Inbraak in een kerncentrale |
|
André Elissen (PVV), Richard de Mos (PVV) |
|
Bent u bekend met het artikel «Greenpeace dringt kerncentrale binnen»?1
Ja.
Gaat u aanvullende maatregelen nemen om Nederlandse kerncentrales te beveiligen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen?
De Nederlandse nucleaire installaties zijn adequaat beveiligd, ook tegen binnendringing. Door oefeningen wordt regelmatig getoetst of de beveiligingsmaatregelen nog voldoen of dat aanvulling of verbetering nodig is. Het incident bij de kerncentrale in Frankrijk zal worden geanalyseerd op relevantie voor de situatie in Nederland.
Gaat u onderzoeken of de activiteiten van Greenpeace, waar ter wereld deze dan ook plaatsvinden, aanleiding kunnen zijn om Greenpeace te weren als gesprekspartner totdat zij terreur en misleiding afzweert? Zo ja, vormt deze nieuwe actie aanleiding dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Greenpeace staat bij de Nederlandse overheid niet te boek als een terroristische organisatie en er is daarom geen reden het op die grond als gesprekspartner te weren.
Bent u bereid om alle medewerking aan Frankrijk te verlenen, en hierbij zelfs proactief te handelen door deze medewerking alvast aan te bieden, bij het strafrechtelijk onderzoek indien blijkt dat er ook maar enige betrokkenheid is van Greenpeace Nederland en/of personen gelieerd aan Greenpeace Nederland?
Uiteraard zullen de Nederlandse opsporingsdiensten alle medewerking geven aan de Franse collega’s, indien ons daartoe een verzoek bereikt. De strafrechtelijke samenwerking tussen beide landen is zo goed ontwikkeld dat er geen noodzaak is om dit pro-actief aan de Fransen aan te bieden.
De gedragingen van bewindspersonen in de aanloop naar het vertonen van Fitna |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Tofik Dibi (GL), Alexander Pechtold (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de eerste aflevering van de HUMAN-documentaire «Het Proces Wilders»?1
Ja. Ik heb u heden daarover een brief gestuurd. Tot mijn spijt heeft deze uw regeling van werkzaamheden gekruist.
Heeft de toenmalige minister van Justitie of één van de andere leden van het kabinet de heer Wilders gevraagd om zijn film niet uit te zenden? Zo ja, welke ministers waren dit? Was dit kabinetsbeleid? Op welke wijze is dit gebeurd?
Het kabinet heeft de materie uitvoerig met uw Kamer besproken in het debat op 1 april 2008 (zie Handelingen 2007–2008, nr. 70, p. 4924–4937) naar aanleiding van de verklaring van de Minister-President (TK 2007–2008, 31 402, nr. 1). In dat debat is ook helder geworden dat er met de heer Wilders gesprekken hebben plaatsgevonden door leden van het toenmalige kabinet en bijvoorbeeld ook de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding. Deze informatie behoort reeds tot het publieke domein. Daarnaast kan ik u verwijzen naar hetgeen betrokkene zelf in de documentaire heeft meegedeeld.
Sprak de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, de heer Verhagen, namens het kabinet toen hij zei: «Ik zou willen dat de heer Wilders de film niet zou uitzenden.»?
De toenmalige minister van Buitenlandse zaken sprak zijn wens uit uit hoofde van zijn zorg en verantwoordelijkheid voor de veiligheid van Nederlanders en Nederlandse bedrijven in het buitenland, alsmede voor Nederlandse vertegenwoordigingen en militaire missies in het buitenland. Die zorg en die wens werden gedeeld door het kabinet.
Welke minister heeft advies gevraagd aan de Landsadvocaat over de (juridische) mogelijkheden van een preventief verbod op Fitna? Hoe beoordeelt u de gang van zaken rond die adviesaanvraag, buiten de ministerraad om? Kunt u dit advies van de Landsadvocaat – desnoods vertrouwelijk – aan de Kamer ter beschikking stellen?
Zoals in de brief staat aangegeven worden geen mededelingen gedaan over de beraadslagingen en de besluitvorming in de Raad van Ministers.
Is het waar dat er een minister heeft voorgesteld om de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) in te zetten op de heer Wilders om meer te weten te komen over zijn «filmproject»? Zo ja, welke minister was dat en op grond waarvan werd dit voorstel gedaan? Zo nee, is hetgeen er op dit punt in de uitzending aan de orde kwam dan geheel uit de lucht gegrepen?
Zoals bekend mogen geen mededelingen worden gedaan over de beraadslaging en de besluitvorming in de Raad van Ministers.
Heeft het kabinet destijds een besluit genomen over de betrokkenheid van de AIVD bij deze zaak? Zo ja, wat was het besluit en welke bewindspersoon of -personen hebben dat besluit genomen? Welke documenten lagen aan dat besluit ten grondslag?
Nee
Bestaan er mogelijkheden voor bewindspersonen – andere dan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – buiten de ministerraad om de AIVD te verzoeken om een lid van de Staten-Generaal af te luisteren danwel te volgen? Zo ja, welke bevoegdheden hebben deze leden van het kabinet om eigenstandig – zonder toetsing in de ministerraad – de AIVD te vragen om een lid van de Staten-Generaal te laten afluisteren en/of volgen? Kunt u dit toelichten onder verwijzing naar de relevante wet- en/of regelgeving?
Nee.
Deelt u de mening dat het uitgesloten moet zijn dat de inlichtingendiensten leden van de Staten-Generaal afluisteren en/of volgen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat enige bemoeienis van bewindspersonen met dergelijke opdrachten ongewenst is? Zo nee, in welke gevallen acht u dit toegestaan? Welke wet- en/of regelgeving geldt hiervoor? Op welke wijze dient besluitvorming hierover te plaats te vinden?
De Wet op de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002) is hier duidelijk over. Er is daarbij geen verschil tussen leden van de Staten-Generaal en anderen. Zie ook de brief hierover.
Daarbij kan ik nog aanvullend verwijzen naar antwoorden op vragen van het lid van Raak (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, Aanhangsel van de Handelingen nr. 632). Daarin wordt aangegeven dat voor eventueel onderzoek door de AIVD naar Nederlandse politieke partijen dan wel hun leden of sympathisanten dergelijk onderzoek alleen kan – en slechts dan – kan plaatsvinden wanneer zij gezien kunnen worden als organisaties of personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel de veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat (art. 6, lid 2, onder a. Wiv 2002).
Kunt u een overzicht verschaffen van de leden van de Staten-Generaal die de afgelopen tien jaar zijn afgeluisterd e/of gevolgd door de inlichtingendiensten? Zo nee, waarom niet?
Nee. In antwoord op de vragen van het lid Van Raak (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, Aanhangsel van de Handelingen nr. 632) heb ik aangegeven in welke situaties Nederlandse politieke partijen dan wel hun leden of sympathisanten voorwerp kunnen zijn van onderzoek door de AIVD.
Kunt u alsnog antwoord geven op de volgende vragen die HUMAN aan de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, de heer Verhagen stelde:
Zoals uit de documentaire blijkt heeft de Minister een schriftelijke verklaring gestuurd naar de programmamakers die ook in de documentaire werd getoond. Voor het overige heb ik daar niets aan toe te voegen.
Sluit u uit dat persoonsbeveiligers in dienst van de overheid door leden van het kabinet wordt gevraagd om informatie over leden van de Staten-Generaal te vergaren en aan (leden van) het kabinet te verstrekken? Zo nee, waarom niet? In welke gevallen acht u dit toegestaan? Kunt u dit onder verwijzing naar de relevante wet- en/of regelgeving toelichten?
Ja.
Het bericht ‘Justitie slordig bij zedenzaken’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
|
|
Kent u het bericht: «Justitie slordig bij zedenzaken»?1
Klopt het dat slachtoffers van zedenmisdrijven niet of te laat worden geïnformeerd over de datum waarop de strafzaak tegen de verdachten wordt behandeld en niet of te laat worden ingelicht over het vonnis of de vrijlating van hun belager? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
Klopt het dat slachtoffers vaak niet wordt verteld dat zij recht hebben op een advocaat en mogen aanwezig zijn bij het verhoor door de rechter-commissaris? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
Deelt u de mening dat het belachelijk is dat aan al deze zaken bij verdachten wel aandacht wordt besteed en daar zelfs een zaak op stuk kan lopen, terwijl bij slachtoffers deze zaken blijkbaar van ondergeschikt belang zijn? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat rechters blijkbaar een cursus nodig hebben om te leren omgaan met slachtoffers terwijl dit gewoon een kwestie van fatsoen is?
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat, als een slachtoffer een advocaat heeft ingeschakeld voor bijstand, het zaakdossier ook daadwerkelijk op het eerste verzoek aan de betreffende advocaat wordt gegeven?
De nieuwe werkwijze van het Centraal Justitieel Incassobureau en de overeenkomsten met gerechtsdeurwaarders |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) de contracten met gerechtsdeurwaarders openbreekt en dat deurwaarders per 1 januari 2012 de keuze hebben uit het niet langer werken voor het CJIB en het werken op no-cure-no-pay-basis?
Het CJIB beziet thans wat de mogelijkheden zijn om meer kosten-efficient te werken. Daarbij is het uitgangspunt dat de huidige relatie met de gerechtsdeurwaarders de komende jaren wordt voortgezet. Het CJIB heeft in eerste instantie no cure no pay als oplossingsrichting in aanmerking genomen, maar beziet ook andere varianten. In welke vorm resultaatafhankelijke beloning deel uit gaat maken van de nieuwe afspraken staat dan ook nog niet vast.
Wat is de reden van deze nieuwe werkwijze? Waarom wil het CJIB voortaan niet meer betalen voor diensten die voor het CJIB zijn verricht, indien de invordering niet heeft geleid tot betaling?
Zie antwoord vraag 1.
Is het in dergelijke gevallen altijd de schuld van de gerechtsdeurwaarder dat er door de schuldenaar niet betaald is? Zo nee, waarom kan er dan niet gewoon een eerlijke prijs betaald worden voor deze dienstverlening? Wat is de rechtvaardiging voor het werken op no-cure-no-pay-basis?
Het is doorgaans niet de schuld van de gerechtsdeurwaarder als er door de schuldenaar niet betaald wordt. Zie verder mijn antwoord op vragen 1 en 2.
Deelt u de mening dat deze nieuwe werkwijze risico’s met zich mee kan brengen, zoals het eerder inzetten van zwaardere dwangmiddelen, het afwentelen van de misgelopen inkomsten op overige producten van deurwaarders of dat er meer commerciële activiteiten (zoals incasso’s) zullen worden verricht door gerechtsdeurwaarderskantoren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De doelstelling van een aangepaste werkwijze is dat sneller een beslissing wordt genomen door de gerechtsdeurwaarder over de incasseerbaarheid van de vordering. De precieze werkwijze moet nog nader worden ontwikkeld. Daarbij zal ook de KBvG worden betrokken. Mocht de gerechtsdeurwaarder de zaak retourneren aan het CJIB, dan zal het CJIB overgaan tot het inzetten van andere wettelijke middelen.
Welke besparing is beoogd met deze nieuwe werkwijze? Is deze besparing reeds opgenomen in de begroting?
De gewenste besparing ten opzichte van 2011 wordt begroot op circa 2 miljoen euro. De begroting van het CJIB voor 2012 is nog niet vastgesteld.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat, alvorens deze nieuwe werkwijze zal worden ingevoerd, eerst mogelijke risico’s in kaart worden gebracht en dat er goed overleg plaatsvindt tussen het ministerie, het CJIB en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze vragen ruim voor het kerstreces, uiterlijk 20 december 2011, te beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Voetbalrellen in Utrecht |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Acht agenten gewond bij voetbalrellen»1, het bericht «Voetbalrellen: beschuldigende vinger naar supporters Utrecht»2 en het bericht «PVV en PvdA willen aanscherping voetbalwet»?3
Ja.
