Het bericht ‘Vorig jaar twintig doden door eergerelateerd geweld’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Vorig jaar twintig doden door eergerelateerd geweld»?1
Ja.
Hoe verklaart u de gestage toename van het aantal doden in de afgelopen jaren?
Eergerelateerd geweld is onacceptabel.2 Elk slachtoffer is er één teveel. In 2012 registreerde het Landelijk Expertise Centrum Eer Gerelateerd Geweld (LEC EGG) 15 eerwraak-gerelateerde doden. In 2013 zijn bij het LEC EGG 506 zaken binnen gekomen waarbij een eermotief werd vermoed. Deze zaken zijn conform de methode LEC EGG behandeld. In 2013 hadden 20 van deze zaken een dodelijke afloop: 17 keer was er sprake van moord of doodslag en 3 keer was er sprake van zelfdoding. In het jaarverslag van het LEC EGG, dat uw Kamer separaat wordt toegezonden, is te lezen dat in 2013 twee cold cases uit 1993 en 1999 opnieuw zijn behandeld. Die zaken zijn in 2013 meegeteld. Ook is er in 2013 één moordzaak meegeteld die in België heeft plaatsgevonden.
Het LEC EGG biedt in deze complexe zaken ondersteuning aan regionale eenheden. Hieronder vallen de zaken met een dodelijke afloop. Cijfers die inzicht geven in het landelijke beeld, waarin ook de (eenvoudiger) zaken worden meegenomen waarbij het LEC EGG niet ondersteunt, worden deze zomer verwacht.
Zegt het feit dat de meeste slachtoffers een Turkse, Marokkaanse, Iraakse of Afghaanse achtergrond hebben, u iets over de rol die de islam speelt in de zaken waar eerwraak een dodelijke afloop kende? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek naar eergerelateerd geweld blijkt dat eercodes cultureel zijn ingegeven en niet religieus3. Er bestaat een verband tussen traditionele familieculturen en eergerelateerd geweld. Dergelijke familieculturen bestaan in een groot deel van de wereld, ongeacht de aldaar voorkomende religie.
Hoeveel mannen en vrouwen zijn er in 2013 in blijf-van-mijn-lijf-huizen/vluchthuizen etc. opgevangen? Hoeveel van hen had een islamitische achtergrond? Welke nationaliteiten hadden zij?
De Federatie Opvang heeft meegedeeld dat totaalcijfers over de opvang in 2013 van slachtoffers van geweld in afhankelijkheidsrelaties zullen worden verzameld in het eerste half jaar van 2014. Om toch een beeld te kunnen schetsen geef ik de totaalcijfers over 2012 weer. De Federatie Opvang heeft in 2012 binnen het stelsel van de vrouwenopvang ruim 8000 vrouwen en bijna 600 mannen opgevangen. Nationaliteit en religieuze achtergrond worden niet bijgehouden door de Federatie Opvang.
Hoe vaak kwam het in 2013 en de jaren daarvóór voor dat mensen vanuit blijf-van-mijn-lijf-huizen/vluchthuizen etc. in andere gemeentes of zelfs landen zijn gaan wonen vanwege hun veiligheid?
De Federatie Opvang houdt hierover geen gegevens bij.
Duidt u het bestaan (sinds 2008) van het Landelijk Expertise Centrum Eer Gerelateerd Geweld (LEC EGG) als een mooi gevolg van de massa-immigratie? Zo nee, waarom niet?
Nee. Bij sommige fenomenen is een aanpak nodig waarbij gericht expertise wordt gebundeld om een probleem aan te pakken. Het LEC EGG is daar een voorbeeld van als het gaat om de aanpak van eergerelateerd geweld.
Welke aanpak staat u voor om het aantal gevallen van eergerelateerd geweld weer terug te brengen naar het niveau van vóór de massa-immigratie?
Een krachtige aanpak blijft nodig om deze vorm van geweld aan te pakken, daders te straffen en om goede ondersteuning te bieden aan de slachtoffers. Het kabinet doet dit met de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties (GIA), waar eergerelateerd geweld onder valt. Via de GIA Voortgangsrapportages rapporteer ik uw Kamer over de maatregelen die rijksbreed worden getroffen om eergerelateerd geweld te voorkomen, signaleren, stoppen en de schade ervan te beperken.
Deelt u de visie dat er voor daders van eerwraak geen plaats is in Nederland en zij in alle gevallen ons land uitgezet dienen te worden (in geval van een dubbele nationaliteit, na denaturalisatie)?
Uitzetting is een maatregel die alleen van toepassing is op vreemdelingen. Vreemdelingen die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een misdrijf kunnen het rechtmatig verblijf verliezen. Vervolgens krijgen zij een inreisverbod of worden ongewenst verklaard en moeten Nederland direct aansluitend aan de celstraf verlaten. Als zij dat niet doen, worden zij uitgezet. Als zij daarna weer in Nederland worden aangetroffen zijn zij strafbaar en riskeren zij een gevangenisstraf op grond van artikel 197 Wetboek van strafrecht.
De Rijkswet op het Nederlanderschap bevat geen bepaling op grond waarvan intrekking van het Nederlanderschap wegens commune criminele feiten mogelijk is. Invoering van een dergelijke bepaling wordt evenmin overwogen. Het Europese Nationaliteitsverdrag (Trb. 1998, 10), waartoe ook Nederland is toegetreden, staat het invoeren van een dergelijke bepaling niet toe.
Een 'Nederlandse' terreurstudent |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse» student is terrorist»?1
Ja.
Klopt het dat de opgepakte Saoedi in Nederland studeert? Zo ja, welke studie wordt er gevolgd en aan welke instelling?
Ik doe in het openbaar geen mededelingen over individuele gevallen.
Op welke wijze is de betreffende terreurverdachte bij de Nederlandse inlichtingendiensten bekend en klopt het dat deze persoon zich aan wilde sluiten bij de islamitische terreurbeweging Al-shabaab?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat de terreurverdachte de toegang tot ons land dient te worden geweigerd (bij gewenste terugkeer), zijn studie beëindigd dient te worden en eventueel ontvangen studiefinanciering terug moet worden gevorderd? Zo nee, welke maatregelen bent u voornemens te treffen?
Zoals eerder aangegeven, doe ik in het openbaar geen mededelingen over individuele gevallen.
Meer in het algemeen kan ik berichten dat binnen het beslisproces van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) altijd nadrukkelijk aandacht is voor aspecten die raken aan de openbare orde of de nationale veiligheid, zodat in een voorkomend geval een verblijfsvergunning kan worden geweigerd of ingetrokken. De IND kan op basis van een ambtsbericht van de AIVD – waarin wordt geconcludeerd dat een persoon een gevaar vormt voor de nationale veiligheid – besluiten een verblijfsvergunning niet te verlenen of in te trekken. Een strafrechtelijke veroordeling is daarvoor niet vereist. Vervolgens kan de vreemdeling ongewenst worden verklaard of kan een inreisverbod worden opgelegd. Een ongewenstverklaarde vreemdeling of een vreemdeling aan wie een inreisverbod is opgelegd, mag Nederland niet inreizen of in Nederland verblijven.
Het is overigens niet mogelijk om in Nederland een studie te volgen zonder een verblijfsvergunning. Studenten van buiten de Europese Economische Ruimte maken bovendien geen aanspraak op Nederlandse studiefinanciering.
Het proefschrift van dr. Peggy van der Pol ‘The Dynamics of Cannabis Use and Dependance’ |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het proefschrift: «The Dynamics of Cannabis Use and Dependance»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de conclusies van dit proefschrift?
De centrale vraag in de studie was welke factoren een rol spelen bij de ontwikkeling van verslaving en het zoeken van hulp daarbij. Het onderzoek ging specifiek in op de rol van THC bij de ontwikkeling en het voortduren van cannabisverslaving. De sterkte van cannabis blijkt wel een rol te spelen, maar die rol is beperkter dan die van factoren als negatieve levensgebeurtenissen, de aanwezigheid van (psychische) problemen en eerdere verslavingssymptomen. Dergelijke informatie is van wezenlijk belang voor het aanbod van preventie en behandeling.
Bent u bekend met de conclusie dat zo’n 40% van de onderzochte cannabisgebruikers alsnog verslaafd raakte aan cannabis en dat een deel van de onderzochte personen al verslaafd was? Hoe verklaart u deze verslaving?
Ja. In dit onderzoek zijn 600 jongvolwassenen (18–30 jaar) onderzocht die minstens een jaar lang minimaal drie keer per week blowden. Er werden twee groepen onderscheiden: zij die wel verslaafd waren aan cannabis (N=252) en zij die dat niet waren (N=348). Beide groepen werden drie jaar lang gevolgd. In deze periode was de verslaving bij 28% van de verslaafde groep aanwezig op alle meetmomenten. Bij de aanvankelijk niet-verslaafde gebruikers ontstond bij 37% alsnog een verslaving. Volgens de onderzoeker was er geen duidelijk verband tussen de mate van cannabisgebruik en verslaving. Wel vond zij dat het ervaren van (psychische) problemen, coping motieven voor het gebruik van cannabis en eerdere cannabis verslavingssymptomen vaker voorkwamen bij mensen die verslaafd waren, werden of bleven dan bij degenen die geen verslaving ontwikkelden.
Deelt u de zorgen over het verslavende effect van cannabis?
Ja. Ik vind dat de ontwikkeling van een verslaving, of het nu aan cannabis is of aan een ander middel, zoveel mogelijk voorkomen dient te worden. Deze studie maakt weer eens duidelijk, dat naast de (psychotrope) werking van het middel sec de aanwezigheid van andere factoren een minstens zo belangrijke rol speelt. Methoden van preventie en behandeling dienen daarom steeds geactualiseerd te worden naar aanleiding van nieuwe inzichten over het ontstaan en beloop van verslaving.
Welke maatregelen overweegt u om het gebruik van en verslaving aan cannabis (verder) tegen te gaan?
De uitkomsten van dit onderzoek geven mij geen aanleiding tot nadere maatregelen. De studie geeft een beter inzicht in de factoren die een rol spelen bij verslaving, en daarmee kunnen professionals op het terrein van preventie en behandeling hun aanbod aanpassen. Ik heb er vertrouwen in dat de branche dit zo snel mogelijk zal gaan doen.
Het bericht 'Per dag 4 keer grof geweld tegen politie' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Per dag 4 keer grof geweld tegen politie»?1
Ja.
Kloppen deze cijfers? Zo nee, wat is dan de omvang van dit soort delicten tegen de politie?
Deze cijfers zijn alleen gebaseerd op politieberichten die in de media verschijnen. Door de politie zijn in 2013 5.520 incidenten en 4.332 aangiften van agressie en geweld tegen politieambtenaren geregistreerd.
Ten opzichte van 2012 houdt dit een daling in (6.033 incidenten respectievelijk 4.628 aangiften).
Meldingen van geweld worden niet gecategoriseerd naar type incident. Meldingen variëren derhalve van belediging tot slaan, spugen en poging tot doodslag.
Deelt u de mening dat grof geweld tegen de politie onacceptabel is, zeker gezien het feit dat het niet over bedreigingen of scheldpartijen gaat (want die halen allang de kranten niet meer) maar om echt grote zaken, want ook niet alles wordt meer naar buiten gebracht? Zo nee, waarom niet?
Geweld in alle gradaties tegen de politie – en andere werknemers met een publieke taak – is onaanvaardbaar. Daarom is het terugdringen hiervan ook een van mijn prioriteiten.
Welke extra maatregelen gaat u nemen om het geweld tegen politie te stoppen nu de huidige maatregelen blijkbaar onvoldoende zijn?
Bij brief d.d. 11 april 2014.2 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoeksrapport van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) met de titel «Bedreiging en intimidatie van OM- en politiemedewerkers».
Via deze brief heb ik u geïnformeerd over de maatregelen die de afgelopen jaren zijn genomen en op korte termijn zullen worden doorgevoerd. Met de politie en de vakorganisaties ben ik in gesprek over verdere maatregelen om de gevolgen van geweld, bedreiging en intimidatie in met name de privésfeer te beperken. In het najaar zal ik uw Kamer op basis van dit overleg informeren over de verdere aanpak.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dit soort delicten niet meer worden bestraft met een taakstrafje? Gaat u de rechterlijke macht wijzen op het wetsartikel inzake het taakstrafverbod? Zo nee, waarom niet?
Bij het OM en de rechterlijke macht is het wetsartikel bekend waarin is bepaald dat voor zware geweldszaken en zedenzaken geen taakstraf meer mogelijk is. Dit zijn delicten waarvoor een gevangenisstraf van zes jaar of meer staat. De wet regelt dat er een grens is. Het is aan het OM en de rechter om in iedere zaak alle omstandigheden af te wegen en dan tot een passende strafeis te komen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg over politieonderwerpen op 18 juni 2014?
Ik zal u antwoorden voor de datum van 18 juni aanstaande.
De groei van het aantal eerwraakmoorden |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «500 gevallen eerwraak in Nederland»?1
Ja.
Hoe duidt u het gegeven dat er vorig jaar in Nederland gemiddeld bijna 1,5 eerwraakdoden per maand vielen?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden De Graaf en Wilders van uw Kamer (2014Z07914, ingezonden 28 april 2014).
