Het bericht ‘Hoeder privacy: gemeente laks met veiligheid data’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Hoeder privacy: gemeente laks met veiligheid data»?1
Ja.
Is het waar dat twee op de vijf gemeenten nog gebruik maken van computers die draaien op Windows XP, ook als Microsoft geen updates meer levert vanaf 8 april a.s.?
Er zijn gemeenten die nog gebruik maken van computersystemen die voorzien zijn van Windows XP,Office 2003 en Exchange na 8 april aanstaande. Dit aantal vermindert, omdat de uitfasering van Windows XP bij gemeenten gaande is. De Informatiebeveiligingsdienst (IBD) heeft gemeenten geïnformeerd over de migratie van Windows XP en wijst gemeenten op de eigen verantwoordelijkheid passend invulling te geven aan de adviezen die zij samen met het NCSC uitbrengt.
Deelt u de zorgen van het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) over de beveiliging van gegevens van burgers, te meer nu gemeenten steeds meer privacygevoelige gegevens in beheer krijgen door de decentralisatie van taken in het sociaal domein?
De zorgen van het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) begrijp ik. Belangrijke zorgtaken worden naar gemeenten overgeheveld. Daarbij is informatieveiligheid een zeer belangrijk aandachtspunt. Dit kabinet hecht aan het belang van informatieveiligheid bij gemeenten.
De bescherming van persoonsgegevens heb ik hoog in het vaandel. Burgers moeten er te allen tijde op kunnen vertrouwen dat er zorgvuldig wordt omgegaan met persoonsgegevens. Om bestuurders en topmanagers in het openbaar bestuur hiervan te doordringen, mede in het licht van de decentralisaties in het sociaal domein en mijn ambitie om in 2017 zoveel mogelijk zaken met de overheid digitaal te regelen, heb ik de Taskforce Bestuur en Informatieveiligheid Dienstverlening (Taskforce BID) ingesteld per 13 februari 2013 (vergaderjaar 2012 – 2013, Kamerstuk 26 643, nr. 269).
In het kader van de discussie over Privacy heeft het Cbp gesuggereerd om een Privacy Impact Assessment (PIA) uit te voeren met betrekking tot de decentralisaties. In mijn brief aan de Kamer van 10 februari jl. (vergaderjaar 2013 – 2014, Kamerstuk 33 750 VII, nr. 45) heb ik aangegeven dat een PIA over het sociale domein mijns inziens het beste uitgevoerd kan worden op de gemeentelijke praktijk. De decentralisatiewetten bieden immers juist de ruimte aan gemeenten om dat domein zelf vorm te geven. Op dit moment wordt voor die gemeentelijke praktijk een beperkt aantal modellen ontwikkeld betreffende de wijze waarop gemeenten hun uitvoering organiseren. Het lijkt mij goed om wanneer deze wat meer concreet zijn, een PIA uit te (laten) voeren op deze modellen. Ik zal hierin het voortouw nemen.
Op dit moment legt een interdepartementale werkgroep, in samenwerking met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) de laatste hand aan een beleidsvisie op gegevensuitwisseling en privacy in het kader van de decentralisaties. Ik verwacht de visie dit voorjaar naar uw Kamer te kunnen sturen.
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat de overheden in het algemeen, en gemeenten in het bijzonder, afhankelijk zijn van een softwareleverancier als Microsoft?
Autonome overheidsorganisaties, zoals de gemeenten, zijn zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop zij passend invulling geven aan hun ICT- beleid, alsook voor afspraken die zij maken met leveranciers van hun soft- en hardware. Groepen gemeenten maken soms gezamenlijk afspraken met leveranciers (de zogeheten gebruikersverenigingen).
Deelt u de stelling van de Informatiebeveiligingsdienst voor gemeenten (IBD), dat gemeenten actief bezig zijn met de beveiliging van hun systemen? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, welke maatregelen neemt u om te bevorderen dat gemeenten meer prioriteit geven aan de beveiliging van hun systemen?
Ja, zowel de IBD, de VNG (en ook in samenwerking met gemeentelijke organisaties als VDP, NVVB, VGS, VIAG, et cetera) als de Taskforce BID werken er sinds begin vorig jaar samen naartoe informatieveiligheid bij gemeenten naar een hoger plan te tillen.