Deelt u de mening dat de verantwoordelijken voor de rellen in Utrecht de betrokken daders, zichzelf supporter noemende, zijn? Zo nee, wie acht u dan wel verantwoordelijk?
Op dit moment loopt nog een grootschalig onderzoek naar de rellen tijdens en na de wedstrijd tussen FC Utrecht en FC Twente op 4 december jongstleden. De verantwoordelijkheid voor de rellen ligt bij de personen die geweld hebben gepleegd tegen onder meer de politie. Wie dat zijn staat nog niet vast.
Deelt de mening dat er geen enkel excuus mag gelden voor supporters die politieagenten met stenen bekogelen of vernielingen verrichten, ook niet als zij geprovoceerd zijn door supporters van de tegenpartij of een nederlaag van hun club? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Hoe is de informatie-uitwisseling tussen de verschillende politiekorpsen over mogelijke risico’s rond een voetbalwedstrijd geregeld? Acht u deze informatie-uitwisseling adequaat? Zo ja, heeft deze informatie-uitwisseling voorafgaande aan de voetbalwedstrijd FC Utrecht-FC Twente gegevens opgeleverd die duiden op een hoog risico? Zo nee, wat moet er dan worden verbeterd?
Alle politiekorpsen in Nederland met betaald voetbal in hun werkgebied maken gebruik van het Voetbal Volg Systeem. Met behulp van dit systeem wordt informatie uitgewisseld over te spelen wedstrijden (zowel nationaal als internationaal; zowel beker-, oefen- als competitiewedstrijden). Via dit systeem wordt ook informatie uitgewisseld over personen die aangehouden zijn, personen met een stadionverbod en gegevens uit een databank met notoire verstoorders van de openbare orde.
Ruim voordat een wedstrijd gespeeld wordt (in de regel 8 tot 12 weken) vindt een overleg plaats tussen beide clubs. Hieraan nemen ook de politiekorpsen van beide regio’s deel en in sommige gevallen ook supporterscoördinatoren en de betreffende gemeente. In dit vooroverleg komen onder andere de wijze van vervoer, de te verwachten risico’s, het aantal beschikbare kaarten en het aantal stewards dat de bezoekende club meeneemt aan de orde.
Doorlopend wordt informatie uitgewisseld tussen de korpsen die specifiek inzoomt op (dreigende) verstoringen van de openbare orde. Deze uitwisseling kan verlopen via de voetbalcoördinatoren van de betreffende korpsen of via de regionale inlichtingendiensten van de betreffende korpsen.
Ook voorafgaand aan de wedstrijd FC Utrecht-FC Twente is de geschetste werkwijze gevolgd.
Het landelijke Auditteam Voetbal & Veiligheid zal onderzoek doen naar de gang van zaken rond de bewuste wedstrijd. Afhankelijk van de uitkomsten van de audit kan er aanleiding zijn om verbeteringen in het werkproces door te voeren.
Deelt u de mening dat voetbalgeweld een probleem is dat de grenzen van gemeenten overstijgt en daarom nationaal dient te worden aangepakt? Zo ja, hoe denkt u over de inzet van een gespecialiseerd politieteam en een officier van justitie voor voetbalgeweld? Zo nee, waarom niet?
Voetbalvandalisme is geen lokaal fenomeen, en overschrijdt zelfs in toenemende mate de landsgrenzen. Die constatering bestempelt de aanpak van deze problematiek echter niet als vanzelf tot een nationale aangelegenheid. Het bestrijden van voetbalgeweld behoort tot de reguliere politietaak van de politieregio’s. De regionale korpsen en het KLPD werken intensief samen met gemeentebesturen en Openbaar Ministerie, mede dankzij de, in veel korpsen ingerichte, «voetbaleenheden» en het landelijk opererende Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme (CIV). Het CIV fungeert als gespecialiseerd landelijk team ten dienste van de korpsen met als doel het verspreiden van informatie over potentiële ordeverstoorders en het aanbieden van best practices rondom de aanpak van voetbalvandalisme. De nationale schaal waarop de politie in 2012 zal zijn georganiseerd zal de slagkracht bij het aanpakken van dit fenomeen verder vergroten.
Aparte voetbalofficieren bestaan al. Ieder parket met een betaald voetbalclub in het arrondissement heeft een voetbalofficier. De werkwijze van de voetbalofficier staat beschreven in de Aanwijzing bestrijding van voetbalvandalisme en -geweld. Er is ook een landelijke voetbalofficier. Dat is thans de hoofdofficier van Amsterdam.
Gaat u bij het vaststellen van de nationale prioriteiten voor de Nationale Politie extra aandacht schenken aan de bestrijding van voetbalvandalisme en daar bij de verdeling van het budget en politieagenten ook rekening mee houden zodat de burgemeesters in voorkomende gevallen over voldoende capaciteit beschikken? Zo ja, bent u bereid met burgemeesters van de steden met betaald voetbalorganisaties in overleg hierover te treden? Zo nee, waarom niet?
De nationale prioriteiten voor de politie zijn bepaald tot en met het jaar 2014. De aanpak van voetbalvandalisme behoort daar niet toe. Dat betekent uiteraard niet dat er geen aandacht is voor de aanpak van dit fenomeen. Zie mijn brief van 21 december 2011, kenmerk 204 886, waarin ik de maatregelen om dit fenomeen aan te pakken uiteenzet.
Binnen het huidige regionale bestel stellen de korpsbeheerders extra politiecapaciteit ter beschikking indien burgemeesters die met het oog op de handhaving van de openbare orde rondom voetbalwedstrijden nodig hebben. Waar nodig kan de mobiele eenheid (ME) in paraatheid worden gebracht of extra ME worden aangevraagd. Bij de vorming van de nationale politie zullen robuuste districten en basiseenheden ontstaan waarmee voldoende capaciteit, waar nodig met bijstandsverlening door andere regionale eenheden van de nationale politie, kan worden verzekerd.
Bent u bekend met het succesvolle programma Hooligans in Beeld, waarin diverse korpsen samenwerken om voetbalrelschoppers aan te pakken? Doet het korps Utrecht hier aan mee? Zo nee waarom niet? Bent u bereid alle korpsen verplicht deel te laten nemen aan Hooligans in Beeld?
Ik ben bekend met het programma. Het korps Utrecht doet hier ook aan mee. Ik vind het wenselijk dat alle korpsen deel nemen aan het programma Hooligans in Beeld en zal hen hier op aanspreken.
Deelt u de mening dat de huidige Voetbalwet (Stb. 2010, nr. 325) tekortschiet als het gaat om het voorkomen dat supporters die eerder ernstig over de schreef zijn gegaan, dat weer doen? Zo ja, op welke punten? Zo nee, hoe kunt u dan aantonen dat deze wet wel effectief werkt in het geval van het tegengaan van supportersgeweld?
Gelet op de behoefte om op korte termijn zicht te hebben op de toepassing van de wet en eventuele knelpunten daarbij heb ik besloten de voor de tweede helft van 2012 aangekondigde evaluatie van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (mbveo) te vervroegen en nu te starten. De mogelijkheden voor het opleggen van een gebiedsverbod en de strafmaat voor supportersgeweld zullen deel uitmaken van de te houden evaluatie. Aan de hand van de uitkomsten zal worden bezien welke maatregelen de toepassing van de wet mbveo kunnen verbeteren. Na afronding van de evaluatie zal ik u hierover informeren.
Wellicht ten overvloede meld ik u nog dat met het wetsvoorstel Rechterlijk gebieds- of contactverbod dat op 1 april aanstaande in werking treedt, de mogelijkheden voor het opleggen van een gebiedsverbod worden verruimd. De strafrechter kan dan aan een te veroordelen verdachte van een strafbaar feit een gebiedsverbod opleggen voor maximaal twee jaar.
Deelt u de mening dat de mogelijkheden voor het opleggen van een gebiedsverbod moeten worden verruimd en dat in het algemeen de straffen voor supportersgeweld omhoog moeten? Zo ja, hoe gaat u hierin tegemoet komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen vόόr het dertigledendebat in de Kamer over dit onderwerp beantwoorden?
Ja.
Het gebruik door de politie van een zwarte lijst van overvallers |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Bent u bekend met de zwarte lijst die de politie Zaanstreek-Waterland gebruikt om beginnende en gevorderde overvallers zeer actief te volgen, aan te sporen hun leven op orde te krijgen en daarmee het recidivegevaar te verminderen?
Ja.
Heeft u inzicht in de effectiviteit van het zeer actief volgen van bepaalde dadergroepen op de mate van recidive? Zo ja, bij welke dadergroepen is dit effectief en hoe past het hanteren van een zwarte lijst daarin? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
De methodiek van Top-X lijsten die door politie en gemeenten gebruikt wordt is nog relatief jong. In het kader van het Actieprogramma Ketenaanpak Overvalcriminaliteit wordt met ingang van 2012 van start gegaan met verscherpt toezicht op overvallers na detentie. Het effect van deze inzet op de recidive (binnen twee jaar) van overvallers wordt in een aantal gemeenten gemonitord. Omdat we recidive meten binnen twee jaar zal een eerste rapportage over de effecten van verscherpt toezicht op recidive pas na minimaal twee jaar beschikbaar komen.
Hoe verhoudt deze aanpak van overvallers zich tot de landelijke prioriteit om criminaliteit met een grote impact te bestrijden? Hoe wordt de uitwerking van deze prioriteit afgestemd met de politiekorpsen?
De aanpak van overvallers past samen met de aanpak van straatroof, woninginbraak en geweld, in de landelijke prioriteit om criminaliteit met een grote impact te bestrijden.
In het gehele proces van de landelijke prioriteiten voor de Nederlandse politie vindt afstemming plaats. Vervolgens is het aan het gezag om met de politie invulling te geven aan de uitvoering van de prioriteiten. De aanpak van Zaanstreek-Waterland is een mooi voorbeeld van hoe de politie dit opgepakt heeft.
Acht u het zeer actief volgen van gestrafte daders met een hoog recidiverisico ook bruikbaar voor andere vormen van criminaliteit met een grote impact, namelijk straatroof, inbraak en geweld?
Afhankelijk van het succes van de aanpak bij overvallers acht ik het zeer actief volgen van gestrafte daders bruikbaar voor andere vormen van criminaliteit. De methodiek die gebruikt wordt is nog relatief jong, maar als dit project goede resultaten oplevert zal het ook voor andere gevallen van criminaliteit met een grote impact ingezet kunnen worden. Overigens blijft het effect van de dadergerichte aanpak niet beperkt tot het thema overvallen, omdat daders dikwijls ook voor andere vormen van criminaliteit verantwoordelijk zijn. Om die reden zet een aantal gemeenten de Top-X aanpak ook breder in dan alleen op overvallers. De in Amsterdam gehanteerde «groslijst» voor de Top-600 aanpak bestaat bijvoorbeeld uit personen die verdacht zijn van overvallen, straatroof, woninginbraken, zware mishandeling, moord en doodslag of openlijke geweldpleging.
Hoe wordt in andere politiekorpsen omgegaan met de persoonsgebonden aanpak bij het volgen van gestrafte criminelen? In hoeverre wordt hierbij intensief politietoezicht ingezet om recidive te verminderen, die alleen stopt als de criminelen aan kunnen tonen dat ze hun leven gebeterd hebben?
