Het waarborgen van de veiligheid bij het opstellen van dekkings- en spreidingsplannen voor de brandweer en de keuze voor een afwijkende voertuigbezetting |
|
Attje Kuiken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Herinnert u zich de vragen en antwoorden over het schrappen van brandweerwagens in de veiligheidsregio Middden- en West-Brabant?1
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de ontwikkeling van één landelijk kazernedekkingsmodel, zoals uw voorganger toezegde te zullen bespreken met het Veiligheidsberaad? Is er bij de opstelling van het spreidings- en dekkingsplan van de veiligheidsregio Midden en West Brabant gebruik gemaakt van dit landelijk spreidingsmodel? Zo nee, op welk model is het plan dan gebaseerd?
Op dit moment worden in het land drie verschillende rekensystematieken gebruikt om de brandweerdekking en kazernespreiding te berekenen. Midden- en West Brabant maakt hier ook gebruik van. Ik ben voorstander van één landelijk afwegingskader (inclusief rekenmodel) voor het vaststellen van opkomsttijden en het maken van regionale dekkingsplannen. Dit bevordert de uniformiteit en éénduidigheid maar ook de samenwerking.
De Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) is het project «ImplementatieBegeleiding Dekkingsplannen Brandweer» (IBDB) gestart, waarbinnen landelijke afspraken worden gemaakt over standaardisatie van de registratie van opkomsttijden en van de presentatie van de resultaten daarvan. Vanuit het Veiligheidsberaad is steun uitgesproken voor dit project. Bij het ontwerpen van het dekkings- en spreidingsplan in de veiligheidsregio Midden- en West-Brabant was er nog geen landelijk dekkings- en spreidingsmodel beschikbaar.
De definitieve uitkomsten van het landelijke project zullen door de veiligheidsregio Midden- en West-Brabant zo nodig worden meegenomen in een volgende versie van het dekkingsplan. In het Algemeen Overleg Brandweer van 25 mei jongstleden heb ik tevens met de Kamer afgesproken dat ik zorg voor een landelijk dekkingsplan, dat het totaalbeeld geeft van de landelijke brandweerdekking in Nederland (inclusief de spreiding van specialismen en bovenregionale samenwerking) en dat is gebaseerd op de 25 regionale dekkingsplannen.
Wordt door de veiligheidsregio Midden- en West-Brabant (MWB) afgeweken van de opkomsttijden die vastgelegd zijn in het Besluit veiligheidsregio’s? Zo ja, hoe algemeen of specifiek geformuleerd zijn deze afwijkingen en welke gronden zijn gebruik al vereiste motivering?
De veiligheidsregio Midden- en West-Brabant geeft aan te handelen binnen de tijdsnormen uit het Besluit veiligheidsregio’s voor wat betreft de opkomsttijd. De veiligheidsregio geeft aan dat daar waar deze opkomsttijden niet kunnen worden gehaald, een zorgvuldige afweging plaatsvindt en het bestuur de keuze van de locatie en de mate van de afwijking motiveert. Dit kan alleen als er voorzien is in compenserende maatregelen op het gebied van risicobeheersing, preventie en repressie.
Kunt u informatie verstrekken over de afwijkingen van de opkomsttijden ten opzichte van de norm, zoals andere veiligheidsregio’s die opgenomen hebben in hun plannen, evenals de breedte waarmee die afwijkingen geformuleerd zijn en de motivering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op onderstaande vraag 5.
Heeft u inzicht in de ontwikkeling van de opkomsttijden van de brandweer die de veiligheidsregio’s als basis nemen van de dekkings- en spreidingsplannen? Zo ja, kunt u een volledig overzicht geven van de nagestreefde opkomsttijden geven van de verschillende brandweerkorpsen? Zo nee, wilt u hier onderzoek naar doen?
Ik heb op dit moment geen overzicht per regio van de gehanteerde opkomsttijden of van de eventuele afwijkingen van de opkomsttijden in de verschillende regio’s. De opkomsttijden zijn vastgelegd in het Besluit veiligheidsregio’s en zijn daarmee een bestuurlijke, decentrale verantwoordelijkheid waarover in de gemeenteraad verantwoording wordt afgelegd. De suggestie voor het opstellen van een landelijk afwegingskader wordt door het Veiligheidsberaad opgepakt.
Om een beeld te krijgen van de opkomsttijden in Nederland komt er, in opdracht van mijn Ministerie en het veiligheidsberaad, een onderzoek naar de daadwerkelijk gerealiseerde opkomsttijden en de (bestuurlijke) afwijking hiervan. Hierbij wordt rekening gehouden met de locaties waar van de normtijden wordt afgeweken evenals de zogenaamde automatische doormeldingen. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) en de uitkomsten worden voor het eind van het jaar 2011 gerapporteerd aan uw Kamer. De onderzoeksopzet van dit onderzoek wordt u, zoals toegezegd, binnen enkele weken toegezonden.
Vindt in de veiligheidsregio Midden- en West-Brabant ook een proef plaats met voertuigbezetting?
Nee, in de regio Midden- en West-Brabant vindt geen proef plaats met variabele voertuigbezetting.
Kloppen de gegevens uit de quickscan voertuigbezetting nog? Is er sinds de publicatie van deze quickscan sprake van een tijdelijke bevriezing van verdere proeven tot deze proeven onderzocht zijn? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment vinden die experimenten plaats die zijn opgenomen in de quickscan. De NVBR monitort de voorgang van deze experimenten. Met de IOOV heb ik inmiddels afgesproken dat zij participeren in de evaluatie van het project Variabele voertuigbezetting en ook een oordeel op zullen leveren over de onderzoeksopzet. Op dit moment heb ik geen aanwijzingen dat er wijzigingen hebben plaatsgevonden in de gegevens uit de quickscan. De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van de pilots voertuigbezetting is een verantwoordelijkheid van het lokaal/ regionaal bestuur waaraan heldere eisen zijn geformuleerd.
Hoe voorkomt u dat veiligheidsregio’s op financiële gronden zoveel mogelijk de grenzen van het Besluit veiligheidregio’s opzoeken door generiek af te wijken van de vastgestelde opkomsttijden en voertuigbezetting, waardoor de veiligheid van brandweerlieden en burgers in gevaar kan komen?
Alle veiligheidsregio’s zijn gebonden aan de tijdsnormen die vastgelegd worden in het Besluit Veiligheidsregio’s. Het is niet mogelijk om hier generiek van af te wijken. Als het bestuur van een veiligheidsregio voor bepaalde locaties opkomsttijden vaststelt die afwijken van de tijdsnormen, dan vindt een zorgvuldige afweging plaats en motiveert het bestuur de keuze van de locatie en de mate van de afwijking. In de gesprekken die ik heb gevoerd met de veiligheidsregio’s krijg ik terug dat dit uitermate zorgvuldig gebeurt.
Het bericht ‘Verbijstering na politiepromotie’ |
|
Hero Brinkman (PVV), André Elissen (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verbijstering na politiepromotie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat hier minimaal sprake is van ongewenst en niet integer handelen van politieofficieren die een voorbeeldfunctie hebben, zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de conclusies van een onderzoek in opdracht van Europol, door OLAF (het Europees bureau voor fraudebestrijding), naar een sollicitatieprocedure bij Europol is bij het KLPD een intern onderzoek gestart naar het handelen van een medewerker die betrokken was bij deze procedure. De korpschef van het KLPD heeft mij gemeld dat uit de uitkomsten van dit recentelijk afgesloten intern onderzoek consequenties zijn getrokken. De functionaris wordt teruggezet in rang en belast met werkzaamheden bij een andere dienst binnen het KLPD.
Ook ten aanzien van de voormalig deputy director zijn consequenties getrokken. Hij is inmiddels belast met projectmatige werkzaamheden binnen het KLPD. Hij bekleedt geen leidinggevende functie en ontvangt derhalve evenmin de daarbij behorende toelagen.
Ik ben van mening dat alle politiemedewerkers, ook politieofficieren, een voorbeeldfunctie hebben, zeker als het om integer gedrag gaat.
Kunt u aangeven wat de belangrijkste bevindingen zijn van het door Europol ingestelde interne onderzoek, alsmede het door OLAF uitgevoerde externe onderzoek zodra dit is afgerond? Kunt u ook verklaren waarom het externe onderzoek zo extreem lang duurt?
Gezien het vertrouwelijke karakter kunnen de bevindingen van het door OLAF uitgevoerde onderzoek niet openbaar gemaakt worden. Een verklaring omtrent de duur van het onderzoek heb ik niet, aangezien OLAF hier zijn eigen verantwoordelijkheid in heeft.
Deelt u de mening dat het ongewenst is om betrokken politieofficieren te bevorderen qua schaal of functie kort nadat of terwijl er nog onderzoeken lopen, zoals in dit geval bij OLAF? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen?
Ten aanzien van de betrokken politiefunctionarissen, is in verband met de onderhavige kwestie passend gereageerd. Er is geen sprake van een bevordering.
Is het u bekend dat er in het (recente) verleden tegen de politieofficier Mossink wegens niet integer gedrag een disciplinaire maatregel is genomen door het KLPD, die resulteerde in een vroegtijdige overplaatsing en bevordering naar de Nationale recherche (o.l.v. diezelfde heer Tom Driessen)? Zo ja, wat vindt u van dergelijke maatregelen. Zo nee, bent u bereid dit nader te (doen) onderzoeken?
Er is in het recente verleden geen sprake geweest van een disciplinaire maatregel tegen de betreffende politieofficier. De bedoelde overplaatsing heeft plaatsgevonden in het kader van een managementmaatregel voor een groep mensen waarvan de betreffende politieofficier deel uitmaakte. De verplaatsing naar de dienst Nationale Recherche had te maken met de expertise van de betreffende politieofficier en paste in zijn loopbaan. Dit was een horizontale verplaatsing en geen bevordering. Pas in de loop van de tijd – na ruim drie jaar – heeft, op basis van de kwaliteit van werkzaamheden, tijdens de reorganisatie van de dienst Nationale Recherche in december 2009 een plaatsing in een andere functie en bijbehorende bevordering tot commissaris binnen de dienst Nationale Recherche van het KLPD plaatsgevonden.
Welke maatregelen gaat u nemen om de frustratie en negatieve gevoelens bij politiemensen alsmede de negatieve beeldvorming ten aanzien van werving en selectie bij de Nederlandse politie en Europol weg te nemen?
Op grond van de conclusies van de onderzoeken naar het handelen van de betrokken politieofficieren, zijn inmiddels consequenties getrokken, zoals vermeld in het antwoord op vraag 2.
(Transport)criminaliteit, en gestolen mobiele telefoons in het bijzonder |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Overval nepagenten verzonnen» waarbij 3000 mobiele telefoons zijn buitgemaakt»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat politie Utrecht van een groot aantal van deze gestolen telefoons (of beter: IMEI-nummers) heeft vastgesteld dat zij actief zijn op Nederlandse netwerken?
Ja.
Is u bekend dat van de onderzoeksbevindingen een bestuurlijke rapportage opgemaakt is/wordt? Is de minister voornemens voortvarend actie te ondernemen nu is gebleken dat een groot aantal van deze gestolen telefoons op de Nederlandse netwerken actief zijn? Zo nee, waarom niet?
Als ik de definitieve versie van het bestuurlijk dossier van de Bovenregionale Recherche Midden Nederland heb ontvangen, zal ik in afstemming met mijn ambtgenoot van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bezien of het mogelijk en nodig is maatregelen te nemen en zo ja, welke partijen binnen de overheid en/of het bedrijfsleven daarbij betrokken zullen worden.
Deelt u de mening dat, gezien de onderzoeksbevindingen genoemd onder vraag 2, het voor de hand ligt dat die 3000 telefoons (allen voorzien van IMEI-nummer en dus geregistreerd) waarschijnlijk via het criminele circuit (d.m.v. heling) in omloop zijn gebracht?
Het ligt voor de hand om aan te nemen dat in ieder geval een deel van deze telefoons door middel van heling in omloop is gebracht. Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat vaststaat dat deze telefoons afkomstig zijn van misdrijf. Dat laat echter onverlet dat deze ook op een legale wijze in het verkeer kunnen zijn gebracht. Bij gebreke van een volledige, centrale registratie van ontvreemde telefoons kunnen verkopers mobiele telefoons in het verkeer hebben gebracht, waarvan zij niet wisten of hadden moeten vermoeden dat het ging om ontvreemde telefoons. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 9.
Kunt u aangeven welke maatregelen zijn (dan wel worden) genomen om te voorkomen dat gestolen telefoons terugkomen op de Nederlandse markt?
Ik ben ermee bekend dat providers in bijvoorbeeld België en het Verenigd Koninkrijk gestolen telefoons, op basis van het International Mobile Equipment Identity nummer (het IMEI-nummer), niet meer op het nationale netwerk toelaten.