Ziet u inmiddels een verband tussen de enorme immigratie vanuit islamitische landen naar Nederland de afgelopen decennia en de groei van het aantal gevallen van eerwraak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om deze gevaarlijke ontwikkeling tot stilstand te brengen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat daders van eerwraakmoorden na het uitzitten van hun straf waar mogelijk dienen te worden uitgezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Fraude met vertrouwelijke gegevens die per reguliere post verzonden worden |
|
Helma Neppérus (VVD), Bart de Liefde (VVD), Pieter Litjens (VVD) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Postbodes opgepakt vanwege fraude met belastinggeld»?1
Ja.
Hoe vaak wordt misbruik gemaakt van vertrouwelijke gegevens die met de post worden verstuurd? Hoe vaak betreft het fraude met gegevens afkomstig van overheidsinstanties? Bent u in het bezit van overzichten daarvan? Is er sprake van een trend?
In de Postwet is in artikel 4 geregeld dat postvervoerbedrijven ervoor moeten zorgen dat het grondwettelijk (Grondwet artikel 13) briefgeheim niet wordt geschonden. Hiertoe heeft de Autoriteit Consument en Markt (de toezichthouder op de postmarkt) een aantal eisen geformuleerd waar tijdelijke opslaglocaties voor poststukken ten minste aan moeten voldoen. De Postwet en de Autoriteit Consument en Markt zien echter niet op het gebruik of misbruik van via een schending van het briefgeheim verkregen gegevens. Het is dan ook niet mogelijk te achterhalen hoe vaak er misbruik wordt gemaakt van vertrouwelijke gegevens die met de post worden verstuurd. Dat betekent dat niet bekend is hoe vaak er misbruik wordt gemaakt met vertrouwelijke gegevens als gevolg van frauduleuze postbezorging.
Wie is er verantwoordelijk en aansprakelijk voor de (gevolg-)schade van frauduleus handelen ten gevolge van bijvoorbeeld onjuiste postbezorging? Welke directe financiële kosten komen voor rekening van de staat en hoe groot zijn die kosten? Hoe groot zijn de overige administratieve lasten?
Allereerst streven postvervoerbedrijven ernaar om de processen rondom postvervoer zo in te richten dat het briefgeheim zo goed mogelijk gewaarborgd wordt. Ook zijn de processen erop gericht om bij incidenten zo snel mogelijk in te grijpen en herhaling te voorkomen, bijvoorbeeld door bij frauduleus handelen ontslag aan te vragen voor de betrokken medewerkers gevolgd door het doen van aangifte, waarna de strafrechtelijke afhandeling aan het OM is.
Wat betreft de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor de (gevolg-)schade van frauduleus handelen ten gevolge van bijvoorbeeld onjuiste postbezorging die voortvloeit uit de Postwet, kan het volgende worden opgemerkt. Op basis van de Postwet is de verlener van de universele postdienst (PostNL) aansprakelijk voor schade als gevolg van verlies, beschadiging of vertraagde aflevering van bepaalde soorten van geregistreerde poststukken die vallen onder de universele postdienst. Onder de universele postdienst vallen poststukken die door burgers en kleine zakelijke gebruikers via brievenbussen of postvestigingen worden aangeboden.
Voor de postbezorging afkomstig van overheidsinstanties worden over het algemeen afzonderlijke (contractuele) afspraken gemaakt tussen een overheidsinstantie en een postvervoerbedrijf. Het is de verantwoordelijkheid van de desbetreffende overheidsorganisatie om afspraken te maken over de aansprakelijkheid voor de schade van frauduleus handelen ten gevolge van bijvoorbeeld onjuiste postbezorging. Deze afspraken zullen derhalve van geval tot geval verschillen en per overheidsorganisatie geëffectueerd worden. De directe schade kan bestaan uit de eventuele onjuiste betalingen en uit kosten die worden gemaakt om slachtoffers van fraude alsnog te betalen. Slachtoffers mogen immers geen nadeel ondervinden (tenzij medeplichtig). Van de directe financiële kosten die voor rekening van de staat komen en van de omvang van de overige administratieve lasten, is door bovenstaande oorzaken geen totaalbeeld voorhanden.
Wat is uw risicoanalyse ten aanzien van het, door bijvoorbeeld de Belastingdienst, het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV), gemeenten en waterschappen, gelijktijdig vermelden van naam, adres, aanslagnummer, subjectnummer, bankrekeningnummer (IBAN) en/of burgerservicenummer (BSN) van de geadresseerde? In welke situaties is het noodzakelijk al deze informatie in één brief of aanslag op te nemen?
Het uitgangspunt is dat in de communicatie tussen de overheid en de burger herkenbaar moet zijn voor de burger wat er van hem verwacht wordt en dat de burger uit de brief een aantal essentiële zaken moet kunnen destilleren. Daartoe is in de regel noodzakelijk om de identificerende gegevens (naam, adres en woonplaats, BSN) van de burger op te nemen. Aan die gegevens en in het bijzonder aan het BSN, kunnen geen rechten worden ontleend. Naast de NAW gegevens van de burger, gebruikt de overheid het BSN om het contact met de burger zo efficiënt mogelijk te laten verlopen en persoonsverwisseling uit te kunnen sluiten. Navraag bij de Belastingdienst, waterschappen en het UWV heeft opgeleverd dat men bewust omgaat met het gebruik van persoonsgegevens en in brieven of andere communicatie uitingen alleen die gegevens opneemt die samenhangen met de soort communicatie die het betreft. Zo is het bij de belastingaanslagen relevant om gegevens als de soort belasting, het subject en het belastingjaar op te nemen, naast de informatie waarmee de overheidsorganisatie de burger kan identificeren. Een veel voorkomend gebruik is dat uit dienstverleningsoogpunt op de acceptgiro behorende bij de belastingaanslag een, op dat moment bij de overheidsorganisatie bekend, rekeningnummer van de burger wordt opgenomen. Veel burgers betalen hun belasting inmiddels overigens via automatische incasso. In deze gevallen worden geen acceptgiro’s meer verstuurd. Het risico op oneigenlijk gebruik van gegevens neemt hierdoor dus af.
Overheidsorganisaties versturen overigens steeds minder brieven naar de burger. Dit heeft te maken met de digitalisering van de overheidsdienstverlening. Geleidelijk aan wordt steeds meer beveiligde digitale communicatie gebruikt, zoals de berichtenbox via mijn.overheid.nl, om als overheidsorganisatie met de burger te communiceren.
In hoeverre ziet u mogelijkheden om nog dit jaar met de Belastingdienst, UWV, gemeenten en waterschappen tot afspraken te komen om de hoeveelheid vertrouwelijk gegevens die via de reguliere post wordt verzonden aanzienlijk te verminderen? Welke mogelijkheden ziet u om met genoemde organisaties nog dit jaar tot afspraken te komen om de vertrouwelijke gegevens die toch nog via de reguliere post verzonden moeten worden zoveel mogelijk in separate brieven te verzenden? In hoeverre zou dit de kans op fraude verder verkleinen?
Overheidsorganisaties bepalen uitgaande van de taak die zij uitvoeren, welke gegevens voor de vervulling van hun taak nodig zijn en dus per reguliere post aan de burger gevraagd of verzonden dienen te worden. Er zijn geen indicaties dat overheidsorganisaties nalaten om een zorgvuldige afweging te maken tussen de hoeveelheid gegevens die verzonden worden en of verzending per reguliere post de daartoe geëigende methode is. Dat leidt tot de constatering dat er geen noodzaak bestaat om afspraken te maken met de Belastingdienst, het UWV, de gemeenten en de waterschappen betreffende de hoeveelheid vertrouwelijke gegevens die per reguliere post verzonden worden.
In beginsel is het separaat versturen van brieven mogelijk. Het separaat versturen van brieven die gezamenlijk bijvoorbeeld een belastingaanslag vormen zal leiden tot situaties die voor de burger en de overheid extra (administratieve) lasten meebrengen. Het is daarom de vraag of de burger en de overheid daarbij gebaat zijn. In het geval van het separaat versturen van een belastingaanslag zal de burger met tussenpozen brieven ontvangen. Wanneer de burger in de eerste brief naast de NAW gegevens ook zijn BSN aantreft, maar in de tweede niet, kan de burger niet zelf controleren of mogelijke persoonsverwisseling is uitgesloten. Vervolgens dient de burger die brieven te combineren en onder die omstandigheden op deze combinatie te reageren richting de betrokken overheidsorganisatie, die vervolgens op haar beurt zal moeten controleren of de separate brieven door de burger tijdig zijn ontvangen en goed zijn gecombineerd om te kunnen beoordelen of er een correcte reactie is gegeven. De complexiteit van de communicatie tussen burger en overheid neemt hierdoor enorm toe.
Daarnaast zullen de uitvoeringslasten van overheidsorganisaties navenant stijgen wanneer over hetzelfde onderwerp twee of meerdere brieven met persoonlijke gegevens naar de burger verstuurd worden, ook omdat de uitvoering hier niet op is ingericht. Daarnaast is het niet onaannemelijk dat een frauderende postbezorger alsnog beide brieven zou kunnen onderscheppen en met elkaar zou kunnen combineren. Het doorvoeren van de voorgestelde maatregel zonder daarbij de precieze aard van de gegevens die per post worden verzonden te betrekken, zal leiden tot onnodige extra kosten voor de overheidsorganisaties en een grotere kans op (onbedoelde) fouten van de burger bij het doen van aangifte en bij de overheidsorganisaties in het verwerken van aangiften in separate poststromen.
Is het waar dat er gemeenten zijn die in de aanslag van de gemeentelijke belastingen geen BSN van de belastingplichtige vermelden? Welke gemeenten zijn dat en vindt u dat deze gemeenten het goede voorbeeld geven? In hoeverre verkleint dit het risico op fraude? Is dit een voorbeeld voor andere gemeenten? Zo ja, bent u bereid deze werkwijze te bevorderen?
Mij is niet bekend dat er gemeenten zijn die in de correspondentie met haar ingezetenen geen gebruikmaken van het BSN. Het BSN is ingevoerd om de communicatie tussen overheid en burger te vergemakkelijken en persoonsverwisselingen te voorkomen. Wanneer gemeenten het BSN weglaten in de communicatie naar haar burgers, kan de burger niet controleren of de post echt voor hem is bestemd of wellicht voor een persoon met dezelfde naam. Ook maken overheidsorganisaties het zich, door het weglaten van een BSN op de correspondentie met de burger, lastig omdat haar systemen zijn ingericht op het systematisch onderscheiden van mensen met behulp van het burgerservicenummer.
In hoeverre is het mogelijk om bepaalde vertrouwelijke informatie in bepaalde risicogebieden per koerier thuis te bezorgen, net zoals gebeurt bij DigiD?
In beginsel kan iedere overheidsorganisatie daartoe besluiten. Het is aan de desbetreffende overheidsorganisatie om de afweging te maken of de situatie een dergelijke wijze van bezorging rechtvaardigt.
Welke andere mogelijkheden ziet u verder nog om fraude met vertrouwelijke gegevens rondom de postbezorging te voorkomen of aan te pakken? Zo ja, bent u bereid om die in te voeren? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van mogelijke fraude rond vertrouwelijke gegevens in de postbezorging bestaat eruit dat de overheid en burgers voortdurend alert moeten zijn op de mogelijkheid dat als gevolg van fraude met postbezorging, gegevens ingezien kunnen worden door mensen voor wie die niet bestemd zijn. Zodra zich risico’s manifesteren rondom de postbezorging is het aan het postbedrijf daartoe maatregelen te nemen om haar verplichtingen jegens de betreffende overheidsorganisatie na te komen. Daarnaast dient de branche er onder meer in zijn aannamebeleid en gedurende de gehele verdere arbeidsrelatie op toe te zien dat het aan te trekken personeel integer, betrouwbaar en zorgvuldig is. Daarnaast zal de (uitbestedende) overheidsorganisatie zich ervan moeten vergewissen dat het postbedrijf adequate maatregelen in stand houdt. In voorkomende gevallen zal de betrokken overheidsorganisaties nadere maatregelen dienen te treffen. Daartoe staan de overheidsorganisaties verschillende maatregelen ter beschikking zoals andere vormen van postbezorging (aangetekend of per koerier), het maken van nieuwe (contractuele) afspraken tussen de overheidsinstantie en een postvervoerbedrijf en het nog meer gebruik maken van beveiligde elektronische postbezorging zoals de huidige berichtenbox van mijn.overheid.nl en in de nabije toekomst de mogelijkheden die het eID-stelsel zal bieden.
Nederlandse zelfmoordjihadisten in martelarenvideo's |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Jihadist geëerd in opblaaspromo»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat de twee Nederlandse zelfmoordterroristen die zichzelf opbliezen, worden vereerd in «martelarenvideo's»?
In het bericht waar aan gerefereerd wordt, wordt de verwachting uitgesproken dat er mogelijk video’s van zelfmoordterroristen gepubliceerd zullen worden. Dit is inderdaad niet ondenkbaar, gezien het feit dat in andere landen dergelijke video’s van zelfmoordterroristen al gepubliceerd zijn.
