De reactie op een grote botnet-infectie door het Nationaal Cyber Security Centrum |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de kritiek van enkele beveiligingsbedrijven op de reactie van de politie en het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) toen zij op de hoogte gesteld werden van een grootschalige infectie in Nederland door een botnet?1 Zijn de gegevens in het genoemde artikel over de aangeleverde informatie aan het NCSC en de politie en hun reactie daarop juist? Zo nee, wat is dan de juiste beschrijving van de gebeurtenissen rond deze grote cyber-inbraak?
Op hoofdlijnen is de in het artikel geschetste tijdslijn juist. Naar mijn mening is er echter wel degelijk geacteerd door de Politie en het NCSC. In oktober 2012 kreeg het IT-beveiligingsbedrijf Digital Investigation via Leaseweb de beschikking over de inhoud van een command & controlserver van een Citadel-botnet (met de naam Pobelka). Omdat vermoed werd dat deze command & control-server gerelateerd was aan de uitbraak van het Dorifel-virus, waar door het Team High Tech Crime (THTC) van de Landelijke Eenheid van de Politie al onderzoek naar werd gedaan werd door Digital Investigations contact opgenomen met THTC en werd aangeboden om de gegevens van de command & control-server aan THTC te verstrekken.
Op 16 oktober 2012 is door medewerkers van THTC een bezoek gebracht aan Digital Investigations. Door DI is een kopie van de data op een harde schijf aan THTC overhandigd. In de publiciteit is deze harde schijf aangeduid als «de 750 GB». Naar later bleek was deze schijf niet leesbaar.
Op 26 november 2012 heeft de teamleider van THTC de directeur van Digital Investigation in contact gebracht met het NCSC. Hierna heeft het NCSC met Digital Investigation overlegd. Naar aanleiding van dit overleg heeft het NCSC verzocht om het gedeelte van de dataset dat nodig is om respons naar haar achterban van overheid en vitale sectoren mogelijk te maken. Dit gedeelte van de dataset betrof de IP-adressen, de computernamen en de tijdstippen waarop de geïnfecteerde computers actief waren binnen het botnet. Dit heeft het NCSC gedaan op grond van haar bestaande taken en bevoegdheden. Het NCSC had geen rechtsbasis om de resterende inhoudelijke en mogelijk gevoelige gegevens in te zien en te verwerken. De informatie was immers oorspronkelijk afkomstig van een misdrijf en bevatte persoonlijke gegevens en informatie waarvan de betrouwbaarheid en herkomst niet kon worden vastgesteld. Tevens stond niet vast stond hoe Digital Investigation deze informatie had verkregen.
De van Digital Investigation ontvangen IP-adressen zijn in december 2012 na het verkrijgen door het NCSC gecontroleerd op aanwezigheid in de bij het NCSC bekende IP-ranges (reeksen van door het departement of de instelling gebruikte IP-adressen) van departementen en instellingen binnen de doelgroep van het NCSC: de Rijksoverheid en de vitale sectoren. Naar aanleiding van de resultaten hiervan zijn een zestiental departementen en instellingen actief geïnformeerd over een mogelijke besmetting omdat een match met mogelijk besmette IP-adressen werd vastgesteld in de IP-range. Het NCSC beschikt niet over de IP-range van andere bedrijven of gebruikers.
De overige IP -adressen zijn vervolgens en eveneens in december 2012 aangeboden aan de Internet Service Providers (ISP) om hen in staat te stellen hun klanten te informeren wanneer zou blijken dat deze mogelijk besmet zouden zijn. De reden hiervoor is onder meer dat ISP’s hierin een sleutelrol kunnen vervullen. Zij beschikken over de gegevens van de klanten, hebben de vertrouwensrelatie en kunnen ook problemen gericht oplossen.
Is het correct dat het NCSC de afgelopen week de wens uitgesproken heeft om de ip-adressen van vitale organisaties te krijgen om een betere reactie te kunnen geven bij informatie over inbreuken op de beveiliging? Zo ja, waarom komt dit verzoek juist nu en op welke wijze is dit verzoek aan de betrokken sectoren gedaan?
Het NCSC heeft inderdaad gezien de publiciteit rondom dit onderwerp een herhaalde oproep aan haar achterban van Rijksoverheid en vitale sectoren gedaan om IP-adressen met het NCSC te delen om het NCSC in staat te stellen om partijen gericht te kunnen alerteren als het NCSC kennis heeft van mogelijke infecties van bepaalde IP-adressen. Ook in de komende periode zal door het NCSC actief aandacht worden gevraagd voor het volledig en up-to-date houden van de bij het NCSC beschikbare informatie over IP-adressen van partijen binnen de doelgroep van het NCSC: de Rijksoverheid en de vitale sectoren. Naar aanleiding van het genoemde incident heeft een groot aantal partijen zich reeds bij het NCSC gemeld om informatie over de door deze partijen gebruikte IP-ranges te verstrekken.
Is in dit geval een «notice-and-take-down procedure» gestart door het bedrijf Digital Investigation voor de centrale servers van het botnet? Is het gebruikelijk dat deze procedure in gang gezet wordt door een privaat bedrijf? Welke gevolgen heeft deze procedure gehad voor het traceren van de daders en de schade door het botnet?
De notice and take down procedure (NTD) is een procedure waarbij aan providers een notificatie, ofwel een verzoek, wordt gedaan om een server uit te schakelen. Ook een private partij kan een dergelijk verzoek doen en dat gebeurt ook. Doel van de NTD-procedure is primair het beëindigen van de functionaliteit van de server en dient daarmee ook geen opsporingsdoeleinden.
Wordt er op dit moment onderzoek gedaan naar de verantwoordelijken voor dit botnet? Zo ja, wat is de voortgang en de slagingskans van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Ja, naar aanleiding van de uitbraak van het dorifel-virus in augustus 2012 is reeds een onderzoek ingesteld door het THTC. Tevens is op 18 februari 2013 een tweede strafrechtelijk onderzoek opgestart. De doelstelling van dit onderzoek is om tot een identificatie te komen van de beheerders van het Pobelka-botnet, die tevens verantwoordelijk moeten worden gehouden door het wegnemen van de 750 GB aan (gevoelige) data. Gegeven het feit dat het onderzoek nog loopt is het niet mogelijk om uitspraken te doen over de slagingskans.
Bent u van mening dat het blokkeren van verkeer naar de «command-and-control servers» van botnets een effectieve manier is om deze netwerken te belemmeren? Zo ja, ziet u mogelijkheden om deze werkwijze toe te staan zonder schending van de netneutraliteit?
Ja, het blokkeren van verkeer naar command en conrol-server (C&C-servers) is een van de effectieve opties in het bredere palet aan mogelijkheden om botnets te bestrijden. Toepassing van deze werkwijze zonder schending van de netneutraliteit is mogelijk binnen de uitzonderingsbepalingen in artikel 7.4a, eerste lid sub b en d van de Telecommunicatiewet (Tw). Deze bepalingen hebben betrekking op het blokkeren van verkeer dat de veiligheid of integriteit van het netwerk of het randapparaat van de eindgebruiker aantast (bijvoorbeeld verkeer afkomstig van computers die onderdeel uitmaken van een botnet) dan wel ter uitvoering van een wettelijk voorschrift of rechterlijk bevel.
Wat is de rolverdeling en afbakening tussen het NCSC en de nieuwe Integrale Beveiligingsdiensten (IBD) en het centrum Abuse Information Exchange (Abuse-IX) van respectievelijk de gemeenten en enkele grote internetbedrijven? Met welke vergelijkbare diensten werkt het NCSC samen?
Het NCSC werkt samen met een grote diversiteit aan partijen. In het huidige informatietijdperk neemt het belang van informatiesystemen in vitale sectoren toe. Vanuit het belang van de continuïteit van deze sectoren voor onze maatschappij werkt het NCSC dan ook nauw samen met bedrijven en organisaties uit deze sectoren.
Een belangrijk georganiseerd verband binnen deze samenwerking zijn de Information Sharing and Analysis Centers (ISAC’s), georganiseerd door partijen uit het bedrijfsleven en aangesloten bij het NCSC. Dit zijn overlegorganen waarbij bedrijven uit vitale sectoren samen met relevante overheidsorganisaties werken aan het verhogen van de digitale weerbaarheid. Tijdens reguliere overleggen worden, trends, ontwikkelingen en dreigingen op het gebied van cyber security uitgewisseld.
De lijst van vitale sectoren beslaat 12 sectoren (Energie, Telecommunicatie/ICT, Drinkwater, Voedsel, Gezondheid, Financieel, Keren en Beheren Oppervlaktewater, Openbare Orde en Veiligheid, Rechtsorde, Openbaar Bestuur, Transport en de Chemische en Nucleaire Industrie) met daarbinnen 31 vitale producten en of diensten. Uitgangspunt bij deze vitale sectoren is dat uitval of verstoring van vitale producten of diensten van deze sectoren een (potentieel) maatschappelijk ontwrichtend effect heeft; de lijst van vitale sectoren sluit aan bij dit criterium.
Het NCSC is op het gebied van cyber security het centrale punt in Nederland en daarmee de spin in het web. Om organisaties buiten de eigen doelgroep van Rijksoverheid en vitale sectoren te kunnen bedienen wanneer dit nodig is, werkt het NCSC samen met schakel- en partnerorganisaties. Niet alleen kunnen langs deze weg verschillende sectoren binnen de eigen verantwoordelijkheid zelfstandig digitale weerbaarheid vergroten, ook wordt hiermee de uitrol van een effectief landelijk netwerk van sectorale informatiebeveiligingsorganisaties gestimuleerd. Het is de ambitie om dit netwerk in stappen uit te bouwen. Zo is met ondersteuning van het NCSC door VNG/KING met de oprichting van de Informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten (IBD), een belangrijke stap gezet in de ontwikkeling van sectorale capaciteiten voor mede-overheden op het gebied van ICT-response. Het NCSC werkt nauw met hen samen.
Een ander belangrijk initiatief, is het door de Minister van Economische Zaken gesubsidieerde initatief. Binnen Abuse Information Exchange werken internetproviders samen en wordt informatie verzamelt en verwerkt over botnetbesmettingen. Op die manier worden besmette computers sneller opgemerkt en kunnen klanten beter en sneller geholpen worden. Abuse Information Exchange heeft de ambitie om in de loop van 2013 operationeel zijn. Deze ontwikkelingen juich ik toe.
Op welke wijze is de relatie georganiseerd tussen het NCSC en vitale sectoren? Welke informatie wordt hierin uitgewisseld en hoe frequent is dit contact? Welke sectoren zijn aangemerkt als vitale sectoren? Herkent u het beeld dat in dit informatietijdperk de informatiesystemen van steeds meer sectoren vitaal zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Welke plicht hebben bedrijven om aan hun klanten te melden dat hun gegevens mogelijk gestolen zijn, waardoor zij een groot veiligheidsrisico kunnen lopen? Weet u of alle bedrijven die getroffen zijn door het Pobelka-botnet hun klanten ingelicht hebben?
Hierop is geen eenduidig antwoord te geven omdat er nog onderzoek uitgevoerd wordt welke bedrijven mogelijk getroffen zijn, daarmee is ook nog niet te zeggen onder welk juridisch regime de getroffen bedrijven opereren en of zij op grond daarvan verplicht zijn hun klanten in te lichten.
Deelt u de mening dat de beveiliging van de infrastructuur van vitale sectoren op dit moment nog teveel afhankelijk is van de bereidheid van bedrijven om gegevens te delen en alert te reageren op informatie over beveiligingsproblemen? Zo nee, waarom bent u van mening dat de huidige situatie voldoet? Zo ja, wat ziet u als de beste richting om dit gebrek aan regie op te lossen?
Als coördinerend bewindspersoon voor het onderwerp cyber security ben ik het met u eens dat regie belangrijk is op het onderwerp. Juist in dit licht heeft het kabinet in maart 2011 de Nationale Cyber Security Strategie gepubliceerd. Hiermee is ingezet op publiek-private, civiel-militaire en internationale samenwerking om de digitale veiligheid verder te verhogen. Met deze lijn is het fundament gelegd voor een integrale aanpak van cyber security. Uiteraard is het veld van cyber security voortdurend aan verandering onderhevig. Juist in dit licht zullen wij nog dit jaar komen met een geactualiseerde versie van de Nationale Cyber Security Strategie, het door u gevraagde plan is er dus. Daarbij is er nadrukkelijk aandacht voor de balans tussen veiligheid en digitale grondrechten.
De Pobelka-casus onderstreept het in het AO d.d. 6 december aangegeven belang van het versterken van de detectiecapaciteit bij de Rijksoverheid en de vitale sectoren. Op deze wijze kunnen incidenten zo snel mogelijk gedetecteerd worden en van een gepaste response worden voorzien. Het NCSC is op het gebied van cyber security het centrale punt in Nederland en daarmee de spin in het web. Om organisaties buiten de eigen achterban van Rijksoverheid en vitale sectoren te kunnen bedienen wanneer dit nodig is, werkt het NCSC samen met schakel- en partnerorganisaties. Ook zal vóór de zomer juridisch worden verkend hoe het NCSC op een zorgvuldige wijze kan blijven omgaan met de beschikbare informatie die het NCSC vanuit de ICT-community bereikt. Daarbij zal worden gekeken hoe en op welke rechtsbasis het NCSC gegevens kan verwerken om de impact van dreigingen in het digitale domein op de nationale veiligheid te beperken.
