Het bericht " Leugens en bedrog bij burgerzaken" |
|
Eddy van Hijum (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de blog «Leugens en bedrog bij burgerzaken» en het RTL nieuws van 20 oktober 2013 over dit onderwerp1?
Ja.
Kunt u de notitie over belastingnomaden onmiddellijk aan de Kamer doen toekomen?
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft u dit rapport bij brief ter vertrouwelijke behandeling toegezonden.
Wanneer is de notitie over belastingnomaden bij u bekend geworden en welke actie heeft u ondernomen om de geconstateerde fraude tegen te gaan?
In de brief aan de Tweede Kamer van 4 mei 2013 (Kamerstuk 17 050, nr. 432) is toegelicht dat het LIEC (Landelijk Inlichtingen en Expertisecentrum) op 21 januari 2013 het dossier aan het ministerie van BZK heeft toegestuurd. Daarbij is gemeld dat op 14 maart 2013 het ministerie van BZK een antwoordbrief heeft gestuurd aan het LIEC, waarin staat vermeld dat ambtenaren van het ministerie van BZK gesprekken hebben gevoerd met gemeenten en de Belastingdienst in algemene zin over de relatie tussen registratie in de gemeentelijke basisregistratie persoonsgegevens (GBA) en potentiële fraude.
Wat betreft het dossier belastingnomaden is aan het LIEC in die antwoordbrief specifiek toegelicht wat de werkzaamheden zijn van de Taskforce VOW (Vertrokken onbekend waarheen). Deze Taskforce – waaraan BZK, gemeenten en diverse uitvoeringsorganisaties deelnemen – is praktisch aan de slag om de mensen boven water te krijgen die wel aangifte hebben gedaan van vertrek, maar toch in Nederland lijken te verblijven. Aan het LIEC is verder toegelicht dat deze groep wordt aangepakt door het verrichten van adresonderzoeken door gemeenten, het doen van bestandsvergelijkingen tussen bijvoorbeeld GBA en UWV, en door het uitbrengen van circulaires, waarbij gemeenten best practices worden aangereikt bij het doen van adresonderzoek. De maatregelen en resultaten zijn medegedeeld aan uw Kamer in de brief van 23 mei 2013 (Kamerstuk 27 859, nr. 65).
Eind 2012 heeft het LIEC contact opgenomen met de FIOD over de opvolging van het dossier. Hierop volgden een aantal gesprekken tussen het LIEC en de FIOD. In januari 2013 heeft de FIOD – conform het advies in het bestuurlijk dossier – besloten nader onderzoek naar dit fenomeen uit te voeren. Hierbij is o.a. de opsteller van het rapport betrokken. Het ministerie van Financiën is in mei 2013 op de hoogte gebracht van dit rapport en het onderzoek.
Het onderzoek van de FIOD richt zich op het in kaart brengen van de verschillende typen criminelen die zich bij de GBA uitschrijven om zo justitieel en fiscaal buiten het zicht van de overheid te blijven. Tevens wordt gekeken naar de mogelijke omvang van dit fenomeen. Afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek, kunnen passende maatregelen genomen worden.
Hoeveel mensen hebben zich in 2010, 2011 en 2012 uitgeschreven uit de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA)?
Het is voor mensen niet mogelijk om zichzelf uit te schrijven uit de GBA. De procedure is dat zij aangifte doen van vertrek, waarna de gemeente de aangifte beoordeelt en verwerkt in de GBA. De gemeente kan ook zonder aangifte constateren dat iemand vertrokken is en dit feit registreren. In de gevraagde jaren zijn de volgende aantallen mensen uit de Gemeentelijke Basisadministratie geregistreerd als vertrokken:
2010
91.450
2011
106.185
2012
110.356
Hoeveel van de mensen die zich hebben laten uitschrijven uit de GBA in 2010, 2011 en 2012, hebben nog een belastingaangifte gedaan over de laatste periode voor emigratie?
Over de gevraagde jaren hebben de volgende aantallen mensen aangifte gedaan omdat zij emigreerden:
2010
20.564
2011
22.161
2012
15.124 (schatting tot en met 1 oktober 2013)
De mensen die in de GBA als vertrokken zijn geregistreerd, zijn niet een op een belastingplichtig. Deze nieuwe status hoeft derhalve in zichzelf geen gevolgen te hebben voor de belastingheffing. Bijvoorbeeld doordat er onder de als vertrokken geregistreerden vaak kinderen of weinig verdienende partners zitten.
Moeten mensen die zich hebben laten uitschrijven en belastingaangifte doen, ook opgeven in welk land zij zijn gaan wonen en wat hun fiscale nummer in dat land is (burgerservicenummer, sofinummer, of een relevant nummer)? Zo nee, waarom niet?
Burgers die bij hun gemeente aangifte doen van vertrek naar het buitenland (emigratie), moeten daarbij ook het land en adres opgeven waarnaar zij vertrekken, voor zover die dan bekend zijn. Het identificerende persoonsnummer (of relevante variant) in dat nieuwe woonland (voor zover er in dat land een dergelijk nummer bestaat c.q. dat al op voorhand aan betrokkene is toegekend) hoeven zij niet te melden als het gaat om de registratie van de emigratie in de GBA.
Met de komst van de BRP (Basisregistratie personen, de opvolger van de GBA) worden ook niet-ingezetenen geregistreerd, bijvoorbeeld personen die hier tijdelijk werken. Dat levert een completer beeld op van deze niet-ingezetenen, ondermeer over hun adres in het buitenland.
De Belastingdienst onderzoekt naar aanmelding van het uit de GBA ontvangen signaal van uitschrijving of deze burger nog fiscale banden met Nederland houdt/heeft. Als dat zo is dan ontvangt hij van de Belastingdienst een M-biljet op het laatst bekende adres.
Overigens geldt dat als een persoon als «vertrokken onbekend waarheen» uit de GBA wordt uitgeschreven, de Belastingdienst de uitbetaling van eventuele toeslagen of voorlopige teruggaven stopzet; nog openstaande fiscale vorderingen blijven van kracht.
Van hoeveel mensen die geëmigreerd zijn in 2010, 2011 en 2012 heeft de Belastingdienst gegevens uitgewisseld met de landen waar ze nu wonen, ten einde te verifiëren of ze daar wonen, of zij het juiste inkomen in het gebroken jaar hebben aangegeven et cetera? En van hoeveel mensen heeft de Belastingdienst dus geen gegevens uitgewisseld?
Zoals bij vraag 6 is aangegeven vindt er in eerste instantie een administratief onderzoek plaats. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om gericht (op dossierniveau) informatie uit te wisselen met buitenlandse Belastingdiensten.
Echter, indien concrete gegevens over o.a. het vermoedelijke buitenlandse adres ontbreken, is het voor de Belastingdienst niet mogelijk om daarover met het buitenland informatie uit te wisselen.
Krijgt iemand met de Nederlandse nationaliteit, die geen belastingaangifte gedaan heeft bij emigratie en/of nergens woont, gewoon een paspoort als hij dat aanvraagt? Zo ja, waarom?
De Paspoortwet kent verschillende gronden om een nieuw paspoort te weigeren, danwel een reeds uitgegeven paspoort in te houden zodat het vervolgens vervallen kan worden verklaard. Dit kan onder meer in het geval dat personen die nalatig zijn in het nakomen van zijn verplichting tot betaling van in een der landen van het Koninkrijk verschuldigde én er het ernstige vermoeden bestaat dat hij zich door verblijf buiten de grenzen van een der landen van het Koninkrijk aan de wettelijke mogelijkheden tot invordering van de verschuldigde gelden zal onttrekken (art 22 Paspoortwet).
Indien iemand zich uitschrijft uit de GBA met als doel zich onzichtbaar te maken voor de Nederlandse overheid, om zo (onder meer) niet aan zijn verplichtingen jegens die overheid te voldoen, dan kan de betrokken bewindspersoon bij de Minister van BZK een verzoek doen de personalia van de betrokken persoon op te nemen in het Register paspoortsignaleringen. Het gevolg hiervan is dat een (nieuw) paspoort kan worden geweigerd dan wel in het in bezit zijnde paspoort kan worden ingehouden opdat het vervallen kan worden verklaard. Op dit moment zijn er circa 40 mensen gesignaleerd om deze reden.
Vindt u dat de Belastingdienst en andere overheden adequaat gehandeld hebben in dit dossier?
Het rapport beschrijft criminele elementen die onder radar willen blijven voor de hele Nederlandse overheid, dus niet alleen voor de Belastingdienst.
Dergelijke problematiek kan alleen maar in gezamenlijkheid, door op te treden als één overheid, worden aangepakt. Bijvoorbeeld in samenwerkingsverbanden waarin door verschillende partners zoals gemeenten, politie, OM, Belastingdienst wordt geparticipeerd. Hierin kan relevante informatie van verschillende overheidsdiensten bij elkaar worden gebracht, waardoor er een beter en completer beeld ontstaat en het lastiger wordt gemaakt om geheel buiten het zicht van de overheid te blijven. De structuur van de RIECs (Regionale Informatie- en Expertise Centra) kan hierbij een goede rol vervullen.
Het kabinet voert een actief beleid om fraude over de volle breedte te voorkómen en bestrijden en regelingen fraudebestendiger maken. In december 2013 wordt de Kamer nader geïnformeerd over de Rijksbrede aanpak van fraude en de maatregelen die daaruit voortvloeien.
Wilt u deze vragen voor maandag 28 oktober 9.00 uur beantwoorden, omdat de Kamer op die dag een wetgevingsoverleg heeft over onder andere de aanpak van belastingfraude en het zeer zinnig is om deze informatie daar bij te betrekken?
Deze vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Criminelen die zich uit de basisadministratie laten schrijven en daarmee belasting ontduiken |
|
Roald van der Linde (VVD), Helma Neppérus (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Frans Weekers (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat criminelen belasting ontduiken door zich uit te laten schrijven uit de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA)?1
Ja.
Hoeveel belastingopbrengsten loopt de Staat hierdoor naar schatting mis?
De essentie van het criminele handelen is gelegen in het feit dat deze groep per definitie al haar activiteiten zoveel mogelijk buiten het zicht van de overheid probeert te houden. Zichtbaarheid zowel fysiek, digitaal als op papier, leidt immers tot herkenning en daarmee tot bewijsvoering over criminele activiteiten. Deze situatie bestaat zowel voor als na uitschrijving uit de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). Ook ten tijde van de inschrijving in de (GBA) deden criminelen geen belastingaangifte over hun criminele activiteiten. Daarom is het per definitie niet mogelijk om hierover concrete cijfers te geven.
Om nadere duiding over de mogelijke omvang dan dit specifieke fenomeen te krijgen, voert de FIOD momenteel onderzoek uit. Daarbij moet in beschouwing worden genomen dat het naar zijn aard om een per definitie onbekende factor gaat.
Wordt in de plannen voor de nieuwe Basisregistratie Personen rekening gehouden met dit fenomeen?
Met de nieuwe Basisregistratie personen (BRP) worden ook niet-ingezetenen geregistreerd. Dat levert een completer beeld op van diegenen die niet in Nederland staan ingeschreven als ingezetenen, maar hier bijvoorbeeld wel tijdelijk werken en een adres in het buitenland hebben. Verder is met de nieuwe wet de mogelijkheid gecreëerd om een bestuurlijke boete op te leggen bij verkeerde aangifte door de burger, bijvoorbeeld bij aangifte van vertrek naar het buitenland, terwijl de burger hier feitelijk nog wel blijkt te wonen.
De BRP is overigens – net als de GBA – een feitelijke registratie van gegevens over de burger. De gevolgen die aan de registratie van gegevens in de BRP zijn verbonden (bijvoorbeeld voor de belastingplicht van de burger) worden niet bepaald door de wetgeving betreffende de BRP, maar door de wetgeving die de desbetreffende rechten en plichten regelt (bijvoorbeeld de belastingwetgeving).
Is het mogelijk om informatie uit de GBA uit te wisselen tussen nationale overheden en zijn daar afspraken over met andere landen?
De mogelijkheden om direct gegevens te verstrekken uit de GBA naar andere landen zijn beperkt. Dit wordt met de BRP niet anders. Dit volgt uit het doel van de GBA: verstrekken aan Nederlandse overheidsinstanties ten behoeve van hun taakuitvoering, en tegelijk het waarborgen van de bescherming van de persoonsgegevens. Het is overigens wel mogelijk, en dat gebeurt ook, dat Nederlandse instanties op grond van internationale afspraken en verdragen (persoons-)gegevens uit hun eigen bestanden uitwisselen, waarbij er sprake kan zijn van gegevens die eerder uit de GBA zijn verkregen. Dat gebeurt bijvoorbeeld door de politie in het kader van internationale opsporing. Een dergelijke gegevensuitwisseling ligt meer voor de hand dan een directe gegevensuitwisseling uit de GBA, omdat de doelbinding, de noodzakelijkheid en de transparantie van de gegevensverwerking daarbij beter kunnen worden gewaarborgd.