Is de verspreiding van de genoemde martelarenvideo's, waarin de uiteindelijke explosie, de fabricatie van explosieven en langdurige toespraken van de zelfmoordenaars zijn te zien, reeds strafbaar? Zo nee, op welke wijze wordt getracht de verspreiding van de video's te voorkomen?
In zijn algemeenheid geldt dat het voor de maker van een video niet strafbaar is om een video te maken of te vertonen waarop strafbare handelingen te zien zijn. Dat ligt anders als de video’s kunnen worden aangemerkt als het aanzetten tot het plegen van strafbare handelingen of als het werven voor een gewapende strijd. Ook kunnen de getoonde handelingen zelf strafbare feiten zijn, waarvoor een verdachte vervolgd zou kunnen worden. Als dat aan de orde blijkt dan zullen politie en Openbaar Ministerie beoordelen of er aanleiding is om een opsporingsonderzoek in te stellen en of er voldoende grond is om tot vervolging over te gaan. Voor het overige is van belang dat de NCTV Internet Service Providers attendeert op jihadistisch georiënteerde websites die op hun systemen draaien of waar zij diensten aan verlenen. Het verzoek aan deze providers of registrars is dan om zelf de inhoud van de website of samenwerking te toetsten aan de eigen gebruikersvoorwaarden. Hiermee doet de NCTV een beroep op de eigen verantwoordelijkheid van de providers om de verspreiding van ongewenste of schadelijke content op het internet tegen te gaan.
Begrijpt u inmiddels dat het bezuinigen op de veiligheidsdiensten in deze tijd van islamitisch terrorisme meer dan onverstandig is? Zo nee, wat moet er gebeuren voordat er in de veiligheidsdiensten wordt geïnvesteerd in plaats van bezuinigd?
Het onderzoek naar jihadgangers is een geprioriteerd onderzoek binnen de AIVD. Door middel van interne herprioritering is capaciteit vrijgemaakt voor dit onderzoek. Dit betekent dat er voor andere onderzoeken minder capaciteit beschikbaar is. Uw Kamer is hier onder andere per brief van 4 maartjl. over geïnformeerd (Kamerstuk 30 977, nr. 83). Over de invulling van de taakstelling is uw Kamer per brief van 22 november 2013 geïnformeerd (Kamerstuk 33 750 VII, nr. 15) en zal ik uw Kamer voor de zomer nader over informeren.
Deelt u inmiddels de visie dat administratieve detentie een waardevol middel kan zijn in de bestrijding van het islamitisch terrorisme? Zo nee, waarom niet?
Zoals de Minister van Veiligheid en Justitie eerder aan uw Kamer heeft gemeld, acht het Kabinet het creëren van aanvullende administratieve detentiemogelijkheden ten behoeve van terrorismebestrijding, niet noodzakelijk. Wanneer van een persoon een dreiging uitgaat – bijvoorbeeld omdat de persoon van plan is uit te reizen naar of is teruggekeerd van een jihadistisch strijdgebied – dan beschikt het Openbaar Ministerie over voldoende wettelijke instrumenten om, in samenwerking met de politie, strafrechtelijk op te treden. Zo is bij verdenking van een terroristische misdrijf bewaring mogelijk, ook buiten het geval van ernstige bezwaren tegen de verdachte. Daarnaast kunnen diverse bestuurlijke instrumenten worden getroffen, zoals het stopzetten van toeslagen en uitkeringen, het nemen van paspoortmaatregelen en het kunnen bevriezen van financiële tegoeden.
In hoeverre bent u bereid teruggekeerde jihadisten met een dubbele nationaliteit vast te zetten, te denaturaliseren en vervolgens uit te zetten?
Deelname aan de jihadistische strijd of training in het buitenland is strafbaar op grond van artikel 134a Wetboek van Strafrecht (terroristisch misdrijf). Het Openbaar Ministerie bekijkt per geval wat de mogelijkheden tot vervolging zijn. Het besluit om over te gaan tot vervolging ligt daar. Op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) kan het Nederlanderschap worden ingetrokken als sprake is van een onherroepelijke veroordeling wegens een terroristisch misdrijf. Voorwaarde is dat de betrokken persoon naast de Nederlandse nationaliteit, ook een andere nationaliteit bezit. Intrekking van het Nederlanderschap is namelijk niet mogelijk als staatloosheid daarvan het gevolg is (het Europees Verdrag inzake Nationaliteit, waarbij Nederland partij is, staat dit niet toe).
Voorwaarde is ook dat het misdrijf na 1 oktober 2010 is gepleegd. Na het intrekken van het Nederlanderschap wordt betrokkene tot ongewenst vreemdeling verklaard en wordt hij uitgezet.
Het gedogen van de verkoop van wiet via internet |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Coffeeshop via omweg aan huis»?1
Ja.
Mogen coffeeshops via de in het bericht geschetste wijze cannabisproducten via internet verkopen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De verkoop van hennepproducten (al dan niet via tegoedbonnen) via internet is in strijd met het in Nederland geldende gedoogbeleid. In de Aanwijzing Opiumwet wordt uitdrukkelijk gesteld dat verkoop van hennepproducten alleen wordt gedoogd indien deze verkoop geschiedt vanuit een coffeeshop én indien men zich daarbij houdt aan de zogenaamde AHOJGI criteria (zoals het verbod op het maken van reclame, het verbod op de verkoop aan jeugdigen, het verbod op het in voorraad hebben en verkopen van harddrugs en de bepalingen over de omvang van leveranties en handelsvoorraad). De handhaving van de criteria vereist toezicht en dit toezicht kan niet worden uitgevoerd als de overdracht van het product plaatsvindt op andere locaties dan in coffeeshops en op andere wijze dan nu in een coffeeshop gebeurt. Zo is bijvoorbeeld niet uit te sluiten dat diegene die de bon aankoopt, zoals in vraag 2 wordt bedoeld, jonger is dan 18 jaar. Door enkel en alleen aan de koper op de website te vragen «bent u jonger dan 18 jaar» wordt geenszins gegarandeerd dat hiervan ook sprake is. Voorts verbiedt artikel 3b van de Opiumwet elke openbaarmaking, ook via internet, welke erop gericht is de verkoop, aflevering of verstrekking van hennepproducten te bevorderen.
In hoeverre kan bij de verkoop van cannabisproducten via internet gecontroleerd worden op het voorkomen dat er tevens harddrugs worden verkocht en dat er verkoop aan minderjarigen plaatsvindt? In hoeverre kan daarbij gecontroleerd worden of er per transactie maximaal 5 gram wordt verkocht?
Zie antwoord vraag 2.
Schenden coffeeshops die via het genoemde internetkanaal cannabisproducten verkopen het reclameverbod zoals dat is opgenomen in de AHOJG-criteria? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kan het deelnemen van een coffeeshop aan het genoemde internetverkoopkanaal betekenen dat de desbetreffende coffeeshop niet langer gedoogd zal gaan worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Wanneer kan worden vastgesteld dat een coffeeshop zich aansluit bij de website Coffeeshopbon.nl en hennepproducten worden verkocht door middel van deze website, dan overtreedt de coffeeshop de gedoogcriteria en kan er sprake zijn van strafbaarheid op grond van artikel 3 van de Opiumwet. Ook kan de burgemeester dan besluiten tot het treffen van bestuurlijke maatregelen, zoals het intrekken van een vergunning of het sluiten van de coffeeshop.
Maakt het ten aanzien van het al dan niet verliezen van een gedoogvergunning door een coffeeshop uit of verkoop via internet indirect door middel van een zogenoemde coffeeshopbon plaatsvindt? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Over welke mogelijkheden beschikken de justitiële autoriteiten om de verkoop van cannabis via internet aan te pakken? Worden deze mogelijkheden al aangewend?
Omdat bij drugshandel via het internet uiteindelijk altijd sprake is van handel in fysieke goederen (op locatie of per post), kan worden opgetreden op grond van de Opiumwet. Politie en OM beschikken verder over mogelijkheden om de verkoop van cannabis via internet aan te pakken, gelijk andere vormen van internetcriminaliteit. In het kader van het opsporingsbelang is het niet wenselijk hierover mededelingen te doen.
Is verkoop via internet en andere verkoopkanalen binnen het huidige gedoogbeleid en de huidige wetgeving voldoende controleerbaar? Zo nee, welke wijzigingen verwacht u dat nodig zijn op het gebied van de huidige wetgeving en/of het gedoogbeleid?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4. De eerder genoemde gedoogcriteria en de toepasselijke bepalingen in de Opiumwet bieden voldoende mogelijkheden voor een adequate aanpak.
Nederlandse zelfmoordterroristen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Aanslagen Nederlanders in Irak en Syrië»?1
Ja.
Klopt het dat er Nederlandse jihadisten zijn die zich hebben ontwikkeld tot zelfmoordterroristen? Zo ja, om hoeveel personen gaat het in totaal, naast de reeds opgeblazen jihadisten?
Ja, zoals ik tijdens de presentatie van het Jaarverslag van de AIVD op 23 april jI. bekend gemaakt heb, hebben in het begin van dit jaar twee Nederlanders een zelfmoordaanslag gepleegd.
Hoeveel (dodelijke) slachtoffers zijn er bij deze aanslagen gevallen?
Ik kan om operationele redenen niet in het openbaar ingaan op zaken die de identiteit van de twee Nederlandse zelfmoordterroristen kunnen prijsgeven.
Hadden de genoemde zelfmoordterroristen een dubbele nationaliteit? Zo ja, welke andere nationaliteit(en) hadden zij?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u inmiddels bereid de zeer onverstandige bezuinigingen op de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst terug te draaien in het kader van het anti-terrorismebeleid? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek naar jihadgangers is een geprioriteerd onderzoek binnen de AIVD. Door middel van interne herprioritering is capaciteit vrijgemaakt voor dit onderzoek. Dit betekent dat er voor andere onderzoeken minder capaciteit beschikbaar is. Uw Kamer is hier onder andere per brief van 4 maartjl. over geïnformeerd (Kamerstuk 30 977, nr. 83). Over de invulling van de taakstelling is uw Kamer per brief van 22 november 2013 geïnformeerd (Kamerstuk 33 750 VII, nr. 15).
In hoeverre wordt het dreigingsniveau verhoogd naar aanleiding van deze gevaarlijke ontwikkeling?
Het huidige dreigingsniveau is substantieel. Dat is het reeds op één na hoogste dreigingsniveau. Dit betekent dat de kans op een aanslag tegen Nederland reëel is. Verhoging van het dreigingsniveau naar het hoogste niveau kritiek» vindt plaats als er zeer sterke aanwijzingen zijn dat er een aanslag in Nederland zal plaatsvinden, zonder dat er een goed zicht bestaat op de dader(s), tijdstip en doelwit. Het bericht van de zelfmoordaanslagen in respectievelijk Syrië en Irak is zeer zorgelijk, omdat het laat zien hoe ver geradicaliseerde jihadisten bereid zijn te gaan om hun doel te bereiken, maar heeft geen directe invloed op het dreigingsniveau in Nederland.
Het gebruik door politie en justitie van kentekengegevens die vastgelegd zijn door een particulier bedrijf |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Politie plundert particuliere data»?1
Ja
Is het waar dat het bedrijf ARS Traffic & Transport Technology langs de Nederlandse snelwegen kentekens registreert en dat deze door politie en justitie opgevraagd worden voor opsporing en vervolging? Zo nee, wat is hier onjuist aan?
Ja, ARS T&TT registreert in opdracht van verschillende wegbeheerders kentekens langs Nederlandse (snel)wegen voor verkeers(management)doeleinden. Deze kentekens kunnen in strafrechtelijke onderzoeken worden gevorderd door de officier van justitie op grond van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering. Er moet dan sprake zijn van een concrete verdenking voor een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en de gegevens moeten van belang zijn voor het onderzoek. De gegevens worden vervolgens verwerkt op grond van de Wet politiegegevens dan wel de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
Op welke juridische basis legt ARS Traffic & Transport Technology deze gegevens vast? Is hier sprake van opslag van persoonsgegevens, waarvoor toestemming van de betrokkenen vereist is? Zo nee, waarom is hier geen sprake van opslag van persoonsgegevens?
Voertuigkentekens moeten in beginsel worden aangemerkt als persoonsgegevens. ARS T&TT handelt in opdracht van wegbeheerders die een publiekrechtelijke taak uitoefenen. Volgens de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) mogen die instellingen persoonsgegevens verwerken, waaronder vastleggen, mits dat noodzakelijk is voor de uitvoering van hun taak (artikel 8e WBP) en voldaan wordt aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Wanneer met toepassing van deze rechtvaardigingsgrond persoonsgegevens worden verwerkt, is het vragen van toestemming aan de betrokkene niet nodig.
Zijn er meer bedrijven die langs de openbare weg Automatic NumberPlate Recognition (ANPR) toepassen? Zo ja, welke bedrijven? Kunnen deze bedrijven een landelijk dekkend ANPR netwerk leveren? Hoe lang worden deze gegevens opgeslagen?