Navraag door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie bij een aantal Nederlandse telecomaanbieders heeft uitgewezen dat zij om de volgende redenen, anders dan de telecomaanbieders in bijvoorbeeld België en het Verenigd Koninkrijk, zijn opgehouden met het (structureel) blokkeren van International Mobile Equipment Identity nummers. Volgens de betreffende telecomaanbieders werkt een aantal fabrikanten van mobiele telefoons niet conform de afspraken die zijn gemaakt tussen fabrikanten en telecomaanbieders. International Mobile Equipment Identity nummers zijn daardoor niet meer uniek, waardoor het aantal mobiele telefoons met hetzelfde nummer tot in de duizenden kan lopen, verspreid over de hele wereld. Het blokkeren van een International Mobile Equipment Identity nummer kan daardoor leiden tot het blokkeren van alle mobiele telefoons met dit nummer, ook de niet gestolen mobiele telefoons. Dit is een ongewenste situatie voor de bonafide gebruiker, die moet kunnen aantonen dat de mobiele telefoon legaal verkregen is. Ten tweede is het volgens de betreffende telecomaanbieders voor een gebruiker nog steeds mogelijk om het International Mobile Equipment Identity nummer van een mobiele telefoon te wijzigen met behulp van via internet verkrijgbare software. Op deze manier is het mogelijk een eventuele blokkade van dat nummer te omzeilen. Ik zal het voorgaande betrekken bij de in mijn antwoord op vragen 3 en 10 genoemde afstemming met mijn ambtgenoot van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Bent u bekend met het feit dat providers in bijvoorbeeld België en het Verenigd Koninkrijk gestolen telefoons, op basis van het IMEI-nummer, niet meer op het nationale netwerk toelaten?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u concreet aangeven waarom dit niet in Nederland het geval is?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met eerder onderzoek naar IMEI-blokkering dat (naar verluidt) is uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Economische Zaken?
Ik ben bekend met een onderzoek dat door de toenmalige Minister van Justitie op 27 oktober 2004 aan uw Kamer is aangeboden (Kamerstukken II, 2004–2005, 27 834, nr. 35). Dit betreft een onderzoek naar de mogelijkheden om een International Mobile Equipment Identity (IMEI) database in Nederland in te voeren in het kader van het bestrijden van de diefstal van mobiele telefoons in Nederland.
Bent u bekend met de brief (32 123 VII, nr. 63) van toenmalig minister Ter Horst? En zo ja, hoe interpreteert u de volgende zinnen: «Door verschillende providers wordt het IMEI-nummer nog wel gebruikt om gestolen mobiele telefoons af te sluiten en daardoor onbruikbaar te maken (...) Op dit moment is een internationaal register voor gestolen mobiele telefoons operationeel (...)»? Kunt u tevens aangeven hoe bovenstaande zich verhoudt tot de praktijk van alledag (namelijk: providers werken niet mee aan blokkering van mobiele telefoons en van algemene vermeldingen van geblokkeerde IMEI-nummers in het internationaal register door Nederlandse providers lijkt geen sprake te zijn)?
Ten tijde van het schrijven van de genoemde brief was dat de feitelijke stand van zaken. Deelname aan het Central Equipment Identity Register (CEIR) geschiedt echter op basis van vrijwilligheid. In mijn antwoord op vraag 7 heb ik toegelicht wat de overwegingen zijn van de geraadpleegde Nederlandse telecomaanbieders om op te houden met het (structureel) blokkeren van telefoon aan de hand van IMEI-nummers.
Bent u bereid maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat ook de Nederlandse providers niet langer gestolen telefoons op het netwerk laten draaien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat bij het stelselmatig blokkeren van IMEI-nummers het animo voor dergelijke overvallen tot een minimum kan worden gereduceerd, en dat ook de consument (die in toenemende mate wordt geconfronteerd met gewelddadige straatroof en diefstal van mobiele telefoons) hier baat bij heeft? Zo nee, waarom niet?
Ik ga inderdaad ervan uit dat een dergelijke vorm van (techno)preventie de animo zou kunnen doen afnemen om mobiele telefoons te stelen en te helen. Uit mijn antwoord op de vragen 5, 6 en 7 blijkt echter dat er aan blokkering van IMEI-nummers zwaarwegende nadelen zijn verbonden.
Deelt u de mening dat de politie, wanneer netwerkproviders IMEI-nummers blokkeren, meldingen van gedupeerden zal krijgen en daarmee op eenvoudige wijze de «helers» en «stelers» snel in kaart kan brengen?
Het is mogelijk dat de politie meldingen van – naar verwachting alleen de bonafide – gedupeerden zou krijgen als overgegaan zou worden tot IMEI-blokkering. Om vervolgens de stelers en helers in kaart te brengen, zou echter nader politieonderzoek noodzakelijk blijven. In dat geval zou immers moeten worden onderzocht of de gebruiker van een mobiele telefoon deze op een rechtmatige wijze heeft verkregen, dan wel of de gebruiker wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de mobiele telefoon van misdrijf afkomstig was.
Een door de politie in beslag genomen anti-PVV-spandoek |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Klopt het dat de politie gisteren te Den Haag tijdens een demonstratie van de HTM een anti-PVV-spandoek heeft verboden?
Tijdens een demonstratie door medewerkers van HTM op 20 april jongstleden is een spandoek uit de demonstratie verwijderd. Er is echter geen sprake van inbeslagname of verbod door de politie. Volgens informatie die ik van de politie heb ontvangen heeft de organisator van de demonstratie, de Federatie Nederlands Vakverenigingen (FNV), het spandoek verwijderd of laten verwijderen. Het is mij niet bekend wat er precies op het spandoek stond en wat de reden was voor het (laten) verwijderen hiervan.
Wat stond er precies op dit spandoek? Waarom gaf deze tekst aanleiding tot ingrijpen van de politie? Klopt het dat het spandoek zonder opgave van reden moest worden verwijderd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt zich deze ingreep tot de artikelen 7 en 9 van de Grondwet, respectievelijk de uitingsvrijheid en de vrijheid van vergadering en betoging? In hoeverre rechtvaardigde het gewraakte spandoek in inbreuk op deze grondwettelijk erkende rechten?
Er is geen sprake van inbreuk van artikelen 7 en 9 van de Grondwet, aangezien er geen sprake is van een inbeslagname of verbod door de politie van het spandoek.
De onduidelijke status van fraudeurs die een schikking hebben getroffen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Fraudemakelaar van zwarte lijst»,1 het bericht «Buitensluiten schikkende fraudeverdachten lastig»2 en het vonnis van de Rechtbank Utrecht hierover?3
Ja.
Erkent u dat veel marktpartijen worstelen met de vraag of zij met mensen die in grote fraudezaken hun strafvervolging hebben afgekocht door een schikking te treffen met het openbaar ministerie zaken kunnen blijven doen?
Ik verwijs naar mijn antwoorden van 15 april 2011 op vragen van het lid Çörüz van uw Kamer (2011Z06129, ingezonden op 24 maart 2011).
Staat u nog steeds achter uw standpunt dat een schikking in feite een «publieke schuldbekentenis» is?4 Kunt u dit toelichten? Welke gevolgen kan een dergelijke schuldbekentenis volgens u hebben?
Ik heb tijdens het vragenuur van 22 maart 2011 gezegd dat een transactie op mij en het publiek overkomt als een publieke schuldbekentenis. Zoals ik in de hiervoor genoemde antwoorden heb aangegeven, is een schuldbekentenis noch voor het doen van een transactieaanbod door het OM, noch voor de strafoplegging door de rechter een vereiste. Nu er bij transigeren geen sprake hoeft te zijn van een expliciete schuldbekentenis, is er ook geen sprake van daaruit voortvloeiende gevolgen. Er vloeien wel gevolgen voort uit het aangaan van een transactie, waaronder het feit dat deze vermeld wordt op het strafblad van betrokkene. In de aangehaalde antwoorden heb ik toegelicht dat een transactie daardoor meeweegt bij de afweging of een eventueel verlangde Verklaring Omtrent Gedrag wordt afgegeven.
Welke mogelijkheden hebben marktpartijen om te beslissen geen zaken meer te doen met de persoon die een miljoenenfraude heeft geschikt?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden hebben marktpartijen om anderen te waarschuwen en publiek bekend te maken dat zij geen zaken meer doen met de fraudeur, bijvoorbeeld door middel van een (al dan niet beperkt toegankelijke) zwarte lijst?
Dit is een zaak van marktpartijen zelf, die primair verantwoordelijk zijn voor hun integriteitsbeleid. De Wet bescherming persoonsgegevens biedt normen voor het inrichten van een zwarte lijst. Het College bescherming persoonsgegevens heeft in verband hiermee criteria opgesteld (zie onder themadossiers op www.cbpweb.nl).
Bent u er voorstander van dat financiële instellingen een waarschuwingssysteem hanteren, een «zwarte lijst» van mensen die een bedreiging vormen voor de integriteit en continuïteit van de financiële instellingen?
Ik ben er voorstander van dat dergelijke instellingen bevorderen dat ze een goede beoordeling kunnen maken van een (rechts)persoon om te bepalen of daarmee een relatie zal worden aangegaan. De methode die daarvoor wordt gehanteerd, is een zaak van de marktpartijen zelf.
Is het waar dat zelfs als de Rabobank makelaar F. in het waarschuwingsregister had opgenomen vóór het sluiten van de schikking, deze makelaar ná de schikking uit het register verwijderd had moeten worden?2 Zo ja, hoe kan dit? In hoeverre is een schikking dan nog een «schuldbekentenis» die gevolgen kan hebben?4
De Rabobank heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Utrecht (LJN: BP9270). Ik kan niet op de verdere rechtsgang vooruit lopen.
In hoeverre hebben financiële instellingen mogelijkheden om geen zaken te hoeven doen met mensen die een schikking hebben getroffen, zoals mensen die in het vastgoed voor miljoenen hebben gefraudeerd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat de mogelijkheden om fraudeurs uit bepaalde branches te weren onvoldoende zijn omdat de schikkingen nog steeds een onduidelijke status hebben? Hoe bent u van plan hier meer duidelijkheid over te geven?
Nee, aangezien de status van een transactie naar mijn mening helder is. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 3 en mijn eerdergenoemde antwoorden op vragen van het lid Çörüz van uw Kamer.
Misbruik van het Europees arrestatiebevel voor 'onzin'-misdrijven |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Europese Commissie erkent misbruik van het Europees Arrestatiebevel voor onzinmisdrijven» en het rapport van de EU-commissaris waarnaar wordt verwezen?1
Ja.
Deelt u de mening van de EU-commissaris dat EU-lidstaten geen arrestatiebevelen binnen de EU moet uitvaardigen voor «onzin»-misdrijven, zoals fietsendiefstal? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u tevens de mening van de EU-commissaris dat het vertrouwen tussen de lidstaten wordt ondermijnd als systematisch gebruik wordt gemaakt van het Europees arrestatiebevel (EAB) voor (zeer) kleine misdrijven? Zo nee, waarom niet?
In het rapport van de Commissie wordt gesteld dat het vertrouwen in het EAB is ondermijnd door een «systematisch gebruik van EABs voor de overlevering van personen voor vaak zeer geringe strafbare feiten». Deze stelling wordt in het rapport niet met feiten onderbouwd. Vanwege de stelligheid van de bewering had dit wel voor de hand gelegen. In het rapport wordt evenmin helder aangegeven of de stelling betrekking heeft op de gehele periode van zeven jaren dat het EAB nu wordt toegepast of ook nog op recente tijden.
Ik onderschrijf de geciteerde stelling van de Commissie niet en baseer mij daarvoor mede op de vele EABs die deNederlandse justitiële autoriteiten in de loop der jaren uit de andere lidstaten van de Europese Unie hebben ontvangen. Ik ontken daarmee niet dat er EABs voor kleine feiten zijn uitgevaardigd, maar dit gold vooral de aanloopperiode en een klein aantal lidstaten.
Wordt naar uw mening systematisch gebruik gemaakt van het EAB voor (zeer) kleine overtredingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de conclusie van de journalist dat met name Polen voor elk wissewasje het EAB gebruikt? Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij het artikel uit The Economist «Wanted for chicken rustling» meenemen? Is er een verband met het ontbreken van het opportuniteitsbeginsel in Polen en het veelvuldig gebruik maken van het EAB door Polen?
Over het bericht uit The Economist, waar naar wordt verwezen, kan ik kort zijn. Ik constateer dat het ruim een jaar oud is en betrekking heeft op de ervaringen van het Verenigd Koninkrijk in 2009 en voorgaande jaren. Ik heb daar verder geen oordeel over.
Naar mijn mening roept het rapport van de Commissie het beeld op alsof de kwestie van de proportionaliteit Uniebreed speelt en ook bestendig is. Dat beeld slaat dan vooral op de beginfase van de toepassing van het EAB, maar is naar mijn mening niet meer actueel. De proportionaliteit is een kwestie die vooral bij Poolse EABs speelt en die twee aspecten betreft: het hoge aantal EABs dat wordt uitgevaardigd én dat deze – in de ogen van andere lidstaten – voor te geringe feiten worden uitgevaardigd. Het Poolse Ministerie van Justitie heeft mij desgevraagd een aantal ontwikkelingen gemeld, die in dit verband relevant zijn.
