag de Gegevensautoriteit volgens de korpsleiding niet vernietigen, zoals ook gevraagd wordt in memo 097 en 098? Is dit kader uiteindelijk verschaft aan de Gegevensautoriteit?
Het niet naleven van de termijnen voor vernietiging van de gegevens (met uitzondering van die gegevens zoals toegelicht in mijn antwoorden op vraag 6 en 7) was een bewust besluit van de korpschef, gesteund door mijn ambtsvoorganger. De Gegevensautoriteit van de politie heeft vervolgens een beleidslijn opgesteld die invulling geeft aan dat besluit. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft geen rol in het opstellen van die beleidslijn. Ik zie geen aanleiding hierom te vragen gezien de lopende voorlichting bij de Raad van State.
Heeft u kennis van de interne notitie waarnaar wordt verwezen in memo's 106, 111 en 113? Zo ja, wat is de strekking hiervan en hoe is uw ministerie betrokken geweest bij de totstandkoming hiervan? Kunt u de notitie delen met de Kamer?
De notitie waarnaar u verwijst betreft een politiedocument. De politie is zelf verantwoordelijk voor het behandelen van een Woo-verzoek en het beoordelen en openbaar maken van stukken die onder de reikwijdte van het verzoek vallen.
Welke status heeft de notitie uit memo 114? Is uw ministerie betrokken geweest bij het opstellen?
De notitie waar u naar verwijst betreft een politiedocument dat bedoeld is voor interne besluitvorming.
Kunt u los reageren op de volgende zorgen geuit in memo 114, zijnde: 1) het niet naleven van een wettelijke verplichting tast de betrouwbaarheid en legitimiteit van de politie ernstig aan; 2) de AP kan aanleiding zien om onderzoek te doen naar het op grote schaal niet-naleven van de Wpg en kunnen handhaven; 3) werkwijze zal bij audits en inspecties op het gebied van de Wpg en de Archiefwet 1995 tot negatieve conclusies leiden.
Ik verwijs u naar respectievelijk mijn reacties op vragen 3 en 4, 20 en 21 en 39 tot en met 41.
Is de beleidslijn die geschetst wordt in memo 114 alleen van toepassing op cold cases, of ook voor andere «zwaarwegend[e] doel[en]» zoals geschreven in de Kamerbrief van 4 februari 2019, en omvat dit ook herzieningsonderzoeken en PTSS-onderzoek?
De korpschef heeft kenbaar gemaakt dat deze gegevens enkel in aanmerking komen voor hernieuwde verwerking voor het onderzoek naar cold cases en voor het vaststellen van PTSS.
De korpschef heeft als werkgever een bijzondere zorgplicht met betrekking tot de psycho-sociale arbeidsbelasting. Zeker bij de uitvoering van politiewerkzaamheden kan langdurige blootstelling aan bepaalde incidenten leiden tot PTSS. Vaak overstijgt de termijn tussen incident en het moment waarop een potentieel PTSS slachtoffer zich als zodanig meldt de verwijderingstermijn voor politiegegevens in artikel 8 van de Wpg (5 jaar). Ter bescherming van de persoon in kwestie ligt het onderzoek naar de incidenten bij de korpschef. Het Besluit politiegegevens bevat de mogelijkheid om operationele (nog niet verwijderde) gegevens bij het onderzoek te betrekken. De korpschef gebruikt verwijderde gegevens vanaf het begin ook voor PTSS onderzoek bij collega’s. Daarbij moet gerealiseerd worden dat het hierbij te doen is om de betrokkenheid van collega’s bij bepaalde impactvolle incidenten. Het gaat daarbij om geanonimiseerde informatie, de persoonsgegevens van betrokken burgers zijn immers niet relevant voor de behandeling van het PTSS onderzoek.
Ik neem de verwerking van verwijderde gegevens mee in een aanpassing van de Wpg. De wijze waarop het gebruik van gegevens ten behoeve van PTSS in een aangepast artikel 14 vorm krijgt, kan ik pas beoordelen na ontvangst van de voorlichting die ik aan de Raad van State gevraagd heb. De juridische vraagstukken over het bewaren van grote hoeveelheden gegevens en de Europeesrechtelijke en grondwettelijke eisen daaraan zijn immers gelijk aan de vraagstukken op dit gebied rondom cold cases.
Wie zijn de poortwachters? Onder welke voorwaarden verlenen zij toegang tot verwijderde gegevens en wie houdt hier toezicht op?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 16.
Hoe reageert u op de bevinding in memo 114 dat verzoeken van individuele betrokkenen om gegevens te vernietigen wél worden gehonoreerd? Zijn deze gegevens dan niet mogelijk doorslaggevend in cold cases?