Ten aanzien van het melden van inbreuken op de veiligheid van informatiesystemen binnen vitale sectoren kan ik u aangeven dat ik hiervoor al wetgeving in een vergaand stadium van voorbereiding heb. Deze wetgeving zal spoedig in consultatie worden gebracht.
Herkent u de verwachting dat het NCSC of een onafhankelijke partij een actievere rol op zich neemt bij de melding van inbreuken op de veiligheid van Nederlandse computersystemen? Zo ja, bent u bereid een plan te ontwikkelen waarin een dergelijke partij de digitale veiligheid in Nederland vergroot, zonder de grondrechten van bedrijven en burgers aan te tasten?
Zie antwoord 9
De aanpak van illegale aanbieders van kansspelen op internet |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de nog niet beantwoorde eerdere vragen over de aanpak van illegale aanbieders van kansspelen op internet en vooral de activiteiten van 7Red.com?1 Kent u ook het bericht «Gokreclames 7Red.com verboden»?2
Ja.
Kent u de reclame van het online gokbedrijf Royaalcasino.com zoals uitgezonden op de op Nederland gerichte tv-zender van National Geographic en de websites?3 Zo ja, voldoen deze websites aan de prioriteringscriteria, te weten het hebben van een nl.site of het aanbieden van de site in de Nederlandse taal of reclame maken op radio, televisie en in geprinte media op grond waarvan de Kansspelautoriteit online goksites zegt aan te pakken? Zo nee, zou u zich dan op de hoogte willen stellen van deze reclame en websites?
Het is sinds 1 april 2012 aan de kansspelautoriteit (ksa) om toe te zien op de naleving van de Wet op de kansspelen (Wok), waaronder de regels ten aanzien van werving en reclame. De ksa laat mij weten de betreffende reclame te kennen. Het is aan de ksa om te bepalen hoe zij omgaat met de handhaving van de Wok.
Over welke mogelijkheden beschikt de Kansspelautoriteit om illegale gokreclames op te sporen?
De medewerkers van de ksa houden via internet actief zicht op reclame-uitingen. Daarnaast ontvangen zij meldingen van burgers, bedrijven en organisaties over gokreclames.
Op welke wijze kan de Kansspelautoriteit daadwerkelijk boetes opleggen en vooral ook innen bij gokbedrijven die gevestigd zijn in andere landen zoals Costa Rica, Malta of Curaçao? Hoe werken dergelijke inningsprocedures in de praktijk?
De ksa beschikt over een bestuurlijk handhavingsinstrumentarium, waaronder het opleggen van bestuurlijke boetes. Indien buitenlandse illegale aanbieders weigeren een bestuurlijke boete te betalen, is – zonder verhaalsmogelijkheden in Nederland – bestuursrechtelijke handhaving minder effectief. De ksa kan niet in het buitenland de betaling van bestuurlijke boetes afdwingen. Inzetten van het strafrecht is grensoverschrijdend mogelijk, maar wordt gezien als ultimum remedium (in die gevallen waarin sprake is van meervoudige of herhaalde overtredingen, van verwevenheid met andere criminele activiteiten en/of waarin de behoefte bestaat aan de toepassing van strafvorderlijke dwangmiddelen en bevoegdheden of het opleggen van specifiek strafrechtelijke sancties). Bij de ontwikkeling van het wetsvoorstel kansspelen op afstand bekijk ik welke aanvullende bevoegdheden de effectiviteit van de handhaving van de ksa verder kunnen versterken.
Het optreden van de AIVD in de zaak Sabir K |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) al in een vroeg stadium onderzoek heeft gedaan in de zaak Sabir K.?1
Ik kan hierover in het openbaar geen mededelingen doen.
Heeft de AIVD alleen onderzoek gedaan in opdracht van de CIA of heeft de AIVD ook onderzoek gedaan naar het optreden van de CIA in de zaak Sabir K.?
De AIVD doet geen onderzoek in opdracht van andere diensten. Ik kan in het openbaar geen concrete mededelingen doen over onderzoek van de AIVD naar andere diensten.
Kunt u uitsluiten dat informatie in de zaak Sabir K. is verkregen door middel van marteling in Pakistan?
Ik heb uitsluitend zicht op de strafrechtelijke informatie die tussen Nederland en de Verenigde Staten van Amerika (VS) is uitgewisseld over Sabir K. Betrokkene is verdachte in een Amerikaans strafrechtelijk onderzoek, zodat een eventuele veroordeling in de VS zal worden uitgesproken. De Amerikaanse autoriteiten hebben Nederland met dat doel om uitlevering van Sabir K. verzocht. In het kader van de beoordeling van het uitleveringsverzoek is het verweer gevoerd dat Sabir K. door (of door toedoen van) Amerikaanse functionarissen is gefolterd. In de rechterlijke procedure is daarover geoordeeld dat, voor zover Sabir K. in Pakistan gefolterd zou zijn, niet is gebleken van Amerikaanse betrokkenheid daarbij. Betrokkene heeft overigens het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) gevraagd de uitlevering te verbieden. Op dit verzoek heeft het EHRM nog niet beslist.
De VS zijn bovendien partij bij het Internationale verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (Trb. 1969,2 en bij het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (Trb. 1985, 69 3n dit laatste verdrag is uitdrukkelijk de eis vervat dat door foltering verkregen bewijs niet mag worden toegelaten bij een berechting.
Waarom is de minister van Veiligheid en Justitie wel bereid bij een uitlevering van Sabir K. aan de Verenigde Staten eisen te stellen over de psychologische behandeling van deze verdachte, maar is de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties niet bereid de eis te stellen dat deze verdachte niet kan worden veroordeeld op basis van bewijs dat door middel van marteling is verkregen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom hebt u er niet voor gekozen om Sabir K., die een Nederlands staatsburger is, in Nederland te berechten?
Het enkele feit dat een verdachte de Nederlandse nationaliteit heeft, is geen zelfstandige reden om over deze persoon rechtsmacht uit te oefenen. Hierbij is van belang dat de feiten waarvan Sabir K. wordt verdacht, zijn gepleegd buiten Nederlands grondgebied en gericht waren tegen de VS. Daarnaast is het onderzoek in de VS reeds enige tijd gaande en bevindt ook het bewijsmateriaal zich in dat land. Bovendien hebben de VS om uitlevering verzocht. Het voortzetten van de strafvervolging in de VS ligt derhalve het meest in de rede.
Het bericht dat de overheid laks is geweest na een aanval door een botnet |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Overheid laks na aanval door botnet» waarin wordt belicht dat de overheid niet adequaat heeft opgetreden nadat zij was ingelicht dat duizenden bedrijven en overheidsinstellingen slachtoffer zijn geworden van cybercriminelen?1
Het artikel «Overheid laks na aanval door botnet» suggereert dat er door de overheid niets is en wordt gedaan aan de aanval door een botnet. Deze suggestie is onjuist.
Het NCSC heeft Digital Investigation verzocht om het gedeelte van de dataset te leveren dat nodig is om respons naar zijn achterban van overheid en vitale sectoren mogelijk te maken. Deze gegevens zijn op 8 december 2012 aangeleverd. Dit gedeelte van de dataset betrof de IP-adressen, de computernamen en de tijdstippen waarop de geïnfecteerde computers actief waren binnen het botnet. Dit heeft het NCSC gedaan op grond van haar bestaande taken en bevoegdheden, het NCSC heeft geen rechtsbasis om deze inhoudelijke en mogelijk gevoelige gegevens in te zien en te verwerken. De informatie was immers oorspronkelijk afkomstig van een misdrijf en bevatte persoonlijke gegevens en informatie waarvan de betrouwbaarheid en herkomst niet kon worden vastgesteld. Tevens stond niet vast stond hoe Digital Investigation deze informatie had verkregen.
De van Digital Investigation ontvangen IP-adressen zijn in december 2012 gecontroleerd op aanwezigheid in de bij het NCSC bekende IP-ranges (reeksen van door het departement of de instelling gebruikte IP-adressen) van departementen en instellingen binnen de doelgroep van het NCSC: de overheid en de vitale sectoren. Naar aanleiding van de resultaten hiervan zijn een zestiental departementen en instellingen actief geïnformeerd over een mogelijke besmetting omdat een match met mogelijk besmette IP-adressen werd vastgesteld in de IP-range.
Wat zijn de risico’s nu blijkt dat cybercriminelen informatie hebben buitgemaakt van instellingen die deel uitmaken van de vitale infrastructuur zoals energie- en waterleidingmaatschappijen? Hoe treedt u op tegen deze gevaren?
Zie antwoord 8
Waarom heeft de politie besloten geen verder onderzoek te doen naar de melding van deze aanval? Waarom heeft de politie niet gevraagd om een leesbare kopie van de harddisk met de gestolen informatie? Deelt u de mening dat het verloop van deze kwestie niet bijdraagt aan het vergroten van het besef bij bedrijven en instellingen dat het melden van cybercrime van groot belang is?
Door de Politie wordt permanent onderzoek gedaan naar botnets. Begin augustus 2012 werd een groot aantal, voornamelijk Nederlandse bedrijven en (overheids)-instellingen getroffen door de uitbraak van een computervirus met de naam Dorifel. Gelet op de impact van de virusuitbraak, werd daar een onderzoek naar ingesteld door het Team High Tech Crime (THTC) van de Landelijke Eenheid van de Politie.
In dit onderzoek bleek dat het Dorifel-virus werd verspreid middels een botnet dat gebruik maakt van de zogenaamde Citadel-malware. Het onderzoek richt zich (tevens) op de identificatie van het criminele samenwerkingsverband achter het specifieke Citadel-botnet waarmee het Dorifel-virus werd verspreid.
In oktober 2012 kreeg het IT-beveiligingsbedrijf Digital Investigation via Leaseweb de beschikking over de inhoud van een command & controlserver van een Citadel-botnet (met de naam Pobelka). Omdat vermoed werd dat deze command & controlserver gerelateerd was aan de uitbraak van het Dorifel-virus, werd door Digital Investigation contact opgenomen met THTC en werd aangeboden om de gegevens van de command & control-server aan THTC te verstrekken. Op 16 oktober 2012 is door medewerkers van THTC een bezoek gebracht aan Digital Investigation. Door Digital Investigation is een kopie van de data op een harde schijf aan THTC overhandigd. Naar later bleek was deze schijf niet leesbaar. Daarna is op 20 november 2012 door medewerkers van THTC wederom een bezoek gebracht aan Digital Investigations. In dat gesprek kwam naar voren dat er geen directe relatie gelegd kon worden met de uitbraak van het Dorifel-virus. Derhalve is door THTC niet om een nieuwe kopie van de data verzocht. Wel bleek uit het onderzoek van Digital Investigation dat een groot aantal Nederlandse bedrijven besmet was met de Citadel-malware, hierop is door het THTC geadviseerd om contact op te nemen met het NCSC.
Ik ben met u van mening dat het melden van cybercrime van groot belang is. Naar mijn oordeel doet deze casus geen afbreuk aan het besef bij bedrijven dat het melden van cybercrime van groot belang is.
Deelt u de mening dat met de gestolen gegevens heel Nederland platgelegd kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord 8
Wat is de reden dat besmette bedrijven niet actief zijn gealarmeerd? Zijn inmiddels alle getroffen bedrijven ingelicht?
Het NCSC heeft op 8 december direct actie ondernomen door na overleg met Digital Investigation dat gedeelte van de dataset in ontvangst te nemen dat noodzakelijk is voor de respons. Dit gedeelte van de dataset betrof de IP-adressen, de computernamen en de tijdstippen waarop de geïnfecteerde computers actief waren binnen het botnet. Dit heeft het NCSC gedaan op grond van haar bestaande taken en bevoegdheden. Op basis van deze gegevens heeft het NCSC voor de partijen waar zij verantwoordelijk voor is, de Rijksoverheid en de vitale sectoren, onderzocht of er, in de bij het NCSC bekende IP-ranges, IP-adressen aanwezig waren. Zo konden deze, wanneer zij getroffen waren, gericht worden geïnformeerd. Het NCSC heeft daarnaast partners als Internet Service Providers (ISP) gewezen op de informatie over het botnet, zodat zij konden nagaan of klanten en andere partijen waar zij een vertrouwensrelatie mee hebben uit hun achterban getroffen waren. In 16 gevallen is er door het NCSC gericht gealerteerd; dit betrof partijen waarvan de zogeheten IP-ranges (de reeksen van IP-adressen die door deze partijen worden gebruikt) bekend waren bij het NCSC. Indien deze IP-adressen niet bekend zijn bij het NCSC, is het onmogelijk om gericht te kunnen alerteren.
Hoe kan het dat het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) zegt dat de organisaties uit de vitale infrastructuur door hen zijn gewaarschuwd, terwijl uit de steekproef van de NOS blijkt dat dit niet het geval is?
Zie antwoord 5
Op basis waarvan heeft het NCSC besloten de gestolen informatie niet aan te mogen nemen? Bent u van mening dat bij directe dreiging de NCSC de bevoegdheid moet hebben om informatie te kunnen inzien? Zo ja, bent u voornemens dit mogelijk te maken?