Hoe wordt in de toekomst bijgehouden of Nederlandse niet-ingezetenen daadwerkelijk zijn geëmigreerd?
De burger heeft de wettelijke verplichting om bij de gemeente aangifte te doen van aankomst in Nederland, verhuizingen binnen Nederland en van vertrek naar het buitenland. Gemeenten verwerken de aangifte, waarbij zij als verantwoordelijken voor de correcte registratie extra informatie kunnen vragen aan de burger en extra controles kunnen uitvoeren als daar aanleiding toe is.
Als de gemeente twijfelt aan de juistheid van de aangifte, kan de gemeente bewijsstukken vragen van de burger, de burger oproepen om extra inlichtingen te komen verstrekken of bijvoorbeeld een huisbezoek afleggen. De gemeente is daarbij ook afhankelijk van terugmeldingen van gebruikers van de gegevens uit de GBA. Indien die constateren dat de burger nog in Nederland (lijkt) te zijn, dan moet dit worden terugmeld aan de gemeente. Die kan dan het gegeven van de emigratie in onderzoek zetten. Daarmee weten alle gebruikers van de gegevens dat wordt getwijfeld aan de emigratie van de burger en dat daar onderzoek naar wordt gedaan.
Met de komst van de BRP komt kan daar extra informatie bijkomen, namelijk van de zogenaamde aangewezen bestuursorganen die gegevens aanleveren die ze weten over niet-ingezetenen. Deze personen wonen niet in Nederland en worden in de BRP geregistreerd, bijvoorbeeld als zij pensioen ontvangen vanuit Nederland. Niet-ingezeten kunnen overigens ook niet-Nederlanders zijn, bijvoorbeeld seizoensarbeiders met een andere nationaliteit dan de Nederlandse. De aangewezen bestuursorganen, en hun zusterorganen in het buitenland, kunnen op die wijze meer informatie aanleveren over al dan niet daadwerkelijk verblijf in Nederland.
Belastingontduiking door misdaadondernemers |
|
Ed Groot (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van RTL Nieuws van 20 oktober «Machtige misdaadondernemers blijven buiten bereik Belastingdienst»1?
Ja.
Klopt het dat criminelen kinderlijk eenvoudig hun belastingplicht kunnen ontlopen door zich uit te schrijven uit de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA)? Wat is de omvang van dergelijke ontduiking? Wordt er door de Belastingdienst en/of andere instanties actief op toegezien of daadwerkelijk emigratie plaatsvindt? Is het, meer in het algemeen, mogelijk in Nederland om inkomen en/of vermogen te verwerven zonder daarover belastingaangifte te hoeven doen middels uitschrijven uit Nederland? Is het bijvoorbeeld ook voor zelfstandigen vallend onder de inkomstenbelasting simpelweg mogelijk om in Nederland een bedrijf te voeren en door uitschrijving uit de GBA belastingplicht te ontlopen?
De essentie is dat het gaat om een groep die per definitie al haar activiteiten zoveel mogelijk buiten het zicht van de overheid probeert te houden. Zichtbaarheid zowel fysiek, digitaal als op papier, leidt immers tot herkenning en daarmee tot bewijsvoering over criminele activiteiten. Deze situatie bestaat zowel voor als na uitschrijving uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA). Ook gedurende de inschrijving in de GBA deden criminelen geen belastingaangifte over hun criminele activiteiten.
Om nadere duiding over de mogelijke omvang van dit specifieke fenomeen te krijgen, voert de FIOD momenteel onderzoek uit. Daarbij moet in beschouwing worden genomen dat het naar zijn aard om een per definitie onbekende factor gaat.
Gemeenten zijn in de wet GBA aangewezen als verantwoordelijken voor de bijhouding van de gegevens in de GBA. De GBA betreft een feitelijke registratie van waar mensen wonen in Nederland. Uit de Wet GBA vloeien voor de burger geen rechten of verplichtingen voort, anders dan de rechten en verplichtingen die verband houden met de in- en uitschrijving in de GBA zelf.
De burger heeft de wettelijke verplichting om bij de gemeente aangifte te doen van aankomst in Nederland, verhuizingen binnen Nederland en van vertrek naar het buitenland. Gemeenten verwerken de aangifte, waarbij zij als verantwoordelijken voor de correcte registratie extra informatie kunnen vragen aan de burger en extra controles kunnen uitvoeren als daar aanleiding toe is.
Als de gemeente twijfelt aan de juistheid van aangifte dan kan de gemeente bewijsstukken vragen van de burger, de burger oproepen om nadere inlichtingen te komen verstrekken, of bijvoorbeeld een huisbezoek afleggen. De gemeente is voor de kwaliteit van dit gegeven echter ook afhankelijk van terugmeldingen van gebruikers van de gegevens uit de GBA. Indien die constateren dat de burger nog in Nederland (lijkt) te zijn, moet dit worden terugmeld aan de gemeente. Die kan dan het gegeven van de emigratie van de betrokkene in onderzoek zetten. Daarmee weten alle gebruikers van de gegevens uit de GBA dat wordt getwijfeld aan de emigratie van de desbetreffende burger en dat daar onderzoek naar wordt gedaan.
Belastingplichtig voor de inkomstenbelasting is de natuurlijke persoon die in Nederland woont (artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001). Waar iemand woont, wordt naar de omstandigheden beoordeeld (artikel 4, eerste lid, van de AWR). Het geheel van omstandigheden is bepalend voor het vaststellen of sprake is van een woonplaats in Nederland. Bij het bepalen of sprake is van een woonplaats in Nederland spelen objectieve en subjectieve factoren zoals woon- en werkomgeving, gezin, financiën, nationaliteit en inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) een rol. Deze afweging is dus feitelijk van aard en inschrijving in de GBA – in casu juist geen inschrijving – is een factor die kan worden meegewogen. Het al dan niet-ingeschreven zijn in de GBA is op zichzelf dus niet doorslaggevend voor de belastingplicht.
Een in Nederland wonende persoon is dus belastingplichtig voor de inkomstenbelasting en wordt door de inspecteur uitgenodigd tot het doen van aangifte, indien deze persoon naar zijn mening vermoedelijk belastingplichtig is (artikel 6, eerste lid, van de Awr). Indien de inspecteur nalaat om de belastingplichtige uit te nodigen tot het doen van aangifte (bijvoorbeeld omdat deze zich heeft uitgeschreven in de GBA en daarom voor de inspecteur niet duidelijk is dat deze persoon binnenlands belastingplichtig is), is de belastingplichtige verplicht om de inspecteur om een uitnodiging te verzoeken (artikel 6, derde lid, van de AWR j° artikel 2 van de Uitvoeringsregeling AWR). Met betrekking tot het in de vraagstelling genoemde voorbeeld van een zelfstandige die in Nederland een bedrijf voert, betekent het voorgaande dat een dergelijke zelfstandige die in Nederland woont niet simpelweg de belastingplicht kan ontlopen door uitschrijving uit de GBA.
Volledigheidshalve merk ik op dat indien de zelfstandige niet in Nederland woont maar wel in Nederland een bedrijf voert, deze persoon buitenlands belastingplichtige is met betrekking tot de in het Nederland gedreven onderneming (artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, jo artikel 7.1 en 7.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001).
Waarom wordt bij emigratie niet standaard een conserverende aanslag opgelegd? Waarom is de conserverende aanslag slechts beperkt tot de door de op de website van de Belastingdienst genoemde gevallen, namelijk bij opbouw van pensioen en lijfrente, bij spaarrekeningen, bij kapitaalverzekeringen eigen woningen en bij een aanmerkelijk belang in vennootschappen?
Een conserverende aanslag is een aanslag waarin (een latente of toekomstige) belastingschuld op basis van de aangifte wel wordt vastgesteld en opgelegd, maar nog niet wordt ingevorderd.
Dit type aanslag wordt opgelegd in gevallen waarbij een belastingplichtige tijdens zijn verblijf in Nederland een latente belastingschuld opbouwt en vervolgens emigreert.
Het betreft over het algemeen fiscaal gefaciliteerd opgebouwde bestanddelen, zoals bijvoorbeeld de opbouw van een lijfrente, waartegenover een toekomstige heffing staat.
Slechts in de op de website van de Belastingdienst genoemde gevallen is van een dergelijke situatie sprake en daarom ligt het ook niet in de rede deze handelswijze standaard toe te passen in geval van emigratie.
Deelt u de mening dat het nog beter zou zijn als het systeem van (tijdelijke) conserverende aanslagen bij emigratie wordt vervangen door een systeem van meteen afrekenen van de op de emigrant rustende belastingclaim? Deelt u de mening dat de Europese interne markt hierdoor niet verstoord zou worden en bent u bereid om in Europees verband te agenderen dat het systeem van conserverende aanslagen bij vertrek naar het buitenland dient te worden vervangen door bovenbedoelde afrekening ineens?
Het valt sterk te betwijfelen of een directe afrekening van de belastingclaim bij emigratie houdbaar is in Europeesrechtelijk verband. Bij vennootschappen is al eerder beslist dat een eindheffingsregeling, waarbij meteen moet worden afgerekend over latente meerwaarden bij verplaatsing van de vennootschap naar het buitenland, in strijd is met EU-recht.2
Tevens zijn bij de belastingplichtige vaak ook niet de middelen voor directe afrekening aanwezig, omdat het voordeel waarop deze gebaseerd is, zoals de aanspraak op het pensioen of het vervreemdingsvoordeel van een aanmerkelijk belang nog niet is gerealiseerd.
Een directe invordering van de belastingclaim bij emigratie vormt dan een belemmering voor de vrijheid van vestiging en daarmee een verstoring van de Europese interne markt.
Klopt het dat het onderzoek van het RIEC (Regionale Informatie en Expertise Centra) naar fraude door uitschrijving reeds anderhalf jaar loopt, maar nog niet heeft geleid tot een effectieve aanpak van deze fraude? Aan welke opties wordt gedacht en wanneer kan de Kamer voorstellen tegemoet zien?
Er is sprake van een nader onderzoek door de FIOD. Eind 2012 heeft het LIEC contact opgenomen met de FIOD over de opvolging van het dossier. Hierop volgde een aantal gesprekken tussen het LIEC en de FIOD.
In januari 2013 heeft de FIOD – conform het advies in het bestuurlijk dossier – besloten nader onderzoek naar dit fenomeen uit te voeren. Hierbij is o.a. de opsteller van het dossier betrokken.
Het onderzoek van de FIOD richt zich op het in kaart brengen van de verschillende typen criminelen die zich bij de GBA uitschrijven om zo justitieel en fiscaal buiten het zicht van de overheid te blijven. Tevens wordt gekeken naar de mogelijke omvang van dit fenomeen. Afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek, kunnen passende maatregelen genomen worden.
Overigens geldt dat als een persoon als «vertrokken onbekend waarheen» uit de GBA wordt uitgeschreven, de Belastingdienst de uitbetaling van eventuele toeslagen of voorlopige teruggaven stopzet; nog openstaande fiscale vorderingen blijven van kracht.
De vrijheid voor internetdienstverleners om geaggregeerde informatie over gegevensvorderingen openbaar te maken |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van Bits of Freedom over onduidelijkheid voor internetbedrijven of het publiceren van informatie over ontvangen gegevensvorderingen strafbaar is?1
Ja.
Is het correct dat u een eerder verzoek van deze burgerrechtenbeweging om helderheid te krijgen over dit onderwerp niet inhoudelijk heeft beantwoord? Zo ja, waarom is er geen inhoudelijk antwoord gegeven? Zo nee, wat is dan de gang van zaken?
De betreffende brief is, mede doordat deze niet aan mij geadresseerd was maar persoonlijk aan een medewerker van mijn departement, niet in het werkproces voor burgerbrieven terechtgekomen. Dit werkproces zorgt ervoor dat brieven van burgers of private organisaties die aan mij of aan de Minister zijn gericht tijdig en inhoudelijk worden beantwoord. Met mijn antwoord op uw vragen 4, 5 en 6 geef ik de informatie die ook in de brief van Bits of Freedom was gevraagd.
Deelt u de mening dat het voor internetdienstverleners van belang is verantwoording af te leggen aan hun klanten over de wijze waarop met gegevensvorderingen omgegaan wordt en daarbij geaggregeerde gegevens te verstrekken die niet tot individuele zaken herleidbaar zijn?