Ja, er zijn meerdere marktpartijen langs de openbare wegen die ANPR toepassen. Dit zijn voor Rijkswaterstaat (RWS) (inclusief de Nationale Databank Wegverkeersgegevens (NDW)), naast ARS T&TT, de partijen Connection Systems en Vialis. Deze partijen slaan variërend van een aantal dagen tot maximaal 15 werkweken (versleuteld) kentekens op.
Met de kentekenregistraties die plaatsvinden in opdracht van RWS en NDW kan geen landelijk dekkend netwerk worden geleverd. Bij RWS betreft het veelal kortstondige lokale en regionale projecten. NDW verzamelt wegverkeersgegevens over een netwerk van 6.000 km aan rijkswegen, provinciale wegen en doorgaande gemeentelijke wegen. Van alle NDW-meetlocaties is minder dan 10% uitgerust met ANPR-camera’s.
Welke andere technieken (zoals bluetooth- en wifitracking) worden breed ingezet langs de openbare weg voor het analyseren van vervoersstromen? Worden deze gegevens ook opgevraagd door politie en justitie?
Andere technieken die worden ingezet voor het inwinnen van verkeersgegevens voor verkeersmanagement zijn inductielussen in de weg, Bluetooth-metingen, Passive Infrared en GPS. Deze technieken werken niet met kentekenregistratie.
Deze gegevens kunnen, indien relevant voor het strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van een concrete verdenking en met gebruikmaking van bevoegdheden uit het Wetboek van Strafvordering, ook opgevraagd worden door politie en justitie.
Hoe vaak worden particuliere ANPR-databases en andere verkeersdatabases door politie en justitie bevraagd? Hoe specifiek is deze bevraging in tijd en kenteken?
Het is niet aan te geven hoe vaak particuliere ANPR-databases en andere verkeersdatabases worden bevraagd, omdat er bij de registratie geen onderscheid gemaakt wordt naar de bedrijven/diensten die camerabeelden opvragen.
Bent u op de hoogte van het oordeel van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) over de verschillende vormen van analyse van verkeersstromen? Zo ja, hoe luidt dit ten aanzien van ANPR door particuliere bedrijven? Zo nee, bent u bereid het oordeel van het CBP te vragen?
Een oordeel van het CBP over ANPR-toepassingen is gevraagd middels de Reparatiewet Infrastructuur en Milieu 2014, die aan het CBP is voorgelegd voor advies. In dit wetsvoorstel worden de grondslagen voor het ANPR-gebruik verder verduidelijkt. Het voorstel strekt er onder meer toe om de doelen waarvoor kentekens mogen worden verwerkt concreter vast te leggen, te weten: het in stand houden van de weg, het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan en de veiligheid van het verkeer. In een algemene maatregel van bestuur worden de procedures die hiervoor gelden voor alle wegbeheerders op een uniforme wijze uitgewerkt.
Het CBP heeft op dat punt geen aanmerkingen. Het wetsvoorstel ligt momenteel bij de Raad van State voor advies.
Deelt u het oordeel dat een koppeling tussen particulier verzamelde ANPR-gegevens en de RDW-database met kentekengegevens informatie oplevert die als persoonsgegevens gekenmerkt kunnen worden? Mag een dergelijke koppeling gelegd worden door het particuliere bedrijf dat deze ANPR-data verzamelt, door Rijkswaterstaat of door opsporingsdiensten? Welke juridische waarborgen zijn er voor de privacy van betrokkenen?
Ja, een koppeling tussen verzamelde ANPR-gegevens en de RDW-database levert persoonsgegevens op.
RWS kan met toepassing van artikel 9, eerste lid, van de WBP de verzamelde gegevens, na de voorgeschreven belangenafweging, verder verwerken voor andere doeleinden. De bedoelde koppeling voor specifieke doeleinden (bijv. verkeersonderzoeken) moet als een dergelijke verdere verwerking worden aangemerkt. Het particuliere bedrijf handelt in opdracht van RWS en voert zijn taken uit binnen de met RWS gemaakte afspraken.
Zo wordt met het bedrijf een bewerkersovereenkomst gesloten, is de verwerking gemeld bij de Functionaris Gegevensbescherming van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en worden de gegevens niet langer bewaard dan voor het doel noodzakelijk. Registraties worden vooraf aangekondigd met een persbericht. Overigens heeft een ieder een inzagerecht op grond van de WBP. Tenslotte heeft RWS een privacystatement opgesteld dat op de website van RWS staat en voor elke weggebruiker toegankelijk is.
Politie en justitie kunnen in gevallen van concrete verdenkingen en met gebruikmaking van de bevoegdheden in het Wetboek van Strafvordering zowel de oorspronkelijk verzamelde gegevens, als de verder verwerkte gegevens vorderen. De Wet Justitiële en Strafvorderlijke Gegevens (WJSG) en de Wet Politiegegevens (WPG) bevatten de waarborgen voor de bescherming van deze gegevens.
Deelt u de mening dat met het gebruik door politie en justitie van particuliere ANPR-gegevens mogelijkheden voor het volgen van voertuigbewegingen bestaan die de mogelijkheden van de voorgestelde wijziging van het wetboek van strafvordering voor ANPR ver overtreffen? Zo ja, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 2 is gezegd, kan ten behoeve van het oplossen van strafbare feiten informatie die in opdracht van RWS voor verkeersdoeleinden is vastgelegd door de officier van justitie worden gevorderd op grond van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering. Het vorderen van de gegevens is slechts mogelijk voor zover sprake is van een concrete verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en dit in het belang van het onderzoek is.
Deze voorwaarden komen overeen met de voorwaarden waaronder de politie de door politiecamera’s vastgelegde ANPR-gegevens mag raadplegen indien het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van het vastleggen en bewaren van kentekengegevens door de politie (Kamerstukken 33 542) wordt aanvaard en in werking treedt. De gegevens mogen op grond van het in dat wetsvoorstel voorgestelde artikel 126jj van het Wetboek van Strafvordering geraadpleegd worden in geval van verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, ten behoeve van de opsporing van dat misdrijf.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van plenaire behandeling in tweede termijn van het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van het vastleggen en bewaren van kentekengegevens door de politie (Kamerstukken 33 542) in de Tweede Kamer?
Ja
Misdrijven plegende Afghaanse diplomaat en de uitzending van PowNews d.d. 17 april 2014 |
|
Raymond de Roon (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is de berichtgeving «Diplomaat slaat er bij ruzie op los en gaat vrijuit» correct?1 Zo neen, wat is dan wel de juiste en volledige weergave van de gebeurtenissen?
Uit onderzoek van het Openbaar Ministerie (OM) is gebleken dat een Afghaanse diplomaat in december 2013 betrokken was bij twee incidenten op dezelfde dag. Het eerste incident betreft een onenigheid in het verkeer waarbij woorden zijn gevallen tussen de diplomaat en een Nederlandse man. Hier is ook sprake geweest van een handgemeen. Het tweede incident vond op dezelfde dag plaats, op een andere locatie. De diplomaat heeft toen met zijn auto de weg geblokkeerd voor eerdergenoemde Nederlandse man en hij zou tegen de auto hebben geschopt. Beide partijen hebben aangifte gedaan van hetgeen deze dag is voorgevallen. De Afghaanse diplomaat heeft zich volgens het OM schuldig gemaakt aan mishandeling en vernieling. De diplomaat wordt niet vervolgd vanwege zijn diplomatieke status. De Nederlandse man wordt niet vervolgd omdat hij naar het oordeel van het OM handelde uit zelfverdediging.
Kent u de uitzending van PowNews d.d. 18 april 2014 en meer specifiek het gedeelte waarin de verslaggever wordt mishandeld?2
Ja
Waarom heeft u het gelaten bij het «op het matje roepen van de Afghaanse ambassadeur»? Waarom is de mishandelende en vernielende diplomaat niet uitgewezen?
Het ontbieden van de ambassadeur geldt in het diplomatieke verkeer reeds als een zeer zwaar middel. Het uitwijzen van een diplomaat (verklaren tot «persona non grata») is de uiterste sanctie die een ontvangend land ten opzichte van een diplomaat kan nemen. In dit geval was het gedrag van de betreffende diplomaat weliswaar volstrekt onacceptabel, maar kwalificeerde het niet voor het treffen van een dergelijke zichtbare en politiek beladen sanctie.
Buitenlandse Zaken heeft benadrukt, in een onderhoud met de ambassadeur op 30 januari jl., dat de geloofwaardigheid en daarmee het functioneren van de betreffende diplomaat vis-a-vis de Nederlandse autoriteiten is aangetast.
Hebt u op basis van artikel 32 van het Verdrag van Wenen Afghanistan verzocht de immuniteit van de diplomaat op te heffen? Zo nee, bent u bereid om dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
Neen, een dergelijk verzoek is niet gedaan. Een verzoek om opheffing van immuniteit is niet meer aan de orde, gezien het feit dat het OM de zaak heeft geseponeerd, en gezien het feit dat betrokkene inmiddels Nederland heeft verlaten.
Hebt u op basis van artikel 31 van het Verdrag van Wenen Afghanistan verzocht de diplomaat zelf te vervolgen? Zo nee, bent u bereid om dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
Neen. Het is niet aan Nederland om een dergelijk verzoek aan Afghanistan te doen. Ik ga er van uit dat de ambassadeur zijn autoriteiten heeft geïnformeerd over het gedrag van zijn medewerker. Voorts staat het Afghanistan vrij om de betreffende persoon te vervolgen indien dit volgens de lokale wetten mogelijk is en opportuun geacht wordt.
Kunt u verklaren waarom een misdrijven plegende diplomaat ervan afkomt met een berisping en iedere niet-diplomaat voor dezelfde misdrijven op zijn minst een forse geldboete opgelegd wordt?
Nederland heeft, conform het Verdrag van Wenen, geen rechtsmacht over diplomaten met een absolute immuniteit. Tegelijkertijd worden diplomaten geacht de regels en wetten van Nederland te respecteren. Wanneer dat niet het geval is maakt Nederland een afweging over eventueel te nemen maatregelen. In dit geval wordt betrokkene terug geroepen door de Afghaanse autoriteiten; dat is voor de betrokken diplomaat en zijn gezin een zware maatregel.
Wat heeft u inmiddels gedaan naar aanleiding van de beelden van de auto van dezelfde Afghaanse diplomaat toen die urenlang een invalidenparkeerplaats bezet hield? Heeft u hem zijn diplomatieke kenteken afgenomen? Zo neen, waarom niet?
De Afghaanse Tijdelijk Zaakgelastigde is op 18 februari bij Buitenlandse Zaken ontvangen voor een gesprek over deze kwestie. In dat gesprek is aangegeven dat een dergelijk gedrag volstrekt onaanvaardbaar is. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Spelen de islamitische gevoeligheden enige rol bij de manier waarop u deze zaken hebt behandeld, zoals in de berichtgeving wordt gesuggereerd? Gaarne een toelichting.
Religie is in deze casus geen factor van overweging.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek naar de toepassing van het beleid van de staat New York hier in Nederland, dat tijdens de behandeling van de begroting van het ministerie van Veiligheid en Justitie door u aan de Kamer is toegezegd?
Aan de sanctie van het niet verlengen van de registratie van diplomatieke kentekens zoals deze in de VS wordt gebruikt, kleven de nodige bezwaren. Deze bezwaren zijn in de Kamerbrief over omgang met geprivilegieerden (die de Kamer op 23 april is toegezonden) uiteengezet. Allereerst is van belang op te merken dat met het intrekken van een CD-plaat de onderliggende diplomatieke status van de betrokkene niet verandert. Ook zal het in de praktijk lastig zijn om kentekenplaten daadwerkelijk in te nemen. De Nederlandse wet- en regelgeving op dit terrein is anders opgezet dan bijvoorbeeld in de VS, waar diplomatieke kentekens ieder jaar verlengd moeten worden. Bovendien leidt het intrekken van CD-platen meteen tot effecten in de fiscale sfeer, die vervolgens weer inbreuk kunnen maken op verdragsverplichtingen onder het Verdrag van Wenen. Tot slot geldt dat het intrekken van bijzondere kentekens op gespannen voet staat met het eveneens in het Verdrag van Wenen vastgelegde beginsel van vrijheid van beweging. Dergelijke maatregelen kunnen onmiddellijk leiden tot tegenmaatregelen («reciprociteit») in het betreffende land ten aanzien van Nederlandse diplomaten.
Is dit onderzoek bijna gereed? Zo nee, gaat u er vaart achter zetten nu blijkt dat diplomaten zich nog steeds niets van de Nederlandse wet aantrekken?
Het onderzoek naar de maatregelen die kunnen worden ingezet tegen geprivilegieerden die zich niet aan de Nederlandse wet houden, is inmiddels afgerond. In eerder genoemde brief van 23 april 2014 zijn de bevindingen van dit onderzoek beschreven.
De mishandeling van een gehandicapte bejaarde |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Drie straatrovers slaan 71-jarige man uit scootmobiel»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de afschuw met betrekking tot de mishandeling van de gehandicapte bejaarde?
Uit onderzoek van het Openbaar Ministerie blijkt dat er sprake is van een valse aangifte.