In 2010 is sprake van een daling van Poolse EABs van ruim 20% ten opzichte van voorgaande jaren. In 2008: 4829 en 2009: 4844, maar in 2010: 3753. Verder heeft het Poolse Ministerie van Justitie naar aanleiding van het overleg tussen Nederlandse en Poolse experts in december 2010 een notitie gezonden aan de gerechten over de EAB-praktijk, waarin de nadruk werd gelegd op het feit dat het uitvaardigen van een EAB een middel is dat in het algemeen pas zou moeten worden toegepast nadat andere methoden om de verdachte/veroordeelde op te sporen niet tot resultaat hebben geleid. Hierbij werd gewezen op de mogelijkheden die onder meer wederzijdse rechtshulp biedt. Ook stelde het Ministerie van Justitie het EU handboek voor de uitvaardiging van EABs waar ook de Commissie naar verwijst en waarin uitdrukkelijk de proportionaliteit aan de orde komt, beschikbaar via de website van het ministerie, opdat het voor alle Poolse justitiële autoriteiten en andere betrokkenen toegankelijk is. Ik ben van mening dat uit deze ontwikkelingen blijkt,
dat er in Polen geen sprake is van een statische situatie, hetgeen concreet blijkt uit een substantieel lager aantal EABs. Ook de getroffen maatregelen beoordeel ik positief. Ik vind ook dat van lidstaten verwacht mag worden dat zij als zich specifieke problemen bij de toepassing van een EU-instrument voordoen, zelf maatregelen treffen. Het is bij de Poolse autoriteiten bekend, dat van Nederlandse zijde de bereidheid blijft bestaan om verder te overleggen met Poolse autoriteiten en daarmee bij te dragen aan verdere voortgang in deze positieve ontwikkeling.
Wat is in het algemeen uw mening over het rapport? Bent u van mening dat er vervolg gegeven moet worden aan dit rapport daar Nederland als staat en daar Nederland als onderdeel van de EU?
Ter voorkoming van misverstanden wordt opgemerkt dat de nummering van de vragen een misslag bevat, er is geen vraag 8 maar wel een vraag 9.
Zoals ik hierboven al aangaf roept het rapport van de Commissie het beeld op alsof er Uniebreed ernstige problemen zijn met de toepassing van het EAB en dat deze ook bestendig zijn. Vervolgens wordt uitvoerig ingegaan op de kwestie van de proportionaliteit, terwijl dit is een kwestie die vooral met Poolse EABs speelt. Daarop ben ik in mijn antwoord op de vraag 5 uitvoerig ingegaan.
Het onderzoek waarnaar in de blog wordt verwezen is vermoedelijk dat van de Utrechtse hoogleraar Langbroek. Voor mijn oordeel over dat rapport verwijs ik naar mijn antwoord van 31 januari 2011 op de kamervragen van de heer Van der Steur van 24 december 2010, nr. 2010Z20160. Daarbij heb ik ook aangegeven dat het in dat rapport gesignaleerde probleem van EABs voor bagatelfeiten, voor veel lidstaten tot de kinderziekten van de toepassing van het nieuwe instrument moeten worden gerekend.
Nu de kwestie van de proportionaliteit vooral wordt veroorzaakt door de strafrechtspleging van één lidstaat, lijkt mij het bevorderen van een aanpassing van het kaderbesluit EAB niet proportioneel.
Zoals ik, eveneens in de genoemde kamervragen van de heer Van der Steur, heb aangegeven en heb herhaald bij de behandeling van de motie van de heer Recourt c.s. van 17 februari 2011, Kamerstukken II 2010–2011, 32 317, nr. 36, welke motie ik heb aangemerkt als ondersteuning van mijn beleid, en nog eens heb herhaald in mijn antwoord van 9 maart 2011 op kamervragen van mevrouw Gesthuizen (Aanhangsel II 2010–2011, 1745) heeft het het behoorlijke gebruik van het EAB mijn aandacht. In dat kader heeft er overleg plaatsgevonden tussen Nederlandse en Poolse justitiële autoriteiten over het gebruik van bestaande alternatieven en zal er dit jaar een vervolgoverleg plaatsvinden. Verder wordt, zoals ook in genoemde antwoorden is gememoreerd, in Brussel gewerkt aan het Europees onderzoeksbevel.
Kent u het onderzoek waarnaar verwezen wordt in de blog waaruit blijkt dat Nederland volgzaam omgaat met Europese bevelen? Zo ja, wat is uw mening over dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat de EU nog eens serieus moet kijken naar het EAB en dat er vervolgens een aanpassing moet plaatsvinden om het gebruik van het EAB ten aanzien van bagatelzaken te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Diverse nieuwsberichten over het schietincident in Alphen aan de Rijn |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is door u, nu belangrijke onderzoeken naar de omstandigheden en de toedracht van het afschuwelijke voorval in Alphen aan de Rijn van 9 april 2011 en naar de wapenwetgeving in het algemeen worden uitgevoerd, aan te geven wat ongeveer de tijdspanne van het onderzoek door de Onderzoeksraad voor Veiligheid zal zijn?
De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) heeft bericht het voornemen te hebben het onderzoek te publiceren in september 2011.
Heeft u kennisgenomen van het nieuwsbericht waarin wordt geconstateerd dat een relatief klein deel van de mensen met een wapenvergunning jaarlijks thuis wordt gecontroleerd?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja. Zie verder het antwoord op vragen 3, 5, 6 en 7.
Heeft Bureau bijzondere wetten, verantwoordelijk voor deze controles, voldoende capaciteit? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
In mijn brief van 12 april 2011 aan de voorzitter van uw Kamer (TK 32 739, nr. 1) heb ik medegedeeld dat ik aan de hand van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek, het onderzoek van de Rijksrecherche en het onderzoek van de OvV zal bezien welke conclusies zouden moeten worden getrokken ten aanzien van het beleid met betrekking tot legaal wapenbezit en het toezicht daarop. Ik informeer u hierover zo spoedig mogelijk. In mijn reactie zal ik ook ingaan op de door u genoemde onderwerpen.
De OvV verricht onafhankelijk onderzoek naar de oorzaken van voorvallen. Ik kan derhalve geen uitspraken doen over welke aspecten van het schietincident in Alphen aan den Rijn door de OvV zullen worden onderzocht.
Heeft u kennisgenomen van het voornemen van de Koninklijke Nederlands Schutters Associatie (KNSA) om op scholen leden te werven?2 Wat is uw mening daarover?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht dat de KNSA dit najaar een ledenwerf-actie voor jongeren in de leeftijd van 16 jaar zou starten. Dit project, dat zich richt op de werving van jonge leden om de schietsport te gaan beoefenen, heeft tot doel jonge sporters op te leiden voor mogelijke deelname aan de Olympische Spelen. Ik respecteer de keuze van de KNSA om het definitieve besluit over het starten van voornoemde ledenwerf-actie naar aanleiding van het schietincident vooralsnog uit te stellen.
Worden de leeftijdsgrenzen waaraan wapenvergunningen in Nederland zijn gebonden tevens onderzocht in de door u aangekondigde onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Worden ook de wenselijkheid en de noodzaak voor sportschutters om hun wapens thuis te kunnen bewaren onderzocht?
Zie antwoord vraag 3.
Indien u een of meerdere vragen nog niet kunt beantwoorden, bent u dan bereid deze vragen te betrekken bij de kabinetsreactie op de lopende onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Een misbruikschandaal dat Nederland in de doofpot zou hebben gestopt |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Nederland stopte misbruikschandaal in doofpot»?1
Ja.
Is het waar de een hoge Nederlandse diplomaat in Jakarta in 2008 ondergeschikte Indonesische mannen seksueel heeft misbruikt? Zo nee, wat is hieraan dan niet waar en wat is er dan wel gebeurt?
Eind oktober 2008 heeft de eigenaar van het bewakingsbureau dat door de ambassade in Jakarta is ingehuurd ter bewaking van de dienstwoningen van de ambassade, een melding gedaan over vermeend seksueel misbruik van haar bewakers door een ambtenaar van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Door het ministerie is in november 2008 een onderzoek ter plekke verricht. Vooruitlopend op het tot stand komen van de eindrapportage is betrokkene met ingang van 3 december geschorst en is zijn plaatsing te Jakarta met ingang van 20 december 2008 beëindigd.
Op 13 januari 2009 is namens de minister van Buitenlandse Zaken aangifte gedaan tegen de diplomaat wegens het begaan van zedenmisdrijven. De zaak is door het Openbaar Ministerie onderzocht (zie hierover verder het antwoord op vragen 3 en 5). Aan betrokkene is met ingang van 20 februari 2009 de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. Het beroep tegen dit strafontslag is door de Rechtbank te Middelburg op 2 december 2010 ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft nog geen uitspraak gedaan op het hoger beroep dat betrokkene heeft ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.
Is er inderdaad op ambtelijk niveau besloten aan om geen strafvervolging in te stellen? Zo ja, op welk ambtelijk niveau was dat? Welke functionarissen hebben dit besloten en waren zij daartoe gerechtigd? Zo nee, wat is er niet waar in het in het artikel gestelde?
De beslissing om geen verder strafrechtelijk onderzoek in te stellen is genomen door een officier van justitie van het parket Middelburg, na afstemming met de hoofdofficier van justitie. Dit is de normale gang van zaken bij dergelijke vervolgingsbeslissingen. Voor de redenen van het sepot verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat diplomatieke betrekkingen niet in de weg mogen staan van strafrechtelijke vervolging? Zo ja, hoe beziet u dit in het kader van wat er in het genoemde artikel staat? Zo nee, waarom niet?
De diplomatieke status heeft in de onderhavige casus geen invloed gehad op de beslissing van het Openbaar Ministerie (zie het antwoord op vraag 5). Het vereiste van dubbele strafbaarheid van artikel 5, eerste lid, sub 2 van het Wetboek van Strafrecht is toepasselijk op een ieder.
Is het waar dat er in Nederland aangifte is gedaan tegen deze diplomaat maar dat er vanwege het feit dat genoemde ontuchtige handelingen in Indonesië niet strafbaar waren is afgezien van strafvervolging? Zo ja, deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is en dat het plegen van ontucht met misbruik van gezag door een Nederlander ook buiten Nederland strafbaar zou moeten zijn? Zo ja, gaat u de wet op dit punt aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Er is destijds door de minister van Buitenlandse Zaken inderdaad aangifte gedaan tegen deze (inmiddels ex-)diplomaat wegens verkrachting, aanranding en ontucht met misbruik van gezag. Om tot vervolging in Nederland te kunnen overgaan is vereist dat de feiten zowel in Indonesië als in Nederland strafbaar zijn. Verkrachting is in Indonesië – anders dan in Nederland – slechts strafbaar als het slachtoffer een vrouw is. In deze zaak betreft het echter drie mannelijke slachtoffers. Vervolging wegens aanranding zou, met het oog op het vereiste van dubbele strafbaarheid, alleen haalbaar zijn als er sprake was van geweld of dreiging met geweld. Daarvoor was naar het oordeel van het Openbaar Ministerie echter onvoldoende bewijs. Tenslotte bleek vervolging wegens ontucht met misbruik van gezag niet mogelijk omdat daarvoor naar Nederlands recht sprake dient te zijn van een juridische, geformaliseerde relatie tussen de ambtenaar en het slachtoffer. In het onderhavige geval was van een dergelijke geformaliseerde gezagsrelatie geen sprake.
Om de hiervoor genoemde redenen heeft het Openbaar Ministerie in deze zaak besloten tot een sepot. Ik zie in deze beslissing geen aanleiding om de wet aan te passen terzake van het plegen van ontucht met misbruik van gezag door een Nederlander buiten Nederland. In het algemeen moet het uitbreiden van het bereik van de Nederlandse wet tot feiten gepleegd buiten Nederland terughoudend worden benaderd. Uitgangspunt is dat er internationale consensus dient te bestaan omtrent de wenselijkheid van strafbaarstelling.
Kunt u deze vragen voor 12 uur aanstaande dinsdag 26 april a.s. beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Zoon was een tijdbom, er moet een plek komen waar ouders help kunnen zeggen' |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zoon was een tijdbom, er moet een plek komen waar ouders help kunnen zeggen?»1
Ja.
Hoeveel gevallen zijn bekend van mensen die wel vrijwillig psychische hulp willen hebben, maar van hulpverlenende instanties geen zorg aangeboden krijgen?
Daar zijn geen cijfers over bekend. Wel bestaan er wachtlijstcijfers in de GGZ. Ik verwijs hiervoor naar de trendrapportage GGZ 2010 die ik in januari 2011 naar uw Kamer heb gestuurd (TK, 2010–2011, 25 424 nr. 110).
Wat zijn de achterliggende oorzaken dat zulke vrijwillige hulpvragers tussen wal en schip vallen bij hulpverlenende instanties die zich bezighouden met het verlenen van geestelijke gezondheidszorg of het signaleren van maatschappelijke onrust zoals de huisarts en de politie?
