De recordopbrengst aan boetes |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt de schatting dat dit jaar waarschijnlijk 1 miljard euro aan boetes zal worden geïnd, wat een stijging is van 30% ten opzichte van vorig jaar? Wat vindt u van deze stijging?1
Onlangs is de raming voor de ontvangsten boeten en transacties geactualiseerd in de Voorjaarsnota; de raming voor 2013 bedraagt € 912 miljoen. Gedurende de uitvoering van het begrotingsjaar wordt de raming voor 2013 geactualiseerd. Daarbij wordt rekening gehouden met de veelheid van factoren die van invloed zijn op de raming, zoals o.a. de verkeersintensiteit, economische situatie, gedrag van de burger en wegwerkzaamheden.
De gerealiseerde ontvangsten boeten en transacties bedroegen € 898 mln. in 2012. Op basis van de huidige inzichten is de stelling dat sprake zou zijn van een stijging van 30% dus onjuist.
Gaat u de extra opbrengsten uit boetes gebruiken om te investeren binnen het ministerie van Veiligheid en Justitie, in bijvoorbeeld de politie, het openbaar Miniserie (OM) en het gevangeniswezen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven welke bezuinigingen dan kunnen komen te vervallen?
Per Voorjaarsnota, Ontwerpbegroting en Najaarsnota wordt uw Kamer geïnformeerd over de uitvoering van het begrotingsjaar. Mocht tijdens de uitvoering blijken dat een meevaller op de boeteontvangsten wordt voorzien voor het begrotingsjaar 2013, dan zal in het totaal van alle mee- en tegenvallers op de begroting van mijn departement bezien worden op welke wijze de middelen aangewend zullen worden.
Klopt het dat nog slechts bij 5% van de boetes sprake is van een staandehouding, en dat het in 95% van de gevallen gaat om automatische boetes? Deelt u de opvatting van de politiebond dat hier geen opvoedend effect meer vanuit gaat, zoals wordt beoogd met het beboeten van overtredingen? Zo nee, waarom niet?
Van de 3.757.525 boetes in de eerste vier maanden van 2013 is er in 195.655 gevallen sprake geweest van een staandehouding, dit betreft dus 5,2% van de gevallen. De overige 94,8% van de overtredingen zijn op kenteken geconstateerd. Hiervan is 82,9% geconstateerd met behulp van een geautomatiseerd handhavingsmiddel en 11,9% is door de opsporingsambtenaar op kenteken bekeurd of vastgesteld door middel van een registervergelijking bij de RDW.
Anders dan de politiebond ben ik van oordeel dat ook van een boete die niet direct aan de betrokkene wordt overhandigd een opvoedend effect uitgaat. De overtreder wordt immers ook dan geconfronteerd met de gevolgen van zijn verkeersgedrag en dat men deze kosten kan vermijden door de regels na te leven.
Klopt het dat bekeuringen soms pas 5 of 6 weken na het begaan van de overtreding bij mensen op de mat vallen? Deelt u de mening dat dit, gezien het feit dat het in 95% van de gevallen gaat om een geautomatiseerde boete, sneller moet kunnen om te voorkomen dat mensen herhaaldelijk dezelfde fout maken doordat zij lang moeten wachten voordat zij zien dat ze een fout hebben begaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel dagen of weken is volgens u haalbaar en binnen welke termijn gaat u dit regelen?
Bij overtredingen geconstateerd door trajectcontrolesystemen duurt het gemiddeld 11 dagen tot dat een beschikking bij de betrokkene op de deurmat valt. Ook bij flitspalen is de gemiddelde aanlevertijd 11 dagen. Ik vind dit acceptabele termijnen omdat het versturen van boetes zorgvuldig dient te gebeuren en zie geen aanleiding dit te versnellen.
Klopt de constatering dat met name op 130 km-wegen de stijging van beboete voertuigen fors is toegenomen? Hoe verklaart u dit? Deelt u de opvatting van de ANWB dat dit vooral komt doordat de nieuwe maximumsnelheid van 130 km/u voor onduidelijkheid heeft gezorgd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om deze onduidelijkheid weg te nemen?
Nee, die constatering klopt niet. In de laatste vier maanden van 2012 werden 15.171 overtredingen geconstateerd op 130 km-wegen. Dit aantal is in de eerste vier maanden van 2013 gedaald naar 12.096 overtredingen. De opvatting dat de nieuwe maximumsnelheid voor onduidelijkheid heeft gezorgd deel ik dan ook niet.
Deelt u de mening dat sommige boetebedragen absurd zijn in verhouding tot de aard van de overtreding? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid het boetestelsel en de vastgestelde bedragen samen met de bonden en andere experts kritisch tegen het licht te houden?
Nee, deze mening deel ik niet. Zoals ik eerder heb geantwoord op vragen naar aanleiding van het Referentiekader geldboetes, Verslag van een onderzoek naar de hoogte en wijze van berekening van geldboetes in het bestuursrecht en het strafrecht2 wordt er in de huidige systematiek rekening gehouden met de aard van de overtreding.
Bij de vaststelling van de hoogte van verkeersboetes wordt sinds 2005 gewerkt met het zogeheten Tarievenhuis van het Openbaar Ministerie. Met dit Tarievenhuis is een beoordelingskader ingevoerd waarmee de aan gedragingen gekoppelde tarieven op een eenvoudige en uniforme wijze door middel van een aantal criteria worden vastgesteld. Dit beoordelingskader zorgt ervoor dat er vaste verhoudingen bestaan tussen de sancties voor de verschillende strafbare gedragingen. Overtredingen zijn in het kader ingedeeld in verschillende rubrieken waarbij het motto geldt: hoe gevaarlijker, hoe duurder. Specifieke weegfactoren zorgen er bovendien voor dat overtredingen op gevaarlijke plekken of overtredingen die worden begaan met bijvoorbeeld grotere voertuigen, extra zwaar worden bestraft.
Daarnaast is er ter uitvoering van de motie Van der Staaij c.s. bij de invulling van de verhoging van de verkeersboetes per 1 januari 2012 nadrukkelijk gekozen voor gerichte boeteverhogingen voor in het bijzonder asociale en gevaarlijke verkeersovertredingen. En zijn specifiek de boetebedragen voor snelheidsovertredingen van meer dan 10 km/u en de snelheidsovertredingen in woonwijken verhoogd3. Met het hanteren van het beoordelingskader Tarievenhuis en de wijze waarop uitvoering is gegeven aan de motie Van der Staaij c.s. komt de verhouding tussen de aard van de overtreding en de hoogte van de boete in het huidige stelsel van de verkeersboetes op een juiste manier tot zijn recht. Ik ben daarom niet voornemens het boetestelsel of de huidige verkeersboetes te herzien.
Het bericht “Winkeldieven kunnen slag slaan” |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Winkeldieven kunnen slag slaan»?1
Ja.
Is het waar dat de politie vrijwel niets doet met beveiligingsbeelden die door ondernemers worden gemaakt? Zo ja, waarom is dat zo? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het gestelde?
Cameratoezicht in bedrijven wordt vaak toegepast in het kader van projecten Keurmerk Veilig Ondernemen (KVO). Veelal zijn daarbij afspraken gemaakt hoe de politie omgaat met het aangeleverde beeldmateriaal. In de collectieve publiek-private samenwerking van KVO wordt een programma van eisen vastgesteld, die ook betrekking hebben op onder meer de kwaliteit van de camerabeelden en de eventuele bijzondere technische specificaties. De beelden die de publiek-private uitkijkcentrales aanleveren, worden in veel gevallen meegenomen in het opsporingsonderzoek. Er zijn voorbeelden bekend waarin ze hebben bijgedragen aan het oplossen van een zaak. In het geval van op heterdaad aangehouden verdachten wordt het beeldmateriaal tevens gebruikt. Het beeld dat de politie vrijwel niets doet met beveiligingsbeelden van ondernemers deel ik derhalve niet.
Wat doet de politie in het geval een winkelier aangifte doet van diefstal uit zijn winkel en daarbij meldt dat hij beschikt over camerabeelden waar de mogelijke verdachten op staan?
Deze situatie valt buiten het bereik van de publiek-private toezichtruimten zoals geschetst in mijn antwoord op vraag 2, en betreft een direct contact tussen de individuele ondernemer en politieambtenaar. Vooropgesteld moet worden dat als de politie in deze gevallen beeldmateriaal krijgt aangeboden, die wel van goede kwaliteit moet zijn. Als dat het geval is, kunnen ze betrokken worden bij het opsporingsonderzoek. Voor een eenduidige werkwijze in deze gevallen wordt momenteel gewerkt aan het opstellen van een uniform beleidskader voor de politie.
Worden genoemde camerabeelden altijd in beslag genomen ten behoeve van het opsporingsonderzoek? Zo nee, in welke gevallen niet?
Op grond van artikel 126 ND Sv kan de officier van justitie van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot bepaalde opgeslagen of vastgelegde gegevens, vorderen deze gegevens te verstrekken. Deze beelden kunnen ook vrijwillig worden afgestaan aan de politie. Strikt genomen worden de beelden dus niet in beslag genomen. Wel komt het voor dat de gegevensdrager (de harde schijf of camera) tijdelijk wordt meegenomen om de beelden van het apparaat te halen, waarna de hardware weer wordt teruggegeven. Dit gaat meestal in goed overleg met de ondernemer.
Deelt u de mening dat in de aanpak van rondtrekkende bendes het mogelijk moet zijn om landelijke camerabeelden uit te wisselen? Zo ja, welke mogelijkheden zijn er om tussen de regionale eenheden van de politie camerabeelden landelijk te delen? Wordt van deze mogelijkheden gebruik gemaakt? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Winkeldiefstal door rondtrekkende bendes heeft al langere tijd de aandacht van politie, justitie en het georganiseerde bedrijfsleven. In februari 2012 heeft de minister van Veiligheid en Justitie een convenant getekend met Detailhandel Nederland over de voortzetting van de publiek-private aanpak. Er is een integraal actieplan in uitvoering met 21 concrete maatregelen op het gebied van preventie, tegenhouden, opsporing en vervolging.
Een van de maatregelen is de oprichting van een Gemeenschappelijke Informatie Organisatie (GIO), die de bestendiging vormt van de eerdere proeftuin voor publiek-private informatie-uitwisseling over mobiele bendes. Beeldmateriaal en overige informatie van winkelketens zal door GIO op bruikbaarheid geanalyseerd worden. Hierbij dient GIO niet alleen als voorportaal voor de politie, waarbij de politie het geselecteerde materiaal voor verdere analyse en opsporing bewerkt, maar ook als coördinatiepunt om signalen van mobiele bendes bij voorkeur real time naar de deelnemende bedrijven terug te koppelen, zodat zij adequate maatregelen kunnen treffen. Deze wijze van alertering met specifieke informatie over mobiele bendes heeft de voorkeur boven het verspreiden van meer algemene waarschuwingsberichten via de media. GIO zal bijdragen aan een beter zicht op mobiele bendes, meer mogelijkheden voor private partijen om tijdig beveiligingsmaatregelen te treffen en voor politie en justitie om mobiele bendes effectief aan te pakken.
Behalve een betere informatie-uitwisseling over mobiele bendes wordt ingezet op preventieve maatregelen als het verbeteren van de beveiliging, het stimuleren van lokale verboden op geprepareerde tassen, de introductie van de Veilig Ondernemen scan en de inzet van winkelstraatmanagers. Op het gebied van de faciliteerders van mobiele bendeleden worden maatregelen getroffen die hun vervoer, verblijf en heling moeten bemoeilijken. Voor de uitvoering van repressieve maatregelen is bij de politie een landelijk projectleider aangesteld en is bij het Openbaar Ministerie een zaaksofficier belast met de coördinatie van de aanpak van mobiele bendes. De politie voert acties Waakzaam Mobiel Banditisme uit. Mede dankzij de hier geschetste publiek-private aanpak kon de politie leden van mobiele bendes op heterdaad onderscheppen, konden onder leiding van het Openbaar Ministerie concrete opsporingsonderzoeken gestart worden en ook al leden van mobiele bendes aangehouden worden. Om ervoor te zorgen dat leden van mobiele bendes na hun aanhouding altijd een adequate justitiële behandeling krijgen en zich niet zo maar over te grens uit de voeten kunnen maken, wordt momenteel in het ZSM-traject een doelgroepenaanpak mobiel banditisme ontwikkeld. Via deze ZSM-aanpak worden zaken zeer snel afgehandeld door politie, Openbaar Ministerie en ketenpartners. Voor mobiele bendes gaat hiervan het signaal uit dat ze niet met hun misdrijven kunnen wegkomen.
