Multi Systeem Therapie voor jongeren |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de eerdere vragen over de financiering van Multi Systeem Therapie (MST)?1 Hoe verhoudt uw antwoord dat u niet de inzet van één type programma of behandeling kunt stimuleren zich tot uw eerdere (enthousiaste) belofte dat u de toepassing van deze therapievorm verder gaat bevorderen omdat deze een effectieve combinatie van behandeling en controle biedt?2
Ja.
Ik bedoel daarmee dat ik de inzet van effectieve gedragsinterventies, waaronder systeemgerichte als MST, stimuleer, maar dat eerst afhankelijk van het risicoprofiel van een jongere en zijn omgeving moet worden nagegaan welk type gedragsinterventie daarbij aansluit en effectief kan zijn. In de brief over het adolescentenstrafrecht heb ik aangegeven dat de inzet van systeeminterventies bevorderd kan worden in het geval dat het gezinssysteem van jongeren heropgevoed moet worden om structurele verbeteringen in het gedrag te realiseren.
Is het waar dat in 2011 slechts elf van de 685 MST-behandelingen in Nederland (2%) in het kader van de gedragsbeïnvloedende maatregel voor jeugdigen is uitgevoerd en dus betaald is door Veiligheid en Justitie? Is het eveneens waar dat 98% van de MST-behandelingen wordt betaald op basis van de Zorgverzekeringswet? Vindt u het wenselijk dat het merendeel van de behandelingen gefinancierd wordt op basis van de zorgverzekeringswetten, gelet op het feit dat dit kan leiden tot de onwenselijke situatie dat een behandeling door een rechter opgelegd wordt en dat het vanwege (gebrek aan) de financiering uit zorgverzekeringswetten niet uitgevoerd kan worden?
Bij de eerdere vragen3 heb ik aangegeven dat MST het afgelopen jaar ongeveer 175 keer is ingezet in een strafrechtelijk kader, waaronder de gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM). Het merendeel van de MST-behandelingen vindt buiten strafrechtelijk kader plaats.
Daarbij heb ik ook aangegeven dat MST veelal wordt gefinancierd via de zorgkantoren op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Deze wijze van financiering is enkele jaren door het ministerie van VWS zo afgesproken met het Interprovinciaal Overleg (IPO), vanwege eenduidigheid in de financiering voor zowel geïndiceerde jeugdzorg als zorg in gedwongen kader. Een eenduidige wijze van financiering geeft ook meer mogelijkheden voor integrale en daarmee effectieve hulp aan jeugdigen en gezinnen.
Is het niet gebruikelijk dat maatregelen die worden opgelegd in justitieel kader door Veiligheid en Justitie worden betaald? Waarom geldt dan ten aanzien van Multi Systeem Therapie dat deze tijdelijk is gefinancierd?
Maatregelen die in strafrechtelijk kader worden opgelegd, zoals de uitvoering van een taakstraf, de begeleiding door de jeugdreclassering en het verblijf en de behandeling in een justitiële jeugdinrichting worden betaald door Veiligheid en Justitie. Indien naast de begeleiding door de jeugdreclassering zorgprogramma’s zoals MST worden ingezet, is de financiering geregeld via de Zvw of de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO).
Ik heb bij de eerdere vragen4 aangegeven dat naast de reguliere wijze van financiering de inzet van programma’s zoals MST bij de GBM tijdelijk door Veiligheid en Justitie wordt gefinancierd om de toepassing van de GBM te bevorderen en dat dit binnenkort wordt geëvalueerd.
Bent u bekend met de knelpunten in de huidige financiering van MST op basis van de Zorgverzekeringswet als gevolg van de forse bezuinigingen in de Geestelijke gezondheidszorg (GGZ), zoals deze beschreven worden in de brief van de directeur MST-Nederland en de Programmaleider MST Overijssel?3 Wat is uw reactie op al deze knelpunten?
Ik ben bekend met de bezuinigingen van het ministerie van VWS in de GGZ. Gezien de economische situatie in Nederland is het noodzakelijk om in tal van sectoren bezuinigingen door te voeren. In de brieven waar u naar verwijst, wordt als één van de knelpunten genoemd dat het aantal GBM’s beperkt is. De afgelopen jaren is er in de jeugdstrafrechtketen sprake van een minder grote instroom van minderjarige verdachten. Dit heeft geleid tot een daling in het aantal opgelegde straffen en maatregelen. Dit heeft ook consequenties gehad voor het aantal GBM’s dat is opgelegd. Het is dan ook van belang de inkoop van programma’s als MST niet alleen op de GBM te richten, maar breder te organiseren. Een ander knelpunt dat wordt genoemd, is dat de toeleiding naar programma’s als MST complex is. Er worden hoge eisen aan de wijze van toeleiding gesteld omdat zorgvuldig moet worden vastgesteld of een jongere een behandeling echt nodig heeft en dat er kans op succes is. Bovendien is een dergelijke toeleiding noodzakelijk in het licht van de kosten die voor de uitvoering van deze programma’s moeten worden gemaakt.
Erkent u nu wel of niet dat er problemen zijn met de financiering van dit bewezen effectieve behandelprogramma voor jongeren met ernstige gedragsproblemen?
Het is mij bekend dat er problemen zijn met de financiering van MST. Eerder heb ik aangegeven wat de mogelijkheden tot financiering zijn (zie vraag 3).
Het stoppen een MST-team heeft echter niet te maken met de financiering van de GBM, maar met een bezuiniging bij een regionale GGZ-instelling. Dat valt onder de verantwoordelijkheid van deze instelling.
Hoe beoordeelt u het feit dat een eerste MST team in Overijssel heeft moeten stoppen omdat de financiering (op basis van de gedragsbeïnvloedende maatregel voor jeugdigen) zo is tegengevallen?
Zie antwoord vraag 5.
Nu u in uw antwoorden op eerdere vragen benadrukt dat er ten aanzien van MST een vraaggerichte benadering wordt gevolgd, hoe kan het dan dat bijvoorbeeld in Overijssel de vraag naar MST het aanbod al snel oversteeg, maar dat de financiering dus niet is geregeld? Wat is uw reactie op de vrees van de briefschrijvers dat circa 50 Overijsselse jongeren en hun gezinnen in 2012 dus geen MST behandeling krijgen, met het risico dat een substantieel deel van die 50 jongeren in detentie terecht zullen komen waarvan de kosten vele malen hoger zijn dan van een MST behandeling?3
De zorgkantoren zijn samen met de BJZ’s verantwoordelijk voor de inschatting van de vraag. Zorgkantoren maken jaarlijks productie-afspraken met aanbieders. Op basis van de inschattingen is de financiering voorzien.
Waarom staat u het toe dat bezuinigingen, al dan niet bij een regionale GGZ-instelling1 of binnen de GGZ in het algemeen3, ertoe leiden dat deze bewezen effectieve gedragsinterventie minder kan worden opgelegd en uitgevoerd dan wenselijk is?
Bezuinigingen zijn kabinetsbeleid waaraan ook Veiligheid en Justitie zich committeert. Ook in economisch lastige tijden zijn er naar mijn mening voldoende mogelijkheden om daarop in te spelen, hetgeen tot de verantwoordelijkheid van de BJZ’s, GGZ-instellingen en de zorgkantoren behoort.
Bent u bereid te overleggen met uw collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, met de directeur van MST-Nederland en de Programmaleider MST Overijssel over de knelpunten in de financiering van MST en deze voor zover mogelijk op te lossen? Zo ja, bent u bereid de Kamer hierover op korte termijn te informeren? Zo nee, waarom niet?
Op ambtelijk niveau zal overleg worden gevoerd met VWS en MST Nederland. Ik zal u binnenkort over de uitkomsten van dit overleg informeren.
Gedetineerden uit Saba en st. Eustatius in Bonaire |
|
Carola Schouten (CU), Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving waarin kritiek wordt geuit op de regeling dat gedetineerden uit Saba en St. Eustatius de gevangenisstraf moeten uitzitten op Bonaire?1 Heeft u tevens kennisgenomen van het artikel «Statianen betwisten locatie gevangenis»?2
Ja.
Deelt u de analyse dat het rechtssysteem voor gedetineerden uit Saba en St. Eustatius in Bonairiaanse gevangenissen tekortschiet? Kunt u bevestigen dat advocaten van deze gedetineerden laat of niet geïnformeerd worden wanneer cliënten naar een ander eiland worden overgeplaatst? Kunt u bevestigen dat het vaak voor lange tijd niet duidelijk is welke rechter (van een der eilanden) de desbetreffende zaak in behandeling neemt? Kunt u tevens bevestigen dat videoconferencing nog niet naar behoren functioneert, wat het werk van advocaten bemoeilijkt? Hoe verhouden de bovenstaande problemen zich tot afspraken die zijn gemaakt met de BES-eilanden? Welke maatregelen worden er tevens genomen om deze problemen aan te pakken? Binnen welke termijn kan men deze maatregelen verwachten?
Nee, deze analyse deel ik niet. Sinds 10 oktober 2010 is weliswaar een iets andere situatie ontstaan dan daarvoor, namelijk dat verdachten die langer dan 18 dagen gedetineerd zijn nu naar Bonaire worden overgebracht in plaats van naar St. Maarten, maar de rechten van de verdachte in het kader van detentie zijn onveranderd gebleven. De procedure dat gedetineerden die langer moeten vastzitten worden overgebracht naar Bonaire, is gecommuniceerd met de advocatuur. Het onderhouden van contact met de cliënt, mede inhoudende het op de hoogte zijn van waar een cliënt zich gedurende de bestaande procedure op een bepaald moment van de detentie bevindt, ligt in principe op de weg van de advocatuur. Het OM kan hierin bemiddelen.
Verzoeken/vorderingen betreffende de voorlopige hechtenis worden door de rechter-commissaris van St. Eustatius behandeld, ook als de preventief gedetineerden zich al op Bonaire bevinden. Als een zaak eenmaal op zitting wordt gebracht is duidelijk wie de behandelend rechter is. De zitting vindt dan op Bonaire plaats omdat de gedetineerde zich daar ook bevindt. De advocatuur op St. Maarten, die ook zaken voor Saba en St. Eustatius doet, beschikt niet zelf over videoconferentieapparatuur. Zij maken, indien dat geen inbreuk maakt op het zittingsrooster van het Gerecht in Eerste Aanleg te St. Maarten, gebruik van de videoapparatuur van dat Gerecht. Het is mij bekend dat zich een keer een technische storing heeft voorgedaan. Technische mankementen kunnen helaas niet altijd worden voorkomen. Het gaat om kwalitatief hoogwaardige apparatuur die op zich goed functioneert. Opgemerkt moet worden dat bij technische mankementen altijd kan worden teruggevallen op telefonisch contact. Dat geldt ook voor urgente situaties waarbij het verhelpen van de storing niet kan worden afgewacht.
Ik concludeer dat de afspraken, die in dit verband zijn gemaakt met de BES-eilanden, worden nagekomen.
Deelt u de analyse dat de leefomstandigheden van gedetineerden uit Saba en St. Eustatius in Bonaire slecht zijn? Hoe verhouden deze leefomstandigheden zich tot artikel 2 van de Onderlinge regeling3 dat stelt dat de detentiecapaciteit moet voldoen aan nationale en internationale normen? Welke maatregelen bent u, van plan in samenspraak met de eilandbesturen, te nemen om de leefomstandigheden te verbeteren?
Nee, deze analyse deel ik niet. De leefomstandigheden voor gedetineerden uit St. Eustatius en Saba zijn dezelfde als van de overige gedetineerden. Daarbij wil ik opmerken dat taal- en cultuurverschillen tussen gedetineerden niet groter zijn dan tussen gedetineerden in andere Justitiële Inrichtingen binnen het Koninkrijk. In juli 2011 is, in het kader van de voortgang van de aanbevelingen van het Committee for the Prevention of Torture (CPT), gerapporteerd over het voorzieningenniveau in de Justitiële Inrichting in Caribisch Nederland. Rapporteurs toonden zich tevreden over de huidige staat van de Justitiële Inrichting en de grote vooruitgang die is geboekt in de gebouwelijke voorziening en de beschikbaarheid van deskundig personeel. In dat opzicht voldoet de Justitiële Inrichting aan de nationale en internationale normen. Wel zijn er kritische kanttekeningen geplaatst bij de mogelijkheid tot familiebezoek voor gedetineerden afkomstig uit St. Eustatius en Saba vanwege de grote afstand tot Bonaire. Ik onderken dat dit feit zich voordoet. In mijn antwoord op vraag 6 ga ik daar nader op in.
Is het tevens waar, dat zogenaamde «first offender jongeren» samen met zwaardere criminelen gedetineerd worden? Welke maatregelen worden genomen om te voorkomen dat deze jongeren hierdoor verder afglijden in de criminaliteit?
Het beleid van de Voogdijraad en de andere partners in de strafrechtketen is erop gericht om minderjarigen – uiteraard ook first offender minderjarigen – zo min mogelijk in detentie of gesloten te plaatsen. Er wordt zoveel mogelijk geïnvesteerd in «de voorkant» van de strafrechtketen. Sinds augustus 2010 op Bonaire en sinds mei 2011 op Sint Eustatius en Saba, wordt met behulp van drie geïntroduceerde interventiemodellen (Halt-afdoening, Officiersmodel en Rechtersmodel) ingezet op een aanpak voor respectievelijk lichte, gemiddelde en ernstige delicten, zodanig dat daar voorbeeldwerking van uitgaat. Daarnaast is samenwerking gezocht met de civiele en preventieve jeugdketen, zodat een sluitende jeugdketen ontstaat. Het preventief werkende Centrum Jeugd en Gezin en de Jeugdzorg (de ambulante hulpverleners in vrijwillig kader) werken nauw samen met het Expertisecentrum Onderwijs Zorg Bonaire om vroegtijdig via de scholen hulp te bieden aan ouders en jongeren om te voorkomen dat ze «drop-outs» worden. Hierover zijn tussen partijen afspraken gemaakt. Ook de Voogdijraad – waarnaar zo nodig kan worden verwezen – is bij deze afspraak betrokken.