Conform artikel 28, tweede lid, van de Wpg heeft een betrokkene het recht op vernietiging van de hem betreffende politiegegevens indien de gegevens in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Van dit recht kan slechts worden afgeweken wanneer de juistheid of onjuistheid van de informatie niet kan worden geverifieerd of wanneer de gegevens moeten worden bewaard als bewijsmateriaal. In individuele gevallen als deze berust de verantwoordelijkheid bij de politie om te kunnen aantonen dat de specifieke informatie die het betreft moet worden bewaard als bewijsmateriaal. Het aantonen van dit verband is in een individuele casus complex, omdat het onmogelijk is om op voorhand te zeggen of de gegevens relevante informatie bevatten waarmee een specifieke cold case kan worden opgelost.
Vindt u het acceptabel dat de wet slechts wordt nageleefd als betrokkenen zelf de moeite doen om zich op hun rechten te beroepen? Is het de taak van burgers om het naleven van de wet individueel af te dwingen?
Uiteraard dient de politie zich uit eigen beweging te houden aan de wet. Burgers mogen erop vertrouwen dat dat gebeurt. Slechts in zeer bijzondere omstandigheden kan het verdedigbaar zijn dat een wettelijke norm tijdelijk niet wordt nageleefd. Dat heeft mijn voorganger in zijn brief aan uw Kamer in februari 2019 onderbouwd.19
Worden burgers op de hoogte gebracht dat hun gegevens worden verzameld en mogelijk voor onbeperkte termijn worden bewaard?
De politie informeert burgers in algemene zin op grond van artikel 24 van de Wpg over onder andere de verwerkingsverantwoordelijke, verwerkingsdoelen en rechten van betrokkenen. Dit doet de politie op haar website. Daarnaast worden burgers in voorkomende gevallen geïnformeerd over bijvoorbeeld de rechtsgrond of bewaartermijn van een verwerking. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een burger optreedt als getuige of slachtoffer is. De burger heeft op grond van artikel 25 Wpg te allen tijde het recht op inzage in de hem of haar betreffende persoonsgegevens in bezit van de politie.
Vindt u het belangrijk dat het beleid en de werkprocessen van de politie in opzet voldoen aan de Wpg, ook als deze in feite niet wordt uitgevoerd, zoals erkend in memo 114? Wekt dit niet de indruk bij audits, inspecties en onderzoeken dat er wordt voldaan aan de wet terwijl dit feitelijk niet zo is?
Ik vind het belangrijk dat de werkprocessen binnen de politie voldoen aan de daaraan gestelde eisen in de Wpg. De auditsystematiek is daarbij zodanig dat door de auditor getoetst wordt of de politie in opzet, bestaan en werking op adequate wijze invulling geeft aan de bepalingen bij of krachtens de Wpg. Ik verwijs u naar de auditrapporten die met uw Kamer zijn gedeeld.20
Hoe reageert u op de waarschuwing over «function creep» zoals beschreven in memo 114, waarin staat dat gegevens enkel mogen worden gebruikt voor cold cases? Is er sprake geweest van function creep door niet vernietigde gegevens ook te betrekken bij onderzoek naar Posttraumatische stressstoornis (PTSS), herzieningsonderzoeken en het gebruik bij zware misdaad niet uit te sluiten?
Naleving van de vereisten uit de Wpg is een verantwoordelijkheid van de verwerkingsverantwoordelijke. De politie heeft een systeem van intern en extern toezicht opgezet om te toetsen of voorwaarden zijn getroffen om de naleving van de Wpg periodiek te toetsen. Dit gebeurt op basis van de Regeling periodieke audit politiegegevens. Op deze manier wordt getoetst of de voorwaarden uit de Wpg worden nageleefd. Daarnaast is de Autoriteit Persoonsgegevens als onafhankelijk toezichthouder bevoegd om toezicht te houden op de naleving van de Wpg.
De korpschef heeft kenbaar gemaakt dat de gegevens waarvan de termijn in artikel 14 is verstreken, dus die gegevens waarvan de korpschef in 2019 heeft besloten niet tot vernietiging over te gaan, alleen in aanmerking komen voor hernieuwde verwerking in cold cases en voor het vaststellen van PTSS.
Kunt u met alle zekerheid zeggen dat onrechtmatig bewaarde gegevens in geen enkel geval gebruikt zijn voor data-analyse, het trainen van AI-systemen, uitwisseling met partners in de keten, of voor screeningsdoeleinden? Welke waarborgen zijn er ingesteld om dit te voorkomen? Als dit wel is gebeurd, kunt u dan duidelijk maken voor precies welke doeleinden deze gegevens zijn gebruikt?
De doelen voor welke verwijderde gegevens voor hernieuwde verwerking in aanmerking komen, zijn opgesomd in artikel 14 van de Wpg. Daarnaast heeft de korpschef kenbaar gemaakt dat de artikel 14 gegevens waarvan de bewaartermijn is verstreken enkel in aanmerking komen voor hernieuwde verwerking voor het onderzoek naar cold cases en voor het vaststellen van PTSS.De politie heeft waarborgen ingericht rond het ter beschikking stellen voor hernieuwde verwerking van verwijderde gegevens. Dat betreft het afschermen van de verwijderde gegevens van de overige gegevensverzamelingen, het instellen van poortwachters en de toestemming van het gezag alvorens hernieuwde verwerking plaatsvindt. Daarnaast kan de Autoriteit Persoonsgegevens handhavend optreden bij normafwijkend handelen.