De IBD is begin vorig jaar opgericht door en voor gemeenten. De IBD is er voor alle gemeenten en richt zich op bewustwording en concrete ondersteuning om gemeenten te helpen hun informatieveiligheid naar een hoger plan te tillen. DeVNG heeft de Resolutie «Informatieveiligheid, randvoorwaarde voor de professionele gemeente» opgesteld en aan haar leden voorgelegd tijdens de Buitengewone Algemene Ledenvergadering eind vorig jaar. Uitkomst is dat deze Resolutie met bijna 95% van de stemmen is aangenomen. In grote lijnen betekent deze resolutie dat iedere gemeente zich heeft gecommitteerd aan de afspraak informatieveiligheidsbeleid vast te stellen aan de hand van een zogeheten basisnormenkader voor informatieveiligheid: de Baseline Informatiebeveiliging Gemeenten (BIG). Samen met de Taskforce BID wordt uitwerking gegeven aan de implementatie van de Resolutie van de VNG en de Taskforce adresseert het belang van informatieveiligheid aan de bestuurlijke tafels in het openbaar bestuur.
Het bericht dat de Interpol database van gestolen en/of vermiste paspoorten nauwelijks wordt gecheckt |
|
Lilian Helder (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u een appreciatie geven van het bericht «2 Airlines to Check Passports on Interpol Database»?1
De details van het in het bericht genoemde testproject van Interpol zijn mij niet bekend. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op de overige vragen.
Klopt het dat alleen de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Arabische Emiraten actief gebruikmaken van de database van Interpol waarin 40 miljoen gestolen en/of vermiste paspoorten zijn opgenomen? Waarom staat Nederland niet in dit rijtje?
In het bericht wordt gedoeld op de Interpol database van gestolen en/of vermiste reisdocumenten, oftewel de Interpol database Stolen en Lost Travel Documents (SLTD). De Koninklijke Marechaussee (KMar) en de Nationale Politie (NP) beschikken over toegang tot deze database en maken hiervan gebruik bij de uitvoering van hun taken.
Deelt u de mening dat de marechaussee -zeker in het licht van de hoge terreurdreiging- een 100% controle op paspoorten moet uitvoeren op luchthavens en dat het absurd is dat Nederland dit blijkbaar niet doet, terwijl het volgens Interpol maar één luttele seconde kost om te controleren of een paspoort is opgenomen in haar database?
De KMar controleert van elke passagier die de Schengen buitengrens passeert de echtheid van het paspoort en controleert eveneens of de houder van het paspoort hoort bij het aangeboden paspoort. De medewerkers van de KMar zijn goed opgeleid in het herkennen van valse documenten en «look a likes» die gebruik maken van echte documenten. De KMar doet daarnaast naslag in het Schengen Informatie Systeem (SIS II) met gestolen en/of vermiste reisdocumenten van de Schengenlidstaten om vast te stellen of het reisdocument als gestolen of vermist staat vermeld. Bovendien heeft de KMar toegang tot de SLTD. Indien daartoe aanleiding is, wordt de SLTD geraadpleegd bij de controle van een paspoort. Ik onderzoek momenteel de mogelijkheden om deze databank beter te benutten bij het in passagiersstromen signaleren van illegale immigratie, zware criminaliteit en terrorisme.
Hoe beoordeelt u het feit dat het afgelopen jaar meer dan 1 miljard passagiers een vliegtuig zijn ingestapt zonder dat hun paspoorten getoetst zijn aan de database van Interpol?
Ik beschik niet over de onderliggende informatie waarop deze uitspraak van de heer Noble is gebaseerd. Ik kan deze uitspraak dan ook niet beoordelen.
Hoe beoordeelt u het feit dat Interpol nu maar overgaat tot het aanbieden van het gebruik van de database aan vliegmaatschappijen, omdat veel overheden te laks zijn om de database te gebruiken?
In Nederland hebben private partijen, zoals banken en autoverhuurbedrijven, de mogelijkheid om documentmisbruik te detecteren door het documentnummer te controleren in een bestand met gestolen en vermiste identiteitsdocumenten. Er is dus in Nederland bij het voorkomen van documentmisbruik al sprake van publiek-private samenwerking waarbij gebruik wordt gemaakt van gegevens van gestolen en vermiste documenten. Ik ben voorstander van dergelijke vormen van samenwerking.