In zijn algemeenheid ben ik van mening dat de overheid op terughoudende wijze dient om te gaan met onrechtmatig verkregen informatie, zeker als dit informatie betreft die de persoonlijke levenssfeer raakt. Het NCSC kon op grond van haar bestaande taken en bevoegdheden de informatie niet in ontvangst nemen en heeft daar ook geen rechtsbasis voor. Daarbij stond niet vast hoe Digital Investigation deze informatie had verkregen. Om dit belangrijke werk nu en in de toekomst effectief te kunnen blijven doen, zal nog dit jaar gewerkt worden aan het helder duiden van de taken en bevoegdheden van het NCSC. Juridisch verkend zal worden hoe het NCSC op een zorgvuldige wijze kan omgaan met de informatie die het NCSC vanuit de ICT-community bereikt. Daarbij zal worden gekeken hoe en op welke rechtsbasis het NCSC gegevens kan verwerken om de impact van dreigingen in het digitale domein op de nationale veiligheid te beperken. Hiermee wil ik er onder meer voor zorgen dat het NCSC haar rol als Computer Emergency Response Team (CERT) blijvend adequaat kan invullen.
Bestaat het risico dat de verkregen gegevens gebruikt kunnen worden voor het afpersen van bij kritieke bedrijfsprocessen betrokken personen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nu onderdelen van de dataset in de openbaarheid zijn gekomen en daarmee het risico van misbruik groter is geworden, is door een aantal partijen de suggestie gewekt dat hierbij mogelijk grote belangen geschaad zouden zijn. Om deze reden is het van belang om de dataset in een brede context te analyseren en de potentiële impact van gegevens in de dataset in te schatten. Vanuit zijn coördinerende rol heeft de NCTV partijen die, vanuit eigen mandaat en verantwoordelijkheid, aan de analyse meedoen bij elkaar gebracht. De eerste resultaten van dit onderzoek zullen naar verwachting in de 2e helft van maart beschikbaar zijn. In afwachting van de resultaten van het onderzoek is het niet mogelijk om een gefundeerd antwoord te geven op vragen over de potentiële impact van de gegevens en de handelingen die actoren hiermee zouden kunnen verrichten. Ook is een strafrechtelijk onderzoek opgestart. De doelstelling van dit onderzoek is om tot een identificatie te komen van de beheerders van het Pobelka-botnet, die tevens verantwoordelijk moeten worden gehouden door het wegnemen van de 750 GB aan data.
Het onderzoek van de FIOD naar mogelijke belangenverstrengeling in de top van SNS Property Finance |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «SNS stuurt medewerkers weg om belangenverstrengeling»?1
Bent u het met de leden van de PvdA-fractie eens dat integriteit in de financiële sector essentieel is voor het herwinnen van vertrouwen van de samenleving in deze sector?
Welke bevindingen hebben de FIOD doen overwegen een onderzoek in te stellen naar SNS Property Finance? Is er sprake van een verdenking en zo ja, wat is de aard van de verdenking?
In hoeverre houden de verdenkingen verband met de slechte bedrijfseconomische prestaties van SNS Property Finance die uiteindelijk nationalisatie noodzakelijk maakten?
Heeft u met het nieuwe bestuur van SNS Reaal contact gezocht of bent u voornemens contact op te nemen over de mogelijke malversaties en fraude binnen SNS Property Finance? Hoe wordt geborgd dat er binnen het gehele concern integer gehandeld wordt?
Kunnen medewerkers van SNS Property Finance, indien fraude zou worden vastgesteld, ook financieel aansprakelijk worden gesteld voor de verliezen? Zo ja, onder welke voorwaarden?
Zijn aan de vier medewerkers die SNS op non-actief heeft gesteld in de periode 2006–2012 bonussen uitgekeerd? Zo ja, kunt u en bent u voornemens deze bonussen terug te vorderen indien fraude wordt vastgesteld en de claw-back regeling in de Eerste Kamer is aangenomen?
De aanwezigheid van paardenvlees in rundvleesproducten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u verklaren hoe het bijmengen van paardenvlees bij rundvlees zich aan de controle op vleesverwerking heeft kunnen onttrekken en niet eerder is opgemerkt, op de schaal zoals nu het geval is, door onder andere de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit?
Hoe beoordeelt u het feit dat van paarden die voor de slacht worden aangeboden in de meeste gevallen niet bekend is of zij in het verleden zijn behandeld met medicijnen en met welke en dat dit een risico vormt voor de volksgezondheid?1
Kunt u uiteenzetten hoe het kan dat iemand die al eerder veroordeeld is tot een aanzienlijke celstraf vanwege fraude met vlees vervolgens weer door kan gaan met deze praktijken, waarmee de indruk ontstaat van onvoldoende toezicht?2
Hoe beoordeelt u het bericht over de aanwezigheid van straathonden en zieke schapen in honden -en kattenvoer in het licht van de nu gaande discussie over vleesfraude?3
Kunt u aangeven of in honden -en kattenvoer bestemd voor de Nederlandse markt ook producten van straathonden of zieke schapen kunnen zijn verwerkt en hoe dit wordt gecontroleerd?
Bent u bereid strenger te gaan handhaven op het illegaal mengen van vlees? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en termijn?
Deelt u de mening dat consumenten eerlijk geïnformeerd dienen te worden over de ingrediënten in producten en zeker moeten kunnen zijn van het soort vlees dat zij kopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke zekerheid kunt of gaat u de consument bieden zodat de consument zeker kan zijn van de vleessoort die hij koopt?
Bent u bereid de regelgeving over etikettering aan te passen zodat consumenten voortaan precies weten welke ingrediënten van welke oorsprong er verwerkt zijn in hun product? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en termijn?
Hoe beoordeelt u het aandringen van de EU op het uitvoeren van DNA-tests op verwerkt vlees en het testen op de aanwezigheid van medicijnen in paardenvlees?4
Zoals ik heb gemeld in de brief aan uw Kamer, d.d. 14 februari is het ontoelaatbaar dat consumenten doelbewust worden misleid voor eigen gewin. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 is de NVWA al gestart met een grootschalig onderzoek in de gehele keten.
De hierbij geplande aantallen monsters en controles gaan boven de aanbevelingen van de Europese commissie uit. Dit onderzoek zal eind maart worden afgerond.
Bent u bereid gehoor te geven aan dit verzoek? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat er geen sms wordt verzonden via AMBER Alert na 22 uur ’s avonds |
|
Nine Kooiman , Peter Oskam (CDA), Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er geen sms wordt verzonden via AMBER Alert na 22.00 uur?1
Eerder zijn er naar aanleiding van het ‘s nachts verzenden van een AMBER Alert over de SMS klachten van deelnemers binnengekomen. Het risico ontstond dat deelnemers zouden afhaken omdat ze ’s nachts gestoord worden door binnenkomende SMS-berichten.
Naar aanleiding van deze klachten en gezien het feit dat er meerdere kanalen beschikbaar zijn voor het versturen en verspreiden van een AMBER Alert is toen besloten dat er tussen 22 en 7 uur geen AMBER Alert wordt verstuurd per SMS.
De politie heeft echter inmiddels de mogelijkheid onderzocht om een AMBER Alert per sms gedifferentieerd aan te bieden, waardoor deelnemers via de website kunnen aangeven of zij tussen 22 en 7 uur een AMBER Alert via de SMS willen ontvangen. Deze faciliteit is naar verwachting binnen een tot anderhalve maand gereed.
Klopt het bericht dat er tussen 22.00 en 07.00 uur geen AMBER Alert wordt verstuurd per sms? Zo ja, wat is de afweging om dit niet te doen?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeveel gevallen per jaar wordt er een AMBER Alert verstuurd?
Jaarlijks worden ongeveer 5 AMBER Alerts verstuurd.
In hoeveel gevallen wordt er via sociale media, zoals Twitter, Facebook en Hyves, een AMBER Alert verstuurd in de uren tussen 22.00 en 07.00 uur?
In principe wordt er altijd gebruik gemaakt van social media wanneer een AMBER Alert wordt opgezet, dus ook ’s nachts.
Deelt u de mening dat juist de eerste uren na een vermissing cruciaal zijn? Deelt u dan ook de mening dat het wenselijk zou zijn om na 22.00 uur per sms een AMBER Alert te versturen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid te bevorderen dat een AMBER Alert tussen 22.00 en 07.00 uur ook per sms verstuurd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat er een groep deelnemers aan AMBER Alert geen prijs stelt op sms’jes in de nachtelijke uren? Zo ja, bent u in dat geval bereid te onderzoeken dat AMBER Alert gedifferentieerd verstuurd kan worden, te weten direct naar de deelnemers die 24 uur per dag geïnformeerd willen worden en uitgesteld naar de groep die ’s nachts niet gestoord wil worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het gebruik en de schadelijke effecten van de drugs GHB |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending1 over het gebruik en de schadelijke effecten van de drug GHB?
Ja.
Deelt u de mening dat GHB een zeer verslavende drug is, waarbij alles op alles moet worden gezet om het gebruik ervan te ontmoedigen?
GHB is een middel dat al na enkele weken dagelijks gebruik tot verslaving kan leiden. Het gebruik van GHB brengt verschillende ernstige gezondheidsrisico’s met zich mee, zoals het gevaar om in coma te raken. Ik vind het daarom van groot belang het gebruik van GHB te ontmoedigen.
Wat doet u eraan om te voorkomen dat jongeren met GHB beginnen? Welke verklaring heeft u voor de toename van het aantal verslaafden, nu al jaren op rij?
De voorlichting over drugs van het Trimbos-instituut en de instellingen voor verslavingszorg gaat specifiek in op GHB en de mogelijke gezondheidsrisico’s van dit middel. Zo heeft het Trimbos-instituut de site www.drugsenuitgaan.nl voor jongeren die uitgaan en de site www.drugsinfo.nl voor het algemene publiek. Ook de instellingen voor verslavingszorg waarschuwen voor de gezondheidsrisico’s met folders, factsheets en sites, zoals bijv. www.drugsinfoteam.nl van Brijder. In enkele regio’s waar GHB-gebruik relatief vaker wordt gesignaleerd, zoals Heerenveen en West-Brabant, werken gemeente, verslavingszorg, jongerenwerk en andere instanties aan een gezamenlijke doelgroepgerichte aanpak.
Voor persoonlijke informatie en advies kunnen de jongeren direct vragen stellen aan professionals via de alcohol en drugsinfolijn en via de chatservice en sociale media als facebook en twitter.
De GGD-Amsterdam is in samenwerking met Jellinek/Arkin en Unity in 2012 gestart met een voorlichtingscampagne die gericht is op het uitgaanspubliek en tot doel heeft «out gaan» te voorkomen.
Tot 2006 werd GHB-verslaving incidenteel gesignaleerd. In de periode 2007–2012 is het aantal mensen dat zich met GHB-problematiek tot de verslavingszorg heeft gewend toegenomen van ongeveer 60 in 2007 tot bijna 800 in 2012. Dit is een forse toename maar op het totaal aan hulpvragen bij de verslavingszorg vormen zij nog een betrekkelijk kleine groep. Het is onduidelijk waaraan de groei van het aantal GHB-verslaafden is toe te schrijven. Een mogelijke verklaring voor deze toename is dat GHB relatief eenvoudig zelf te maken, goedkoop en gemakkelijk beschikbaar en verkrijgbaar is. Verder blijkt de craving, het verlangen naar GHB, naar het zich nu laat aanzien zo hevig te zijn, dat veel patiënten die zijn behandeld voor hun GHB-verslaving binnen enkele maanden opnieuw GHB gebruiken en verslaafd raken.
Via welke kanalen licht de overheid jongeren voor over deze drug? Bent u van mening – met de specialist in de uitzending – dat de aandacht voor deze drug geïntensiveerd moet worden?
Voor het antwoord op het eerste deel van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Het aantal actuele GHB-gebruikers wordt geschat op 22.0002. Uit enkele onderzoeken3 is af te leiden dat er een viertal gebruikersgroepen zijn, namelijk deelnemers van party’s en dancefeesten, hangjongeren, thuisgebruikers en swingers, kinky- en gayscene. Verslavingsproblematiek speelt met name onder hangjongeren en thuisgebruikers. Ik ben dan ook van mening dat via een lokale maatwerkaanpak, zoals in Heerenveen en Rucphen, vooral op deze doelgroepen gericht moet worden.
Wat vindt u van de opmerking in de reportage dat het Trimbos Instituut onvoldoende zicht heeft op het aantal thuisgebruikers? Op welke wijze is er nu inzicht in het aantal thuisgebruikers van GHB?
Niemand heeft precies zicht op wat zich achter de voordeur afspeelt. Door het aanleggen van een gegevensverzameling uit diverse bronnen en het analyseren daarvan kan van het aantal thuisgebruikers wel een schatting worden gemaakt.
Bent u ervan op de hoogte dat GHB een verboden middel is? Hoe pakt in de praktijk handhaving van dit verbod uit, in acht genomen dat GHB thuis gemaakt kan worden?
GHB is in 1999 op lijst II van de Opiumwet geplaatst. In verband met de signalen waaruit bleek dat aan GHB ernstige gezondheidsrisico’s verbonden zijn is GHB in mei 2012 van lijst II naar lijst I van de Opiumwet verplaatst en als harddrug gekwalificeerd.