Daarnaast geldt dat indien minderjarigen in voorkomend geval wel tot detentie in de JICN op Bonaire worden veroordeeld, zij gescheiden van volwassenen worden gedetineerd. Op dit moment zitten op Bonaire geen minderjarigen in detentie. Wel enkele jongvolwassenen in de leeftijd van 19 tot 22 jaar.
Tenslotte kan nog worden gemeld dat er begin 2012, onder verantwoordelijkheid van VWS en in samenwerking met het lokale bestuur en de jeugdorganisaties, een campagne Positief Opvoeden is gestart om ouders kennis te laten maken met een andere manier van opvoeden.
Ook Stichting Jeugdwerk Jong Bonaire, een centrum waar jongeren van 12 tot 20 jaar na schooltijd heen kunnen, biedt de jeugd activiteiten op sport en educatief gebied aan om afglijden richting criminaliteit en andere ongewenste activiteiten te voorkomen. Jong Bonaire biedt de ouders ook opvoedingsondersteuning aan.
Hoe staat het met de voorzieningen, waaronder reclassering, voor gedetineerden op de BES-eilanden? Zijn deze al op het gewenste niveau? Zo nee, binnen welke termijn is dit wel het geval?
De reclasseringsactiviteiten worden op Bonaire, St. Eustatius en Saba door Stichting Reclassering Caribisch Nederland (SRCN) uitgevoerd en hebben het adequate niveau. Dit betreft voorlichting en advies aan de rechterlijke macht, het toezicht bij bijzondere voorwaarden en elektronisch toezicht en het laten uitvoeren van taakstraffen. De SRCN wordt op het gebied van verdere professionalisering en bedrijfsvoering ondersteund door Reclassering Nederland. De Raad voor de Rechtshandhaving is verantwoordelijk voor het toezicht op de kwaliteit van de reclassering en de overige voorzieningen.
Bent u van mening dat er sinds 10/10/10 een onwenselijke situatie is ontstaan doordat (familie van) slachtoffers van criminaliteit in Saba en St. Eustatius moeilijk de rechtszaak kunnen bijwonen doordat ze naar Bonaire moeten afreizen? Zo nee, waarom niet? Bent u tevens van mening dat dit obstakel ook geldt voor familie van gedetineerden die veel minder op bezoek kunnen komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen kunnen we verwachten om dit probleem te verhelpen en wanneer kan men deze maatregelen verwachten? Hoe verhoudt het voorgaande zich tot artikel 5 van de Onderlinge regeling3 dat vereist dat de gedetineerde in het belang van goede resocialisatie binnen een redelijke termijn vóór het einde van de straf terugkeert? Wat is in uw optiek een redelijke termijn?
Op St. Eustatius en Saba is momenteel geen detentiecapaciteit beschikbaar. In 2014 is de nieuw te bouwen Justitiële Inrichting (30 plaatsen) op St. Eustatius gereed. Vanaf dat moment hoeven gedetineerden uit Saba en St. Eustatius niet meer naar Bonaire te worden overgebracht. Voor de tussenliggende periode onderzoek ik de mogelijkheid om de gedetineerden van St. Eustatius en Saba wekelijks videocontact (Skype) met hun familie te kunnen laten onderhouden (zie ook het antwoord op vraag 8). Het uitgangspunt is dat gedetineerden een half jaar voor ommekomst van hun straf worden voorbereid op hun terugkeer. Het is afhankelijk van de aard van hun problematiek of hieraan ook daadwerkelijk uitvoering kan worden gegeven.
Binnen welke termijn is de extra celcapaciteit beschikbaar op Bonaire en St. Eustatius? Is deze extra capaciteit, vooral op St. Eustatius, dermate dat gedetineerden van Saba en St. Eustatius niet meer op Bonaire gedetineerd hoeven te worden? Heeft u kennisgenomen van de bezwaren die er onder de bevolking van St. Eustatius bestaan tegen de locatie. Geven deze bezwaren er aanleiding toe om de locatie, in samenspraak met de eilandsraad, te herzien? Zo nee, waarom niet?
In 2015 is de nieuw te bouwen Justitiële Inrichting op Bonaire gereed, waarmee Bonaire beschikking zal hebben over 70 cellen (maximaal 140 detentieplaatsen). In 2014 is de nieuwe Justitiële Inrichting op St. Eustatius gereed, waarmee dan 30 plaatsen beschikbaar zijn. Vanaf dat moment zal overbrenging van gedetineerden naar Bonaire omwille van de capaciteit, niet meer nodig zijn. Ik ben op de hoogte van de bezwaren die er zijn tegen de bouwlocatie op St. Eustatius. Echter, het bestuurscollege aldaar is bevoegd om hierover een besluit te nemen. Wij zijn vanzelfsprekend met het eilandbestuur in gesprek over een spoedige realisatie.
Bent u, gezien het bovenstaande, van mening dat sinds 10/10/10 de rechtsgang van gedetineerden uit Saba en St. Eustatius is verslechterd nu ze naar Bonaire moeten afreizen in plaats van Sint Maarten? Zo nee, waarom niet?
Gedetineerden uit Saba en St. Eustatius, die op Bonaire zijn gedetineerd, zijn er qua voorzieningenniveau in de Justitiële Inrichting Caribisch Nederland (JICN) op Bonaire op vooruitgegaan ten opzichte van de situatie van vóór 10/10/10 toen ze veelal op St. Maarten gedetineerd werden. Ook gelet op hun veiligheid in detentie is de overgang van Sint Maarten naar Bonaire een grote vooruitgang. Ik verwijs u in dit verband ook naar het antwoord op vraag 3. Natuurlijk is vanwege de grotere afstand tussen St. Eustatius en Saba tot Bonaire de mogelijkheid tot familiebezoek voor gedetineerden beperkt. Contacten zijn voor een aantal gedetineerden beperkt tot het gebruik van de fax en telefoon. Onderzocht wordt de mogelijkheid – mede met het oog op de veiligheidsaspecten – om gedetineerden van St. Eustatius en Saba wekelijks videocontact (Skype) met hun familie te kunnen laten onderhouden. Overigens kan hierbij worden opgemerkt dat beperkte mogelijkheden tot familiebezoek vanwege een grote geografische afstand zich ook elders kunnen voordoen en in die zin niet uniek is voor de situatie in Caribisch Nederland. Tenslotte kan worden opgemerkt dat het hier gaat om een tijdelijke situatie, omdat nieuwbouw van een JICN op St. Eustatius in 2014 is voorzien.
Ziet u aanleiding om, conform artikel 6 lid 2 van de Onderlinge regeling3, de regeling te wijzigen? Zo ja, welke wijzigingen voorziet u?
Gelet op de beantwoording van bovenstaande vragen zie ik op dit moment geen aanleiding om de Onderlinge Regeling te wijzigen.
De oprichting van een nationaal anti-fraudebureau |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraken van een hoogleraar dat de oprichting van één nationaal anti-fraudebureau Nederland zeker € 4 miljard per jaar kan besparen?1 Wat is uw reactie hierop?
De hoogleraar verwijst in zijn uitspraken naar de National Fraud Authority (NFA) in het Verenigd Koninkrijk. Ik ken de positieve berichtgeving over de NFA. Omdat fraudebestrijding een belangrijke prioriteit is van dit Kabinet kijk ik goed hoe andere landen fraudebestrijding aanpakken en welke nieuwe beleidsinstrumenten over de grens worden ontwikkeld. Daarbij moet in ogenschouw worden genomen dat instrumenten niet altijd één op één kunnen worden overgenomen omdat de nationale systemen verschillen. Met deze kanttekening ben ik van mening dat het beleid van dit Kabinet inhoudelijk overeenkomt met de hoofddoelen van de NFA. Een belangrijk onderdeel van het Kabinetsbeleid is bewustwording en preventie. Ik wijs in dit verband onder meer op de oprichting van de fraudehelpdesk en de consumentenautoriteit en de samenwerking met het bedrijfsleven in het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing. Het NPC fungeert als een publiek private samenwerkingsverband voor het aanpakken van criminaliteit tegen het bedrijfsleven zoals fraude. Een tweede belangrijk onderdeel van het beleid is een versterking van de repressieve aanpak van fraude en financieel-economische criminaliteit in den brede. Ook de ontwikkeling door het OM in samenwerking met de ketenpartners van een crimineel vermogen informatiebox zal een bijdrage gaan leveren aan een versterking van de aanpak van financieel-economische criminaliteit.
Bent u bekend met de totale omvang van fraude in Nederland per jaar? Denkt u, net als de hoogleraar, dat deze ongeveer € 10 miljard per jaar bedraagt? Zo nee, welke inschatting maakt u? Indien u geen schatting kunt of wilt maken van de totale omvang van fraude, bent u dan bereid hiernaar onderzoek te laten verrichten?
Een onderzoek waarin een schatting is gemaakt van de totale omvang van fraude in Nederland is het rapport «The amount and effects of money laundering» van de Utrecht School of Economics uit 2006. Volgens dit onderzoek wordt er jaarlijks tussen de 6 miljard en 12 miljard aan financieel voordeel door fraude gegenereerd.
Bent u bekend met het feit dat de National Fraud Authority in Groot-Brittanië een groot succes is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat kennis over fraude en de nieuwste opsporingstechnieken in Nederland beter gedeeld moet worden en dat de samenwerking tussen verschillende instanties die zich bezig houden met fraudebestrijding versterkt moet worden? Zo ja, welke maatregelen neemt u om dit te bevorderen?
Ja, ik deel die mening. Het Kabinetsbeleid richt zich daar ook op. Ik wijs in dit verband op mijn antwoord op vraag 1 en 3, en naar de brief van de toenmalige Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 2 november 2009 (Kamerstukken II, 2009–2010, 29 911, nr. 34) waarin uw Kamer is geïnformeerd over de samenwerking, integrale aanpak en regie in de bestrijding van georganiseerde misdaad, fraude en financiaal-economische criminaliteit. De vorming van de Nationale Politie zal een verdere bijdrage leveren aan de borging van kennis en capaciteit op het terrein van de fraudebestrijding binnen de opsporing. Eenzelfde beweging is al eerder gemaakt binnen het Openbaar Ministerie door de oprichting van het Functioneel Parket en het BOOM. Het Functioneel Parket en de politie werken intensief samen met de vier bijzondere opsporingsdiensten, die ook onderling een verdergaande samenwerking aangaan en andere overheidsdiensten, zoals de Belastingdienst en de FIU Nederland die betrokken zijn bij de bestrijding van financieel-economische criminaliteit. Het Financieel Expertisecentrum is een voorbeeld van een structureel samenwerkingsverband waarin door overheidsdiensten kennis wordt gedeeld. Al deze diensten zijn aangesloten op het systeem van permanente screening van rechtspersonen door de dienst Justis. Door de overheid wordt intensief samengewerkt met de private sector, zoals bijvoorbeeld op het terrein van verzekeringsfraude, bancaire fraude (skimmingpoint) en faillissementsfraude2, ook om kennis en nieuwe opsporingstechnieken met elkaar te delen.
Bent u van mening dat de in 2010 bij het Openbaar Ministerie aangestelde landelijk coördinator georganiseerde en financieel-economische criminaliteit voldoende in staat is om deze rol te vervullen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 is deze rol niet specifiek opgedragen aan de landelijk coördinator georganiseerde en financieel-economische criminaliteit, maar breder belegd. Naar mijn oordeel is dit op deze wijze goed geborgd.
Bent u bereid ook in Nederland één nationaal anti-fraudebureau op te richten dat systematischer dan nu gebeurt alle kennis over fraudebestrijding inventariseert, combineert en ontsluit? Welke rol zou de landelijk coördinator georganiseerde en financieel-economische criminaliteit hierin kunnen vervullen?
In mijn vorenstaande antwoorden heb ik aangegeven dat het ingezette Kabinetsbeleid op het terrein van de fraudebestrijding overeenkomt met de doelstellingen die de NFA in het Verenigd Koninkrijk nastreeft.
Het bericht 'Londen boos op Europese Hof na uitspraak over radicale Aboe Katada |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Londen boos op Europese Hof na uitspraak over radicale Aboe Katada»?1
Ja.
Bevinden zich in Nederland personen in een soortgelijke situatie (verdacht van terrorisme maar welke niet terug gestuurd kunnen worden)? Zo ja, om hoeveel personen gaat het?
Ja. In Nederland gaat het om een zeer beperkt aantal personen. Een exact aantal wordt in gevallen als deze niet gegeven in verband met de aard van de dossiers.
Wat vindt u van de motivering van het Europese Hof dat de vrees voor (en niet het bewijs) kennelijk voldoende is om deze radicale verdachte niet terug te sturen naar Jordanië?
Allereerst dient te worden opgemerkt dat – waar het Hof wordt gevraagd een oordeel te geven over de verenigbaarheid met het EVRM van de uitzetting van een uitgeprocedeerde asielzoeker – er vrijwel per definitie geen sprake kan zijn van «bewijs» als bedoeld in de vraag. De klacht luidt immers dat de betrokkene risico’s loopt ná uitzetting, die nu juist nog moet plaatsvinden. Bij gebreke van bewijs is de test die het Hof in zijn jurisprudentie heeft ontwikkeld die van «de substantiële grond voor het vermoeden dat de betrokkene na uitzetting een reëel risico loopt te worden onderworpen aan behandeling in strijd met artikel 3 EVRM».