Bij het vervoer van vliegtuigpassagiers is ook al sprake van andere vormen van publiek-private samenwerking voor het in passagiersstromen signaleren van illegale immigratie, zware criminaliteit en terrorisme. Die bestaat uit het werk van de internationale verbindingsofficieren, het geven van trainingen aan medewerkers van luchtvaartmaatschappijen en het verstrekken van Advance Passenger Information (API)-gegevens. Verder bestaat in de luchtvaartindustrie een norm dat luchtvaartmaatschappijen deels zelf verantwoordelijk zijn voor het beoordelen of een passagier mag vliegen. Een actieve rol van de luchtvaart bij het checken van reisdocumenten, naast de taakuitoefening door de overheid, is in die zin dus niet exceptioneel.
Deelt u de mening dat smoesjes als een gebrek aan mankracht, privacyoverwegingen of politieke obstakels geen reden kunnen zijn om te marchanderen met de veiligheid?
Het grenscontroleproces is een integer en veilig proces gebaseerd op internationale en Europese wet- en regelgeving. Hierbij wordt rekening gehouden met verschillende belangen, waaronder de mobiliteit van de passagier, waarbij niet wordt ingeboet aan veiligheid.
Wat gaat u eraan doen om te bevorderen dat andere landen ook alle paspoorten op luchthavens van passagiers toetsen aan de database van Interpol?
De lidstaten van de Europese Unie zijn zelf verantwoordelijk voor het toetsen van paspoorten aan de database van Interpol. In Europees verband werk ik nauw samen met andere landen om te zorgen dat reisgegevens van vertrekkende en komende passagiers worden verzameld en vergeleken met signaleringslijsten, zoals die van Interpol.
Het bericht dat transportbedrijven zwarte lijsten hanteren voor parkeerplaatsen |
|
Eric Smaling , Nine Kooiman |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat transportbedrijven zwarte lijsten hanteren voor plaatsen waar chauffeurs niet mogen stoppen vanwege de grote kans om slachtoffer te worden van criminaliteit?1 Zo ja, kunt u aangeven om welke locaties het gaat? Zo nee, bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met de transportbranche?
Ja.
Op ambtelijk niveau zijn we reeds in gesprek met de transportbranche. Het analyseren van routes en parkeerplaatsen door transportondernemers vindt plaats op grond van eigen ervaringen van de transportondernemer en naar aanleiding van informatie die beschikbaar wordt gesteld door het Landelijk Team Transportcriminaliteit van de nationale politie en de brancheorganisatie Transport en Logistiek Nederland zoals een overzicht van de parkeerplaatsen langs een autosnelweg waar de meeste diefstallen hebben plaatsgevonden. Ik beschik echter niet over de genoemde zwarte lijsten.
Deelt u de mening dat een chauffeur bij elke parkeerplaats zou moeten kunnen parkeren zonder verhoogd risico te lopen op diefstal van zijn lading?
De parkeerplaatsen langs het hoofdwegennet bieden een basisniveau aan veiligheidsvoorzieningen. Daarnaast zijn er private initiatieven op het onderliggend wegennet, waar soms een hoger beveiligingsniveau wordt aangeboden. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie, Rijkswaterstaat, de Stichting Secure Lane en Centrum voor Veiligheid en Criminaliteitspreventie werken samen om gemeenten en marktpartijen te stimuleren deze parkeervoorzieningen in te richten en te exploiteren. Het doel is om binnen Nederland tot meer voldoende en veilige parkeerplaatsen te komen.
Welke actie gaat u ondernemen om de forse stijging van het aantal ladingdiefstallen het afgelopen jaar de kop in te drukken?
Sinds 2011 werken 13 publieke en private partijen met elkaar aan de bestrijding van transportcriminaliteit. Er zijn verschillende vormen van preventie geïntroduceerd, waaronder een waarschuwingsregister voor de sector, training van de chauffeurs en voorlichtingsactiviteiten voor transportondernemers.
Voor de aanpak van ladingdiefstallen wordt publiek privaat samengewerkt aan onder andere een barrièremodel dat in juni 2014 wordt afgerond. Van belang is dat betrokken partijen de komende periode verder werken aan de uitbouw en borging van de bestaande aanpak van deze criminaliteit. De basis hiervoor wordt momenteel gelegd in het kader van een breder publiek-privaat samenwerkingsprogramma dat gericht is op de aanpak van criminaliteit tegen bedrijven. De aanpak van deze vorm van criminaliteit heeft ook de volle aandacht van de politie en het OM.
Kunt u een overzicht geven van het aantal ladingdiefstallen van de afgelopen vijf jaar, per jaar uitgesplitst?
Ja.