Klopt de stelling in memo 114 dat er destijds (november 2020) eerste verkenningen zijn geweest over de herziening van de Wpg? Wat waren de uitkomsten van deze verkenningen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 12.
Is er inmiddels een definitieve beleidslijn over hoe om te gaan met het vernietigen van politiegegevens, wat volgens memo 124 in juni 2021 nog altijd niet het geval was? Heeft uw ministerie hier om gevraagd? Zo niet, bent u bereid dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 53.
Kunt u uitleg geven over het lopende traject om de poortwachter organisatie beter in te richten, waar naar wordt verwezen in memo 137? Welke problemen waren er en zijn deze onderhand weggenomen?
De huidige werkwijze is in 2018 tot stand gekomen, deze wordt door de korpschef geactualiseerd.
Vanaf wanneer is het gedoogbeleid zodanig verbreed dat ook PTSS-onderzoek bij collega's hieronder is komen te vallen, zoals benoemd in memo 137? Is hier toestemming van de Minister voor gevraagd / vereist?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 57.
Kunt u de nadere uitwerking van de beleidslijn waar memo 139 naar verwijst aan de Kamer doen toekomen?
De korpschef heeft mij gemeld dat de Gegevensautoriteit na het besluit van de korpschef om verwijderde gegevens niet te vernietigen, gesteund door mijn ambtsvoorganger, destijds in afwachting van een herziening van de Wpg, een beleidslijn heeft opgesteld over hoe om te gaan met de gegevens die vernietigd hadden moeten worden. Enkele van de door u gestelde vragen raken de inhoud van deze beleidslijn. Daarvoor verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen 6, 7, 29, 46, 53, 57 en 66. Wat betreft de getroffen waarborgen met betrekking tot de verwijderde gegevens verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 17.
Is er nog altijd geen beleidslijn vastgesteld over de waarborgen die nodig zijn om zorgvuldig met verwijderde politiegegevens te werken, zoals gevraagd in memo 139?
Zie antwoord vraag 69.
Is het nu gedoogd om onrechtmatig bewaarde politiegegevens voor herzieningsonderzoeken te gebruiken, zoals opgenomen in memo 139? Bent u of is uw voorganger gevraagd om toestemming voor dit gebruik, of valt dit ook onder het staande gedoogbeleid?
De korpschef heeft kenbaar gemaakt dat de artikel 14 gegevens waarvan de bewaartermijn is verstreken enkel in aanmerking komen voor hernieuwde verwerking voor het onderzoek naar cold cases en voor het vaststellen van PTSS. Ik heb als Minister van Justitie en Veiligheid geen rol in het verlenen van toestemming om politiegegevens al dan niet voor herzieningsonderzoeken te gebruiken. De officier van justitie toetst of gegevens voor hernieuwde verwerking in aanmerking komen. De rechter doet in de betreffende zaak een uitspraak of de gegevens al dan niet rechtmatig voor het betreffende onderzoek zijn verwerkt.
Welke lessen trekt u uit het proces rondom de Wpg? Hoe gaat u in de toekomst voorkomen dat de politie jarenlang de wet niet naleeft?
Allereerst wil ik benadrukken dat de politie de Wpg op veel vlakken naleeft en dat de auditrapporten hierin een stijgende lijn laten zien. De auditrapporten laten echter ook zien dat er sprake was en is van knelpunten. Mijn ambtsvoorgangers hebben in 2014, 2015, 2019, 2020 en 2023 in openheid met uw Kamer gecommuniceerd over de naleving van de Wpg en de uitdagingen die zich daarbij voordeden en voordoen. Ik acht het van belang dat wetgeving aansluit op de uitvoeringspraktijk en recht doet aan de verschillende maatschappelijke waarden die een rol spelen. Daarnaast kan dit vraagstuk niet los gezien worden van de in 2019 voorgenomen herziening van de Wpg. Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 12.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Waar het de kwaliteit van de beantwoording ten goede komt zijn deze vragen tezamen behandeld.
Het landelijk kwaliteitskader in relatie tot Preventie met gezag |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
van Weel |
|
![]() |
Hoe is het Landelijk kwaliteitskader effectieve jeugdinterventies voor preventie van jeugdcriminaliteit tot stand gekomen? Zijn gemeenten daar voldoende in meegenomen? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet en kunt u alsnog met gemeenten in overleg treden over de invulling en uitwerking van het kwaliteitskader en wetenschappelijke en praktijk- en ervaringskennis vertalen naar beleid?
In zijn initiatiefnota «Opvoeden die handel» stelde het voormalig lid Verkuijlen (VVD) voor een pragmatisch kwaliteitskader te ontwikkelen met als referentie erkende bewezen effectieve programma’s. Dit voorstel is door het kabinet omarmd.