Ik ben me er terdege van bewust dat mobiele bendes een groot probleem vormen voor winkeliers. Door de integrale aanpak zorgen we samen met het bedrijfsleven voor meer waakzaamheid en weerbaarheid tegen mobiele bendes.
Welke mogelijkheden bestaan er om met gebruik van de media landelijk te waarschuwen voor rondtrekkende bendes? Worden deze mogelijkheden gebruikt en waar blijkt dat uit?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening van de Detailhandel Nederland dat de winkeldiefstal geen prioriteit bij de politie heeft? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om er voor te zorgen dat er meer aandacht voor het probleem van winkeldiefstal komt? Zo nee, waarom niet?
Politie en Openbaar Ministerie besteden wel aandacht aan winkeldiefstal, maar zoals afgesproken met onder andere Detailhandel Nederland wordt voorrang gegeven aan opsporingsonderzoeken naar overvallen op winkels. Die hebben namelijk een enorme impact op personeel en winkelend publiek.
Kunt u zich voorstellen dat winkeliers zich geen raad meer weten vanwege diefstal door bendes? Zo ja, wat gaat u doen om winkeliers te helpen? Zo nee, waarom kunt u zich dat niet voorstellen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke concrete maatregelen u de afgelopen jaren genomen hebt om winkeldiefstal tegen te gaan en wat de resultaten van die maatregelen zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u voornemens om uw beleid tegen winkeldiefstal aan te passen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het huidige beleid van winkeldiefstal, mede afgezet tegen andere prioriteiten, in grote lijnen afdoende is. De aanpak van winkeldiefstal is een gedeelde verantwoordelijkheid van publieke en private partijen en op die samenwerking zet ik dan ook in.
Het bericht: 'Jesse R. en Eric Jan Q. moeten uit de EBI' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Jesse R. en Eric Jan Q. moeten uit de EBI»?1
Ja.
Heeft de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) bepaald dat de zware criminelen Jesse R. en Eric Jan Q. moeten worden overgeplaatst vanuit de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) in Vught naar een lichter gevangenisregime?
Eind 2012 hebben de twee gedetineerden beroep ingesteld tegen de beslissing van de selectiefunctionaris om hun verblijf in de Extra Beveiligde Inrichting (hierna EBI) te Vught te verlengen. De Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (hierna RSJ) heeft hierop geoordeeld dat een nieuwe beslissing moet worden genomen op het verzoek tot plaatsing van beide gedetineerden uit de EBI. Overweging hierbij was de eerdere beslissingen van de selectiefunctionaris zouden zijn gebaseerd op verouderde informatie. In de periode tussen eind 2012, toen besloten is tot verlenging van de plaatsing in de EBI, en de RSJ-uitspraken in juni 2013, is in het kader van de reguliere beoordeling van de noodzaak voor verblijf in de EBI besloten dat beide gedetineerden kunnen worden overgeplaatst naar een ander regime.
De uitspraak van de RSJ en de nieuwe beoordeling van de noodzaak tot een langer verblijf in de EBI leidden dus tot dezelfde conclusie, te weten dat voor verlenging geen aanleiding meer is. Dit heeft geresulteerd in een overplaatsing van beide gedetineerden naar een inrichting met een beveiligingsniveau «hoog».
Gaat u gevolg geven aan deze uitspraak van de RSJ? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het een slechte zaak is indien deze zware criminelen, van wie Jesse R. vastzit voor een reeks liquidaties en Eric Jan Q. voor gewelddadige overvallen en het beramen van terreuraanslagen, in een lichter regime belanden? Zo nee, waarom niet?
Nee, de overplaatsing is geen slechte zaak. De gedetineerden zijn, zoals ik al in het antwoord op de vragen 2 en 3 heb vermeld, overgeplaatst naar een hoog beveiligde inrichting omdat dit is passend is gezien het actuele gedrag van de gedetineerden. Hierbij is ook rekening gehouden met hun eerdere gedragingen en verleden. Indien het gedrag van een gedetineerde daartoe aanleiding geeft kunnen in inrichtingen met een beveiligingsniveau «hoog» op ieder moment extra maatregelen worden opgelegd om de veiligheid in de inrichting, van het personeel en van de maatschappij te waarborgen. Zij verblijven, kortom, in een regime met de middelen om hun gedrag optimaal te volgen en monitoren.
Kunt u de veiligheid van de Nederlandse burgers garanderen indien zij in een lichter regime worden geplaatst, zeker gezien justitie meent dat Eric Jan Q. binnen de muren van de EBI al bezig is geweest met voorbereidingen zich een weg naar buiten te banen en hij bovendien eerder is ontsnapt uit De Schie in Rotterdam en na zijn hernieuwde arrestatie in 2007 in de bossen bij Arnhem een tas werd gevonden met survivalspullen en een lijst met namen van overheidsfunctionarissen uit zijn dossier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De berichten‘Luchtalarm niet afgegaan bij brand Oosterhout’ en ‘Technisch probleem met inzet NL-Alert bij brand’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Luchtalarm niet afgegaan bij brand Oosterhout»1 en «Technisch probleem met inzet NL-Alert bij brand»?2
Ja, deze berichten zijn mij bekend.
Hoe is de burger ingelicht tijdens de brand bij chemiebedrijf ELD in Oosterhout?
De lokale autoriteiten hebben mij gemeld dat de burger is ingelicht via Twitter en de perswoordvoering.
Is het waar dat de lokale autoriteiten via social media of andere communicatiemiddelen het advies hebben gegeven ramen en deuren te sluiten?
Lokale autoriteiten hebben via pers en via Twitter gemeld: «zeer grote brand, veel rookontwikkeling, ramen en deuren sluiten is altijd verstandig». Vervolgens hebben zij gemeld dat bewoners uit voorzorg ramen en deuren gesloten moeten houden.
Is het waar dat het luchtalarm niet is ingezet in de betreffende regio ten tijde van de brand?
Ja het is waar dat de sirene (of WAS: Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) niet is ingezet.
Deelt u de mening dat dit tegenstrijdige informatievoorziening is en tot verwarring bij de burger kan leiden?
Communicatie bij dit soort incidenten is een verantwoordelijkheid van de lokale autoriteiten. De voor de directe incidentbestrijding verantwoordelijke officieren achtten het op grond van de bedrijfsinformatie (geen gevaarlijke stoffen in de loods) en de meetresultaten niet noodzakelijk sirenes te gebruiken.
Ten aanzien van de informatievoorziening heeft de burgemeester aangegeven dat de communicatie richting inwoners van het effectgebied met meer centrale regie en inhoudelijke duidelijkheid over de feitelijke situatie plaats had moeten vinden.
Hoe beoordeelt u het bericht dat het versturen van de melding via NL-Alert in eerste instantie niet lukte?
In eerste instantie is het versturen van de melding via NL-Alert niet gelukt door een storing van een computer in de meldkamer. Van de noodprocedure om in zo’n geval een bericht via een andere meldkamer te verzenden is geen gebruik gemaakt door de regio. Naar aanleiding van dit incident is de noodprocedure nogmaals bij de meldkamer onder de aandacht gebracht.
Deelt u de mening dat, hoewel het een aanvullend middel is, NL-Alert toegevoegde waarde heeft als alarmeringssysteem en vaker getest moet worden om (technische) problemen in noodsituaties te voorkomen?
Ja. Op dit moment onderzoek ik nader op welke wijze het testen het beste kan worden uitgevoerd.
Deelt u de mening dat het verzenden van Amber Alerts via NL-Alert een goede manier is om deze testen te doen en tegelijkertijd hieraan een zinnige invulling geeft?
Het zijn twee verschillende systemen. Op dit moment is het niet mogelijk deze systemen samen te voegen. NL-Alert heeft als doel mensen te alarmeren in geval van een levens- of gezondheidsbedreigende situatie, waarbij acuut handelen om zichzelf in veiligheid te brengen noodzakelijk is. NL-Alert maakt gebruik van cell-broadcasting. Deze techniek stuurt ongevraagd berichten naar alle mobiele telefoons in een bepaald gebied. AMBER Alert is een opsporingssysteem waarbij mensen zelf mogen kiezen (via abonneren) of ze de berichten willen ontvangen of niet. Ik ben er een voorstander van om de alerteringssystemen vooralsnog hun eigen signatuur te laten behouden.
De gebrekkige informatievoorziening na een brand bij chemiebedrijf ELD in Oosterhout |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat er veel gebreken waren ten aanzien van de informatievoorziening gericht aan burgers volgend op de brand bij chemiebedrijf ELD in Oosterhout?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voor de veiligheid van burgers van groot belang is dat zij zo snel en adequaat mogelijk geïnformeerd worden bij dit soort calamiteiten?
Wanneer burgers snel geïnformeerd worden bij incidenten en calamiteiten, kan dit bijdragen aan hun veiligheid, het beperken van schade en van onrust. Het vertrekpunt van de communicatie is de impact van het incident op de samenleving en de informatiebehoefte van die samenleving.
Is er in deze zaak gehandeld volgens het aanwezige communicatieplan voor dit soort incidenten? Zo nee, waarom niet?
Communicatie bij dit soort incidenten is een lokale verantwoordelijkheid. De lokale autoriteiten hebben mij gemeld dat er is gehandeld conform plan, maar ook dat men zich – achteraf – realiseert dat de communicatie richting effectgebied onvoldoende is geweest. De generieke informatie heeft onvoldoende aangesloten op de behoefte bij de inwoners in het effectgebied.
Acht u de inzet van het luchtalarm bij een dergelijke calamiteit noodzakelijk? Zo ja, waarom is deze na de brand niet afgegaan in de regio Oosterhout?
De inzet van de sirene (of WAS: Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) heeft als doel om burgers de volgende boodschap te geven: ramen en deuren sluiten, mechanische luchtverversing afzetten, rampenzender aanzetten. Gezien het feit dat een zwarte rook opsteeg en over het gebied trok had dit systeem, ook uit voorzorg, ingezet kunnen worden. De veiligheidsregio heeft mij gemeld dat de dienstdoende officiëren, die vanuit hun functie over de meest actuele en relevante informatie beschikten, een afweging hebben gemaakt en besloten hebben het WAS niet in te zetten. De reden hiervoor was dat er geen moment sprake is geweest van een gezondheidsbedreigende situatie.
Acht u de inzet van het NL-Alert voor zowel alarmering als informatievoorziening bij een dergelijke calamiteit noodzakelijk? Zo ja, waarom werd het NL-Alert pas twee en een half uur na de melding van de brand verstuurd?
Gezien het feit dat een zwarte rook opsteeg en over het gebied trok had dit systeem, ook uit voorzorg, ingezet kunnen worden. Ook bij de inzet van NL-Alert is het van groot belang dat de samenhang en inhoud van de verschillende communicatiemiddelen bewaakt wordt. Bij een calamiteit met lokale impact zijn de lokale autoriteiten verantwoordelijk voor de informatievoorziening aan de bevolking. Zij beslissen op welk moment ze welk middel inzetten.
Wat is uw oordeel over de publieke informatievoorziening tijdens en na de calamiteiten bi j het chemiebedrijf ELD te Oosterhout en welke aandachtspunten leidt u hieruit af voor de toekomst?
Ik ben van mening dat alarmering van de omwonenden uit voorzorg had moeten plaatsvinden en dat informatievoorziening over het incident beter en sneller had gekund. Daarvoor staan de lokale autoriteiten verschillende communicatiemiddelen ter beschikking. Van groot belang is echter dat bij een incident de betrokken hulpdiensten en overheden zich rekenschap geven van wat er leeft onder de bevolking. De analyse van social media van de start van een incident kan daarbij helpen. De communicatie kan dan (in inhoud en frequentie) beter aansluiten op de informatiebehoefte van het publiek. Met de ervaringen en vooral gevoelens van de bevolking rond Chemie-Pack in het achterhoofd had de impact van deze brand en de rookontwikkeling hier een extra aandachtspunt moeten zijn. Naar ik heb begrepen, heeft ook de directeur van de veiligheidsregio Midden en West Brabant zich in deze termen uitgesproken.
Met name rond de informatie- en crisiscommunicatie-aspecten vindt een evaluatie plaats.