Ik deel de mening dat bedrijven zoals internetdienstverleners aan hun klanten duidelijk moeten maken welke gegevens zij van hen bewaren en wat zij met die gegevens doen. Wij spraken daar ook tijdens de afgelopen begrotingsbehandeling over en over de verbeteringen die de nieuwe Europese privacyverordening in dit opzicht kan brengen. Het moet voor burgers duidelijk zijn wat het geven of intrekken van toestemming aan een bedrijf om persoonsgegevens te verwerken voor consequenties heeft. Onderdeel van dat verhaal kan wat mij betreft ook zijn dat internetdienstverleners hun klanten wijzen op de mogelijkheid dat de door hen verstrekte gegevens gevorderd worden ten behoeve van strafrechtelijke onderzoeken. Voor het overbrengen van die boodschap is het naar mijn mening evenwel niet nodig om aantallen vorderingen te rapporteren. Ik verwijs hiervoor verder naar mijn antwoord op vragen 4, 5 en 6.
Bent u nog steeds2 van mening dat het publiceren van informatie over gegevensvorderingen niet in het belang van de opsporing is? Lopen bedrijven die zulke gegevens publiceren risico op vervolging? Zo ja, op welke gronden kan deze vervolging plaatsvinden?
De geheimhoudingsplicht voor providers in de Telecomwet ziet alleen op individuele bevragingen, niet op het verstrekken van geaggregeerde informatie. Het Openbaar Ministerie heeft mij evenwel laten weten nog steeds van oordeel te zijn dat ook de verstrekking van geaggregeerde informatie de belangen van opsporing en vervolging ernstig in de weg kan staan. Met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van de aanbieders kan de overheid niet anders dan een dringend appèl op de aanbieders doen om dit soort informatie niet te verstrekken. Van de aanbieders mag worden verwacht dat ze de belangen van de overheid in deze niet zullen doorkruisen.
Hoe beoordeelt u de uitgebrachte transparantierapporten van onder andere Leaseweb, Google, RIPE NCC, XS4ALL en Facebook op hun rechtmatigheid?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aan internetdienstverleners helderheid bieden over de ruimte die ze hebben om informatie over gegevensvorderingen openbaar te maken en de juridische grenzen die ze hierbij hebben te eerbiedigen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht “Haagse politie gebruikt buitensporig geweld tegen buitenlanders” |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Oud-agenten: Haagse politie gebruikt buitensporig geweld tegen buitenlanders»?1
Ja.
Hebben u al eerder signalen bereikt van vermeend bovenmatig geweld tegen buitenlanders door sommige agenten van de Haagse politie? Zo ja, waar bestonden die signalen uit en wat heeft u daar mee gedaan?
Dit is primair een kwestie van het lokaal gezag. Ik heb van de burgemeester van Den Haag een afschrift ontvangen van de brief die hij vorige week aan zijn gemeenteraad over deze kwestie heeft verzonden. Daarin geeft hij aan dat hij zich in geen enkel opzicht herkent in het beeld dat in het desbetreffend bericht wordt opgeroepen.
Er is geen indicatie dat misstanden, zoals in de berichtgeving van Omroep West gesuggereerd, zich in het recente verleden aan Bureau De Heemstraat hebben voorgedaan. Het werkgebied van het desbetreffende bureau kent hoge criminaliteitscijfers. Het feit dat de politie bovenop de problemen zit en in dat kader samen met de gemeente onder meer stevig inzet op de strijd tegen criminele jongeren die het leefklimaat in de wijk verpesten, heeft de afgelopen jaren vruchten afgeworpen.
Geweldstoepassing door de politie is onder bepaalde omstandigheden onvermijdelijk. Indien dat het geval is, vindt daarvan – conform het daarvoor geldende protocol – melding en registratie plaats. Dat is in overeenstemming met het uitgangspunt dat – op transparante wijze – verantwoording wordt afgelegd over het optreden van de politie.
Deze week is door de politie Den Haag naar buiten gebracht dat in 2012 in 97,1% van de gevallen waarin geweld is gebruikt (in totaal 663 incidenten) dit ook geoorloofd geweld was. Er is dus 19 keer ongeoorloofd geweld gebruikt. De cijfers over 2013 zijn nog niet beschikbaar.
Is het waar dat er sprake is of was van bovenmatig geweld tegen buitenlanders? Zo ja, waar bestaat dat geweld uit en welke conclusies trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er daadwerkelijk sprake van een sfeer van intimidatie en racisme in het Haagse korps, met name rond het genoemde politiebureau De Heemstraat? Zo ja, waaruit blijkt die sfeer en wat gaat u daartegen doen? Zo nee, waarom bent u dan van mening dat er geen sprake is van een dergelijke sfeer?
Daarvan is mij niets bekend. Ook voornoemde brief van de burgemeester geeft geen aanleiding te veronderstellen dat sprake zou zijn van een sfeer van intimidatie en racisme in het Haagse korps.
Deelt u de mening dat ook of juist in wijken met een relatief hoge criminaliteit en waar veel van de politie wordt gevraagd, het van belang blijft dat de politie correct optreedt tegen verdachten? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het beeld dat in het genoemde bericht over het politieoptreden in de Schilderswijk wordt geschetst?
Het is altijd van belang dat de politie correct optreedt tegen verdachten.
Bent u bereid om te laten onderzoeken of er inderdaad sprake is geweest van de in het bericht genoemde geweldsincidenten tegen verdachten?
De politie kent een zorgvuldige klachtenprocedure. Uit de afhandeling van het beperkte aantal klachten blijkt niets van excessief geweld, zo vermeldt de brief van de burgemeester van Den Haag.
Bent u bereid om samen met de vragensteller in de Schilderswijk in Den Haag in gesprek te gaan met bewoners, politie en anderen om u te informeren over de gevoelens welke in die wijk bestaan ten aanzien van de leefbaarheid, criminaliteit en de politie?
De burgemeester is verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde door de politie binnen zijn of haar gemeente. Een dergelijk gesprek zou in eerste instantie dan ook met hem gevoerd moeten worden.
Een strakker regime van certificering van schietverenigingen |
|
Peter Oskam (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat er met ingang van 2015 een strakker regime van certificering van schietverenigingen gaat gelden?
Ja. Ik heb uw Kamer daarover op 28 maart 2012 en 19 juni 2012 per brief geïnformeerd (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 33 033, nrs. 7 en 8).
Bent u op de hoogte van de inhoud van het in verband daarmee door de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie opgestelde model voor de Eigen Verklaring die iedereen die lid wil worden van een schietvereniging moet invullen?
Ja. Het model Eigen Verklaring dat de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie (KNSA) hanteert maakt onderdeel uit van de KNSA-basiscertificering in verband met de verkrijging van het lidmaatschap van een schietsportvereniging. Schietsportverenigingen toetsen hiermee de door het Ministerie van Veiligheid en Justitie en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vastgestelde risicofactoren waarover ik uw Kamer met mijn voornoemde brief informeerde.
Is de modelverklaring inmiddels vastgesteld en is er daarover overleg gevoerd met uw ministerie?
Ja. Het model Eigen Verklaring dat de KNSA hanteert is besproken met het Ministerie.
Bent u op de hoogte van de bezwaren die in kringen van schietverenigingen tegen deze verklaring bestaan?
Ja. De KNSA heeft bij mij aangegeven dat sommige schietsportverenigingen bezwaren hebben tegen het model Eigen Verklaring. De KNSA heeft daarover uitgebreid gecommuniceerd in ledenberaden en de algemene vergaderingen van de KNSA.
Voldoen de verklaring en de manier waarop er in de praktijk mee moet worden omgegaan aan de eisen gesteld in de Wet bescherming persoonsgegevens, waaronder de eisen ten aanzien van de bewaarplicht?
De vragen die onderdeel uitmaken van de Eigen Verklaring zijn door de KNSA met behulp van experts getoetst aan de Wet bescherming persoonsgegevens. Per vraag zijn de grondslagen gedefinieerd, alsmede de voorwaarden ten aanzien van de bewaarplicht.
Klopt het dat (uitsluitend) de bestuurders van schietverenigingen een oordeel moeten vormen over de ingevulde verklaring met het oog op een besluit tot het al dan niet toelaten van een aspirantlid tot de schietvereniging? Zo ja, bent u van oordeel dat bestuurders «als amateurpsychologen» tot een verantwoorde afweging kunnen komen?
Evenals bij andere verenigingen is een besluit omtrent het al dan niet toelaten van leden een bevoegdheid van de vereniging zelf. In de meeste gevallen is dat door de leden gedelegeerd aan het verenigingsbestuur. Dat geldt ook voor schietsportverenigingen in Nederland.
Teneinde bestuurders van schietsportverenigingen te ondersteunen bij het balloteren van nieuwe leden heeft de KNSA daarvoor een training ontwikkeld. De training is ontwikkeld door het externe opleidingsinstituut RadarAdvies in Amsterdam in samenwerking met de KNSA. Deze training helpt verenigingsbestuurders om op een gestructureerde wijze veiligheidsrisico’s te herkennen en deze risico’s op een juiste manier te benaderen. Deze training levert daarmee een bijdrage aan het nog veiliger maken van de schietsportbeoefening in Nederland. Mijn Ministerie heeft het belang van deze training onderschreven en heeft daarvoor ook een financiële bijdrage beschikbaar gesteld.
Gezien het bovenstaande ben ik van mening dat bestuurders van schietsportverenigingen in staat moeten zijn om te komen tot een verantwoorde afweging.
Wordt er gecontroleerd of een aspirantlid de vragen naar waarheid heeft ingevuld? Zo ja door wie? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat geen zekerheid of de vragen naar waarheid zijn ingevuld. De training voor verenigingsbestuurders, die de KNSA aanbiedt, besteedt daaraan wel aandacht en verstrekt aan die bestuurders de kennis die nodig is om een juiste en zorgvuldige beoordeling te maken. Wanneer op een later tijdstip blijkt dat het potentiële lid de Eigen Verklaring niet naar waarheid heeft ingevuld, wordt diens lidmaatschap opgezegd.
Is de inhoud van de hierboven genoemde Eigen Verklaring en de wijze waarop ermee moet worden gewerkt in overeenstemming met hetgeen u in een brief aan de Kamer heeft geschetst over de herziening van het aanvraagproces en de toezicht op wapenverlof?1
Ja.
Ziet u aanleiding om voor schutterijverenigingen een uitzondering te maken?
De basiscertificering en het daaruit voortvloeiende proces voor de verkrijging van het lidmaatschap van een schietsportvereniging, waaronder de Eigen Verklaring, geldt voor alle verenigingen waarbij gebruik wordt gemaakt van vuurwapens, en dus ook voor de schutterij- verenigingen en de Gilden. De KNSA heeft hierover reeds overleg gevoerd met een vertegenwoordiging van de schutterijen en de Gilden vanwege hun bijzondere positie.
Het bericht dat een standaard screening bij vrouwen met een botbreuk in veel gevallen huiselijk geweld kan voorkomen |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een standaard screening bij vrouwen met een botbreuk in veel gevallen huiselijk geweld kan voorkomen?1
Ja.
Is het waar dat één op de acht vrouwen die in Nederland terecht komt bij de spoedeisende hulp is mishandeld door haar partner, en dat artsen op deze afdelingen partnermishandeling zelden herkennen? Zo ja, waar ligt dat aan? Zo nee, waar blijkt dat uit?
De Canadese onderzoekster heeft in het onderzoek2 alleen gekeken naar vrouwen met botbreuken. Zij heeft hiervoor gegevens verzameld van drieduizend vrouwen voornamelijk uit Canada en de VS. Ook vrouwen uit Denemarken, India en Nederland deden mee. In Nederland waren het AMC en het OLVG betrokken bij het onderzoek. Eén op de acht vrouwen die in Nederland met botbreuken op de spoedeisende hulp terechtkomt, is mishandeld door haar partner. Het is mij niet bekend in hoeveel van deze gevallen Nederlandse artsen partnermishandeling herkennen.
Wist u dat een op de vijf vrouwen in de loop van hun leven te maken krijgt met geweld van de (ex-)partner, en dat vrouwen door angst, schaamte en schuldgevoelens mishandeling niet graag toegeven? Zo ja, deelt u de opvatting dat orthopedische chirurgen en traumachirurgen vaker moeten doorvragen, indien een vrouw zich met een botbreuk meldt?
Ja, dat is mij bekend. Daartoe is sinds 1 juli 2013 de meldcode verplicht voorgeschreven. Niet alleen orthopedische chirurgen en traumachirurgen, maar alle professionals in de sectoren van de meldcode huiselijk geweld dienen (beter) te signaleren en de stappen van de meldcode te zetten. Hierbij hoort ook een gesprek met de cliënt waarin wordt doorgevraagd naar de oorzaak van eventueel letsel.
Bent u van mening dat vrouwen die met een botbreuk op de afdeling spoedeisende hulp komen standaard gecontroleerd zouden moeten worden op huiselijk geweld? Zo ja, op welke wijze kan een dergelijke standaard controle het beste geïmplementeerd worden?