Achterliggende oorzaken kunnen zijn het feit dat patiënten geen indicatie hebben voor opname, dat er contra-indicaties zijn voor een opname (denk aan verslavingsproblematiek, extreme agressie, verstandelijke handicap) of eventueel het feit dat er sprake is van een wachtlijst waardoor de patiënt misschien niet direct kan worden opgenomen of ambulant kan worden behandeld. Er moet dan geen sprake zijn van een acuut gevaar. Bij patiënten met een machtiging in het kader van de Wet bopz geldt een opnameplicht voor instellingen.
Welke mogelijkheden hebben familieleden en naasten bij hulpverlenende instanties om alarmsignalen over het psychisch welzijn van mensen af te geven?
Zie ook antwoorden Kamervragen lid Bouwmeester (ingezonden 21 april 2011).
Familie of naastbetrokkenen kunnen in eerste instantie terecht bij de huisarts van de patiënt. Daarnaast bestaan er familievertrouwenspersonen. De familievertrouwenspersoon kan familie helpen contact te leggen met de hulpverlening of helpen bij klachten. Het is ook van belang dat er goed contact is tussen behandelaar van de patiënt en de familie of naastbetrokkenen. In de herziene versie Multidisciplinaire richtlijn voor schizofrenie staan voor de behandelaar meerdere aanwijzingen hoe familie te betrekken bij de behandeling.
In sommige regio’s bestaan er bemoeizorgteams. Dit zijn (vaak gemeentelijke gefinancierde) sociaal verpleegkundigen die op basis van signalen bij mensen langsgaan om te proberen hen in zorg te krijgen. Familieleden kunnen deze professionals ook inschakelen.
Nederland kent bovendien op dit moment 75 FACT (Functionele Assertive Community Treatment) teams. Dit zijn outreachende behandelteams die psychische patiënten in de wijk multidisciplinaire zorg en behandeling bieden. De patiënt wordt thuis opgezocht en in zorg gehouden waardoor gedwongen opnames en eventuele maatschappelijke overlast kunnen worden voorkomen. In FACT teams wordt indien nodig besloten een aparte familiebegeleider aan te wijzen om bijvoorbeeld een completer beeld te krijgen rondom de situatie van een cliënt.
De huidige Wet Bopz (Bijzondere opneming psychiatrische ziekenhuizen) biedt voldoende aangrijpingspunten om iemand tegen zijn wil te laten opnemen als hij een direct gevaar vormt voor zichzelf en/of zijn omgeving. Er moet dan wel sprake zijn van een causaal verband tussen de psychische stoornis en het gevaar. Als laatste redmiddel staat het een ieder vrij een melding te doen bij het IGZ loket over tekortkomingen in de zorg.
Welke manieren zijn er voor familie en naasten om met lotgenoten in contact te komen die familielid of naasten zijn van iemand met een psychische stoornis?
Familieleden of naasten van iemand met een psychische stoornis kunnen veel informatie krijgen. Voorbeelden zijn www.familievan.nl, www.labyrint-in-perspectief.nl, www.balansdigitaal.nl, www.ypsilon.org. Daarnaast heeft het Trimbos-instituut diverse cursussen ontwikkeld ter ondersteuning van familie en mantelzorgers. Dit zijn onder andere de cursussen «psychische problemen in de familie», «omgaan met borderline en «omgaan met mensen met een depressie en psycho-educatie voor familieleden van mensen met schizofrenie».
Hoe kunnen familie en naasten meer informatie krijgen, of hun ervaringen delen met deskundigen over de cliënt die ambulante zorg ontvangt?
Het delen van informatie over de behandeling valt onder het beroepsgeheim. Dit wil echter niet zeggen dat er helemaal geen informatie kan worden gegeven over de patiënt. In de nieuwe multidisciplinaire richtlijn schizofrenie staan bijvoorbeeld aanwijzingen hoe de behandelaar de familie kan betrekken bij de behandeling. Al een aantal jaar bestaat ook de «modelregeling betrokken omgeving». Het doel van de modelregeling is het geven van richtlijnen voor de omgang en communicatie met naastbetrokkenen door ggz-instellingen. Duidelijke afspraken en goede communicatie tussen cliënt, naastbetrokkenen en ggz-instellingen dragen bij aan de kwaliteit van zorg.
In hoeverre kan een meldpunt bijdragen aan een effectieve oplossing?
Ik ben niet voor het opzetten van een meldpunt. Eén centraal meldpunt is wel herkenbaar maar kan ook zorgen voor een extra schakel in de zorgketen. Familie kan beter direct melden bij een huisarts, die vervolgens voor goede zorg en doorverwijzing kan zorgen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat mensen die hulp nodig hebben die hulp ook daadwerkelijk en tijdig krijgen?
Ik ben van mening dat mensen nu al de hulp krijgen die zij nodig hebben. Het systeem is in ieder geval zo ingericht dat zij dit kunnen krijgen. Uiteraard kan er altijd wat worden verbeterd. De invoering van de nieuwe wet verplichte GGZ zie ik als een goede mogelijkheid om ook meer gedwongen ambulante zorg te bieden zodat opname niet altijd noodzakelijk is.
Het bericht ‘ROC Rijn IJssel treft schikking met OM’ |
|
Harm Beertema (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Bent u bekend met het artikel ´ROC Rijn IJssel treft schikking met OM» over de schikking die het Openbaar Ministerie (OM) heeft getroffen met de onderwijsinstelling vanwege valsheid in geschrifte?1
Ja.
Deelt u de mening dat er voor iemand die een dergelijke valsheid in geschrifte pleegt geen plaats is als werknemer in een school en dat deze zaak reden zou moeten zijn voor ontslag op staande voet? Zo nee, waarom niet?
Alle strafbare feiten die op een school plaatsvinden betreur ik ten zeerste. Ik kan echter niet treden in de arbeidsrelatie tussen werkgever en werknemer.
Onderschrijft u de mening dat deze fraudezaak een ernstige inbreuk is op het rechtsgevoel van alle mensen die op allerlei manieren betrokken zijn bij het onderwijs als leerling, leraar of ouder? Deelt u ook de mening dat niet alleen de omvang van de fraude maar ook het geschokte rechtsgevoel, omdat deze fraude is geïnitieerd door een school, reden genoeg is om tot vervolging over te gaan en niet de gemakkelijke weg te kiezen van de schikking? Zo nee, waarom niet?
Iedere fraudezaak vormt een inbreuk op het recht. Om te voorkomen dat dit leidt tot een inbreuk op het rechtsgevoel is het van belang dat fraudeurs worden gestraft en dat het financieel voordeel dat zij van de fraude hebben genoten hen wordt ontnomen. Dat hebben het OM en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in deze zaak ook gedaan. Vervolging is daarbij weliswaar het uitgangspunt, maar het is niet de enige manier om dit resultaat te bereiken. Voor de redenen waarom in dit geval voor een schikking is gekozen verwijs ik naar het antwoord op vraag 5 van de leden Gesthuizen en Smits (vraagnummer 2011Z08664).
Ziet u wettelijke mogelijkheden het ROC Rijn IJssel te bewegen tot stoppen met het procederen tegen de leraar die deze zaak aanhangig heeft gemaakt? Zo ja, bent u bereid die mogelijkheden te gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie daartoe wettelijk geen mogelijkheden. Zoals in antwoord op vraag 2 is aangegeven betreft het in de onderhavige kwestie een arbeidsrelatie tussen werknemer (signaalgever) en werkgever. Ik heb hierin geen bemoeienis en kan dan ook niet treden in beslissingen die in het kader van die relatie worden genomen.
Deelt u de mening dat een ieder die misbruik van overheidsgeld aan het licht brengt ten minste bescherming zou moeten krijgen van de overheid tegen een eventuele werkgever? Bent u bereid hiervoor een regeling te realiseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Klokkenluiders moeten beschermd worden. Sinds 1 januari 2009 heeft iedere mbo-instelling een regeling die klokkenluiders beschermt. Ik zie geen aanleiding om tot een wijziging van deze beleidslijn te komen.
Drugstoerisme in Breda |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Drugstoerisme in Breda neemt verder toe»?1
Ja.
Klopt het dat het aantal bezoekers dat coffeeshops bezoekt in Breda met bijna de helft is gestegen? Zo nee, wat zijn dan wel de exacte cijfers? Zo ja, klopt het dat de stijging met name Belgische en Franse drugstoeristen betreft? Hoe verhoudt dit zich tot uw eerdere berichtgeving waarin u dit ontkent?
De gemeente Breda heeft het aantal bezoekers aan de gedoogde coffeeshops in Breda door een onderzoeksbureau laten tellen in de periode van september 2009 tot en met september 2010. Daarbij werd mede gekeken naar de herkomst. Aan het eind van de tellingen in september 2010 was het totale aantal bezoekers gestegen met 50% ten opzichte van de eerste telling in 2009. De betrokken onderzoekers concluderen in hun eindrapportage dat er na de sluiting van de coffeeshops in Roosendaal en Bergen op Zoom sprake is van een toename van bezoekers aan de Bredase coffeeshops. Naast een toename van de «drugstoeristen» afkomstig uit België, Frankrijk en West-Brabant, is er ook een toename vanuit Breda zelf. De onderzoekers merken op dat de toename derhalve niet alleen is toe te schrijven aan de beëindiging van het gedoogbeleid in Roosendaal en Bergen op Zoom.
Klopt het dat de stijging van het aantal coffeeshopbezoekers niet heeft geleid tot overlast? Hoe kwalificeert u de toename van het aantal coffeeshopbezoekers zonder een toename van overlast?
De gemeente Breda heeft mij gemeld dat in het onderzoek de drugsgerelateerde meldingen uit de registratie van de politie in de analyse betrokken zijn. Daarbij is bij direct omwonenden en bedrijven van zeven van de acht Bredase gedoogde coffeeshops een vragenlijst afgenomen met vragen over de beleving in termen van overlast als gevolg van de aanwezigheid van een coffeeshop in de buurt. Deze vragenlijst is bij de nulmeting afgenomen en na 6 maanden nogmaals.
De onderzoekers concludeerden in de eindrapportage van oktober 2010 dat op basis van de politieregistratie niet kan worden geconstateerd dat, ondanks de geconstateerde toename van het aantal bezoekers, sprake is van een toename van het aantal meldingen/incidenten als gevolg van de sluiting van de shops in Roosendaal en Bergen op Zoom.Ook uit de beleving van de omwonenden/bedrijven leiden de onderzoekers niet af dat er sprake is van een toename van overlast.
Deelt u de mening dat uit deze cijfers blijkt dat het sluiten van de coffeeshops in Bergen op Zoom en Roosendaal toch heeft geleid tot een verplaatsing van de verkoop? Zo nee, waar komt deze stijging van bezoekers dan vandaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de toename van de handel in drugs bij tankstations in Roosendaal en omstreken, en de klachten die omwonenden hebben? Zo ja, wat is de reden dat er meer illegaal gehandeld wordt bij tankstations? Wat gaat u daar aan doen? Zo nee, bent u bereid u hierover te laten informeren door de burgemeester van Roosendaal?
De gemeente Roosendaal heeft mij gemeld dat er bij hun meldpunt Drugsoverlast Courage geen meldingen binnen gekomen zijn met betrekking tot overlast bij de tankstations in Roosendaal en Bergen op Zoom.
Illegale verkooppunten worden krachtig aangepakt door het lokaal bestuur, het Openbaar Ministerie en de politie. Alleen in coffeeshops wordt de verkoop van cannabis gedoogd. Coffeeshops worden besloten clubs die alleen voor meerderjarige inwoners van Nederland toegankelijk zijn op vertoon van een clubpas.
Voor het toepassen van het ingezetenencriterium wordt de uitkomst van de rechtszaak bij de Raad van State tussen de gemeente Maastricht en een coffeeshophouder afgewacht. De verwachting is dat de Raad van State uiterlijk begin juli 2011 uitspraak zal doen. Deze uitspraak zal worden afgewacht om er zeker van te zijn dat tot implementatie van deze maatregel kan worden overgegaan.
Hoe helpt de wietpas tegen de verschuiving van de coffeeshopverkoop aan buitenlanders naar tankstations in de grensstreek?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat deze cijfers uitwijzen dat drugstoeristen op zoek gaan naar wiet ondanks het sluiten van coffeeshops, coffeeshop-vrij maken van gemeentes, of het invoeren van een wietpas? Zo nee, waar duiden deze cijfers dan op?
Ik deel die mening niet. Het voornaamste effect van de invoering van het ingezetenencriterium zal zijn dat de drugstoeristen niet meer naar ons land zullen komen voor hun cannabis. Veel drugstoeristen blijken immers juist te komen omdat ze in de coffeeshops rustig en veilig cannabis kunnen consumeren2. In eigen land kunnen ze ook gebruik maken van al bestaande illegale markten.