Herinnert u zich het rapport «Brand Chemie-Pack Moerdijk», opgesteld door de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, waarin onder meer wordt geconcludeerd dat overheidsdiensten grote angst bij omwonenden hebben gewekt door hun gebrekkige informatievoorziening? Zo ja, welke stappen heeft u daarna gezet om de informatievoorziening naar de burgers te verbeteren?
Dat rapport herinner ik mij. Sinds 2011 heb ik een aantal concrete stappen genomen ter verbetering van de crisiscommunicatie:
Hoe beoordeelt u de voortgang in de verbetering van de publieke informatievoorziening tijdens en na de calamiteiten? Welke (vervolg)maatregelen neemt u zich voor om burgers in dit soort gevallen sneller en beter te informeren?
De eerste verbetermaatregelen zijn in gang gezet, zoals gemeld bij vraag 7. De doorwerking van die maatregelen heeft tijd nodig, omdat functionarissen moeten worden opgeleid en getraind. Een aantal verbetermaatregelen is op 31 mei vastgesteld in overleg met het Veiligheidsberaad. De implementatie daarvan is gestart.
De Minister van VWS heeft deze maand een handreiking gepubliceerd, te vinden op www.rivm.nl: «Communicatie over gevaarlijke stoffen», voor lokale bestuurders en hun communicatieadviseurs.
De wettelijke problemen rond de vervolging van internetoplichting |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Internetklant is vogelvrij, niets leveren na betaling blijkt niet strafbaar»?1
Ja.
Kent u de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, d.d. 29 april 2013?2
Ja.
Zou strafrechtelijke vervolging van de betrokken «verkoper» wel mogelijk zijn geweest als hij zich bediend zou hebben van een valse naam of van namen bij de door hem gebruikte bankrekeningen?
Ja.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat civiele procedures van iedere individuele gedupeerde, in dit geval 20 personen, zoveel mogelijk worden voorkomen en dat het praktischer is dat de gedupeerden zich kunnen voegen in een strafzaak?
Het is niet zonder meer wenselijk dat zakelijke conflicten vanuit het civielrecht overgaan naar het strafrecht. De vraag welk rechtsstelsel het meest is aangewezen voor de probleemoplossing in een concreet geval wordt in de eerste plaats bepaald door de aard van het geval, niet door het aantal betrokkenen. In gevallen zoals het onderhavige, waarbij een handelaar de gemaakte afspraken niet nakomt maar wel onder eigen naam handelde, is een civielrechtelijke aanpak praktisch goed mogelijk en ligt ook het meest voor de hand. Gedupeerden kunnen er daarbij om praktische of economische redenen voor kiezen om zich te organiseren en collectief de betreffende wederpartij civielrechtelijk aansprakelijk te stellen. Hoewel het praktischer kan lijken dat gedupeerden zich in dergelijke gevallen kunnen voegen in een strafzaak, heeft dit als nadeel dat hiermee de eigen verantwoordelijkheid van betrokkenen bij het aangaan van transacties als deze op de achtergrond raakt.
Erkent u dat er blijkens de hierbovenbedoelde uitspraak wettelijke problemen zijn bij de vervolging van activiteiten die gericht zijn op het belazeren van kopers op internet terwijl de verkoper niet van plan is zich aan zijn verplichtingen te houden? Acht u dit soort activiteiten, die met de groei van internet verder zullen toenemen, ook strafrechtelijk vervolgbaar? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vragen 3, 4 en 5 van het lid Recourt over oplichting bij Marktplaats (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2711).
Deelt u de mening dat door een relatief eenvoudige wetswijziging deze problematiek kan worden opgelost? Bent u bereid een degelijke wetswijziging ook te realiseren?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat een heftige tripdrug vrij verkrijgbaar is |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Heftige tripdrug vrij verkrijgbaar»?1
Ja, dat bericht is bekend.
Deelt u de opvatting van drugsexperts die stellen dat de drug Salvia nog gevaarlijker is dan de verboden hallucinerende paddenstoelen en ernstige psychische klachten kan veroorzaken?
Van Salvia divinorum is bekend dat de bladeren perceptieveranderende (hallucinogene) ervaringen bij de gebruiker teweeg kunnen brengen. Van dergelijke middelen is eveneens bekend dat de risico's sterk afhankelijk zijn van de gemoedstoestand van de gebruiker en van de omgeving waarin deze middelen worden gebruikt.
In vergelijking met andere middelen worden de risico's van hallucinogene middelen over het algemeen laag ingeschat. Ook het aantal actuele gebruikers van Salvia divinorum is zeer laag. De meeste mensen beperken het gebruik tot één of enkele keren.
Verkoop in Nederland vindt plaats via de smartshops, waarbij over het algemeen zowel mondeling als in geschreven vorm informatie over de effecten en risico’s van Salvia divinorum wordt verstrekt. Omdat de grootste groep kopers van Salvia divinorum bestaat uit toeristen, is deze informatie in meerdere talen beschikbaar.
Bent u voornemens, in navolging van België en andere Europese landen, Salvia strafbaar te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer gaat u de vrije verkoop van Salvia via internet en smartshops aan banden leggen?
Nee. Gezien de beperkte risico’s voor de volksgezondheid en het feit dat een verbod er mogelijk toe zou kunnen leiden dat de verkoop zich via andere, illegale kanalen gaat afspelen, acht ik een verbod niet wenselijk.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de eventuele langetermijneffecten op de gezondheid van de gebruiker van Salvia?
Daartoe ben ik niet bereid. Zoals reeds vermeld is het aantal gebruikers van Salvia divinorum zeer laag, hetgeen het doen van onderzoek naar de langetermijneffecten op de gezondheid van de gebruiker niet rechtvaardigt.
Het artikel ‘Alleen losers betalen belasting’ |
|
Bram van Ojik (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel en het redactioneel commentaar over belastingontduiking van multinationals, waarin de rol van Nederland wordt belicht en waarin duidelijk wordt dat moeder-dochterconstructies met daarin brievenbusmaatschappijen een essentieel onderdeel vormen in het systeem van belastingontduiking?1
Ja.
Heeft u de indruk dat de naar schatting 24.000 in Nederland gevestigde brievenbusmaatschappijen – die een schakel zijn in de belastingontduiking – zich ook aan de OESO richtlijnen houden (zie het staande beleid, zoals wederom verwoord in de nota «Wat de Wereld Verdient» dat u van in Nederland gevestigde bedrijven verwacht dat zij zich aan de OESO-richtlijnen houden)? Kun u aangeven waar u deze indruk op baseert?
Alom wordt onderkend dat de internationale afstemming van de uiteenlopende nationale fiscale stelsels niet is meegegroeid met de globalisering van het bedrijfsleven, een ontwikkeling die heeft gezorgd voor een exponentiële groei van het aantal internationale financiële transacties. Als gevolg hiervan doen zich situaties voor waarin multinationale ondernemingen te maken hebben met belastingheffing over dezelfde inkomsten door meer dan één overheid, maar ook een toenemend aantal situaties waarin geen of weinig belasting wordt geheven. Bovendien proberen steeds meer bedrijven, mede uit concurrentieoverwegingen, binnen het kader van de onvoldoende afgestemde fiscale stelsels hun belastingafdrachten te optimaliseren. In Nederland gevestigde bijzondere financiële instellingen vervullen daarin een functie. In de brief van de staatssecretaris van Financiën en mijzelf d.d. 30 augustus jl. (kenmerk IFZ/2013/320-U) is daar dieper op ingegaan.
De OESO-richtlijnen doen multinationale ondernemingen aanbevelingen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen in het licht van hun specifieke activiteiten en omstandigheden. Hoofdstuk XI van de OESO-richtlijnen stelt onder meer: «In het bijzonder dienen zij (d.w.z. ondernemingen) de belastingwetten en -regelgeving in alle landen waarin zij actief zijn naar de letter en de geest na te leven. Naleving naar de letter en de geest houdt in dat men de intentie van de wetgeving onderkent en volgt.» In hoeverre multinationale ondernemingen die uit oogpunt van het optimaliseren van hun belastingafdrachten bijzondere financiële instellingen in Nederland hebben gevestigd, in voornoemd opzicht voldoende opvolging geven aan deze aanbevelingen is ter beoordeling van de Nationale Contact Punten.
Teneinde de oordeelsvorming door de Nationale Contact Punten te ondersteunen zal ik aan de OESO vragen of de Working Party for Responsible Business Conduct in overleg met het Committee on Fiscal Affairs een nadere duiding kan geven van de OESO-richtlijnen in het geval van fiscale optimalisatie door multinationale ondernemingen.
Heeft u op dit moment voldoende mogelijkheden en middelen om zich adequaat te informeren of in Nederland gevestigde multinationale ondernemingen, inclusief brievenbusmaatschappijen, zich daadwerkelijk aan de OESO-richtlijnen houden? Zo neen, welke stappen zijn daarvoor dan nodig en bent u bereid deze te zetten. Zo ja, kunt u dan aangeven waaruit deze informatie bestaat?
Vragen over de naleving van de OESO-richtlijnen kunnen – onderbouwd – worden voorgelegd aan Nationale Contact Punten. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Is er ooit een klacht via het Nationaal Contact Punt (NCP) ingediend tegen een in Nederland gevestigde brievenbusmaatschappij?
Nee. Noch het Nederlandse NCP noch een buitenlands NCP heeft tot nu toe een klacht ontvangen die betrekking heeft op een in Nederland gevestigde bijzondere financiële instelling.
Bent u ermee eens dat het gebrek aan openbaar toegankelijke informatie over de activiteiten en eigendomsstructuur van brievenbusmaatschappijen een obstakel zouden kunnen vormen voor burgers om een NCP klacht in te dienen? Zo neen, waarom niet?
De beantwoording, waarover nog overleg gaande is met Staatssecretaris Weekers, zal zo spoedig mogelijk volgen.
Bent u van mening dat Nederlandse burgers ook tegen een in Nederland gevestigde brievenbusmaatschappij een NCP klacht zou moeten kunnen indienen?
Ja. Het is wel de vraag of het Nederlandse NCP het meest aangewezen zal zijn om de melding in behandeling te nemen. Dit zal onder meer afhankelijk zijn van de wijze waarop beslissingsbevoegdheden omtrent de vennootschap zijn geregeld. Indien het gaat om een bijzondere financiële vennootschap waarover het besluit tot oprichting in het buitenland om fiscale redenen is genomen, of waaraan geld wordt overgemaakt op basis van besluiten van een moederbedrijf dat elders is gevestigd, zal het naar verwachting de voorkeur genieten om de behandeling door te geleiden naar het NCP in het land van het moederbedrijf, ervan uitgaande dat het moederbedrijf in een land is gevestigd dat de OESO-richtlijnen onderschrijft. Indien het betrokken moederbedrijf niet is gevestigd in een land dat de OESO-richtlijnen onderschrijft, lijkt de behandeling van een melding bij het Nederlandse NCP op voorhand niet eenvoudig. Overigens kunnen belanghebbenden zich tot het Nederlandse NCP richten wanneer men duiding wil over een Nederlandse multinational die om fiscale redenen gebruik maakt van een buitenlandse bijzondere financiële instelling.
Bent u bereid om na te gaan wat de obstakels zijn om zo’n klacht in te dienen en voorstellen te doen om deze weg te nemen?
Zie het antwoord op vraag 5.
De brand bij chemiebedrijf ELD in Oosterhout |
|
Henk van Gerven , Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u in een tijdslijn aangeven wat er op 3 juni jl. bij het chemiebedrijf ELD in Oosterhout is gebeurd en hoe en op welk moment hier door de veiligheidsdiensten en hulpdiensten is opgetreden?1
De brand bij chemiebedrijf ELD in Oosterhout vond plaats op dinsdag 4 juni 2013.
De tijdslijn van de belangrijkste gebeurtenissen vanaf de melding is als volgt:
21.15 u Melding van een explosie en brand in loods 3 van ELD te Oosterhout.
21.17 u Alarmering 2 tankautospuiten, 1 redvoertuig, Officier van Dienst (OVD) -Brandweer, Adviseur Gevaarlijke Stoffen Brandweer en Milieudienst. De inzet van de brandweer was gericht op het voorkomen van uitbreiding en het bestrijden van de brand. Er heeft ook inzet van schuim plaatsgevonden.
21.20 u Opschaling naar zeer grote brand, alarmering OVD-Geneeskundig, OVD-Politie en OVD-Bevolkingszorg en informeren burgemeester.