Klopt het dat de verdachten van deze beroving een Somalische achtergrond hebben? Zo ja, kunt u aangeven waarom Somaliërs bijna vijf keer vaker verdachte zijn van misdrijven dan autochtonen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de daders van deze laffe daad reeds gepakt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat criminele vreemdelingen bij geweldsmisdrijven dienen te worden uitgezet? Zo neen, waarom niet?
Vreemdelingen die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een misdrijf kunnen het rechtmatig verblijf verliezen. In dat geval krijgen ze een inreisverbod of worden ze ongewenst verklaard, en moeten ze Nederland direct aansluitend aan de celstraf verlaten. Als ze dat niet doen dan worden ze uitgezet.
Het bericht "Diplomaat slaat er bij ruzie op los en gaat vrij uit” |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Diplomaat slaat er bij ruzie op los en gaat vrij uit»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de brief van de officier van justitie van het arrondissementsparket in Den Haag van 30 januari 2014 aan het Nederlandse slachtoffer?2
Ja.
Acht u het bewezen dat de Afghaanse diplomaat meerdere malen met zijn vuist geslagen heeft en schade veroorzaakt heeft aan de auto?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft deze zaak onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat er verschillende strafbare feiten zijn gepleegd. Deze kunnen worden gekwalificeerd als mishandeling en vernieling. Buitenlandse Zaken heeft kennisgenomen van de conclusies van het OM.
Wanneer en op welke wijze heeft u de Afghaanse ambassade op de hoogte gesteld van de mening van de Nederlandse regering? Hoe luidt die mening?
Op 30 januari jl. is de Afghaanse ambassadeur ontboden. In dat gesprek is aangegeven dat:
Heeft de Nederlandse regering ook aan de Afghaanse ambassade gevraagd om de schade aan de auto te vergoeden? Zo nee, bent u alsnog bereid dit te doen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Indien u niet bereid bent om dit verzoek bij de Afghaanse ambassade neer te leggen, op welke wijze kan het Nederlandse slachtoffer dan zijn schade op de dader verhalen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van de Afgaanse ambassade van 31/12/2013, waarin de ambassade stelt dat alleen haar staflid aangevallen is en slachtoffer is van mishandeling (artikel 300 Wetboek van Strafrecht)(het Afghaanse staflid zou niet aangevallen hebben en niet geprovoceerd hebben)? Heeft u ook kennisgenomen van het feit dat de ambassade in afwachting was van een rapport van het ministerie van Buitenlandse Zaken?
Ja.
Wanneer is het rapport van het ministerie van Buitenlandse Zaken over dit incident uitgebracht en kunt u het rapport, dan wel de inhoud op hoofdlijnen, openbaar maken?
Buitenlandse Zaken heeft het onderzoeksrapport van het Openbaar Ministerie op 30 januari jl. gedeeld met de Afghaanse ambassadeur, toen deze ontboden is op Buitenlandse zaken. De teneur van het rapport is weergegeven in het antwoord op de Kamervragen (vraag3 van de leden Helder en De Roon over dezelfde kwestie (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2049).
Klopt het dat dezelfde diplomaat en een assistent van hem op 17 februari in PowNews betrapt werden op het langdurig parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats en daarvoor ook een bon uitgeschreven kregen?
In verband met de privacy van betrokkenen doen wij geen uitspraken over het aantal uitgeschreven en nog openstaande boetes in individuele gevallen. Enkele administratieve sancties die zijn uitgeschreven aan de Afghaanse delegatie, zijn op dit moment nog niet betaald. Buitenlandse Zaken heeft zoals gebruikelijk contact opgenomen met de ambassade over de betaling.
De betreffende diplomaat beschikte tot het moment van zijn vertrek uit Nederland over een taxfree tankpas. Zie verder het antwoord op vraag 12.
Herinnert u zich dat u in dezelfde uitzending van PowNews aankondigde contact op te laten nemen met de Afghaanse ambassade? Wanneer is dat gebeurd en met welke boodschap?
Ja. De Afghaanse Tijdelijk Zaakgelastigde is op 18 februari jl. bij Buitenlandse Zaken ontvangen voor een gesprek over deze kwestie. In dat gesprek is aangegeven dat een dergelijk gedrag volstrekt onaanvaardbaar is.
Heeft de betreffende diplomaat de boete betaald en staan er nog steeds boetes open? Beschikt hij op dit moment over een tankpas om accijns en btw-vrij te kunnen tanken?
Zie antwoord vraag 9.
Van hoeveel diplomaten is na de aankondiging van januari 2014 dat zij geen tankpas meer zouden hebben bij openstaande schulden, hun tankpas ook daadwerkelijk afgenomen?
Tot heden zijn er nog geen tankpassen geblokkeerd. Ik heb in januari 2014 aangekondigd dat een van de elementen uit het plan van aanpak zal zijn het blokkeren van tankpassen. Deze maatregel, aangekondigd in de Kamerbrief over omgang met geprivilegieerden (die de Kamer op 23 april jl. is toegezonden) is onderdeel van een nieuw werkproces, waarmee Buitenlandse Zaken structureler zal inzetten op betaling van verkeersboetes.
Om dit mogelijk te maken moeten onder andere het CJIB en Buitenlandse Zaken hun informatiesystemen over openstaande verkeersboetes op elkaar afstemmen. Het is de bedoeling dat in een nieuw op te zetten database (anders dan nu) de gegevens over openstaande verkeersboetes langdurig beschikbaar en dus opeisbaar blijven. Buitenlandse Zaken en het CJIB zijn deze nieuwe samenwerking aan het opzetten, en de verwachting is dat het nog zeker enige maanden zal duren voor deze geheel operationeel is.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de ambassadesecretaris in het AD-artikel dat »de 23-jarige Nederlander diplomaat S. [heeft] beledigd vanwege zijn geloof. Als zoiets in Afghanistan bekend wordt, kan de situatie escaleren. Ik hoop dat er dan niets gebeurt met de Nederlandse ambassade in Kaboel.», terwijl in de processen-verbaal, in het persbericht van de ambassade zelf, in de brief van de rechtbank, in het verslag van de getuige of waar dan ook geen sprake is van belediging vanwege het geloof, terwijl er nu wel met escalatie gedreigd wordt?
Bovenstaande uitspraak komt, indien deze gedaan is, geheel voor rekening van de desbetreffende persoon. De Afghaanse ambassade heeft aan Buitenlandse Zaken schriftelijk laten weten dat er geen sprake is van enige dreiging met escalatie, en dat de betreffende medewerker dergelijke uitspraken niet heeft gedaan. Ten aanzien van de vermeende belediging vanwege het geloof geldt dat Buitenlandse Zaken zich baseert op het gestelde in het onderzoeksrapport van het Openbaar Ministerie. Daarin staat niets vermeld over een dergelijke belediging.
Bent u bereid om de ambassade uit te nodigen om aan te geven wanneer de diplomaat vanwege zijn geloof beledigd is of anders de uitspraak terug te nemen?
Indien een dergelijke belediging was geuit had de betrokken diplomaat dit kunnen melden aan de politie. De ambassadeur, in de gesprekken met Buitenlandse Zaken, heeft evenmin melding gemaakt van een dergelijke belediging. Daar waar zowel betrokkene als de ambassade ruimschoots gelegenheid hadden om een dergelijke belediging aanhangig te maken, zie ik het nut niet van een uitnodiging aan de ambassade om specifiek hierover te spreken.
KPMG en de mogelijke fraude bij de nieuwbouw van het hoofdkantoor |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Fraude bij nieuwbouw hoofdkantoor KPMG»?1
Ja.
Klopt het dat een dochtervennootschap van KPMG die het gebouw ontwikkelde in 2010 een onjuiste aangifte van vennootschapsbelasting heeft gedaan en dat KPMG-partner Jaap van Everdingen, die bestuurder bij de vennootschap was, om deze reden terugtreedt als partner bij KPMG?
Zoals het Openbaar Ministerie in zijn persbericht van 17 april 2014 heeft aangegeven, worden de joint venture – KPMG Gebouw Amstelveen II – en de projectontwikkelaar verdacht van het doen van onjuiste belastingaangiften over 2009 en 2010 en valsheid in geschrifte. Naast de genoemde onderneming en de projectontwikkelaar richt het onderzoek zich op een tweetal bestuurders van de onderneming. Gelet op het feit dat het strafrechtelijk onderzoek nog gaande is, kunnen daarover geen nadere mededelingen worden gedaan.
Hoe beoordeelt u de betrokkenheid van KPMG bij deze mogelijke fraude?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat fraude in de accountancysector te vaak voorkomt en harder moet worden bestreden?
Onregelmatigheden bij accountantskantoren zijn zeer schadelijk voor het vertrouwen in de accountancysector en de financiële markten. Gezien de belangrijke functie die accountants in het maatschappelijke verkeer vervullen, moet hun integriteit boven alle twijfel verheven zijn. Zoals ik in antwoord op de vragen 2 en 3 heb aangegeven kan ik geen nadere mededelingen doen over het onderzoek dat ten aanzien van KPMG wordt gedaan. Gelet hierop kunnen ook geen mededelingen worden gedaan over een relatie met eventuele andere zaken.
In het kader van haar reguliere toezicht, besteedt de AFM aandacht aan het integriteitbeleid van accountantsorganisaties en de betrouwbaarheid van beleidsbepalers. Uit het toezicht van de AFM zal moeten blijken in hoeverre sprake is van structurele problemen bij bepaalde accountantsorganisaties en of verdere (handhaving)maatregelen nodig zijn.
Naast de vele wettelijke maatregelen die recentelijk zijn genomen c.q. aangekondigd ter bevordering van de onafhankelijkheid van de externe accountant en de kwaliteit van de wettelijke controle, is het bovenal noodzakelijk dat de sector zelf een cultuur- en gedragsomslag maakt om aan te tonen dat zij onafhankelijkheid, integriteit en kwaliteit van de accountantscontrole hoog in het vaandel heeft staan. Waar accountants en accountantsorganisaties toch in strijd met wet- en regelgeving handelen, zullen passende maatregelen worden getroffen op tuchtrechtelijk, bestuursrechtelijk of strafrechtelijk terrein.
Welke relatie ziet u tussen deze casus en de eerdere fraudezaken van grote accountancy bedrijven en KPMG in het bijzonder (Vestia, Imtech, SNS Reaal en Ballast Nedam)? Bent u het ermee eens dat de hoeveelheid zaken duidelijk maakt dat het hier niet gaat om incidenten, maar om een structureel probleem? Zo ja, welke oplossingsrichtingen ziet u?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u deze zaak in het licht van uw antwoord op eerdere vragen dat er «binnen de accountantssector dan ook nog behoorlijk wat werk aan de winkel» is?2 Bent u het ermee eens dat er hierbij niet alleen op initiatieven vanuit de sector zelf mag worden geleund, maar ook moet worden gekeken naar strakkere wet- en regelgeving? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hierbij?
Bij de beantwoording van eerdere Kamervragen3 werd verwezen naar rapporten van de AFM waaruit blijkt dat de wettelijke controle door accountants in alle segmenten van de accountantsmarkt van onvoldoende kwaliteit is. In dat opzicht is er binnen de sector nog behoorlijk wat werk aan de winkel. De AFM ziet erop toe dat de betreffende accountantskantoren voldoende maatregelen treffen om de kwaliteit van de wettelijke controles te verbeteren. Recentelijk zijn ook verschillende maatregelen genomen om de onafhankelijkheid van de externe accountant te versterken en de kwaliteit van de wettelijke controle te verbeteren, waaronder de scheiding van controle en advies, de verplichte kantoorroulatie en het toekennen van de bevoegdheid aan de AFM om kantoorspecifieke rapportages te publiceren. Daarnaast bevat de nieuwe Europese regelgeving voor de hervorming van de accountantsmarkt verschillende maatregelen ter bevordering van de onafhankelijkheid van de externe accountant en de kwaliteit van de wettelijke controle.
In de onderhavige casus lijkt het overigens niet zo zeer te gaan om problemen bij het uitvoeren van een wettelijke controle, maar om mogelijke strafbare handelingen van accountants die als zodanig de integriteit van de externe accountant en de accountantsorganisatie ernstig in twijfel kunnen brengen. De bestaande wet- en regelgeving biedt voldoende aanknopingspunten om dergelijke gevallen aan te pakken.
Mogelijk honderd nieuwe Syriëgangers |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Honderd mogelijke nieuwe Syriëgangers in de gaten gehouden»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat het afgelopen jaar honderd potentiële jihadisten in de gaten zijn gehouden in negen zogenaamde «jihadgemeenten»?
Inmiddels zijn meer dan honderd uitreizigers naar Syrië vertrokken. De dreiging die uitgaat van jihadisten in Nederland, in het bijzonder van degenen die uitreizen naar Syrië en weer terugkeren, is het grootst in minder dan tien gemeenten. De AIVD maakt van elke naar Nederland teruggekeerde jihadstrijder een dreigingsinschatting. Het Openbaar Ministerie (OM) bekijkt per geval of strafrechtelijk onderzoek noodzakelijk en mogelijk is. Parallel hieraan initieert de burgemeester in de lokale driehoek een specifieke aanpak op personen die een risico vormen. In de relevante gemeenten worden maatwerkinterventies afgesproken in multidisciplinaire casusoverleggen. In elk individueel geval wordt de beste aanpak vormgegeven met als doel de mogelijke dreiging die van deze personen uitgaat te verminderen.