In de onderhavige zaak heeft het Hof geconcludeerd dat het door Abu Qatada gestelde risico op schending van artikel 3 (foltering en onmenselijke behandeling) voldoende wordt ondervangen door de tussen het Verenigd Koninkrijk en Jordanië overeengekomen diplomatieke garanties. Dat onderdeel van de uitspraak bevestigt dat afspraken met ontvangststaten van positieve invloed kunnen zijn op de mogelijkheden van uitzetting van uitgeprocedeerde asielzoekers in situaties als de onderhavige.
In deze specifieke zaak heeft het Hof niettemin toch een schending van het EVRM aangenomen, maar dan van artikel 6 (recht op een eerlijk proces), aangezien ondanks de diplomatieke garanties het risico bleef bestaan dat Qatada in Jordanië veroordeeld zou worden op grond van door foltering verkregen verklaringen van derden. Daarmee zou klagers recht op een eerlijk proces dermate in zijn essentie worden aangetast, dat – in de terminologie van het Hof – sprake zou zijn van een flagrant denial of justice. Opgemerkt dient te worden dat het Hof slechts zelden tot dat oordeel komt en zeker niet elke tekortkoming in de rechtsgang in een ontvangststaat beschouwt als belemmering voor uitzetting. Overigens is de uitspraak nog niet definitief.
Deelt u de mening dat Europa niet een vrijplaats van gevaarlijke extremisten mag worden? Hoe kan dit voorkomen worden?
Ja. Het kabinet hanteert een veelzijdige aanpak van de dreiging van gewelddadig extremisme en terrorisme. Deze aanpak is in samenhang beschreven in de Nationale Contraterrorisme Strategie 2011–20152. Het beschermen van de Nederlandse samenleving tegen gewelddadige extremisten en terroristen maakt hier een wezenlijk onderdeel van uit.
Voor de in het antwoord op vraag 2 bedoelde personen geldt dat indien actieve verwijdering niet mogelijk is, zij in Nederland geen verblijfsrecht krijgen. Bovendien worden zij waar mogelijk tot ongewenst vreemdeling verklaard, waardoor hun verblijf in Nederland strafbaar wordt en zij uitgesloten blijven van voorzieningen. Het kabinet zal nieuwe mogelijkheden, bijvoorbeeld het verwijderen naar een derde land, steeds blijven onderzoeken.
Wat vindt u van de reactie van de Britse premier op deze uitspraak?
Het staat de Britse premier natuurlijk vrij om zijn mening te geven over de Hofuitspraak.
Het 'Cocaïnefeestje in de gevangenis' |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Cocaïnefeestje in de gevangenis»?1
Ja.
Is het waar dat een man er in is geslaagd cocaïne de gevangenis Schutterswei binnen te smokkelen door cocaïnebolletjes te slikken? Zo nee, klopt niet? Wat is wel waar?
Betrokkene is op 1 januari jl. op de luchthaven Schiphol aangehouden omdat er nog een vervangende hechtenis openstond. Vervolgens is betrokkene op 2 januari jl. overgebracht naar de penitentiaire inrichting (PI) Schutterswei te Alkmaar. Bij de overbrenging naar de PI van betrokkene zijn aan de PI geen bijzonderheden of risico’s gemeld die duidden op een vermoeden van bezit of smokkel van cocaïne. Op 9 januari jl. ontving de PI signalen van een andere gedetineerde dat betrokkene de beschikking over cocaïne zou hebben. Daarop is conform het geldende drugsontmoedigingsbeleid direct bij betrokkene een celinspectie uitgevoerd. Daarbij is 321,4 gram aan bolletjes cocaïne aangetroffen. Na deze vondst is de PI met drugshonden gecontroleerd. Daarnaast zijn er bij gedetineerden bij wie middelengebruik werd vermoed extra urinecontroles uitgevoerd. De betrokkene is op last van de directie vanuit de PI naar een ziekenhuis overgebracht voor onderzoek. Daar is via röntgenscans onderzocht of zich in het lichaam van betrokkene nog bolletjes cocaïne bevonden. Dit bleek niet het geval.
Is het waar dat de man vooraf aan zijn hechtenis is gecheckt op verdovende middelen? Zo ja, is er ook gecontroleerd of hij cocaïnebolletjes had geslikt? Zo nee, waarom is niet gecontroleerd of hij cocaïnebolletjes had geslikt?
Zie antwoord vraag 2.
Is bij deze man een standaardprocedure bij het controleren op verdovende middelen? Zo ja, zou de standaardprocedure aangepast moeten worden en uitgebreid met een check op bolletjes?
Bij binnenkomst in de PI van betrokkene is de standaardprocedure voor het controleren op het bezit van contrabande en drugs gevolgd. Dit houdt in dat de spullen van betrokkene zijn gecontroleerd en dat betrokkene is gefouilleerd en gevisiteerd. Daarbij zijn geen verdovende middelen aangetroffen. Extra controlemaatregelen zoals een check op bolletjes vinden niet standaard plaats. Dat gebeurt wel als de PI daarover voorafgaand aan de detentie informatie ontvangt of bij signalen gedurende het verblijf in de PI.
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven is in dit geval (na controle van de PI met drugshonden en het uitvoeren van extra urinecontroles) van het gebruik of de aanwezigheid van cocaïne niet gebleken.
U weet dat ik het van groot belang vind dat de aanwezigheid van drugs maximaal dient te worden voorkomen. Daarom zal het GW-brede drugsontmoedigingsbeleid mede naar aanleiding van de uitkomsten van de evaluatie van dit beleid op bepaalde punten worden aangescherpt. Op dit moment acht ik uitbreiding met een check op bolletjes van de reeds bestaande maatregelen in het kader van het drugsontmoedigingsbeleid niet nodig.
Hoe kan het dat de man de gelegenheid heeft gekregen om de cocaïne te verhandelen en te gebruiken in de gevangenis?
Zie antwoord vraag 4.
Is hier sprake van een incident? Zo ja, waarom, gezien het feit dat verdovende middelen vaker de gevangenis in worden gesmokkeld? Zo nee, wat moet gedaan worden aan dit structureel probleem?
Honderd procent drugsvrije inrichtingen bestaan niet. Wel is penitentiaire scherpte blijvend noodzakelijk. De focus hierop en op het bestrijden van de invoer en aanwezigheid van drugs in de inrichtingen mag niet verslappen. Zoals ik eerder heb aangegeven, ben ik momenteel bezig met een herziening van het drugsontmoedigingsbeleid. Ik zal uw Kamer hierover in het voorjaar schriftelijk informeren.
Hoe moeten dit probleem worden gezien in het licht van uw uitspraak dat drugsvrije gevangenissen niet bestaan? Waar ligt voor u de ondergrens als het gaat om drugsvrije gevangenissen? Wat is uw ambitie?
Zie antwoord vraag 6.
Het functioneren van de AIVD |
|
Marcial Hernandez (PVV), André Elissen (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Blunderende AIVD liet mol zelf binnen»?1
Ja.
Hoe duidt u dit artikel, waarin aangegeven wordt dat er fouten zijn gemaakt bij sollicitatieprocedures en dat er binnen de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) slordig wordt omgegaan met gevoelige informatie?
De relatie die in het artikel wordt gelegd tussen de dood van een vermeend medewerker van de AIVD en het Hofstadonderzoek is niet aan de orde.
Betrokkenen in het Hofstad-onderzoek hebben indertijd inderdaad wel aangegeven dat er sprake was van beperkt beschikbare capaciteit voor het onderzoek. Dit is later ook door de CTIVD geconcludeerd in haar rapport inzake de afwegingen van de AIVD met betrekking tot Mohammed B. van 13 februari 2008 (Tweede Kamer Vergaderjaar 2007–2008, 29 854, nr. 22). In de reactie op het CTIVD rapport heeft de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangegeven dat zij de kritische kanttekeningen die de CTIVD terzake plaatste bij het algemene functioneren van de AIVD in 2004 herkende en onderschreef. Tevens gaf zij aan dat reeds in 2007 een meerjarig programma was gestart, dat heeft geleid tot de nodige verbeteringen in het functioneren van de AIVD. Ook in antwoorden op de schriftelijke vragen die door de Kamer zijn gesteld naar aanleiding van het rapport (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 854, nr. 23) is de minister uitgebreid ingegaan op zowel personele zaken als controlemechanismen en de verbeteringen die de AIVD sinds 2004 heeft doorgevoerd.
Over het lekken van informatie door de in het artikel genoemde audiobewerker heeft de toenmalige minister de Tweede Kamer op 10 november 2004 een brief gestuurd. Daarnaast heeft de minister de CIVD meerdere malen uitvoerig vertrouwelijk geïnformeerd.
Is het waar dat er bij de AIVD dagelijks slechts tot een uurtje of vijf in de middag gewerkt kan worden met gevoelige informatie, omdat deze vóór die tijd in de kluis moet liggen en kluismedewerkers om vier à vijf uur naar huis gaan? Bent u van mening dat er een 24-uurs bereikbaarheid, toegang en opslag tot geheime informatie mogelijk moet zijn? Zo, nee waarom niet?
De AIVD is 24 uur per dag, 7 dagen per week, 365 dagen per jaar operationeel en bereikbaar. De suggestie die in het artikel wordt gedaan, als ware dat niet het geval, is dus onjuist.
Klopt het dat de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) het handelen van de AIVD en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) slechts toetst aan juridische kaders? Ziet de CTIVD daarnaast ook toe op de wijze waarop sollicitaties plaatsvinden, de manier waarop er met vertrouwelijke informatie wordt omgegaan, de toegang tot interne vertrouwenspersonen is geregeld en de interne bedrijfscultuur? Zo nee, vindt u dat de CTIVD deze taak heeft, of is dit niet nodig omdat er op een andere wijze al toezicht op de AIVD plaatsvindt?
Intern heeft de AIVD bijzondere aandacht voor de personeelszorg, het beveiligingsbeleid en reflectie op de eigen organisatie. Aandacht voor persoonlijke gedragingen en ook het veiligheidsbewustzijn zijn constanten binnen de organisatie. Medewerkers hebben daarnaast toegang tot een vertrouwenspersoon integriteit en de bedrijfsmaatschappelijk werker. De rijksbrede klokkenluidersregeling geldt uiteraard ook voor medewerkers van de AIVD; zij blijven daarbij gehouden aan de geheimhoudingsplicht op grond van artikel 85 van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2002.
Voor wat betreft het toezichtstelsel kan het volgende worden aangegeven.
De Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten ziet toe op de rechtmatigheid van de taakuitvoering van de AIVD en de MIVD. Het toezichtstelsel is echter breder. De Kamer controleert de AIVD in de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CIVD) aan de hand van onder meer het geheim gerubriceerde jaarplan, de driemaandelijkse rapportages over de taakuitvoering en de geheime bijlage van het jaarverslag. De Kamer in brede zin voert zijn controlerende rol uit (veelal in de vaste Commissie voor Binnenlandse Zaken) aan de hand van onder meer de openbare versies van het jaarplan en het jaarverslag van de AIVD. Voorts geldt dat er verschillende instanties zijn die, evenals de eerder genoemde CTIVD, externe en onafhankelijke controle op de diensten uitoefenen. Daarbij gaat het om de Algemene Rekenkamer die de rechtmatigheid van in- en uitgaven van de dienst controleert en onderzoek verricht naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde beleid. Daarnaast onderzoekt de Rijksauditdienst het beheer en de bedrijfsvoering van de AIVD. De burger kan bovendien klachten indienen bij de Nationale ombudsman over de uitvoering van taken door de overheid en dus ook over de taakuitvoering door de AIVD. In het toezichtstelsel past tot slot de controle die de rechter uitoefent. Daarbij gaat het zowel om de bestuurs- straf- en civiele rechter.
In 2005 is in het kader van het onderzoek van het Clingendael Centrum voor Strategische Studies TNO (CCSS) vastgesteld dat het stelsel van democratische controle in Nederland op de AIVD en de MIVD dekkend is en van hoge kwaliteit. Het rapport is aangeboden aan en besproken met de Tweede Kamer.
Hoe komt het dat de CTIVD of de AIVD zelf de minister van BZK niet eerder gewaarschuwd heeft voor de cultuur binnen de AIVD (die in het aangehaalde artikel «verontrustend» wordt genoemd) en de slordige wijze van omgaan met informatie? Heeft de AIVD voldoende zelfreinigend vermogen? Beschikt de AIVD over een afdoende klokkenluidersregeling?
Zie antwoord vraag 4.
Welke van de in het artikel genoemde feiten waren reeds bekend binnen de AIVD en op welke wijze is daarop gereageerd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een nader onderzoek in te stellen en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Het plaatsen van Boko Haram op de lijst van terroristische organisaties van de EU |
|
Henk Jan Ormel (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is uw analyse over het toenemende geweld tegen Christenen door Boko Haram zoals blijkt uit de artikelen «Bloody Christmas»1 en «Zeker acht doden bij aanslag op bar in Nigeria»?2
Het aantal aanslagen gepleegd door de radicaal-islamitische groepering Boko Haram is de afgelopen maanden toegenomen. Hierbij zijn honderden doden gevallen. Daar waar het geweld eerder vooral plaatsvond in de noordoostelijke deelstaten, vonden in juni en augustus en recentelijk rond kerst ook terreuraanslagen plaats in Abuja. Bovendien richt het geweld zich steeds nadrukkelijker tegen christenen, volgens de vermeende leider van Boko Haram als vergelding voor het geweld tegen moslims in Nigeria.