Elke regio maakt inmiddels, in samenwerking met het gezag, een Top-X op overvalcriminaliteit. De regio’s construeren deze lijst op basis van gegevens uit de politiesystemen. Een aantal regio’s gebruikt naast deze gegevens ook «straatinformatie» van bijvoorbeeld wijkagenten. Politie-inzet is uiteraard belangrijk, maar ook de inzet van andere partijen is van belang om te komen tot vermindering van recidive.
Deelt u de mening dat de politie in heel Nederland de daders van zeer overlastgevende criminaliteit, zoals overvallen, inbraken, straatroof en geweld, zeer intensief in de gaten zou moeten houden, zolang niet blijkt dat ze hun leven beteren?Hoe gaat u er voor zorgen dat deze aanpak in het hele land een standaard methode wordt?
Ik deel de mening dat daders van high impact crimes intensief in de gaten moeten worden gehouden. De politie speelt hierbij een belangrijke rol, maar ook andere partijen hebben een rol. Als er sprake is van een justitieel kader speelt de reclassering bijvoorbeeld een belangrijke rol. De burgemeester kan bestuurlijke maatregelen toepassen. De politie kan met gerichte interventies criminaliteit verstoren en tegenhouden.
Een van de landelijke prioriteiten van de Nederlandse politie is veiligheid op straat. In het kader daarvan worden op verzoek van gemeenten gebiedsscans Criminaliteit & Overlast op gemeenteniveau gemaakt. Op basis van deze gebiedsscan kan een lokale aanpak worden ingezet, die bestaat uit een dadergerichte aanpak (hot-shots en hot-groups), een gebiedsgerichte aanpak (hot-spots en hot-times) en een slachtoffergerichte aanpak (hot-victims). Daarin hebben alle ketenpartners een rol. Ik stimuleer de Top-X aanpak, die tevens ziet op toezicht na detentie. Voor 2012 worden aan de reclassering extra middelen beschikbaar gesteld voor de invoering van verscherpt toezicht op overvallers. De effecten van dit intensiever toezicht op de vermindering van recidive bij overvallers zal ik de komende twee jaar in een aantal gemeenten monitoren.
Het laten werken van gedetineerden na detentie en de rol van het Uitvoeringsorgaan Werknemers Verzekeringen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp1 waarin u stelde dat de nieuwe werkwijze en samenwerking tussen het gevangeniswezen, gemeenten en het UWV WERKbedrijf in 2010 was uitgebreid naar zes nieuwe locaties met als doel het aan de slag helpen van gedetineerden na detentie?
Ja.
Wat is op dit moment de stand van zaken met betrekking tot de arbeidsbemiddeling van gedetineerden vooraf aan vrijlating? Is deze werkwijze naar meer locaties uitgebreid? Wat zijn de aantoonbare resultaten op de zes genoemde locaties?
Op zes locaties in Nederland bemiddelt het UWV WERKbedrijf gedetineerden voorafgaand aan hun vrijlating naar werk. In 2011 is gebleken dat het voor deze doelgroep steeds moeilijker wordt via gemeenten re-integratietrajecten te financieren, omdat gemeenten vaker prioriteit geven aan re-integratie van andere doelgroepen. Het aantal gedetineerden dat in 2011 door UWV WERKbedrijf actief is bemiddeld, is daardoor afgenomen. De dienstverlening is daarom vooralsnog niet verder uitgebreid naar meer locaties.
In overleg met betrokken partijen2 is ervoor gekozen vanaf 2012 vanuit UWV WERKbedrijf de dienstverlening ten behoeve van de arbeidsbemiddeling gedigitaliseerd aan te bieden. Het gevangeniswezen zal in 2012 gedetineerden in staat stellen om van dit aanbod gebruik te maken (via internetvoorzieningen). In het najaar van 2011 is binnen het gevangeniswezen een pilot met internetgebruik gestart in het kader van re-integratieactiviteiten. Deze pilot wordt onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Veiligheid en Justitie in de eerste helft van 2012 geëvalueerd. Met deze toepassing kan de gedetineerde de website van het UWV benaderen. De resultaten uit deze pilot zullen worden gebruikt om verdere ontwikkelingen op het gebied van digitale re-integratieactiviteiten uit te breiden. Het streven is alle penitentiaire inrichtingen in 2012 te voorzien van computers waarbij internet op een veilige en beheersbare wijze gebruikt kan worden door gedetineerden.
Wat is er terecht gekomen van de afspraken die u begin 2011 met het gevangeniswezen zou maken over de invoering van de werkwijze arbeidstoeleiding als onderdeel van het regulier aanbod aan terugkeeractiviteiten voor gedetineerden? Zijn deze afspraken gemaakt? Worden de gemaakte afspraken ook nageleefd? Zo nee, ligt dat aan het gevangeniswezen, de gemeenten of het UWV WERKbedrijf? Wat is hiervan de achterliggende oorzaak? Spelen de bezuinigingen op de gemeentes en het UWV een rol? Wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat vanwege bezuinigingen op het UWV de activiteiten in de gevangenissen zijn stop gezet?2 Is het waar dat gedetineerden, net als alle anderen, zijn aangewezen op internet om dergelijke zaken te regelen, maar dat zij deze mogelijkheid niet hebben? Zo ja, kan dan worden gesteld dat er op dit moment niets terecht komt van alle mooie voornemens en beloftes over het aan de slag helpen van gedetineerden na detentie?
Nee, zoals in mijn antwoord op de vragen twee en drie is aangegeven, zijn de activiteiten van UWV binnen het gevangeniswezen niet stopgezet. Wel wordt de vorm waarin de dienstverlening door UWV WERKbedrijf wordt aangeboden, aangepast naar een meer digitale werkwijze.
Is het waar dat de nieuwe regels over werk en uitkering er voor gedetineerden jonger dan 27 jaar toe leiden dat, indien zij zich na vrijlating melden bij het UWV als werkzoekende, zij pas na vier weken wachten een uitkering aan kunnen vragen? Hoe groot acht u het risico op herhalingscriminaliteit, bij gebrek aan inkomen direct na de straf?
Met de wet van 22 december 2011 tot wijziging van de WWB en samenvoeging van die wet met de WIJ (Stb. 650) is per 1 januari 2012 een zoektijd van vier weken voor jongeren van 18 tot 27 jaar in de bijstand geïntroduceerd. Hiermee benadrukt de regering specifiek de eigen verantwoordelijkheid van jongeren voor hun toekomst. Zij moeten zich al vroeg realiseren dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor werk en inkomen opdat zij zelf in hun kosten van levensonderhoud kunnen voorzien.
De regering stelt de vier weken zoektijd voor alle jongeren die zich bij het UWV Werkbedrijf melden, zonder uitzondering, verplicht. Als de jongere zich dus na vrijlating meldt bij het UWV, kan hij vier weken na die melding, als dat dan nog nodig is, een bijstandsuitkering aanvragen. De bijstand kan ingaan vanaf de dag van melding, mits daarop recht bestaat.
Uit onderzoek is gebleken dat het na detentie niet kunnen beschikken over een inkomen een belangrijke criminogene factor is. Jongeren die uit een penitentiaire inrichting (PI) of justitiële jeugdinrichting (JJI) komen, worden daarom al tijdens hun verblijf in een inrichting begeleid bij hun terugkeer in de vrije samenleving, met name op het gebied van werk en inkomen. Daarbij wordt door de PI of JJI actief samengewerkt met onder andere de gemeente waar de betreffende jongere naar terugkeert. In 2009 is daarvoor het samenwerkingsmodel Nazorg met de gemeenten ontwikkeld. In 2011 is het samenwerkingsmodel geactualiseerd. Doel van nazorg is het terugdringen van recidive en overlast door het vergroten van re-integratiemogelijkheden voor (ex-) gedetineerde burgers middels een sluitende optimale nazorg. Nazorg richt zich niet alleen op inkomen/werk/scholing maar ook op huisvesting, schulden, zorg en id-bewijs,.
Al tijdens detentie zal de gedetineerde zelf de verantwoordelijkheid moeten nemen om na detentie in een eigen inkomen te kunnen voorzien. Een gemotiveerde gedetineerde kan zijn kansen daarop vergroten door tijdens detentie kennis en ervaring op te doen door scholing en/of arbeid. Een gemotiveerde gedetineerde zal daarbij ook ondersteund worden door het gevangeniswezen. Over arbeid in detentie wordt u uiterlijk 1 mei 2012 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie geïnformeerd.
Zou het niet beter zijn de laatste vier weken van detentie aan te merken als wachttijd, en de inschrijving bij het UWV al tijdens detentie te verrichten? Op welke wijze gaat u dit mogelijk maken?
De jongere die zich bij het UWV meldt voor een aanvraag voor algemene bijstand, wordt door het UWV op de hoogte gesteld van zijn verplichtingen, zoals het zoeken en aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid of zoeken naar scholing gedurende de vier weken zoektijd. Als een jongere in detentie de mogelijkheid wordt geboden om zich vier weken voor vrijlating bij het UWV te melden, dan zou de zoektijd in het kader van de WWB in individuele gevallen tijdens detentie kunnen ingaan. De jongere moet in die zoektijd wel feitelijk invulling kunnen geven aan de verplichtingen van de nieuwe wet. Het is na afloop van die vier weken ter beoordeling aan het college of in het individuele geval de jongere tijdens die vier weken voldoende inspanningen in verband met zijn verplichtingen heeft verricht. Dit zal afhankelijk zijn van de mogelijkheden die de jongere daarvoor in detentie heeft. Er zijn nu al mogelijkheden voor gedetineerden om te solliciteren en eventueel op sollicitatiegesprek te gaan terwijl de detentieperiode nog loopt. De verplichtingen van de jongere in de vier weken zoektijd gaan, zoals hierboven geschetst, verder. Uiteindelijk is het de bedoeling dat alle jongeren zo snel mogelijk aan het werk gaan of een opleiding vinden, beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt is daarbij een voorwaarde.
Bent u bekend met het feit dat met deze vier weken termijn ook voor deelnemers aan een penitentiair programma een probleem is ontstaan? Bent u bereid ook voor hen de laatste vier weken van detentie aan te merken als wachttijd? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelnemers aan een penitentiair programma verblijven niet meer in een inrichting. Dat geldt ook voor deelnemers aan een scholing- en trainingsprogramma. Zij worden in die zin niet belemmerd om zich te melden bij het UWV en te voldoen aan de verplichting om te zoeken naar werk of scholing. De zoektijd van vier weken zou dus wel in kunnen gaan tijdens het deelnemen aan een penitentiair programma of een scholing- en trainingsprogramma buiten de muren van een inrichting.
Deelt u de mening dat stevig moet worden ingezet op het aan de slag helpen van gedetineerden zodat zij direct na hun straf aan het werk kunnen, en daardoor minder ex-gedetineerden een uitkering aanvragen of opnieuw een misdrijf plegen? Wat gaat u hieraan doen?
Een succesvolle terugkeer in de samenleving vraagt allereerst om de inzet van de gedetineerde zelf. Een gedetineerde is zelf verantwoordelijk voor de invulling van zijn detentieperiode. Dit geldt ook voor scholing en arbeid tijdens detentie. De eigen verantwoordelijkheid van gedetineerden krijgt vorm in het systeem van «promoveren» en «degraderen». Re-integratieactiviteiten, waaronder bijvoorbeeld vakmatige arbeid, kunnen worden verdiend als de gedetineerde aangetoond heeft dat hij om kan gaan met verantwoordelijkheden en zich wil inzetten voor zijn detentie- en re-integratieplan. Werken en/of het volgen van een opleiding binnen detentie kan op deze manier bijdragen aan een kansrijke start op de arbeidsmarkt na detentie. Hierover wordt u ook geïnformeerd in de brief over arbeid in detentie.