Ter uitvoering van dit voorstel zijn twee hoogleraren en voormalig voorzitters van de Erkenningscommissie Justitiële Interventies van het Nederlands Jeugdinstituut (NJi)1 gevraagd te komen tot dit Landelijk Kwaliteitskader. Het Landelijk Kwaliteitskader Effectieve Jeugdinterventies voor Preventie van Jeugdcriminaliteit, «Wat werkt laten werken» is op 5 juni jl. aan uw Kamer gestuurd.2 De opdracht aan deze wetenschappers is in de inleiding van het rapport vermeld. De opdracht bestaat uit twee fases: 1) het opstellen van een onafhankelijk wetenschappelijk rapport en; 2) de ontwikkeling van een tool voor gemeenten waarmee ze de wetenschappelijke kennis kunnen vertalen naar de praktijk.
In fase één hebben de wetenschappers het onafhankelijke wetenschappelijke rapport opgesteld. Het Kwaliteitskader is gebaseerd op bestaande wetenschappelijke inzichten en onderzoek, zoals bijvoorbeeld toegepast bij de certificering van interventies door het Nederlands Jeugdinstituut, met aanvullend metaonderzoek door de wetenschappers. Het Kwaliteitskader geeft aan wat werkt en wat niet werkt. Dat is belangrijk met het oog op de jongeren en hun gezin in een kwetsbare positie. We weten inmiddels dat het niet is «baat het niet, dan schaadt het niet», maar dat ongewenst gedrag kan worden versterkt door de inzet van ineffectieve interventies of de verkeerde inzet van effectieve interventies.
Het Kwaliteitskader is geen eenmalig, statisch rapport, maar zal in de loop van de tijd aanpassing verdienen in vervolg op ervaringen en nadere wetenschappelijke inzichten.
Bij wetenschappelijke rapporten zoals deze zijn de wetenschappers verantwoordelijk voor de inhoud van het rapport. Het is vervolgens aan mijn ministerie, gemeenten en andere partners om na publicatie met de inhoud daarvan aan de slag te gaan, bijvoorbeeld binnen de lerende aanpak van Preventie met Gezag (PmG). Daarnaast bestond er al voordat het rapport gereed was veel aandacht vanuit de journalistiek voor het verschijnen en de inhoud daarvan, wat spoedige publicatie nodig maakte. Meteen na openbaarmaking hebben de PmG-gemeenten het rapport ontvangen en heeft mijn ministerie een gesprek gefaciliteerd met de wetenschappers over het Kwaliteitskader.
In fase twee reflecteren we samen met gemeenten op het gebruik van het Kwaliteitskader en wordt er in gezamenlijkheid een tool ontwikkeld waarmee de theoretische inzichten naar de praktijk worden vertaald. Hiervoor is recent een werkgroep opgestart met vertegenwoordigers vanuit PmG-gemeenten, waarmee zij meteen vanaf het begin betrokken zijn. De inzet van deze werkgroep is mede gericht op afstemming over de uitvoering van de op 20 juni jl. door het lid Mutluer ingediende motie over nader onderzoek naar de tot op heden ingezette interventies binnen PmG.3
Ook wordt de werkgroep met PmG-gemeenten nauw betrokken bij de implementatie van het Kwaliteitskader binnen PmG.
Het Kwaliteitskader richt zich namelijk louter op gedragsinterventies4 die jeugdcriminaliteit terugdringen, terwijl binnen PmG ook andere maatregelen van belang zijn. Hierbij valt te denken aan preventieve interventies die zowel jongeren als volwassenen weerbaar maken tegen (de georganiseerde) criminaliteit, bestuurlijke maatregelen en justitiële maatregelen.
Er worden op dit moment bijeenkomsten in het land voor (meerdere) PmG-gemeenten georganiseerd. Dit is om met elkaar beter inzicht te krijgen in de betekenis van het Kwaliteitskader en mede ter voorbereiding van de ontwikkeling van de tool. Tijdens deze bijeenkomsten kunnen gemeenten direct met de wetenschappers het gesprek voeren over de toepassing van het Kwaliteitskader.
Binnen de lerende aanpak van PmG reflecteren we samen met gemeenten op de inzet van het kader en daarmee werken we op de lange termijn samen aan de wetenschappelijke basis van de aanpak. Alle partners binnen PmG zijn gemotiveerd de aanpak te doen slagen en erkennen het belang van een zorgvuldige en effectieve inzet voor jongeren en hun gezinnen. Dit is een lang en structureel proces waar we de aankomende jaren bij blijven faciliteren. Veel PmG-gemeenten werken zelf direct samen met een universiteit of hogeschool aan hun aanpak. Dit kunnen ze doen met de toegekende middelen. Daarnaast ligt er inmiddels een aanbod voor academische ondersteuning aan deze gemeenten.
Klopt het dat in het landelijk kwaliteitskader waarden als jongerenparticipatie ondergeschikt zijn aan risicotaxatie-instrumenten? Zo ja, waarom is dat? Zo nee, waarom niet?