Boko Haram is in 2002 in de stad Maiduguri opgericht door Ustaz Mohammed Yusuf. De organisatie heeft als verklaarde doelstelling de invoering van de sharia in de noordelijke deelstaten en omverwerping van het Nigeriaanse federale democratische stelsel. Er is echter onduidelijkheid over de structuur en omvang van de organisatie en zelfs of er wel sprake is van één organisatie. Zo bestaat het vermoeden dat bepaalde fracties criminele activiteiten ontplooien zonder hierbij het ideologische gedachtegoed van Boko Haram te delen. Het recente geweld wordt niet alleen veroorzaakt door religieuze tegenstellingen. Wel wordt religie door Boko Haram gebruikt wordt om het land te destabiliseren. Ook de sociaaleconomische ongelijkheid in Nigeria, en in het bijzonder tussen het noorden en het zuiden van het land, speelt hierbij een belangrijke factor. De hoge werkloosheid onder jongeren biedt hierbij een vruchtbare bodem voor extremistische organisaties zoals Boko Haram.
Om deze problemen tegen te gaan is een structurele aanpak nodig. Nederland steunt initiatieven van de internationale gemeenschap om deze oorzaken structureel aan te pakken, zowel op het gebied van bescherming van de mensenrechten als op het terrein van ontwikkelingsproblematiek.
Kunt u aangeven hoeveel mensen exact om het leven zijn gekomen tijdens de eruptie van sektarisch geweld rond de feestdagen in Nigeria?
Bij de terreuraanslagen op drie kerken op 25 december 2011 kwamen ongeveer 50 mensen om het leven en vielen vele gewonden. Bij andere aanvallen op christenen in de afgelopen weken vielen minstens 30 burgerslachtoffers, alsmede een onbekend aantal doden onder de Nigeriaanse veiligheidstroepen en onder militanten van Boko Haram. Het totaal aantal slachtoffers wordt op meer dan 100 geschat. Precieze cijfers zijn niet bekend.
Intussen vond op 20 januari een serie gecoördineerde aanslagen op overheidsgebouwen in de noordelijke stad Kano plaats. Hierbij werden tenminste 185 mensen gedood.
Kunt u aangeven wat de actuele situatie is met betrekking tot de honderden gevluchte christenen in het Noorden van Nigeria, die op de vlucht zijn geslagen nadat tientallen mensen waren omgekomen door een serie aangeslagen gepleegd door aanhangers van de Boko Haram groepering? Kunt u eveneens aangeven in hoeverre er sprake is van vergeldingsacties op de Moslimgemeenschap?
Een woordvoerder van Boko Haram stelde op 1 januari een driedaags ultimatum aan christenen om het noorden te verlaten. Tevens werden moslims opgeroepen juist naar het noorden te trekken. Sindsdien zijn er naar schatting honderden tot enkele duizenden christenen uit het noorden vertrokken uit angst voor aanslagen.
Op 28 december 2011 werd getracht een Arabische school in de Nigerdelta in brand te steken. Op 10 januari werden een moskee en een Islamitisch centrum in de zuidelijke stad Benin City aangevallen, waarbij ten minste vijf moslims omkwamen. Er wordt geschat dat enkele duizenden moslims reeds het zuiden hebben verlaten uit angst voor represailles.
Kunt u een analyse geven van de Boko Haram groepering die de laatste tijd steeds nadrukkelijker van zich laat horen en verantwoordelijk is voor het oplaaien van het geweld in Nigeria? Deelt u de mening dat Nigeria internationale steun nodig heeft om de groeiende invloed van Boko Haram tot stilstand te brengen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om in EU verband te pleiten voor het toevoegen van Boko Haram aan de lijst van terroristische organisaties?
De Nederlandse regering is van mening dat toevoegen van Boko Haram aan de lijst van terroristische organisaties moet worden overwogen en zal dit binnen de EU aan de orde stellen.
U heeft in het voorjaar van 2011 aangegeven3 dat de Nederlandse ambassade in de contacten met de Nigeriaanse overheid actief aandacht vraagt voor de geweldsescalatie in Nigeria en ook binnen de EU en de VN aandacht blijft geven aan de zorgwekkende situatie; kunt u aangeven in hoeverre dit is bereikt?
Naar aanleiding van de recente aanslagen heb ik in een brief aan mijn Nigeriaanse ambtgenoot mijn condoleance aangeboden en mijn medeleven uitgesproken. Daarbij heb ik het geweld veroordeeld en aangedrongen op het bevorderen van de dialoog tussen verschillende religies.
De Hoge Vertegenwoordiger van de EU, Catherine Ashton, heeft namens alle EU-landen de aanslagen op kerstdag veroordeeld en steun betuigd aan de Nigeriaanse overheid om burgers bescherming te bieden. Daarnaast heeft Nederland aangedrongen op bespreking van mogelijke steun in EU-verband om het geweld in Nigeria tegen te gaan en de Nigeriaanse autoriteiten hierop te blijven aanspreken. In de politieke dialoog met Nigeria dringt de EU aan op het voeren van beleid gericht op goed bestuur, mensenrechten, corruptiebestrijding en economische hervormingen. Deze thema’s worden gesteund met een programma van € 677 miljoen voor de periode 2009–2013.
Tijdens hun informele overleg («Gymnich») op 9 en 10 maart a.s. zullen de ministers van Buitenlandse Zaken van de EU onder andere spreken over het beleid van de EU ter bescherming van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Daarbij zal de situatie in Nigeria naar verwachting ook aan de orde komen.
Ook in VN-verband dringt Nederland aan op een krachtige stellingname tegen het geweld en op verbetering van de sociaaleconomische omstandigheden in Nigeria.
Het recente geweld werd door de secretaris-generaal van de VN sterk veroordeeld en de VN Hoge Commissaris voor de Mensenrechten riep op 12 januari de Nigeriaanse overheid en religieuze leiders op om gezamenlijk het geweld een halt toe te roepen.
Door welke Islamitische regeringsleiders is het geweld in Nigeria veroordeeld? Heeft ook de Organisation for Islamic Cooperation (OIC) het geweld veroordeeld?
De secretaris-generaal van de Organisation for Islamic Cooperation, professor Ekmeleddin Ihsanoglu, veroordeelde in een verklaring van 22 januari de dreiging van Boko Haram en riep op tot vreedzaamheid en eenheid in Nigeria. Daarnaast hebben zowel Nigeriaanse islamitische leiders als ook vertegenwoordigers van diverse islamitische organisaties in de wereld de aanslagen sterk veroordeeld.
Het censureren van internet |
|
André Elissen (PVV), Jhim van Bemmel (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «RIP Internet: Brein = censuurdictator»?1
Ja.
Deelt u de mening dat providers dwingen om websites te blokkeren censuur is en dat het blokkeren van deze websites in strijd is met het recht op vrije toegang tot internet? Deelt u de mening dat het blokkeren van websites ten koste gaat van de vrijheid van burgers, en dat dit ook het geval is wanneer via deze websites onder andere auteursrechtelijk beschermd materiaal gedownload kan worden? Zo nee, waarom niet?
Bij brief heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 januari 2012 en heb ik aangegeven dat ik mij onthoud van commentaar op deze zaak, omdat deze onder de rechter is. In aanvulling hierop merk ik op dat de huidige wetgeving en jurisprudentie mogelijkheden biedt voor schadevergoeding indien een partij schade lijdt door de tenuitvoerlegging van een vonnis dat later in hoger beroep of cassatie wordt vernietigd.2
Vindt u het niet vreemd dat Nederland zes euro investeert in vrije communicatie via internet in andere landen terwijl in Nederland censuur wordt toegepast?2 Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om minister Rosenthal te vragen dit geld alsnog in te zetten voor vrij internet in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Nederland maakt zich internationaal sterk voor de bevordering van internetvrijheid, waarbij tevens illegaal en crimineel gebruik van internet wordt bestreden. Censuur van internet wordt door Nederland internationaal bestreden, zoals onder meer blijkt uit de verklaring van de 8-9 december 2011 gehouden conferentie in Den Haag over Internetvrijheid.4 Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft 5,9 miljoen euro beschikbaar voor de bevordering van internetvrijheid. Hiervan wordt vanuit het Mensenrechtenfonds 4,9 miljoen euro besteed aan projecten die bijdragen aan een vrijer en toegankelijker internet. De projecten die worden gefinancierd leggen zich toe op training en technische ondersteuning van bloggers en cyberactivisten. Daarnaast zijn er projecten die zich richten op betere bescherming van internetactivisten en mensenrechtenverdedigers in nood. Tijdens de conferentie Freedom Online van 8 en 9 december heeft minister Rosenthal nog 1 miljoen euro toegezegd om noodinternet te faciliteren in repressieve landen als Syrië en Iran. Deze uitgaven zijn naar mijn mening geenszins strijdig met het Nederlands binnenlands beleid, dat is gericht op het bevorderen van een vrij en open internet. Dit houdt in dat ook in Nederland censuur in voorkomende gevallen actief zal worden bestreden. Ik zie dan ook geen reden om de Minister van Buitenlandse Zaken te vragen dit geld in te zetten voor vrij internet in Nederland.
Welke stappen gaat u ondernemen om te voorkomen dat providers in de toekomst gedwongen kunnen worden om websites te blokkeren? Indien u niet van plan bent stappen te ondernemen, kunt u dan aangeven waarom u dat niet van plan bent?
Zie antwoord vraag 2.
Indien de getroffen providers schade ondervinden van de uitspraak van de rechter doordat abonnementen worden opgezegd, bent u dan bereid deze providers te compenseren wanneer de uitspraak van de rechter vernietigd wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u tevens bereid de aangenomen motie tegen een downloadverbod3 uit te voeren en zodoende met maatregelen te komen om het legale aanbod te bevorderen?
Ik beraad mij nog op een reactie op de motie Bontes en zal uw Kamer daar zo spoedig als mogelijk over informeren.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Nederlandse rechter wanneer u deze vergelijkt met de uitspraak in de zaak Scarlet/SABAM van het Hof van Justitie waarin staat dat providers het internetverkeer van klanten niet hoeven te filteren op auteursrechteninbreuk?4
Ik verwijs hier naar het antwoord gegeven op de vragen 2, 4 en 5, alsmede naar de brief waarin Uw Kamer is geïnformeerd over de gevolgen van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Scarlet/Sabam.7
Gebruik van andermans naam op sociale media |
|
Magda Berndsen (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de recente voorvallen met het gebruik van andermans naam op sociale media, zoals Twitter?
Kunt u – mede op basis van relevante jurisprudentie – inzicht geven in de huidige wet- en regelgeving die van toepassing is om misbruik van andermans naam op sociale media tegen te gaan?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen van het lid Kooiman van uw Kamer (ingezonden 12 januari 2012, kenmerk 2012Z00283*).
Zijn de huidige mogelijkheden naar uw mening afdoende? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zou naar uw mening ook strafrechtelijke vervolging mogelijk moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten wanneer bij misbruik van andermans naam op sociale media sprake is van identiteitsfraude?
De vertraging en het nut van een Nationaal Noodnet voor communicatie bij rampen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Opnieuw vertraging noodnet» en «Het nut van noodnet»?1
Bij mij is bekend het artikel «Rampennet loopt weer bijna jaar vertraging op» uit het Nederlands Dagblad van 11 januari 2012.
Is het waar dat er met het in gebruik nemen van een nieuw nationaal noodnet sprake is van een vertraging? Zo ja, wanneer had volgens het oorspronkelijke plan het systeem operationeel moeten zijn en wanneer zal het naar verwachting daadwerkelijk operationeel zijn? Zo nee, wat is er dan niet waar aan dat bericht?
De uitrol van de opvolger van het Nationaal Noodnet (NN), de Noodcommunicatievoorziening (NCV), is gestart in het najaar van 2010. Zoals aan de Kamer is gemeld in de 3e brief Nationale Veiligheid (TK 2009–2010 30 821, nr. 10) is de NCV met ingang van 1 mei 2011 operationeel en bruikbaar voor de gemigreerde gebruikers. Gedurende de migratie van gebruikers van NN naar NCV blijft ook het oude NN in functie.
Verwacht werd dat de meeste gebruikers van het NN na het in gebruik nemen van NCV op korte termijn opdracht zouden geven voor migratie naar de NCV. In de praktijk blijkt de migratie meer tijd te kosten. Een groot aantal gebruikers benut de beëindiging van de overeenkomst met het NN om een zorgvuldige heroverweging te maken en de vraag te beantwoorden welke partijen moeten worden aangesloten. Daarnaast zijn voorgenomen herindelingen van gemeenten en plannen ten aanzien van samenvoegen van meldkamers aanleiding om geen overhaaste beslissing te nemen. Ook waren er veel vragen over, met name de extra functionaliteiten die in de NCV beschikbaar zijn. Al deze factoren zijn redenen waarom de migratie trager op gang gekomen is. De noodcommunicatievoorziening is echter niet in gevaar gekomen omdat het NN nog functioneert.
De Kamer is niet eerder geïnformeerd omdat er sinds de ingebruikneming van de NCV geen sprake is van beschikbaarheidverlies van functionaliteit van de noodcommunicatie en er geen sprake is van enige verhoging van de kosten. Het beeld dat geschetst wordt in het artikel in het Nederlands Dagblad komt dan ook niet overeen met het beeld en de feiten waarover ik beschik.
Wat is de oorzaak of wat zijn de oorzaken van de bovengenoemde vertraging?
Zie antwoord vraag 2.