Kunt u deze vragen te beantwoorden voor het algemeen over het overleg gevangeniswezen op 13 december 2011?
Het algemeen overleg gevangeniswezen is verzet naar 15 februari 2012.
Het handelen van een politiechef |
|
Nine Kooiman |
|
Bent u bekend met de zaak die speelde tussen een politiechef en een medewerker naar aanleiding van een stuk in een lokaal nieuwsmedium?1
Ja.
Is hier naar uw oordeel sprake van een strafbaar feit?
De betrokken politiechef heeft destijds aangifte gedaan van tegen haar gepleegde strafbare feiten. In overleg met de Hoofdofficier van Justitie is besloten deze aangifte slechts te gebruiken als getuigenverklaring in een disciplinair onderzoek dat liep tegen een politieambtenaar en dat werd uitgevoerd door Bureau Interne Zaken van het regionaal politiekorps Zuid-Holland-Zuid. Er is dus geen strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar aanleiding van deze aangifte. Bijgevolg is ook niet beoordeeld of sprake was van een strafbaar feit.
Is er in opdracht van de officier van justitie een strafrechtelijk onderzoek ingesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat betrokken politiechef naar aanleiding van dit stuk heeft geprobeerd de identiteit van de schrijver te achterhalen door een uitdraai te vragen van GBA-gegevens? Zo ja, acht u dit in overeenstemming met de uitgangspunten van de wet GBA en de voorwaarden waaronder aan de politie gegevens mogen worden verstrekt?
De betrokken politiechef heeft de redactie van een lokale krant verzocht de naam en het adres van de schrijver van een ingezonden brief ter beschikking te stellen. De redactie heeft aan dit verzoek voldaan en heeft haar de naam en het e-mailadres van de schrijver van de ingezonden brief verstrekt. Voor een dergelijk verzoek is geen machtiging van een officier van justitie nodig. Er was namelijk geen sprake van de inzet van enige (bijzondere) opsporingsbevoegdheid. De betrokken politiechef heeft geen uitdraai van de GBA-gegevens verkregen.
Klopt het dat betrokken politiechef persoonsgegevens heeft opgevraagd bij de redactie van het lokale nieuwsmedium? Op grond van welke wettelijke basis is dit gebeurd?1
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat een dergelijk onderzoek alleen mogelijk is met een machtiging van een officier van justitie? Was hiervan sprake bij dit onderzoek? Zo nee, wat is uw oordeel over dit handelen van de betrokken politiechef?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat betrokken politiechef opdracht heeft gegeven aan het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) tot het doen van een schrijfstijl vergelijkend onderzoek? Op grond van welke wettelijke basis is dit gebeurd?1
Het in het antwoord op vraag 3 bedoelde disciplinaire onderzoek is uitgevoerd door medewerkers van het Bureau Interne Zaken van het regiokorps Zuid-Holland-Zuid.
In dit onderzoek is door de medewerkers van het Bureau Interne Zaken de afdeling Technische Recherche ingeschakeld. Door de chef van de Technische Recherche is de in de vraag genoemde opdracht voor handschriftvergelijking gegeven. Bij het verstrekken van de opdracht aan het NFI is schriftelijk aangegeven dat de aanvraag betrekking had op een «intern integriteitonderzoek van de politie Zuid-Holland-Zuid».
Klopt het dat voor een dergelijk onderzoek een opdracht van een officier van justitie of een rechter-commissaris noodzakelijk is? Was deze opdracht aanwezig? Zo nee, hoe heeft dit onderzoek dan toch plaats kunnen vinden?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat een dergelijk onderzoek enkel plaats kan vinden indien er sprake is van een misdrijf? Was er naar uw mening sprake van een misdrijf?
Er was geen sprake van een opsporingsonderzoek op grond van een verdenking van enig strafbaar feit, maar van een intern disciplinair onderzoek. De officier van justitie of rechter-commissaris hebben geen rol in dergelijke onderzoeken.
Klopt het dat voor het uitvoeren van dit onderzoek, documenten van de werkcomputer van betrokken medewerker zijn gehaald? Hoe verhoudt zich dit tot afspraken hoe omgegaan dient te worden met vertrouwelijke politie-informatie en richtlijnen van het College bescherming persoonsgegevens?
Uit het dossier dat op grond van het disciplinair onderzoek tegen de bewuste politieambtenaar is opgesteld is dit niet gebleken.
Deelt u de mening dat deze politiechef niet zelf onderzoek had mogen doen naar deze zaak om belangenverstrengeling te voorkomen?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat betrokken medewerker geschorst is op basis van artikel 84, eerste lid, onder a en c, van het Besluit Algemene Rechtspositie Politie (Barp)? Zo ja, hoe is dit mogelijk indien er geen sprake is van een misdrijf dan wel een strafrechtelijk onderzoek?1
Betrokken medewerker is conform bedoeld artikel geschorst in afwachting van de resultaten van een disciplinair onderzoek.
Is onomstotelijk vastgesteld dat betrokken politiemedewerker het stuk in het lokale nieuwsmedium heeft geschreven?
Onomstotelijk staat vast dat het stukje in het lokale nieuwsmedium is verzonden vanaf de privé-computer die bij betrokken medewerker in gebruik was. Deze computer was door betrokkene beveiligd door middel van het gebruik van een wachtwoord.
Klopt het dat betrokken medewerker aangifte heeft gedaan van valsheid in geschrifte en computervredebreuk, maar dat deze aangifte werd geseponeerd? Wat was hiervan de reden?
De betrokken medewerker heeft aangifte bij het Korps Landelijke Politiediensten gedaan. Dit Korps heeft naar aanleiding van deze aangifte in opdracht van het Openbaar Ministerie een feitenonderzoek verricht. Op grond van dit feitenonderzoek heeft het Openbaar Ministerie geconcludeerd dat er geen sprake was van valsheid in geschrifte en computervredebreuk. Om deze reden is niet overgegaan tot vervolging van de in de aangifte genoemde personen.
Vervolgens heeft de betrokken medewerker tegen het besluit van het Openbaar
Ministerie een zogenaamde artikel 12 procedure gestart bij het gerechtshof te Den Haag. Het Hof heeft zijn klacht afgewezen.
Wat is uw oordeel over de gronden van de schorsing en het uiteindelijke ontslag van de betrokken politiemedewerker? Welke eventuele gevolgen verbindt u hieraan?
Voorop staat dat betrokken medewerker niet bij wijze van straf is ontslagen, maar dat hem «op andere gronden» ontslag is verleend. De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak van 23 juni 2009 over dit ontslag geoordeeld dat uit de gang van zaken niet anders kan worden afgeleid dan dat er sprake was van onherstelbaar verstoorde verhoudingen. Volgens de bevindingen van de Raad was door het optreden van de betrokken politiemedewerker in de periode voorafgaand aan de publicatie in het lokale medium sprake van een situatie waarin vruchtbare verdere samenwerking niet meer mogelijk was.
Wat is uw mening over het handelen van de betrokken politiechef, in het licht van bovenstaande? Welke eventuele gevolgen verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 15.
Sluiting van brandweerpost Lage Mierde |
|
Nine Kooiman |
|
Bent u bekend met de sluiting van brandweerpost Lage Mierde door de gemeente Reusel-De Mierden, en het ontslag van 16 brandweervrijwilligers?1
Ja.
Bent u bekend met de ontstane onrust en onvrede over dit besluit onder de brandweervrijwilligers en de inwoners van Lage Mierde?2
De gemeente Reusel-De Mierden heeft uiteindelijk, na onderzoek door de Veiligheidsregio Brabant-Zuid-Oost (VRBZO), besloten over te gaan tot sluiting van de post vanwege een structureel tekort aan geschikte vrijwilligers. Het voorgenomen besluit tot sluiting heeft binnen de gemeenschap van De Mierden en met name de brandweervrijwilligers van deze post onrust gebracht. Door de gemeente Reusel – De Mierden is o.a. middels bewonersbijeenkomsten getracht deze onrust weg te nemen, de aard van het probleem te verklaren en het voorgenomen besluit toe te lichten. Ook is voorafgaand aan de sluiting een wervingscampagne voor brandweervrijwilligers gestart. Deze campagne heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. Het gemeentebestuur heeft na de sluiting de vrijwilligers verzocht beschikbaar te blijven voor taken in het teken van brandpreventie en het bevorderen van brandveilig leven.
Wat zijn de gevolgen voor de brandveiligheid en de opkomsttijden voor Lage Mierde en omliggende kernen?
De gemeente Reusel – De Mierden heeft aan de VRBZO verzocht een onderzoek in te stellen naar de opkomsttijden van de post De Mierden. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat voor de post De Mierden een overschrijdingspercentage van de opkomsttijden bestond van 25,8%. Echter gezien de inzetfrequentie van 1,4 inzetten per jaar (zijnde lager dan door de VRBZO gehanteerde norm van 4 relevante inzetten per jaar) werd deze situatie als verantwoord gekwalificeerd. Uit het onderzoek kwam echter ook naar voren dat het eventueel sluiten van de brandweerpost De Mierden slechts een zeer geringe verandering in het overschrijdingspercentage zou brengen. Tijdens werktijden komt op basis van de gehanteerde onderzoeksmethode het overschrijdingspercentage van de opkomsttijden op 27,4% en de inzetfrequentie werd berekend op 1,8 inzetten per jaar. De VRBZO heeft aangegeven dat deze onderzoeksresultaten de postsluiting rechtvaardigen. De gemeente Reusel – De Mierden zal verbeteringen aanbrengen in preventieve voorzieningen voor die objecten waar de opkomsttijden niet worden gehaald en inzet van brandpreventievoorlichting en -controle bevorderen.
Kloppen de opkomsttijden zoals zichtbaar op bijgevoegd kaartje?3
De VRBZO heeft aangegeven dat binnen de voor beantwoording van deze vragen gestelde termijn het niet mogelijk was om de gegevens op detailniveau na te rekenen. Wel geeft de regio aan dat op grond van de door de VRBZO gehanteerde methode er geen opkomsttijden voor objecten zijn die de norm van 18 minuten overschrijden.
Wat is uw oordeel over deze opkomsttijden, welke allemaal ruim boven de 10 minuten liggen, in het licht van artikel 3.2.1. van de Wet Veiligheidsregio’s en de daarin gehanteerde tijdnormen?
Zoals ik de Tweede Kamer per brief (TK 2011–2012, 29 517, nr. 54) heb gemeld, dient het bestuur van elke veiligheidsregio zich te houden aan de wettelijke regels voor het bepalen van dekkingsplannen en de daarin vastgestelde normtijden voor de brandweer. Artikel 3.2.1 van het Besluit veiligheidsregio’s stelt het bestuur van de veiligheidsregio in staat om voor een bepaalde locatie een opkomsttijd vast te stellen die afwijkt van de tijdsnorm uit het Besluit veiligheidsregio’s. Deze afwijkingsmogelijk is ingesteld om het bestuur van de veiligheidsregio een brandveiligheidafweging te laten maken. Het bestuur van de veiligheidsregio mag er voor kiezen om af te wijken van de opkomsttijden en een bestuurlijke afweging te maken in de kosten en baten. Indien het bestuur van een veiligheidsregio voor bepaalde locaties opkomsttijden vaststelt die afwijken van de Wet, dan is voorgeschreven dat afwijkingen per object inzichtelijk gemaakt moeten worden en dat tevens dan duidelijk moet zijn wat de precieze mate van afwijking is.