Het aantal opgeloste woninginbraken |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Woninginbraak zelden opgelost»1 en «Explosieve toename inbraken Almere»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de informatie over het aantal opgeloste woninginbraken en de zorgwekkende toename van het aantal woninginbraken? Kloppen de cijfers in de genoemde artikelen? Wat voor acties onderneemt u om het aantal woninginbraken te verminderen en de pakkans te vergroten?
Er is sinds 2007 sprake van een lichte toename in de woninginbraken. Dat is vanzelfsprekend een ongewenste ontwikkeling. Daarbij is van belang dat er sinds de piekjaren 1994–1995 sprake is van een forse daling in het aantal woninginbraken met circa 40%. De maatregelen die genomen zijn, zowel op het gebied van preventie als bij het opsporen van daders, hebben dus een aanzienlijk effect gesorteerd. Deze maatregelen zullen ook in de komende jaren prioriteit moeten blijven houden.
Om tot een verbetering van de het oplossingspercentage op woninginbraken te komen werkt de politie aan een verbetering van de aanpak van woninginbraak. De politie gaat in zes regio's aan de slag met een landelijke pilot om verbeterpunten en de nieuwste inzichten uit programma’s op het gebied van forensische opsporing en intelligence in de praktijk te brengen.
Is het ook uw inschatting dat inbrekers die opgepakt worden veel meer inbraken op hun geweten hebben dan waarvoor ze veroordeeld worden? Zo ja, hecht de politie er voldoende waarde aan om een inbreker veroordeeld te krijgen voor alle delicten die hij gepleegd heeft? Wat zijn de resultaten van de inzet van extra forensische experts bij het oplossen van woninginbraken?
Ik deel de inschatting dat woninginbrekers over het algemeen bestempeld kunnen worden als multiplegers. Vaak plegen zij in wisselende samenstellingen verschillende soorten delicten. Na aanhouding van een woninginbreker onderzoekt de politie door middel van zaaksvergelijking of er meerdere feiten kunnen worden toegewezen aan de verdachte. Het succes van deze vergelijking hangt af van een aantal aspecten, waaronder de aanwezigheid van voldoende forensische sporen en andere tactische aanwijzingen. Met behulp van het Landelijk Coördinatiebestand Sporen van het KLPD, waarin zich informatie bevindt over sporen van DNA, vingerafdrukken, kogels en hulzen, lukt het om regelmatig succesvol relaties te leggen tussen meerdere zaken en meerdere daders.
In 2010 is onderzoek gedaan naar het effect van de extra forensisch assistenten. Daarbij werd onder andere geconstateerd dat het aantal veilig gestelde DNA-sporen in het kader van woninginbraken licht was toegenomen (met 2,5%). Daarnaast was een duidelijke toename van sporen waarneembaar in complexere zaken, zoals de bedoeling was. De verwachting is dat door de toename van het aantal forensisch assistenten het aantal veilig gestelde sporen eind 2011 nog verder zal zijn toegenomen.
Zijn er aanwijzingen dat Oost-Europeanen een bovengemiddeld aandeel hebben in het plegen van woninginbraken, zoals de medewerkers van de politie Gooi- en Vechtstreek en Almere opperen? Zo ja, betekent dit dat deze dadergroepen landelijk opereren? Welke gerichte landelijke maatregelen zijn genomen om inbraken door deze dadergroepen te voorkomen en op te lossen?
Er bestaat geen gedetailleerd beeld van de omvang van het aandeel Oost-Europeanen bij woninginbraken, onder andere omdat niet alle woninginbraken worden gemeld en lang niet alle gemelde woninginbraken worden opgelost. Dit laat onverlet dat rondtrekkende bendes een stevige aanpak behoeven. Na een succesvolle proeftuin om winkeldiefstal in georganiseerd verband tegen te gaan, is daarom op dit moment een integrale aanpak van rondtrekkende bendes in voorbereiding, waarbij ook woninginbraak door deze dadergroepen wordt betrokken.
Is er uit onderzoek af te leiden welke woningen en wijken meer dan gemiddeld gevoelig zijn voor inbraken? Is het waar dat in sommige wijken meerdere inbraken per dag de norm zijn en hoe worden deze gegevens betrokken bij inspanningen op het gebied van preventie?
Uit het beschikbare onderzoek blijkt dat woninginbraak niet evenredig geografisch is verdeeld. Sommige woningen en wijken lopen een verhoogd risico ten opzichte van het landelijk gemiddelde. Dit zijn de zogenaamde «hot targets» en «hot places». In sommige politieregio’s worden deze woningen en buurten via zogenaamde criminaliteitsanalyses gedetailleerd in kaart gebracht. Op basis van deze analyses wordt gericht aandacht geschonken aan zowel preventieve als opsporingsactiviteiten in relatie tot woninginbraak. Het blijkt dat een gerichte aanpak van woninginbraak op deze plaatsen effect heeft.
Deelt u de mening dat er een belangrijke rol voor de overheid is weggelegd bij het voorkomen van woninginbraken, die voor de betrokkenen zeer traumatisch zijn? Zo ja, hoe wordt de preventie van woninginbraken, onder andere door verbetering van de beveiliging van woningen gestimuleerd?
De overheid stimuleert inbraakpreventie langs verschillende lijnen. In het Bouwbesluit is bepaald dat nieuw te bouwen woningen moeten voldoen aan de daarin vastgelegde vereisten van inbraakwerendheid. Voor bestaande woningen zijn geen vereisten vastgelegd. Met het politiekeurmerk veilig wonen wordt gestimuleerd dat mensen op vrijwillige basis veranderingen aanbrengen ter verbetering van de inbraakwerendheid van hun bestaande woning. Met een kopie van het certificaat Veilige Woning kan men bij de verzekeringmaatschappij om een premiekorting op de inboedelverzekering vragen.
Bent u bereid huurders van woningen het recht te geven om adequate beveiliging van hun woning te eisen, op het niveau van het politiekeurmerk veilig wonen? Zo ja, hoe wilt u waarborgen dat particuliere verhuurders en corporaties hun woningen aan deze basale beveiligingsvereisten laten voldoen?
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven wordt met het politiekeurmerk veilig wonen gestimuleerd dat mensen op vrijwillige basis veranderingen aanbrengen ter verbetering van de inbraakwerendheid van hun bestaande woning(en). Dit geldt ook voor verhuurders. Verhuurders zijn echter niet verplicht om die voorzieningen aan hun bestaande woningen aan te brengen. Alleen indien het hang- en sluitwerk ondeugdelijk is, in de zin dat het gebreken vertoont, kan de huurder eisen dat de verhuurder het repareert en zo nodig vervangt. Dat valt onder de onderhoudsplicht van verhuurders van woonruimten.
Huurders kunnen hun verhuurders vragen om inbraakwerende voorzieningen aan te brengen aan de woning. Huurders en verhuurders zijn in de meeste gevallen in staat om onderling afspraken te maken over verbeteringen aan de woning. De praktijk is dat veel verhuurders op vrijwillige basis meewerken aan renovatievoorstellen van de huurder. Ook de verhuurder heeft er immers baat bij dat de waarde van het gehuurde op peil blijft. In de praktijk komt men er dus doorgaans uit, daarom is er geen behoefte aan een wettelijke regeling.
Het CBP besluit over verzamelen van privégegevens door Google |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) dat op 19 april 2011 is verschenen?1
Ja.
Bent u het eens met het besluit van het CBP dat de per abuis verzamelde privégegevens (de zogenaamde «payload data») door Google moeten worden vernietigd? Zo nee, waarom niet?
Het College bescherming persoonsgegevens (hierna: Cbp) is een onafhankelijke toezichthouder, belast met het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp). Het past mij niet om uitspraken te doen over een besluit van het Cbp in een individuele casus. Ingevolge de Algemene wet bestuursrecht kan een belanghebbende een rechtsmiddel instellen tegen een besluit van het Cbp. Het is uiteindelijk aan de rechter om te beslissen of het Cbp zijn handhavende bevoegdheden terecht heeft ingezet.
Bent u van mening dat het verzamelen van openbare gegevens van Wifi netwerken voor consumenten en bedrijven meerwaarde heeft?
Uit het dwangsombesluit van het Cbp leid ik af dat het Cbp niet ontkent dat Google een gerechtvaardigd belang kan hebben voor het verzamelen van MAC-adressen in combinatie met de berekende locatie ten behoeve van haar geolocatiedienstverlening. Het Cbp oordeelt dat Google niet heeft voorzien in waarborgen voor een zorgvuldig gebruik van geolocatiegegevens.
Bent u ermee bekend dat andere bedrijven, zoals alle locatiediensten (waaronder Facebook en Twitter) deze gegevens ook verzamelen?
Het Cbp heeft geen onderzoek gedaan naar het verzamelen van gegevens door Facebook en Twitter.
Voorzover mij bekend hanteren deze bedrijven een andere werkwijze met betrekking tot geolocatiediensten dan de door het Cbp onderzochte wijze van verzameling van gegevens over Wifi-routers met behulp van rondrijdende auto's. Bij veel sociale netwerkdiensten kunnen gebruikers – al dan niet automatisch – hun locatie toevoegen aan content die ze op sociale netwerksites plaatsen. Dit wordt ook wel «geotagging» genoemd.
Zijn deze gegevens naar uw mening persoonsgegevens, zoals het CBP stelt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het Cbp heeft onderzoek gedaan naar een individuele casus waarin het ging om het verzamelen van gegevens over Wifi-routers door Google met behulp van Street View auto's. Rekening houdend met de specifieke omstandigheden van het geval heeft het Cbp geoordeeld dat de combinatie van een MAC-adres met de berekende locatie van een Wifi-router een persoonsgegeven is.
Deelt u de mening van een aantal bedrijven dat openbare Wifi-gegevens een waardevolle aanvulling zijn op GPS-gegevens die samen aldus digitale kaarten en diensten voor consumenten kunnen opleveren die helpen bij plaatsbepaling gebruikmakend van hun mobiele telefoon?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Vindt u dan ook dat het verzamelen daarvan toegestaan moet blijven, zoals dat in andere Europese landen ook gebruikelijk is? Is het wenselijk dat Nederland een uitzonderingspositie inneemt op dit punt of moet Nederland gidsland zijn in deze?
Zie mijn antwoorden op de vragen 2 en 3.
In aanvulling hierop merk ik op dat de Europese privacytoezichthouders, verenigd in de Artikel 29-werkgroep, in een gemeenschappelijk standpunt van 16 mei 20112 aanbevelingen opgesteld hebben over geolocatiediensten, waarmee verantwoordelijken rekening kunnen houden.
De sluiting van drie pokersites door de Amerikaanse justitie |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Nederlandse pokeraars dupe van sluiting grote pokersites»1 en «Sluiting pokersites veroorzaakt paniek bij pokeraars»?2
Ja.
In hoeverre kan het Kabinet voornemen om internet gokken gereguleerd aan te bieden betekenen dat aanbieders die voorheen illegaal op de Nederlandse markt opereerden gelegaliseerd zullen worden? In hoeverre waren of zijn Full Tilt Poker, PokerStars en Absolute Poker in dit kader kandidaten voor legalisatie? Hebben de recente ontwikkelingen bij u tot dat nadere inzichten geleid in deze? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 19 maart jl.3 heb aangegeven zal ik een procedure inrichten waarmee vergunningen voor kansspelen via internet worden verleend aan aanbieders die aan vooraf gestelde voorwaarden voldoen. De integriteit en handelwijze van geïnteresseerde partijen zullen nadrukkelijk onderdeel zijn van deze voorwaarden. De gunningsprocedure zal transparant, consistent en niet-discriminatoir zijn. Deze randvoorwaarden sluiten uit dat vooruit wordt gelopen op de uitkomsten van deze procedure.
Kunt u nader inzicht verschaffen in de sluiting van de websites Full Tilt Poker, PokerStars en Absolute Poker en de redenen van de Amerikaanse justitie hiervoor?
Naar ik heb vernomen heeft het Openbaar Ministerie te New York op 15 april 2011 beslag gelegd op de .com domeinnamen van de drie genoemde pokersites en zijn deze sites ontoegankelijk gemaakt voor deelname aan poker vanuit de Verenigde Staten. De aanklacht richt zich tot elf individuen, waaronder de oprichters van Pokerstars, Full Tilt Poker en Absolute Poker, die vermeend in strijd hebben gehandeld met de Unlawful Internet Gambling Enforcement Act (UIGEA). Deze wet, die sinds 2006 van kracht is, verbiedt het om financiële transacties voor online kansspelen te faciliteren. Daarnaast worden deze individuen verdacht van een aantal andere vergrijpen, waaronder bankfraude, witwaspraktijken, het faciliteren van illegaal gokken en het, in strijd met de geldende regelgeving, accepteren van Amerikaanse spelers.
In verband met deze aanklachten is beslag gelegd op zevenenzeventig bankrekeningen in veertien verschillende landen, die gebruikt zouden zijn om het betalingsverkeer van en naar Amerikaanse spelers te faciliteren. In bijgevoegd «indictment» van het Openbaar Ministerie te New York is de lijst opgenomen met rekeningen waarop beslag is gelegd. Het is mij niet bekend of het Openbaar Ministerie in New York voornemens is op andere rekeningen beslag te willen leggen.