21.25 u Alarmering drie waarschuwings- en verkenningseenheden. Op basis van de waarnemingen van deze eenheden is vastgesteld dat er geen sprake was van ontoelaatbare en/of onaanvaardbare concentratie van gevaarlijke stoffen in de lucht. Dit is ook mede reden dat de verantwoordelijke officieren van de brandweer het niet noodzakelijk achtten om de sirenes te laten afgaan.
21.29 u Opschaling naar GRIP 1.
21.39 u Alarmering Geneeskundig Adviseur Gevaarlijke Stoffen.
21.40 u Opschaling naar GRIP 2.
23.30 u Brand meester.
Voor de communicatietijdslijn wordt verwezen naar het antwoord op vraag 6.
N.B.: Bij de beantwoording van deze en navolgende vragen is ondermeer gebruik gemaakt van de Bestuurlijke verantwoording aan het Algemeen Bestuur van de Veiligheidsregio MWB, Tilburg/Breda, 18 juni 2013.
Op welk momenten werd opgeschaald naar Grip 1 en Grip 2 en om welke reden?
21.29 u Opschaling naar GRIP 1 met als reden de behoefte aan eenhoofdige leiding ter plaatse.
21.40 u Opschaling naar GRIP 2 met als reden een rookwolk die zich uitstrekt boven meerdere woonwijken, zodat effecten zouden kunnen ontstaan in een gebied buiten de brandlocatie.
Wanneer werd het bedrijf voor het laatst bezocht door de inspectie en wat waren toen de bevindingen?
Op 27 november 2012 werd het bedrijf bezocht door de samenwerkende toezichthouders Regionale Milieudienst Midden West Brabant, Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Veiligheidsregio Midden en West Brabant (jaarlijkse inspectie in het kader van het Besluit risico’s zware ongevallen 1999).
Er werden toen 4 overtredingen geconstateerd op het gebied van de arbeidsveiligheid – tekortkomingen bij de identificatie van gevaren en het beoordelen van risico’s en de borging van oefeningen van de bedrijfshulpverleners. Eén overtreding betrof het niet geborgd zijn van het melden van ongewone voorvallen. Laatstgenoemde overtreding is opgeheven. De overige overtredingen moesten opgeheven zijn op 1 juni 2013. Hierop vindt de komende tijd controle plaats.
Voldeed het bedrijf op het moment van uitbreken van de brand aan alle voorschriften? Was ook de actuele lijst met aanwezige stoffen ter plaatse? Welke stoffen waren dat?
Behalve de hierboven vermelde Brzo-inspectie heeft er in 2012 op verschillende momenten zowel aangekondigd als onaangekondigd toezicht plaatsgevonden, onder leiding van het bevoegd gezag Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Op geconstateerde overtredingen vond handhaving plaats.
Op dit moment loopt het onderzoek nog, waardoor het nog onduidelijk is of het bedrijf op het moment van uitbreken van de brand aan alle voorschriften voldeed.
Er was een actuele stoffenlijst aanwezig die tijdens de brand is overhandigd aan de brandweer en vervolgens ook aan de politie. Bij het bedrijf stonden gevaarlijke stoffen van verschillende gevaarcategorieën en stoffen die niet als gevaarlijk zijn ingedeeld. Wat de gevaarlijke stoffen betreft ging het om brandbare vloeistoffen, giftige stoffen, corrosieve stoffen en milieugevaarlijke stoffen. Deze gevaarlijke stoffen lagen volgens de stoffenlijst niet in de betreffende loods die is afgebrand.
Was er een rampenbestrijdingsplan opgesteld en is conform dat plan gehandeld?
Er was een rampbestrijdingsplan opgesteld.
Voor zover van toepassing zijn de rampbestrijdingsprocessen door de hulpverlenende diensten opgestart en uitgevoerd conform het crisisplan van de Veiligheidsregio Midden West Brabant en het rampbestrijdingsplan ELD.
Hoe en via welke kanalen verliep de communicatie richting omwonenden en kunt u dit in een tijdlijn uitzetten? Verliep dit volgens plan? Is het luchtalarm nu wel of niet afgegaan?
Communicatie bij dit soort incidenten is een lokale verantwoordelijkheid. Bij deze brand is de communicatie richting bevolking verlopen via de perswoordvoering en de twitteraccounts van brandweer, politie en gemeente Oosterhout. De sirene (het WAS: Waarschuwing- en AlarmeringSysteem) is niet afgegaan. De verantwoordelijke officieren van de brandweer achtten dit op grond van de bedrijfsinformatie (geen gevaarlijke stoffen in de brandende loods) en de meetresultaten niet noodzakelijk.
De lokale autoriteiten hebben aangegeven dat de alarmering van de regionale en lokale crisisorganisatie conform vastgestelde procedures is verlopen. Dit geldt eveneens voor de taakorganisatie crisiscommunicatie van de gemeente Oosterhout. De communicatie richting inwoners van het effectgebied had echter volgens de lokale autoriteiten met meer centrale regie en inhoudelijke duidelijkheid over de feitelijke situatie plaats moeten vinden.
Ter toelichting hierbij de volgende informatie over de communicatie richting bevolking en media:
Op welk moment kregen de bewoners benedenwinds zoals in Breda, Zundert en omstreken te horen dat zij ramen en deuren moesten sluiten? Hoe verhoudt zich dat tot het tijdstip dat de rook met giftige stoffen over hen heen trok?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom is ook nu weer bericht dat er geen gevaarlijke stoffen zijn vrijgekomen?
De lokale autoriteiten hebben mij hierover de volgende informatie verschaft:
De ervaring leert dat communiceren over brand en gevaarlijke stoffen lastig is. Rook is immers altijd schadelijk, maar de mate (de dichtheid van de rook) en duur van de blootstelling zijn hierbij bepalend. De brandweer en GGD Groningen hebben samen een praktische campagne gemaakt om uit te leggen wat je moet doen als er brand in de buurt is. Verder heeft de Minister van VWS in juni de handreiking «Communicatie over gevaarlijke stoffen» laten publiceren op www.rivm.nl, voor lokale bestuurders en hun communicatieadviseurs. Via mijn ministerie zullen de bovengenoemde publicaties eveneens actief onder de aandacht worden gebracht van bestuurders en hulpverleners.
een werkbezoek aan het Internationaal Strafhof |
|
Harry van Bommel , Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de zorgen van het Internationaal Strafhof over de beperkte personele capaciteit? Bent u bereid om hierover met het Strafhof in gesprek te gaan? Bent u bereid de capaciteitsproblematiek onder de aandacht te brengen van de andere 121 aangesloten landen?
Nederland is bekend met de zorgen van het ICC over de beperkte personele capaciteit en is hierover met het ICC in gesprek. Nederland heeft zowel in het kader van de Vergadering van Statenpartijen van het ICC als in het ICC-overleg van de EU steun uitgesproken voor het idee van het ICC om de onderzoekscapaciteit van het Bureau van de Aanklager te versterken.
Welke gevolgen heeft de sluiting van de gevangenis in Scheveningen voor de gevangenen van het Internationaal Strafhof? Welke risico’s brengt dit met zich mee? Is hiermee bij de besluitvorming over de bezuinigingen op het gevangeniswezen rekening gehouden?
Ik verwijs naar het antwoord d.d. 24 mei 2013 van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op vraag 38 van de schriftelijke vragen (Kamerstuk 24 587, nr. 507) die door de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie van uw Kamer zijn gesteld naar aanleiding van het Masterplan DJI. Hierin wordt aangegeven dat detentie in relatie tot de internationale tribunalen en gerechten wordt gecontinueerd in Scheveningen.
Bent u bekend met het feit dat getuigen vaak niet lang genoeg in ons land worden toegelaten als voor de procesgang noodzakelijk is? Waardoor wordt dit veroorzaakt en wat kunt u hieraan doen?
Nee, ik ben hiermee niet bekend. De procedure rondom het toelaten van getuigen, alsmede de duur van toelating, is neergelegd in de artikelen 38 en 26 van het Zetelverdrag tussen het Strafhof en Nederland. Hieraan wordt door Nederland gevolg gegeven.
De onvoldoende bescherming van minderjarige slachtoffers van mensenhandel |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Kinderhandel in Nederland» van Unicef en Defence for Children?1
Ja, ik heb dit rapport recent in ontvangst mogen nemen.
Herkent u zich in de kritiek dat Nederland tekortschiet in de bescherming van minderjarige slachtoffers van mensenhandel? Zo ja, wat gaat u doen om de positie van minderjarige mensenhandel slachtoffers te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
In dit uitgebreide onderzoek constateren UNICEF en Defence for Children onder meer dat de bestrijding van mensenhandel in de afgelopen 8 jaar prioriteit is geweest en dat dit zich met name heeft vertaald in maatregelen om de opsporing en vervolging van mensenhandel naar een hoger plan te tillen en de samenwerking tussen de verschillende ketenpartners te verbeteren. Volgens UNICEF en Defence for Children is de bescherming van de (minderjarige) slachtoffers bij deze ontwikkelingen achtergebleven. Er bestaan zorgen over de opvang van en zorg aan minderjarige slachtoffers van grensoverschrijdende mensenhandel, zo stelt het rapport. Verder is hoofdpunt van kritiek dat geen specifiek beleid wordt gevoerd op kinderhandel.
Het kabinet neemt de conclusies uit het onderzoek serieus. De in het rapport genoemde verbeterpunten bieden de betrokken bewindspersonen de mogelijkheid om het beleid verder aan te scherpen. Zoals verzocht zal uw Kamer binnenkort een beleidsreactie ontvangen op het rapport. Hierop vooruitlopend benadrukken wij dat de intensieve integrale aanpak van mensenhandel, zoals die in de laatste jaren is ingezet en waarvan de resultaten zichtbaar worden, ten goede komt aan zowel meerderjarige als minderjarige slachtoffers. Het brede palet aan beleidsintensiveringen onder de noemer van «aanpak mensenhandel» omvat nadrukkelijk ook deze kwetsbare kinderen. De tot op heden geboekte resultaten in de brede aanpak van mensenhandel – variërend van de aanpak van misstanden in de seksbranche tot aan arbeidsuitbuiting – zijn dus ook voor hen van belang. Ook maakt de bescherming van slachtoffers, al dan niet minderjarig, een wezenlijk onderdeel uit van de brede aanpak van mensenhandel.
Welke aanbevelingen neemt u over op het terrein van preventie, registratie, opvang, hulpverlening en bescherming van minderjarige slachtoffers tijdens opsporing en vervolging?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u de verdubbeling van het aantal geregistreerde minderjarige slachtoffers?
Zoals gezegd is de bestrijding van mensenhandel een prioriteit van dit kabinet. Mede dankzij de inspanningen van een breed scala aan ketenpartners komt er meer zicht op mensenhandel en komen mede hierdoor meer (mogelijke) minderjarige slachtoffers in beeld. Ook de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen onderschrijft dit, mede naar aanleiding van haar recente rapportage «Mensenhandel in en uit beeld. Cijfers vervolging en berechting 2008–2012». Verder heeft de succesvolle campagne «Schijn bedriegt» van Meld Misdaad Anoniem hieraan bijgedragen. In de periode van de campagne kwam een relatief groot aantal meldingen van minderjarige slachtoffers binnen.
Hoe zorgt u ervoor dat bij de uitvoering van beleid alle kernbepalingen ook daadwerkelijk worden nageleefd?
Onder andere de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen monitort en rapporteert over onder meer de uitvoering van beleid op het terrein van mensenhandel, tevens kinderhandel. Ook de Task Force Aanpak Mensenhandel signaleert knelpunten in de aanpak initieert beleidsmaatregelen en creëert en verspreidt best practices. Mede op deze wijze wordt de uitvoering van het beleid en de naleving gemonitord.
Hoe verklaart u dat er meer aandacht is voor het voeren van een stringent vreemdelingenbeleid dan voor de opvang en zorg voor minderjarige slachtoffers?
Wij achten goede zorg en opvang voor slachtoffers – en dan met name minderjarige slachtoffers – van het ernstige misdrijf mensenhandel van groot belang. In het beleid wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de kwetsbare positie van minderjarige slachtoffers. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 8 worden alleenstaande minderjarige vreemdelingen die (mogelijk) slachtoffer van mensenhandel zijn, of een risico lopen slachtoffer te worden, geplaatst in de beschermde opvang. Hiervoor is niet vereist dat de betrokken minderjarigen medewerking verlenen aan een strafrechtelijk onderzoek.