De hoogleraren die het rapport hebben opgesteld zijn verantwoordelijk voor de inhoud van het Landelijk kwaliteitskader. Zoals bij het antwoord op vraag 1 toegelicht richt het kader zich op preventieve gedragsinterventies ten behoeve van jeugdcriminaliteit. Jongerenparticipatie is geen gedragsinterventie en daarom geen onderdeel van het kwaliteitskader.
Is het waar dat mede naar aanleiding van het landelijk kwaliteitskader programma’s nu worden stopgezet (zoals jongerenrechtbank, buurtrechtbank en school&veilig) omdat ze te weinig «bewezen effectief» zouden zijn? Zo nee, waar blijkt dat uit? Zo ja, waarom worden die programma’s stopgezet? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Gemeenten hebben de regie over hun eigen lokale aanpak PmG. Wanneer blijkt dat interventies bewezen ineffectief zijn dan is het aan hen deze te stoppen om zo de doelgroep geen verdere schade toe te brengen. Het Kwaliteitskader is een instrument dat hierbij kan ondersteunen. Zoals ook in de aanbiedingsbrief van het Kwaliteitskader aan uw Kamer is vermeld, mogen de richtlijnen uit het Kwaliteitskader niet vrijblijvend zijn, maar moeten ze worden gebruikt om de interventies gefinancierd vanuit PmG nader te onderzoeken, bij te stellen of te stoppen.5 In vervolg op voornoemde motie van het lid Mutluer, zal ik hier in de volgende PmG-voortgangsrapportage nader op ingaan.
De wijkrechtspraak en veiligheid in en om de school zijn niet stop gezet. Voor zover bekend is de jongerenrechtbank ook niet stop gezet.
Deze programma’s zijn gebaseerd op bekende risico- en beschermende factoren en werkzame bestanddelen. Voor de wijkrechtspraak verricht het WODC een meerjarig evaluatieonderzoek. Ten aanzien van veiligheid in en om de school zal onderzoek worden gedaan en wordt gekeken naar de werkzame bestanddelen, mede gefinancierd vanuit de aanpak van high impact crimes en de lerende aanpak PmG. Hier ben ik zeer content mee. Ten aanzien van de jongerenrechtbank verwijs ik naar de Verzamelbrief justitiële jeugd van 27 juni jl., waarin apart is ingegaan op de jongerenrechtbank.6
Is het waar dat de in de vorige vraag genoemde programma’s op inzichten uit de wetenschap zijn gebaseerd en/of zelf onderzoek laten meelopen om de effectiviteit te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de aanname dat de woorden «bewezen effectief» nu te nauw geïnterpreteerd worden terwijl het kwaliteitskader eerder als een leidraad voor gemeenten zou moeten gelden om beter te kunnen kiezen uit bewezen effectieve interventies en om het onnodig gebruik van initiatieven die niet bewezen effectief zijn te voorkomen? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze aanname niet. Zoals in de antwoorden hierboven uitgelegd is het Kwaliteitskader bedoeld om te voorkomen dat onnodig ineffectieve interventies worden ingezet bij een kwetsbare doelgroep, die schade kunnen veroorzaken. Tevens is het aan gemeenten zelf om deze interventies stop te zetten. Ik onderschrijf de stelling dat het Kwaliteitskader een belangrijke leidraad zou moeten zijn voor gemeenten om beter te kunnen kiezen uit bewezen effectieve interventies. Zoals hiervoor aangegeven mogen de richtlijnen uit het Kwaliteitskader niet vrijblijvend zijn.
Daarnaast formuleert het kader richtlijnen en handvatten die mijn ministerie, gemeenten en andere organisaties kunnen gebruiken bij het verder vormgeven van hun preventieve aanpak tegen jeugdcriminaliteit. Zo kunnen erkende interventies gebruikt worden, waar dat passend is, bijvoorbeeld via de inzet van de gedragsinterventie «Alleen jij bepaalt wie je bent». Ten slotte vind ik het belangrijk dat gemeenten nieuwe kansrijke en effectieve interventies ontwikkelen voor problematiek waar momenteel nog geen interventie/maatregel beschikbaar is. Juist omdat er nog maar weinig bewezen effectieve interventies beschikbaar zijn. Het Kwaliteitskader is hierbij een waardevol hulpmiddel en geen doel op zich.
Op welke wijze houdt het kwaliteitskader nu rekening met de mogelijkheid dat gemeenten de ruimte nodig hebben voor het inzetten van interventies die passen bij de specifieke lokale behoeften?
Gemeenten ontwikkelen zelf op basis van de lokale problematiek en doelgroep hun brede aanpak Preventie met Gezag. Het Kwaliteitskader geeft gemeenten handvatten voor wat er inmiddels bewezen wel en niet werkt als het gaat over preventieve gedragsinterventies voor jeugdcriminaliteit. Wij stimuleren de inzet van bestaande bewezen effectieve interventies. Het ontwikkelen van een nieuwe interventie kost immers ook veel inzet van gemeenten en wetenschap.