Hoeveel van de genoemde honderd potentiële jihadisten vormen momenteel een concreet gevaar voor de staatsveiligheid en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat de invoering van administratieve detentie in het kader van terrorismebestrijding een steviger maatregel is dan «het elkaars handje vasthouden», zoals de links-liberale burgemeester van Den Haag het noemt? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik eerder uw Kamer heb bericht, acht het Kabinet het creëren van aanvullende administratieve detentiemogelijkheden ten behoeve van terrorismebestrijding, niet noodzakelijk. Wanneer van een persoon een dreiging uitgaat -bijvoorbeeld omdat de persoon van plan is uit te reizen naar of is teruggekeerd van een jihadistisch strijdgebied – dan beschikt het OM over voldoende wettelijke instrumenten om, in samenwerking met de politie, strafrechtelijk op te treden. Zo is bij verdenking van een terroristische misdrijf bewaring mogelijk, ook buiten het geval van ernstige bezwaren tegen de verdachte. Daarnaast kunnen diverse bestuurlijke instrumenten worden getroffen, zoals het stopzetten van toeslagen en uitkeringen, het nemen van paspoortmaatregelen en het kunnen bevriezen van financiële tegoeden.
Het bericht ‘Politiebond: Opstelten pakt geweld tegen agenten niet aan’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politiebond: Opstelten pakt geweld tegen agenten niet aan»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de kritiek van de Algemeen Christelijke Politiebond (ACP) ten aanzien van de implementatie van de Uitvoeringsregeling Protocol Geweld Tegen Politieambtenaren (GTPA) binnen de Nationale Politie?
De kritiek van de ACP is dat in de plannen van de nationale politie het vastgestelde protocol onvoldoende wordt geïmplementeerd. De ACP heeft naar aanleiding van het eigen onderzoek uit november 2013 een aantal aanbevelingen geformuleerd.
In de landelijke richtlijn aanpak geweld tegen politieambtenaren binnen de nationale politie heeft de korpschef het protocol van toepassing verklaard op de gehele politieorganisatie. Ten aanzien van de ACP aanbevelingen geldt, dat deze in het door mij gevoerde beleid passen. Met de politie en de vakorganisaties ben ik in gesprek over eventuele verdere maatregelen om de gevolgen van geweld, bedreiging en intimidatie te beperken, specifiek waar deze gevolgen hebben voor de privésfeer. In het najaar zal ik uw Kamer conform toezegging in mijn brief d.d. 11 april jl. informeren over de verdere aanpak.
Bent u voornemens om door middel van (een) GTPA-casemanager(s) méér ondersteuning te bieden aan politieambtenaren die te maken hebben gehad met (dreiging van) geweld? Zo ja, op welke wijze wordt dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
De inrichting van functies voor GTPA was in het verleden divers georganiseerd. Hierdoor is een vergelijking van de ingerichte capaciteit voor casemanagement in de oude en in de nieuwe situatie niet goed te maken.
De begeleiding voor medewerkers die te maken hebben gehad met werk gerelateerd geweld, waaronder de begeleiding door casemanagers, maakt deel uit van de totale zorglijn die wordt ingericht binnen de politieorganisatie (inrichting Veilig en Gezond Werken). Bij brief van 5 maart 2014 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de inrichting van de zorglijn2.
Binnen de HRM-kolom van de nationale politie is in totaal landelijk 29 fte beschikbaar voor casemanagers, coördinatoren/dossiervormers en schadebeoordelaars. Hiermee wordt een uniforme structuur ingericht. Voor de begeleiding door casemanagers is in de nieuwe formatie landelijk 12 fte beschikbaar (van de eerder genoemde 29 fte). Voor iedere politiemedewerker die te maken heeft gehad met GTPA is daarmee, indien de medewerker dat wenst, een casemanager beschikbaar in zijn of haar eenheid.
Naast de voorzieningen voor gespecialiseerde deskundige begeleiding hebben leidinggevenden altijd een belangrijke rol in het ondersteunen en begeleiden van medewerkers die te maken hebben gehad met werk gerelateerd geweld.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de overweging om een casemanager voor de GTPA aan te stellen? Welke criteria worden gehanteerd bij deze beslissing?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat landelijk slechts 12 fte beschikbaar is voor het aantal GTPA-casemanagers?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat ten aanzien van de GTPA-casemanagers sprake is van capaciteitsreductie?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u, indien het antwoord op vraag 6 bevestigend luidt, aangeven hoe met minder fte voor GTPA-casemanagers méér ondersteuning geboden kan worden aan politieambtenaren die te maken hebben gehad met (dreiging van) geweld?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u, indien het antwoord op vraag 5 ontkennend luidt, garanderen dat met 12 fte voldoende ondersteuning geboden kan worden aan politieambtenaren die te maken hebben gehad met (dreiging van) geweld?
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de nieuwe visie op Integrale Beroepsvaardigheidstraining (IBT) als landelijk kader voor IBT nieuwe stijl?
Het aantal trainingsuren van executieve medewerkers is in de periode 2013–2015 tijdelijk toegenomen van 32 uur naar gemiddeld 45 uur per jaar. Reden van toename is onder meer de training mentale kracht en de omscholing naar het nieuwe dienstwapen. Momenteel wordt gewerkt aan de uitrol van de Integrale Beroepsvaardigheden Training (IBT) nieuwe stijl. De training zal in de toekomst meer worden gericht op de praktijk. In de loop van 2015 zal ik beoordelen of het aantal trainingsuren toereikend is.
Bent u van mening dat met de uitbreiding van het aantal trainingsuren in de periode 2013–2015 van 32 uur naar gemiddeld 45 uur sprake is van een structurele uitbreiding? Wat kunnen de politieambtenaren verwachten aan trainingsuren ná 2015?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe beoordeelt u de oprichting van een speciaal fonds of het uitbreiden van het Reglement Stichting Waarborgfonds Politie om schade van politieambtenaren, zowel materieel als immaterieel, te verhalen?
De rechtspositie van de politie biedt in veel gevallen uitkomst voor compensatie van dienstgerelateerde schade van de individuele politieambtenaar. Het is staand beleid van de nationale politie om de schade op de dader te verhalen (zie ook mijn brief d.d. 13 januari 2013, Kamerstuknr. 28 684).
In 2006 is het waarborgfonds opgericht als aanvulling op de rechtspositionele voorzieningen. Het waarborgfonds fungeert als vangnet in geval schade ten gevolge van een dienstongeval of anderszins ten gevolge van de dienstuitoefening niet op een andere grond wordt vergoed en dit sociaal-maatschappelijk gezien niet aanvaardbaar is.
Naar mijn oordeel is het bestaande instrumentarium afdoende om schade te verhalen.
Wat zijn de voorwaarden om op een proces-verbaal niet de naam van een politieambtenaar te vermelden maar alleen dienstnummers? Hoe beoordeelt u de wenselijkheid van een verruiming van deze voorwaarden?
Een aangifte of verklaring onder nummer moet in het strafproces ten goede komen aan de waarheidsvinding en mag niet afdoen aan het recht op een eerlijk proces van de verdachte(n). De politie zal daarom altijd eerst nagaan waarom een slachtoffer (deels) anoniem aangifte wil doen. Aspecten die een rol kunnen spelen bij het beoordelen of het slachtoffer gegronde redenen heeft voor het doen van een anonieme aangifte, zijn:
Het proces van aangifte onder nummer wordt op dit moment geëvalueerd door het WODC. Mogelijk vloeien hier verbeterpunten voor de werkwijze uit voort. In de loop van 2014 zal ik uw Kamer hierover informeren.
Hoe beoordeelt u, vooruitlopend op het onderzoek dat de Politieacademie hiernaar gaat verrichten, de inrichting van een specifieke registratie van incidenten waarbij sprake is van (dreiging van) geweld in de privésfeer?
Zoals ik in eerdergenoemde brief van 11 april jl. heb aangegeven, zal de politie via de medewerkersmonitor de aard en omvang van agressie en geweld gepleegd tegen politieagenten gaan monitoren. Hierbij wordt ook gekeken naar de gevolgen ervan voor medewerkers (eventueel verzuim of stress) en de ervaring van medewerkers met de afhandeling van incidenten.
De uitkomsten van het verdiepende casusonderzoek naar geweld, intimidatie en bedreiging in met name de privésfeer, dat in opdracht van de korpschef wordt uitgevoerd, worden na de zomer verwacht. Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek beoordeel ik in hoeverre specifieke registratie van incidenten waarbij sprake is van (dreiging van) geweld in de privésfeer nodig is.
In het najaar zal ik uw Kamer hierover informeren via de brief die ik in heb toegezegd over de verdere aanpak van geweld tegen politieagenten.
Een trust framework en eID |
|
Perjan Moors (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de Qiy foundation, Mydex, Respect Trust Framework, Personal.com en andere, soortgelijke initiatieven?
Ja.
Wat is uw visie op dergelijke initiatieven die zich inzetten voor de ontwikkeling van een afsprakenstelsel («trust framework voor gewaarborgde digitale identiteit», «life management platforms», «personal data stores»), waar burgers controle hebben (o.a. inzicht hebben in, beschikken over en recht hebben op correcties) over persoonlijke gegevens? Deelt u de mening dat aan de hand hiervan relevante persoonsgegevens langs digitale weg ter hand gesteld zouden kunnen worden, zodanig dat de ontvanger mag vertrouwen op de juistheid van die gegevens? Wat is uw visie hierop? Wat is de betrokkenheid vanuit de Rijksoverheid? Zijn alle relevante ministeries aangehaakt?
De Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en Economische Zaken (EZ) volgen vanuit hun regierol op de e-overheid actief het ontstaan van genoemde vernieuwende vormen van dienstverlening. De overheid wil de informatiepositie van burgers versterken. In MijnOverheid is een voorziening gerealiseerd waarbij burgers, d.m.v. het invullen van een profiel, inzage krijgen in welke overheidsorganisaties gegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP) verstrekt krijgen. Onder coördinatie van BZK en EZ wordt voorts onderzocht of en hoe dit soort initiatieven kunnen bijdragen aan de kabinetsdoelstellingen zoals geformuleerd in visiebrief Digitale Overheid 2017 van 23 mei 2013.1 Dergelijke initiatieven kunnen mogelijk bijdragen aan de realisatie van de ambitie om burgers nog maar één keer gegevens aan de overheid te laten leveren en het realiseren van een inzage- en correctierecht. Hergebruik van reeds bekende en gevalideerde gegevens kan bovendien bijdragen aan een efficiëntere en kleinere overheid.
Een afsprakenstelsel waarin zowel publieke als private partijen participeren, kan een instrument zijn dat helpt bij het versterken van genoemde informatiepositie en het digitaal veilig en betrouwbaar delen van gegevens. In dat kader zijn BZK en EZ als publieke partijen betrokken bij de ontwikkeling van het Qiy framework. Het daadwerkelijk toepassen en deelnemen als overheid aan een dergelijk afsprakenstelsel is overigens een aparte beslissing die nog niet is genomen. Een belangrijke voorwaarde is dat dergelijke concepten moeten passen binnen wet- en regelgeving, bijvoorbeeld op het gebied van privacy.
In hoeverre past de ontwikkeling van deze diensten bij uw ambities ten aanzien van de zogeheten e-overheid, en meer in het bijzonder ten aanzien van het eID-stelsel, Digitaal 2017, e-Justice/e-CODEX, eHerkenning, e-Sense en Identiteit-op-orde? Op welke wijze worden al die initiatieven op elkaar afgestemd?
Het veilig elektronisch zakendoen, het makkelijk uitwisselen van informatie tussen diverse partijen, veilige identificatie en authenticatie, inzage in eigen gegevens, correctie en een betere afscherming van die gegevens om fouten en fraude tegen te gaan, vormen belangrijke pijlers onder verbetering van de digitale dienstverlening in 2017. Samen met eHerkenning (identificatie en authenticatie voor bedrijven) en DigiD (idem voor burgers), die in de toekomst geïntegreerd zullen worden tot één eID Stelsel, vormen zij de onderdelen van de zogenoemde generieke digitale basisinfrastructuur (GDI).2
Het is de bedoeling dat het eID Stelsel een publiek privaat stelsel wordt, waarbinnen burgers en bedrijven zowel publieke als private authenticatie-middelen gebruiken, waarmee ze veilig online zaken kunnen gaan doen met de overheid en ook het bedrijfsleven. Het eID Stelsel is straks een belangrijke randvoorwaarde voor initiatieven zoals Qiy, Mydex, Respect Trust Framework, Personal.com, etc. Dergelijke vertrouwensdiensten zijn complementair aan het eID Stelsel.
Ook op Europees niveau wordt er actie ondernomen. De nieuwe EU-verordening elektronische identiteiten en vertrouwensdiensten (COM(2012) 238 final)3 heeft de ambitie om grensoverschrijdend gebruik van elektronische identiteiten mogelijk te maken. Nederland zorgt ervoor dat elektronische identiteiten passen binnen de Europese initiatieven om te komen tot veilig digitaal berichtenverkeer tussen de lidstaten.