Ik laat het oordeel of specifiek voor slachtoffers van botbreuken een aparte screening nodig is over aan de branche- en beroepsorganisaties. Ik heb daarom de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Geneeskunst (KNMG) geattendeerd op het onderzoek waarop het artikel in het Brabants Dagblad gebaseerd is.
Ik wil voorkomen dat er voor verschillende typen letsel, (onnodig) verschillende procedures ontstaan. Daarom richt ik mij met de wet meldcode en het Plan van aanpak GIA in opleidingen op alle vormen van geweld in huiselijke kring. Ik vertrouw erop dat professionals hierdoor, ook bij afdelingen spoedeisende hulp, alerter worden op signalen van partnergeweld, zoals botbreuken.
Is het waar dat orthopedische chirurgen en traumachirurgen in hun opleiding niet leren hoe zij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling kunnen herkennen? Bent u bereid het competentieprofiel van deze specialistenopleidingen te laten aanpassen, opdat huiselijk geweld en kindermishandeling hierin een plaats krijgt? Zo ja, per wanneer kan dit gerealiseerd worden? Zo nee, waarom niet?
Met mijn plan van aanpak GIA in opleidingen stimuleer ik dat opleidingen structureel aandacht besteden aan Geweld in Afhankelijkheidsrelaties, waaronder partnergeweld. Hierin worden ook de medische basisopleidingen meegenomen. Alle artsen, waaronder orthopeden en traumachirurgen, volgen een medische basisopleiding.
Het Raamplan artsenopleidingen beschrijft de landelijke eindtermen van de basisopleiding tot arts. Daarin wordt op dit moment niet expliciet ingegaan op het onderwijs met betrekking tot het signaleren van (kindermishandeling en) huiselijk geweld. De KNMG zet zich er voor in om dit onderwerp in het curriculum te krijgen. Daarnaast heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) de basisopleidingen voor beroepen in de gezondheidszorg aanbevolen om huiselijk geweld en kindermishandeling op te nemen in basisopleidingen. In 2014 gaat de IGZ na of deze aanbeveling is opgevolgd.
Op dit moment werkt de KNMG aan de afronding van een competentieprofiel waarin handvatten zijn opgenomen voor wetenschappelijke verenigingen over hoe in de opleiding aandacht aan het herkennen van huiselijk geweld kan worden besteed. Dit competentieprofiel is door de KNMG samen met vertegenwoordigers van verschillende wetenschappelijke verenigingen opgesteld. Bij het opstellen van het competentieprofiel is aangesloten bij de opleidingsplannen van de wetenschappelijke verenigingen.
Het bericht dat geadviseerd wordt overvallers ruim baan te geven |
|
Louis Bontes (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat overvallers ruim baan moet worden gegeven?1
Ja
Deelt u de mening dat dit onderzoek negatief afstraalt op de nationale politie omdat gesuggereerd wordt dat de politie vindt dat je je maar beter niet kunt verzetten tegen overvallers? Zo nee, waarom niet?
Een slachtoffer van een woningoverval mag zichzelf en zijn spullen altijd verdedigen. Het slachtoffer zal daarbij naar eigen vermogen en altijd proportioneel moeten handelen. Het genoemde onderzoek bevestigt dat verzet tegen een woningoverval het risico op toepassing van (zwaarder) geweld door de overvaller in zich draagt. Omdat in een overvalsituatie doorgaans te weinig tijd of overzicht bestaat om een rationele afweging van alle risico’s te kunnen maken, is het advies van de politie in beginsel rustig te blijven, buit af te geven, de situatie te accepteren en de kenmerken van de overvallers te onthouden (het RAAK-principe). De gezondheid van het slachtoffer en eventuele omstanders gaat immers boven eventuele materiële schade van een overval.
Deelt u de visie dat door dit onderzoek van Nederlanders wel een hele makkelijke prooi wordt gemaakt voor overvallers? Zo ja, gaat u ervoor zorgen dat de nationale politie afstand neemt van dit onderzoek? Zo, nee waarom niet?
Het RAAK-principe is niet alleen van belang voor de veiligheid van het slachtoffer van een overval, maar ook voor de opsporing en vervolging. In de praktijk lost de nationale politie veel overvallen op met informatie van slachtoffers die rustig zijn gebleven en goed hebben geobserveerd. Het oplossingspercentage overvallen is in de afgelopen jaren ook fors toegenomen (van 23% in 2009 naar 31,4% in 2012. Een woningoverval begint in de meeste gevallen met het openen van de voordeur. Via voorlichtingsactiviteiten wijs ik er op alert te zijn bij het openen van de deur voor onbekenden en waar mogelijk een deurspion en kierstandhouder te installeren. Ondernemers adviseer ik zo min mogelijk geld of waardevolle zaken mee naar huis te nemen om het risico van een overval thuis te beperken.
Komen de kosten voor dit onderzoek uit de begroting van uw ministerie? Zo ja, deelt u de mening dat de kosten die worden vrijgemaakt voor dergelijke onderzoeken beter aangewend kunnen worden voor meer agenten en rechercheurs op straat teneinde meer overvallers op te pakken, in plaats van ze te interviewen? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek is uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de Commissie Politie & Wetenschap. Dit is een onafhankelijke commissie die verantwoordelijk is voor het initiëren, coördineren en stimuleren van planmatig en systematisch strategisch onderzoek op het terrein van de politie en veiligheid. Een goede en onafhankelijke kennis- en onderzoeksfunctie vormt een belangrijke basis voor de professionaliteit van de Nationale Politie. De Commissie Politie & Wetenschap ontvangt voor de het uitbesteden van externe wetenschappelijke onderzoeken jaarlijks een subsidie van 1,815 miljoen euro. De resultaten van de onderzoeken worden waar nodig verwerkt in de opleidingen van de Politieacademie en dragen bij aan verdere ontwikkeling van de politieprofessie.
De beveiliging van joodse instellingen |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Veiligheid zware last voor joden»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het gegeven dat joodse instellingen het enorme bedrag van 800.000 euro per jaar kwijt zijn aan beveiligingskosten?
Ik ben bekend met het feit dat de joodse instellingen kosten maken voor hun beveiliging.
Voor iedere burger, culturele, religieuze of onderwijsinstelling worden op gelijke wijze beveiligingsmaatregelen genomen op basis van dreiging en risico. Dreiging en risico wordt op geobjectiveerde wijze vastgesteld door de politie-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Daarmee wordt op proportionele wijze voor veiligheid gezorgd. Bij het nemen van beveiligingsmaatregelen geldt een getrapte verantwoordelijkheid. De eigen verantwoordelijkheid van burgers en organisaties staat voorop. Ieder mag, binnen de grenzen van de wet, die maatregelen nemen die hij/zij nodig acht. De overheid kan aanvullende maatregelen nemen indien burgers of organisaties waartoe zij behoren op eigen kracht geen weerstand kunnen bieden tegen dreiging en risico.
Vorig najaar heb ik verschillende werkbezoeken gebracht aan joodse instellingen en is de situatie grondig geanalyseerd. Hierover is uitgebreid met uw Kamer gesproken (TK 2012–2013, 30 950, nr. 46) en vanzelfsprekend worden dreiging en risico continu gemonitord. Ik zie op dit moment geen aanleiding om op mijn eerdere standpunt terug te komen. Indien dreiging en risico daartoe aanleiding geven wordt direct actie ondernomen. Om een blijvend gevoel te houden bij de veiligheidsbeleving en -maatregelen van de joodse gemeenschap blijf ik jaarlijks met hen in gesprek.
Bewaken en beveiligen moet gezien worden als het sluitstuk van maatregelen. Het Kabinet zet stevig in op de aanpak van discriminatie in alle vormen. De aanpak van antisemitisme maakt, als een vorm van discriminatie, deel uit van de aanpak van high impact crimes en is onderdeel van de landelijke prioriteiten voor de politie. Bij commune delicten waarbij een discriminatoir aspect een rol heeft gespeeld wordt de strafeis verhoogd met 50%. Als het gaat om een ingrijpend delict wordt de strafeis verhoogd tot 100%. De bestrijding van antisemitisme vraagt ook om voorlichting en actief optreden vanuit de samenleving. Voor de in dat kader ondernomen acties verwijs ik u naar de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 maart 2013 (TK, vergaderjaar 2012–2013, 30 950, nr. 49).
In hoeverre bent u bekend met het rapport «Jong in Brussel» waaruit blijkt dat 50% van de islamitische scholieren antisemitisch is? Wat is hierover uw oordeel?
Wanneer wordt er nu eens een specifiek onderzoek gedaan naar antisemitisme binnen de islamitische gemeenschap in Nederland?
Het onderzoek «Jong in Brussel: bevindingen uit de JOP-monitor2 Brussel» (2011) is mij bekend. De uitkomst dat 50% van de islamitische scholieren antisemitische denkbeelden hebben, is een zorgelijke uitkomst.
In Nederland ontbreekt tot nu toe een soortgelijk onderzoek. Wel is in opdracht van de Anne Frank Stichting recentelijk onderzoek gedaan naar antisemitisme in het voortgezet onderwijs3. Het onderzoek biedt een goede kijk op de ervaring van docenten op middelbare scholen met antisemitische en andere discriminerende incidenten. Zo leert dit onderzoek dat antisemitisme vaak voorkomt in relatie tot voetbal. Dit voetbal gerelateerd antisemitisme kent zijn oorsprong in rivaliteit tussen fanschares van verschillende voetbalclubs en manifesteert zich ook buiten voetbalstadions op middelbare scholen. Het merendeel van de jongeren die zich antisemitisch uitlaten zijn Nederlandse jongeren zonder migratieachtergrond. Als het gaat om antisemitisme in reactie op of in relatie tot het Palestijns-Israëlisch conflict betreft het vaker jongeren uit een migrantenfamilie, met Turkse of Marokkaanse wortels. Het onderzoek maakt duidelijk dat meer dan een derde van de docenten het afgelopen jaar kwetsende opmerkingen over Joden of een ontkenning van de Holocaust heeft gehoord. Deze docenten horen nog vaker smadelijke uitingen aan het adres van homo’s of de Islam. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is naar aanleiding van een ronde-tafelgesprek over antisemitisme voornemens onderzoek te verrichten naar de achterliggende oorzaken van antisemitisme (triggerfactoren) onder jongeren. Daarbij zal worden voortgebouwd op uitkomsten van het onderzoek van de Anne Frank Stichting.
Bent u bereid maatregelen te treffen die ervoor zorgen dat de extra beveiliging van joodse instellingen niet langer noodzakelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Drugsmokkel op Schiphol |
|
Ard van der Steur (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Schipholwerkers runnen drugslijn»?1
Ja.
Vervullen de aangehouden medewerkers een vertrouwensfunctie en vielen zij onder de screeningsplicht? Zo ja, zijn deze medewerkers gescreend? Is er een achterstand met betrekking tot het uitvoeren van veiligheidsonderzoeken? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Acht van de vijftien aangehouden Schipholmedewerkers vervulden een door de Minister van Veiligheid en Justitie in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties aangewezen vertrouwensfunctie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet veiligheidsonderzoeken. Voor deze medewerkers is dan ook een veiligheidsonderzoek uitgevoerd. Er is geen achterstand met betrekking tot het uitvoeren van veiligheidsonderzoeken.
Herinnert u zich eerdere problematiek met drugssmokkel op en rond Schiphol, onder meer genoemd in de berichten «Marechaussee onderschept 12 kilo cocaïne op Schiphol», «Cocaïne onderschept op Schiphol» en «Schipholbende gepakt voor cokesmokkel»?2 3 4
Ja.
Welke conclusies trekt u uit de voorvallen genoemd in bovenstaande berichten?
Screening is één van de middelen die wordt ingezet om het risico op criminele activiteiten te verminderen, maar daarmee kan dit niet geheel worden uitgesloten. Ik wil hierbij benadrukken dat er jaarlijks meer dan 38.500 personen gescreend worden op Schiphol. Jaarlijks worden zo’n 20 personen hiervan aangehouden. Dat is dus een zeer klein percentage, ook al zijn het er 20 te veel.
Deelt u de zorg dat in deze gevallen telkens sprake was van werknemers of toeleveranciers van Schiphol die van hun positie misbruik hebben gemaakt om criminele activiteiten te ontplooien?
Ja. De Koninklijke Marechaussee houdt zich dan ook voortdurend bezig met de bestrijding van deze criminele activiteiten. De resultaten in de door u aangehaalde artikelen zijn daar mooie voorbeelden van.
Deelt u de mening dat Schiphol alsmede de haven van Rotterdam interessante werkomgevingen zijn voor personen die een criminele carrière ambiëren?