Vanuit het Landelijk Parket zijn afspraken gemaakt over de aanpak van handel in GBL. GBL is de precursor (grondstof) voor GHB. GBL kent legale toepassingen, maar wordt ook gebruikt voor het maken van GHB. GBL is vermeld op de Voluntary Monitoring List behorende bij de Europese Verordeningen 273/2004 en 111/2005 waar de Wet Voorkoming Misbruik Chemicaliën naar verwijst. Op deze lijst staan stoffen waarvan bekend is dat deze worden gebruikt in het productieproces van verdovende middelen (drugs). De chemische industrie is uitdrukkelijk verzocht om (op basis van vrijwilligheid) ongebruikelijke of verdachte transacties van deze stoffen te melden bij het Meldpunt Precursoren, waarna doorgeleiding van de melding naar de politie plaatsvindt. In de aanpak van de handel in GBL werken het Landelijk Parket, de Landelijke Eenheid en de FIOD samen. Daarbij zijn geen specifieke afspraken gemaakt met de opsporingsdiensten over de aanpak van de productie en handel in GHB.
Klopt het dat GHB in bepaalde regio’s meer dan in andere regio’s wordt gebruikt? Welke regio’s zijn dit en welke intensivering van voorlichtingsactiviteiten vindt hier plaats?
Dat klopt: het GHB-gebruik verschilt per regio.
In Amsterdam wordt GHB vooral recreatief gebruikt tijdens party’s en dancefeesten en in de swingers, kinky- en gayscene. Vorig jaar zijn de GGD, Jellinek/Arkin en Unity een voorlichtingscampagne gestart die zich specifiek op deze doelgroepen richt.
In Brabant is het gebruik van GHB betrekkelijk groot. In West-Brabant is een door VWS ondersteunde samenwerking van de meest betrokken parijen tot stand gebracht om een op met name GHB-gebruikende hangjongeren gerichte aanpak te realiseren. Een dergelijke aanpak is ook succesvol gebleken in twee andere regio’s waar relatief vaker GHB wordt gebruikt: Heerenveen en Twente.
Welke gevolgen heeft dit voor de beschikbaarheid van afkickplekken in de regio? Klopt het dat er wachtlijsten bij sommige verslavingsinstellingen zijn? Wat kan hieraan gedaan worden?
Alleen de verslavingszorginstelling in Brabant kan hulpvragende GHB-verslaafden niet onmiddellijk behandelen en hanteert een wachtlijst. Indien GHB-verslaafden niet direct in behandeling kunnen worden genomen krijgen zij advies op welke wijze gedurende de wachttijd gezondheidsrisico’s kunnen worden voorkomen. Het is ook mogelijk dat zij zich door een andere verslavingszorginstelling laten behandelen, in elk geval voor de eerste fase, de ontgifting. Tijdens de ontgiftingsfase zijn de gezondheidsrisico’s zo groot, dat intensieve inzet van gekwalificeerd personeel is vereist. Dit stelt grenzen aan de behandelcapaciteit. Verder blijkt dat een groot aantal behandelde GHB-verslaafden na verloop van tijd terugvalt en opnieuw verslaafd raakt aan GHB. Ik ben voornemens een project te ondersteunen waarmee wordt beoogd dat de behandeling zodanig wordt verbeterd dat terugval wordt gereduceerd.
Klopt het dat er jaarlijks evenveel comazuipers als personen met een GHB-coma het ziekenhuis worden binnengebracht? Op welke wijze zorgen ziekenhuizen ervoor dat mensen die met een GHB-coma worden binnengebracht ook de juiste vervolg-hulpverlening krijgen?
Uit cijfers van het Letsel Informatie Systeem van Veiligheid.nl blijkt dat in de periode 2007–2011 het aantal personen dat na GHB-gebruik op de spoedeisende hulp (SEH) belandde toenam van 500 naar 1000 per jaar, waarvan 10% tussen de 15 en 19 jaar en 55% tussen de 20 en 30 jaar. In dezelfde periode nam het aantal personen dat met een alcoholvergiftiging op de SEH belandde toe van 3900 naar 5300, waarvan 40% tussen de 10 en 20 jaar en 30% tussen de 20 en 30 jaar. Van de GHB-gebruikers op de SEH werd 33% opgenomen in het ziekenhuis, van de alcoholgebruikers 41%.
Afgelopen twee jaar is in het kader van een door mij ondersteund project een detoxbehandelprotocol GHB ontwikkeld, dat inmiddels door alle verslavingszorginstellingen wordt toegepast. Tevens zijn twee daarvan afgeleide protocollen opgesteld ten behoeve van herkenning en eerste behandeling van problematisch GHB-gebruik, bedoeld voor de SEH van ziekenhuizen en voor politie en justitie. De volgende stap is de ontwikkeling van de juiste vervolghulpverlening, waarbij meer intensief zal worden samengewerkt door SEH’s en verslavingszorginstellingen.
Heeft u er zicht op in hoeverre GBL op dit moment als alternatief gebruikt wordt nu GHB op lijst 1 staat? Hoe staat het met het voornemen om GBL op lijst 3 van de Wet Voorkoming Misbruik Chemicaliën te krijgen?
Daar heb ik geen duidelijk beeld van. Vanuit het project ontwikkeling GHB-behandelprotocol is aangegeven dat ongeveer 10% van de behandelde GHB-verslaafden ook GBL gebruikte.
Het voorstel van Nederlandse zijde om GBL op lijst 3 van de Wet Voorkoming Misbruik Chemicaliën te krijgen is gestrand als gevolg van onvoldoende draagvlak binnen de EU in deze.
Ik zal de Coördinatiecommissie Assessment en Monitoring nieuwe drugs opdragen een quick scan uit te voeren met betrekking tot het gebruik van GBL en daarbij verzoeken mij op basis van de uitkomsten te adviseren over een eventuele aanpassing van het huidige beleid.
Het aantal ondertoezichtstellingen en voogdijmaatregelen |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat eind september 2012 bijna 40.000 minderjarigen (deels) aan het ouderlijk gezag onttrokken zijn door een ondertoezichtstelling of een plaatsing onder voogdij, wat ruim anderhalf keer zo veel is als tien jaar geleden?1
De cijfers van het CBS laten de trend in de afgelopen tien jaar zien. Voor het aantal ondertoezichtstellingen valt op dat vooral tussen 2001 en 2007 deze flink zijn stegen. Sinds 2009 neemt het aantal ondertoezichtstellingen gestaag af, met ongeveer 2% per jaar. De laatst vijf jaar is er ten aanzien van het aantal kinderen dat onder voogdij staat, een groei zichtbaar, maar het aantal nieuwe onder voogdij geplaatste kinderen stabiliseert de laatste twee jaar.
Justitiële kinderbeschermingsmaatregelen worden niet zomaar opgelegd. De Raad voor de Kinderbescherming onderzoekt de noodzaak ervan en beoordeelt of een verzoek aan de rechter om een maatregel uit te spreken, opportuun is. De kinderrechter beoordeelt dat verzoek van de raad. Het is aannemelijk dat de oorzaak van de toename van het aantal ondertoezichtstellingen vanaf 2001 de toegenomen aandacht voor kindermishandeling is, zoals het CBS stelt. Naar de oorzaken van de ontwikkelingen in de aantallen ondertoezichtstellingen is geen onderzoek verricht. De voornaamste reden voor de ingezette dalende trend sinds 2009, is waarschijnlijk het toepassen van de Deltamethode door jeugdbeschermers (de methode die jeugdbeschermers sindsdien toepassen in hun werk). Deze daling vind ik positief, zoals ik uw Kamer heb bericht in de brief over landelijke cijfers jeugdbescherming2.
Toch verwacht ik dat een nog betere preventieve aanpak van kindermishandeling, het aantal justitiële kinderbeschermingsmaatregelen verder kan laten dalen. Het nieuwe jeugdstelsel zal daarvoor een goede basis bieden. Een betere lokale samenwerking tussen ketenpartners, vroegtijdige signalering en een goede gemeentelijke regie, zal escalatie binnen gezinnen doen voorkomen en daarmee ook de gang naar justitiële interventies.
Hoe kunt u de stijging van het aantal ondertoezichtstellingen verklaren? In hoeverre is de toegenomen aandacht voor kindermishandeling, zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek stelt, verantwoordelijk voor de enorme stijging van ondertoezichtstellingen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u zoveel mogelijk voorkomen dat kinderen en jongeren onder toezicht worden gesteld of te maken krijgen met een voogdijverandering zonder hiervoor naar de gemeenten te wijzen omdat zij pas na 2015 verantwoordelijk zullen zijn voor de jeugdzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Waar mogelijk wordt getracht te voorkomen dat kinderbeschermingsmaatregelen worden opgelegd, dit gebeurt onder andere door innovatie te stimuleren in de jeugdbescherming. Ik ondersteun en financier daartoe vernieuwende projecten, gericht op het verder verrijken en verbreden van de Deltamethode. Het verrijken van de Deltamethode gebeurt door bijvoorbeeld Signs of safety en andere (in het buitenland) succesvolle systeemgerichte benaderingswijzen toe te passen. Het verbreden gebeurt door bijvoorbeeld medewerkers in het vrijwillig kader te trainen in de verrijkte Deltamethode, jeugdbeschermers te betrekken tijdens de raadsonderzoeksfase voor advies en een beter vangnet te organiseren van vrijwillige hulp voor als een beschermingsmaatregel is afgelopen.
De vernieuwende projecten vinden onder de noemer «Vliegwielprojecten» plaats. Ik financier vier grote en zeventien kleinere projecten in dit kader, via de provincies en stadsregio’s. Vrijwel alle Bureaus Jeugdzorg en Landelijk Werkende Instellingen nemen deel een deze projecten. De financiering vindt zijn basis in tariefafspraken die ik in december 2011 met provincies en stadsregio’s heb gemaakt. Als er dit jaar tevens een vruchtbare kruisbestuiving tussen de vele innovatieve projecten plaatsvindt, dan verwacht ik dat er op zowel preventief als kwalitatief gebied de jeugdbescherming beter wordt en daarmee veel kinderen in Nederland geholpen zullen zijn.
Hoe kunt u garanderen dat er voldoende wordt ingezet op het voorkomen van beschermingsmaatregelen, gezien het feit dat met de decentralisatie van de jeugdzorg bijna een half miljard euro wordt bezuinigd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten kunnen de bezuiniging realiseren omdat zij de mogelijkheid hebben om integraal beleid te voeren en meer maatwerk te leveren door passende en doelmatige voorzieningen te treffen voor mensen die daar behoefte aan hebben. Hierbij past de overgang van dure individuele voorzieningen naar goedkopere collectieve voorzieningen.
Dit houdt in dat de volgende bewegingen aan de orde zijn:
Bovenstaande bewegingen zullen onder andere de behoefte aan justitiële kinderbeschermingsmaatregelen verminderen.
Welke concrete kwaliteitseisen en handvatten geeft u de gemeenten om ervoor te zorgen dat zij kwalitatief, effectief en tijdig beleid maken voor ouders, aan wie (deels) het ouderlijk gezag is ontnomen, en hun kinderen, alsook om ondertoezichtstellingen en onder voogdijplaatsingen te voorkomen?
Uitgangspunt van de stelselherziening jeugd is dat gemeenten straks beter in staat zijn om integraal beleid te ontwikkelen en maatwerk te bieden, afgestemd op de lokale situatie en de mogelijkheden en de behoeften van de individuele jeugdigen en hun ouders. Kinderen kunnen beter beschermd worden door een versterking van de vroegsignalering en het inzetten van integrale jeugdhulp dicht bij de burger. Ook de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering kan efficiënter en integraler op lokaal niveau worden uitgevoerd met als leidend principe één gezin, één plan en met verbindingen naar jeugdhulp, onderwijs, werk en inkomen en veiligheid. Met elementen van dwang en drang, die tijdelijk en als extra middel worden ingezet, wordt getracht de ouders weer volledig de verzorging en opvoeding op zich te laten nemen. Op deze wijze kan tevens het «opschalen» van jeugdhulp richting kinderbeschermingmaatregelen en het «afschalen» soepel verlopen.
De gemeenten worden verantwoordelijk voor de organisatie van deze integrale aanpak. Daartoe is in het wetsvoorstel een verplichting tot een beleidsplan opgenomen. Ook zijn in het wetsvoorstel kwaliteitseisen opgenomen voor het verlenen van jeugdhulp en de uitvoering van jeugdbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Aanvullend is bepaald dat de justitiële maatregelen jeugdbescherming en -reclassering alleen door gecertificeerde instellingen uitgevoerd mogen worden. Verder zal overleg belangrijk zijn tussen gemeente en Raad voor de Kinderbescherming en tussen gemeente en de gecertificeerde instellingen over de ketensamenwerking.
Hoe zal de verdeling van budget voor de uitvoering van jeugdzorg door gemeenten eruit komen te zien als het gaat om preventie en jeugdbescherming? Welke verdeelsleutel wordt gebruikt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bestuurlijk is afgesproken de middelen via een decentralisatie-uitkering in het gemeentefonds beschikbaar te stellen. Deze decentralisatie-uitkering zal bestaan uit het totaal van alle huidige geldstromen, een onderverdeling naar preventie en jeugdbescherming zit daar niet in. De onderzoekscombinatie SCP/Cebeon doet op dit moment onderzoek naar een verdeelmodel jeugd, in de mei-circulaire 2013 verwacht ik de gemeenten inzicht te kunnen bieden in hun budget voor het eerste jaar na de overheveling. Gemeenten zijn vervolgens vrij om te bepalen waar deze middelen aan worden besteed.