Hieronder een overzicht van registraties van de afgelopen 5 jaar waarbij alléén lading is weggenomen of een poging daartoe is gedaan. De cijfers zijn afkomstig uit het datasysteem dat in gebruik is bij het Landelijk Team Transportcriminaliteit van de nationale politie. In 2009 werd nog geen onderscheid gemaakt tussen het aantal pogingen en voltooide feiten. De Landelijke Eenheid van de nationale politie werkt blijvend aan het optimaliseren van gegevens. Vanaf 2010 wordt gebruik gemaakt van een nieuwe database waardoor verschillen ontstaan in vergelijking met eerdere rapportages. Naast aangiften wordt het landelijk beeld verrijkt met cijfers van meldingen die bij het Loket Transportcriminaliteit worden gedaan.
Het betreft hier (pogingen tot) ladingdiefstal uit voertuigen bestemd voor logistieke doeleinden met een maximale massa groter dan 3.500 kg (bestelwagens zijn uitgesloten) of uit een zeecontainer.
Poging tot ladingdiefstal
Onbekend
269
292
118
189
Ladingdiefstal voltooid
onbekend
523
476
169
243
Bent u bereid om in samenspraak met de transportsector een actieplan op te stellen om de kans op ladingdiefstal te beperken en de Kamer hierover voor de zomer te informeren?
In het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC) is transportcriminaliteit benoemd als vast thema in de aanpak van criminaliteit tegen het bedrijfsleven. Onder regie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie wordt gezamenlijk gewerkt aan een concreet actieplan waarbij de aanpak van ladingdiefstallen centraal staat. Hiermee houden we de positieve ervaringen van de publiek private samenwerking in de aanpak van transportcriminaliteit uit het convenant Aanpak criminaliteit in de transportsector vast. Dit betekent dat we in de toekomst de samenwerking in de aanpak van transportcriminaliteit gaan voortzetten en verstevigen daar waar nodig. Ik verwacht Uw Kamer hierover deze zomer te kunnen informeren.
Hulp aan terugkerende jihadisten |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht ««Polderjihadisten op de vlucht voor geweld»?1
Ja.
Klopt het dat de gemeente Arnhem een teruggekeerde islamitische terrorist gaat helpen met werk of een studie?
Van elke (gesignaleerde) teruggekeerde jihadstrijder maakt de AIVD een dreigingsinschatting. Het Openbaar Ministerie (OM) bekijkt per geval of strafrechtelijk onderzoek mogelijk is. Parallel hieraan geeft de burgemeester in de lokale driehoek een specifieke aanpak vorm, met het doel de potentiële dreiging die van een teruggekeerde jihadist uit kan gaan te verminderen. In elk individueel geval geven de betrokken lokale professionals effectieve invulling aan deze aanpak, waarbij zij alle mogelijke bestuurlijke en strafrechtelijke maatregelen inzetten om de potentiele dreiging van terugkerende jihadstrijders in te dammen. In het belang van de aanpak kan ik geen mededelingen doen over concrete gevallen.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld 3, acht ik het creëren van aanvullende administratieve detentiemogelijkheden ten behoeve van terrorismebestrijding voorshands niet noodzakelijk. Het OM beschikt over voldoende wettelijke instrumenten om in de daarvoor in aanmerking komende gevallen strafrechtelijk op te treden. Zo is het mogelijk een persoon al bij verdenking van een terroristische misdrijf in bewaring te stellen, ook buiten het geval van ernstige bezwaren tegen de verdachte. Daarnaast zijn er diverse relevante bestuurlijke maatregelen voorhanden, zoals het stopzetten van toeslagen en uitkeringen, het nemen van paspoortmaatregelen en het kunnen bevriezen van financiële tegoeden. In het kader van de maatwerkaanpak kan het in een enkel geval wenselijk en verstandig zijn te helpen re-integreren om daarmee de dreiging die van radicalisering en geweld uitgaat te verminderen.
In hoeverre deelt u de visie dat jihadisten die terugkeren uit o.a. Syrië niet beloond dienen te worden met hulp maar keihard aangepakt moeten worden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u ervoor zorgen dat al het jihadistentuig wordt opgepakt, vastgezet en gestraft, liefst middels administratieve detentie? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat Nederlandse data mogelijk zijn gebruikt bij drone aanvallen |
|
Harry van Bommel , Jasper van Dijk , Ronald van Raak , Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Nederlandse data mogelijk gebruikt bij drone-aanvallen»?1
Zoals in het artikel is gesteld, heeft de MIVD inlichtingen verworven in het kader van de NAVO-operatie Ocean Shield. Tijdens militaire operaties kunnen inlichtingen worden gedeeld. Het is niet gebruikelijk dat diensten elkaar melden of (en zo ja welke) informatie ook voor andere doeleinden wordt gebruikt. Het is niet bekend op basis van welke (eigen en verkregen) informatie en inlichtingen andere landen operaties uitvoeren.