Er gaan grote stromen passagiers en goederen door deze zeer grote (lucht)havens. Het is begrijpelijk dat criminele organisaties daarop proberen mee te liften. Het is aan de rechtshandhavingsinstanties om dat tegen te gaan. Dat is overigens buiten deze plekken niet anders.
Hoe beoordeelt u het succes van screening van werknemers en toeleveranciers van Schiphol nu zich steeds weer gevallen voordoen van criminelen die op deze locaties infiltreren? Zijn er aanvullende maatregelen nodig en welke maatregelen hebt u al genomen? Hoe beoordeelt u de veiligheid rond Schiphol?
Het screenen van werknemers is een momentopname. Daarom vinden voor werknemers op de beveiligde delen van de luchthaven na afgifte van een Verklaring van Geen Bezwaar periodieke herhaalonderzoeken plaats. Toch valt de betrouwbaarheid door het screenen van personeel ook met deze maatregel niet voor 100% te garanderen. Daarom is de screening van werknemers slechts één van de schakels in de keten van beveiligingsmaatregelen. Naast screening zijn er andere middelen om misdaad op de luchthaven te voorkomen en te bestrijden, zoals het verzamelen van criminele inlichtingen, het gebruik maken van camerasystemen en surveillance.
Ik ben van mening dat de veiligheid op Schiphol in zijn algemeenheid goed is. Het is helaas niet te voorkomen dat er desondanks af en toe incidenten zijn. Samen met betrokken partners op de luchthaven houden we de veiligheid in de gaten en worden, waar nodig, maatregelen getroffen.
Het bericht dat slachtoffers van mensenhandel te weinig vergoed krijgen |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Slachtoffers mensenhandel krijgen te weinig vergoed»?1
Ja.
In hoeverre herkent u het probleem dat slachtoffers van mensenhandel in strafzaken nauwelijks schadevergoedingen krijgen toegewezen?
Het onderzoek is gebaseerd op vonnissen die zijn gepubliceerd op de website www.rechtspraak.nl. Aangezien dit slechts een selectie van vonnissen betreft, geven de genoemde cijfers geen volledig beeld. Verder is een aandachtspunt dat in deze cijfers ook vrijspraken zijn meegenomen en dat in de zaken die als uitgangspunt zijn genomen vrijwel nooit sprake is geweest van geheel door de rechter afgewezen claims. Wel is het zo dat in het merendeel van de gevallen de claims gedeeltelijk werden toegewezen.
Bovendien blijkt in de praktijk (zoals ook staat vermeld in het onderhavige rapport) dat een groot percentage van de ingediende vorderingen niet-ontvankelijk wordt verklaard, omdat de behandeling ervan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Artikel 361, derde lid, Wetboek van Strafvordering bepaalt dat in die gevallen de rechter kan bepalen dat de vordering geheel of ten dele niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Het gaat dan bijvoorbeeld om complexe vorderingen die civielrechtelijke expertise vragen. In mensenhandelzaken gaat het niet zelden om dergelijke complexe vorderingen.
Afgezien van het bovenstaande herken ik het beeld dat slachtoffers om diverse redenen geen gebruik maken van de mogelijkheden om schade te verhalen. Redenen hiervoor zijn onder andere de emotionele belasting, de duur van procedures en onwetendheid ten aanzien van de mogelijkheden. Uit diverse onderzoeken blijkt dat verbeteringen nodig zijn ten aanzien van schadeverhaal door slachtoffers, zo ook uit de eerste meting van de slachtoffermonitor, die ik op 4 september jl. aan uw Kamer heb aangeboden (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 33 552, nr. 7). Daarnaast zijn er ook goede voorbeelden te noemen uit de praktijk. Zo is recent in een mensenhandelzaak, naast oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar, schadevergoeding toegekend aan het slachtoffer door het Hof Arnhem-Leeuwarden voor een bedrag van € 843.500,-.
Waar ligt het aan dat slechts een op de drie slachtoffers een schadeclaim indient en dat de helft van deze claims door de rechter geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het voor een slachtoffer van mensenhandel uitermate belangrijk kan zijn om bijvoorbeeld achterstallig loon te kunnen terugvorderen teneinde enig gevoel van rechtvaardigheid te ervaren na een uitbuitingssituatie? Zo ja, op welke wijze kunt u bevorderen dat de bestaande mogelijkheden voor compensatie van slachtoffers mensenhandel in het strafproces in de toekomst vaker en beter benut zullen worden?
Schadeherstel is een belangrijke behoefte van slachtoffers, ook van slachtoffers van mensenhandel. Zoals ik heb aangegeven in mijn visiedocument «Recht doen aan slachtoffers» (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, bijlage bij 33 552, nr. 2) is een van mijn beleidsdoelen voor de komende periode erop gericht om slachtoffers betere mogelijkheden te bieden om van de gevolgen van criminaliteit te herstellen, ook financieel. Samen met de ketenpartners ben ik dan ook een traject gestart om de procedures te vereenvoudigen en om ervoor te zorgen dat slachtoffers één aanspreekpunt krijgen voor schadeverhaal. Ik verwacht dat bestaande mogelijkheden voor schadeverhaal hierdoor beter zullen worden benut. Daarnaast neem ik maatregelen om ervoor te zorgen dat daders de schade vergoeden, aangezien zij hiervoor primair verantwoordelijk zijn. Zo biedt de wijzing van artikel 94a Wetboek van Strafvordering, die op 1 januari 2014 in werking zal treden, de mogelijkheid om in een vroeg stadium conservatoir beslag te leggen op goederen van verdachten, wat ten goede kan komen aan de schadevergoeding van slachtoffers.
Tevens wordt op dit moment binnen de Rechtspraak door een werkgroep gewerkt aan een praktische handleiding voor rechters over slachtoffers, waarin de bestaande handreikingen, aanbevelingen en modelregelingen worden geïncorporeerd. In deze «Best Practice slachtoffer» zal uiteraard ook aandacht worden besteed aan de vaststelling van de schade die slachtoffers hebben geleden als gevolg van het strafbare feit. Zo zal de Best Practice uitgangspunten bevatten ten aanzien van het ontvankelijkheidscriterium en ten aanzien van de wijze van berekening van de hoogte van de te vergoeden schade. Voor zover de specifieke omstandigheden van slachtoffers van delicten als mensenhandel daar aanleiding toe geven, zal worden bezien of hiervoor specifieke uitgangspunten kunnen worden opgesteld. Het streven is erop gericht de Best Practicein het najaar van 2013 gereed te hebben.
Verder wordt sinds 1 januari 2013 de behandeling van mensenhandelzaken per gerecht geconcentreerd bij een klein aantal rechters en juridisch medewerkers met expertise op dit gebied. Mensenhandelzaken die worden aangebracht door het Landelijk Parket worden per genoemde datum afgedaan bij vier speciaal daartoe aangewezen gerechten. Deze specialisatie en concentratie zal naar verwachting eveneens positief uitwerken voor compensatie van slachtoffers mensenhandel.
Ten slotte is in dit kader het voornemen relevant om te komen tot een nationaal verwijzingsmechanisme slachtoffers mensenhandel. Het doel van zo’n wegwijzer is meer duidelijkheid voor slachtoffers, verbetering van de hulp en betere dienstverlening vanuit de overheid. Aandachtspunt hierbij is om vanuit de aanpak van mensenhandel nog meer de verbinding te leggen met de initiatieven in het kader van het verbetertraject «Recht doen aan slachtoffers» en met organisaties als Slachtofferhulp Nederland en het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
Ik neem de aanbevelingen uit het rapport ter harte en zal deze meenemen in het reeds gestarte verbetertraject rond compensatie van slachtoffers en het project nationaal verwijzingsmechanisme slachtoffers mensenhandel. De aanbevelingen die zijn gericht tot de advocatuur, de rechtspraak en de hulpverlening zal ik tevens bij de desbetreffende organisaties onder de aandacht brengen.
Wat vindt u van de aanbevelingen zoals gedaan in het rapport «Compensatie voor slachtoffers van mensenhandel»?2 Bent u voornemens om aan de aanbevelingen uit het rapport uitvoering te geven? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze schriftelijke vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over mensenhandel en prostitutie op 31 oktober 2013?
Ja.
Achterblijvende resultaten van de Nationale politie |
|
Nine Kooiman , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Nationale politie faalt in de aanpak van criminaliteit?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja.
Over de hele linie verbeteren de resultaten van de politie. Bij de aanpak van de high impact crimes en criminele samenwerkingsverbanden worden goede resultaten gerealiseerd. Gezien de resultaten met betrekking tot woninginbraak wordt hier extra op ingezet. Ik herken daarom de strekking van het artikel niet.
Uiteraard ben en blijf ik met de politie, de burgemeesters en het Openbaar Ministerie in gesprek om gezamenlijk te kijken hoe achterblijvende resultaten verder verbeterd kunnen worden.
Klopt het dat de Nationale politie in een jaar tijd nog geen enkel onderzoek naar cybercriminaliteit heeft weten af te ronden? Zo ja, hoe komt dit? Zo nee, kunt u de juiste informatie verschaffen?
Tot en met september 2013 zijn 5 volwaardige HTC-onderzoeken afgerond.
Ten aanzien van de doelstelling voor 2013 om 15 volwaardige onderzoeken te doen op het gebied van High Tech Crime, lag de politie op het moment van het verschijnen van het bericht nog niet op schema. Wel zijn deze onderzoeken inmiddels grotendeels opgestart.
Klopt het dat het aantal opgehelderde overvallen nog niet voldoende is en dat het aantal straatroven nog te hoog ligt? Zo ja, hoe komt dit? Zo nee, kunt u de juiste informatie verschaffen?
In de eerste 9 maanden van 2013 is het aantal overvallen met 16% gedaald naar 1204 overvallen, dit ten opzichte van de eerste 9 maanden van 2012. Dit is het laagste niveau in de afgelopen 20 jaar. Het ophelderingspercentage overvallen bedraagt over de eerste negen maanden van 2013 31,6% en is derhalve iets hoger dan het ophelderingspercentage van de eerste 9 maanden van 2012.
Hoewel dit nog onder de doelstelling van 36% voor eind van het jaar 2013 ligt, is de stijging meerjarig wel aanzienlijk (van een ophelderingspercentage van 23% in 2009 naar een actueel ophelderingspercentage van bijna 32%).
Het aantal straatroven is in de eerste 8 maanden van 2013 met 14,7% gedaald ten opzichte van dezelfde periode in 2012.
Waarom bestaat bij de politie de indruk dat voor wat betreft het aanhouden van illegalen er sprake zou zijn van een quotum, dat wil zeggen: een minimum aantal op te pakken vreemdelingen?2
Het vreemdelingentoezicht in de vreemdelingenketen is geprioriteerd.
De inzet van het vreemdelingentoezicht is primair gericht op criminele vreemdelingen, op toelating gerichte fraude en op overlastgevende vreemdelingen, alsmede op vreemdelingen die zich aan een lichtere toezichtsmaatregel hebben onttrokken. In de resultaatafspraak met politie is dit het uitgangspunt.
In de brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 28 oktober jl., geschreven n.a.v. de door Uw Kamer aangenomen motie van het lid Voordewind (19 637, 1727) wordt ingegaan op de samenhang in de op dit terrein geldende kwantitatieve en kwalitatieve resultaatafspraken met de politie die tezamen moeten zorgen voor een effectief vreemdelingentoezicht.
Als de politie aangeeft dat er een dergelijk quotum is, waarom vertelt u de Kamer dan keer op keer dat geen sprake is van een quotum? Hoe kan de politie – zonder het bestaan van een dergelijk quotum – immers in de veronderstelling verkeren dat het een probleem zou zijn dat «niet genoeg illegalen» zijn opgepakt?
Zie antwoord vraag 4.
Weet u zeker dat u de Kamer juist en volledig hebt geïnformeerd op dit punt? Moet u in geval er geen sprake is van een quotum niet afstand nemen van de uitlatingen van uw korpschef in de pers?
Ja, de kamer is geinformeerd over de kwalitatieve en kwantitatieve afspraken in het kader van het vreemdelingentoezicht.
Erkent u dat de politie zich niet alleen moet kunnen richten op criminele vreemdelingen, maar op elk persoon die in Nederland strafbare feiten pleegt? Hoe gaat u voorkomen dat de politie straks nog minder tijd heeft voor andere taken, als zij door middel van een illegalenquotum gedwongen wordt zich nog meer te richten op het oppakken van illegalen en criminele vreemdelingen? Hoe gaat u voorkomen dat dit leidt tot een klopjacht op illegalen, vooral nu bekend is dat de doelstelling niet kan worden gehaald?