Daarnaast kunnen onrechtmatig in Nederland verblijvende slachtoffers een periode van maximaal drie maanden (de zogenaamde bedenktijd) krijgen bij de geringste aanwijzing van mensenhandel. Tijdens deze periode hebben zij aanspraak op zorg en andere voorzieningen om tot rust te komen. Tijdens deze periode kunnen zij besluiten of zij aangifte willen doen. Na aangifte wordt een verblijfsvergunning voor slachtoffers van mensenhandel verleend. Om het bewijs tegen de mensenhandelaar rond te krijgen, te zorgen dat de dader zijn straf niet ontloopt en om herhaling te voorkomen, is de getuigenis van het slachtoffer vaak van groot belang. Indien wegens een grote dreiging door de dader en/of medische of psychische omstandigheden van een slachtoffer niet verlangd kan worden dat hij of zij medewerking verleent, komt het slachtoffer ook in aanmerking voor een verblijfsvergunning.
Waarom heeft het kabinet steken laten vallen in de bescherming van minderjarige slachtoffers?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zorgt u voor gespecialiseerde hulp voor deze slachtoffers?
Alleenstaande minderjarige vreemdelingen die (mogelijk) slachtoffer zijn van mensenhandel worden in een beschermde opvanglocatie geplaatst. Het COA beschikt over 60 beschermde opvangplaatsen. Het betreft kleinschalige locaties. Nidos indiceert de jongere voor een plaats in de beschermde opvang. Indicatie vindt plaats in Ter Apel, dan wel tijdens het verblijf in een «gewone» opvanglocatie voor minderjarigen. In dat laatste geval spelen signalen van de mentor in de locatie een rol. In de beschermde opvang wordt gewerkt met een specifiek voor deze opvang ontwikkelde methodiek. Doel is het opbouwen van een vertrouwensband met de jongere, het ontwikkelen van vaardigheden om zelfstandig te kunnen functioneren en het, afhankelijk van de procedure, voorbereiden op terugkeer of een plek in de Nederlandse samenleving. Het opbouwen van de vertrouwensband heeft ook als doel dat de jongeren hun verhaal vertellen, al dan niet gevolgd door het doen van aangifte.
Voor het zomerreces zal de staatssecretaris van VWS u nader informeren over de opvang en behandeling van (minderjarige) slachtoffers van loverboys in de brief over de stand van zaken van de Rijksbrede aanpak loverboyproblematiek. Wij verwijzen verder naar de in het antwoord op vragen 2, 3 en 7 aangekondigde beleidsreactie op het rapport «Kinderhandel in Nederland».
Deelt u de mening dat de regeling ter bescherming van slachtoffers van mensenhandel meer gericht moet zijn op de positie van het slachtoffer dan op het voeren van een streng vreemdelingenbeleid?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat bij het verhoor van slachtoffers ook traumadeskundigen ingeschakeld dienen te worden?
Nee. Er zijn door politie en Openbaar Ministerie reeds de nodige andersoortige maatregelen getroffen om slachtoffers van mensenhandel tijdens het verhoor te beschermen. Zo zijn er gecertificeerde mensenhandelrechercheurs die getraind zijn in het herkennen van trauma’s en de omgang daarmee. In specifieke gevallen kunnen daarnaast traumadeskundigen worden ingezet. Het uitgangspunt van het OM is dat slachtoffers zoveel mogelijk door dezelfde persoon worden ondervraagd in een daarvoor ontworpen of aangepaste ruimte. Daarnaast mag het minderjarige slachtoffer in principe vergezeld worden door een vertegenwoordiger naar keuze van de minderjarige. Inzet van het OM is voorts dat een ondervraging ter terechtzitting alleen plaatsvindt wanneer dat strikt noodzakelijk is voor het strafproces, en dat visueel contact tussen slachtoffers en verdachten wordt vermeden. Het doel is om secundaire traumatisering te voorkomen en te vermijden dat ondervragingen onnodig worden herhaald tijdens het onderzoek.
Oplichting bij Marktplaats |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Marktplaats & bedrog»1 en de daarbij behorende gerechtelijke uitspraak (LJN: BZ9266, Rechtbank Haarlem, 15/741314–11)?
Ja.
Deelt u de mening dat sinds de totstandkoming van het desbetreffende artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht door de opkomst van de mogelijkheden van handel en communicatie via internet, waaronder Marktplaats, de mogelijkheden om oplichting te plegen groter zijn geworden? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
Ik stel vast dat door de opkomst van internet, webwinkels en websites zoals Marktplaats het veel vaker dan voorheen voorkomt dat er verkoopovereenkomsten worden gesloten zonder dat er sprake is van fysiek contact tussen koper en verkoper en waarbij de betaling en de levering van het goed of de dienst niet gelijktijdig plaatsvinden. Dat brengt voor zowel de koper als de verkoper risico’s met zich mee. Niet al deze risico’s zijn in juridische zin te kwalificeren als oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. Daarvoor moet sprake zijn van hetzij het aannemen van een valse naam of valse hoedanigheid, hetzij listige kunstgrepen, hetzij een samenweefsel van verdichtsels.
Acht u, gezien de gratis en niet gecontroleerde wijze waarop via Marktplaats en andere sites eenvoudig transacties kunnen plaatsvinden, het nog langer opportuun dat er alleen sprake kan zijn van oplichting als daarbij ook een valse naam of hoedanigheid wordt gebruikt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De aanname dat handel via internet niet-gecontroleerd plaatsvindt is niet zonder meer terecht. Kopers en verkopers op internet zijn zich in veel gevallen bewust van de risico’s die zij lopen en trachten deze te beperken. Op internet zijn hiervoor verschillende instrumenten beschikbaar. Ook online handelsplaatsen zoals Marktplaats dragen actief bij aan het beperken van de risico’s. Voorts biedt het webportaal van het Landelijk Meldpunt Internetoplichting een functie waarmee burgers bijvoorbeeld aan de hand van een bankrekeningnummer kunnen controleren of iemand een betrouwbare handelspartner is. Die functie is al ruim 4,4 miljoen maal gebruikt en heeft 232.000 keer tot het advies geleid om niet te handelen met een persoon (peildatum mei 2013).
Gelet hierop en de civiele weg die kan worden bewandeld als de eigen naam door een natuurlijke of rechtspersoon is gebruikt en er toch een conflict ontstaat, ben ik vooralsnog niet overtuigd dat de opkomst van laagdrempelige websites zoals Marktplaats nopen tot een andere strafrechtelijke benadering van het delict oplichting. Zoals ik u in mijn antwoorden op eerdere schriftelijke vragen2 heb laten weten, ben ik naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad ter zake van verduistering met het Openbaar Ministerie in overleg om te bezien of, en zo ja op welke wijze, nieuwe strafrechtelijke mogelijkheden moeten worden gecreëerd.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het strafrecht ook bescherming zou moeten kunnen bieden tegen gevallen van bedrog zoals die in het krantenartikel worden genoemd? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat indien in gevallen van oplichting zoals in het krantenartikel zijn genoemd alleen de civielrechtelijke weg voor gedupeerden openstaat, daarmee het risico bestaat dat particulieren, desnoods verscholen achter een rechtspersoon, Marktplaats en gelijkaardige sites meer zullen gebruiken voor dergelijke praktijken? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanwijzingen dat de recente ontwikkelingen in de jurisprudentie over verduistering en oplichting tot een significante toename zullen leiden van het aantal gevallen dat (ver)kopers hun verplichtingen niet nakomen. Zoals uiteengezet in het antwoord op de vragen 3 en 4 is juist in gevallen waarin malafide (ver)kopers onder eigen naam handelen de civielrechtelijke weg om de wederpartij aan te spreken wegens wanprestatie ten volle beschikbaar. Daarnaast hebben websites zoals Marktplaats er zelf alle belang bij om te voorkomen dat zij een slechte reputatie krijgen doordat (ver)kopers zich niet aan de gesloten overeenkomsten houden. Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen 3 en 4.
De steun van Nederlandse moslims voor jihadgangers naar Syrië |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Moslim begrijpt Syrië-ganger»?1
Ja
Deelt u de visie dat het feit dat bijna driekwart van de moslims jihad-gangers richting Syrië als helden ziet, behalve walgelijk ook tekenend is voor het islamitische begrip voor geweld?
Het onderzoek waarop het artikel is gebaseerd bevestigt de sterke emotionele betrokkenheid van Marokkaans- en Turks-Nederlandse moslims bij het conflict in Syrië en de brede steun voor de strijd(ers) tegen het Syrische regime. De steun voor jihadistische motieven en jihadistische facties in het Syrische conflict is in dit onderzoek niet onderzocht.
Ik deel de veronderstelling dat er enorme steun heerst onder moslims voor jihadisten derhalve niet. Op basis van de stellingen die zijn gehanteerd in het onderzoek kan niet de conclusie worden getrokken dat de geënquêteerde moslims in meerderheid uitreizigers met jihadistische intenties steunen.
Ziet u het gevaar van de enorme steun van moslims in Nederland voor de jihad-reizigers richting Syrië en bent u bereid verder onderzoek te doen naar deze vijfde colonne? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen tegen de enorme steun onder moslims voor jihadisten die naar Syrië zijn vertrokken?
Zie antwoord vraag 2.
Boogschieten op damherten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Fries damhert met pijl in kop afgeschoten»?1
Ja.
Kunt u aangeven of de dader van het beschieten van het damhert met pijl en boog inmiddels is opgespoord?
Uit onderzoek door de politie is/zijn geen verdachte(n) naar voren gekomen. Aangezien verdere aanknopingspunten ontbreken, is het onderzoek stopgezet. Zodra er nieuwe informatie binnenkomt zal het onderzoek weer worden voortgezet.
Kent u het streven van de Nederlandse Vereniging voor Boogjagers om de jacht met pijl en boog c.q. kruisboog gelegaliseerd te krijgen in Nederland?
Deze vereniging heeft dit streven nooit formeel onder mijn aandacht gebracht. Wel heb ik naar aanleiding van deze schriftelijke vragen kennis genomen van een brief, gedateerd 27 september 2011, die deze vereniging op internet heeft geplaatst, alsmede van informatie op de website van deze vereniging, waarin wordt gepleit voor het toestaan van de jacht met een boog in Nederland.
Deelt u de mening dat het beschieten van dieren met pijl en boog behalve verboden ook uiterst onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van pijl en boog voor de jacht is onder de Flora- en faunawet niet toegestaan. Het gebruik van dit middel is ongeschikt, omdat het risico op onnodig lijden voor dieren te groot is.
Kunt u aangeven of er plannen zijn de boogjacht te legaliseren?
Er zijn geen plannen om de boogjacht te legaliseren.
Regelgeving met betrekking tot drones |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Besluit Luchtfotografie vervalt»1, het bericht «vliegende opnames tot op 120 m hoogte»2 en herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over het gebruik van onbemande vliegtuigjes?3
Ja.
Betekent de intrekking per 1 juni 2013 van het Besluit luchtfotografie dat, mits aan andere voorschriften op het terrein van de luchtvaart wordt voldaan, er minder juridische belemmeringen zijn voor het maken van luchtopnamen door particulieren? Zo ja, betekent dit dan ook dat het maken van luchtopnamen waar personen opstaan wat betreft wet- en regelgeving eenvoudiger wordt? Zo nee, waarom niet?
Het Besluit luchtfotografie schreef voor dat, behoudens enkele uitzonderingen, voor luchtfotografie vanuit luchtvaartuigen een vergunning van de Minister van Defensie nodig was. Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag speelde uitsluitend de beveiliging van militaire belangen een rol (artikel 76, eerste lid, onder d, van de Luchtvaartwet). De regelgeving omtrent het maken van luchtopnamen waar personen op staan is door het vervallen van het besluit niet veranderd, aangezien vergunningaanvragen onder dit besluit uitsluitend beoordeeld werden op de bescherming van militaire belangen.