Vanuit de wetenschap weten we welke werkzame bestanddelen bepaalde interventies moeten bevatten om de effectiviteit te vergroten, zoals een bepaald niveau van expertise en inzet op risico- en beschermende factoren. Deze handvatten zijn opgenomen in het Kwaliteitskader. Dat laat nog veel ruimte voor gemeenten voor een passende inzet op de eigen lokale doelgroep en voorkomt dat er onnodige schade wordt berokkend, temeer omdat er beperkt bewezen effectieve interventies voor de verschillende doelgroepen beschikbaar zijn.
Op welke wijze biedt het kwaliteitskader de ruimte voor het gebruiken van nieuwe wetenschappelijke onderbouwde interventies die nodig zijn en ontwikkeld moeten worden om te voorkomen dat jongeren de criminaliteit ingaan?
Binnen het programma Preventie met Gezag worden allerlei nieuwe interventies ontwikkeld. Dit wordt binnen het programma PmG ondersteund en gefaciliteerd. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de criminele familieaanpak en de doorontwikkeling van aanpakken met het oog op de veiligheid in en om de school. Binnen de lerende aanpak worden hieromtrent lerende netwerken georganiseerd samen met gemeenten en de wetenschap.
Zoals in mijn beantwoording op vragen 1 en 5 vermeld, verdient het Kwaliteitskader in de loop van de tijd aanpassing op basis van onderzoek. Ook dit vindt onder andere plaats binnen de lerende aanpak PmG. Het gaat erom dat we doen wat nodig is voor deze doelgroep en daarvoor is (door)ontwikkeling van interventies en maatregelen met gemeenten, de wetenschap en andere partners nodig. Mijn ministerie is hierover met gemeenten en de wetenschap in gesprek.
Deelt u de mening dat door de huidige steeds kortdurende financiering van Preventie met Gezag-projecten er geen solide basisfinanciering tot stand komt? Zo ja, welke gevolgen gaat u hieraan verbinden? Zo nee, waarom niet?
Vanaf het begin van het programma Preventie met Gezag is duidelijk aan de 27 gemeenten met de domeinoverstijgende aanpak en de justitiepartners gecommuniceerd dat de middelen voor Preventie met Gezag structureel zijn. Voor de eerste periode tot half 2026 zijn de budgetten aan gemeenten toegekend. Dit staat zowel in de beschikkingen, als in communicatie aan uw Kamer vermeld. Vanaf 2025 wordt samen met de gemeenten, partners en de wetenschap gekeken naar de wijze van voortzetting van het programma in 2026. Op grond daarvan is herijking en bijstelling mogelijk zodat voor 2026 en verder het programma effectiever en doelmatiger wordt.
Sinds juli jl. zijn er twintig gemeenten toegevoegd aan het programma met de incidentele preventieve aanpak van jeugdcriminaliteit. Voor een periode van maximaal drie jaar ontvangen deze gemeenten middelen tot maximaal half 2027. Bij aanvang is een gestelde voorwaarde vanuit Preventie met Gezag dat de aanpak, inclusief de werkwijze en interventies, wordt verankerd in een structurele gemeentelijke aanpak.
Het bericht ‘China intimideert Nederlandse media en correspondenten’ |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Claire Martens-America (VVD) |
|
Eppo Bruins (CU), Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «China intimideert Nederlandse media en correspondenten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat Nederlandse journalisten in China of Nederlandse journalisten die schrijven over China gehinderd worden in hun werk en worden geïntimideerd?
Ja. Nederlandse journalisten moeten ongehinderd hun werk kunnen doen, in Nederland en daarbuiten.
Wat vindt u van de conclusie dat Nederland geen goed antwoord heeft op Chinese psychologische oorlogsvoering, met indirecte aanvallen zoals lastercampagnes, het delen van privégegevens en publieke aanvallen op journalisten door politici/diplomaten?
Sinds 2023 werkt de Rijksoverheid aan een intensivering van de aanpak Ongewenste Buitenlandse Inmenging (OBI). Op 17 oktober jl. is uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van deze geïntensiveerde aanpak.2 Daarin staat o.a. dat de Rijksoverheid werkt aan het instellen van een centrale OBI-meldfunctie, het vergroten van de bewustwording rond OBI en de uitbreiding van de strafbaarstelling van spionage. Zoals aangegeven in de Kamerbrief zal het kabinet in 2025 een evaluatie verrichten om te bezien of de beschreven intensivering van de aanpak heeft geleid tot een effectievere aanpak van OBI, en in hoeverre een eventuele verdere aanscherping van de maatregelen nodig is. De conclusies van het onderzoek van het China Kennisnetwerk naar de Chinese invloed en inmenging in het Nederlandse medialandschap leveren daarvoor een relevante bijdrage.
Daarnaast is sinds 1 januari 2024 wetgeving in werking is getreden die het gebruik van persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden (doxing) strafbaar stelt.