Nederland werkt niet mee aan illegale targeted killings. Zoals ook gemeld in reactie op de motie-van Bommel van 27 november 2013 is bij mij niet bekend op basis van welke informatie deze activiteiten worden uitgevoerd. Als zou blijken dat een buitenlandse partner aantoonbaar illegale targeted killings uitvoert, waarvoor ook Nederlandse informatie wordt gebruikt, zal dit leiden tot het opnieuw beoordelen van de vraag of dergelijke inlichtingen met die partner worden gedeeld.
Klopt het dat Nederlandse inlichtingen van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst niet alleen zijn gebruikt voor antipiraterij-operaties, maar mogelijk ook voor liquidaties met drones? Zo nee, kunt u uitsluiten dat Nederlandse inlichtingen hiervoor zijn gebruikt?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er sinds 2011 tussen de vijf en acht aanvallen met drones in Somalië zijn uitgevoerd, waarbij tussen de tien en 24 slachtoffers zijn gevallen?
Ik kan dat niet bevestigen.
Klopt het dat Nederlandse inlichtingendiensten al sinds 2006 informatie uitwisselen met de Amerikaanse National Security Agency (NSA)? Vindt deze uitwisseling nog altijd plaats of is er door alle onthullingen aanleiding om deze te heroverwegen?
De Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002) kent een gesloten verstrekkingenstelsel, dit betekent dat alleen de Wiv 2002 gronden biedt op basis waarvan gegevens aan buitenlandse diensten kunnen worden verstrekt. Dit geschiedt op grond van artikel 36 dan wel op grond van artikel 59 van de wet. Dit wettelijke kader bepaalt dus ook de verstrekking van gegevens aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van de Verenigde Staten. Over de samenwerking met partnerdiensten worden in het openbaar geen uitspraken gedaan.
Zijn vanuit het Friese Burum «vele miljoenen telefoongesprekken van Somaliërs» onderschept en gedeeld met de NSA? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
De Nationale Sigint Organisatie (NSO) is verantwoordelijk voor satellietinterceptie. De aansturing van de NSO geschiedt op basis van de taakstelling van de diensten. In het openbaar worden geen uitspraken gedaan over de aard van de samenwerking met partnerdiensten.
Deelt u de mening dat het door deze onthullingen aannemelijk is dat inlichtingen over Somalisch telefoonverkeer niet alleen zijn gebruikt voor de bestrijding van piraten, maar ook voor Amerikaanse terreurbestrijdingsoperaties, waaronder een programma voor targeted killing met drones? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de Amerikaanse strijdkrachten geen onderscheid maken tussen de bestrijding van piraterij en terrorisme? Worden data tussen Nederland en de Verenigde Staten ook uitgewisseld via andere fora, zoals de Shared Awareness and Deconfictation (SHADE) vergaderingen in Bahrein?2 Zo ja, kunnen de door Nederland geleverde inlichtingen ook gebruikt worden voor Amerikaanse anti-terreur operaties?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn met behulp van Nederlandse inlichtingen leden van Al-Shabaab omgebracht?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het aanvaardbaar dat Nederlandse inlichtingen gebruikt worden voor Amerikaanse drone-aanvallen, waaronder in landen waar geen sprake is van een gewapend conflict? Zo nee, wat onderneemt u om dit gebruik tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de rechtsbasis op grond waarvan de Verenigde Staten in het kader van de terrorismebestrijding targeted killings uitvoeren in Somalië? Hoe beoordeelt u de juridische validiteit van deze basis voor het gebruik van geweld?
De Amerikaanse regering heeft in 2012 en op verschillende momenten daarna een toelichting gegeven op de inzet van drones in Pakistan en andere operatiegebieden. Daarbij hebben de Verenigde Staten gewezen op het recht op zelfverdediging vanwege het gewapende conflict met Al Qai’da en daarmee geassocieerde groepen. In het algemeen erkent Nederland, net als de Verenigde Staten, dat het recht op zelfverdediging ook geldt ten opzichte van georganiseerde gewapende groeperingen. Of in een specifiek geval is voldaan aan de eisen die aan de uitoefening van dat recht verbonden zijn, kan het kabinet niet beoordelen. Een dergelijke beoordeling vereist specifieke, feitelijke informatie over de desbetreffende aanval.