Gedurende de afstemmingsperiode is Nederland een actieve deelnemer in verschillende Europese projecten, zoals e-SENS (www.esens.eu). e-SENS is een overkoepelend proefproject dat Nederland de kans biedt om Europese standaarden te beproeven voor elektronische identiteiten en vertrouwensdiensten. e-SENS consolideert de resultaten van eerdere grote Europese projecten, zoals e-CODEX (www.e-codex.eu) op het gebied van e-Justice. Deelname geeft Nederland belangrijke informatie om standaarden op organisatorisch, technisch en juridisch vlak in de Nederlandse realiteit in te bedden.
Zo zijn er in de Europese proefprojecten oplossingen gemaakt om de koppeling tussen identiteitsmiddelen en overheidsdiensten technisch mogelijk te maken. Het is de bedoeling dat deze oplossingen onderdeel gaan worden van het toekomstige eID Stelsel Nederland.
Welke functie zouden dergelijke diensten kunnen hebben in het voorkomen van (identiteits-)fraude? Hoe wordt gewaakt dat de privacy niet in het geding komt?
Genoemde initiatieven dienen te voldoen aan het privacykader dat de Wet bescherming persoonsgegevens stelt aan de verwerking van persoonsgegevens. Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) is daarop toezichthouder. Indien de genoemde initiatieven aansluiten op het nog te ontwikkelen eID Stelsel, waarbij gebruik wordt gemaakt van middelen en voorzieningen met het juiste betrouwbaarheidsniveau voor de relevante dienst zal dat kunnen bijdragen aan een betere bescherming tegen Identiteitsfraude.
Welke rol (dataprovider, relying party, identity service provider en/of issuer) heeft u voor ogen voor de overheid bij deze initiatieven?
In een eventueel afsprakenstelsel of «trust framework» kan de overheid verschillende rollen vervullen. Enerzijds kan de overheid gegevens beschikbaar stellen (data provider), maar ook gebruik maken van beschikbaar gestelde gegevens (relying party). De overheid werkt op dit moment aan de ambitie om straks binnen het eID Stelsel op te treden als «identity service provider». Aan de precieze vormgeving van het eID wordt conform overleg met uw Kamer nog gewerkt. Tenslotte zal de overheid een toezichthoudende rol kunnen hebben.
Welke rol ziet u voor de overheid in het toezicht op een dergelijk stelsel en/of certificering/accreditatie/auditing van aanbieders in zo’n stelsel?
Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) is belast met het toezicht op een correcte verwerking van persoonsgegevens van burgers/consumenten binnen de kaders die de Wet bescherming persoonsgegevens daaraan stelt. Van wezenlijk belang voor de overheid bij afsprakenstelsels is dat het gaat om open, voor ieder toegankelijke stelsels en waarbij sprake is van onafhankelijk, effectief toezicht. Dat hoeft niet perse vanuit de overheid te zijn. Het kabinet heeft in haar e-privacybrief van 24 mei 20134 een aantal randvoorwaarden gesteld voor de bescherming van persoonsgegevens in de relatie klant-bedrijf. Daarmee kan het vertrouwen in het gebruik van online-diensten worden vergroot. Een van die voorwaarden is dat de gebruiker controle moet kunnen hebben over zijn persoonsgegevens en de aanwending daarvan.
Op dit moment wordt nader onderzocht hoe het toezicht op de betrouwbaarheid en integriteit van het eID Stelsel het beste vormgegeven kan worden. Een elektronisch identiteitstelsel kan enkel werken als men op dit stelsel kan en durft te vertrouwen. Het stelsel wordt als zodanig ingericht. Dat betekent dat normen, procedures bevoegdheden en dergelijke, die voor een veilig en vertrouwd functioneren noodzakelijk zijn, worden vastgelegd. Dat is het afsprakenstelsel. Partijen die toe willen treden tot dit afsprakenstelsel, zullen vooraf moeten aantonen dat zij zich aan de eisen kunnen en zullen houden. Om op het afsprakenstelsel te durven vertrouwen, zal er adequaat toezicht noodzakelijk zijn om te borgen dat eenieder zich aan die afspraken houdt. Daar zijn verschillende mogelijkheden voor, van volledig staatstoezicht tot nagenoeg volledig privaatrechtelijk toezicht en alles wat daar tussen ligt. Een aantal zaken zal zeker onder toezicht van de overheid vallen, omdat dit zo door Europese regelgeving is voorgeschreven. Denk daarbij aan het toezicht op de gekwalificeerde handtekening en de zaken die op grond van de nieuwe EU-verordening elektronische identiteiten en vertrouwensdiensten (COM(2012) 238 final)5 door de overheid moet worden uitgeoefend. Omdat er juist in de marktsector zeer veel kennis en ervaring is op dit gebied, is het ook logisch die kennis en ervaring te benutten waar dat mogelijk is.
Is er nieuwe of gewijzigde wetgeving nodig voor de invoering en het gebruik van een dergelijk stelsel en zo ja, bent u van plan tijdig de benodigde wetgeving te bevorderen?
Op dit moment is nog niet duidelijk of nieuwe of gewijzigde wetgeving noodzakelijk is. Dit is afhankelijk van de invulling van een dergelijk afsprakenstelsel / «trust framework». Uiteraard zal ik indien nodig tijdig de benodigde wetgeving bevorderen.
Bent u van plan de adoptie van een trust framework in de markt te stimuleren en zo ja, hoe?
De overheid volgt met interesse de initiatieven in de particuliere sector op dit gebied en bekijkt welke waarde deze stelsels kunnen hebben mede voor overheidsdiensten. Zo zijn het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betrokken bij de initiatieven van Qiy. Qiy ontwikkelt met een aantal andere bedrijven een concept waarin de controle van de persoonsgegevens door de gebruiker centraal staat. Dit is een interessant initiatief dat kan bijdragen aan de vergroting van het vertrouwen in het gebruik van online-diensten en daarmee de economische groei. In hoeverre adoptie in de markt gestimuleerd zal/kan worden is op dit moment nog niet duidelijk.
Online drugs kopen |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichten «Meer mensen kopen online drugs» en «Duitse verdachte internetmisdaad uitgeleverd»?1 2
Ja.
Was u al bekend met de stijging van het aantal drugsgebruikers dat via internet drugs aanschaft? Zo ja, over welke informatie beschikt u en wat heeft u daarmee gedaan?
Het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) van het Trimbos-instituut geeft een goed beeld van de ontwikkelingen op de Nederlandse drugsmarkt. Via het DIMS-netwerk worden steeds vaker samples aangeleverd van middelen die via het internet zijn gekocht. Het gaat dan vooral om nieuwe psychoactieve stoffen (NPS).
In het kader van een Europees project (I-Trend) volgt het DIMS op nauwe voet de ontwikkelingen ten aanzien van de aan- en verkoop van drugs via internet. Het DIMS monitort diverse drugsgerelateerde fora. Ook daar is steeds vaker sprake van aankopen via internet.
Wat doet u om de gebruikers van drugs specifiek voor te lichten over de gevaren van de drugs die online gekocht worden?
Het Trimbos-instituut waarschuwt gericht voor de risico’s van het online kopen van drugs op diverse drugsgerelateerde fora. Naar aanleiding van de recente media-aandacht voor dit onderwerp, heeft het Trimbos-instituut op diverse fora een vraag van de week geplaatst, met als kernboodschap dat iemand nooit zeker kan weten of het middel dat is besteld ook daadwerkelijk is geleverd. Bepaalde middelen kunnen weliswaar kunnen worden getest, maar daarmee worden de risico’s nog niet weggenomen, temeer daar heel weinig bekend is over de effecten en risico’s van NPS (Nieuwe Psychoactieve Stoffen), ook op middellange en lange termijn.
Deelt u de mening dat de gezondheid van de gebruiker die via internet drugs aanschaft meer in gevaar is dan wanneer een gebruiker bij een dealer op straat koopt? Zo ja, wat betekent dit voor uw aanpak, waaronder de strafrechtelijke aanpak, van de verkoop van drugs via internet? Zo nee, waarom niet?
Een gebruiker loopt bij het kopen van drugs altijd een zeker risico. Het anonieme karakter van het internet verhoogt het risico op levering van een slecht of ander product dan door de koper is besteld. De opmars van illegale handel via het internet heeft er daarom onder meer toe geleid dat de digitale expertise van de opsporingsdiensten is uitgebreid. Zie ook mijn antwoord op vraag 7 en 8.
Zijn er nog andere online marktplaatsen dan Silk Road waar drugs te koop wordt aangeboden? Zo ja, worden op die sites ook andere, criminele diensten aangeboden zoals bij Silk Road het geval was? Zo nee, zijn die marktplaatsen er niet of weet u niet of die bestaan?
Het is bekend dat er naast het voormalige Silk Road ook andere online marktplaatsen zijn waar drugs te koop wordt aangeboden. Er bestaat geen onderzoek naar de omzet van deze online drugsverkooppunten, veelal betreft het anonieme, besloten netwerken waardoor het niet eenvoudig is om de omvang van de handel die zij bedrijven in kaart te brengen.
Kunt u inschatten hoe groot de omzet van deze online drugsverkooppunten is? Zo ja, hoe groot schat u de omzet in? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de Nederlandse politie zicht op de mensen achter de online verkoopplaatsen voor drugs? Zo ja, hoe verloopt de opsporing en vervolging? Zo nee, waarom niet?
De opsporingsdiensten zijn bekend met de opmars van drugshandel via het internet en passen hun aanpak op deze ontwikkeling aan. In mijn beleidsreactie op het Nationaal Dreigingsbeeld Georganiseerde Criminaliteit van 13 maart 2013 heb ik onder meer aangegeven dat de digitale expertise van de opsporingsdiensten zal worden uitgebreid. In totaal zijn in het inrichtingsplan nationale politie daarom 743 fte belast met het werkterrein digitale expertise.
Cybercrime wordt, afhankelijk van de zwaarte van de zaak, opgepakt binnen een regionale of de landelijke eenheid. Binnen elke eenheid is in het inrichtingsplan een onderdeel Digitale Expertise ingericht welke intensief samenwerken en inzetbaar zijn voor alle politieprocessen. Het Team High Tech Crime van de landelijke eenheid werkt full time aan de aanpak van cybercrime. Dit team is de afgelopen jaren al fors uitgebreid en zal tot eind 2014 verder groeien naar 119 fte. Het Team High Tech Crime richt zich op de meest complexe en ondermijnende cybercrime-zaken waarvoor bijzondere digitale expertise vereist is. De overige zaken worden behandeld binnen de regionale eenheden van de politie.
De aankomende periode zal de focus komen te liggen op het verder professionaliseren van de eenheden op het gebied van cybercrime en digitale expertise. Hiermee wordt bewerkstelligd dat in elk opsporingsonderzoek de mogelijkheden van digitaal opsporen worden onderkend en benut.
Ook nu wordt het huidige instrumentarium al ingezet om dit relatief nieuwe criminele fenomeen aan te pakken. De politie voert regelmatig opsporingsonderzoeken uit naar drugshandel via het internet. Zo zijn de oprichters van de website Utopia in februari dit jaar gearresteerd. Eerder deze maand heeft de rechtbank in Rotterdam in een andere zaak twee verdachten veroordeeld tot 4 en 5 jaar gevangenisstraf wegens het handelen in drugs via de voormalige website Silk Road.
Omdat bij drugshandel via het internet uiteindelijk altijd sprake is van handel in fysieke goederen (op locatie of per post), kan worden opgetreden op grond van de Opiumwet. Politie en OM beschikken verder over mogelijkheden om de verkoop van cannabis via internet aan te pakken, gelijk andere vormen van internetcriminaliteit. In het kader van het opsporingsbelang is het niet wenselijk hierover mededelingen te doen.
Over welke mogelijkheden beschikt u om online marktplaatsen zoals Silk Road en de verkoop van drugs via internet terug te dringen? Welke van de genoemde mogelijkheden heeft u al gebruikt en met welk resultaat?
Zie antwoord vraag 7.
Over welke mogelijkheden beschikt u om in internationaal verband of met buitenlandse samenwerking de opsporing en vervolging van online drugsverkoop aan te pakken? In hoeverre worden die mogelijkheden in de praktijk ook benut en wat zijn daarvan de resultaten?
Het huidige instrumentarium voor de opsporing en vervolging van drugshandel via het internet wordt ook ingezet bij bi- of multilaterale onderzoeken en strafzaken.
Daarnaast zijn en worden diverse initiatieven ontwikkeld om de internationale samenwerking op dit terrein te intensiveren. Zo is mede op initiatief van het Landelijk Parket in februari jl. een Europees project gestart om te kijken naar de mogelijkheden om de grensoverschrijdende aanpak van de online handel in illegale goederen verder uit te breiden. Naast Europol en Eurojust nemen een groot aantal lidstaten deel aan dit project. In Nederland zijn, afgezien van het OM, ook de Dienst Landelijke Recherche, de FIOD en de Belastingdienst betrokken. Eind mei heeft in ons land een eerste congres plaatsgevonden, waar 22 landen aan deelnamen en waar concrete operationele samenwerking op de agenda stond.