Op 6 december jl. ontving uw Kamer de Kabinetsreactie3 op het Adviesraad Internationale Vraagstukken-advies4 over Hybride Dreigingen en Weerbaarheid. Hier staat onder meer in dat het kabinet de aanbeveling van de AIV onderschrijft om te investeren in maatschappelijke weerbaarheid tegen hybride dreigingen.
Ziet u het grote belang van een sterke vrije westerse media in China die ongehinderd haar werk kan dan doen?
Ja.
In hoeverre ziet u een neerwaartse trend wat betreft de veiligheid van de Nederlandse media in China?
In het rapport van het China Kennisnetwerk beschrijven de onderzoekers de wijze waarop China zich richt op een uitputtingsslag van kritische stemmen over China. Dit past binnen het beeld dat China, door de inzet van uiteenlopende instrumenten en tactieken, het eigen narratief versterkt, zowel binnen de eigen landsgrenzen als daarbuiten. Hier krijgen ook Nederlandse media mee te maken, zowel in China als in Nederland.
Het kabinet staat voor de veiligheid en vrijheid van alle inwoners van Nederland. Elke vorm van inperking van de vrijheid van meningsuiting van Nederlandse media en correspondenten in China door middel van ongewenste inmenging, dreiging en intimidatie, is onacceptabel. De verschillende tactieken die worden belicht in het onderzoek van het China Kennisnetwerk naar de Chinese invloed en inmenging in het Nederlandse medialandschap baren het kabinet zorgen en bevestigen het beeld dat China steeds verder gaat in het inperken van de mediavrijheid in het land.
Hoe kijkt u naar de tactieken die China gebruikt om de Nederlandse media en correspondenten in China te intimideren?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manieren kunnen Nederlandse journalisten zich beter voorbereiden voor de intimidatie in China en welke rol kan de Nederlandse overheid hierin spelen?
Het beschermen van persveiligheid en persvrijheid is een gedeelde verantwoordelijkheid van de sector en de overheid. Dat betekent onder andere dat OCW financiële ondersteuning biedt aan PersVeilig. Recent is het project geëvalueerd en gaven geïnterviewde journalisten aan dat PersVeilig bijdraagt aan het kunnen uitoefenen van hun beroep5. Bovendien wordt het project door zowel Free Press Unlimited als het European Center for Press and Media Freedom aangemerkt als «best practice». Journalisten die te maken krijgen met vormen van intimidatie, hetzij uit China of andere landen, kunnen zich tot PersVeilig wenden.
Het kabinet raadt Nederlandse journalisten in China aan om in nauw contact te staan met onze ambassade in Beijing en gevallen van intimidatie daar te melden. Zie vraag 8 voor meer informatie over de rol van de ambassade.
Hoe kan de Nederlandse overheid helpen, zodat onze media in China ongehinderd haar werk kan blijven doen?
Onafhankelijke journalistiek bedrijven in China kent risico’s en de Nederlandse overheid kan niet garanderen dat journalisten hun werk ongehinderd kunnen doen. Wel onderhoudt de Nederlandse ambassade in Beijing regelmatig contact met de Nederlandse correspondenten in China over hun werkomstandigheden en moedigt hen aan om contact op te nemen wanneer zij dat nodig achten.
Is via bilaterale diplomatieke kanalen gesproken met China over de intimidatie van onze correspondenten en media in China? Zo ja, is hierin een krachtig diplomatiek signaal overgebracht?
In bilaterale contacten met de Chinese autoriteiten benadrukt Nederland regelmatig het belang van mediavrijheid in het algemeen en de werkomstandigheden van (buitenlandse) journalisten in China in het bijzonder. Hierin worden onze ernstige zorgen overgebracht over de intimidatie van journalisten in China. De Nederlandse ambassade in Beijing is altijd bereid om namens – en in overleg met – Nederlandse correspondenten bezwaar te maken bij de Chinese autoriteiten naar aanleiding van specifieke incidenten.
Hoe zal de kennis wat betreft China in de Nederlandse overheid en media worden vergroot?
Naar aanleiding van de Chinanotitie van 2019 is het China Kennisnetwerk opgericht. Via dit netwerk helpen China-experts vanuit verschillende invalshoeken de Rijksoverheid om China’s motieven, beleid en visie beter te begrijpen om zo effectiever beleid te ontwikkelen, en ook maatschappelijke partners beter te kunnen adviseren. Het netwerk levert op deze manier een belangrijke bijdrage aan het formuleren en beantwoorden van kennisvragen over China binnen de Rijksoverheid. Dit doel wordt nagestreefd door het uitvoeren van onderzoeken, kennisevenementen, netwerkbijeenkomsten en cursussen over China. Het China Knowledge Network (CKN)wordt in 2025 voortgezet en heeft inmiddels een onderzoeksportfolio van 28 afgeronde onderzoeken en 17 lopende onderzoeken.
In hoeverre wordt met andere Europese en Westerse overheden samengewerkt om de vrije Westerse media in China te beschermen?