Kunt u aangeven hoeveel geld gemeenten hebben uitgegeven aan lokaal preventief jeugdbeleid in 2010, 2011 en 2012? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Deze vraag is niet te beantwoorden. Gemeenten kennen verschillende financieringsbronnen voor lokaal preventief jeugdbeleid, zoals de brede doeluitkering CJG (vanaf 2012 de decentralisatie-uitkering CJG in het gemeentefonds), en gelden van OC&W, V&J en provincies. Daarnaast zijn er ook gemeenten die uit «eigen middelen» bedragen beschikbaar hebben gesteld. Dit staat nog los van de vraag hoeveel gemeenten hebben uitgegeven aan deze doelen. Iedere regeling op dit gebied kent eigen bestedingsvoorwaarden. Een onderzoek naar de daadwerkelijk uitgegeven bedragen is vanwege de veelheid aan financiers en beleidsterreinen niet mogelijk.
Kunt u aangeven wat de gemiddelde «caseload» is van een fulltime jeugdhulpverlener/ casemanager die werkzaam is bij Bureau Jeugdzorg in de vrijwillige jeugdzorg? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
De financiering van de jeugdhulpverlening in vrijwillig kader is provinciaal belegd en de uitvoering hiervan is divers. Er zijn verschillende vormen van casemanagement en de inzet en intensiteit is afhankelijk van de individuele situatie. Het is dus niet mogelijk om een gemiddelde caseload te bepalen, omdat de gegevens onderling onvergelijkbaar zijn.
Aangezien het al dan niet inzetten van casemanagement maatwerk is, zie ik geen toegevoegde waarde in een onderzoek hiernaar.
Kunt u aangeven wat de gemiddelde caseload is van een fulltime gezinsvoogd? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Een aantal jaren geleden zijn in het kader van de invoering van de Deltamethodiek afspraken gemaakt over een gemiddelde caseload van een gezinsvoogd: dit betreft 15 cliënten op 1 fulltime gezinsvoogd. De tarieven voor ondertoezichtstellingen heb ik hierop gebaseerd.
Een caseload van een individuele gezinsvoogd kan echter hiervan afwijken. Bijvoorbeeld omdat een medewerker naast ondertoezichtstellingen ook voogdijzaken doet, of omdat binnen een team van jeugdbeschermers de caseload naar ervaring van medewerkers anders wordt verdeeld, of omdat administratieve taken van een gezinsvoogd door het secretariaat worden overgenomen. Tevens kunnen provincies/stadsregio’s afwijkende afspraken maken met hun Bureau Jeugdzorg over de caseload. Het is aan de Bureaus Jeugdzorg om binnen de bestaande financiering hier op individueel niveau invulling aan te geven, waarbij de veiligheid van het kind voorop staat. Hoewel door maatwerk binnen de BJZ’s en LWI’s de caseload van een gezinsvoogd varieert, ben ik niet voornemens deze nader te onderzoeken, omdat ik uit ga van een gemiddelde van 1 op 15.
Het bericht dat GGD Nederland, het Trimbos-instituut en het Nederlands instituut voor alcoholbeleid (STAP) adviseren zo snel mogelijk over te stappen op effectieve alcoholleeftijdscontrole in supermarkten |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u van de oproep van GGD Nederland, het Trimbos-instituut en het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid (STAP) aan supermarkten om zo snel mogelijk over te stappen op een effectief gebleken leeftijdscontrolesysteem?
Wij ondersteunen de oproep van deze partijen. De naleving van de leeftijdsgrenzen bij de verkoop van alcohol is in veel gevallen nog volstrekt onvoldoende. De aanstaande verhoging van de leeftijdsgrens naar 18 jaar maakt het belang van verbetering van de naleving van de leeftijdsgrenzen bij de verkoop van alcoholhoudende dranken in supermarkten nog groter, doordat de groep te controleren mensen groter wordt. Als er systemen zijn die kunnen bijdragen aan een betere naleving van de leeftijdsgrens, dan gaan wij er van uit dat supermarkten daarin hun verantwoordelijkheid nemen.
Ondersteunt u deze dringende oproep van de gezondheidsinstellingen, ook gezien recent onderzoek waaruit blijkt dat een 14- of 15-jarige bij supermarkten binnen 10 minuten alcohol kan kopen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen om te zorgen dat de supermarktbranche daadwerkelijk overgaat tot effectieve leeftijdscontrole?
Per 1 januari 2013 is het toezicht op de naleving van de Drank- en Horecawet overgegaan naar gemeenten. Deze wet geeft de burgemeester meer mogelijkheden dan voorheen om op te treden tegen overtredingen van de leeftijdsgrenzen door supermarkten. Als wordt vastgesteld dat artikel 20 van de Drank- en Horecawet binnen een periode van 12 maanden 3 maal is overtreden, kan de burgemeester op grond van artikel 19a supermarkten tijdelijk de bevoegdheid ontzeggen alcoholhoudende drank te verkopen. Wij gaan ervan uit dat supermarkten een dergelijke sanctie zoveel mogelijk willen voorkomen en dat de inzet van effectieve leeftijdscontrolesystemen daar een bijdrage aan kan leveren.
Deelt u de mening dat het vervangen van de huidige controle door effectieve leeftijdscontrole ook gunstig is voor gemeenten, omdat hun toezichtslasten aanzienlijk kunnen worden gereduceerd?
Die mening delen wij. Als supermarkten gebruik gaan maken van effectieve leeftijdscontrolesystemen, vermindert dat de noodzaak van het houden van toezicht op de naleving van de leeftijdsgrenzen bij de supermarkten die dergelijke effectieve systemen inzetten. Dat betekent dat gemeentelijke toezichthouders zich meer kunnen richten op andere verstrekkers en sectoren waar alcohol wordt verkocht, zoals de horeca en de sportkantines.
De bescherming en de bewustwording van jongeren op internet |
|
Myrthe Hilkens (PvdA), Loes Ypma (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Veel jongeren met nare internetervaring»?1
Ja.
Is het waar dat twee derde van de jongeren tussen de twaalf en zestien jaar vorig jaar een vervelende ervaring heeft gehad op het internet? Zo ja, hoe verklaart u dat? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Deze conclusie uit het onderzoek van YoungWorks in opdracht van Digibewust kan ik niet op basis van eigen gegevens bevestigen. In het voorjaar van 2010 is door het Sociaal en Cultureel Planbureau onderzoek gedaan onder 1004 Nederlandse kinderen en jongeren van 9 tot en met 16 jaar die internet gebruiken.2 Het rapport concludeert dat jongeren, in tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, in beperkte mate te maken hebben met internetrisico’s. Van de onderzochte groep zegt nog geen kwart online pornografische beelden te hebben gezien en zegt 15% seksuele boodschappen via het internet te hebben ontvangen. Een derde van de jongeren onderhoudt online contacten met onbekenden en 6% van hen ontmoet deze online contacten ook in het echt. Minder dan 5% van de onderzochte jongeren geeft aan herhaaldelijk via het internet gepest te worden.
Hoe beoordeelt u de conclusie van Digibewust dat het online benaderd worden door een wildvreemde met bijvoorbeeld seksueel getinte verzoeken door tieners als meest vervelende ervaring wordt genoemd? Welke juridische en andere mogelijkheden staan u ter beschikking om op te treden tegen ongewenste verkooppraatjes online, pesten via social media, «grooming», het hacken van een account en oplichting online? Acht u deze mogelijkheden voldoende om de problemen aan te pakken?
De meeste jongeren uit het in antwoord op vraag 1 genoemde SCP-onderzoek ervaren geen hinder van deze ervaringen, beschreven bij het antwoord op vraag 2, maar een kleine minderheid ervaart die wel. Jongeren geven aan het vaakst van streek te zijn door het zien van seksueel getinte beelden op het internet (5% van alle 9–16-jarige internetgebruikers), gevolgd door het ontvangen van seksuele boodschappen (3%) en het persoonlijk ontmoeten van een online contact (0,5%). Van de slachtoffers van cyberpesten is aangenomen dat gepest worden sowieso als negatief ervaren wordt.
Met de Wet computercriminaliteit 1 en 2, die tot stand kwamen mede naar aanleiding van de ratificatie van het cybercrimeverdrag van de Raad van Europa, zijn veel vormen van cybercrime strafbaar gesteld. Seksueel kindermisbruik online, inclusief grooming, hacken en oplichten, vallen daaronder. Daarnaast wordt ongewenst gedrag op internet aangepakt door het stimuleren van zelfregulering bij dienstverleners op het internet en door het aangaan van dialoog en samenwerking met internetondernemers. Bovendien wordt via campagnes stevig ingezet op vergroting van internetvaardigheden bij gebruikers en op vergroting van de zelfredzaamheid in gevallen van ongewenste internetervaringen. Deze mogelijkheden acht ik thans voldoende.
Klopt het dat ouders weinig besef hebben van het online leven van hun kinderen, zoals Digibewust stelt? Zo ja, op welke wijze kunt u bijdragen aan een verbetering van deze digitale bewustwording onder ouders?
Het is duidelijk dat ouders minder goed zicht hebben op het doen en laten van hun kinderen online dan offline het geval is. Met name het toenemende gebruik van mobiele apparaten heeft daaraan bijgedragen. Dit zegt overigens niets over de betrokkenheid van ouders bij hun kinderen. Wel onderstreept dit het belang van mediawijsheid en digitale bewustwording. In dat licht geeft mijn collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uitvoering aan het mediawijsheidprogramma, via het expertisecentrum Mediawijzer.net. Sinds 2008 zet dit centrum zich in om kritisch, bewust en veilig mediagebruik te bevorderen onder met name de jeugd. Daarbij richt het centrum zich nadrukkelijk ook op ouders en leraren. Deze taak maakt immers onderdeel uit van de opvoeding van kinderen. Mediawijzer.net heeft het thema mediaopvoeding reeds in 2011 aangeduid als aandachtspunt en bijgedragen aan de totstandkoming van het internetplatform «Mediaopvoeding.nl». Hier kunnen ouders en (professionele) opvoeders terecht voor informatie en vragen over hoe je kinderen kunt begeleiden bij hun omgang met media (waaronder internet).
Heeft u inzicht in de mate waarin aanbieders van online diensten, waarbij de gegevens van kinderen onder de zestien gepubliceerd worden, toestemming vragen aan de ouders / vertegenwoordigers? Welke technische vormen worden hiervoor gebruikt? Hoe handhaaft het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) deze plicht en tot welke resultaten heeft deze handhaving geleid?
Het CBP heeft richtsnoeren gepubliceerd over de zorgplicht die verantwoordelijken voor online diensten, waaronder sociale netwerksites, hebben jegens minderjarige deelnemers. Minderjarigen dienen bij aanmelding te verklaren dat zij toestemming hebben van hun ouders om een profiel aan te maken. Bij enige twijfel aan de gegeven toestemming dient de verantwoordelijke nadere maatregelen te treffen om toegang tot het profiel te blokkeren, totdat de verantwoordelijke zich heeft vergewist dat de ouders daadwerkelijk hebben ingestemd met het aanmaken van het profiel. De verantwoordelijke dient verder als standaardinstelling te hanteren dat alleen zelfgekozen vrienden toegang hebben tot het profiel van deelnemers, totdat de deelnemer een bewuste en geïnformeerde keuze heeft gemaakt om de toegang eventueel te verbreden tot andere deelnemers van het netwerk en/of toegang voor onbekende derden via zoekmachines. Er moet duidelijke en voor de doelgroep begrijpelijke informatie worden geven over de risico’s die aan een dergelijke brede toegang zijn verbonden.
Gegeven het feit dat op internet (nog) geen identificatiemiddel beschikbaar is waarmee identiteit en leeftijd eenduidig kunnen worden vastgesteld, acht het CBP het op dit moment niet realistisch om verantwoordelijken te verplichten om de toegang voor derden tot profielpagina’s van jongeren onder de 16 jaar permanent onmogelijk te maken. Een dergelijke beperking kan eenvoudig omzeild worden door een hogere leeftijd op te geven. Dat neemt niet weg dat ontwikkelingen in de stand van de techniek aanleiding kunnen vormen om dit beleid te herzien.
Is het uitlokken van een volwassen «groomer» teneinde deze persoon op heterdaad te betrappen op dit strafbare feit geoorloofd? Zo ja, welke andere opsporingsmethoden worden ingezet door politiefunctionarissen om «grooming» tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
In de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 14 september 2012 heeft de rechtbank bepaald dat, gelet op de geldende wettekst (artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht) en de daaraan voorafgaande parlementaire discussie, geen sprake kan zijn van strafbaarheid voor grooming wanneer het beoogde slachtoffer in werkelijkheid 16 jaar of ouder is. Dit betekent dat wanneer als opsporingsmethode gebruik wordt gemaakt van de inzet van een politiefunctionaris als «lokpuber», geen sprake is van strafbaarheid voor grooming. Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep aangetekend tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De politie kan intussen bij de aanpak van grooming gebruik maken van alle opsporingsmethoden die de wet biedt, maar is hierbij anders dan bij de inzet van lokpubers veelal wel afhankelijk van een melding of aangifte.
Deelt u de opvatting dat er voor wat betreft de seksuele gezondheid van minderjarigen een opvoedingstaak ligt voor zowel de overheid als de ouders om minderjarigen beter te beschermen en weerbaar te maken voor vervelende ervaringen op het internet? Zo ja, op welke wijze zet u in op de seksuele en emotionele weerbaarheid van minderjarigen zowel online als offline?