Is het waar dat momenteel alleen op Amerikaanse rekeningen beslag is gelegd? In hoeverre ligt het, in ogenschouw nemende dat de eigenaars van de websites verdacht worden van illegale gokpraktijken, witwassen van crimineel geld en bankfraude, in de lijn der verwachting dat ook Europese en Aziatische rekeningen in de nabije toekomst geblokkeerd zullen worden? Over welke rekeningen gaat het precies?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre zijn Full Tilt Poker, PokerStars en Absolute Poker illegaal actief op de Nederlandse markt? Hoeveel Nederlanders nemen naar uw schatting deel aan kansspelen die illegaal aangeboden worden op de nu geblokkeerde sites? In hoeverre is de vrees van online pokeraars dat zij hun ingezette geld niet meer terug zullen krijgen terecht? Hoe beoordeelt u de stelling dat het alleen in Nederland al gaat om «ettelijke tienduizenden» mogelijk gedupeerden?
Voorzover deze sites toegankelijk zijn voor deelname aan poker vanuit Nederland zijn deze niet toegestaan, nu voor het kansspelaanbod via die sites geen vergunning is verleend. Op 13 november 20094 heeft de toenmalig minister van Justitie het rapport «Aard en omvang van illegale kansspelen in Nederland» aan de Tweede Kamer doen toekomen. Dit onderzoek gaf aan dat Pokerstars de grootste aanbieder van online poker op de Nederlandse markt was, met een marktaandeel van ongeveer 17% van de ongeveer 372 900 pokerspelers. Full Tilt Poker en Absolute Poker worden in het onderzoek niet met naam genoemd. Overigens hebben zowel Pokerstars als Full Tilt Poker laten weten dat de door hen geëxploiteerde .com sites in een aantal landen, waaronder Nederland, nog steeds toegankelijk zijn. De vraag of de vrees van online pokeraars dat zij hun geld niet meer zullen terugkrijgen terecht is, is in algemene zin niet te beantwoorden. In een aantal landen zijn op het gebied van uitbetaling waarborgen in (nationale) vergunningvoorwaarden opgenomen, waardoor spelers in die landen worden beschermd. In Nederland bestaan een dergelijk vergunningstelsel en dus ook deze waarborgen (nog) niet.
Deelt u de mening dat uit deze ontwikkeling en het feit dat de eigenaars van de websites verdacht worden van illegale gokpraktijken, witwassen van crimineel geld en bankfraude, blijkt dat de activiteiten van illegale aanbieders van online kansspelen op de Nederlandse kansspelmarkt afbreuk doen aan het restrictieve kansspelbeleid, dat juist gericht is op het tegengaan van onder andere criminele praktijken? Welke maatregelen gaat u in de toekomst nemen om harder op te treden tegen illegale aanbieders van online kansspelen?
Ik ben van mening dat het algehele verbod op kansspelen via internet niet bijdraagt aan de doelstellingen van het Nederlandse kansspelbeleid. Er bestaat immers een aanzienlijke behoefte aan dit soort spelen, waarin thans wordt voorzien door een illegaal aanbod waarbij de speler niet wordt beschermd. Daarom ben ik voornemens de kansspelen via internet te reguleren door middel van een vergunningstelsel.
Toekomstige vergunninghouders zullen een bijdrage moeten leveren aan de doelstellingen van het kansspelbeleid, zijnde het voorkomen van kansspelverslaving, het beschermen van de consument en het tegengaan van criminaliteit en illegaliteit. Deze eisen zullen tot uiting komen in de selectiecriteria bij de afgifte van vergunningen, en de aan de vergunningen te verbinden voorschriften.
Tegelijk met de regulering van kansspelen via internet wil ik de aanpak van illegaal kansspelaanbod via internet intensiveren. Dat wil ik in de eerste plaats doen door de kansspelautoriteit in het leven te roepen. Deze nieuwe toezichthouder op de kansspelsector zal beschikken over een effectief, bestuursrechtelijk sanctie-instrumentarium en kan – zonodig – hard optreden tegen illegale aanbieders of degenen die de deelneming aan niet-vergunde kansspelen bevorderen. Zoals ook aangegeven in mijn brief van 19 maart jl. bezie ik of het wenselijk en mogelijk is aanvullende bepalingen op te nemen in de Wok die een betere aanpak van illegaal kansspelaanbod via internet mogelijk moet maken. Ik denk in dat verband aan het opnemen van verbodsbepalingen voor het doen van betalingen aan of het ontvangen van betalingen van exploitanten van illegale kansspelen via internet, voor het maken van reclame voor illegale kansspelsites en voor internet service providers om gegevens over illegale kansspelsites te vermelden of door te geven.
Deelt u de mening dat, als er in Nederland een legaal online kansspelaanbod gerealiseerd wordt, de aanbieders moeten voldoen aan de voorwaarden van het restrictieve kansspelbeleid en dat zij een bijdrage moeten leveren aan het tegengaan van verslaving, overlast en criminele praktijken? Op welke wijze gaat u waarborgen dat alleen aanbieders die aan deze eisen voldoen legaal zullen worden toegelaten op de Nederlandse markt en dat hard opgetreden wordt tegen aanbieders die niet aan deze eisen voldoen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat de illegale vreemdeling die de moorden in het Groningse Baflo heeft gepleegd meerdere uitzetpogingen achter de rug heeft |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Is het waar dat de vreemdeling die in Baflo twee mensen om het leven heeft gebracht illegaal in Nederland verbleef en al meerdere mislukte uitzetpogingen achter de rug heeft?1
Betrokken vreemdeling, die wordt verdacht van de dubbele moord in Baflo, heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland. Hij beschikt niet over reis- of identiteitspapieren. Op basis van het herkomstonderzoek in de asielprocedure is geconcludeerd dat hij de Beninse nationaliteit heeft. Bij gebrek aan aanknopingspunten om de nationaliteit van betrokkene vast te stellen, heeft de diplomatieke vertegenwoordiging van Benin geweigerd een vervangend reisdocument af te geven.
Vervolgens is aan twee andere landen gevraagd een laissez-passer af te geven; ook deze pogingen bleven zonder resultaat.
Zo ja, wat is de nationaliteit van betrokkene en om welke redenen zijn de uitzetpogingen mislukt? In hoeverre hangt dit samen met onwil van het land van herkomst of van betrokkene zelf om terugkeer naar het land van herkomst te doen slagen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak heeft de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gezeten en hoe vaak is deze bewaring opgeheven met als gevolg dat hij ondanks zijn illegale status weer vrij in de samenleving rond kon lopen?
Betrokken vreemdeling heeft nimmer in vreemdelingenbewaring gezeten. In 2009 werd hem eenmaal voor korte tijd een vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 56, eerste lid van de Vreemdelingenwet opgelegd. Deze werd op last van de rechter na twee weken opgeheven. Begin 2010 heeft betrokkene van de vreemdelingenpolitie een aanzegging gekregen om Nederland te verlaten.
Hoeveel criminele vreemdelingen zijn er die ondanks illegaliteit vrij in de samenleving rond kunnen lopen, al of niet na (herhaalde) uitzetpogingen?
Ja. Ook het kabinet huldigt daarbij het principe «uitzetten of vastzetten». De aanpak van vreemdelingen en illegalen die zich tevens schuldig maken aan criminaliteit of vormen van overlast is absolute prioriteit. Dit betekent dat alle inspanningen er primair op gericht zijn om criminele vreemdelingen uit te zetten. Als dit nog niet mogelijk is, zijn de inspanningen erop gericht criminele illegalen zo lang als mogelijk ten behoeve van de uitzetting of in het kader van het strafrecht vast te zetten. Het aantal criminele vreemdelingen, dat vrij in de samenleving rond kan lopen, al of niet na (herhaalde) uitzetpogingen wordt niet cijfermatig bijgehouden.
Deelt u de mening dat op deze vreemdelingen het principe van «uitzetten of vastzetten» van toepassing moet zijn zodat onze samenleving niet met hun wangedrag wordt opgezadeld (wanneer uitzetting mislukt)? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat instanties geen signalen of dossiers hadden over zededelinquent die voogdij kreeg over twee dochters |
|
Brigitte van der Burg (VVD), Ard van der Steur (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat instanties niets wisten over de man die zijn twee dochters misbruikte?1
Ja.
Kunt u verklaren hoe het mogelijk is dat een zedendelinquent, die in het verleden voor incest veroordeeld is, het (eenhoofdig) gezag krijgt over zijn kinderen?
Na een scheiding kan een ouder slechts eenhoofdig gezag uitoefenen na een uitspraak van de rechter daartoe, bijvoorbeeld omdat de andere ouder niet (meer) in staat is om aan het ouderlijk gezag invulling te geven door een psychiatrische ziekte of verslaving. Een dergelijke gezagsprocedure heeft ook in de onderhavige zaak plaatsgevonden. Aan een oproep om ter zitting te verschijnen heeft de moeder geen gehoor gegeven. De Raad voor de Kinderbescherming was bij de mondelinge behandeling ter zitting aanwezig. De vader verzorgde zijn dochter al enige tijd alleen. Noch voor de rechtbank, noch voor de Raad voor de Kinderbescherming was er op basis van de informatie die ter beschikking stond, aanleiding (nader) onderzoek te (laten) verrichten.
Op het moment dat het verzoek van de vader ter zitting werd behandeld was het raadsdossier van de oudere dochter vernietigd omdat deze dochter al ouder was dan 24 jaar. De vader heeft tijdens de behandeling ter zitting van het verzoek om eenhoofdig gezag over zijn strafrechtelijke antecedenten gezwegen.
Doet de Raad voor de Kinderbescherming altijd onderzoek naar het strafrechtelijk verleden van de ouders wanneer hij wordt ingeschakeld door de rechter?
De Raad voor de Kinderbescherming is geautoriseerd om het Justitieel Documentatieregister (JDR) in te zien. Bij gerechtelijke procedures over het ouderlijk gezag en/of omgang wordt niet standaard gekeken naar strafdossiers van de betreffende ouders. Overigens verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 5 en 6.
Klopt het dat de Raad voor de Kinderbescherming dossiers van kinderen bewaart tot zij de leeftijd van 24 jaar hebben bereikt? Zo ja, vindt u het wenselijk dat deze termijn wordt opgerekt? Wat zijn hiervan de consequenties? Zo nee, waarom wilt u de termijn niet oprekken?
Conform het Kwaliteitskader van de Raad voor de Kinderbescherming wordt een kinddossier vernietigd wanneer het kind met wie de Raad bemoeienis had, 24 jaar is geworden. Dit is alleen anders als sprake is van ontheffing van het gezag of bij adoptie, in welke gevallen een dossier levenslang bewaard blijft. Zie voor het overige het antwoord op de vragen 5 en 6.
Wordt bij gerechtelijke procedures over het ouderlijk gezag en/of omgang en/of hoofdverblijfplaats kinderen standaard gekeken naar strafdossiers van de betreffende ouders? Zo nee, bent u bereid de wet zodanig te wijzigen dat standaard gekeken wordt of een ouder voor een (zeden)delict is veroordeeld?
Bij gerechtelijke procedures over het ouderlijk gezag en/of omgang wordt zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 niet standaard gekeken naar strafdossiers van de betreffende ouders.
Ik vind het van belang dat er een sluitende aanpak komt voor die zaken waarin het risico op herhaling van een ernstig misdrijf en daarmee een bedreiging voor het kind groot is. Wat mij betreft gaat het dan niet alleen om het verkrijgen van zicht op een eventuele strafrechtelijke voorgeschiedenis van een gezinslid bij zaken betreffende omgang en gezag, maar ook bij de besluitvorming inzake een jeugdbeschermingsmaatregel. In vervolg op de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid in het rapport «Over de fysieke veiligheid van het kind» alsmede de aanbevelingen op dit punt in een tweetal rapporten van de Inspectie jeugdzorg2 wordt momenteel met veldpartijen gewerkt aan het opzetten van een (beleids)kader om in dossiers zicht te krijgen op eventuele voorgeschiedenissen. Het hiervoor besprokene zal bij het opzetten van dit kader worden betrokken. Daarbij zal gelden dat in een zaak als de onderhavige die bij de Raad voor de Kinderbescherming aanhangig is, de Raad steeds het JDR inziet. Verder geldt dat het kinddossier van andere kinderen uit het gezin bij de Raad voor de Kinderbescherming lang genoeg na hun minderjarigheid beschikbaar moet blijven. Bekeken wordt op welke wijze dat in de uitvoeringspraktijk van de Raad zijn beslag kan krijgen en hoeveel langer dan tot het 24e levensjaar jaar het kinddossier moet worden bewaard. Voorstelbaar is dat het Kwaliteitskader van de Raad voor de Kinderbescherming daartoe wordt aangepast. Daarmee wordt de kans op herhaling aanzienlijk verkleind, waarbij ik meteen opmerk dat een incident niet 100% kan worden voorkomen. Zoals aangegeven in mijn brief van 31 januari 20113 zal uw Kamer periodiek geïnformeerd worden over de voortgang bij de uitwerking van de aanbevelingen. Ik zal dan ook ingaan op de onderhavige kwestie.