De ambassade in Beijing staat in nauw contact met gelijkgezinde landen binnen en buiten de EU over de werkomstandigheden van journalisten en de mediavrijheid in China in het algemeen. Vanuit deze verbanden kan worden besloten om gezamenlijk op te trekken bij het aankaarten van zorgen over deze zaken. Daarnaast onderhoudt de ambassade goede contacten met de Foreign Correspondents’ Club of China (FCCC), die onder andere de werkomstandigheden van buitenlandse correspondenten in China volgt en hierover jaarlijks een «Media Freedoms Report» publiceert. Ook faciliteert de ambassade regelmatig de FCCC door het bieden van een veilige ruimte om samen te komen en evenementen te organiseren in de kanselarij of residentie.
Bent u bekend met het rapport «Chinese invloed en inmenging in het Nederlandse medialandschap» van het China Kennisnetwerk van de Universiteit Leiden?2
Ja
Deelt u de mening van de onderzoekers dat het belangrijk is om als land via formele kanalen steeds de beïnvloeding resoluut te veroordelen en deelt u de mening dat dit nog effectiever wordt wanneer (Westerse) landen gezamenlijk optreden? Zo ja, met welke landen bent u van plan hierover gezamenlijk op te trekken?
Ja. Nederland zet zich in de EU, NAVO en G7 in voor een stevigere, effectievere en meer gecoördineerde aanpak van ongewenste buitenlandse inmenging en beïnvloeding. Op deze manier vindt uitwisseling plaats over de verschillende verschijningsvormen en worden geleerde lessen over het verhogen van de weerbaarheid en responsmogelijkheden gedeeld. Zie voor onze inzet ook de eerder genoemde Kamerbrief over de aanpak van ongewenste buitenlandse inmenging7.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat het creëren van «een hub» voor onafhankelijke Chinese journalisten in Nederland belangrijk is, zoals reeds al het geval is van Russische media in Amsterdam? Wat kunt u voor deze groep journalisten doen en hoe staat u deze groep bij?
De betreffende Russische onafhankelijke media voelden zich genoodzaakt door de agressieoorlog van Rusland in Oekraïne hun werk elders in ballingschap voort te zetten. Ze hebben toen zelf besloten zich in Amsterdam te vestigen. Een dergelijk besluit tot vereniging en vestiging is er nog niet vanuit onafhankelijke Chinese journalisten in Nederland. Het voortzetten van onafhankelijke journalistiek, ook door onafhankelijke Chinese journalisten, is erg belangrijk, zowel voor onafhankelijke informatievoorziening als voor het tegenwicht bieden aan propaganda.
De Nederlandse overheid staat in contact met Chinese diasporagemeenschappen in Nederland. Zo kunnen zij incidenten van intimidatie melden en kunnen zaken, in overleg met de betreffende persoon, opgebracht worden bij de Chinese ambassade.
Hoe staat u tegenover de aanbeveling van de onderzoekers om het mandaat van het meldpunt PersVeilig uit te breiden naar ook sociale en psychologische veiligheid en weerbaarheid? Deelt u deze mening?
Van deze aanbeveling heb ik kennisgenomen. PersVeilig is een gezamenlijk initiatief van de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren, de Politie en het Openbaar Ministerie en heeft tot doel de positie van journalisten te versterken tegen geweld en agressie op straat, op sociale media en tegen juridische claims. Sociale en psychologische veiligheid horen op dit moment bij de diensten die PersVeilig biedt. Aandacht voor de psychologische en sociale impact en weerbaarheid maakt onderdeel uit van trainingen voor journalisten en werkgevers. Daarnaast is er aandacht voor deze impact bij het adviseren bij een melding. PersVeilig werkt structureel samen met een psycholoog.
Onderschrijft u alle andere aanbevelingen van het rapport en zo ja, hoe gaat dit kabinet aan de slag met de implementatie hiervan? Zo nee, waarom niet?
Het rapport doet een aantal aanbevelingen, zowel voor de Nederlandse overheid, redacties en belangenorganisaties. Het kabinet neemt alle relevante aanbevelingen serieus en zal deze de komende tijd verder bestuderen. Ze vormen een belangrijke bijdrage aan de discussie om de veiligheid en onafhankelijkheid van Nederlandse journalisten wereldwijd te beschermen. Implementatie vergt een brede aanpak van de betrokken ministeries, vooral OCW, JenV en BZ.
Van welke landen is nog meer bekend dat soortgelijke praktijken en tactieken worden gebruikt?
Er zijn meer landen die binnen en buiten de landsgrenzen journalisten en burgers intimideren en daarmee de mediavrijheid en vrijheid van meningsuiting inperken. In de Fenomeenanalyse Statelijke Inmenging van de AIVD en de NCTV van 17 oktober jl. wordt dieper in gegaan op hoe algemene intimidatie van buitenlandse diasporagemeenschappen zich voordoet in Nederland.8 Freedom House publiceerde in december 2023 een rapport over journalistiek in ballingschap en transnationale repressie van journalisten.9