Ja. Naast ouders en de overheid spelen ook scholen hierbij een belangrijke rol. Ter ondersteuning van ouders en scholen faciliteert het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) organisaties als Rutgers WPF en Soa Aids Nederland. Rutgers WPF en Soa Aids Nederland houden zich onder meer bezig met de ontwikkeling en inbedding van goede voorlichtingsmaterialen over seksualiteit en relaties voor opvoedingsondersteuning van ouders. VWS faciliteert eveneens de website Sense.info: een landelijke site voor jongeren tot 25 jaar met betrouwbare informatie over seksualiteit en relaties. Samen met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zet VWS in op een jongerenaanpak van Rutgers WPF en SOA Aids Nederland om seksuele weerbaarheid door middel van sociale media te versterken. Daarnaast financiert OCW de WE CAN Young-campagne. Deze campagne wordt met ondersteuning van Movisie uitgevoerd in 15 grote gemeenten. De WE CAN Young-campagne biedt jongeren de kans zelf acties, dit kan zowel online als offline, te bedenken en uit te voeren. Op deze manier wordt gewerkt aan het eigen bewustzijn en de weerbaarheid tegen seksueel overschrijdend gedrag en geweld.
Op welke wijze werkt de politie samen met de stichting Digibewusr en hun website www.meldknop.nl? Tot hoeveel meldingen heeft dit tot nu toe geleid en welke actie is hierop ondernomen?
De website www.meldknop.nl is een samenwerkingsverband van diverse organisaties, waaronder de politie. De politie heeft content geleverd voor de site en draagt bij aan de bekendheid en de promotie van dit portaal. Er zijn verwijzingen over en weer tussen de eigen websites van de politie en die van meldknop.nl. De website van meldknop.nl is een soort internetgids, die jongeren doorverwijst naar de websites van diverse andere instanties die hulp kunnen bieden, waaronder de politie. De meldingen worden dus niet op de site van meldknop.nl gedaan. Daardoor is ook niet aan te geven hoe veel meldingen door deze website bij andere instanties gedaan zijn.
Deelt u de mening dat de aanbieders van internetdiensten ook een grote verantwoordelijkheid hebben om de belangen van kinderen te beschermen? Bent u van mening dat de randvoorwaarden van het Safer Internet Programme hiervoor voldoende aanknopingspunten biedt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zorgt zelfregulering naar uw oordeel voor voldoende voortgang in de bescherming van kinderen?
Ik deel uw mening dat media-aanbieders een eigen verantwoordelijkheid hebben om ervoor te helpen zorgen dat kinderen geen schadelijke effecten ondervinden van hun mediadiensten en -aanbod. Zelfregulering is daarvoor een mooi instrument, zeker waar het gaat om internet dat zich door zijn aard immers moeilijk laat reguleren. In dat kader zijn op Europees niveau naast het Safer Internet Programme meerdere lijnen uitgezet om het digitale vertrouwen en in het bijzonder de online veiligheid van kinderen beter te regelen. Zo heeft de Europese Commissie medio 2012 een «Europese Strategie voor een beter internet voor kinderen» gepubliceerd.3 Doel van deze strategie is dat kinderen in alle lidstaten veilig internet kunnen gebruiken en dat kindvriendelijke online producten en diensten zich op de interne markt gemakkelijker kunnen ontwikkelen. Uiteraard blijft naast zelfregulering ook een strafrechtelijke aanpak ter bescherming van kinderen nodig.
Het NL-Alert |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat miljoenen mensen op maandag 4 februari 2013 verstoken bleven van het eerste controlebericht van NL-Alert? Wat was hiervan de oorzaak?1
Bij de invoering van NL-Alert 8 november jl. is aangegeven dat NL-Alert moet worden gezien als een aanvullend systeem op de al bestaande alarmerings-en crisiscommunicatiemiddelen en zal worden doorontwikkeld in een groeimodel. Van meet af aan is duidelijk geweest dat bij dit eerste controlebericht een groot deel van de burgers nog geen NL-Alert zou ontvangen. Dit komt doordat een deel van de telefoontoestellen nog niet geschikt is voor NL-Alert of nog goed moet worden ingesteld.
Er wordt momenteel een onderzoek uitgevoerd naar de vraag hoeveel burgers een NL-Alert hebben ontvangen. Ik zal uw Kamer over uiterlijk drie maanden nader informeren over deze peiling en de evaluatie. De bevindingen die hieruit naar voren komen zullen worden gebruikt om de doorontwikkeling van NL-Alert verder te verbeteren.
Waarom werkt het systeem nog steeds niet op IPhones en smartphones van Samsung? Waar zitten de problemen en wanneer zijn deze opgelost?
Bij Samsung is de overgrote meerderheid van de toesteltypen geschikt voor NL-Alert, waaronder de meeste populaire smartphones. Samsung heeft aangegeven eraan te werken al haar typen geschikt te maken.
NL-Alert is ingericht volgens de internationale cell broadcast standaard. De iPhone ondersteunt deze standaard op dit moment niet. Ik ben al langdurig met Apple in gesprek om Apple te bewegen de iPhone geschikt te maken voor NL-Alert. Apple heeft daarover tot op heden geen toezeggingen gedaan.
Waarom moet er een heel stappenplan worden doorlopen voordat telefoonbezitters berichten van NL-Alert kunnen ontvangen? Ziet u mogelijkheden dit te vereenvoudigen? Zo ja, kan dit snel opgepakt worden? Zo nee, waarom niet?
Het aantal te doorlopen stappen is afhankelijk van hoe de leveranciers van de mobiele toestellen hun toestellen inrichten. Met de telecomproviders is al enige tijd geleden afgesproken nieuw verkochte toestellen standaard te leveren met de juiste instelling voor ontvangst van NL-Alert.
Waarom zit er zo’n lange periode tussen de volgende controleberichten? Deelt u de mening dat telefoonbezitters op deze manier erg lang moeten wachten om te testen of hun telefoon nu wel de juiste instellingen heeft voor het ontvangen van berichten van NL-Alert?
Er is een afweging gemaakt tussen de behoefte om te controleren op de juiste instelling en de mogelijke irritatie die een veelheid aan berichten oproept. Tweemaal per jaar lijkt vooralsnog afdoende.
Bent u bereid om te kijken of er dit jaar vaker controleberichten uit kunnen gaan, zodat met regelmaat zowel de zending van het bericht, als de ontvangst, getest kan worden? Zo nee, waarom niet?
Omdat NL-Alert nieuw en in ontwikkeling is, wordt het gebruik ervan continu geëvalueerd. Dit geldt ook voor het verzenden van controleberichten. Ik zal bij deze evaluatie bezien of het gewenst is het aantal controleberichten op te voeren.
Wanneer zullen Vodafone en T-Mobile hun 3G-netwerken geschikt gemaakt hebben? Waarom duurt dit zo lang, gezien het algemeen belang van NL-Alert?
Bij Vodafone en T-Mobile trad eerder een probleem op met een aantal typen toestellen van één fabrikant. Inmiddels heeft de desbetreffende fabrikant dit verholpen. Vodafone en T-Mobile hebben nog enige tijd nodig om NL-Alert in hun 3G-netwerk in te voeren. Naar verwachting zullen beide Telecomproviders in de eerste helft van 2013 NL-Alert ook in 3G gaan uitzenden.
Gaat NL-Alert ook geschikt gemaakt worden voor 4G-netwerken, welke binnenkort al in de lucht zullen zijn?
Hierover ben ik in overleg met de Telecomproviders.
Weet u dat de woordvoerder van NL-Alert stelt dat ruim 50% van de telefoonbezitters bereikt kan worden? Is dat met de huidige stand van zaken het geval of pas nadat providers hun netwerken hebben aangepast en telefoonaanbieders hun toestellen?
Op dit moment zijn meer dan 50% van de in de markt zijnde toestellen geschikt om NL-Alert te ontvangen. Als ook Vodafone en T-Mobile in 3G uitzenden stijgt dit percentage naar ongeveer 70%. Een randvoorwaarde hierbij is dat de toestellen juist zijn ingesteld..
Verdere stijging van dit percentage moet komen door aanpassing aan de toestellen door fabrikanten. Omdat bijna alle mobiele toestelleverancier hebben aangegeven hun toestellen voor NL-Alert geschikt te maken, zal dit percentage de komende jaren snel oplopen.
Bent u bereid de uitkomst van de peiling en de evaluatie, voorzien van uw reactie, aan de Kamer te sturen zodra deze beschikbaar zijn? Zo nee, waarom niet? Wanneer is de uitkomst van de peiling en de evaluatie te verwachten?
Ik zal uw Kamer uiterlijk over drie maanden nader informeren.
Wanneer zal NL-Alert klaar zijn om volledig in gebruik te nemen?
NL-Alert is landelijk in gebruik genomen. Alle veiligheidsregio’s kunnen NL-Alert berichten uitzenden. Naar verwachting zullen Vodafone en T-Mobile medio 2013 ook in 3G uitzenden. Aan de ontvangstkant geldt een afhankelijkheid van de mobiele toestelfabrikanten. De meerderheid van toestellen, waaronder meer dan de helft van de smartphones, is geschikt. De meeste telefoonleveranciers hebben toegezegd hun toestellen verder geschikt te maken.
Een inbreker die een klacht indient tegen een schietende agent en de reactie daarop van de politieleiding |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Klacht inbreker tegen schietende agent»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de korpsleiding deze agent heeft laten vallen, temeer omdat de nieuwe politiechef van Oost Brabant heeft aangegeven dat een woninginbraak net zo erg is als een verkrachting en het volgens de regering een «High Impact Crime» is? Zo nee, waarom niet?
Het regeerakkoord stelt dat de politie daadkrachtig en gezaghebbend moet kunnen optreden tegen overvallen en inbraken. De agenten die dit elke dag en nacht weer op zich nemen, hebben mijn volledige steun.
Wel is het optreden van politie gebonden aan procedures en regelgeving. Voor de toelaatbaarheid van het gebruik van een vuurwapen door een agent is dit geregeld in de ambtsinstructie voor de politie. Bovendien is één van de standaardprocedures in het geval van vuurwapengebruik door een politiemedewerker dat de Rijksrecherche een onderzoek start. Dat is in dit geval dan ook gebeurd.
Uit het onderzoek is gebleken dat het gebruik van het vuurwapen door de agent in deze specifieke situatie niet rechtmatig was. De oorzaak voor dit onrechtmatig gebruik bleek bij nader onderzoek niet te liggen in onduidelijkheid in of onbekendheid met de ambtsinstructie voor de politie, maar bleek te liggen in het feit dat betrokken agent onvoldoende was onderricht op de inhoud van de nota van toelichting behorend bij de ambtsinstructie.
De Hoofdofficier van Justitie is met de toenmalige korpsleiding tot het oordeel gekomen dat de betrokken politieambtenaar zich met succes kan beroepen op dwaling omtrent de rechtmatigheid van zijn handelen, omdat hij niet juist onderricht was met betrekking tot deze specifieke vorm van geweldstoepassing. Betrokken agent is dan ook niet vervolgd of gestraft.
Ook is gebleken dat de ambtsinstructie geen aanpassing behoeft. Wel wordt naar aanleiding van deze casus in de Integrale Beroepsvaardigheidstraining (IBT) gericht aandacht besteed aan het gebruik van het vuurwapen ter aanhouding van een inbreker of insluiper en de bijbehorende bepalingen in de nota van toelichting bij de ambtsinstructie.
Op welke wijze is de ambtsinstructie van de politie aangepast? Betekent dit dat agenten geacht worden niet te schieten op vluchtende woninginbrekers? Zo ja, deelt u de mening dat dit een vrijbrief is voor woninginbrekers in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid duidelijk stelling te nemen en op te komen voor agenten die met succes woninginbrekers in de kraag vatten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Turkije’s oorlogstaal en de Nederlandse Patriotmissie |
|
Lilian Helder (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «Erdogan: Israel Waging «State Terrorism» in Syria»?1
Ja.
Erkent u dat Turkije alle grenzen overschrijdt door Israël te betichten van staatsterrorisme? Zo ja, bent u bereid met onmiddellijke ingang de Turkse ambassadeur op het matje te roepen en uw ongenoegen te uiten? Zo nee, waarom niet?
Turkije heeft bij navraag aangegeven dat het geenszins de bedoeling was Syrië op te roepen tot een aanval op Israël, maar dat de uitspraken bedoeld waren als scherpe kritiek op het regime van Assad.
Nederland zal verder bij Turkije en Israël blijven aandringen op stappen die toenadering mogelijk maken.
Deelt u de mening dat uw Turkse ambtsgenoot Davutoglu Syrië ophitst tot oorlog door Syrië te verwijten dat het niet reageert op de vermeende Israëlische aanval op legitieme militaire doelen? Zo ja, bent u bereid met onmiddellijke ingang de Turkse ambassadeur op het matje te roepen en ook hierover uw ongenoegen te uiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat minister Davutoglu door zijn insinuatie dat er een geheime overeenkomst is tussen Assad en Israël, onderlinge haat en antisemitisme in Syrië aanwakkert?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de opdracht voor de zelfmoordaanslag op de Amerikaanse ambassade in Ankara afkomstig was van een Turkse terroristenleider die in Nederland verblijft? Zo ja, wanneer wordt dit terroristennetwerk opgerold? Zo nee, wat zijn dan de feiten?2
Tot op heden is mij geen informatie bekend die een dergelijke betrokkenheid vanuit Nederland bij de aanslag bevestigt.