Bent u bereid de wet zodanig te wijzigen dat wel standaard gecontroleerd wordt of een voogd voor een (zeden)delict veroordeeld is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op wat voor termijn?
Zie antwoord vraag 5.
Acht u het wenselijk dat er een wettelijk systeem komt om in de gaten te houden of zedendelinquenten na een delict (opnieuw) kinderen op de wereld zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn hiervan de mogelijke (nadelige) consequenties?
De maatregelen die kinderen van zedendelinquenten betreffen, worden besproken in het kader van het op te zetten (beleids)kader genoemd in het antwoord op de vragen 3–6. Of een wettelijk systeem wenselijk is om in de gaten te houden of zedendelinquenten wederom een gezin vormen, hetgeen aandacht behoeft van de Raad voor de Kinderbescherming, wordt daarbij meegenomen.
De actuele situatie ten aanzien van medicinale cannabis |
|
Pia Dijkstra (D66), Boris van der Ham (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op een recent artikel in de Annals of Oncology waaruit blijkt dat medicinale cannabis de eetlust van kankerpatiënten verbetert?1
De resultaten van dit onderzoek bevestigen de therapeutische werkzaamheid van cannabis. De behandeling van kankerpatiënten die chemotherapie ondergaan is een van de indicaties die in de brochure en op de website van het Bureau voor Medicinale Cannabis staan.
Is het correct dat het Bureau Medicinale Cannabis (BMC) na het algemeen overleg over de initiatiefnota «Toegankelijker medicinale cannabis» de recente klinische literatuur over medicinale cannabis heeft verzameld en dat de Commissie Farmaceutische Hulp (CFH) op basis van deze verzamelde literatuur een inschatting heeft gemaakt of een beoordeling van de rationele farmacotherapie zinvol is? Zo nee, wanneer zal deze inschatting worden gemaakt? Zo ja, wat was de uitkomst van de beoordeling?
Ja, dit is correct. Met de CFH is gesproken over de haalbaarheid van zo’n beoordeling. Volgens de CFH zijn sinds de laatste beoordeling nieuwe gegevens beschikbaar gekomen, in de vorm van klinische onderzoeken bij diverse indicaties. De kanttekening die hierbij werd gemaakt is dat de onderzoeken niet met gestandaardiseerde medicinale cannabis zijn uitgevoerd. Verder zijn de meeste onderzoeken, voor zover de CFH kon beoordelen, niet met de voorkeurstoedieningsvorm uitgevoerd. De voorkeur van toediening gaat uit naar inhalatie of met thee. Het blijft volgens de CFH onduidelijk in hoeverre de klinische resultaten met de cannabinoïden kunnen worden gebruikt om een weloverwogen oordeel te geven over medicinale cannabis. Voorlopig is de inschatting dat een beoordeling op dit moment niet zinvol is.
Doet het BMC op dit moment zelf onderzoek naar de medische effecten van medicinale cannabis, zoals de regelgeving voor Opiumwetvergunningen voorschrijft? Zo neen, wanneer zal het BMC aan deze taak voldoen?
Afgezien van het feit dat ik van mening ben dat dit geen overheidstaak is (zie ook de reactie van mijn voorganger op de initiatiefnota van het Kamerlid Van der Ham, TK 2009–2010, 32 159, nr. 3), zie ik op dit moment geen noodzaak van het (laten) doen van onderzoek naar medische effecten van medicinale cannabis. De beleidsregel (uit Beleidsregels Opiumwetontheffingen, Staatscourant 9 januari 2003, nr. 6) waar naar verwezen wordt is indertijd opgesteld om ervoor te zorgen dat er een geneesmiddel met medicinale cannabis ter beschikking komt. In het najaar van 2003 heeft het BMC de grondstof medicinale cannabis ter beschikking gesteld die van zodanige kwaliteit is dat de apotheker deze als magistrale bereiding, oftewel een geneesmiddel, aan de patiënt kan leveren. Hiermee is uitvoering gegeven aan de beleidsregel. Net als mijn voorganger vind ik dat er vervolgens een taak ligt voor een farmaceutisch bedrijf om een geneesmiddel op de markt te zetten en hier gaat een registratieprocedure aan vooraf.
Kunt u het overzicht van de CFH naar de Kamer sturen, of zelf een overzicht geven van de laatste stand van zaken in de wetenschap ten aanzien van – klinische testen met – medicinale cannabis?
Het literatuuroverzicht dat met de CFH is besproken treft u als bijlage aan bij deze brief.
Kunt u voor de jaren 2005, 2006, 2007, 2008, 2009 en 2010 aangeven hoeveel doktersrecepten voor medicinale cannabis zijn verstrekt, hoeveel medicinale cannabis er is verstrekt via de apotheken en om hoeveel patiënten het gaat?
Nee, deze informatie is niet beschikbaar. Cijfers waar ik wel de beschikking over heb en die ik u kan geven zijn de hoeveelheden die aan apotheken zijn afgeleverd in de afgelopen jaren. Aan de hand van deze gegevens en de aanname dat de gemiddelde dagdosering 0,5 g bedraagt, kan een zeer globale schatting gemaakt worden over het aantal patiënten. Zeer globaal omdat medicinale cannabis voor verschillende indicaties gebruikt kan worden en per indicatie de dosering ook per patiënt kan verschillen. Daarnaast bepaalt ook de wijze van toediening de hoogte van de dosering en ook deze hoogte kan per patiënt verschillen.
Afgeleverd aan apotheken (kg)
Schatting patiënten
2006
58
315
2007
72
397
2008
85
468
2009
91
501
2010
102
558
Zijn er officiële schattingen ten aanzien van het aantal mensen dat op dit moment overgaat tot coffeeshopcannabis of zelfteelft, omdat de apotheekvarianten niet voldoen? Zo neen, bent u bereid dit uit te zoeken?
Nee, voor zover ik weet zijn die er niet. Voor mijn beleid zie ik geen noodzaak dit uit te zoeken. Sinds 2003 bestaat er voor patiënten een alternatief, namelijk medicinale cannabis van het BMC waardoor ze niet meer afhankelijk hoeven te zijn van coffeeshops of zelfteelt. Het BMC heeft regelmatig contact met de patiëntenverenigingen, zoals de MS-vereniging Nederland. De vereniging geeft aan dat de meeste patiënten voldoende geholpen zijn met het huidige aanbod van het BMC.
Heeft het BMC variant MGC 1 004 van Maripharm BV ingezet als proef voor een nieuwe variant voor medicinale cannabis? Wat zijn de resultaten?
Het BMC is afgelopen maart gestart met een proef met een vergelijkbare variant, de Bedica. Dit product is afkomstig van dezelfde teler die de huidige drie varianten aan het BMC levert. Het bedrijf Maripharm is niet door de selectieprocedure van het BMC gekomen. De proef loopt nog te kort om iets over de resultaten te zeggen. Over een jaar beslis ik of de nieuwe variant structureel wordt aangeboden.
Bent u bereid andere varianten in te zetten als nieuwe variant voor medicinale cannabis, waaronder Bedropur en AI94 van Bedrocan, en Marinol? Zo neen, waarom niet?
Net als mijn voorganger sta ik niet afwijzend tegenover een eventuele uitbreiding van varianten mits dit voorziet in een substantiële behoefte. Het BMC is dan ook afgelopen maart gestart met een proef met één nieuwe variant. Zoals ik al aangaf, als dit daadwerkelijk voorziet in een substantiële vraag, dan ben ik bereid om ook deze variant structureel beschikbaar te stellen. Zoals eerder aan uw Kamer is gemeld (TK 2009–2010, 32 159, nr. 3), is het niet haalbaar om voor iedere patiënt of zelfs een kleine subgroep een eigen variant beschikbaar te stellen. Aan het beschikbaar stellen van iedere variant zijn extra kosten verbonden. Deze extra kosten kunnen ervoor zorgen dat het BMC opnieuw geconfronteerd wordt met exploitatietekorten. Eén van de beleidsdoelstellingen was namelijk dat medicinale cannabis op een kostendekkende wijze beschikbaar zou worden gesteld. Zoals de zaken er nu voor staan functioneert het BMC kostendekkend. Een verdere uitbreiding is in de toekomst pas gerechtvaardigd wanneer aan de hierboven genoemde voorwaarden voldaan wordt. Een alternatief om het BMC kostendekkend te laten functioneren is door de extra kosten te verrekenen in de afleverprijs van de medicinale cannabis. Dit betekent ook een prijsverhoging voor de patiënt, hetgeen ik op dit moment niet wenselijk acht.
Wanneer komt er een herziene versie van de «Medicinale Cannabis informatiebrochure voor patiënten»? Wanneer komt er een herziene versie van de «Medicinale Cannabis informatiebrochure voor artsen en apothekers»?
De laatste versies van de brochures zijn van december 2009. Momenteel worden de brochures op een aantal punten aangepast en de vernieuwde versies zullen in juni van dit jaar verschijnen.
Welke zorgverzekeraars hebben medicinale cannabis in het aanvullend pakket hebben opgenomen? Welke verzekeraars vergoeden het uit coulanceoverwegingen?
Ik heb geen inzage in de aanvullende pakketten van de zorgverzekeraars. Mij is overigens wel bekend dat de Nederlandse associatie voor legale Cannabis en haar Stoffen als Medicatie (NCSM) een onderzoek onder zorgverzekeraars heeft uitgevoerd. De NCSM heeft dit onderzoek beschikbaar gesteld op haar website (www.ncsm.nl).
Bent u bereid met relevante zorgverzekeraars in overleg te treden en hen aan te sporen medicinale cannabis in aanvullende pakketten over te nemen, dan wel via een coulanceregeling te vergoeden? Zo neen, waarom niet?
Mijn departement heeft regelmatig overleg met zorgverzekeraars. Ik heb geen enkele invloed op hoe een zorgverzekeraar zijn aanvullende pakket samenstelt. Dit hoort eenmaal bij het zorgverzekeringsstelsel waarvoor we hebben gekozen. Het enige wat ik kan doen en dat is ook al gedaan, is voorlichting geven over medicinale cannabis en wat de rol van het BMC is op dit gebied. Mijn voorganger heeft uw Kamer vorig jaar juni het verslag van deze voorlichtingsbijeenkomst gestuurd (TK 2009–2010, 32 159, nr. 6). Het aansporen van de zorgverzekeraar om alleen dit specifieke product in zijn aanvullende pakket op te nemen vind ik niet juist.
Wat zouden op dit moment de financiële consequenties zijn van het toevoegen van medicinale cannabis in het basispakket, de mogelijke voordelen – minder gebruik van andere medicijnen – meegerekend?
Op dit moment zijn onvoldoende farmaco-economische data beschikbaar die een goed beeld kunnen geven van de financiële consequenties van het toevoegen van medicinale cannabis aan het basispakket.
Welke fabrikanten staan op het punt staan om via klinische trials nationaal en internationaal naar de registratie van medicinale cannabis toe te werken? Wat is de prognose van aanbieding aan de autoriteiten, en registratie?
Ik heb geen toegang tot dit soort gegevens. In Nederland is het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) betrokken bij de verschillende fasen van het klinisch onderzoek. Het CBG heeft een geheimhoudingsplicht wanneer het gaat om registratieaanvragen in verband met de concurrentiegevoelige gegevens die bij het CBG worden aangeleverd. Om dezelfde reden maakt het CBG geen namen van fabrikanten bekend. Het is uiteindelijk aan de fabrikant zelf of en wanneer hij bekend maakt dat er een nieuw product aankomt. Zo laat een Brits bedrijf via de media weten dat zijn mondspray, die onder andere bestaat uit een extract van medicinale cannabis, in het Verenigd Koninkrijk en Spanje is aangeboden voor registratie. Ook is bekend dat er in Nederland ontwikkelingen zijn op het gebied van een te registreren geneesmiddel met medicinale cannabis. Mijn voorganger heeft zelfs besloten de beschikbaarheid van medicinale cannabis voorlopig voort te zetten om deze ontwikkeling een serieuze kans te bieden (TK 2007–2008, 24 077, nr. 200). Het is niet bekend wanneer dit bedrijf zijn product aan kan bieden voor registratie.
Onder welke voorwaarden bent u bereid medicinale cannabis op te nemen in het basispakket? In hoeverre wordt uws inziens op dit moment aan deze voorwaarden voldaan?
De voorwaarden voor opname in het basispakket voor medicinale cannabis zijn niet anders dan de voorwaarden die ook gelden voor andere geneesmiddelen dan wel magistrale bereidingen. Voor geneesmiddelen betekent dit dat er op zijn minst sprake moet zijn van een registratie. Voor magistrale bereidingen moet er in ieder geval sprake zijn van rationele farmacotherapie. Ik verwijs u naar de brief van mijn voorganger (TK 2009–2010, 32 159, nr. 3) waarin dit ook uitgebreid aan de orde is gekomen. Voor de beantwoording van het tweede deel van uw vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Hert bericht dat de AIVD heeft gefaald bij de moord op Theo van Gogh |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennis genomen van het bericht «De AIVD had dit kunnen voorzien»?1
Ja.