De afspraken met politie in het kader van het vreemdelingentoezicht hebben niet meer prioriteit dan de andere afspraken, zoals de landelijke beleidsdoelstellingen voor Politie die gelden tot en met 2014. Met de resultaatafspraak op het terrein van vreemdelingentoezicht is geborgd dat de inspanningen in het kader van het terugkeerbeleid worden vertaald naar het vreemdelingentoezicht van de politie.
Welke doelen liggen er nog meer niet op schema? Kunt u per doel aangeven wat hiervan de oorzaak is?
De Tweede Kamer wordt op de hoogte gehouden van de voortgang van de implementatie van de nationale politie door middel van de halfjaarlijks voortgangsrapportages waarin gerapporteerd wordt over de vastgestelde mijlpalen. Tevens ontvangt de Kamer jaarlijks het jaarverslag van de politie. Het jaarverslag bevat onder meer informatie van de door de regionale en landelijke eenheden gerealiseerde activiteiten ter verwezenlijking van de landelijke beleidsdoelstellingen. Ook de (andere) thema’s zoals opgenomen in de korpsmonitor komen terug in het jaarverslag. Via deze weg wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over zowel de voortgang van de nationale politie als de resultaten ten aanzien van de taakuitvoering.
Bent u bereid de Korpsmonitor, voorzien van uw reactie, te verstrekken aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht “Geen strafrechtelijk onderzoek naar uitspraken over Volkel” |
|
Raymond de Roon (PVV), Lilian Helder (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Geen strafrechtelijk onderzoek naar uitspraken over Volkel»?1
Ja.
Klopt het bericht, waaruit blijkt dat er geen aangifte is gedaan naar aanleiding van de uitlatingen die zijn gedaan door de oud-bewindslieden de heer R.F.M. Lubbers en de heer A.A.M. van Agt omtrent de aanwezigheid van kernwapens op Vliegbasis Volkel? Zo nee, wanneer en door wie is er aangifte van het bovenstaande gedaan? Zo ja, waarom is er vanuit de overheid, wiens belang zou zijn geschonden door de bovenstaande uitlatingen, geen aangifte gedaan?
Tegen de heer R.F.M. Lubbers en de heer A.A.M. van Agt is geen aangifte gedaan. Het klopt dat het Openbaar Ministerie niet kan beoordelen of sprake is van openbaarmaking van een staatsgeheim. In NAVO-verband is overeengekomen dat niet wordt ingegaan op afspraken die verband houden met aantallen en locaties van op bondgenootschappelijk grondgebied aanwezige kernwapens.
Klopt het bericht dat volgens het Openbaar Ministerie het niet mogelijk is om te kunnen beoordelen of sprake is van openbaarmaking van een staatsgeheim, omdat vanuit de overheid geen mededelingen worden gedaan over de mogelijke aanwezigheid van kernwapens op haar grondgebied, dan wel bondgenootschappelijk grondgebied?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de artikelen 98 Wetboek van Strafrecht (schending staatsgeheim) en 272 Wetboek van Strafrecht (schending ambtsgeheim) een lege huls worden, omdat vervolging niet mogelijk blijkt te zijn vanwege het ontbreken van relevante informatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u dan de mening dat de overheid door het achterhouden, c.q. beschermen, van de benodigde informatie, er zelf voor zorgt dat vervolging van de heren R.F.M. Lubbers en A.A.M. van Agt niet mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het openbaar ministerie vervolgt met enige regelmaat personen voor het schenden van een staatsgeheim of ambtsgeheim. Hieruit blijkt dat er in de praktijk wel degelijk omstandigheden zijn waarin deze artikelen kunnen worden toegepast, en dat deze artikelen hun functie hebben.
Met welke bondgeno(o)t(en) zijn afspraken gemaakt over aantallen en locaties van op bondgenootschappelijk gebied aanwezige kernwapens? Wanneer, op welke wijze en in welke bewoordingen zijn die afspraken vastgelegd? Bent u van oordeel dat die afspraken een staatsgeheim inhouden en/of een staatsgeheim toedekken?
Zie antwoord vraag 2.
Cijfers van de ‘span of control’ bij de Dienst Justitiële Inrichtingen en de Dienst Vervoer & Ondersteuning in het bijzonder |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de gemiddelde spanwijdte1 bij de Rijksoverheid, de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) in het bijzonder?
Bij de Rijksoverheid is het aantal medewerkers dat een leidinggevende onder zich heeft gemiddeld 15. Dit aantal bedraagt bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) 12 mensen en bij de onder de DJI vallende Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) 17 mensen.
Bent u bereid de cijfers van de leidinggevenden in verhouding tot het personeel van de overige landelijke diensten, zoals Bureau Integriteit & Veiligheid als ook de overige sectoren en directies binnen DJI aan de Kamer te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Het eerder genoemde aantal van gemiddeld 12 mensen per leidinggevende bij DJI kan als volgt worden toegelicht. Voor de sectoren Gevangeniswezen en Justitiële Jeugd Inrichtingen zijn deze aantallen respectievelijk 12 en 14. Bij de Directie Bijzondere Voorzieningen en de Directie Forensische Zorg zijn deze aantallen respectievelijk 10 en 24. DJI heeft naast DV&O nog vier landelijke diensten en de getallen voor deze diensten zijn als volgt: Dienst Geestelijke Verzorging (14), Opleidingsinstituut (9), Shared Service Centra (17) en Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (11). Bij het Bureau Veiligheid en Integriteit (overigens geen landelijke dienst) is het aantal 7.
Klopt het dat er bij DV&O 54 leidinggevenden werkzaam zijn op een personeelsbestand van 1.100 fte?
Nee, de DV&O heeft in totaal 63 leidinggevenden op een personeelsbestand van 1.055 fte.
Klopt het dat er bij de laatste reorganisatie binnen DV&O leidinggevenden zijn bijgekomen?
Ja.
Deelt u de mening dat de verhouding van één leidinggevende op twintig personeelsleden niet uit is te leggen aan het personeel, zeker niet nu er gezien de bezuinigingsdrift duizenden mensen binnen DJI op de werkvloer hun baan kwijt zullen raken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om weer een gezonde spanwijdte op de werkvloer realiseren?
Nee. Ik ben van mening dat met de hierboven vermelde verhoudingen binnen DJI en de landelijke diensten op een gepaste wijze invulling wordt gegeven aan de leidinggevende taken. DV&O is een uitvoerende dienst die bestaat uit drie divisies: vervoer, beveiliging en specialistische taken. Binnen deze divisies is een grote verscheidenheid aan ondersteunende taken ondergebracht die landelijk en onmiddellijk beschikbaar moeten zijn voor alle DJI locaties zoals ziekenhuis-bewaking van gedetineerden, bijzondere bijstandseenheden voor bijvoorbeeld zoekacties en ordehandhaving op locaties, drugshondengeleiding, vrachtvervoer, regulier en extra beveiligd vervoer voor verschillende doelgroepen. Juist door onderbrenging van deze taken in een landelijke dienst is er sprake van een efficiencywinst. De genoemde taken voert DV&O uit op 18 DV&O-locaties in het land. Dat betekent dus voor veel leidinggevenden reizen, maar ook veel sturen op afstand. Dat is lastiger dan binnen een organisatie waar je elkaar vaker ziet. Het grootste deel van de leidinggevenden binnen DV&O geeft dagelijks leiding aan de executieve medewerkers op de werkvloer.
Deelt u de mening dat voor veel diensten het functioneren van het primaire proces van essentieel belang is en dat bezuinigingen juist daarom zo min mogelijk bij het personeel op de werkvloer plaats moeten vinden? Zo nee, waarom niet?
De inzet van het alcoholslot |
|
Magda Berndsen (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Duizenden zijn rijbewijs kwijt na weigeren alcoholslot»?1
Ja.
Waarom zijn er zo veel weigeraars van het alcoholslotprogramma (ASP)? Wat ziet u als de belangrijkste redenen voor het niet deelnemen aan het ASP?
Bij het niet deelnemen aan het alcoholslotprogramma (ASP) hoeft geen reden opgegeven te worden. Er kunnen diverse redenen zijn om niet direct deel te nemen aan het ASP. In het kader van de tussenevaluatie is daar onderzoek naar gedaan. Voor zover bekend zijn de voornaamste redenen:
Wordt het strafproces volledig los van de bestuurlijke afdoening afgehandeld? Hoe verhouden de strafmaten zich tot elkaar? Komt het voor dat deze twee straffen door elkaar heen lopen, zoals een ASP dat wordt opgelegd door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) en een rijontzegging die wordt opgelegd door de strafrechter?
Het strafrechtelijke en bestuursrechtelijke traject staan in principe los van elkaar en kennen hun eigen dynamiek. In de memorie van toelichting2 is hier uitgebreid bij stilgestaan. Op grond van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994)3 wordt de strafrechtelijke procedure in gang gezet. Start voor de bestuursrechtelijke vorderingsprocedure, die kan leiden tot verschillende maatregelen met betrekking tot de rijgeschiktheid, is de mededeling van de politie aan het CBR op grond van artikel 130 WVW 1994.
Afhankelijk van de geconstateerde hoeveelheid alcohol krijgt betrokkenen een (lichte) educatieve maatregel ((L)EMA), ASP of een onderzoek opgelegd. Het ASP is niet gericht op leedtoevoeging. Het is een maatregel gericht op het (weer) geschikt maken van de betreffende persoon voor deelname aan het verkeer. Het ASP kan daardoor niet (één op één) vergeleken worden met (de hoogtes van) straffen die in het kader van een strafrechtelijke procedure kunnen worden opgelegd.
Om deze samenloop zo soepel mogelijk te laten verlopen worden in overleg tussen de verschillende partijen (CBR, OM, Politie, VenJ en IenM) de processen zo goed mogelijk gestroomlijnd. CBR geeft in haar brief, waarin het besluit ASP wordt meegedeeld aan de ASP-kandidaat, het advies om niet te beginnen met het ASP voordat het strafrechtelijk deel is afgehandeld. Anderzijds constateer ik dat in het strafrecht steeds vaker rekening gehouden wordt met het feit dat ook het ASP is opgelegd, zodat zo snel mogelijk met het programma gestart kan worden.
In het geval van vrachtwagenchauffeurs die voor hun inkomen afhankelijk zijn van het rijbewijs C heeft de Raad van State recentelijk geoordeeld dat er wel sprake is van een straf. Nog voor het AO Verkeersveiligheid zal ik u per brief informeren hoe ik met deze uitspraak om zal gaan.
Zijn er regelingen of uitzonderingen mogelijk voor situaties waarin mensen hun werk dreigen te verliezen vanwege het niet kunnen betalen van de eigen bijdragen van het ASP?
De kosten van het ASP (besluit, programma en alcoholslot) worden in termijnen betaald aan het CBR en de leverancier van het slot. Er is geen aparte regeling voor die mensen die hun baan dreigen te verliezen omdat ze de deelname aan het alcoholslotprogramma niet kunnen betalen en daardoor geen auto mogen rijden.
Het ASP wordt pas bij een alcoholpromillage tussen de 1,3 en 1,8 opgelegd. Het is aan de bestuurder of hij kiest voor het ASP of vijf jaar geen rijbewijs.
Is er bij de bestuurlijke afdoening ruimte om rekening te houden met de situatie van de overtreder, zoals ook mogelijk bij het strafproces?
Het CBR legt het ASP op aan iedereen die door de politie is staande gehouden met een promillage tussen de 1,3 en 1,8 en waarvan zij een mededeling hebben ontvangen. Dit is conform de regelgeving zoals die is gepubliceerd5. Het CBR heeft niet de bevoegdheid om op persoonlijke omstandigheden in te gaan. Het opleggen van deze maatregel is daarmee voor iedereen gelijk op basis van objectieve gegevens: het bloedalcoholpercentage van het moment van overtreding. De bestuursrechter heeft wel ruimte om rekening te houden met de situatie van de overtreder. Dat is ook gebeurd in minder dan 1% van de ruim 1500 gevallen waarin personen de afgelopen twee jaar in bezwaar en beroep zijn gegaan tegen het besluit van het CBR.
De afweging of het ASP in het bestuursrecht of het strafrecht zou moeten worden ingebed is in het wetgevingstraject in aanloop naar het ASP gemaakt. Indertijd is besloten het alcoholslot in het bestuursrecht onder te brengen. Reden hiervoor is dat het ASP als maatregel is bedoeld ter vergroting van de verkeersveiligheid en het terugbrengen van het aantal verkeersslachtoffers. Ook heeft meegewogen dat de overtreding objectief meetbaar is. Daarnaast speelde mee dat het onderbrengen van het ASP in het strafrecht hogere kosten en een hogere werklast met zich mee zou brengen.
Bent u het met verscheidene strafrechters eens dat de strafmaat van het ASP zich slecht verhoudt tot het automatisme waarmee deze straf wordt opgelegd? Deelt u de mening dat niet het CBR maar de rechterlijke macht en het Openbaar Ministerie over het opleggen van straffen moeten gaan?2
Zie antwoord vraag 5.