Dat betekent dat in een bestuurlijk geaccordeerd dekkingsplan de locatie en mate van afwijking dienen te zijn gemotiveerd en dat compenserende maatregelen inzichtelijk zijn gemaakt.
Met de afwijkingsbevoegdheid uit het Besluit veiligheidsregio’s is het niet mogelijk dat de opkomsttijden generiek en voor (hele gebieden in) de veiligheidsregio naar boven worden bijgesteld. Zoals ik ook per brief (TK 2011–2012, 29 517, nr. 51) aan de Tweede Kamer heb laten weten is de IOOV op mijn aangeven een onderzoek gestart naar de daadwerkelijke opkomsttijden en dekkingsplannen van alle veiligheidsregio’s. Dat onderzoek moet in februari 2012 gereed zijn en te zijner tijd wordt de Tweede Kamer over de uitkomsten ervan geïnformeerd.
Ik wil vooruitlopend op het onderzoek dat de IOOV uitvoert niet ingaan op de dekkingsplannen en discussies van afzonderlijke gemeenten. Ik wacht het onderzoek van de IOOV af. Indien noodzakelijk zal ik op basis van de uitkomsten van dat uitvoerige onderzoek actie ondernemen.
Wat is uw oordeel over het feit dat zelfs sprake is van een opkomsttijd van 11,5 minuut bij een bejaardenhuis en 12,5 minuut bij een kinderopvang, waar 6 minuten de norm zou moeten zijn?
Zie beantwoording vraag 5.
Hoe beoordeelt u deze opkomsttijden in het licht van uw brief van 23 november 2011, aangaande de sluiting van brandweerkazernes en het bijstellen van opkomsttijden voor gebieden in een veiligheidsregio?4
Zie beantwoording vraag 5.
Deelt u de mening dat er sprake is van een generiek oprekken van de opkomsttijden als het gaat om Lage Mierde en omstreken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen verbindt u hieraan?
Zie beantwoording vraag 5.
Mogelijke corruptie van een bestuurslid van Buma/Stemra |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de PowNews uitzending van 30 november 2011 over mogelijke corruptie van een bestuurslid van Buma/Stemra, door een aanbod om bemiddeling voor teruggave aan een componist van onterecht door Buma/Stemra aan die componist niet uitbetaalde royalties tot een bedrag van circa 1 miljoen euro te koppelen aan ontvangst van een eenderde van dat bedrag?
Ja.
Hoe oordeelt u over dit beschreven gedrag van de bestuurder van Buma/Stemra, dat tot wettelijk opgedragen taak heeft de auteursrechten van artiesten ten behoeve van die artiesten te beheren?
Het betreft een verontrustend bericht. Bestuursleden van welke rechtspersoon dan ook dienen integer te handelen en de besluitvorming binnen het bestuur van de rechtspersoon niet ten eigen voordele te beïnvloeden. Dit volgt ook uit de Richtlijnen goed bestuur en integriteit cbo’s die onderdeel uitmaken van de CBO keurmerkcriteria en die Buma/Stemra heeft aangegeven te zullen naleven.
Naar aanleiding van de uitzending heb ik contact opgenomen met het College van Toezicht Auteursrechten met het verzoek de zaak met voorrang te onderzoeken. Het College van Toezicht Auteursrechten is belast met het toezicht op de door de wetgever aangewezen collectieve beheersorganisaties, zoals de vereniging Buma. Het College heeft blijkens het persbericht op 1 december 2011 een onderzoek ingesteld naar de achtergronden van de claim van de componist in kwestie en de betrokkenheid van het bestuurslid hierbij. Buma is door het College van Toezicht Auteursrechten verzocht aan te geven welke maatregelen zijn getroffen en zullen worden getroffen naar aanleiding van dit incident. Buma/Stemra heeft aangegeven dat het bestuurslid is teruggetreden uit zijn functie. Het bestuur van Buma/Stemra vergadert komende woensdag over de kwestie. Voice, de koepelorganisatie van cbo’s, heeft in een persbericht aangegeven ten scherpste afstand te nemen van belangenverstrengeling bij bestuurders en erop te vertrouwen dat Buma/Stemra passende maatregelen zal nemen als de verdediging van het bestuurslid naar de mening van het bestuur ontoereikend is. Een definitief oordeel is pas mogelijk als het onderzoek is afgerond.
In casu betreft het een bestuurslid van de stichting Stemra. Ik wijs u erop dat het College van Toezicht formeel nog geen bevoegdheid heeft ten aanzien van de stichting Stemra. Ik vertrouw erop dat de stichting Stemra, gelet op haar nauwe verbondenheid met de vereniging Buma, op vrijwillige basis haar medewerking zal verlenen aan het onderzoek. In het wetsvoorstel toezicht1 dat bij uw kamer voorligt is geregeld dat ook andere dan door de wetgever aangewezen cbo’s (zoals Stemra) onder het toezicht van het College van Toezicht komen te vallen. Voorts zal na inwerkingtreding van het voorstel het College van Toezicht de aanwijzingen die het een cbo geeft, kracht kunnen bijzetten door het opleggen van een boete of last onder dwangsom.
Kunt u bevestigen of Buma/Stemra inderdaad ten onrechte royalties van de componist heeft achtergehouden, terwijl het zijn werk veelvuldig heeft gebruikt voor eigen reclameboodschappen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zegt dit over de geloofwaardigheid van Buma/Stemra en de betrokken bestuurder?
Zie antwoord vraag 2.
Wat bent u van plan in reactie hierop te ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de geplande tweede termijn van het algemeen overleg auteursrechten op 7 december a.s.?
Ja.
Psychedelische truffels |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Psychedelisch truffel net zo populair als eerder de paddo» en «Truffelverbod stimuleert synthetische drugs»?1
Ja.
Is het waar dat psychedelische truffels niet onder een van de lijsten van de Opiumwet vallen? Zo ja, was dat bekend toen de paddo’s op de lijst van de Opiumwet werden geplaatst?
De psychedelische truffels of sclerotia vallen niet onder de Opiumwet. Dit was bekend toen de 186 soorten hallucinogene paddenstoelen per 1 december 2008 op lijst II van de Opiumwet werden geplaatst.
Is het u bekend dat, sinds het verbod op paddo’s er is, er een verschuiving plaatsvindt van het gebruik van paddo’s naar psychedelische truffels? Zo ja, heeft u met dit effect rekening gehouden op het moment dat u paddo’s ging verbieden?
Met een dergelijke verschuiving is rekening gehouden, in zoverre dat een verschuiving als gevolg van de introductie van het verbod op de teelt en de verkoop van hallucinogene paddenstoelen niet uit te sluiten is. In antwoord op eerdere vragen van het lid Joldersma van uw Kamer heeft mijn ambtsvoorganger reeds aangegeven dat uit onderzoek van de VWA uit 2002 is gebleken dat sclerotia een lagere waarde aan hallucinogene stoffen bevatten dan hallucinogene paddenstoelen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, Aanhangsel, nr. 1509).
Deelt u de mening dat het vrijwel onmogelijk is om een verbod op hallucinerende of psychedelische middelen door middel van plaatsing op een lijst te handhaven aangezien er steeds nieuwe middelen met een dergelijke werking ontdekt worden die in de natuur aanwezig zijn? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het beter is om mensen te informeren en adviseren over het gebruik ervan, in plaats van het steeds verbieden van deze middelen om, vervolgens te moeten constateren bij dat er bij de handhaving achter de feiten wordt aangelopen? Zo nee, kunt u dan met cijfers onderbouwd aantonen dat het verbod op paddo’s daadwerkelijk tot een vermindering van het gebruik van hallucinerende, psychedelische of vergelijkbare drugs heeft geleid?
Die mening deel ik niet, aangezien het paddoverbod wel degelijk succesvol is gebleken in het tegengaan van het aantal incidenten.
Er zijn alleen cijfers beschikbaar van Amsterdam over het aantal gezondheidsincidenten (ambulanceritten) gerelateerd aan hallucinogenen, voornamelijk paddo’s en sclerotia. Daaruit blijkt dat het aantal incidenten is gedaald van 149 in 2007 tot 69 in 2010.
Kent u alle middelen die wereldwijd in de natuur bekend staan vanwege hun hallucinerende of psychedelische werking? Zo ja, hoe kunt u die allemaal kennen en bent u voornemens die allemaal te gaan verbieden? Zo nee, wat zegt dat dan over de waarde van het opnemen van paddo’s op lijst 2 van de Opiumwet?
Het is onmogelijk wereldwijd alle middelen te kennen, maar de meeste middelen met hallucinerende of psychedelische werking die in Nederland worden verhandeld zijn bekend. Het plaatsen van hallucinogene middelen op een van de lijsten van de Opiumwet heeft alleen zin als er sprake is van een zekere mate van bestendig gebruik en er sprake is van aantoonbare gezondheidsschade en schade voor de samenleving. In het geval van de hallucinogene paddenstoelen was er sprake van een bepaalde groep mensen die deze middelen op onverantwoorde wijze gebruikte. Na de introductie van het verbod is het gebruik van deze hallucinogene paddenstoelen aanzienlijk afgenomen en daarmee ook de met dit gebruik samenhangende schade. Een en ander laat onverlet dat naast een verbod goede voorlichting over de effecten en de risico’s van deze middelen van belang is. Het een sluit het ander niet uit.
Deelt u de mening dat de natuur zich niet laat afremmen door wetten en dat de lijsten met hallucinerende middelen nooit compleet kunnen worden? Zo ja, erkent u dan dat beter ingezet kan worden op voorlichting zodat mensen zich bewust worden van de producten die ze gebruiken? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat psychedelische truffels worden verkocht in souvenirshops? Deelt u de mening dat dat onwenselijk is en dat het beter is om de verkoop te reguleren via verkooppunten die verantwoord om gaan met het verstrekken van drugs zoals de meeste coffeeshops? Zo ja, hoe gaat u die gereguleerde verkoop bewerkstelligen? Zo nee, waarom vindt u het beter om psychedelische truffels via souvenirshops te laten verkopen?
Ik heb daarvan kennisgenomen. Het gaat hier echter niet om middelen die onder het regime van de Opiumwet vallen, maar om legale producten, die onder het regime van de Warenwet vallen. Het heeft mijn voorkeur dat dergelijke producten alleen via de zogenaamde smartshops worden verkocht, omdat er dan sprake is van een meer restrictief verkoopbeleid en van voorlichting tijdens de verkoop. Vooralsnog zie ik geen reden voor het introduceren van maatregelen die leiden tot een gereguleerde verkoop van deze truffels.
Opkomsttijden in Petten e.o. |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de zorgen van de inwoners van Petten over de brandveiligheid in hun leefomgeving?1
Ja.
Klopt het bericht dat per 1 januari 2012 de bedrijfsbrandweer van NRG (Nuclear Research & consultancy Group) geen brandweerzorg meer levert buiten het bedrijfsterrein? Wat is de achtergrond van dit besluit? Wat is uw oordeel hierover?
Het bestuur van de veiligheidsregio heeft op basis van artikel 7.1 en 7.2 van de Wet veiligheidsregio’s besloten tot het aanwijzen van NRG als inrichting die over een bedrijfsbrandweer moet beschikken. De eisen die het bestuur van de veiligheidsregio stelt aan de inrichting (ten aanzien van de bezetting) heeft tot gevolg dat de bedrijfsbrandweer niet meer kan optreden buiten de bedrijfspoort: Het bedrijf heeft besloten om zich voortaan slechts nog te richten op de risico’s op het bedrijventerrein Onderzoekslocatie Petten.