Deelt u de overtuiging dat het belachelijk en onverantwoord is dat onze militairen gevaar lopen om Turkije, dat zich zo vijandig uitlaat, te beschermen?3
Nee, zie verder antwoord op vragen 2, 3 en 4.
Bent u bereid onze Nederlandse Patriots en militairen per direct terug te halen, nu Turkije Syrië zelf actief aanspoort om de binnenlandse oorlog uit te breiden naar buurland Israël? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie verder antwoord op vragen 2,3 en 4.
Fraude bij Holland Casino |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Casino ten einde raad: verlink foute collega's»?1
Ja.
Is het waar dat frauderende medewerkers door de directie van Holland Casino tijd krijgen zichzelf aan te geven en dat zij in ruil daarvoor een vorm van baangarantie krijgen? Zo ja, deelt u de mening dat frauderende medewerkers van Holland Casino wellicht niet goed in staat zijn om taken zoals het voorkomen van witwassen van geld, fraude of gokverslaving uit te voeren en dat dat arbeidsrechtelijke consequenties dient te hebben? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Holland Casino heeft mij desgevraagd meegedeeld in haar bedrijfsvoering het tegengaan van fraude, criminaliteit en kansspelverslaving hoog in het vaandel te hebben staan en dat, in het verlengde daarvan, de integriteit van haar personeel boven iedere twijfel verheven moet zijn. Dit komt duidelijk tot uiting in een aantal interne regels en procedures bij Holland Casino. Begin vorig jaar zijn arbeidsrechtelijke stappen genomen tegen een aantal medewerkers van het casino in Scheveningen die deze regels hadden overtreden, onder meer omdat zij betrokken waren bij het organiseren van illegale kansspelen. In de periode daarna bleven op de werkvloer van het casino echter nog steeds hardnekkige geruchten de ronde doen dat ook andere werknemers betrokken waren bij illegale kansspelen. Het bewijs daarvan was echter niet te leveren. De directie van het casino in Scheveningen heeft haar medewerkers vervolgens, in een uiterste poging de feiten op tafel te krijgen dan wel de geruchten in de kiem te smoren, per brief opgeroepen er melding van te maken als zij zélf dan wel eventuele collega’s betrokken zijn bij het organiseren of spelen van illegale kansspelen.
Op basis van eventuele meldingen worden gesprekken gevoerd met de betrokken medewerkers en wordt vervolgens bepaald tot welke maatregelen wordt overgegaan. Het onderzoek wordt begin april afgerond. Naar ik van Holland Casino heb begrepen, zullen in geval van feitelijk vastgestelde integriteitsschendingen passende arbeidsrechtelijke maatregelen worden genomen, maar worden medewerkers die zichzelf op eigen initiatief melden niet ontslagen.
Het behoort tot de competentie van het bestuur van Holland Casino om, als onderdeel van de bedrijfsvoering, te bepalen hoe om te gaan met eventuele geconstateerde strafbare feiten of andere overtredingen van haar medewerkers, zolang dit geen afbreuk doet aan de wijze waarop Holland Casino uitvoering geeft aan haar publieke taken.
Deelt u de mening dat de directie van Holland Casino, mede gegeven de publieke taken die dit bedrijf heeft, zich niet zou moeten beperken tot interne maatregelen of sancties, laat staan het geven van enige vorm van baangarantie voor fraudeurs, maar dat aangifte van strafbare feiten bij de politie eerder voor de hand ligt? Zo ja, hoe gaat u dit aan de directie van Holland Casino vertellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de directie van Holland Casino sinds 1 januari 2012 aangiften gedaan van strafbare feiten die door medewerkers van het bedrijf zouden zijn gepleegd? Zo ja, hoe vaak is dit gebeurd en wat is de aard van de delicten waarvoor aangifte is gedaan? Zo nee, deelt u dan de mening dat de berichten over een stroom incidenten, de signalen dat medewerkers de regels overtreden en het feit dat er geen of nauwelijks aangiften bekend zijn, de indruk wekken van een doofpotcultuur bij Holland Casino?
Holland Casino heeft mij meegedeeld sinds 1 januari 2012 zeven keer aangifte te hebben gedaan, nadat zich verschillende incidenten hadden voorgedaan. Het betrof incidenten waarbij sprake was van samenspel tussen medewerkers en gasten, dan wel diefstal. Incidenten komen op verschillende manieren aan het licht: via medewerkers die hun leidinggevende informeren, door signalen van gasten of door zelfstandig onderzoek van de afdeling Security & Legal. Gemelde incidenten worden altijd onderzocht.
Op basis van mij bekende informatie heb ik niet de indruk dat er bij Holland Casino sprake is van een doofpotcultuur. Het bedrijf kent zowel vertrouwenspersonen als een klokkenluidersregeling. Ook schroomt Holland Casino niet om aangifte te doen van strafbare feiten, zelfs wanneer dit leidt tot media-aandacht. Incidenten worden bovendien breed binnen de organisatie gecommuniceerd.
Over welke mogelijkheden beschikken u of andere organen van de overheid om toezicht te houden op Holland Casino? Wordt daar in verband met het voorkomen van fraude door medewerkers van dat bedrijf gebruik van gemaakt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Naast mijn stelselverantwoordelijkheid voor het kansspelbeleid in brede zin zijn er verschillende overheidsorganen die, steeds vanuit verschillend perspectief, toezicht houden op Holland Casino.
De kansspelautoriteit ziet toe op de naleving van de Wet op de kansspelen (en onderliggende regelgeving) en de aan Holland Casino verleende vergunning. Het gaat hier in het algemeen om voorschriften die ertoe strekken de voor kansspelen relevante publieke belangen – het tegengaan van kansspelverslaving en het beschermen van consumenten – te borgen. Bij overtreding van deze voorschriften kan de kansspelautoriteit o.a. een bestuurlijke boete opleggen.
Conform het deelnemingenbeleid is de Minister (in dit geval: de Staatssecretaris) van Financiën verantwoordelijk voor het beheer van het aandeelhouderschap in de onderneming en treedt hij bij Holland Casino, gelet op diens rechtsvorm, op als ware hij aandeelhouder. Dit komt tot uiting in de statuten van Holland Casino, waarin verschillende rechten en bevoegdheden van de minister in zijn rol van aandeelhouder zijn vastgelegd.
De Nederlandsche Bank ziet toe op de naleving van tal van wetten van financiële aard. Het betreft hier onder andere de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, de Wet op het financieel toezicht, de Wet inzake de geldtransactiekantoren en de Sanctiewet.
De Algemene Rekenkamer tenslotte kan onderzoek instellen naar het financiële beheer van Holland Casino.
Naast deze overheidsorganen ziet de raad van commissarissen van Holland Casino toe op de algemene gang van zaken in de stichting, het financiële verloop bij de stichting en de winstafdracht aan de Staat der Nederlanden alsmede op het beleid van het bestuur.
Het voorkomen van dan wel het omgaan met fraude door medewerkers van de onderneming valt net als bij andere ondernemingen binnen de normale verantwoordelijkheden van het bestuur, en is als zodanig niet specifiek belegd bij één van de publieke toezichthouders. Naar mijn mening is dat ook niet nodig, omdat het hier gaat om maatregelen die het bestuur in het kader van haar normale bedrijfsvoering kan (en zal) treffen en waarop de raad van commissarissen toezicht houdt.
Wat is de stand van zaken met de plannen om het staatsbedrijf Holland Casino te verkopen? Wordt er bij die plannen uitdrukkelijk rekening gehouden met eisen ten aanzien van de integriteit van het personeel en taken met betrekking tot het voorkomen van fraude, witwassen van geld en gokverslaving?
Op dit moment werken de ministeries van Veiligheid en Justitie en van Financiën, in nauw overleg met de kansspelautoriteit, beleidsmatige maatregelen uit die strekken tot herinrichting van de casinomarkt. Integraal onderdeel van de herinrichting is de privatisering van Holland Casino. De Staatssecretaris van Financiën en ik streven ernaar uw Kamer daarover voor de zomer nader te berichten. Bij de uitwerking van de plannen zal nadrukkelijk rekening worden gehouden met de beleidsdoelstellingen – het tegengaan van kansspelverslaving, het beschermen van de consument en het tegengaan van fraude en witwassen.
De strijd tegen de drugscriminaliteit en de wens van gemeenten wietteelt te legaliseren |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Hennepteelt groeit politie boven het hoofd»?1
Het artikel is mij bekend. Het is goed nieuws dat het aantal meldingen door burgers over wietplantages flink is gestegen. Daarnaast is het aantal plantages dat jaarlijks wordt geruimd nog steeds hoog. Alle inspanningen hebben effect. Desondanks blijft de georganiseerde hennepteelt een ernstig probleem en blijft de aanpak hiervan een topprioriteit van deze regering. Hierbij wordt ingezet op een geïntegreerde aanpak samen met gemeenten, belastingdienst en andere partners, zodat ook de criminele organisaties die schuil gaan achter de kleine telers in het vizier komen. Om deze samenwerking nog bestendiger te maken, zijn de gemeenschappelijke uitgangspunten voor de geïntegreerde aanpak recentelijk vastgelegd in een Leidraad Geïntegreerde Aanpak van Ondermijnende Criminaliteit.
Hoeveel politiecapaciteit houdt zich op dit moment bezig met de illegale hennepteelt? Wat kost deze inzet van politie?
Politiecapaciteit wordt niet specifiek geoormerkt. Ook wordt geen uitsplitsing gemaakt naar kosten voor de bestrijding van bepaalde vormen van criminaliteit. Criminaliteit wordt bestreden en capaciteit wordt daar ingezet waar dit nodig is.
Wat is uw reactie op het gegeven dat verzekeraars duizenden claims krijgen die samenhangen met hennepteelt, zoals branden in woningen, met een totale jaarlijkse schade van 100 miljoen euro?
Dat verzekeraars schade hebben ten gevolge van hennepteelt is bekend. Om die reden wordt in het kader van de bestrijding van georganiseerde hennepteelt regelmatig contact onderhouden met het Verbond van Verzekeraars (VVV) of het daaraan verbonden Centrum Bestrijding Verzekeringsfraude (CBV). Dit contact heeft er onder meer toe geleid dat het CBV, Meld Misdaad Anoniem en de politie samenwerken wanneer er (anonieme) signalen binnenkomen die betrekking hebben op de hennepteelt.
Kunt u een totaaloverzicht geven van alle kosten die de huidige strijd tegen de georganiseerde hennepteelt voor de samenleving met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet? Blijft u, ook met het oog op deze kosten, vasthouden aan het huidige beleid met alle onwenselijke effecten van dien?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het artikel «Gemeente mag zelf wiet kweken» en de opmerkingen van de geciteerde hoogleraar/rechtswetenschapper dat het verbieden van gemeentelijke hennepteelt onzin is en nergens op slaat?2
Zoals ik eerder heb aangegeven is de geldende wet- en regelgeving duidelijk: regulering van de hennepteelt is in strijd met VN-verdragen, EU-recht en de Opiumwet. Er is geen ruimte voor gemeentelijke initiatieven die daarvan afwijken. Ik heb uw Kamer tijdens het algemeen overleg over de clubpas van 13 december 2012 een inventarisatie toegezegd van de plannen van gemeenten om hennepteelt te reguleren. In het verlengde daarvan heb ik ook toegezegd om onderzoek te doen naar de kleinschalige hennepteelt in Europa en de VS, waarbij ik ook de juridische aspecten zal meenemen. Ik zal uw Kamer hierover voor het einde van dit jaar berichten.
Deelt u de mening van deze hoogleraar dat de internationale regels boterzacht zijn en er niet toe leiden dat gemeentelijke experimenten met wietteelt onder alle omstandigheden verboden moeten blijven?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de observatie dat Nederland aan alle kanten voorbij wordt gestreefd door bijvoorbeeld Amerikaanse staten voor wat betreft de regulering van wietteelt? Hoe kan dit, indien het toestaan van gereguleerde wietteelt in zou druisen tegen internationale regels, zoals u stelt?
Zie antwoord vraag 5.
Zit deze hoogleraar er volgens u geheel naast of bent u bereid toe te geven dat de internationale regels wel degelijk enige ruimte laten om gereguleerde wietteelt toe te staan?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid enkele gemeenten alsnog toestemming te verlenen te experimenteren met gereguleerde wietteelt, juist ook vanwege de strijd tegen de drugsgerelateerde criminaliteit?
Zie antwoord vraag 5.
Het negeren van een rijverbod door een dronken chauffeur |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Dronken buschauffeur rijdt door na botsing» en «Dronken buschauffeur na ongeluk ontslagen»?1
Ja.
Is het waar dat een werkgever niet op de hoogte wordt gesteld van het feit dat een werknemer, die beroepsmatig in het bezit van een geldig rijbewijs moet zijn, dat rijbewijs niet meer heeft? Zo ja, waarom is dat zo? Zo nee, hoe is dit dan wel geregeld?