Weet u hoeveel (meet)fouten er zijn opgetreden bij het alcoholslot in de afgelopen periode? Wat is voor dit systeem de toegestane foutmarge en hoe groot acht u de kans dat personen wegens een fout gemeten overtreding uit het ASP worden gezet?
Het alcoholslot wordt iedere keer tijdens het uitlezen gekalibreerd. Daarmee is de kans op meetfouten en de kans dat personen wegens een fout gemeten overtreding uit het ASP wordt gezet tot nagenoeg nul teruggebracht.
Het alcoholslot maakt echter geen verschil tussen mond- en bloedalcohol. En daarmee kan het gebeuren dat na het eten van een alcoholhoudend product (kersenbonbon, kerstbrood) of het poetsen van de tanden alcohol wordt gemeten. In de daaropvolgende hertest zou de mondalcohol niet meer meetbaar moeten zijn, omdat mondalcohol met een paar minuten is verdwenen. In de bijbehorende informatie die bij de installatie van het ASP wordt gegeven en in het motivatieprogramma wordt uitgebreid aandacht besteed aan dit fenomeen.
Op welke termijn kan de Kamer de tussenrapportage over het ASP verwachten?
U kunt de tussenrapportage tegelijkertijd met bovengenoemde brief verwachten.
De Marokkaanse groepsmishandeling van een vrouw |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zes Marokkanen tuigen vrouw af»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel van deze lafaards inmiddels zijn opgepakt?
Naar aanleiding van de aangifte door betrokkene van mishandeling is onderzoek gedaan door de politie. Zij is vervolgens geconfronteerd met de verschillen tussen haar verklaring en de onderzoeksbevindingen. Daarop bekende zij dat zij het verhaal heeft verzonnen. Naar aanleiding van deze bekentenis heeft de politie proces-verbaal tegen haar opgemaakt wegens het doen van een valse aangifte. De officier van justitie zal bepalen of, en zo ja welke, consequenties worden verbonden aan de valse aangifte. Verder zal de politie onderzoeken in hoeverre de gemaakte kosten op betrokkene kunnen worden verhaald.
Bent u bereid uw politiek-correcte houding te laten varen en te erkennen dat we een Marokkanenprobleem hebben, helemaal gezien het feit dat deze groep tot wel 5x vaker verdachte is van geweldsdelicten? Zo neen, waarom niet?
Op deze vragen ben ik ingegaan in antwoord op eerdere schriftelijke vragen van de leden Van Klaveren, Helder, Bontes en Wilders van uw Kamer.2 Ik verwijs kortheidshalve naar deze antwoorden.
Op welke manier is Nederland een beter land geworden door de massale instroom van Marokkaanse immigranten en de extreme oververtegenwoordiging in de criminaliteit van Marokkanen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u nu eindelijk bereid om de groepsaansprakelijkheid wettelijk uit te breiden, zodat deelname aan het groepsgeweld strafbaar is en daarmee de bewijslast voor het Openbaar Ministerie minder zwaar is en deze lieden aangepakt kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Deelneming aan groepsgeweld is toereikend strafbaar gesteld in artikel 141 Wetboek van Strafrecht. Voor wat betreft het uitgangspunt van individuele aansprakelijkheid in het Nederlandse strafrecht en het bewijs van in groepsverband gepleegde strafbare feiten, verwijs ik naar mijn antwoord op eerdere schriftelijke vragen van het lid Helder van uw Kamer.3
Wat bent u voornemens te gaan doen om te zorgen dat de daders na hun straf, waar mogelijk, gedenaturaliseerd en ons land uitgezet worden?
Zie antwoord vraag 3.
De berichten ‘Gevangene ontsnapt in Groningen’ en ‘Tbs’er ontsnapt tijdens proefverlof’ 1 |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Gevangene ontsnapt in Groningen» en «Tbs’er ontsnapt tijdens proefverlof»?1 2 Klopt de inhoud van deze berichten?
Ja, de inhoud daarvan klopt.
Bent u bereid de Kamer te informeren over het verlof van de ontsnapte tbs’er? Zo nee, waarom niet?
Voor betrokkene is in februari 2012 een machtiging tot begeleid verlof aangevraagd door FPC Van Mesdag. Nadat het Adviescollege Verloftoetsing tbs (AVt) positief heeft geadviseerd is er per 13 april 2012 begeleid verlof verleend. De begeleide verloven verliepen zonder incidenten. Als gevolg van de onttrekking van betrokkene is de machtiging voor begeleid verlof van rechtswege vervallen en kan er voor betrokkene gedurende een jaar geen machtiging tot verlof worden aangevraagd.
Hoeveel tbs’ers moeten er nog ontsnappen en hoeveel potentiële slachtoffers moeten er nog vallen voor u bereid bent iets aan de verlofregeling te wijzigen en de voorwaarden zodanig te veranderen dat een tbs’er op verlof altijd onder toezicht van twee bewapende begeleiders staat en er altijd een signalement aan de politie wordt gestuurd?
Ik heb u hierover eerder bericht in mijn antwoord op uw vragen van 4 januari 2013 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1013, in casu vragen 2 en 3) en 29 augustus 2013 (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr.70; in casu vragen 4 en 5); mijn standpunt in dezen is sindsdien niet gewijzigd.
Deelt u de mening dat in dit geval, anders dan u altijd in uw antwoorden op de vragen aangeeft, de vrijheden van tbs’ers helemaal niet zorgvuldig worden opgebouwd en dat deze persoon totaal onterecht verlof is toegekend? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de kosten die gemaakt worden om deze bewust ontsnapte tbs’er op te sporen, op deze persoon zelf te verhalen? Zo nee, waarom niet?
Voor de uitvoering van kerntaken van de politie worden, conform de algemene beleidslijn, geen kosten doorberekend. De opsporingskosten in de onderhavige zaak worden derhalve niet op betrokkene verhaald.
Jonge criminelen die zich tot zware criminelen ontwikkelen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Jeugdbende kweekt zware criminelen», «Drugsbaas ben ik nog niet, maar wie weet...» en «Machtige families beheersen de straat»?1
Ja, ik ken deze berichten. Zij gaan over een casusonderzoek naar drie criminele jeugdgroepen uit het einde van de vorige eeuw. Dit casusonderzoek is in opdracht van het Programma Politie & Wetenschap2 uitgevoerd.
Behoren de in het eerste artikel genoemde drie genoemde criminele jeugdgroepen tot de 89 criminele jeugdgroepen waar u uw aanpak van criminele jeugdgroepen op hebt gericht?
Nee. De leden van de drie onderzochte jeugdgroepen behoren niet tot de 89 criminele jeugdgroepen. Deze drie onderzochte criminele jeugdgroepen waren in de jaren negentig actief in Amsterdam, Utrecht en Dordrecht.
De onderzochte criminele jeugdgroep in Amsterdam is door politie, OM en gemeente jarenlang aangepakt. De groep werd op sommige momenten afgeschaald naar overlastgevende of hinderlijke groep als leden van de groep waren opgepakt. Sommige van de overige leden zijn overgegaan naar een andere jeugdgroep. De nieuwe groep is vervolgens ook weer aangepakt door politie, OM en gemeente. Individuele leden van de oorspronkelijke groep zijn jaren later nog wel teruggevonden in politiesystemen.
De onderzochte criminele jeugdgroep in Utrecht is eveneens aangepakt door de autoriteiten. De onderzoekers stellen dat anno 2012 de jeugdgroep bestaat uit jongere broertjes, neefjes en buurjongens van de oorspronkelijke leden. Ook deze nieuwe groep wordt aangepakt door politie, OM en gemeente. Een paar van deze oorspronkelijke groepsleden zijn jaren later teruggevonden in politiesystemen voor onder andere inbraken. De onderzoekers stellen dat zij niet kunnen worden aangeduid als topcrimineel; het zijn eerder veelplegers.
Ook de onderzochte criminele jeugdgroep in Dordrecht is aangepakt door politie, OM en gemeente. De criminele jeugdgroep is niet meer actief. De onderzoekers stellen ook hier dat andere jeugdgroepen in Dordrecht familierelaties hebben met oud-leden van de onderzochte criminele jeugdgroep. Ook hier is een aantal individuele leden van de onderzochte groep jaren later terug te vinden in politiesystemen.
Deelt u de mening dat als slechts één op de drie leden van een criminele jeugdgroep op het rechte pad komt dat daarmee de aanpak van die criminele jeugdgroep is mislukt? Zo nee, waarom niet?
In het casusonderzoek constateert men dat een derde van de 89 leden van de drie onderzochte criminele jeugdgroepen uit de negentiger jaren van de vorige eeuw, uiteindelijk op het rechte pad is gekomen en gebleven. Dat vind ik een mager resultaat. Het illustreert de noodzaak om de criminele jeugdgroepen intensief aan te pakken. Begin deze eeuw is daarmee reeds begonnen. In 2011 is de aanpak in samenwerking tussen veld en ministerie verder doorontwikkeld. De aanpak is niet alleen intensiever, maar meer dan voorheen gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek naar wat wel en niet werkt. Het is daarbij zaak de repressieve aanpak van de jeugdgroepen te combineren met interventies op het terrein van bijvoorbeeld zorg, preventie en openbare orde, de zogenaamde integrale meersporenaanpak. Die aanpak richt zich niet alleen op de persoon, maar op de sociale omgeving van deze persoon (gezin, familie, vrienden). Uit onderzoek is gebleken dat deze aanpak de meest effectieve is. In de praktijk wordt deze integrale meersporenaanpak ook steeds meer toegepast. De aanpak van jeugdgroepen is en blijft voor mij een topprioriteit.
Weet u of er bij leden van de 89 criminele jeugdgroepen waar u uw beleid op richt sprake is van een doorgroei naar zware criminaliteit? Zo ja, wat is de aard en omvang daarvan? Zo nee, waarom weet u dit niet?
De aanpak van jeugdgroepen is erop gericht om een groep vroegtijdig te signaleren en gepaste maatregelen te nemen zodat de groep uiteen valt en niet doorgroeit naar zware criminaliteit. Hoewel individuele leden van criminele jeugdgroepen worden gestraft en via nazorg weer op het rechte pad worden gebracht, valt niet uit te sluiten dat zij wederom in criminaliteit terugvallen.
Op lokaal niveau wordt bijgehouden hoeveel jeugdgroepen er zijn, waar ze zich begeven, wie de leden zijn, wat ze op hun kerfstok hebben en welke strafrechtelijke sancties aan de leden van criminele jeugdgroepen is opgelegd. Op landelijk niveau is een cumulatief totaalbeeld beschikbaar. Alle justitiële informatie van individuen met een strafrechtelijk verleden wordt op persoonsniveau, al dan niet behorende tot een criminele jeugdgroep, bijgehouden in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS).
Meent u dat u met uw huidige aanpak van criminele jeugdbendes wel kunt voorkomen dat jeugdige criminelen zich ontwikkelen tot zware criminelen? Zo ja, waarom en kunt u dat staven met cijfers of andere harde feiten? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u zorgen dat u dit wel kunt gaan voorkomen?
De aanpak van criminele jeugdgroepen, zowel oude als nieuwe, wordt onverminderd voortgezet. Daarbij werken het Openbaar Ministerie (OM), de politie, de gemeenten en mijn ministerie nauw samen. In die aanpak wordt de meersporenaanpak (zie ook het antwoord op vraag3 steeds vaker en beter toegepast. Ik ben ervan overtuigd dat deze aanpak de kans op het doorgaan met criminaliteit en het afglijden naar zware criminaliteit aanzienlijk kleiner maakt. De afgelopen jaren is het aantal jeugdgroepen in de volle breedte fors gedaald. Ik heb de Kamer daarover meermaals gerapporteerd. Najaar 2013 wordt de Tweede Kamer nader geïnformeerd over de strafrechtelijke interventies die zijn opgelegd aan leden van criminele jeugdgroepen. Medio 2014 ontvangt de Kamer het volgende beeld van het aantal problematische (overlastgevende, hinderlijke en criminele) jeugdgroepen in Nederland.
Deelt u de mening dat, als blijkt dat criminelen, die lid waren of zijn van een jeugdbende, zich niet aan de lokale grenzen houden, de lokaal gerichte aanpak van criminele jeugdbendes wellicht heroverwogen moet worden? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van criminele jeugdgroepen houdt niet op bij gemeentegrenzen. Politie en OM werken ook op regionale en landelijke schaal samen met betrokken gemeenten bij de aanpak van criminele jeugdgroepen die zich bovenlokaal manifesteren.