Overigens kan een bedrijfsbrandweer optreden in het gebied buiten het bedrijventerrein, maar dan is de inzet altijd complementair aan de inzet van de overheidsbrandweer. De bedrijfsbrandweer rukt nooit uit in plaats van een overheidsbrandweer.
Wat zijn de gevolgen voor de brandveiligheid en de opkomsttijden voor de omliggende gemeenten? Klopt het dat de opkomsttijden in Petten op zullen lopen naar 15 à 17 minuten?
De gevolgen van het besluit om de bedrijfsbrandweer van NRG geen brandweerzorg meer buiten het bedrijfsterrein te leveren zijn met name merkbaar in Petten (gemeente Zijpe). De andere omliggende gemeenten (Anna Paulowna, Harenkarspel en Bergen) worden bediend vanuit kazernes in de nabije omgeving. De opkomsttijden voor die omliggende gemeenten zullen door het genoemde besluit niet veranderen.
Als de bedrijfsbrandweer van NRG geen brandweerzorg meer levert buiten het bedrijfsterrein, dan worden de opkomsttijden in Petten 15 tot 17 minuten, omdat de brandweerzorg van een andere, nabijgelegen posten geleverd wordt.
Acht u dergelijke opkomsttijden acceptabel, gezien de wettelijke bepalingen hierover in het besluit veiligheidregio’s? Kunt u uw antwoord toelichten?
Na het besluit van NRG om niet meer buiten de bedrijfspoort op te treden, zijn direct maatregelen door de veiligheidsregio getroffen in Petten. Zo zijn onder andere rookmelders in Petten uitgedeeld (zie ook vraag 5).
Daarnaast is op 14 oktober jongstleden het dekkingsplan 2011 vastgesteld in de vergadering van het algemeen bestuur van de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord. Dit dekkingsplan geeft per gemeente een overzicht van de huidige brandweerdekking versus de normtijden zoals vastgelegd in het Besluit veiligheidsregio’s. Tijdens deze vergadering heeft het algemeen bestuur besloten tot het in gang zetten van een analyse- en verbetertraject in het kader van het programma Brandweer NHN 2.0, waarin beleid wordt ontwikkeld gericht op het terugdringen van het aantal branden, het organiseren van een betrouwbare en betaalbare dienstverlening, gekoppeld aan een slimme organisatie van de repressieve brandweerzorg. Uiteindelijk besluit het bestuur van de Veiligheidsregio of in de gevallen waar niet aan de normtijd voldaan kan worden, gemotiveerd wordt afgeweken van de normtijd of dat eventuele verbetermaatregelen en/of compenserende maatregelen worden toegepast. Bij het bovengenoemde besluitvormingsproces zal het algemeen bestuur dus ook de situatie in Petten beoordelen in het licht van het Besluit veiligheidsregio’s.
De veiligheidsregio kent de bepalingen uit de Wet en de voorwaarden die gelden bij het afwijken van de normtijden uit het Besluit en zal daarnaar handelen.
Klopt het dat aan de inwoners van Petten twee gratis rookmelders per huishouden verstrekt worden? Deelt u mijn mening dat dit geen oplossing is voor het ontstane structurele probleem?
Het klopt dat aan de inwoners van Petten twee gratis rookmelders per huishouden verstrekt worden. De maatregel is onderdeel van het programma Brandweer 2.0, waarbij onder meer veel nadruk wordt gelegd op de eigen verantwoordelijkheid en zelfredzaamheid van de burgers. Het nut van een rookmelder is tweeledig:
waardoor sneller gealarmeerd kan worden.
Zoals ook in het antwoord bij vraag 4 is vermeld, wordt in de komende periode binnen het programma Brandweer 2.0 ook gekeken naar verdere (aanvullende- of) verbetermaatregelen. Het algemeen bestuur van de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord zal uiteindelijk door middel van de eerder genoemde kosten-batenafweging besluiten tot het nemen van structurele verbetermaatregelen of het gemotiveerd afwijken van de wettelijke norm.
Kunt u de brandveiligheid en de kwaliteit van de brandweerzorg voor de inwoners van Petten en omgeving na 1 januari 2012 garanderen? Zo ja, hoe? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Als Minister van Veiligheid en Justitie stel ik de landelijke wettelijke kaders met betrekking tot de kwaliteit van de brandweerzorg. Het bestuur van de veiligheidsregio is verantwoordelijk voor het regionale brandveiligheidsbeleid. Het algemeen bestuur van de Veiligheidsregio heeft mij te kennen gegeven zorgvuldig te handelen in het gehele proces en de wetgeving in acht te nemen. Ook zijn er direct compenserende maatregelen genomen. Ik zie op dit moment dus geen aanleiding om te twijfelen aan de brandveiligheid en de kwaliteit van de brandweerzorg voor de inwoners van Petten en omgeving.
Vrijgeven beeldmateriaal |
|
Nine Kooiman |
|
Klopt het bericht dat er sprake is van een contract tussen het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) en een mediapartij over het beschikbaar stellen van beeldmateriaal?1
Er is geen sprake van contracten. Wel is er sprake van een vaste samenwerking tussen het KLPD en de AVRO betreffende het programma Opsporing Verzocht en bestaan er ten aanzien van het publiek maken van opsporingsinformatie en het vrijgeven van daarmee verband houdend beeldmateriaal, met enkele media «intentieverklaringen» tot samenwerking. Deze brengen geen verplichtingen van de kant van het KLPD met zich mee en bevatten geen afspraken met betrekking tot exclusiviteit.
Door het KLPD wordt per situatie bezien op welke wijze de gewenste doelgroep het meest effectief kan worden bereikt, waarbij ook rekening wordt gehouden met het proportionaliteitsbeginsel (slechts een zodanige verspreiding als nuttig en noodzakelijk wordt geacht voor het bereiken van het doel). Ten einde mogelijke schade aan een lopend opsporingsonderzoek te voorkomen, speelt in de keuze voor de wijze van openbaarmaking ook het precieze moment waarop de informatie publiek kan worden gemaakt, een rol.
Wat is de precieze inhoud van dit contract?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er meer contracten tussen het KLPD en andere media? Zo ja, welke, en met welke inhoud?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt er een financiële vergoeding gerekend voor het beschikbaar stellen van beeldmateriaal?
Nee.
Deelt u de mening dat op het moment dat de politie beeldmateriaal vrijgeeft, er sprake is van openbare informatie en deze informatie dus door iedereen gebruikt moet kunnen worden? Zo ja, hoe beoordeelt u dan het bestaan van contracten hierover?
Onder omstandigheden kan er sprake zijn van een situatie waarbij ervoor wordt gekozen om de informatie op een bepaalde wijze op een bepaald tijdstip via bepaalde media te verspreiden. Ik verwijs naar het gestelde in de beantwoording van vraag 1. Het vrijgeven van opsporingsinformatie vindt plaats in overleg met het Openbaar Ministerie en de informatie mag alleen gebruikt worden voor het specifieke doel waarvoor deze is vrijgegeven. Ik verwijs wat dat betreft naar de Aanwijzing opsporingsberichtgeving van het College van Procureurs-generaal d.d. 16 maart 2009).
De start van de dierenpolitie |
|
Nine Kooiman |
|
Klopt het bericht dat veel korpschefs het niet eens waren met de komst van de dierenpolitie, zoals zou blijken uit een interne notitie?1
De politie is vanuit een professionele invalshoek kritisch geweest over de wijze van inrichten van de dierenpolitie.
Bent u bereid deze interne notitie aan de Kamer te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het betreft hier een interne notitie, die een rol heeft gespeeld bij de voorbereiding van het huidige beleid.
Is er uiteindelijk ingestemd met de dierenpolitie onder druk van de komst van de nieuwe Politiewet (Nationale Politie)? Welke afspraken zijn hierover gemaakt tussen u en de korpschefs?
De dierenpolitie is er gekomen, omdat dit een afspraak is uit het regeerakkoord. Deze passage uit het regeerakkoord is vervolgens in overeenstemming met politie en OM vertaald in de landelijke prioriteiten voor de politie. De komst van de nationale politie staat hier buiten. Uiteraard zal de dierenpolitie een plaats krijgen binnen de nationale politie.
Behoort het volledig stoppen met de dierenpolitie nog steeds tot de mogelijkheden, zoals gesteld zou zijn in de notitie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het stoppen van de dierenpolitie staat haaks op de afspraak daarover in het regeerakkoord en zal ik daarom niet toestaan.
Klopt het dat 74 van de 80 politieagenten met de opleiding tot dierenpolitie gestopt zijn? Wat was hiervan de reden?
Slechts een enkeling van de 80 agenten heeft geen examen gedaan, maar de meesten hebben de opleiding gewoon afgemaakt. De meesten van deze agenten hebben echter niet gekozen voor de taak van dierenagent maar voor hun huidige functie.
Klopt het dat 74 van de 80 politieagenten zijn afgehaakt, omdat zij niet voltijd met de dierenpolitie bezig wilden zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Wat betekent het afhaken van deze politieagenten voor de doelstelling om nog dit jaar 125 dierenpolitieagenten aan de slag te hebben?
Zoals ik tijdens de uitreiking van de eerste certificaten dierenpolitie heb gemeld zullen er eind 2011 131 speciaal opgeleide agenten van de dierenpolitie aan het werk zijn.
Hoeveel dierenpolitieagenten zijn er inmiddels opgeleid? Hoeveel zijn er ook daadwerkelijk als dierenpolitieagent aan het werk?
Zie antwoord vraag 7.
Verdenking van spionage van een Russische diplomaat |
|
Harry van Bommel |
|
Is het waar dat een Russische diplomaat die er van verdacht wordt contact te hebben gehad met de Nederlandse F-16 piloot Chris V., die thans terecht staat, begin 2011 samen met Chris V. is gearresteerd?1
Op 17 maart 2011 is een persoon die contact had gehad met Chris V. door de Rijksrecherche aangehouden.
Kunt u bevestigen dat deze diplomaat een uur is verhoord en toen is vrijgelaten om ernstige diplomatieke verstoring van verhoudingen met Rusland te voorkomen?2
Gedurende de termijn van zijn aanhouding is deze persoon niet gehoord. De termijn is gebruikt om na te gaan of deze persoon daadwerkelijk over een diplomatieke status beschikte. Nadat werd vastgesteld dat de aangehouden persoon over een diplomatieke status beschikte, is deze op grond van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer in vrijheid gesteld.
Valt hieruit af te leiden dat er wel degelijk juridische argumenten waren om de Russische diplomaat verder vast te houden? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Had u in dat uur contact met de Russische autoriteiten? Zo ja, wat was hun verzoek, eis of dreigement? Kunt u dat toelichten? Indien neen, waarom hebt u geanticipeerd op een Russische reactie?
Gedurende de termijn van de aanhouding is geen contact opgenomen Russische autoriteiten. Het vaststellen van de diplomatieke status is geschied aan de hand van de documenten die de persoon bij zijn aanhouding bij zich droeg.
Is de Russische diplomaat nog steeds aan het werk in Nederland? Indien nee, sinds wanneer niet meer en waarom is hij uit Nederland vertrokken? Bent u bereid de Russische diplomaat alsnog voor verhoor op te roepen? Indien nee, waarom niet?
De Russische diplomaat is niet langer werkzaam in Nederland. Nederland heeft kort na de aanhouding nadrukkelijk verzocht dat de betrokken diplomaat zou worden teruggetrokken. Rusland heeft de diplomaat vervolgens teruggeroepen.