Kunt u aangeven of met betrekking tot het delen van inlichtingen met de Amerikanen over Somalië expliciet als voorwaarde is gesteld dat deze niet gebruikt mogen worden voor illegale targeted killings? Indien neen, waarom niet?3
De uitwisseling van inlichtingen over Somalië geschiedt in het kader van de reguliere samenwerking. Het kabinet beschikt niet over aanwijzingen dat dergelijke inlichtingen zijn gebruikt voor handelingen die in strijd zijn met het internationale recht.
Het gebruik van de stille sms door de politie ten behoeve van de opsporing |
|
Nine Kooiman , Sharon Gesthuizen (GL), Gerard Schouw (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de inzet van de onzichtbare stealth sms (hierna: stille sms) door de politie ten behoeve van de opsporing, waardoor gebruikers van een mobiele telefoon gelokaliseerd kunnen worden?1
Ja. Zoals ik bij de beantwoording van de hierboven aangehaalde Kamervragen reeds aangaf, heeft het Hof Den Bosch2 geoordeeld dat door het versturen van stille sms slechts globaal is vastgesteld waar het betreffende toestel zich bevond, waardoor een zo beperkt beeld is verkregen van de bewegingen van de persoon die de telefoon droeg, dat van een betekenisvolle inbreuk op diens privacy geen sprake was. Ook gaf ik in die beantwoording aan dat het Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat het gebruik van de stille sms in de betreffende zaak gerechtvaardigd is op grond van art. 2 Politiewet (oud).3
Of er sprake is van stelselmatigheid wordt door de betrokken officier van justitie bepaald. De beoordeling van het begrip stelselmatigheid is casusafhankelijk. In iedere zaak toetst de officier van justitie steeds weer aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. En neemt daarbij in overweging, dat de wijze waarop het middel wordt ingezet niet in betekenende mate inbreuk mag maken op grondrechten, zoals de privacy van betrokkenen.
Bij de inzet van een stille sms is onder meer vereist, dat er een spoedeisend en zwaarwegend onderzoeksbelang is en er geen andere, minder ingrijpende methoden voorhanden zijn waarmee een (globale) geografische positie van de telefoon kan worden vastgesteld.
Deelt u de mening dat het in ieder geval van de concrete omstandigheden afhangt of de inzet van de stille sms door de politie wel of geen betekenisvolle inbreuk op de privacy oplevert? Deelt u eveneens de mening dat bij langdurige frequente inzet van dit middel op enig moment sprake kan zijn van stelselmatige observatie? Waar ligt volgens u de grens? Bij welke frequentie en duur van de inzet van stille sms is hier sprake van?
Zie antwoord vraag 1.
Wat houden de door u aangekondigde aanscherpingen van de procedure voor de inzet van de stille sms precies in?2 Bent u bereid deze nieuwe procedure openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
De aankondiging die ik heb gedaan van de aanscherping van de procedures rondom de inzet van de stille sms kwam voort, uit het door de rechtspraak geuite zorgpunt over de procedurele zorgvuldigheid van het gebruik van dit middel vanuit het oogpunt van transparantie en toetsbaarheid van het strafproces. Hieraan is tegemoetgekomen door voortaan (verplicht) proces-verbaal op te maken van de duur en de frequentie van de inzet van de stille sms. Dit proces-verbaal wordt vervolgens in het procesdossier gevoegd. Ik heb thans geen enkele aanleiding te veronderstellen, dat de politie in strijd met de toestemming van de officier van justitie zou handelen, of dat voornoemde interne procedures niet zouden worden nageleefd.
Is met deze aanscherping voortaan verzekerd dat iedere inzet van de stille sms aan het dossier wordt toegevoegd, dat over de duur en frequentie geverbaliseerd wordt en dat de sms niet vaker wordt verstuurd dan vooraf door de officier van justitie is toegestaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat er een registratie wordt bijgehouden van het aantal keer dat de stille sms wordt ingezet?