Deelt u de mening dat een onbemand laagvliegend geluidsarm vliegtuigje voorzien van beeldopnameapparatuur met een hoge resolutie dat personen herkenbaar in beeld kan brengen, een relatief nieuw middel is waarmee de privacy van anderen kan worden geschonden? Zo ja, is de geldende wet- en regelgeving en ten aanzien van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de handhaving daarvan voldoende toegerust om dit nieuwe middel te controleren? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Onbemande luchtvaartuigen zijn een relatief nieuwe ontwikkeling in de luchtvaart. Als daarbij afbeeldingen kunnen worden gemaakt die herleidbaar zijn tot personen dan kan dat een schending van de privacy opleveren. Het maken van dergelijke afbeeldingen valt overigens niet onder de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) als het gaat om het maken van afbeeldingen ten behoeve van uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden (artikel 2, tweede lid onder a Wbp). Het College bescherming persoonsgegevens kan handhavend optreden bij inbreuken op de Wbp. Daarnaast bieden, zoals in de in vraag 1 aangehaalde antwoorden op eerdere schriftelijke vragen is toegelicht, de artikelen 139f en 441b van het Wetboek van Strafrecht de mogelijkheid om op te treden tegen het heimelijk inzetten van op een onbemand luchtvaartuig gemonteerde camera’s als het oogmerk en de mogelijkheid bestaat daarmee een persoon herkenbaar in beeld te brengen.
Op dit moment wordt gewerkt aan nadere regelgeving ten aanzien van modelvliegtuigen (recreatief gebruik door particulieren). Voor een toelichting daarop verwijs ik naar het antwoord op vraag 5. De aanstaande inperking van gebieden waarboven modelvliegtuigen mogen vliegen betekent onder andere dat de toelaatbaarheid van het recreatief vliegen boven plekken waar zich zichtbaar vaak en/of veel mensen bevinden sterk wordt ingeperkt. Dit heeft als bijkomend gevolg dat de kans op het herkenbaar in beeld brengen van personen vanaf modelvliegtuigen kleiner wordt. Voor onbemande luchtvaartuigen (beroepsmatig gebruik door particulieren) geldt in de praktijk al dat vluchten boven gebieden met aaneengesloten bebouwing en mensenmenigten niet zijn toegestaan, tenzij daarvoor een dringende maatschappelijke reden bestaat.
Ik acht de geldende en aanstaande wet- en regelgeving hiermee voldoende toegerust om rekening te houden met het beschermen van de persoonlijke levenssfeer als het gaat om het civiele gebruik van op een onbemand luchtvaartuig gemonteerde camera’s.
Bevatten de wet- en regelgeving ten aanzien het vliegen met onbemande vliegtuigen door particulieren ook voorschriften ten aanzien van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer? Zo ja, welke zijn dat dan? Zo ja, wat zijn de verschillen met betrekking tot de voorschriften voor particulieren die deze vliegtuigen bedrijfsmatig gebruiken en particulieren die dat voor privédoeleinden gebruiken? Zo nee, deelt u de mening dat, gezien de vergaande mogelijkheden om de persoonlijke levenssfeer van anderen aan te tasten, er specifieke regelgeving moet komen ter bescherming van die persoonlijke levenssfeer op dit gebied? Hoe gaat u die regelgeving vormgeven?
De wet- en regelgeving voor de luchtvaart is primair gericht op het bewerkstelligen van een veilige vluchtuitvoering. Daarom zijn hierin geen voorschriften ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer opgenomen. In de regelgeving zal wél onderscheid worden gemaakt tussen recreatief en beroepsmatig gebruik, zoals nader is beschreven in het antwoord op vraag 5. Voor de wet- en regelgeving ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het nieuwe gebruik [met drones] van het luchtruim om voorwaarden vraagt en dat deze vliegtuigjes onder een sterk verouderde wet voor modelvliegtuigen vallen?4 Zo ja, is het in het bericht gestelde waar dat het ministerie van Infrastructuur en Milieu aan regelgeving werkt? Zo ja, wat is de aard van die regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Ja. Bij het opstellen van de regelgeving voor civiel gebruik wordt door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu onderscheid gemaakt tussen modelvliegtuigen (recreatief gebruik) en onbemande luchtvaartuigen (beroepsmatig gebruik). De reeds bestaande Regeling modelvliegen wordt aangescherpt om het verschil in gebruik tussen modelvliegtuigen en onbemande luchtvaartuigen te verduidelijken. Zodra deze regeling van kracht wordt is het ook verboden om vluchten met modelvliegtuigen uit te voeren boven gebieden met aaneengesloten bebouwing en mensenmenigten.
Voor onbemande luchtvaartuigen worden momenteel regels opgesteld. Ook bij deze regeling zal het verboden zijn om vluchten uit te voeren boven gebieden met aaneengesloten bebouwing en mensenmenigten met onbemande luchtvaartuigen, tenzij hiervoor een dringende maatschappelijke reden bestaat. Gezien de diversiteit in vluchtuitvoering en de snelle technische ontwikkelingen op het gebied van onbemande luchtvaartuigen is solide regelgeving noodzakelijk, die is afgestemd met vergelijkbare regelgeving in diverse andere Europese landen. Tot aan het moment waarop deze regels van kracht worden, moet een bedrijf dat vluchten met een onbemand luchtvaartuig uitvoert over een ontheffing van de Inspectie Leefomgeving en Transport beschikken. De eisen die worden gesteld voor het verkrijgen van de ontheffing zijn in lijn met de toekomstige regelgeving voor onbemande luchtvaartuigen.
De gezochte Syrië-ronselaar die opduikt in Shariawijk |
|
Geert Wilders (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gezochte Syrië-ronselaar duikt op in Shariawijk»?1
Ja.
Klopt het dat er drie keer aangifte is gedaan tegen deze jihad-ronselaar?2Zo ja, hoe is het dan mogelijk dat deze ronselaar vrij rondloopt en een journalist te woord staat in de bewuste Shariawijk in Den Haag?
Ik doe geen uitspraken over individuele strafzaken, mede om te voorkomen dat eventuele opsporingsbelangen zouden kunnen worden geschaad. Wel kan ik aangeven dat er aangifte is gedaan tegen mogelijke ronselaars en dat momenteel een opsporingsonderzoek loopt. Dit opsporingsonderzoek heeft nog niet geleid tot aanhoudingen.
Lopen er nog meer Syrië-ronselaars vrij rond waar politie en justitie niet tegen optreden? Zo ja, om hoeveel ronselaars gaat dit en waarom wordt hier niet tegen opgetreden?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u ervoor zorgen dat deze ronselaar, samen met eventueel andere ronselaars, direct wordt opgepakt voor het als misdrijf aangemerkte ronselen voor de jihad en gaat u er verder voor zorgen dat deze ronselaar indien mogelijk gedenaturaliseerd wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De bureaucratische procedures na de vermissing van een persoon |
|
Jan de Wit |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Mevrouw, we zoeken het uit, u hoort van ons»1, waarin beschreven wordt hoe het leven van een mevrouw, van wie de man wordt vermist, in een nachtmerrie verandert?
Elke vermissing van een persoon is een ingrijpende en emotioneel belastende gebeurtenis, des temeer als een vermissing voortduurt. Langdurige vermissingen kunnen leiden tot moeilijke (financiële) situaties voor familieleden en andere betrokkenen. Het is dan ook van belang om verdere verzwaring van de situatie waarin zij verkeren zoveel mogelijk te voorkomen. Met het oog daarop is in 2002 een aantal ingrijpende aanpassingen in de relevante bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek (BW) in werking getreden. Zo is geregeld dat in gevallen zoals het onderhavige, waarin de dood van de vermiste persoon waarschijnlijk is, al na 1 (in plaats van voorheen 5) jaar een verzoek aan de rechtbank kan worden gedaan om te verklaren dat er een rechtsvermoeden van overlijden bestaat en dat daarbij volstaan kan worden met 1 oproeping van de vermiste om van zijn in leven zijn te doen blijken (in plaats van voorheen 3; artikel 1:413 BW). Daardoor kunnen belanghebbenden sneller en tegen minder kosten een verklaring verkrijgen waarmee zij bijvoorbeeld een levensverzekering tot uitkering kunnen doen komen zodat de hypothecaire woonhuisfinanciering kan worden betaald.
Het past mij niet om een individueel geval te beoordelen. Wel kan ik aangeven dat ten tijde van de wetswijziging2 door verzekeraars is toegezegd achterblijvers beter tegemoet te komen nadat een verzoek zoals bedoeld in 1:413 BW is ingediend en de verklaring van rechtsvermoeden van overlijden nog niet is verkregen. Een tegemoetkoming kan bestaan uit een voorschot op de uitkering of bijvoorbeeld uitstel van betaling van de hypotheekrente. Ook is toen van de zijde van de Nederlandse Vereniging van Banken aangegeven dat van banken een welwillende houding kan worden verwacht. Bedrijven en instellingen kunnen besluiten ook al voor het doen van een dergelijk verzoek een voorschot of uitstel van betaling te verlenen; ze zijn daar echter niet toe verplicht. Het is begrijpelijk, hoewel pijnlijk voor familieleden van een vermiste persoon, dat bedrijven daartoe niet altijd bereid zullen zijn aangezien het voor hen een risico kan inhouden.
Verder kan ik aangeven dat de Raad voor de Rechtspraak (RvdR) mij over de duur van een procedure zoals bedoeld in artikel 1:413 BW heeft meegedeeld dat het gebruikelijk is dat na ontvangst van het verzoekschrift een periode van 3 maanden verstrijkt voordat de (eerste) zitting plaatsvindt. In die tijd wordt onder meer zonodig het dossier gecompleteerd en worden de door alle belanghebbenden te ondertekenen instemmingsverklaringen verzameld. Na de zitting geldt op grond van artikel 1:414 een termijn van ten minste een maand voor het oproepen van de vermiste. De RvdR heeft aangegeven bij de rechtbanken onder de aandacht te zullen brengen deze zaken zo mogelijk met voorrang te behandelen om de doorlooptijd zo kort mogelijk te houden, gelet op de grote emotionele en financiële gevolgen die nabestaanden ondervinden bij vertraging van de procedure.
Wat vindt u ervan dat de partner van een vermiste persoon zo lang na de vermissing nog stuit op een muur van bureaucratie bij banken, verzekeringen, gemeente en andere officiële instanties? Hoe kan voorkomen worden dat het leven van een (vermoedelijke) nabestaande verandert in een bureaucratische ramp? Ziet u mogelijkheden de tijdrovende en kostbare procedure om bij de rechtbank een verklaring rechtsvermoeden van overlijden te krijgen, minder belastend te maken?
Zie antwoord vraag 1.
Denkt u dat een centraal loket of centrale instantie de oplossing kan zijn voor personen die met een dergelijke dramatische gebeurtenis te maken krijgen, waarbij het de bedoeling is dat een expert of deskundige naast de nabestaande gaat staan en meehelpt bij het vinden van oplossingen voor allerlei problemen met diverse instanties?
Er bestaat een hulplijn voor achterblijvers van vermiste personen voor vragen op het terrein van psychosociale en praktische ondersteuning. Tot voor kort beheerde het Nederlandse Rode Kruis deze hulplijn. Deze zomer wordt deze hulplijn overgedragen aan Slachtofferhulp Nederland. Verder is op de website www.vermistepersonen.nl veel informatie te vinden over dit onderwerp.
Daarnaast bestaat al vele jaren een informatiefolder «Wat te doen als iemand vermist wordt».3 Daarin is aangegeven wat te doen om te bevorderen dat de vermiste wordt teruggevonden en wat de juridische aspecten zijn bij een langdurige vermissing. Ook is opgenomen wat de mogelijkheden zijn voor het afhandelen van financiële zaken, zoals zaakwaarneming of het doen van een verzoek aan de rechtbank om een bewindvoerder te benoemen. Een bewindvoerder kan onder meer de verklaring van rechtsvermoeden van overlijden aanvragen en zo deze procedure minder belastend maken voor de belanghebbenden. In de folder staat waar iedereen die te maken heeft met een vermissing terecht kan voor informatie, advies en/of ondersteuning, zoals het juridisch loket of de Vereniging van Achterblijvers na Vermissing. Een betrokkene kan ook een advocaat inschakelen.
Gezien het voorgaande acht ik het niet nodig om een centraal loket in te richten.
Wat is uw reactie op de opmerking van de adviseur van het Nederlands Genootschap van Burgemeesters dat de burgemeester de meest logische plek voor ondersteuning is en dat er bepaalde knellende regels zijn die vanuit coulance-oogpunt tijdelijk terzijde geschoven kunnen worden?2 Bent u bereid de mogelijkheid hiertoe te verkennen en te bezien of hiertoe wetten en regels moeten worden aangepast?