Deelt u de opvatting dat het onjuist is diplomatieke betrekkingen met Rusland boven juridisch onderzoek van serieuze verdenking naar spionage te laten gaan? Indien nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de vrijlating eerder dit jaar?
Op grond van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer is verhoren of vervolging van een persoon met diplomatieke status uitgesloten.
Een gerechtelijke uitspraak ten aanzien van ernstige woonoverlast en het gebruik van camera's bij burenterreur |
|
Attje Kuiken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Camera als wapen tegen burenterreur»1 over de uitspraak van de rechter in een civiele zaak over ernstige woonoverlast?
Ja.
Hoe gaat u de gemeente de politie en het Openbaar Ministerie (OM) informeren over de mogelijkheden van legaal cameragebruik als wapen in de strijd tegen ernstige woonoverlast?
De uitspraak van de rechter in het genoemde geval is in lijn met de bestaande inzichten over het gebruik van privaat cameratoezicht. In dat opzicht vormt deze uitspraak dus geen doorbraak of nieuw inzicht. Ik heb ook geen reden om aan te nemen dat gemeenten, politie en het Openbaar Ministerie onvoldoende op de hoogte zijn van de mogelijkheden om legaal cameragebruik in te zetten in de aanpak van woonoverlast. Wel zal ik de uitspraak van de rechter onder de aandacht brengen van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV). Het CCV heeft het beheer over de handreiking Cameratoezicht en kan de genoemde casus opnemen als voorbeeld van de mogelijkheid om camera’s in te zetten als privaatrechtelijk instrument tegen woonoverlast.
Deelt u de mening dat de overheid slachtoffers van ernstige woonoverlast moet ondersteunen in de aanpak van dit probleem? Zo ja, waarom laat de overheid deze slachtoffers nog vaak aan hun lot over? Hebben gemeenten te weinig mogelijkheden dan wel capaciteit om op te treden of ontbreekt het aan kennis dan wel lef om door te pakken bij woonoverlast in met name koopwoningen?
Ik deel de mening dat slachtoffers van woonoverlast moeten worden gesteund door de overheid. Om als gemeente doortastend op te treden of om tot straffen of maatregelen te komen moet er echter bewijs zijn. Daarom is het belangrijk om het beschikbare instrumentarium zorgvuldig in te zetten en een goed dossier aan te leggen. Voor zowel geweld, intimidatie als woonoverlast geldt dat het bestaande instrumentarium waarover gemeenten beschikken voldoende mogelijkheden biedt om strafbare feiten en overlastsituaties aan te pakken. Deze instrumenten zijn zowel bij huur- als koopwoningen inzetbaar. In het ultieme geval dat tot sluiting van een woning moet worden overgegaan geldt bij een koophuis wel als extra randvoorwaarde dat voldaan is aan de eisen die ten aanzien van het recht op eigendom gesteld worden in de Grondwet en het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens.
Welke concrete acties zijn uitgevoerd en instrumenten zijn ontwikkeld om woonoverlast aan te pakken sinds de publicatie van de handreiking aanpak woonoverlast en verloedering?
Het CCV heeft, mede in opdracht van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Veiligheid en Justitie, een aantal expertmeetings met gemeenten georganiseerd om hen verder te ondersteunen bij de aanpak van woonoverlast, en zal dat ook het komend jaar blijven doen. Ook is een aantal nieuwe onderwerpen toegevoegd aan de handreiking Woonoverlast en Verloedering, te weten de bestrijding van overlast rond woonschepen, problemen rond VvE’s, kamerverhuurpanden of recreatiewoningen, en de voorwaarden rond huurcontracten en interventieteams. In januari 2012 zal een brochure naar alle gemeenten worden gestuurd over de aanpak van woonoverlast in relatie tot psychisch kwetsbaren. Tot slot is nauwere samenwerking gezocht met het Landelijk Platform Woonoverlast, een netwerk van publieke en private partijen dat gericht is op het verminderen van woonoverlast.
Bent u naar aanleiding van de rechtelijke uitspraak en de ervaringen met de inzet van een gemeentelijke dwangsom in deze casus van plan om de toereikendheid van de middelen te beoordelen? Zo ja, op welke termijn wilt u de Kamer hierover nader informeren?
Zoals vermeld in antwoord op vraag 2 is de uitspraak van de rechter over het gebruik van privaat cameratoezicht in lijn met bestaande inzichten. Dit vormt geen aanleiding voor een nieuwe beoordeling mijnerzijds. De inzet van een gemeentelijke dwangsom in de onderhavige casus is gestrand om procedurele redenen, niet vanwege ontoereikendheid van het instrument. Ook dit vereist daarom geen nieuwe beoordeling mijnerzijds.
Welke actie gaat u ondernemen om gemeenten meer aan te sporen gebruik te maken en bekend te maken met de instrumenten die zij nu al hebben om woonoverlast, inclusief die bij koopwoningen, te bestrijden?
Zie antwoord vraag 4.
Het vrijgeven van een medisch dossier in een strafrechtelijk onderzoek |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen of ontkennen dat in de zaak van psychiatrisch patiënt R.W. het Openbaar Ministerie (OM) besloten heeft alsnog een strafrechtelijk onderzoek te starten naar zijn behandelaars van R.W.? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij meegedeeld dat het op dit moment een feitenonderzoek verricht. Aan de hand van de resultaten daarvan zal het OM beslissen of een strafrechtelijk onderzoek geïndiceerd is.
Is het waar dat het OM niet de beschikking krijgt over het dossier van Raymond ten behoeve van dit strafrechtelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Nu het OM nog geen besluit heeft genomen over de vraag of een strafrechtelijk onderzoek geïndiceerd is, is er nog geen sprake geweest van het al dan niet vorderen van een medisch dossier.
Welke regels gelden er ten aanzien van het afgeven van een medisch dossier ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek? Zijn deze regels afdoende? Zo nee, waar zitten de knelpunten en hoe moeten deze knelpunten worden opgelost?
Het medisch beroepsgeheim houdt in dat een hulpverlener geen gegevens van een patiënt aan anderen mag verstrekken die daarop geen recht hebben. Het medisch beroepsgeheim geldt ook na het overlijden van de patiënt.
Aan het verschoningsrecht voor geheimhouders uit artikel 218 Wetboek van Strafvordering ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid aan het licht komt in beginsel moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk voor bijstand en advies tot een verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden zonder vrees voor openbaarmaking van toevertrouwde gegevens en voor het individuele belang van de privacybescherming. Het medisch beroepsgeheim is echter niet absoluut. Er kunnen zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen waarbij het verschoningsrecht dient te wijken voor een hoger belang, zoals waarheidsvinding. Over het doorbreken van het medisch beroepsgeheim heeft de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) een richtlijn opgesteld («Beroepsgeheim arts jegens politie en justitie», richtlijn IX.11, www.knmg.artsennet.nl). Uit deze richtlijn en de jurisprudentie (Hoge Raad (HR) 21 oktober 2008, LJN BD7817 en HR 5 juli 2011, LJN BP6144) blijkt dat het beroepsgeheim bijvoorbeeld kan worden doorbroken als sprake is van (veronderstelde) toestemming van de patiënt óf een wettelijke plicht tot spreken óf een conflict van rechtsplichten. Van het laatstgenoemde is sprake als met het vrijgeven van informatie aan politie of het OM (mogelijk) acuut en direct gevaar voor de veiligheid of het leven van de patiënt of anderen kan worden voorkomen. Na de dood van de patiënt mag de arts het geheim alleen schenden als hij mag veronderstellen dat de overledene, als hij nog in leven was geweest, daarvoor toestemming zou hebben gegeven («veronderstelde toestemming»), óf als er na belangenafweging zwaarwegende argumenten zijn voor schending van het geheim.
Inbeslagneming van brieven en andere geschriften zoals dossiers, recepten en patiëntenadministratie bij een verschoningsgerechtigde arts is in principe niet toegestaan. Op deze regel bestaat een uitzondering als sprake is van «zeer uitzonderlijke omstandigheden». De Hoge Raad (LJN: BA5665 ) heeft bepaald dat hiervoor zware motiveringseisen gelden; de enkele omstandigheid dat een beroepsbeoefenaar wordt verdacht van een strafbaar feit is onvoldoende. Het moet gaan om een ernstig strafbaar feit, de gegevens uit het dossier moeten niet op een andere wijze kunnen worden verkregen en er moet sprake zijn van een zwaarwegend onderzoeksbelang. Daarnaast mag de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid ten aanzien van het desbetreffende feit.
Uit het voorgaande blijkt dat de wetgever heeft aanvaard dat er grenzen zijn aan de waarheidsvinding. De regels over doorbreking van het medisch beroepsgeheim zijn voldoende kenbaar.
Binnenkort zal dan het ministerie van VWS in samenwerking met V&J en SZW een onderzoek worden uitgevoerd naar het medisch beroepsgeheim in brede zin. Daarbij zal geïnventariseerd worden in hoeverre sprake is van knelpunten en onduidelijkheden ten aanzien van (de doorbreking van) het medisch beroepsgeheim. De resultaten van het onderzoek worden in de loop van 2012 verwacht.
Wat is de rol van de nabestaanden ten aanzien van het afgeven van een medisch dossier? Kunnen nabestaanden voorkomen dat een medisch dossier aan het OM wordt gegeven ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek? Zo ja, is dat wenselijk?
Nabestaanden kunnen niet in plaats van de overledene toestemming geven, maar kunnen wel een rol spelen bij het construeren van de veronderstelde toestemming van de overleden patiënt (zie het antwoord op vraag 3). Als een verschoningsgerechtigde zijn beroepsgeheim wil doorbreken, kunnen nabestaanden echter niet voorkomen dat een medisch dossier aan het OM wordt gegeven ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek. Zij kunnen evenmin verhinderen dat het OM beslag legt op het dossier.
Kan een verzoek om een medisch dossier af te geven, geweigerd worden met als argument dat de privacy van de gestorvene beschermd moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, de privacybescherming van de patiënt is een van de belangen die het medisch beroepsgeheim beoogt te beschermen. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 3, biedt het medische beroepsgeheim geen absolute bescherming van een dergelijk belang.
Deelt u de mening dat het beroepsgeheim in geval een patiënt al is overleden er niet toe mag leiden dat een zorgverlener gegevens kan onthouden voor een strafrechtelijk onderzoek naar dood dan wel zwaar lichamelijk letsel door schuld? Zo ja, is het onder de huidige wet- en regelgeving nog wel mogelijk dat een zorgverlener op deze wijze kan handelen, en hoe dan? Zo nee, waarom niet?
Het medisch beroepsgeheim geldt ook na overlijden van de patiënt. Zou een dergelijke plicht zich niet uitstrekken tot na de dood van een patiënt dan zou de beroepsbeoefenaar een vertrouwelijke behandeling van medische gegevens niet kunnen waarborgen. Een onbelemmerde toegang tot en gegevensverstrekking aan hulpverleners zou daarmee onder druk komen te staan. Aan de andere kant vloeit uit artikel 2 EVRM (over het recht op leven) de verplichting voort voor de Staat om effectief en onafhankelijk onderzoek te doen. Er dient daarom ruimte te zijn om in zeer uitzonderlijke omstandigheden, als dat noodzakelijk is voor het verrichten van een dergelijk onderzoek, toegang te krijgen tot een medisch dossier van een overleden patiënt. In mijn antwoord op vraag 3 ben ik daarop ingegaan.
Deelt u de mening dat bij het beroepsgeheim het primair moet gaan om de bescherming de privacy van de patiënt of diens nabestaanden en niet om de bescherming van de zorgverlener? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat in het geval de patiënt al is overleden en indien er zwaarwegende redenen zijn in verband met een strafrechtelijk onderzoek, dat het ook zonder expliciete toestemming van de nabestaanden het voor het OM mogelijk moet zijn om medische gegevens ter beschikking te krijgen? Zo nee, waarom niet en wiens belang wordt dan wel primair beschermd?