Zoals ik al in de beantwoording op de in uw eerste vraag aangehaalde Kamervragen heb gemeld, verzet het belang van de opsporing en vervolging zich ertegen om publiekelijk informatie te verstrekken over het aantal keer dat de stille sms is ingezet. Openbaarmaking van deze gegevens zou de werkwijze c.q. het werk van de politie bij opsporing en vervolging van strafbare feiten in de toekomst ernstig kunnen bemoeilijken of frustreren, doordat verdachten hun gedragingen, of handelswijze, op basis van gegevens inzake de frequentie van de inzet van het middel, kunnen aanpassen om het middel te omzeilen. Bovendien is het uiteindelijk aan de strafrechter om, ter openbare terechtzitting, te oordelen over de rechtmatigheid van de inzet van het middel.
Om die reden ben ik niet voornemens deze informatie openbaar te maken. Van belang is nu, dat door verplichte verbalisering van duur en frequentie de inzet van het middel transparant en toetsbaar wordt voor de rechter en de verdediging.
Wat is er precies op tegen om openbaar te maken hoe vaak dit middel is ingezet? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Een slachtoffer die niets wist van het verlof van haar verkrachter |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Slachtoffer van verkrachter wist niets van verlof»?1
Ja.
Klopt het dat een zedenslachtoffer in Zandvoort door een fout van het Openbaar Ministerie niet op de hoogte is gesteld van het proefverlof van haar verkrachter?
Het klopt dat dit slachtoffer niet door het Openbaar Ministerie werd geïnformeerd over het verlof van haar dader. In deze kwestie heeft het Openbaar Ministerie echter conform het beleid gehandeld. Een van de voorwaarden voor het verstrekken van informatie over een veroordeelde door het Informatiepunt Detentieverloop, dat onder de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie valt, is namelijk dat de veroordeelde tot aan de zitting in preventieve hechtenis moet hebben gezeten. In deze kwestie stond de veroordeelde niet geregistreerd aangezien hij niet in Nederland in voorarrest had gezeten.
Het Openbaar Ministerie is zich bewust van de consequenties van dit beleid voor slachtoffers, zoals in deze zaak. Daarom herziet het Openbaar Ministerie zijn beleid over de informatieverstrekking in het kader van de invrijheidsstelling en bekijkt of er aanleiding is om de voorwaarden voor de actieve informatieplicht aan te passen. Het Openbaar Ministerie streeft er naar dit herziene beleid rond de zomer gereed te hebben.
Deelt u de mening dat het een enorme schok voor het slachtoffer moet zijn geweest om er ineens achter te komen dat de man, die haar vanaf haar tiende jaar ernstig misbruikt heeft, vrij rond loopt in haar woonplaats en zich daar na zijn vrijlating ook definitief zal vestigen? Zo nee, waarom niet?
Het slachtofferbeleid is gericht op het zoveel mogelijk voorkomen van rauwelijkse confrontaties tussen slachtoffers en daders. Om die reden informeert het Openbaar Ministerie, desgewenst, slachtoffers en nabestaanden over het verlof van gedetineerden. In deze zaak is dat niet gebeurd, omdat de veroordeelde om bovengenoemde reden niet stond geregistreerd bij het Informatiepunt Detentieverloop. Ik kan mij de schok voor het slachtoffer goed voorstellen. Zoals aangegeven is ook het Openbaar Ministerie zich bewust van dergelijke consequenties en geeft dit aanleiding om het beleid op dit punt te herzien.
Hoe kon deze fout gemaakt worden en wat gaat u eraan doen om dit soort fouten in de toekomst te voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Waar zijn al die mooie woorden gebleven over slachtoffers die mee mogen praten over de aan het verlof te verbinden voorwaarden, nu blijkt dat het slachtoffer zelf navraag moest doen om erachter te komen of er überhaupt wel voorwaarden waren opgelegd?
In de slachtoffergesprekken hoort de officier van justitie aandacht te besteden aan de wensen en behoeften bij de uitvoering van een straf of maatregel, bijvoorbeeld over bijzondere voorwaarden als een contactverbod of een gebiedsverbod. Op basis van geluiden uit de praktijk blijkt dat dit nog kan worden geïntensiveerd. De huidige stand van zaken op dit onderwerp is, dat het OM slachtoffers en nabestaanden vraagt naar hun belangen en wensen met betrekking tot de executievoorwaarden die worden opgelegd bij een straf of maatregel.