Deelt u de mening dat zolang criminele carrièremakers veel invloed op jongeren uit de buurt hebben het moeilijk blijft om te voorkomen dat jongeren zich tot crimineel ontwikkelen? Zo ja, wat doet u concreet om tegen te gaan dat er criminele rolmodellen ontstaan? Zo nee, waarom niet?
Voorkomen moet worden dat jongeren tot crimineel gedrag worden aangezet. Daarvan zijn alle partijen die betrokken zijn bij de aanpak van de criminele jeugdgroepen doordrongen. Daartoe worden de kopstukken uit de criminele jeugdgroepen stevig aangepakt om te laten zien dat crimineel gedrag niet loont. Datzelfde doel heeft ook de zogenaamde patseraanpak (zie ook het antwoord op vraag4 waarbij crimineel verworven vermogen wordt afgepakt. Tot slot worden «criminele» rolmodellen bestreden met «positieve» rolmodellen. Jongeren die het criminele circuit achter zich hebben gelaten worden ingezet om andere jongeren te weerhouden van crimineel gedrag.
Wat doet u aan het doorbreken van «het «Dalton-effect», waardoor jongere broertjes, neefjes en buurjongetjes hun criminele voorbeelden navolgen?
De integrale aanpak van criminele jeugdgroepen richt zich steeds meer op vroegtijdig signaleren en ingrijpen in de omgeving (broertjes, zusjes, vriendjes) van de criminele jeugdgroepleden. Op lokaal niveau wordt veel inzet gepleegd om te voorkomen dat hinderlijke en overlastgevende jeugdgroepen doorgroeien naar een criminele jeugdgroep. Een voorbeeld hiervan is de PIT aanpak5 in Amsterdam, die zich onder meer richt op de broertjes, zusjes, zonen en/of dochters van daders die binnen de Aanpak Top 600 zijn aangehouden. Er zijn ook verschillende methodieken ontwikkeld die zich specifiek richten op kinderen met risicogedrag die nog niet de leeftijd van 12 jaar hebben bereikt, zoals JPT 12-min6, Functionele Gezinstherapie, Erger Voorkomen (IOG EV7) en Stop Now and Plan (SNAP). Tot slot biedt artikel 172b van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast de burgemeester de bevoegdheid op te treden richting ouders/verzorgers van 12-minners als deze herhaaldelijk voor overlast op straat zorgen.
Hoe ziet uw beleid eruit omtrent de zogenaamde patseraanpak, waaronder ook valt het ontnemen van met criminele activiteiten betaalde spullen?
Misdaad mag niet lonen. Mijn beleid is erop gericht méér criminele winsten af te pakken. Vanaf 2017 moet ruim honderd miljoen euro per jaar aan criminele winsten worden afgepakt. Deze doelstelling is onderdeel van de rijksbrede aanpak om ten onrechte genoten voordeel zoveel mogelijk door de inzet van civielrechtelijke, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke instrumenten terug te vorderen of af te pakken. Daarnaast bevorder ik dat het afpakken, en meer specifiek de patseraanpak, als strafrechtelijke interventie wordt ingezet. Met deze aanpak worden, door een slimme inzet van het bestaande strafrechtelijke instrumentarium, voorwerpen die afkomstig zijn van enig misdrijf afgepakt. Dit beleid levert daarmee een effectieve bijdrage aan de aanpak van verschillende criminaliteitsvormen, waaronder jeugdcriminaliteit. Ik zet mij dan ook in om de kennis en expertise van de politie hieromtrent te vergroten.
Het bericht ‘Moslimextremist bedreigt Elsevier-blogger Afshin Ellian’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Moslimextremist bedreigt Elsevier-blogger Afshin Ellian»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak «Moge Allah ze bestraffen en laten lijden» van Maiwand al-Afghani (pseudoniem van Shabir Burhani) over de heer Ellian? Ziet u deze woorden als oproep tot geweld? Deelt u de mening dat deze openbare bedreiging vraagt om maatregelen tegen Burhani?
Het oordeel of een bepaalde uitspraak moet worden aangemerkt als een bedreiging of een oproep tot geweld is niet aan mij maar aan de rechter. Daarbij is naast de inhoud van de uitspraak onder andere ook de context waarin deze gedaan is van belang en de vraag door wie deze is gedaan. Over dit specifieke voorval is tot op heden door het Openbaar Ministerie geen aangifte ontvangen
Deelt u de mening dat niet kan worden volstaan met het nemen van maatregelen door de Universiteit Leiden? Vindt u het wenselijk dat Burhani student is aan dezelfde universiteit waar Ellian lesgeeft? Zo nee, gaat u de universiteit vragen Burhani te verwijderen?
In opdracht van het Openbaar Ministerie heeft de politie eenheid Midden Nederland een dreigingsinschatting opgesteld. Op basis van de uitkomsten van deze inschatting zijn enkele veiligheidsmaatregelen getroffen, zowel door de politie eenheid van de woonplaats van de heer Ellian als door de politie eenheid van de locatie waar de heer Ellian werkzaam is. Er is vanuit het Openbaar Ministerie thans geen aanleiding om nadere stappen te ondernemen.
Heeft de heer Ellian aangifte gedaan van bedreiging door Burhani? Zo ja, hoe vaak en zijn deze aangiftes in ieder individueel geval onderzocht?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt de bewering dat Burhani door de inlichtingendiensten als één van de invloedrijkste jihadisten in Nederland wordt beoordeeld?
De heer Burhani is een moslim van Afghaanse afkomst die zich veelvuldig uit op het internet en in sociale media. Hij verspreidt daarbij geregeld materiaal van jihadistische ideologen en spreekt zijn steun uit aan «mujahedin», strijders die voorgeven de islam te verdedigen tegen andersgelovigen. Deze zomer publiceerde hij foto’s van zijn verblijf in Afghanistan waarbij hij een wapen hanteert en wordt vergezeld door gewapende mannen. Het is niet duidelijk of de mannen behoren tot de Taliban. Over onderzoek naar individuele gevallen doe ik geen uitspraken. In algemene zin kan ik stellen dat de overheid activiteiten van extremisten nauwlettend in de gaten houdt.
Wat is uw oordeel over de bewering van de heer Ellian dat de uitingen van Burhani vanuit radicale hoek kunnen worden gezien als een oproep tot geweld?
Zie antwoord vraag 2.
Is de politie voldoende geëquipeerd om de veiligheid van de heer Ellian te garanderen?
Ja, de politie is voldoende geëquipeerd om de veiligheid van de heer Ellian te waarborgen gelet op de huidige dreiging.
Hoe beoordeelt u de reis van Burhani naar Afghanistan waar hij zich onder Talibanstrijders begaf en met zware bewapening op de foto is gegaan? Is er onderzoek gedaan of Burhani daar op trainingskamp is geweest of anderszins in contact is getreden met al-Qaida dan wel andere terroristische organisaties?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven hoe het staat met de uitvoering van motie-Dijkhoff c.s. inzake het belemmeren van het terugkeren van Nederlandse jihadstrijders?2
Graag verwijs ik u naar de op 7 november jongsleden aan uw Kamer verstuurde brief met beleidsbevindingen in verband met het Dreigingsbeeld Terrorisme in Nederland (DTN 34) en de daarbij horende bijlage.
Hoe beoordeelt u het instrumentarium om deze vorm van bedreiging aan te pakken? Heeft u de beslissing om het wetsvoorstel bestuurlijke maatregelen nationale veiligheid in te trekken opnieuw tegen het licht gehouden, zoals toegezegd in het algemeen overleg over het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland?3 Hoe luidt het oordeel hierover?
Naar aanleiding van de toezegging tijdens bedoeld Algemeen overleg over het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland heb ik de toereikendheid van het instrumentarium nogmaals op een rij gezet. Ik ben tot het oordeel gekomen dat het OM over voldoende wettelijk instrumentarium beschikt om samen met de politie en in afstemming met de AIVD, daar waar mogelijk, strafrechtelijk op te treden tegen bedreigingen en oproepen tot geweld. Waar mogelijk zorgt de politie, in samenspraak met het OM, dat strafbare, radicale dan wel extremistische boodschappen van het internet worden verwijderd. Verwijdering van illegale of ongewenste extremistische berichten van internet kan ook via de zogenoemde Notice and Take Down-procedures. Op basis van deze in Nederland ontwikkelde publiek-private gedragscode worden website-beheerders erop gewezen zelf content te verwijderen die niet met de eigen gebruiksvoorwaarden strookt.
Bestuursrechtelijke instrumenten bieden soelaas, als zich de uitzonderlijke situatie voordoet dat door de bedreigingen of oproepen tot geweld, de openbare orde wordt verstoord. De burgemeester kan in dergelijke uitzonderlijke situaties zijn bevoegdheden inzetten op basis van de Gemeentewet en de Algemene plaatselijke verordening.
Daarnaast worden gekende potentiele gewelddadige eenlingen aangepakt met een persoonsgerichte aanpak. Een dergelijke aanpak kent vele vormen en is op maat gesneden. Het gaat dan om maatregelen die uiteenlopen van confronterende gesprekken en zorgtrajecten, tot inlichtingenvergaring en gedragsaanwijzingen. In voorkomende gevallen kan daarnaast uiteraard sprake zijn van vervolging wegens de verdenking van een strafbaar feit.
Het voortouw voor het treffen van maatregelen bij potentieel gewelddadige eenlingen ligt op lokaal niveau. De problematiek van een potentiele gewelddadige eenlingen kent vaak meerdere dimensies en voor een effectieve persoonsgerichte aanpak is samenwerking met meerdere partners vaak een voorwaarde.
Het geschetste palet van praktische mogelijkheden en juridische instrumenten overziend, acht ik het creëren van een aanvullende wettelijke bevoegdheid, al dan niet met gebruikmaking van de maatregelen zoals die in het wetsvoorstel bestuurlijk maatregelen nationale veiligheid waren voorzien, niet noodzakelijk. De gevallen waaraan het lid Dijkhoff in het kader van de onderhavige vragen maar ook eerder, namelijk ter gelegenheid van het Algemeen Overleg op 22 mei 2013, heeft gerefereerd in relatie tot het onderwerp «ronselen voor de jihad», werpen daar geen ander licht op. Ook in die situaties volstaat het huidige instrumentarium. Met een op maat gesneden mix van zorg-, preventieve en repressieve maatregelen wordt alles in het werk gesteld om te voorkomen dat gekende dreigers daadwerkelijk overgaan tot geweld.
Trajectcontroles |
|
Machiel de Graaf (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de cijfers inzake trajectcontroles?1
Ja.
Hoeveel snelheidsboetes werden er op het boetetraject Utrecht-Amsterdam in dezelfde periode van 2012 uitgedeeld (toen er nog geen trajectcontrole was)?
De gevraagde vergelijking is niet goed te maken. In 2012 was de exacte plaatsaanduiding van de huidige trajectcontrole geen vast gegeven in de systemen van het CJIB, waardoor opsporingsinstanties op verschillende wijze deze controleplaats omschrijven. Hierdoor kan het CJIB geen selectie maken van de boetes die in 2012 specifiek op dit traject zijn opgelegd.
Hoe hoog was de opbrengst van alle trajectcontroles in Nederland in de periode mei tot en met augustus 2013?
Het totaal initieel opgelegde sanctiebedrag van alle trajectcontroles in de periode mei tot en met augustus 2013 bedraagt € 43.613.134.
Welk deel van de opbrengst van boetes uit trajectcontroles komt ten goede aan de automobilist en in welke vorm?
De opbrengst van boetes uit trajectcontroles vloeien naar de staatskas. Er is dus geen koppeling tussen de opbrengst van boetes uit trajectcontroles en investeringen die het Rijk doet ten behoeve van de infrastructuur. De totale uitgaven van het Rijk aan het Hoofdwegennet (beheer en onderhoud, aanleg en overige uitgaven) staan weergegeven in de begroting van het Infrastructuurfonds (pag. 10).
In hoeverre is het aantal ongevallen op de nieuwe trajecten afgenomen, waaronder specifiek de A2, vergeleken met dezelfde periode het jaar ervoor?
Voor de beantwoording van deze vraag is ongevalsdata van de politie noodzakelijk over 2013. Deze data komt in april 2014 beschikbaar voor ongevallen met verkeersdoden en in het najaar van 2014 voor de overige ongevallen. Om het effect van een trajectcontrolesysteem op het aantal ongevallen te meten dienen overigens langere perioden in beschouwing te worden genomen om toevallige omstandigheden zoals weersomstandigheden, wegwerkzaamheden en vakantieperioden uit te sluiten.
Mocht het aantal ongevallen niet significant zijn afgenomen, waarmee bewezen wordt dat deze trajectcontroles niet werken, bent u dan bereid te stoppen met deze lastenverhoging? Zo nee, waarom niet?
Gelet op mijn antwoord op vraag 5 is beantwoording van deze vraag nu niet aan de orde.