Ten aanzien van het verstrekken van gegevens omtrent invordering, inneming en teruggave van het rijbewijs en ontzegging van de rijbevoegdheid vermelden het Reglement Rijbewijzen, het Privacyreglement Centraal Rijbewijzen- en Bromfietscertificatenregister en het Besluit aanwijzing Stichting Waarborgfonds Motorverkeer voor ontvangen van gegevens uit het rijbewijsregister een aantal personen of instanties aan wie de Dienst Wegverkeer inlichtingen verstrekt. Werkgevers worden in al deze regelingen niet genoemd. De politie mag op grond van de Wet politiegegevens (Wpg) en het Besluit politiegegevens alleen politiegegevens verstrekken aan limitatief genoemde derden. Werkgevers staan daarbij niet genoemd.
Het Openbaar Ministerie kan op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en de daarop gebaseerde Aanwijzing Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens strafvorderlijke gegevens over verdachten of veroordeelden verstrekken aan bepaalde instanties, waaronder werkgevers in de vervoerssector. Voorwaarde hierbij is wel dat uit het strafdossier blijkt van feiten en omstandigheden die twijfels doen rijzen over het behoorlijk beroepsmatig functioneren van de verdachte of veroordeelde. Er moet van geval tot geval worden beoordeeld of er aanleiding is van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Is het in het kader van het inlichten van een werkgever relevant of het rijbewijs door de politie is ingevorderd, door de officier van Justitie is ingenomen dan wel door de rechter de rijbevoegdheid is ontzegd? Zo ja, op welke wijze en waarom?
Als de politie een rijbewijs invordert dat wordt daarvan een proces-verbaal ingezonden naar de officier van justitie. Deze beslist over inhouding dan wel teruggave van een rijbewijs. Voor het verstrekken van gegevens die bij de politie of het Openbaar Ministerie berusten verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Ontzeggingen van de rijbevoegdheid die zijn opgelegd door de strafrechter kunnen alleen door de voorzitter van de rechtbank aan derden worden verstrekt.
Deelt u de mening dat de bescherming van de verkeersveiligheid en de veiligheid van passagiers voorrang dient te hebben boven de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van degene van wie de rijbevoegdheid is ingevorderd, ingenomen of ontzegd? Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt is dat iemand waarvan het rijbewijs is ingenomen geen voertuig bestuurt. Een persoon die toch achter het stuur wordt aangetroffen begaat een misdrijf. De verkeersveiligheid, de veiligheid van passagiers en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zijn allen belangrijke aspecten. Het Openbaar Ministerie en de rechter beoordelen in een individuele zaak wat het zwaarst moet wegen, en houden daarbij rekening met alle relevante omstandigheden. Als het Openbaar Ministerie aanleiding ziet om de werkgever in te lichten heeft het deze bevoegdheid. Zie het antwoord op vraag 2. Gelet hierop zie ik geen aanleiding om bijvoorbeeld een algemene meldplicht aan werkgevers in het leven te roepen.
Houdt de rechter bij het opleggen van een onvoorwaardelijke rijontzegging rekening met de omstandigheid dat iemand zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk en is dit belang daarmee reeds meegewogen bij het desalniettemin opleggen van de rijontzegging?
De rechter betrekt in zijn afweging bij het opleggen van een straf of maatregel onder meer de gevolgen daarvan voor de te veroordelen persoon, gelet op diens persoonlijke omstandigheden. Wanneer ter zitting de mogelijkheid van een onvoorwaardelijke rijontzegging als sanctie aan de orde komt, is het gegeven dat iemand zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk in dit verband een relevante omstandigheid.
Het bericht dat internetoplichting voortaan een zaak voor de civiele rechter zou zijn |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht in de Leeuwarder Courant over internetbedrog?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja. Voor mijn reactie verwijs ik naar het antwoord op de hierna volgende vragen.
Is het waar dat het ten laste leggen van het delict verduistering niet meer mogelijk is ten aanzien van mensen die betalingen van een ander opstrijken, maar de beloofde goederen niet leveren? Kunt u de exacte effecten van het genoemde arrest van de Hoge Raad uiteen zetten? Is hiermee de strafrechtelijke aanpak van internetoplichting moeilijker geworden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het krantenbericht refereert aan een arrest van de Hoge Raad van 2 oktober 2012 (LJN: BV8280). Het betrof een zaak waar dvd’s vooraf waren betaald maar niet geleverd. De Hoge Raad oordeelde dat het betaalde geld na overmaking eigendom werd van de verdachte. Hier is geen sprake van wederrechtelijke toe-eigening en dus in strafrechtelijk zin ook geen sprake van verduistering (iemand kan zijn eigen geld immers niet wederrechtelijk toe-eigenen). Het feit dat de tegenprestatie (het leveren van de dvd’s) niet was nagekomen maakt dit niet anders. Het gevolg van dit arrest is dat een situatie waarbij geld wordt ontvangen maar de tegenprestatie uitblijft niet kan worden vervolgd als verduistering.
Mogelijk kan in dergelijke gevallen nog wel vervolgd worden wegens oplichting. Daarvoor moet volgens artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht bijvoorbeeld sprake zijn van «listige kunstgrepen of een samenweefsel van verdichtsels», zoals het gebruik van valse keurmerken of een valse naam. Hier zal in sommige, maar zeker niet in alle gevallen van internetoplichting sprake van zijn. Zo had in de genoemde zaak over de niet-geleverde dvd’s het Hof Den Bosch de verdachten al vrijgesproken van de primair ten laste gelegde oplichting, omdat zij onder eigen naam en met eigen bankrekening handelden. Ook in een andere recente uitspraak van het Hof Den Haag (LJN: BW5086) is iemand die online concertkaartjes verkocht maar niet leverde vrijgesproken van oplichting, omdat hij gebruik maakte van zijn eigen voornaam en bankrekening en er geen sprake was van een listige kunstgreep of samenweefsels van verdichtsels.
Gevallen van internetfraude waarbij noch verduistering noch oplichting ten laste kan worden gelegd zijn bij de huidige wetgeving gezien de jurisprudentie niet te kwalificeren als een strafbaar feit.
Deelt u de mening dat het oplichten van mensen op het internet door mensen wel te laten betalen maar geen goederen te leveren, aangepakt moet worden met het strafrecht en dat slachtoffers van oplichting op het internet niet te horen moeten krijgen dat het een civiele zaak betreft? Kunt u bevestigen dat het strafrecht ingezet blijft worden tegen dergelijke vormen van internetoplichting? Op welke wijze kan een strafrechtelijke aanpak tegen internetoplichters gewaarborgd blijven?
De zaak waarover de Hoge Raad oordeelde toont eens te meer aan dat mensen goed op moeten letten als zij, bijvoorbeeld via internet, zaken doen met een onbekende tegenpartij. Dat geldt zeker als er vooraf (aan)betaald moet worden. Er zijn op internet verschillende oplossingen voorhanden waarmee de risico’s van dergelijke transacties beperkt kunnen worden.
Ook als mensen eenmaal slachtoffer zijn geworden van oplichting houden ze een eigen verantwoordelijkheid om de schade die zij hierdoor geleden hebben te verhalen. Het strafrecht kan niet voor ieder zakelijk conflict een oplossing bieden. Maar bij ernstige gevallen, bijvoorbeeld als het gaat om grote bedragen en/of grote aantallen gedupeerden, moet naar mijn mening ook langs strafrechtelijke weg opgetreden kunnen worden. Zoals vermeld in antwoord op vraag 2 kan het Openbaar Ministerie ook nu nog optreden tegen bepaalde gevallen van internetoplichting. Ik zal naar aanleiding van het arrest in overleg met het Openbaar Ministerie bezien of, en zo ja op welke wijze, nieuwe strafrechtelijk mogelijkheden gecreëerd moeten worden.
De inzet van bijzondere bevoegdheden door de geheime diensten tegen politici, in het bijzonder tegen Roel van Duijn |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Deelt u de opvatting van de Nationale ombudsman dat uw ministerie en de Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst (AIVD) hebben gehandeld in strijd met de beginselen van «transparantie» en «behoorlijkheid», door de heer Roel van Duijn pas na vele en lange procedures – tot aan de Raad van State – inzicht te geven in de bemoeienis van geheime diensten met diens leven en politieke activiteiten?1
De heer Van Duijn komt vooral voor in de dossiers van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) uit de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw. De Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 kent een uitputtend stelsel voor de behandeling van verzoeken om inzage in (persoons)gegevens, met inbegrip van het daarbij te hanteren beoordelingskader. Dat stelsel beoogt zowel de belangen van de verzoeker als die van de dienst te borgen. Bij de behandeling van verzoeken om kennisneming wordt zorgvuldig beoordeeld of de aangetroffen gegevens vrijgegeven kunnen worden.
Naar aanleiding van een verzoek om inzage in zijn persoonsdossier heeft de AIVD aan de heer Van Duijn documenten verstrekt. In zijn bezwaarschrift heeft de heer Van Duijn zijn verzoek verbreed. Daarop zijn aanvullende documenten verstrekt. De heer Van Duijn heeft bovendien gebruik gemaakt van alle rechtsmiddelen die hem ter beschikking stonden (bezwaar, beroep en hoger beroep).
Deelt u de opvatting van de Nationale ombudsman dat het «onbevredigend» en «onverstandig» is dat u heeft geweigerd om een nader onderzoek te laten doen naar de inzet van bijzondere bevoegdheden tegen Roel van Duijn?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) te vragen alsnog een onderzoek te doen naar de inzet van bijzondere bevoegdheden tegen Roel van Duijn, in het bijzonder naar de «behoorlijkheid»?
De Commissie van Toezicht voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) heeft in dit geval geen taak en bevoegdheden om onderzoek te doen. De zaak betreft een periode van voor de inwerkingtreding van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002.
Overigens ben ik bereid een gesprek aan te gaan met de heer Van Duijn en heb hem inmiddels hiertoe uitgenodigd.
Deelt u de opvatting van de Nationale ombudsman dat de AIVD wel rekening houdt met de «rechtmatigheid» van zijn optreden, maar onvoldoende met de «behoorlijkheid» van zijn bemoeienis met het leven en de activiteiten van politici?
Ieder overheidsorgaan, ook de AIVD, dient zich bij haar optreden te houden aan regels omtrent behoorlijkheid. Deze eis geldt ten aanzien van alle burgers, of zij nu politici zijn of niet. De eis dat de AIVD op een behoorlijke en zorgvuldige wijze handelt bij de verwerking van gegevens, waaronder de uitoefening van bijzondere bevoegdheden, is in artikel 12 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 vastgelegd. De CTIVD kan toezien op de naleving daarvan.
Deelt u de mening dat nadere regels noodzakelijk zijn om de behoorlijkheid van de inzet van bijzondere bevoegdheden door geheime diensten tegen politici te waarborgen?
Deze casus heeft betrekking op de voorganger van de AIVD, de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD). Het wettelijk kader met betrekking tot toezicht en rapportage was destijds een andere dan nu geldt voor de AIVD. De AIVD heeft onder meer tot taak onderzoek te doen naar personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat. Politici zijn niet bij voorbaat uitgesloten van onderzoek. Aan de uitoefening van bijzondere bevoegdheden zijn in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 eisen gesteld en daaraan wordt iedere uitoefening getoetst. De CTIVD kan in het kader van haar toezichthoudende taak de rechtmatige uitoefening van bijzondere bevoegdheden toetsen. De Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer (CIVD) is belast met de controle op de operationele taakuitvoering van de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Er worden in het openbaar geen mededelingen gedaan over operationele zaken die in de CIVD aan de orde komen.
Worden op dit moment door de geheime diensten bijzondere bevoegdheden ingezet tegen politici?
Zie antwoord vraag 5.
Zult u in de toekomst toestemming geven aan geheime diensten om bijzondere bevoegdheden in te zetten tegen politici?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer altijd geïnformeerd op het moment dat geheime diensten bijzondere bevoegdheden inzetten tegen politici?
Zie antwoord vraag 5.
Hebben politici die onderwerp zijn geweest van bemoeienis door de veiligheidsdiensten altijd een wettelijke notificatie ontvangen?
Indien een voor notificatie in aanmerking komende bijzondere bevoegdheid is uitgeoefend, zal vijf jaar na beëindiging daarvan worden onderzocht of aan betrokkene een notificatieverslag kan worden uitgebracht. Dat geldt ook voor politici.
Een onderzoek dat uitwijst dat een meerderheid van lokale bestuurders voorstanders is van een vuurwerkverbod |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitkomsten van het onderzoek van DirectResearch onder gemeenteraadsleden, wethouders en burgemeesters waaruit blijkt dat een ruime meerderheid van lokale bestuurders en politici voorstander is van een vuurwerkverbod?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het signaal dat een meerderheid van lokale bestuurders voorstander is van een verbod op het afsteken van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling en welke consequenties verbindt u hier aan?
Kunt u uiteenzetten of u het draagvlak voor een vuurwerkverbod onder lokale bestuurders hebt getoetst alvorens te stellen dat er onvoldoende draagvlak zou zijn voor een verbod op het afsteken van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling? Zo ja, waarom weegt u in uw afwijzing van een vuurwerkverbod niet mee dat een meerderheid van de lokale bestuurders en politici een voorstander is van een verbod op consumentenvuurwerk? Zo nee, waarom niet?
Onderschrijft u dat het draagvlak voor het afsteken van vuurwerk tijdens de jaarwisseling tanende is, zoals ook blijkt uit dit onderzoek? Zo ja, welke consequenties verbindt u hier aan? Zo nee, waarom niet
Bent u bereid alsnog toe te werken naar een algeheel verbod op consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling naar aanleiding van deze onderzoeksresultaten? Zo nee, waarom niet?