Gezien het antwoord op vraag 3 is er geen aanleiding om nog een specifieke instantie aan te wijzen die ondersteuning kan bieden. Evenmin is in zijn algemeenheid duidelijk dat de burgemeester regels terzijde moet kunnen stellen. Bovenstaande laat onverlet dat mensen die te maken hebben met een geval van langdurige vermissing zich ter ondersteuning ook tot de burgemeester kunnen wenden.
De aanpak van overlast bij coffeeshops |
|
Manon Fokke (PvdA), Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verdeeldheid in driehoek Maastricht door drugs»?1
Ja.
Is het waar dat er binnen de driehoek in Maastricht verschil van mening bestaat over invallen bij coffeeshops? Zo ja, waaruit bestaat dit verschil van mening en welke verschillende opvattingen ten aanzien van de handhaving van de openbare orde en veiligheid enerzijds en het vervolgen van wetsovertreders anderzijds liggen daaraan ten grondslag? Zo nee, hoe moeten de uitingen van de burgemeester van Maastricht worden opgevat? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het in het bericht gestelde?
Ik deel de mening niet dat er in Maastricht sprake is van onduidelijk lokaal beleid. Ik constateer juist dat in Maastricht de partners in de driehoek eenduidig opereren en dat de verkoop aan drugstoeristen zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk voortvarend wordt aangepakt. Ik heb vertrouwen in de aanpak van de lokale driehoek van Maastricht.
In hoeverre is er in Maastricht bij de handhaving van het ingezetenencriterium sprake van lokaal maatwerk?
De burgemeester stelt het coffeeshopbeleid binnen het landelijke kader (Opiumwet en de Aanwijzing van het Openbaar Ministerie) vast. De lokale driehoek vult het beleid concreet in en stelt prioriteiten bij de dagelijkse handhaving. De handhaving geschiedt in overleg met de betrokken gemeenten en zo nodig gefaseerd, waarbij wordt aangesloten bij het lokale coffeeshop- en veiligheidsbeleid zodat er sprake is van lokaal maatwerk. De lokale driehoek in Maastricht heeft het beleid zodanig ingevuld dat het ingezetenencriterium wordt gehandhaafd. Over de actuele situatie in Maastricht heb ik uw Kamer reeds bij brief van 29 mei geïnformeerd (Kamerstukken II, 24 077, nr. 309).
Is maatwerk ten aanzien van het ingezetenencriterium nog wel mogelijk in het geval het lokale gezag van de burgemeester ter zijde wordt gesteld door het Openbaar Ministerie (OM)? Zo ja, hoe dan? Zo nee, wat vindt u hiervan, mede in het kader van het regeerakkoord?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er met betrekking tot de aanpak van coffeeshops sprake is van een onduidelijk lokaal beleid, nu de burgemeester en de lokale politiek een terughoudende aanpak voorstaan en het OM klaarblijkelijk niet? Zo ja, acht u dit ook onwenselijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen gelijktijdig met de op 22 mei 2013 gestelde vragen beantwoorden?
De antwoorden op de vragen van 22 mei 2013 zijn op 28 mei 2013 aan uw Kamer toegezonden.
De medische behandeling van vreemdelingen |
|
Linda Voortman (GL), Gerard Schouw (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u aangeven op grond waarvan u tot de conclusie komt dat er geen enkele reden is om geloof te hechten aan de beweringen van de vertrouwensarts van de Guinese asielzoeker?
Zoals ik in mijn brief van 21 mei 2013 reeds heb aangegeven, wordt een Intern Bijstandsteam (hierna IBT) niet zomaar ingezet. Een intern bijstandsteam kan worden ingezet bij de handhaving van de orde en/of de veiligheid in de inrichting en het beheersbaar maken van incidenten met een verhoogd veiligheidsrisico waarbij de mogelijkheid bestaat dat geweld moet worden toegepast. Betrokkene heeft zich op meerdere momenten verbaal en fysiek intimiderend richting medewerkers van DJI uitgelaten. Dit is ook verschillende malen door het personeel gerapporteerd. Het karakter van de uitingen was dermate ordeverstorend en intimiderend dat het afdelingshoofd heeft besloten om het IBT-team in te schakelen bij de interne overbrenging van betrokkene. Bij deze beslissing is ook zijn gewelddadige en agressieve gedrag in het verleden betrokken, waarbij de betrokken ingeslotene herhaaldelijk medewerkers had beschadigd. Het afdelingshoofd heeft onder ambtseed een gedetailleerd verslag opgesteld van de gehele actie (aanleiding, uitvoering en afloop). Hierin is gemeld dat enkel dwang is gebruikt, zoals door de wet is toegestaan. Van schoppen en slaan was nadrukkelijk geen sprake.
Daarnaast hecht ik ook waarde aan het feit dat een IBT bestaat uit medewerkers uit de inrichting die volgens vastgestelde geweldsinstructies werken en hier speciaal toe zijn opgeleid en toegerust. De commandant van het interne bijstandsteam heeft conform de Geweldsinstructie penitentiaire inrichtingen verslag uitgebracht aan de directeur van het Detentiecentrum Rotterdam (hierna DCR).
Zoals ik reeds in de kamerbrief van 21 mei 2013 heb aangegeven, wordt een ingeslotene normaliter na een actie van het IBT onderzocht door de medische staf om te bezien of sprake is van eventuele verwondingen, die immers gezien de aard van een optreden door een IBT niet zijn uit te sluiten. De betrokken ingeslotene is derhalve ook bezocht door de medische staf, maar heeft een onderzoek geweigerd. Daarom kon niet worden vastgesteld of sprake was enige verwondingen. Ook eventuele blauwe plekken waren zonder verder onderzoek visueel niet waarneembaar. Op een later moment heeft mevrouw Bonsen wel geconstateerd dat sprake was van (enkele) blauwe plekken en ik ga – mede gelet op het feit dat zij betrokkene wel heeft onderzocht – ook uit van de juistheid van haar constatering. Er bestaat voor het overige een discrepantie tussen het beeld dat mevrouw Bonsen schetst en het verhaal dat ik heb opgemaakt uit meerdere door medewerkers op ambtseed opgemaakte verslagen.
Medewerkers van diensten als Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) zijn opgeleid, getraind en geïnstrueerd om hun taken op professionele en humane wijze uit te voeren. Dit gevoegd bij hun grote betrokkenheid bij het werk, maakt dat beweringen als gedaan door mw Bonsen hard aankomen bij hen. Ik heb daar begrip voor. Dat laat onverlet dat dergelijke beweringen en «verhalen» wel worden bezien.
Het feit dat werkwijzen veelal geprotocolleerd zijn inclusief verantwoordingsmomenten, helpen mij bij het beoordelen van dergelijke bevindingen en het trekken van conclusies.
Zijn er camerabeelden beschikbaar die uitsluitsel geven over wat er daadwerkelijk heeft plaatsgevonden?
Nee, het observeren van ingeslotenen in een cel vindt slechts in een zeer beperkt aantal gevallen plaats. Op grond van artikel 24a Penitentiaire beginselenwet (hierna Pbw) kan de directeur, indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de ingeslotene noodzakelijk is, bepalen dat een gedetineerde die in een afzonderingscel verblijft, dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd. Camerabeelden worden normaliter 14 dagen bewaard. Aangezien de geestelijke of lichamelijke toestand van de betrokkene geen aanleiding gaf om hem onder observatie te stellen, zijn ook geen camerabeelden beschikbaar.
Bent u van mening dat een verdenking van mishandeling geuit door de vertrouwensarts die meerdere consulten heeft gehad met haar cliënt genoeg reden is om een onafhankelijk arts in te schakelen om deze zware aantijgingen te onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven wat het standaard protocol is wanneer er dergelijke meldingen worden gedaan? Voorziet dit protocol ook in gevallen dat medisch onderzoek, bijvoorbeeld uit angst, wordt geweigerd? Zo ja, wat zijn dan de stappen die gevolgd worden?
Een goede procedure in geval van mishandeling of slechte behandeling van gedetineerden is van groot belang. Een dergelijke procedure bestaat ook. Bij circulaire van 20 juli 2012, kenmerk 5735467/12/DJI is bepaald dat het bevoegd gezag (de directeur van de inrichting), wanneer het kennis neemt van een (vermoedelijke) integriteitsschending, gepleegd door een medewerker van DJI, dit meldt aan het Bureau Integriteit en Veiligheid van DJI. Ook een medewerker die kennis draagt van een (vermoedelijke) integriteitsschending kan daarvan melding doen bij het voornoemde Bureau. Vervolgens kan dit bureau een feitenonderzoek of een disciplinair onderzoek instellen en zo nodig een aanvraag tot een strafrechtelijk onderzoek initiëren. Thans was er, op basis van de beschikbare informatie, geen reden om een dergelijke melding te doen.
Zoals ik op 22 mei 2013 ook reeds tijdens het debat aan uw Kamer heb gemeld, heeft betrokkene aangifte van mishandeling gedaan. In het kader van het opsporingsonderzoek naar aanleiding van deze aangifte, zal worden beoordeeld of het optreden van de bewaarders, gelet op alle omstandigheden, aangemerkt moet worden als disproportioneel. Ik wacht de uitkomsten van dit onderzoek dan ook af. Indien de uitkomsten daartoe aanleiding geven, zal ik uw Kamer vertrouwelijk over deze individuele casus informeren. Vooralsnog lijkt mij dit prematuur.
Op welke gronden wordt een verzoek van een vreemdeling om in een isoleercel geplaatst te worden gehonoreerd? Is het gebruikelijk dat dergelijke verzoeken worden gedaan?
Op grond van artikel 24, juncto 23, van de Pbw kan de directeur de vreemdeling in afzondering plaatsen indien hij hierom verzoekt en de directeur dit verzoek redelijk en uitvoerbaar oordeelt.
In de praktijk komt dit niet heel veel voor aangezien de afzonderingscellen minder faciliteiten bieden dan een reguliere cel of bijvoorbeeld een cel op een beheersafdeling. Voor uw beeld meld ik u dat in 2012 hierom 52 keer is verzocht.
Is het gebruikelijk dat een vertrouwensarts bij een consult geen gebruik kan maken van een medische onderzoekskamer? In hoeverre wordt de privacy van de vreemdeling tijdens een dergelijk consult gewaarborgd? Worden er tijdens dergelijke consulten, in het bijzonder bij honger- en/of dorststakers, ook primaire hulpmiddelen als een weegschaal ter beschikking gesteld? Is het gebruikelijk dat een overlegverzoek vanuit de vertrouwensarts gericht aan medische dienst wordt geweigerd? Zo ja, op welke gronden kan dit gebeuren? Deelt u de mening dat een dergelijk overleg in het belang van de gezondheid van de vreemdeling is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u, mede naar aanleiding van uw uitspraken in het dertigledendebat over de versoepeling van het vreemdelingenbeleid d.d. 22 mei 2013, de Kamer, zo nodig vertrouwelijk, informeren op welke wijze u de bovenstaande casus na hebt laten trekken door een onafhankelijk orgaan?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u reageren op de verklaring van de vertrouwensarts dat zij en haar medisch team herhaaldelijk de toegang werd geweigerd tot de patiënten die daartoe het verzoek hebben ingediend?
Zoals reeds is aangegeven, is een belangrijke voorwaarde voor het functioneren van een vertrouwensarts, dat de ingeslotene zijn vertrouwen aan deze arts wil geven. Bij deze keuze is daarom de voorkeur van de ingeslotene leidend en moet hij de keuze voor een arts ook zelf aangeven evenals wanneer (op welke dag en tijdstip) hij hem of haar wil zien. Dit laatste is met name ook van belang omdat een ingeslotene niet kan worden gedwongen om bezoek te ontvangen. Indien een ingeslotene niet heeft aangegeven dat hij een bepaalde vertrouwensarts wil spreken, dan wordt de betreffende arts ook niet toegelaten tot de inrichting.
Bij het plannen van een bezoek met de vertrouwensarts, dient natuurlijk wel rekening gehouden te worden met de situatie dat het consult dient plaats te vinden in een detentiecentrum. In beginsel gelden dan ook de reguliere «bezoektijden». Gelet op de precaire situatie waarin hongerstakers zich bevinden, wordt hier wel coulant mee omgegaan. Van de reguliere bezoekuren kan bovendien worden afgeweken indien een (medische) situatie deze afwijking rechtvaardigt. De directie van het DCR handelt conform deze regels. Van terugkomen op afspraken door de directie is geen sprake.