Had de Kamer al eerder op de hoogte kunnen zijn van deze vertraging? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Welke betrokken bedrijven en/of overheidsinstanties zijn betrokken bij de aanleg en het in gebruik nemen van het nieuwe noodnet? Wat is de rol van deze partijen bij de ontstane vertraging?
De minister van Veiligheid en Justitie is verantwoordelijk voor de continuïteit van de crisisbeheersing. Communicatie is hierbij een essentieel onderdeel en wordt sinds 1991 gegarandeerd door middel van het NN. KPN, de beheerder van het NN, heeft echter aangegeven dat dit netwerk op termijn niet in stand kan worden gehouden, vanwege veroudering en het ontbreken van geschikte onderdelen. Om die reden heeft het ministerie van VenJ, na een Europese aanbesteding, aan KPN opdracht gegeven om een opvolger te realiseren en in stand te houden in de vorm van een dienst. Tot het moment waarop de laatste NN-gebruiker is gemigreerd zal het NN operationeel blijven.
De gebruikers van de dienst zijn klant van KPN. Hoewel de minister van Veiligheid en Justitie de zorg draagt voor de voorziening, zijn -evenals bij het «oude» NN- de beoogde gebruikers zelf verantwoordelijk om zich aan te sluiten. Conform de toezegging tijdens het overleg van 8 februari 2012 inzake de wijziging van wet Veiligheidsregio’s, in verband met de oprichting van het Instituut Fysieke Veiligheid, zal ik u de Tweede Kamer nader informeren over het beheer de monitoring en de uitvoering van verschillende ICT-projecten. Ik zal het noodnet hierin meenemen.
Er is geen sprake van een verplichting. De gebruikers van het NN zijn herhaaldelijk schriftelijk attent gemaakt op de beschikbaarheid van de NCV en gestimuleerd om over te stappen naar deze dienst. De migratie van alle aansluitingen blijkt langer te duren dan ik gewenst acht en om die reden heb ik er samen met KPN, als beheerder van zowel het oude – als nieuwe netwerk, voor gekozen om vanaf 1 januari 2012 dezelfde werkwijze te hanteren als bij de ontmanteling van de centrale in Groningen (zie ook het antwoord op vraag 7). Gebleken is dat dit een goede aanpak is die snel tot resultaat leidt.
Welke bewindspersoon is verantwoordelijk voor de aanleg en het in gebruik nemen van het nieuwe noodnet? Wat heeft deze bewindspersoon gedaan om er voor te zorgen dat het noodnet wel op tijd in gebruik zou zijn genomen en waarom is die bewindspersoon daarin niet geslaagd?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat alleen Groningen en Drenthe overgezet zijn naar het nieuwe noodnetsysteem? Zo ja, wanneer volgt de rest van het land en hoe kunnen zij met andere delen van het land als zij moeten terugvallen op het oude systeem? Zo nee, wat is de stand van zaken dan wel?
Nee.
Voor de gebruikers in Groningen en Drenthe geldt dat zij in december 2011 moesten worden overgezet naar de nieuwe NCV. De reden hiervoor is dat het beschermd onderkomen (bunker) waar de NN-centrale was geplaatst, vanwege sloop moest worden verlaten.
Voor alle huidige gebruikers geldt dat zij vanaf het moment dat de NCV beschikbaar was, hun oude NN-aansluiting konden migreren naar de NCV. Een gedeelte daarvan heeft hiervoor inmiddels opdracht gegeven. Doordat beide systeem tijdens de migratieperiode met elkaar zijn gekoppeld, kunnen NN-gebruikers zonder problemen communiceren met gebruikers die zijn overgaan op de NCV.
Begin januari 2012 is 26% van de (5560) NN-aansluitingen gemigreerd of is hiervoor opdracht ontvangen. Van 14% van de aansluitingen is het abonnement opgezegd. Via een strakke planning die gebaseerd op de migratie van aansluitingen per NN-centrale (bunker) zullen in 2012 de overige aansluitingen worden gemigreerd.
Hoe vaak is het oude nu nog bestaande noodnet sinds de ingebruikneming daarvan gebruikt?
Nederland kent gelukkig weinig rampen waarbij eveneens de openbare telefoonvoorzieningen niet te gebruiken zijn. Op grote schaal is het NN dan ook weinig ingezet. Sinds 2004 is het NN op kleinere schaal gebruikt bij de politie-inval in het Haagse Laakkwartier (Hofstadgroep, november 2004) en de elektriciteitsuitval in de Bommelerwaard (december 2007). Dagelijks wordt het NN gebruikt om de mobiele 112-oproepen die standaard bij het KLPD binnenkomen door te verbinden met de regiomeldkamers. Ook het Hare Majesteitsnet is onderdeel van het NN en wordt dagelijks gebruikt.
Is er ooit met het oude systeem geoefend? Zo ja, wat was daarvan de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
Er wordt periodiek (4x per jaar) met het NN geoefend. Voorbeelden daarvan zijn oefening Verbindingen In Gemeenten En Provincies (VIGEP) waarmee de (nood)verbindingen tussen de crisiscentra van diverse organisaties wordt getest. Bij deze VIGEP-oefeningen is gebleken dat het NN aan de verwachtingen voldoet en zijn alle verbindingen zonder problemen tot stand gekomen.
Waaruit blijkt uit de praktijk van rampenbestrijding dat er behoefte is aan een noodnet?
De NCV zorgt ervoor dat bij verstoringen van de openbare voorzieningen toch nog communicatie mogelijk is tussen overheidsorganisaties onderling en met bedrijven die deel uitmaken van de vitale infrastructuur. Juist omdat het een «last resort» communicatievoorziening is, wordt er net als bij het eerdere Noodnet veel aandacht besteed aan de betrouwbaarheid en weerbaarheid tegen fysieke en niet fysieke dreigingen. Zo blijft het nieuwe netwerk beschikbaar als het gewone vaste telefoonverkeer tijdens een ramp uitvalt door overbelasting of stroomuitval.
Is het waar dat het nieuwe noodnet niet veel meer zal kunnen dan het oude, sterk verouderde systeem? Zo ja, waarom is er dan in de praktijk een nieuw systeem nodig? Zo nee, wat kan het nieuwe systeem dan meer dan het oude?
De NCV heeft meer functionaliteiten dan het oude NN. De primaire noodzaak voor vervanging van het Noodnet is gelegen in het feit dat de gebruikte apparatuur van het NN verouderd raakt en in de nabije toekomst onvoldoende onderhouden kan worden, bijvoorbeeld als gevolg van het ontbreken van reserveonderdelen.
Het nieuwe systeem is gebaseerd op IP-technologie. Dit systeem is na volledige ingebruikname ook geschikt voor email, mobiel gebruik, videoconferencing, internet, etc. Deze functionaliteiten komen beschikbaar nadat het gehele NN gemigreerd is.
Is het waar u te weinig heeft gedaan om het nieuwe systeem bij de gebruikers te promoten? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd? Zo nee, wat heeft u dan wel gedaan?
Zie antwoord op vraag 5 en 6
Deelt u de verwachting dat als gebruikers niet op het nieuwe systeem zitten te wachten, zij dan in het uitzonderlijke geval dat het systeem mogelijk gebruikt zou kunnen worden dat dan toch niet zullen doen? Zo ja, hoe gaat u met dit gegeven om? Zo nee, waarom niet?
Omdat het gebruik van de NCV niet verplicht is, kunnen gebruikers na de beëindiging van het NN kiezen voor de NCV of geen noodcommunicatie. Hoewel ik van mening ben dat een «last resort» voorziening noodzakelijk is om de continuïteit van de communicatie te garanderen (bijvoorbeeld bij langdurige stroomuitval), is en blijft het de eigen verantwoordelijkheid van gebruikers om aangesloten te zijn en hiervan in voorkomend geval gebruik te maken. Via diverse brieven heb ik mijn mening kenbaar gemaakt bij de veiligheidsregio’s en hun crisispartners. Ik merk hierbij op dat het merendeel van de gebruikers heeft aangegeven ook van de NCV gebruik te zullen gaan maken. Ik vertrouw er dan ook op dat de NCV in voorkomend geval daadwerkelijk gebruikt zal worden.
Lopen de kosten van het nieuwe noodnet door de opgelopen vertraging hoger op dan de genoemde 6,5 mln. euro? Zo ja, met hoeveel?
De kosten voor de begeleiding van de migratie zijn vast en bedragen EUR 155 per aansluiting. In deze kosten is voorzien en zijn voor rekening van het ministerie van VenJ. Er is geen sprake van toename van kosten indien de migratie langer duurt dan voorzien.
De kosten voor de realisatie van de nieuwe noodcommunicatievoorziening zijn voor rekening van KPN. Om KPN de mogelijkheid te bieden de kosten voor de NCV-dienst terug te verdienen, heeft de overheid zich contractueel verbonden met KPN gedurende 11,5 jaar.
Hoewel ik mij realiseer dat de NCV niet vaak ingezet zal (behoeven te) worden, biedt het kunnen beschikken hierover zekerheid voor de continuïteit van communicatie. Het ontbinden van de overeenkomst vind ik dan ook zeer ongewenst. Dit zou betekenen dat de continuïteit van de crisisbeheersing in gevaar komt bij uitval van de openbare telecommunicatievoorzieningen. Bovendien kan het aanzienlijke kosten tot gevolg hebben. De totale contractwaarde voor de basisaansluitingen bedraagt voor KPN circa EUR 34,5 mln.
Is het nog mogelijk om helemaal af te zien van een nieuw noodnet? Zo ja, op welke wijze en wat zouden daar de operationele en financiële gevolgen van zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
De zoveelste gewelddadige straatroof |
|
Lilian Helder (PVV), Joram van Klaveren (PVV), Hero Brinkman (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Leers |
|
Bent u bekend met het artikel «Clown Chipo lacht niet meer na overval bontkraagjes»?1
Ja.
In hoeverre heeft u, gezien de inmiddels structurele straatterreur door «bontkraagjes» in Utrecht, en het uitblijven van een keiharde aanpak van dit probleem, alle vertrouwen in PvdA-faalburgemeester Wolfsen verloren?
Het is primair aan de gemeenteraad om te oordelen over het functioneren van een burgemeester. Over de maatregelen die het kabinet neemt ter ondersteuning van burgemeesters bij de aanpak van problematische jeugdgroepen verwijs ik u naar het antwoord op eerdere vragen, bijvoorbeeld die van het lid Marcouch (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 812) of die van het lid Van Klaveren (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 398).
Deelt u de mening dat zware straffen, denaturalisatie en uiteindelijk uitzetting van criminelen met een dubbele nationaliteit de problemen met straatterreur in Utrechtse wijken bijna volledig op zal lossen?
Om overlast en criminaliteit op straat op een structurele manier aan te pakken, is de combinatie van repressieve en preventieve maatregelen onontbeerlijk. Preventieve maatregelen zoals o.a. opvoedondersteuning zijn gericht op het voorkomen van afglijden van broertjes en zusjes van betrokkenen. Wat het opleggen van zware straffen betreft, is het aan het oordeel van de rechter of dit gelet op het delict, de persoon van de dader(s) en het aangedane leed passend is.
De intrekking van de Nederlandse nationaliteit wegens een veroordeling voor commune misdrijven is op dit moment niet mogelijk. Het kabinet bereidt een wetsvoorstel voor dat regelt dat het Nederlanderschap van rechtswege vervalt indien binnen vijf jaar na verkrijging een onherroepelijke veroordeling plaatsvindt voor een misdrijf waar twaalf jaar of meer gevangenisstraf op staat.
Welke maatregelen gaat u richting burgemeester Wolfsen nemen ten einde de anarchie in Utrechtse wijken te beëindigen en het gevoel van veiligheid van burgers te herstellen?
Zie antwoord vraag 2.
Identiteitsfraude op sociale media |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de zienswijze dat het aannemen van andermans identiteit op sociale media mogelijk grote schadelijke gevolgen kan hebben?1 Deelt u de mening dat het niet altijd eenvoudig en snel te regelen is het gebruik van eigen naam door een ander te doen stoppen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen van de leden Elissen en Van Bemmel (ingezonden 12 januari 2012, kenmerk 2012Z00281*).
Ik beschik niet over een overzicht van de manier waarop en de snelheid waarmee sociale mediasites reageren op verzoeken om het gebruik van de eigen naam door een ander te doen stoppen.
Welke mogelijkheden heeft een gedupeerde, van wie de identiteit wordt gebruikt door anderen op bijvoorbeeld Twitter of Facebook, in het civiele recht om de identiteitsfraudeur aan te spreken?
Voorop staat dat een gedupeerde de sociale mediasite kan verzoeken het gebruik van de eigen naam door een ander te doen stoppen door het nepaccount af te sluiten. Alle bekende sociale mediasites beschikken daartoe over een misbruikregeling. Een consument moet ervan uit kunnen gaan dat die wordt toegepast als er een beroep op wordt gedaan. Als dat traag of niet gebeurt, kan hij het bedrijf daarop aanspreken.
Wat effectief zou kunnen zijn totdat het nepaccount is gesloten, is dat de gedupeerde via dezelfde sociale mediasite duidelijk maakt dat het desbetreffende account niet van hem is en een nepaccount betreft.
Een gedupeerde die door het gebruik van zijn identiteit door een ander aantoonbare schade heeft geleden, kan degene die zijn identiteit heeft gebruikt civielrechtelijk aansprakelijk stellen wegens het plegen van een onrechtmatige daad (artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek). Deze mogelijkheid is echter in de praktijk beperkt omdat het voor de gedupeerde doorgaans moeilijk of onmogelijk zal zijn de identiteit van de gebruiker van zijn naam te achterhalen.