Op 18 november 2013 is uw Kamer per brief geïnformeerd over het kabinetsstandpunt inzake de Nederlandse visie op een toekomstig EU JBZ-beleidskader.3 In die brief is aangegeven dat het kabinet inzet op blijvende aandacht voor de bredere problematiek van het gebruik van internet voor criminele doeleinden, waaronder ook drugshandel via het internet. Omdat er al Europese initiatieven lopen en drugshandel via het internet daarnaast wordt meegenomen in de besprekingen over het nieuwe JBZ-beleidskader, zie ik vooralsnog geen aanleiding om dit onderwerp voor een komende JBZ-raad separaat te agenderen.
Bent u bereid om met uw Europese collega’s bovenstaande problematiek en aanpak daarvan ter hand te nemen en in een komende JBZ-raad aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat criminele meisjes een andere aanpak nodig hebben |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Criminele meisjes vereisen andere aanpak»?1
Ja.
Is het waar dat een op de vijf jeugdige delinquenten een meisje is? Hoeveel meisjes zitten op dit moment in detentie of krijgen een «Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen»(PIJ)-maatregel opgelegd? Hoeveel procent van de meisjes die met de politie in aanraking komen, belandt in detentie of krijgt een PIJ-maatregel opgelegd? Zijn deze percentages hetzelfde bij jongens? Zo nee, hoe is dit verschil te verklaren?
Het klopt dat circa één op de vijf jeugdige verdachten in een strafzaak een meisje is. In 2012 waren er 29.700 minderjarige verdachten geregistreerd, waarvan 6.690 meisjes2. Deze verhouding is de afgelopen jaren redelijk constant gebleken.
Van de jeugdigen die in een justitiële jeugdinrichting (JJI) verblijven, betreft het gemiddeld in 3% van de gevallen een meisje. Op peildatum 1 april 2014 zaten er 16 meisjes in detentie, waarvan 11 met een PIJ maatregel. Op deze peildatum was het aantal meisjes in een JJI 2,8% van de totale bezetting. Ook dit percentage door meisjes bezette plaatsen in verhouding tot het totaal aantal JJI-plaatsen is constant.
De cijfers met betrekking tot de instroom in een JJI laten zien dat in 2012 in totaal 1918 jeugdigen in een JJI zijn geplaatst op basis van preventieve hechtenis, jeugddetentie of een PIJ-maatregel. Van deze 1918 jeugdigen waren er 87 meisjes; dit is 4,5% van de totale instroom over het jaar 2012. Omdat meisjes gemiddeld korter in een JJI verblijven, is de instroom (4,5%) hoger dan de gemiddelde bezetting (3%).
Afgezet tegen het aantal verdachten komen meisjes verhoudingsgewijs dus minder vaak in een JJI terecht en krijgen minder vaak jeugddetentie of een PIJ-maatregel opgelegd dan jongens. Dat laat zich grotendeels verklaren door een verschil in de ernst van de gepleegde delicten3.
Is hier sprake van een nieuwe groep delinquenten, «de moeilijke meisjes», waar extra aandacht voor moet komen? Zo ja, op welke manier moet die extra aandacht vormgegeven worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, er zijn geen indicaties dat er sprake is van een nieuwe of groeiende groep «moeilijke» meisjes. Uit de recent verschenen Monitor Jeugdcriminaliteit van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) blijkt dat het aantal jeugdige verdachten en het aantal jeugdige strafrechtelijke daders in de afgelopen jaren flink is gedaald, zowel onder jongens als meisjes4.
Geven meisjes zich meer dan jongens onder druk van hun psychische klachten over aan crimineel gedrag? Zo ja, waardoor komt dat?
Het klopt dat psychische klachten bij meisjes meer dan bij jongens zijn gerelateerd aan delictgedrag. Enkele jaren geleden heeft het WODC onderzoek gedaan naar delinquente meisjes5. Het onderzoek laat zien dat de risicofactoren voor delinquente jongens en delinquente meisjes elkaar in belangrijke mate overlappen. Wel hebben delinquente meisjes vaak meer problemen met name in de risicodomeinen eerdere hulpverlening, gedrags- en schoolproblemen en risicovol seksueel gedrag. Daarnaast kan bij delinquente meisjes sprake zijn van seksespecifieke risicofactoren die zich onder meer richten op de domeinen mentale gezondheid (angst en depressiviteit), seksueel gedrag en relaties en traumatische ervaringen daarin.
Deelt u de mening van universitair docent Slotboom dat criminele meisjes een andere aanpak nodig hebben omdat sprake is van «cruciale meisje-specifieke factoren»? Zo ja, op welke punten deelt u die mening en waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat meisjes een specifieke aanpak en bejegening vereisen. Dat komt onder meer tot uiting in het gegeven dat er binnen de sector JJI speciale afdelingen voor meisjes zijn. Die gescheiden plaatsing is ook in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen vastgelegd. Aan meisjes worden deels ook andere activiteiten en programma’s aangeboden dan aan jongens. Specifieke expertise in de opvang, opvoeding en behandeling van meisjes is op dit moment geconcentreerd in JJI De Heuvelrug in Zeist (18 plaatsen voor meisjes). Niet alleen in het programma aanbod wordt er onderscheid gemaakt, ook in de bejegening, aanpak en inzet van gedragsinterventies zijn er verschillen. Ook in het onderwijs wordt rekening gehouden met meisjes. Zo is in JJI de Heuvelrug de keuzerichting «zorg en welzijn» opnieuw ingevoerd, omdat deze onder meisjes populair is.
Deelt u de mening dat de veelgebruikte gezinsinterventie multisysteemtherapie niet zo effectief is als bij jongens? Welke interventie of behandeling stelt u voor om te voorkomen dat «moeilijke meisjes» (weer) crimineel gedrag gaan vertonen?
Het eerder genoemde WODC onderzoeksrapport laat juist zien dat met name de interventies die betrekking hebben op meerdere risicodomeinen, zoals multisysteemtherapie (MST), beter aansluiten op de problematiek van criminele meisjes. Dit vanwege het feit dat bij meisje vaker sprake is van een combinatie van meerdere risicofactoren dan bij jongens. Tevens richt MST zich op de eerder genoemde seksespecifieke risicofactoren bij meisjes. De JJI maakt verder voor meisjes ook gebruik van erkende gedragsinterventies zoals Agressieregulatie op maat, Sociale vaardigheden op maat, EMDR (traumaverwerking), creatieve therapie en cognitieve gedragstherapie.
Wat zijn de recidivecijfers bij meisjes? Wijken deze cijfers af van de recidivecijfers bij jongens?
De meest recente recidivecijfers6 (van strafzaken die zijn afgedaan in 2009) laten zien dat de algemene recidive na twee jaar onder mannelijke jeugdige daders 39,2% en onder vrouwelijke jeugdige daders 19,3% is. Dit betreffen de ruwe cijfers, niet gecorrigeerd voor verschuivingen in de samenstelling van de onderzoekspopulaties.
De ontslaggolf in de jeugdzorg |
|
Nine Kooiman |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat 140 jeugdzorghulpverleners hun baan bij Bureau Jeugdzorg Gelderland verliezen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
In algemene zin is het aannemelijk dat een vermindering van werkgelegenheid optreedt in de jeugdzorg. Dat geldt in het bijzonder bij de bureaus jeugdzorg, omdat per 1 januari 2015 een aantal wettelijke taken elders wordt belegd. In welke mate de vermindering van arbeidsplaatsen plaatsvindt is mede afhankelijk van de afspraken die regio’s/gemeenten maken met jeugdzorgaanbieders en bureaus jeugdzorg. Op dit moment zijn wij nog in overleg met BJZ Gelderland over het verminderen van de door hen gemelde frictiekosten. Het bestuurlijk overleg dat we met hen hebben gevoerd, geeft aanleiding om aan te nemen dat er in de Gelderse regio’s nog nadere stappen worden gezet.
Wij houden de arbeidsmarkteffecten van de decentralisatie van de jeugdzorg nauwlettend in de gaten. Dit doen wij onder andere met arbeidsmarkteffectrapportages die samen met sociale partners in de zorg worden opgesteld. In mei 2013 hebben wij uw Kamer de «Arbeidsmarkteffectrapportage Transitie Jeugdzorg» doen toekomen4. Op basis van indicatieve scenario’s is de inschatting in het rapport dat de werkgelegenheid in de jeugdzorg in 2017 ongeveer 4.000 fte (5.500 personen) tot ongeveer 7.600 fte (10.400 personen) lager ligt dan in 2011.
De cijfers zijn enigszins vergelijkbaar met de in het bericht genoemde aantallen. Daarbij dient opgemerkt te worden dat in het bericht wordt uitgegaan van ongeveer 30.000 medewerkers in de jeugdzorg. In de «Arbeidsmarkteffectrapportage Transitie Jeugd» wordt uitgegaan van 80.460 medewerkers die in 2011 taken verrichtten die thans gebundeld worden onder de Jeugdwet. Het gaat daarbij om 13.410 medewerkers in welzijn met jeugdigen als doelgroep, 26.240 medewerkers in de gehandicaptenzorg voor jeugd, 10.170 medewerkers in de jeugd-ggz en 30.640 medewerkers in de jeugdzorg.
Daarnaast is de Transitieautoriteit Jeugd (TAJ) ingesteld om gemeenten te adviseren bij de inkoop van jeugdhulp en organisaties te adviseren bij het doorvoeren van noodzakelijke herstructurering. Met deze maatregel beogen we dat het verlies aan werkgelegenheid zoveel mogelijk wordt beperkt en het nieuwe stelsel een «zachte landing» krijgt. Ten slotte heeft het Kabinet onlangs overeenstemming bereikt met de fracties van VVD, PvdA, D66, ChristenUnie en SGP om in 2015 € 60 miljoen extra beschikbaar te stellen voor een soepele overgang van de overheveling van de jeugdhulp naar gemeenten.
Wat is tevens uw reactie op het bericht dat er 5.100 tot 8.700 banen verdwijnen in de jeugdzorg? Is dit ook uw verwachting? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de kwaliteit en de continuïteit van jeugdzorg worden behouden wanneer er 5.100 tot 8.700 banen verdwijnen in de jeugdzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
De jeugdhulpverlening zal de komende jaren sterk veranderen en verbeteren waardoor het mogelijk wordt de fors gestegen uitgaven voor jeugdzorg en geestelijke gezondheidszorg terug te brengen. Gemeenten krijgen met de Jeugdwet beleidsvrijheid en individuele financiële verantwoordelijkheid. Zij kunnen de besparingen realiseren omdat:
Kunt u uitleggen waarom u de bezuinigingsagenda belangrijker vindt dan de banen van jeugdzorghulpverleners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment en voor de komende periode is niet bekend in welke mate en bij welke instelling er sprake is van ontslagen. Het is in eerste instantie een taak van de verschillende partijen gezamenlijk om ontslagen zo veel mogelijk te beperken. De beste manier om deze te beperken is immers het maken van afspraken tussen gemeenten en aanbieders. Pas als het inkoopproces tussen gemeenten en aanbieders verder is gevorderd kan worden aangegeven in hoeverre er, ondanks de inspanningen van deze partijen, gedwongen ontslagen zijn en waar.
Kunt u een overzicht sturen per regio, hoeveel jeugdzorghulpverleners al zijn ontslagen en hoeveel ontslagen de komende tijd verwacht worden? Zo nee, waarom niet?
In geval van collectief ontslag moet een werkgever het ontslag niet alleen melden bij een vakbond, maar deze ook raadplegen. Het is aan instellingen en werknemers en hun vakbond om een sociaal plan af te sluiten.
Kunt u aangeven of bij alle zorgaanbieders waar ontslagen vallen, de vakbonden betrokken zijn voor een sociaal plan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over het flankerend beleid zijn we, conform de motie Van Nispen/Kooiman5, in gesprek met Jeugdzorg Nederland en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). De sociale partners in de jeugdzorg, welzijn en kinderopvang hebben gezamenlijk een sectorplan ingediend bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Hierdoor is in 2014–2015 € 3,8 miljoen beschikbaar voor het deelplan jeugdzorg. Het gaat daarbij om:
In 2013–2016 stellen wij € 1,5 mln. beschikbaar aan sociale partners in de jeugdzorg voor het project «Zorg voor jeugd». Dit project stimuleert medewerkers en werkgevers in de jeugdzorg om in actie te komen en in te zetten op loopbaanontwikkeling en arbeidsmarktfitheid. Belangrijk onderdeel is de campagne «Doe mee in de nieuwe jeugdzorg».
Kunt u aangeven hoe dit van werk naar werk beleid eruit komt te zien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie ons antwoord op vraag 6.
Gaat u maatregelen treffen om te voorkomen dat duizenden jeugdzorghulpverleners ontslagen worden, zodat zij behouden blijven voor de jeugdzorg? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Zie ons antwoord op vraag 2 en (de eerste) vraag 3.
Kunt u aangeven wat de consequenties van de duizenden ontslagen in de jeugdzorg zijn voor de zorg voor kinderen en gezinnen? Kunt u uw antwoord toelichten?