Kunt u aangeven hoe er wordt gehandeld indien een vertrouwensarts melding maakt van intimidatie, slaapdeprivatie en het plaatsen van vreemdelingen in een isoleercel zonder dat daar gegronde redenen voor zijn? Is het simpele feit dat de verantwoordelijke medewerker verklaart dat hiertoe wel gegronde redenen voor zijn voldoende om dergelijke meldingen als ongeloofwaardig te beschouwen? Zo nee, hoe worden dergelijke meldingen onderzocht?
In antwoord op de vragen 3 en 6, heb ik reeds beantwoord op welke wijze met signalen door derden wordt omgegaan. De ingeslotene kan zelf ook een klacht indienen indien hij of zij van oordeel is dat zijn rechten worden geschonden ofwel dat naar zijn oordeel sprake is van een onheuse bejegening. Dit kan allereerst door hiervan melding te maken in een gesprek met een leidinggevende, het afdelingshoofd of de directeur.
Daarnaast wordt conform artikel 62, lid 1 Penitentiaire beginselenwet (Pbw) bij een klacht ten aanzien van een door of namens de Directeur van de inrichting genomen beslissing een beklagschrift behandeld door een door de onafhankelijke Commissie van Toezicht benoemde beklagcommissie. Dit kan bijvoorbeeld indien een vreemdeling van oordeel is dat hij geplaatst wordt in een afzonderingscel of strafcel zonder dat hier gegronde redenen toe zijn of bij een vermeende schending van de eigen artsenkeuze. Dit geschiedt volgens het principe van hoor en wederhoor. In beklag kan klager kan zich doen bijstaan door een rechtsbijstandverlener of een andere vertrouwenspersoon die daartoe van de beklagcommissie toestemming heeft gekregen.
Tenslotte treedt een van de leden van de Commissie van Toezicht wisselend op als maandcommissaris. Deze houdt tenminste eenmaal per maand spreekuur in de inrichting. Ingesloten vreemdelingen kunnen door middel van een verzoekbriefje een gesprek aanvragen met de maandcommissaris of een brief schrijven aan de maandcommissaris.
Het kan dan bijvoorbeeld gaan over klachten over bejegening, intimidatie of vermeende slaapdeprivatie. Ingesloten vreemdelingen worden via de huisregels over de beklagprocedure op de hoogte gesteld. Naast het indienen van een klacht, kan een ingesloten vreemdeling, indien hij dit wenst, uiteraard aangifte doen bij de politie. Zoals ik reeds heb aangegeven, heeft de betreffende ingeslotene van deze laatste mogelijkheid gebruik gemaakt. Ten overvloede wijs ik erop dat in het onderhavige geval van nachtelijke controles leidend tot slaapdeprivatie geen sprake is geweest.
Is het waar dat de vertrouwensarts de toezegging kreeg dat zij toegang zou krijgen tot vreemdelingen die daartoe en verzoek hadden ingediend? Is het waar dat de medische dienst van het detentiecentrum Rotterdam vervolgens op last van de directie op deze afspraak terug moest komen? Zo nee, kunt u aangeven hoe de zaken dan wel zijn gegaan?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven hoe vreemdelingen, al dan niet in hongerstaking en/of in isolatiecel, het verzoek kunnen indienen een consult te krijgen met een vertrouwensarts? Kan dit slechts via de advocaat of ook namens familieleden?
Ik hecht veel waarde aan de begeleiding van mensen die aan mijn zorg zijn toevertrouwd. De medische verzorging vormt hier een zeer belangrijk onderdeel van deze begeleiding. Elke gedetineerde heeft op basis van artikel 42 van de Pbw recht op medische verzorging. Dit betekent niet alleen dat de gedetineerde recht heeft op een inrichtingsarts (die functioneert als huisarts), maar ook dat deze regelmatig beschikbaar is. (zoals dat ook in het huidige geval gebeurt). De aan de inrichting verbonden arts is verantwoordelijk voor de behandeling. Daarnaast is aan alle hongerstakers en/of vochtweigeraars aangeboden om te worden bezocht door een vertrouwensarts (een niet aan de inrichting verbonden, maar wel door DJI bekostigde arts). Enkelen onder hen hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Een ingeslotene mag ook een arts van eigen keuze raadplegen als vertrouwensarts.
Een belangrijke voorwaarde voor het functioneren van een vertrouwensarts, is dat de ingeslotene zijn vertrouwen aan deze arts wil geven. Er moet een zogenoemde vertrouwensrelatie kunnen ontstaan. Bij deze keuze is daarom de voorkeur van de ingeslotene leidend, maar hij moet de keuze voor een arts wel zelf kenbaar maken en ook aangeven wanneer hij hem of haar wil zien. Een verzoek om een vertrouwensarts is vormvrij en kan bij het personeel, een arts, een advocaat of andere gemachtigde worden gedaan.
Ten aanzien van ter beschikking gestelde ruimte en hulpmiddelen geldt het volgende. Uitgangspunt is dat de medische zorgverlening binnen de detentiecentra voor vreemdelingen gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Daarbij dient natuurlijk wel rekening te worden gehouden met de situatie van vrijheidsontneming. Indien betrokkene zelf om een vertrouwensarts heeft verzocht, dan stelt de directeur op basis van artikel 42 van de Pbw in overleg met de gekozen arts de plaats en het tijdstip van de raadpleging vast. Afhankelijk van de aard van het consult, kan het wenselijk zijn dat de vertrouwensarts beschikt over primaire hulpmiddelen. Bij de beoordeling van de vraag welke ruimte en hulpmiddelen ter beschikking worden gesteld, wordt rekening gehouden met de orde en veiligheid in de inrichting.
Ten behoeve van de ruimte merk ik op dat het inderdaad klopt dat consulten van een vertrouwensarts doorgaans worden gehouden in een zogeheten spreekkamer. Dit is in afwijking van het dagelijkse spraakgebruik een kamer die gebruikt wordt voor ambtelijke contacten met ingeslotenen, bijvoorbeeld van de advocaat). Het karakter doet recht aan de vertrouwelijkheid en de aard van het contact (anders dan de inrichtingsarts is een vertrouwensarts geen behandelend arts). Alhoewel de directeur bevoegd is toezicht uit te oefenen met het oog op de orde of de veiligheid in de inrichting, wordt de vertrouwelijkheid zoveel als mogelijk gerespecteerd en gewaarborgd.
Medische hulpmiddelen maken geen onderdeel uit van de standaardinrichting van een spreekkamer. Indien enigszins mogelijk (voor zover beschikbaar en het gebruik ervan verantwoord is), worden ze desgevraagd ter beschikking gesteld. In Vught is dan ook ten behoeve van het consult een weegschaal aan mevrouw Bonsen verstrekt.
Is het waar dat vertrouwensartsen niet/nauwelijks worden ingelicht over de medische nazorg bij honger- en/of dorststakers? Is het waar dat vreemdelingen die in honger- en/of dorststaking zijn gegaan binnenkort worden uitgezet terwijl volgens de vertrouwensarts de medische situatie zich daarvoor niet leent? Wordt er in dergelijke gevallen ook een second opinion van een onafhankelijk arts ingeschakeld? Zo nee, wat is dan wel de gebruikelijke procedure?
Kunt u deze vragen vanwege de urgentie die gepaard gaat met de verschillende honger- en/of dorststakers vóór aanstaande dinsdag 28 mei 2013 te 12.00 uur beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De handhaving van het ingezetenencriterium |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving rond het onderzoek van de stichting Epicurus?1
Het onderzoek van Epicurus is mij bekend. Voor een reactie op de voornaamste conclusies verwijs ik naar het antwoord op de hierna volgende vragen.
Herkent u zich in de conclusies van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat in veel coffeeshops (volgens het onderzoek 92 procent) boven de rivieren softdrugs worden verkocht aan buitenlanders? Klopt het dat hier ook nauwelijks controles plaatsvinden en geen overtredingen zijn vastgesteld?
Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 27 juni 2013 meldde heb ik de burgemeesters van de coffeeshopgemeenten verzocht om mij voor 1 mei 2013 een afgestemd handhavingsplan (inclusief handhavingsarrangement) of een stand van zaken te doen toekomen. Ruim 95% van de burgemeesters van coffeeshopgemeenten heeft aan mijn verzoek gehoor gegeven door middel van het toesturen van diverse documenten waaronder nieuw vastgesteld (coffeeshop- of Damocles-)beleid, handhavingsprotocollen en -matrices dan wel het kenbaar maken van een stand van zaken.
In ruim 70% van de coffeeshopgemeenten is of wordt het ingezetenencriterium onderdeel van het beleid. De controle op het ingezetenencriterium wordt doorgaans meegenomen in periodieke controles van de coffeeshop, waarbij tevens andere aspecten van het coffeeshopbeleid aan de orde komen. Uit de aangeleverde gegevens is mij gebleken dat de partners in de lokale driehoek op grond van de lokale situatie de prioriteit bepalen waarmee de aspecten van het coffeeshopbeleid (waaronder het ingezetenencriterium) worden gehandhaafd.
Klopt de visie van de geïnterviewde coffeeshophouders dat de straathandel is toegenomen?
Een toename van de illegale straathandel was als (tijdelijk) neveneffect voorzien in de aanloop naar de invoering en de handhaving van het aangescherpte coffeeshopbeleid. Om hierop in te spelen is tegelijkertijd met de verscherpte handhaving van het ingezette beleid extra focus gelegd op de aanpak van straatdealers en de daarmee gepaard gaande overlast en criminaliteit. Zoals ik uw Kamer meldde in mijn voornoemde brief van 27 juni 2013 is hierdoor in Limburg, Noord-Brabant en Zeeland, na de aanvankelijke piek in mei 2012 van gemelde incidenten in handel en overlast, een dalende trend ingezet, mede door een forse afname van het aantal drugstoeristen in de zuidelijke regio’s.
Klopt het dat in sommige gemeenten formeel wordt gehandhaafd en informeel zou worden verzocht de maatregel te negeren uit angst voor straathandel? Hoe beoordeelt u die angst?
Uit de informatie die ik van gemeenten heb ontvangen blijkt niet van een onderscheid tussen het formele beleid en een informele praktijk.
Klopt het dat in Nijmegen en Hilversum de handhaving van het ingezetenencriterium werd gestaakt?
In reactie op mijn verzoek aan de burgemeesters van de coffeeshopgemeenten om mij voor 1 mei 2013 een afgestemd handhavingsplan (inclusief handhavingsarrangement) of een stand van zaken te doen toekomen heeft de burgemeester van Hilversum gemeld dat het afgestemde handhavingsplan (inclusief handhavingsarrangement) nog niet gereed was maar dat deze na vaststelling zal worden toegezonden.
De burgemeester van Nijmegen heeft mij een handhavingsplan toegestuurd waar het ingezetenencriterium onderdeel van uitmaakt. Daarnaast heeft hij gemeld dat hij op dit moment geen gebruik zal maken van zijn bevoegdheden om artikel 13b Opiumwet toe te passen bij overtreding van het ingezetenencriterium. De burgemeester merkt hierbij op dat dit besluit de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie om strafrechtelijk op te treden tegen de Nijmeegse coffeeshops bij overtreding van het ingezetenencriterium onverlet laat.
De burgemeester geeft aan dat hij heeft besloten om de handhaving van het ingezetenencriterium op te schorten omdat er volgens hem onduidelijkheden zijn rondom de handhaving. Hij is van mening dat er gemeenten in de omgeving zijn die het ingezetenencriterium niet handhaven. Daarnaast merkt de burgemeester op dat in het kader van lokaal maatwerk geen einddatum is gesteld. Ik heb eerder aangegeven dat er zo nodig naar aanleiding van de door burgemeesters geleverde informatie in overleg zal worden getreden. Het standpunt van de burgemeester van Nijmegen is voor mij aanleiding voor een dergelijk gesprek.
Is dit onderzoek voor u aanleiding om maatregelen te treffen, zoals overleg met de betrokken burgemeesters?
Zoals blijkt uit mijn antwoord op de voorgaande vragen verloopt de implementatie van het coffeeshopbeleid conform de afspraken uit het regeerakkoord en zijn de resultaten in overeenstemming met de verwachtingen. Met gemeenten die in hun handhavingsbeleid het ingezetenencriterium niet hebben opgenomen of niet van plan zijn dit op te nemen wordt in gesprek gegaan.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het debat over de aanpak van straathandel en straatoverlast in zuid Nederland?
Ja.