Het openbaar ministerie en uiteindelijk de rechter zullen per geval moeten beoordelen of sprake is van strafbaar gedrag. Als het gebruiken van de identiteit van de ander bijvoorbeeld leidt tot het vermoeden van bedreiging van die ander, kan een op die bedreiging gericht strafrechtelijk onderzoek worden gestart op grond van artikel 284 en volgende van het Wetboek van Strafrecht. Ook dan kan het, ondanks de opsporingsbevoegdheden die kunnen worden ingezet, problematisch zijn om de identiteit van de pleger te achterhalen. Ik verwijs voor een toelichting naar mijn antwoord op vragen 4 tot en met 6.
Welke mogelijkheden biedt het strafrecht? Indien er geen sprake is van oplichting, valsheid in geschrifte, smaad of enig ander artikel uit het Wetboek van Strafrecht, maar deze identiteitsfraude wel overduidelijke schadelijke gevolgen of dreiging met zich meebrengt, hoe is hier dan tegen op te treden?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn deze mogelijkheden naar uw mening voldoende of schieten deze tekort?
Ik heb de indruk dat deze mogelijkheden voldoende zijn. Ik verwijs in dit verband ook naar mijn antwoord op de eerder genoemde vragen van de leden Elissen en Van Bemmel, waarin ik heb toegelicht waarom ik de voorgestelde strafbaarstelling niet onderschrijf. Daar komt bij dat de handhaafbaarheid en daarmee de effectiviteit van de voorgestelde strafbepaling gering zal zijn gezien de anonimiteit waarmee op het internet geopereerd kan worden. Als een sociale mediasite niet vereist dat de aanmaker van een account persoonsgegevens invoert en/of die persoonsgegevens niet verifieert, zal door opsporingsdiensten gerechercheerd moeten worden om de identiteit van die persoon te achterhalen. Als de bedrijven achter de sites in het buitenland gevestigd zijn, zal dat moeten gebeuren door middel van een rechtshulpverzoek. Nederland kan in het buitenland gevestigde bedrijven niet verplichten mee te werken aan het onthullen van de identiteit van de aanmaker van het account. Dat kan alleen het land van vestiging als het daartoe een wettelijke plicht heeft gecreëerd. Naar mijn verwachting valt van de inzet van het strafrecht kortom geen adequate oplossing te verwachten om het gebruik van andermans naam op sociale mediasites te stoppen.
Hij die zich wederrechtelijk de unieke identiteit van een persoon toe-eigent, deze identiteit digitaal of anderszins misbruikt door deze als echt en onvervalst te gebruiken, te doen gebruiken, te exploiteren, te doen exploiteren, digitaal of anderszins, met welk oogmerk dan ook, wordt, als schuldig aan diefstal van identiteit, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie» (Bénédicte Ficq)
Ziet u aanleiding maatregelen te nemen? Zo ja, welke? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van het voorstel van Bénédicte Ficq om het strafbaar te stellen zich op sociale media uit te geven onder de naam van iemand anders? Wat is uw reactie op het voorstel voor een nieuw artikel 310a in het Wetboek van Strafrecht van Bénédicte Ficq?2 Kunt u in uw antwoord eveneens ingaan op de handhaafbaarheid van een dergelijk voorstel en de verplichting van sociale media, zoals Twitter en Facebook, mee te werken aan het onthullen van de identiteit?
Zie antwoord vraag 4.
Het artikel 'Man steekt twee agenten in gezicht' |
|
Lilian Helder (PVV), Hero Brinkman (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Man steekt twee agenten in gezicht»?1
Ja.
Klopt het dat een 37-jarige man twee agenten in het gezicht heeft gestoken en een derde agent een kopstoot heeft gegeven?
Ja.
Deelt u de mening dat deze delicten, gezien de ernst van de gepleegde feiten, hard bestraft moeten worden, zeker gezien de overheidscampagne om geweld tegen hulpverleners tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Geweld tegen mensen in een publieke functie, zoals de agenten in deze kwestie, kan niet getolereerd worden. Zij moeten hun werk op een veilige wijze kunnen uitvoeren. Het Openbaar Ministerie eist in voorkomend gevallen, waaronder in deze casus, een verhoging van 200% bovenop de gebruikelijk gevorderde strafeis.
Kunt u garanderen dat deze dader tot aan zijn veroordeling in voorlopig hechtenis blijft? Zo ja, kunt hij daar persoonlijk op toezien?
De verdachte is in bewaring gesteld en is op 25 januari jongstleden voor de Raadkamer verschenen. De officier van justitie heeft verzocht om de voorlopige hechtenis te laten voortduren totdat de zaak ter zitting behandeld wordt. De Raadkamer heeft besloten de voorlopige hechtenis met 90 dagen te verlengen. Omdat de datum waarop de zaak ter zitting behandeld wordt nog niet bekend is kan ik niet met zekerheid zeggen dat de voorlopige hechtenis tot dan zal voortduren.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de urgentie bij het Openbaar Ministerie en rechterlijke macht doordringt omtrent delicten zoals deze tegen gezagsdragers zodat dit delict streng bestraft zal worden?
Zoals bekend zijn per 31 december 2010 de strafvorderingsrichtlijnen van het Openbaar Ministerie (OM) nog verder verhoogd voor zaken van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak. Jaarlijks wordt bijgehouden in hoeverre rechters deze hogere strafeisen van het OM volgen. De cijfers over 2010 tonen aan dat de hoogte van de gemiddelde opgelegde straf 93% was van de hoogte van de gemiddelde strafeis van het OM. Dit is een duidelijke aanwijzing dat OM en rechters het belang van strengere straffen in dergelijke zaken inzien. De Raad voor de rechtspraak is op mijn verzoek een onderzoek gestart naar de cijfers over 2011. Hierbij wordt zowel onderzocht in hoeverre het OM in de praktijk de richtlijnen volgt als in hoeverre de rechters deze eisen volgen. Ik heb uw Kamer toegezegd de resultaten van dit onderzoek voor de zomer van 2012 toe te zenden.
Kunt u garanderen dat deze dader geen taakstraf maar een lange gevangenisstraf zal krijgen? Kunt u er zorg voor dragen dat de taakstraf als hoofdstraf wordt afgeschaft? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het OM om, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, te bepalen welke straf wordt geëist, en aan de rechter om te bepalen welke straf wordt opgelegd.
Wat betreft het afschaffen van de taakstraf als hoofdstraf is het kabinet van mening dat de taakstraf in het sanctiestelsel behouden moet blijven. De taakstraf is effectief waar het gaat om het voorkomen van recidive. Wel acht het kabinet een taakstraf ongeschikt voor de bestraffing van ernstige zeden- en geweldsmisdrijven. De legitimiteit van en het maatschappelijk draagvlak voor taakstraffen worden ondergraven als taakstraffen worden opgelegd voor dergelijke ernstige misdrijven. Het kabinet streeft daarom naar een duidelijke positionering van de taakstraf als passende straf voor plegers van naar verhouding lichtere delicten. De wettelijke regeling die de mogelijkheden beperkt om een taakstraf op te leggen voor dergelijke misdrijven is onlangs van kracht geworden. Bij de evaluatie van deze wetswijziging zal de vraag worden betrokken of de taakstraf, in plaats van een hoofdstraf, een bijkomende straf zou moeten worden.
Heeft u kennisgenomen van het artikel: «Voetbaltuig verstoort wedstrijd voor zieken»?1
Ja.
Is het waar dat «doorgesnoven» en «ladderzatte» hooligans de benefietwedstrijd ten behoeve van kinderen met ernstige ziektes tussen IJsselmeervogels en Feyenoord van afgelopen zaterdag hebben verstoord? Hoe beoordeelt u deze gebeurtenis mede in het kader van het actieplan «Voetbal en Veiligheid en eerdere wantoestanden rond (amateur)wedstrijden?
Het politiekorps Utrecht heeft mij meegedeeld dat enkele honderden Feyenoord-supporters de voetbalwedstrijd IJsselmeervogels-Feyenoord hebben bezocht, waarvan ongeveer 100 supporters als «harde kern» konden worden aangemerkt. Uitbaters van een aantal lokale cafés verklaarden aan de politie dat behalve alcohol door diverse supporters drugs waren gebruikt voor de wedstrijd. De betreffende groep van ongeveer 100 supporters is gezamenlijk het stadion in gegaan. Hun gedrag in het stadion hield vooral in dat zij leuzen scandeerden. Een kwartier voor het einde van de wedstrijd is deze groep vertrokken. Het evenement is volgens het korps niet verstoord door deze groep. Dit is ook de conclusie uit de persverklaring van de VV IJsselmeervogels van 12 januari 2012 (zie www.vvijsselmeervogels.nl).
Met het in mijn brief van 21 december 2012 (Kamerstukken II, 2011–2012, 25 232, nr. 59) aangekondigde Landelijke actieplan Voetbal en Veiligheid wil ik ervoor zorgen dat incidenten rondom betaald voetbalwedstrijden worden teruggedrongen. Tevens wil ik bevorderen dat de betrokkenen voetbal een feest laten zijn.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat hooligans met een stadionverbod aanwezig zijn bij een benefietwedstrijd terwijl al eerder bekend was dat deze hooligans van plan waren rellen te schoppen tijdens dit evenement?
De organisator van een voetbalwedstrijd is primair verantwoordelijk voor de veiligheid en een ordelijke gang van zaken in het stadion. De verantwoordelijkheid voor het handhaven van de openbare orde berust bij de politie. Gelet op het karakter van het evenement en de beschikbare informatie waren door de organisator geen maatregelen genomen om supporters bij de ingang van het stadion tegen te houden. Er vond evenmin een veiligheidsfouillering door de stadionbeveiliging plaats. Wel waren enkele stewards aanwezig. Door de organisator van het evenement is geen beroep gedaan op de politie.
Volgens het politiekorps Utrecht was vooraf geen gevalideerde informatie beschikbaar waaruit kon worden opgemaakt dat «harde kern»-supporters van enige club de wedstrijd zouden willen bezoeken of verstoren. Toen onverwachts de komst bleek van ongeveer 100 «harde kern»-supporters, waarvan het gedrag onvoorspelbaar is, is door de politie de beslissing genomen de ME op te roepen om indien nodig adequaat te kunnen reageren op eventuele ordeverstoringen.
Onmiddellijk voorafgaand aan het moment dat de Feyenoord-supporters het stadion betraden bleek, op signalering van politiepersoneel van korps Rotterdam-Rijnmond, dat onder hen personen aanwezig waren met een stadionverbod. Het was voor de politie inclusief de ME niet mogelijk, gezien de infrastructurele voorzieningen van het stadion, om deze personen te scheiden van de totale groep.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 9.
Waarom ontkende de politie in eerste instantie dat de inzet van de ME voor, tijdens en na de benefietwedstrijd te maken had met de toeloop van het grote aantal aanwezige supporters, en niet met de aanwezigheid van een grote groep hooligans in het centrum van Spakenburg en op het terrein van voetbalvereniging IJsselmeervogels?
De politie heeft naar aanleiding van een twitterbericht van RTVUtrecht ontkend dat er rellen in Bunschoten zouden zijn. De paraat gehouden ME is niet ingezet.
Waarom werd niet ingegrepen door de ME op deze hooligans toen het sportpark van IJsselmeervogels werd bestormd zonder betaling en fouillering en de kantine van voetbalvereniging IJsselmeervogels werd vernield?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat hooligans met een stadionverbod niet alleen bij reguliere wedstrijden, maar ook bij benefietwedstrijden en andere vriendschappelijke wedstrijden geweerd moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Als de KNVB een civielrechtelijk stadionverbod oplegt, geldt dat al landelijk ten aanzien van alle soorten wedstrijden waarvan minstens één deelnemende club een betaald voetbalclub is.
De Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (Wmbveo) biedt andere instrumenten. Als er ernstige vrees bestaat dat een persoon die herhaaldelijk de openbare orde heeft verstoord wederom de openbare orde zal gaan verstoren, kan de burgemeester van de gemeente waar de (vriendschappelijke) wedstrijd wordt gehouden aan die persoon een gebiedsverbod, en/of een (intergemeentelijke) meldplicht of een groepsverbod opleggen. Deze wet wordt op dit moment vervroegd geëvalueerd en aan de hand van de uitkomsten daarvan zal ik bezien of, en zo ja, hoe deze wet aanpassing behoeft.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 3.
Biedt de Voetbalwet voldoende mogelijkheden om hooligans met een stadionverbod bij (vriendschappelijke) wedstrijden weg te houden? Zo ja, waarom waren zij dat toch aanwezig bij deze wedstrijd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de Voetbalwet dusdanig aan te passen dat relschoppers met een stadionverbod voortaan ook geweerd worden bij andere (amateur)voetbalwedstrijden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid actie te ondernemen om de gedupeerde organisator (Thomas van de Groep memorial) materieel te compenseren voor het door hooligans aangedane leed? Zo ja, bent u van plan deze compensatie te verhalen op de betrokken hooligans dan wel andere sancties op te leggen? Zo nee, waarom niet?
Volgens de in mijn antwoord op vraag 2 genoemde persverklaring van de VV IJsselmeervogels bestaat de schade aan de kantine uit een gesneuvelde spiegel en een handdoekenautomaat in het toilet. Ik ga ervan uit dat de voetbalvereniging in staat is zelf de schade vergoed te krijgen.
Het geven van een taakstraf na mishandeling van een agent |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Werkstraf van 20 uur na mishandeling agent»?1
Ja.
Is het waar dat een 18-jarige jongen uit Utrecht een taakstraf heeft gekregen van 20 uur na mishandeling van een agent?