Is het waar dat de Algemene inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) gefaald heeft bij de bescherming van Theo van Gogh doordat de informatie weliswaar binnen handbereik was maar niet voldoende is beoordeeld door een nog onervaren medewerker en door het gebrek aan controlemechanismen binnen de AIVD?
Vanaf 2 november 2004 is er door voormalig minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Remkes meerdere keren met de Kamer gesproken over de moord op de heer Van Gogh. Tijdens het Algemeen Overleg met de Tweede Kamer op 18 januari 2007 zegde de voormalig minister voorts toe een onafhankelijk onderzoek naar de afwegingsprocessen bij de AIVD met betrekking tot Mohammed B. te laten uitvoeren (Tweede Kamer vergaderjaar 2006–2007, 29 854, nr. 20). In tegenstelling tot hetgeen gesteld wordt in het artikel van De Pers van 15 april jl. is er dan ook geen sprake geweest van «verbloemen».
Het door de voormalig minister Remkes toegezegde onafhankelijke onderzoek werd uitgevoerd door de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD). De CTIVD heeft op 13 februari 2008 haar rapport inzake de afwegingen van de AIVD met betrekking tot Mohammed B. uitgebracht.
In haar rapport heeft de CTIVD destijds reeds aandacht besteed aan personele aangelegenheden en de bestaande controlemechanismen. In de reactie op het CTIVD rapport van 18 maart 2008 (Tweede Kamer Vergaderjaar 2007–2008, 29 854, nr. 22) heeft de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mevrouw Ter Horst, aangegeven dat zij de kritische kanttekeningen die de CTIVD terzake plaatste bij het algemene functioneren van de AIVD in 2004 herkende en onderschreef. Tevens gaf zij aan dat reeds in 2007 een meerjarig programma was gestart hetgeen tot de nodige verbeteringen in het functioneren van de AIVD heeft geleid.
Ook in antwoorden op de schriftelijke vragen die door de Kamer zijn gesteld naar aanleiding van het rapport (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 854, nr. 23) is uitgebreid ingegaan op zowel personele zaken als controlemechanismen en de verbeteringen die sinds 2004 terzake door de AIVD zijn doorgevoerd.
Is het waar dat voormalig minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Remkes een ander «op schandalige wijze heeft verbloemd» zoals in genoemd artikel wordt gesteld door een oud-medewerker van de AIVD?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, worden hier consequenties worden aan verbonden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen voor dinsdag 19 april om 12.00 uur beantwoorden?
Ja.
Het Europees Arrestatiebevel |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Europese Commissie erkent misbruik van het Europese Arrestatie Bevel voor onzinmisdrijven»1, over het recent verschenen rapport van de Europese Commissie over het Europees Arrestatiebevel (EAB)?2
Naar mijn mening roept het rapport van de Commissie3 het beeld op alsof de kwestie van de proportionaliteit Uniebreed speelt en ook bestendig is. Dat beeld slaat dan vooral op de beginfase van de toepassing van het EAB, maar is naar mijn mening niet meer actueel. De proportionaliteit is een kwestie die vooral bij Poolse EABs speelt en die twee aspecten betreft: het hoge aantal EABs dat wordt uitgevaardigd én dat deze – in de ogen van andere lidstaten – voor te geringe feiten worden uitgevaardigd. Het Poolse Ministerie van Justitie heeft mij desgevraagd een aantal ontwikkelingen gemeld, die in dit verband relevant zijn.
In 2010 is sprake van een daling van Poolse EABs van ruim 20% ten opzichte van voorgaande jaren. In 2008: 4829 en 2009: 4844, maar in 2010: 3753. Verder heeft het Poolse Ministerie van Justitie naar aanleiding van het overleg tussen Nederlandse en Poolse experts in december 2010 een notitie gezonden aan de gerechten over de EAB-praktijk, waarin de nadruk werd gelegd op het feit dat het uitvaardigen van een EAB een middel is dat in het algemeen pas zou moeten worden toegepast nadat andere methoden om de verdachte/veroordeelde op te sporen niet tot resultaat hebben geleid. Hierbij werd gewezen op de mogelijkheden die onder meer wederzijdse rechtshulp biedt. Ook stelde het Ministerie van Justitie het EU handboek voor de uitvaardiging van EABs waar ook de Commissie naar verwijst en waarin uitdrukkelijk de proportionaliteit aan de orde komt, beschikbaar via de website van het ministerie, opdat het voor alle Poolse justitiële autoriteiten en andere betrokkenen toegankelijk is. Ik ben van mening dat uit deze ontwikkelingen blijkt, dat er in Polen geen sprake is van een statische situatie. Ook de getroffen maatregelen beoordeel ik positief. Ik vind ook dat van lidstaten verwacht mag worden dat zij, als zich specifieke problemen bij de toepassing van een EU-instrument voordoen, zelf maatregelen treffen. Het is bij de Poolse autoriteiten bekend, dat van Nederlandse zijde de bereidheid blijft bestaan om verder te overleggen met Poolse autoriteiten en daarmee bij te dragen aan verdere voortgang in deze positieve ontwikkeling.
Deelt u de mening van Eurocommissaris Reding, dat ook sprake is van toepassing van het EAB voor zeer kleine overtredingen en dat hiermee sprake is van disproportionaliteit?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat, extra zorgvuldigheid gepast is bij de Nederlandse executie van EAB’s en dat het hierom voor de hand ligt om de Internationale Rechtshulpkamer in Amsterdam in deze ruimere bevoegdheden te geven om uitleveringsverzoeken op specifieke omstandigheden te toetsen?3
In mijn antwoord van 9 maart 2011 op de kamervragen van mevrouw Gesthuizen over de ingediende moties over het Europees arrestatiebevel (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1745) heb ik uiteengezet hoe zorgvuldig en uitgebreid de toetsing door de Internationale rechtshulpkamer verloopt. Ik heb toen ook aangegeven dat de ruimte van de toetsing wordt bepaald door het kaderbesluit. Er kan dus geen sprake zijn van eenzijdige uitbreiding van toetsingsbevoegdheden voor de rechtbank Amsterdam.
Erkent u dat bij een goede en rechtvaardige uitvoering van het EAB een groot probleem is dat ongelijke toepassing bestaat van het proportionaliteitsbeginsel en/of dat het proportionaliteitsbeginsel zelfs in de wetgeving het overgrote deel van de EU lidstaten ontbreekt?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de opmerkingen in het rapport over de slechte detentieomstandigheden in de gevangenissen van een aantal EU landen, waaronder in Polen, waar juist ook de meeste uitleveringsverzoeken via het EAB worden gedaan?
Ik lees in het rapport van de Commissie geen verwijzing naar Polen. Voor actuele informatie over het Poolse gevangeniswezen verwijs ik naar mijn brief van 17 februari 2011 (Kamerstuk 32 317, nr. 41), waarbij ik uitgebreide cijfermatige gegevens over het Poolse gevangeniswezen en waaruit blijkt dat er van overbezetting geen sprake meer is, heb overgelegd.
Bent u, gezien de aanbevelingen in het rapport, bereid om in overleg te treden met de betrokkenen, zoals de Internationale Rechtshulpkamer, de stichtingen Euromos en Epafras en de internationale organisatie Fair Trials International, en te komen tot maatregelen waarmee de rechten van burgers binnen de grenzen van de EU om wiens overlevering is verzocht middels een EAB beter worden gewaarborgd en in overeenstemming worden gebracht met de voorschriften van artikel 3 en 6 van het Europees Verdrag voor de bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden?
In het antwoord op vraag 1 heb ik mijn mening over het rapport van de Commissie gegeven. Wat betreft het door mevrouw Gesthuizen bedoelde overleg merk ik op dat ik altijd bereid ben kennis te nemen van opvattingen en meningen van organisaties als door haar bedoeld. Ik zie echter geen aanleiding voor overleg over waarborging van de artikelen 3 en 6 van het EVRM bij de EAB procedure. De toetsing aan artikel 3 is, zoals uit het antwoord op vraag 5 blijkt, in goede handen bij de rechtbank Amsterdam. Verder geldt ten aanzien van artikel 6 EVRM dat volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof van de Rechten van de Mens, de Hoge Raad en rechtbank Amsterdam artikel 6 EVRM geen betrekking heeft op uitleverings- en overleveringsprocedures op basis van een EAB.5
Bent u voornemens in Europees verband de tekortkomingen van de toepassing van het EAB in de praktijk aan de orde te stellen en verbeteringen voor te stellen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ik ga er vanuit dat het rapport van de Commissie in Brussel zal worden besproken in overleg tussen EAB experts. Dat acht ik – mede gelet op het bovenstaande – voorshands voldoende.
Terreurdreiging van Hezbollah |
|
|
|
Kent u het bericht dat Hezbollah de intentie heeft om het Westen aan te vallen om de aandacht af te leiden van een aanklacht van het Special Tribunal for Lebanon? Zo ja, hoe beoordeelt u deze berichten?1
Ja. Omdat deze berichten niet verifieerbaar zijn gebleken door onafhankelijke bronnen, kan ik geen beoordeling geven over de juistheid en eventuele achtergronden ervan.
Is er een verhoogd dreigingsrisico voor Nederland als gastland voor het Special Tribunal for Lebanon?
Alle in Nederland gevestigde tribunalen, waaronder het Special Tribunal for Lebanon (STL) zijn ondergebracht in het stelsel «Bewaken en Beveiligen». In dit kader ontvangt de NCTb dreigingsinformatie van de MIVD, AIVD en KLPD. In het openbaar worden geen mededelingen gedaan ten aanzien van eventuele dreigingsrisico’s.
Kunt u een inschatting geven van de recente berichten over wapenopbouw door Hezbollah en de mogelijkheden om Europa met terroristische aanslagen te bedreigen?
Omdat deze berichten bij navraag niet verifieerbaar zijn gebleken door onafhankelijke bronnen, kan ik geen beoordeling geven over de juistheid en eventuele achtergronden ervan. Deze aanhoudende berichten rondom de bewapening van Hezbollah zijn wel zorgelijk en benadrukken het belang van voortgezette aandacht en waakzaamheid van de internationale gemeenschap.
Hoe beoordeelt u de internationale positie van Libanon in het licht van deze berichten?
De veiligheidssituatie van Libanon blijft precair. De internationale gemeenschap besteedt veel aandacht aan deze kwestie zoals blijkt uit de aanwezigheid van een grote VN-missie (UNIFIL) en van speciale gezanten belast met toezicht op de naleving van de verschillende VN-veiligheidsraadresoluties. Uiteindelijk is het aan de Libanese autoriteiten om de noodzakelijke voorzieningen te treffen ten behoeve van stabiliteit en vrede. De internationale gemeenschap staat hen daarin actief bij.
Verleent de door Hezbollah gesteunde formateur Mikati zijn volledige medewerking aan het Special Tribunal for Lebanon?
Formateur en inmiddels Premier Najib Mikati heeft consistent verklaard dat Libanon zich gehouden acht aan zijn internationale verplichtingen, waaronder volledige medewerking aan het Special Tribunal for Lebanon (STL). Hij streeft daartoe actief een oplossing tussen de diverse politieke facties in Libanon na.
Wanneer verwacht u een nieuwe regering in Libanon?
De nieuwe regering ontving op 7 juli jl. de goedkeuring van het Libanese parlement. Daarmee werd de regeringsverklaring aangenomen.
Deelt u de mening dat de dreiging van Hezbollah geen reden mag zijn om de aanklachten van het Special Tribunal for Lebanon te vertragen? Op welke termijn verwacht u dat de aanklachten bekend zullen worden?
Ja. Inmiddels heeft het STL bekendgemaakt de aanklachten, in verzegelde vorm, te hebben overhandigd aan de Libanese Procureur-Generaal.
Welke mogelijkheden zult u benutten om de internationale positie van Libanon te bespreken en het land te houden aan de internationale afspraken die zijn aangegaan?
Nederland is voorstander van een actieve betrokkenheid van de internationale gemeenschap bij de situatie van Libanon en draagt dat uit in EU en VN-verband.
Nederland heeft recent de zorgen over het onderwerp overgebracht aan zowel de commandant van de Libanese strijdkrachten, als Michael Williams, de speciaal gezant van de SGVN. Laatstgenoemde is belast met de het monitoren van de voortgang van de Libanese autoriteiten bij de naleving en de implementatie van de verplichtingen uit VNVR-res. 1 701 en rapporteert periodiek aan de VNVR.
Nederland blijft daarnaast waar mogelijk aandacht vragen voor het onderwerp. De Nederlandse ambassade in Washington stelt het onderwerp ondertussen geregeld aan de orde tijdens reguliere contacten met de Amerikaanse autoriteiten.