Ik deel de mening dat het beschermen van de privacy van de patiënt of diens nabestaanden voorop straat. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op vragen 4, 5 en 6.
Deelt u de mening dat uit het rapport van de Inspectie Gezondheidszorg (IGZ) over R.W. blijkt dat er fouten zijn gemaakt? Deelt u de mening dat herhaling moet worden voorkomen en dat een strafrechtelijk onderzoek of vervolging een krachtig signaal kan zijn aan de medische wereld?
Ja, ik deel de mening uit het rapport dat er fouten zijn gemaakt en dat herhaling moet worden voorkomen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft direct actie ondernomen om de samenwerking tussen beide betrokken instellingen te verbeteren om herhaling van het incident te voorkomen (zie ook mijn brief van 7 november 2011 aan uw Kamer met kenmerk 2011–360126). Hoewel de preventieve werking van vervolging primair is gericht op de verdachte, kan van vervolging ook een generaal preventieve werking uitgaan.
Kunt u de vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over het overlijden van een psychiatrische patiënten op 15 december 2011?
Ja.
De veiligheid tijdens de Olympische Spelen in 2012 in Londen |
|
Coşkun Çörüz (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met berichten waarin wordt gemeld dat de Verenigde Staten zich ernstige zorgen maken over de veiligheid tijdens de Olympische Spelen in 2012 in Londen en daarom van plan zijn om zelf beveiligers met de Olympische ploeg mee te sturen?1
Ja.
Graag wijs ik u er op dat de Amerikaanse Chargé d» Affaires in Londen in een ingezonden brief (2) afstand heeft genomen van de berichtgeving. Daarin staat gesteld dat de VS erkent dat VK verantwoordelijk is voor veiligheid tijdens de Spelen, en zij geven aan in gesprek te zijn met het VK over de beveiliging van spelers en officials, hetgeen overigens heel gebruikelijk is.
Hoe wordt door de Nederlandse overheid contact onderhouden met de verantwoordelijke instanties over de veiligheid tijdens de Olympische Spelen in Londen?
Er vindt constant overleg plaats op beleids- en operationeel niveau ten aanzien van veiligheid en de Olympische Spelen in Londen. Nederland heeft daarvoor
een liaison van de KLPD en de Koninklijke Marechaussee in Londen gestationeerd.
Baart het u zorgen dat door het organisatiecomité het aantal benodigde beveiligers blijkbaar sterk onderschat is, zeker ook in het licht van de rellen in Londen van dit voorjaar?
Nee, ik maak mij hierover geen zorgen. De veiligheid ten aanzien van de Olympische Spelen is een verantwoordelijkheid van de organisatie ter plaatse,
in deze LOCOG (London Organising Committee of the Olympic Games).
Het organisatiecomité is volop bezig om maatregelen te nemen om de veiligheid volgend jaar tijdens de Spelen te waarborgen. Via verschillende vooroverleggen wordt contact onderhouden met Nederland om de veiligheidssituatie nauwlettend in de gaten te houden.
Bent u ervan overtuigd dat de veiligheid van Nederlandse sporters en supporters tijdens de Olympische Spelen in Londen gegarandeerd is? Zo ja, waar is dat vertrouwen op gebaseerd, en waarin wijkt dat oordeel af van de inschatting van de Amerikaanse overheid?
Ja. Er kan vanuit gegaan worden dat de autoriteiten in het Verenigd Koninkrijk afdoende maatregelen nemen om de veiligheid ten tijden van de Spelen te waarborgen. De Britse autoriteiten onderhouden contact met voorgaande organisatoren (o.a. Sydney, Vancouver) om zich zo goed mogelijk voor te bereiden. Tevens heb ik begrepen dat het budget voor veiligheid verdubbeld is tot 644 miljoen euro ten opzichte van vorig jaar (3).
Overweegt u om, net als de Verenigde Staten, beveiligers mee te sturen met de Olympische ploeg? Onder welke voorwaarden en regels kunnen beveiligers in het buitenland ingezet worden?
Nee. De veiligheidssituatie geeft geen aanleiding om extra veiligheidsmaatregelen, buiten de Britse maatregelen, te rechtvaardigen. De Britse overheden werken nauw samen met gemenebest landen om extra capaciteit in te zetten.
Mochten de Britten Nederland vragen om veiligheidspersoneel te leveren, dan zal Nederland bekijken of aan een verzoek voldaan kan worden. Nederlandse politiediensten hebben geen bevoegdheden op buitenlands grondgebied. In het geval dat Groot-Brittannië een verzoek zal indienen tot ondersteuning, zal Nederland dit overwegen. Hierbij kunt u denken aan het beschikbaar stellen aan de uitzending van politiepersoneel.
De nieuwe politie applicatie |
|
Hero Brinkman (PVV), André Elissen (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe politie app STALKT u»?1
Ja.
Vindt u dat naast veiligheid en het opsporingsbelang het waarborgen van privacy ook zeer belangrijk is?
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitgebreide mogelijkheden (machtigingen) die de applicatie lijkt te hebben om de gebruiker te bespioneren? Deelt u de mening dat het geen goede indruk wekt dat een eenvoudige applicatie als «De Politie zoekt» toegang tot een groot gedeelte van de telefoon van de gebruiker vraagt, waaronder de telefoonstatus en -identiteit? Kunt u uw antwoord motiveren?
Voorafgaand aan het downloaden moet de gebruiker, zoals bij andere applicaties, de applicatie machtigen om toegang te hebben tot telefoongegevens. Deze machtiging wordt gevraagd voor het goed functioneren van de applicatie. Van bespioneren van de gebruiker is geen sprake, en zeker niet op een wijze zoals in de berichtgeving wordt gesuggereerd.
De politie bewaart geen gegevens anders dan voor het optimaliseren van het onder vraag 2 genoemde doel. De politie bewaart: het IP-adres van de bezoeker van de website, informatie over de bezochte webpagina, de datum en het tijdstip van het bezoek en de gebruikte webbrowser.
Het is denkbaar dat IP-adressen in voorkomende gevallen gebruikt kunnen worden voor de opsporing. Dit is aan regels gebonden. Om een IP-adres te herleiden tot een individu kunnen opsporingsdiensten gegevens via het informatiesysteem van het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT) opvragen. Op deze informatie is het verstrekkingsregime van de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing. Dit betekent dat er alleen gegevens worden verstrekt als er een rechtmatige grondslag is om de privacy van betrokkene te schenden.
Deelt u de mening dat het principe «privacy-by-design», zoals bedoeld in de Kamerbreed aangenomen motie-Elissen c.s. Kamerstuk 26 643, nr. 209 hier niet wordt toegepast door een applicatie aan te bieden die in potentie mogelijkheden heeft om gegevens te verzamelen en op te slaan die niet strikt noodzakelijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Voor de lancering van de website «dePolitiezoekt» is in 2008 onderzocht of de gegevens van de personen ten aanzien van wie de opsporing wordt verzocht, op deze wijze bekend mochten worden gemaakt. Voor de applicatie «dePolitie zoekt» gelden dezelfde regels. Ten aanzien van de privacy van de gebruikers van de applicatie werd een dergelijk onderzoek niet opportuun geacht omdat slechts de gegevens genoemd bij antwoord 3 worden vastgelegd. Met betrekking tot de vraag wat (technisch) «noodzakelijke gegevens» zijn ten behoeve van het functioneren van de applicatie in relatie tot de juridische mogelijkheid om gegevens als IP-adressen op te slaan en te verzamelen acht ik nader onderzoek gewenst. Thans ben ik in overleg met het korps Amsterdam-Amstelland over de inhoud van dit onderzoek. Maatregelen zullen genomen worden indien de uitkomst van het onderzoek daartoe aanleiding geeft.
Heeft u voor de lancering van de applicatie het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) en/of andere privacydeskundigen geraadpleegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de conclusies en/of adviezen van het Cbp en/of andere deskundigen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u garanderen dat er geen gegevens van gebruikers worden opgeslagen en dat u het duidelijk via de applicatie naar gebruikers zult communiceren indien wél gegevens van gebruikers worden opgeslagen? Zo nee, waarom niet? Indien er gegevens van burgers worden opgeslagen, kunt u dan aangeven welke gegevens dit zijn, met welk doel dit gebeurt, hoe lang deze gegevens worden bewaard en hoe deze gegevens beveiligd worden?
De wettelijke voorschiften ten aanzien van de privacy bij het gebruik van de politie applicatie zullen worden nageleefd. Ik zal in het onderzoek genoemd in de beantwoording van vraag 4 en 5 meenemen of en zo ja, in hoeverre er sprake dient te zijn van een meldingsplicht aan de gebruiker bij de huidige praktijk.
Google en het ongevraagd gebruik maken van gebruikersdata voor GPS-diensten |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Arjan El Fassed (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat Google, Apple en andere bedrijven ongevraagd gebruik maken van Android telefoons van consumenten om wifi-locatie data te verzamelen voor GPS-diensten, zoals vermeld staat in het artikel «How Google -and everyone else- gets Wi-Fi location data»?1
Fabrikanten van besturingssystemen voor mobiele telefoons waaronder Google (Android), Apple (iOS) en Microsoft (Windows Mobile) zijn in staat om via de draadloze netwerktoegang Wifi-routers te detecteren en gegevens over deze Wifi-routers (zoals MAC-adres en signaalsterkte van de Wifi router) te verzamelen en op te slaan. De genoemde fabrikanten gebruiken de gegevens over (de nabijheid van) wifi-routers als bron voor geolocatiediensten, vaak in combinatie met andere bronnen zoals GPS (satellietplaatsbepaling) en zendmasten (plaatsbepaling door contact met zendmasten van telecom operators).
Bent u ervan op de hoogte of deze bedrijven ook in Nederland ongevraagd data verzamelen? Zo ja, worden er door deze bedrijven wetten en regels overtreden? Zo nee, deelt u de mening dat een verbod voor ongevraagd en ongeautoriseerde data- verzameling over (in dit geval de locatie van) personen, en ook ongevraagd en ongeautoriseerd doorgifte van data aan derden, wenselijk is?
Nee. Een dergelijk specifiek verbod is niet nodig. De Wet bescherming persoonsgegevens biedt de toezichthouder voldoende ruimte om in een concreet geval een verbod op te leggen, mochten de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Ik verwijs u in dit verband naar mijn brief aan uw Kamer van 20 december 2011 (Kamerstukken II 2011/12, 32 761, nr. 15).
In hoeverre dienen bedrijven expliciet toestemming te vragen aan de eigenaar van de telefoons en tablets om gebruik te maken van de data van deze apparaten? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen geldt dat de verplaatsingsgegevens van smartphones gevoelige gegevens zijn. De samenwerkende Europese toezichthouders op de bescherming van persoonsgegevens (verenigd in de Artikel 29-werkgroep) hebben in opinie WP185 van 16 mei 2011 (Opinion on geolocation services on smart mobile devices) vastgesteld dat voorafgaande toestemming de enige grondslag is voor het verzamelen en verwerken van verplaatsingsgegevens van mensen. In diezelfde opinie hebben de toezichthouders ook aangegeven dat bedrijven een gerechtvaardigd belang kunnen hebben bij het verzamelen en verwerken van (statische) gegevens met betrekking tot Wifi-routers, mits zij voldoende waarborgen aanbieden, zoals adequate informatie en een opt-out.