De politierechter te Utrecht heeft de verdachte op 4 januari 2012 veroordeeld voor mishandeling vanwege het geven van een enkele klap aan de agent. Betrokkene is veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en tot betaling van een bedrag van 200 Euro vanwege immateriële schade. De reclassering zal toezicht houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden die de politierechter heeft opgelegd.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie (OM) in deze zaak een taakstraf eiste van 60 uur?
De eis die de officier van justitie ter zitting formuleerde behelsde een veroordeling voor een poging tot zware mishandeling en een taakstraf van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, en betaling van een bedrag van 450 Euro vanwege immateriële schade.
Is het waar dat deze dader deel uit maakte van de criminele groep die een homostel en een Marokkaans gezin heeft weggeterroriseerd? Zo ja, waarom zijn deze feiten, het dader-cv en de context niet meegewogen bij de eis van het OM?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat deze verdachte niet is aangemerkt als lid van de jeugdgroep in Terwijde, die bekend staat onder de naam Componistengroep. Verdachte heeft volgens het uittreksel uit de justitiële documentatie een blanco strafblad.
Deelt u de mening dat het dader-cv en de context van het gepleegde altijd moet meewegen bij de eis van het OM?
Ja, en dat is volgens het Openbaar Ministerie in deze zaak ook gebeurd. De voorgeschiedenis van een verdachte blijkt uit het uittreksel van de justitiële documentatiedienst, dat zich in ieder strafdossier bevindt. Daarnaast verschaft het proces-verbaal in het algemeen informatie over de context van de zaak en eventuele bijzonderheden. Ook de reclasseringsrapportage en de behandeling ter zitting informeren de officier van justitie en de rechter nader over de omstandigheden van de persoon van de verdachte.
Deelt u de mening dat deze taakstraf niet past bij de ernst van het gepleegde feit, zeker gezien de overheidscampagne om geweld tegen hulpverleners tegen te gaan en gelet op het verleden van deze dader?
Het past mij niet om mij uit te laten over het oordeel van de rechter. Wel kan ik over de eis ter zitting zeggen dat het Openbaar Ministerie mij heeft meegedeeld dat daarin onvoldoende tot uitdrukking is gebracht dat er in dit geval volgens de officier van justitie sprake was van een poging tot zware mishandeling van een politieambtenaar in functie, waarbij enig letsel is ontstaan. Bij nader inzien had volgens het Openbaar Ministerie het eisen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de rede gelegen. Naar aanleiding van deze casus heeft de parketleiding gesproken met alle betrokken functionarissen om uit deze casus lering te trekken.
Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak omdat het zich niet kan vinden in de kwalificatie van de bewezenverklaarde feiten en de strafmaat. De behandeling daarvan zal plaatsvinden op 15 februari 2012. Het vonnis is dus nog niet onherroepelijk.
Hoe kan het dat een ernstig feit als in onderhavige zaak wordt bestraft met een taakstraf en wat gaat u doen om dit in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat de urgentie bij het OM in Utrecht nog niet is doorgedrongen en wat gaat u doen om deze Utrechtse wijk te verlossen van deze criminele groepen?
De verantwoordelijkheid voor de aanpak van de problemen in deze wijk ligt primair bij de lokale partners. Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat het lokale parket goed op de hoogte is van de problematiek in de Utrechtse wijk Terwijde. Het parket is doordrongen van de noodzaak van strafrechtelijk optreden in de daarvoor geselecteerde gevallen. Vanaf het voorjaar 2011 vindt een intensieve groepsaanpak plaats waarbij de wijkpolitie, de gebiedsmanager van de gemeente en hulpverleners, zoals het jongerenwerk, nauw samenwerken. Er zijn op het parket een vaste officier van justitie en parketsecretaris verbonden aan deze groepsaanpak. De groep is conform de Bureau Beke-methodiek in kaart gebracht. Voor een aantal personen uit die groep is een individueel en integraal plan van aanpak opgesteld. Er vindt regelmatig casusoverleg plaats over deze personen en anderen in de wijk. Inmiddels zit een aantal van de personen uit deze groep vast.
Problemen bij de examens op de Politieacademie |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat er een tekort is aan examinatoren op de Politieacademie, waardoor veel examens op het laatste moment afgelast en/of uitgesteld moeten worden, en er ondertussen honderden examens moeten worden ingehaald?1
De Politieacademie is per 1 november 2011 gestart met een andere inzetsystematiek van examinatoren en gastdocenten. Voor die datum huurde de politieacademie politiemensen uit de korpsen als examinator en gastdocent in tegen voor externe inhuur gangbare tarieven en voorwaarden, en verrichtten deze mensen deze taak als nevenfunctie, en niet als onderdeel van hun hoofdfunctie bij de politie. Dat is geen gewenste situatie. Bijdragen aan de professionalisering van de politie hoort een normaal onderdeel te zijn van de taak van politiemedewerkers, en geen bijbaan. Vanuit die gedachte worden politiemedewerkers daarom nu binnen hun functie en werktijd ingezet als gastdocent en examinator. Om een zo soepel mogelijke overgang te bewerkstelligen was de afspraak, dat de inzet tijdelijk wordt vergoed in de vorm van meeruren of overwerk. Het gaat hier derhalve niet om een door bezuiniging ingegeven maatregel, maar om een principieel andere invulling van de systematiek van examinator of gastdocent.
Voor de functie van examinator worden uitsluitend medewerkers ingezet die voldoende kennis en ervaring hebben. Bovendien moeten zij ter zake zijn opgeleid en gecertificeerd. Er worden uitsluitend gecertificeerde examinatoren ingezet.
Bij de invoering van dit systeem is een tekort aan examencapaciteit ontstaan. Hierdoor kunnen niet alle examens op de oorspronkelijk geplande datum worden afgenomen, maar wordt een deel uitgesteld. Deze uitgestelde examens worden zo snel mogelijk weer ingepland. Daarbij wordt voorrang gegeven aan studenten die voor de afronding van hun studie staan. Hierdoor zijn er behoudens een enkel geval geen aspiranten later als agent gestart.
Is het waar dat dit het gevolg is van uw maatregel om een einde te maken aan nevenbanen van politieambtenaren als examinator? Waarom heeft u deze maatregel ingevoerd?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat examens afgenomen dienen te worden door ervaren politieambtenaren die veel kennis vanuit de huidige werkpraktijk hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de examinatoren aan deze eis voldoen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat zowel de vakbonden als de Politieacademie u hebben gewaarschuwd voor de gevolgen van deze maatregel? Waarom heeft u hier niets mee gedaan?
De vakorganisaties hebben gewaarschuwd dat de bereidheid onder de huidige groep medewerkers om hun werkzaamheden als examinator of gastdocent voort te zetten onder de nieuwe financiële en organisatorische voorwaarden terug zou kunnen lopen. Dat vond het college van bestuur van de politieacademie echter onvoldoende reden om de beëindiging van de niet meer gewenste inhuurpraktijk nog langer uit te stellen. Ik steun die keuze.
Inmiddels hebben de vakorganisaties mede op mijn verzoek al hun signalen over de examineringsproblematiek verzameld. De voorzitter van het college van bestuur heeft de aanpak van de problematiek op 23 februari 2012 toegelicht aan de voorzitters van de vakorganisaties. Afgesproken is dat de vakorganisaties op de hoogte worden gehouden van de voortgang van de verbetermaatregelen.
Hoe groot is de precieze achterstand op dit moment? Wat gaat u doen om deze zo snel mogelijk in te lopen? Wanneer zal de achterstand volledig ingelopen zijn?
Naar aanleiding van de afspraken met de korpsen heeft de Politieacademie een aantal maatregelen genomen om het probleem aan te pakken. Korpsen verlenen medewerking aan het benaderen en inzetten van zittende examinatoren en het werven van nieuwe examinatoren. Ondertussen is de werving, opleiding en certificering van nieuwe examinatoren in volle gang.
Ook zijn er gerichte acties op het efficiënter organiseren van examens en het inhalen van uitgestelde examens. Daarbij zijn o.a. in de week van 16 januari 275 examens afgenomen van aspiranten die op het punt staan om hun opleiding af te ronden.
De achterstand heeft een dynamisch karakter omdat er dagelijks uitvoering wordt gegeven aan de maatregelen. Eind februari 2012 was er een achterstand van 264 examens op een totaal van 26 000 examens die jaarlijks worden afgenomen. Ik heb met het college van Bestuur van de politieacademie afgesproken dat uiterlijk per 1 augustus 2012 de problemen met de examinering zullen zijn opgelost.
Hoe gaat u alle kandidaten waarvan het examen is uitgesteld hierover informeren, zodat de onzekerheid waarin zij verkeren weggenomen kan worden?
Indien het examen van een kandidaat wordt uitgesteld ontvangt deze daarvan uiterlijk twee weken voor de examendatum bericht. Daarbij wordt excuses gemaakt voor het ongemak dat de aspirant ervaart.
Deelt u de mening dat een excuus aan het adres van al die gedupeerden op zijn plaats is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de gevolgen van deze vertraging voor de kwaliteit van het politiewerk, zowel voor wat betreft de aspiranten, als ook de agenten die bezig waren met een vervolg- of specialistische opleiding?
Voor de duidelijkheid wil ik stellen dat de problematiek zich voordoet bij de examinering en niet in de opleidingen. De opleidingen gaan door conform planning. Bij de aanpak van de examenproblematiek krijgen aspiranten die op het punt staan hun opleiding af te ronden voorrang. Ook politieambtenaren die examen doen voor voorbehouden handelingen (verplichte certificeringen) binnen hun vervolg- of specialistische opleiding, krijgen voorrang. Hierdoor kunnen deze studenten zich de vereiste competenties eigen maken en kunnen zij de opgedane kennis zonder vertraging in de praktijk benutten.
De chaos bij examens op de Politieacademie als gevolg van de bezuinigingen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bonden: chaos bij examens Politieacademie»?1
Ja
Is het waar dat er een flink tekort aan examinatoren is ontstaan door de bezuinigingen van het kabinet? Zo ja, hoe groot is dat tekort? Wat zijn de consequenties van dat tekort aan examinatoren?
De Politieacademie is per 1 november 2011 gestart met een andere inzetsystematiek van examinatoren en gastdocenten. Voor die datum huurde de politieacademie politiemensen uit de korpsen als examinator en gastdocent in tegen voor externe inhuur gangbare tarieven en voorwaarden, en verrichtten deze mensen deze taak als nevenfunctie, en niet als onderdeel van hun hoofdfunctie bij de politie. Dat is geen gewenste situatie. Bijdragen aan de professionalisering van de politie hoort een normaal onderdeel te zijn van de taak van politiemedewerkers, en geen bijbaan. Vanuit die gedachte worden politiemedewerkers daarom nu binnen hun functie en werktijd ingezet als gastdocent en examinator. Om een zo soepel mogelijke overgang te bewerkstelligen was de afspraak, dat de inzet tijdelijk wordt vergoed in de vorm van meeruren of overwerk. Het gaat hier derhalve niet om een door bezuiniging ingegeven maatregel, maar om een principieel andere invulling van de systematiek van examinator of gastdocent.
Bij de invoering van dit systeem is tijdelijk een tekort aan examencapaciteit ontstaan. Een aantal examinatoren en gastdocenten heeft in eerste instantie aangegeven onder de nieuwe voorwaarden niet langer bereid te zijn deze taak te verrichten. Hierdoor kunnen niet alle examens op de oorspronkelijk geplande datum worden afgenomen, maar wordt een deel uitgesteld. Dit deel wordt zo snel mogelijk ingepland en afgenomen. Daarbij wordt voorrang gegeven aan studenten die voor de afronding van hun studie staan. Hierdoor zijn er behoudens een enkel geval geen aspiranten later als agent gestart.
Om het tekort aan examinatoren op te lossen heeft de Politieacademie een aantal maatregelen genomen. Daarbij worden voormalige examinatoren benaderd en worden nieuwe examinatoren opgeleid en gecertificeerd om binnen de nieuwe systematiek te worden ingezet. Deze aanpak is met de voorzitter van de Raad van Korpschefs besproken en de korpsen hebben hun medewerking hieraan toegezegd. Ik heb met het college van bestuur van de politieacademie afgesproken, dat alle achterstanden uiterlijk 1 augustus 2012 zullen zijn opgelost.
Is het waar dat door dit tekort aan examinatoren studenten lang moeten wachten voordat zij examen kunnen doen en dus dat het langer duurt voordat deze studenten als agent aan het werk kunnen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit slecht is voor de veiligheid van Nederland en dat de ambitie om Nederland veiliger te maken in gevaar komt? Welke maatregelen gaat u nemen om het probleem van een tekort aan examinatoren bij de Politieacademie op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de Nederlandse Politiebond (NPB) en de ACP vooraf al hadden gewaarschuwd voor deze problemen en dat u en de korpsbeheerders het effect van de bezuinigingen hebben onderschat? Zo ja, waarom heeft u de waarschuwingen van het NPB en de ACP naast u neergelegd?
De vakorganisaties hebben gewaarschuwd dat de bereidheid onder de huidige groep medewerkers om hun werkzaamheden als examinator of gastdocent voort te zetten onder de nieuwe financiële en organisatorische voorwaarden terug zou kunnen lopen. Dat vond het college van bestuur van de politieacademie echter onvoldoende reden om de beëindiging van de niet meer gewenste inhuurpraktijk nog langer uit te stellen. Ik steun die keuze.
Inmiddels hebben de vakorganisaties mede op mijn verzoek al hun signalen over de examineringsproblematiek verzameld. De voorzitter van het college van bestuur heeft de aanpak van de problematiek op 23 februari 2012 toegelicht aan de voorzitters van de vakorganisaties. Afgesproken is dat de vakorganisaties op de hoogte worden gehouden van de voortgang van de verbetermaatregelen.
Slechts een taakstrafje na mishandeling van een agent |
|
Joram van Klaveren (PVV), Lilian Helder (PVV), Hero Brinkman (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Leers |
|
Bent u bekend met het artikel «Verbijstering over lage taakstraf na mishandeling agent»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit soort straffen het rechtsgevoel van de burger enorm ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Het past mij niet om mij uit te laten over het oordeel van de rechter. Wel kan ik over de eis ter zitting zeggen dat het Openbaar Ministerie mij heeft meegedeeld dat daarin helaas onvoldoende tot uitdrukking is gebracht dat er in dit geval volgens de officier van justitie sprake was van een poging tot zware mishandeling van een politieambtenaar in functie, waarbij letsel is ontstaan. Bij nader inzien had volgens het Openbaar Ministerie het eisen van een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de rede gelegen. Naar aanleiding van deze casus heeft de parketleiding gesproken met alle betrokken functionarissen om uit deze casus lering te trekken.
Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak omdat het zich niet kan vinden in de kwalificatie van de bewezenverklaarde feiten en de strafmaat. De behandeling daarvan zal plaatsvinden op 15 februari 2012. Het vonnis is dus nog niet onherroepelijk.
Deelt u de mening dat de taakstraf als hoofdstraf uit het Wetboek van Strafrecht geschrapt dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het behoud van de taakstraf in het sanctiestelsel van belang. Waar het gaat om het voorkomen van recidive is de taakstraf een relatief effectieve vorm van bestraffing. Wel vindt het kabinet dat een taakstraf ongeschikt is voor de bestraffing van ernstige zeden- en geweldsmisdrijven. De legitimiteit van en het maatschappelijk draagvlak voor taakstraffen worden ondergraven als taakstraffen worden opgelegd voor dergelijke ernstige misdrijven. Het kabinet hecht daarom aan een duidelijke positionering van de taakstraf als passende straf voor plegers van naar verhouding lichtere delicten. De wettelijke regeling die de mogelijkheden beperkt om een taakstraf op te leggen voor dergelijke misdrijven is deze maand van kracht geworden.
Bij de evaluatie van deze wetswijziging zal de vraag worden betrokken of de taakstraf, in plaats van een hoofdstraf, een bijkomende straf zou moeten worden.
Hoe verhoudt de gegeven straf zich tot het voornemen geweld tegen de politie juist zwaarder te straffen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat denaturalisatie en uitzetting van dit soort criminelen de meest passende en effectieve straf is? Zo nee, waarom niet?
De intrekking van de Nederlandse nationaliteit wegens een veroordeling voor commune misdrijven is op dit moment niet mogelijk. Het kabinet bereidt een wetsvoorstel voor dat regelt dat het Nederlanderschap van rechtswege vervalt indien binnen vijf jaar na verkrijging daarvan een onherroepelijke veroordeling plaatsvindt voor een misdrijf waar twaalf jaar of meer gevangenisstraf op staat. Ook na wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap is het onwaarschijnlijk dat in een geval als het onderhavige aan deze voorwaarden wordt voldaan.
De zorg van hoofdcommissarissen van politie over de toename van criminaliteit en onveiligheid in Nederland |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Spanning op straat loopt op door crisis»1 en «Nieuwe veelplegers jong en gewelddadig»?2
Ja.
Deelt u de zorgen van de korpschef van de politiebond Amsterdam-Amstelland dat als gevolg van de economische crisis het aantal diefstallen, inbraken en andere vormen van criminaliteit toenemen en de zorgen van de korpschef van de politiebond Rotterdam-Rijnmond die een flinke stijging ziet van nieuwe veelplegers? Zo ja, wat is de oorzaak? Wat gaat u doen om deze toename te voorkomen? Zo nee, wat zijn uw verwachtingen op dit gebied voor de komende jaren?
Ondanks de economische crisis is de criminaliteit in Nederland gedaald. Dit blijkt onder andere uit cijfers omtrent de geregistreerde criminaliteit3, zelfrapportage onderzoek4 en uit de Integrale Veiligheidsmonitor (IVM)5. De geregistreerde criminaliteit is ten opzichte van 2005 met 11,7% gedaald naar bijna 1,2 miljoen delicten in 2010. Uit de IVM blijkt dat het aandeel Nederlanders van 15 jaar en ouder dat slachtoffer is geweest van een of meer gewelds-, vermogens- en vandalismedelicten is gedaald van 33,7% in 2005 naar 24,9% in 2011.
Wat betreft de ontwikkelingen omtrent de criminaliteitscijfers houd ik de vinger stevig aan de pols. Met onder andere het programma gewelddadige vermogenscriminaliteit, het project criminaliteit tegen bedrijven en het actieprogramma problematische jeugdgroepen wordt ingezet op het verder terugdringen van het aantal overvallen, straatroven, woninginbraken en winkeldiefstallen. Daarmee wordt ook ingezet op de aanpak van (de nieuwe) veelplegers.
Houdt u rekening met oplopende spanningen door de economische crisis, zoals Amsterdam-Amstelland? Zo ja, op welke wijze en met welke maatregelen houdt u hier rekening mee? Zo nee, waarom niet en loopt u niet het risico overvallen te worden door stijgende criminaliteitscijfers en overlast?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven op welke manier de politieregio Amsterdam-Amstelland zich voorbereidt om de vrede te handhaven? Wat vindt u van deze voorbereidingen?
De politieregio Amsterdam-Amstelland maakt, naast het gebruikelijke operationele werk van de wijkagent, gebruik van omvangrijke netwerken met burgers, binnen de overheid en in het bedrijfsleven. Voorbeelden hiervan zijn het Joods netwerk, het Marokkaans netwerk, Roze in blauw en het platform ondernemers. Hiermee beschikt de politie over extra oren en ogen in de haarvaten van de samenleving. Dat maakt het mogelijk om sneller ontwikkelingen binnen de veiligheid en leefbaarheid te signaleren. Hierdoor is de politie in staat haar taak doelgerichter uit te voeren. Daarnaast deelt de politie deze signalen met de partners in de veiligheidsketen zodat alle partners over een gedeeld beeld beschikken. Hierdoor kunnen zij gezamenlijk anticiperen op ongewenste ontwikkelingen en deze beïnvloeden door een gezamenlijke aanpak.
Deelt u de mening van de korpschef van de politieregio Rotterdam-Rijnmond dat er een belangrijke rol is weggelegd voor Bureau Jeugdzorg om het ontstaan van nieuwe jonge veelplegers te voorkomen en kunt u zijn vrees dat de bezuinigingen dit zullen bemoeilijken, wegnemen?
Op de korte termijn is sprake van een tariefsverhoging voor de uitvoering van de jeugdbescherming en jeugdreclassering door de bureaus jeugdzorg. In december 2011 is daarover een akkoord bereikt met het IPO. Met deze verhoging zijn de bureaus jeugdzorg in staat de jeugdbescherming (in vrijwillig en gedwongen kader) en jeugdreclassering op een adequate wijze uit te voeren. Dit houdt in dat bureaus jeugdzorg reageren op ontvangen zorgsignalen, waar nodig inzetten op zorg in gedwongen kader (bijvoorbeeld op ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing) en toezicht houden op jongeren in het kader van opgelegde voorwaarden.
Op de langere termijn zal de stelselwijziging «zorg voor jeugd» een positieve bijdrage leveren aan de preventie van jeugdcriminaliteit. Hoofddoel van de stelselwijziging is dat jongeren en hun ouders eerder ondersteuning wordt geboden vóór dat het uit de hand loopt. De decentralisatie naar gemeenten biedt nieuwe kansen voor een samenhangend jeugdbeleid op lokaal niveau (zorg, school, werk, veiligheid). De ontschotting van budgetten draagt bij aan verbetering van de samenwerking van instanties rond gezinnen. De besparing op termijn van € 300 mln. staat een effectievere hulpverlening aan gezinnen niet in de weg.
Wat vindt u van de stelling van beide korpschef dat door de bezuinigingen op de zorg het aantal incidenten, overlast en criminaliteit toe zal nemen en door bezuinigingen op de jeugdzorg jonge veelplegers te laat in het vizier komen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de politie er is om criminaliteit en misdaad te bestrijden, criminelen op te sporen en op te pakken? Deelt u voorts de mening dat schaarse politiecapaciteit niet ingezet moet worden voor mensen die een psychiater nodig hebben in plaats van een agent of voor een groep jonge veelplegers omdat instanties langs elkaar heen werken?
De bestrijding van criminaliteit behoort tot de kerntaken van de politie, net als hulpverlening en signalering. De bestrijding van criminaliteit vindt plaats in samenwerking met andere partners. Het is hierbij zaak dat in deze ketenaanpak iedere instantie zijn eigen taken uitvoert (zie ook eerder antwoord op kamervragen van de leden Kooiman en Leijten (Aanhangsel handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 1598)).
In het Regeerakkoord is een aantal majeure hervormingen afgesproken (zoals jeugdzorg, begeleiding AWBZ, wet werken naar vermogen en aanpassing passend onderwijs). Hervormingen zijn nodig omdat de groei van de regelingen uit de hand dreigt te lopen. De decentralisaties bieden ook kansen op meer integrale en effectievere hulp en ondersteuning en voor nieuwe ondersteunende arrangementen. De bewindslieden van VenJ, VWS, SZW en OCenW hebben afgesproken de hervormingsmaatregelen in samenhang uit te werken en de gemeenten te ondersteunen bij de implementatie daarvan.
Bent u van mening dat door de bezuinigingen in de zorg en de jeugdzorg, bijvoorbeeld het invoeren van een eigen bijdrage voor psychiatrie, de ambitie om Nederland veiliger te maken in gevaar komt en Nederland juist onveiliger wordt? Zo ja, gaat u met uw collegaministers in overleg om dit te voorkomen? Zo nee, kunt u de zorg hierover wegnemen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'nieuwe veelpleger' |
|
Lilian Helder (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Leers , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «nieuwe veelpleger»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de mening dat de korpschef van de politieregio Rotterdam-Rijnmond zich beter zorgen kan maken over de enorme criminaliteit in de regio Rotterdam-Rijnmond en de ontwikkelingen in de jeugdzorg over zou moeten laten aan echte specialisten op dat terrein?
De korpschef van Rotterdam-Rijnmond heeft in zijn nieuwjaarsspeech teruggeblikt op de criminaliteitsbestrijding in zijn regio in het afgelopen jaar en heeft zijn zorgen geuit over een maatschappelijke ontwikkeling. Dit is niet ongebruikelijk.
Bent u bereid om het bereik van het wetsvoorstel inzake het adolescentenstrafrecht uit te breiden, zodat ook eerder adequaat strafrechtelijk kan worden opgetreden tegen 12-jarigen die over de schreef gaan? Zo nee, waarom niet?
Het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht ziet op de strafrechtelijke aanpak van delictplegende risicojongeren in de leeftijd van 15 tot 23 jaar. Dat betreft een andere levensfase dan die waarin 12-jarige kinderen zich bevinden. Voor 12-jarigen biedt het jeugdstrafrecht voldoende mogelijkheden om – indien nodig – adequaat op te treden.
Kunt u aangeven of de leiding van het politiekorps Rotterdam-Rijnmond bekend is met het gegeven dat gemiddeld 40 procent van de Marokkaanse mannen, in de zogenaamde Marokkanengemeenten waar ook Rotterdam onder valt, tussen de 12 en 24 jaar de afgelopen vijf jaar in aanraking is geweest met politie?
Het is de taak van elk korps om de misdaadfeiten in de eigen regio te kennen. Ik heb geen signaal ontvangen dat de korpsleiding van Rotterdam-Rijnmond onvoldoende op de hoogte is om de misdaad in de regio te bestrijden. Bovendien neemt Rotterdam deel aan het samenwerkingsverband «Aanpak Marokkaans-Nederlandse risicojongeren» van 22 gemeenten, het Rijk en de VNG en is derhalve bekend met de problematiek in haar regio.
Deelt u de mening dat de term «nieuwe veelpleger» de zoveelste politiek-correcte term lijkt te zijn die gebruikt wordt om te maskeren dat het overgrote deel van de criminaliteit in onder andere Rotterdam op conto komt van niet-westerse allochtonen? Zo nee, waarom niet?
De forse oververtegenwoordiging van niet-westerse allochtonen in de verdachtenpercentages is bekend en kan door geen enkele term worden gemaskeerd. De term «nieuwe veelpleger» is overigens gebruikt om het onderscheid ten opzichte van de «ouderwetse veelpleger» aan te geven. De nieuwe veelpleger is jonger, sluwer en gewelddadiger dan de ouderwetse veelpleger. Ze zijn uit op status, geldelijk gewin of een kick en voelen zich onaantastbaar, daar waar het bij de ouderwetse veelpleger vaak gaat om drugsverslaafden die inbreken en stelen om in hun behoefte aan verdovende middelen te voorzien. Er is derhalve een andere aanpak van deze groep vereist. Het kabinet zet stevig in op het terugdringen van grensoverschrijdend gedrag van risicojongeren, individueel en in groepen. Hierbij is het van belang dat alle verdachten tegen wie bewijs is voor de rechter komen en dat alle daders bestraft worden. Daarbij maakt het niet uit wat de herkomst van verdachten of daders is.
Hoe duidt u de gegevens uit het rapport «Antilliaanse en Marokkaanse Nederlanders in Rotterdam 2011», waaruit blijkt dat groepen niet-westerse allochtonen in de regio Rotterdam tot wel zes keer vaker vertegenwoordigd zijn in de criminaliteit ten opzichte van autochtonen?
Zie antwoord vraag 5.