Het inwinnen van informatie bij slachtoffers gebeurt op verschillende momenten: via het gesprek dat de officier van justitie of de advocaat generaal heeft met het slachtoffer, en daarnaast ook vanuit het Informatiepunt Detentieverloop (IDV), aangezien de doorlooptijd van vonnis tot einde detentie soms lang duurt, en in die periode de belangen of wensen van slachtoffers veranderd kunnen zijn.
Momenteel bekijkt het OM hoe het berichtenverkeer ten aanzien van de bijzondere voorwaarden die voor slachtoffers relevant zijn tussen de diverse betrokken OM-onderdelen kan worden geoptimaliseerd. Op deze manier zorgt het OM ervoor dat de wensen en behoeften van slachtoffers en nabestaanden worden gehoord.
Klopt het dat daders niet geregistreerd worden bij het Informatiepunt Detentieverloop (dat slachtoffers onder andere op de hoogte houdt van een verlof) als zij niet als verdachte in Nederland in voorarrest hebben gezeten? Zo ja, bent u bereid om te regelen dat ook deze gevallen worden geregistreerd bij het Informatiepunt Detentieverloop? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. Zie het antwoord op vraag 2.
Het bericht ‘Buurt maakt jacht op Amersfoortse homo: ik moest kruipend naar huis’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD), Tamara van Ark (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Buurt maakt jacht op Amersfoortse homo: ik moest kruipend naar huis»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat mensen vanwege hun seksuele geaardheid niet veilig op straat en in eigen huis kunnen verblijven en dat er direct een oplossing moet komen voor deze problematiek?
Ja, ik vind het onacceptabel dat mensen vanwege hun seksuele geaardheid zich niet veilig voelen. Verder kan ik me voorstellen dat bij de burgers een gevoel van onbegrip overheerst in dergelijke situaties. Duidelijk is dat dergelijk gedrag vraagt dat de lokale driehoek er bovenop zit, het gezag zich laat zien en de voorkomende (potentiële) gevallen vroegtijdig signaleert, actie onderneemt en regie voert. Hierbij is een goede informatievoorziening binnen de gemeente cruciaal en communicatie tussen de betrokken instanties – en richting slachtoffers en de buurt – van essentieel belang. Het is dus de taak van lokale autoriteiten om
deze problemen in de gemeente op te lossen. Mijn collega van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en ik dragen er zorg voor dat de randvoorwaarden voor een goede communicatie en informatievoorziening aanwezig zijn.
Hoeveel gelijksoortige gevallen van bedreiging, mishandeling en terroriseren omwille van geaardheid vinden jaarlijks in Nederland plaats? Hoe staat het met de aangiftebereidheid van slachtoffers? Zijn hier cijfers over beschikbaar?
Het rapport van de Nationale Politie «Anti-homogeweld in Nederland, een analyse van (dreiging van) fysiek anti-homogeweld» van 22 januari 2014 toont een landelijk beeld van de aard en omvang van geweld tegen homoseksuelen. Daarvoor werd gekeken naar de registratie bij de politie in de periode van 1 januari 2009 tot september 2013. In die periode waren er 769 meldingen, wat neerkomt op een gemiddelde van drie meldingen per week. De cijfers geven geen compleet beeld van het aantal gevallen van anti-homogeweld, omdat lang niet alle zaken bij de politie worden gemeld. Het meest voorkomende type delict is mishandeling (31,5%), daarna bedreiging (16,9%) en zware mishandeling (6,7%). Verder zijn er gevallen geregistreerd van diefstal met geweld, openlijke geweldpleging, straatroof en vechtpartij/ruzie.
Specifieke cijfers over de aangiftebereidheid van slachtoffers van discriminatie op basis van seksuele geaardheid zijn niet bekend. Voor het vergroten van de aangiftebereidheid onder deze groep is eind 2013 door het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit (LECD-politie) een campagne gestart. Het doel hiervan is de bewustwording te vergroten zodat altijd aangifte wordt gedaan. De campagne loopt gedurende zes maanden en bestaat onder andere uit een banner op de homepage van gay.nl en advertenties in geschreven media zoals de Gaykrant, Gay & Night en Zij aan Zij. Het kabinet werkt thans aan de vormgeving van een landelijke campagne om bewustwording en aangifte- en meldingsbereidheid van burgers te vergroten, zoals destijds is toegezegd in het AO van 14 maart 2013. Daarbij wordt de wens van gemeenten en veldpartijen, om de campagne te richten op het mobiliseren van medemensen en maatschappelijk middenveld om klachten namens slachtoffers in te dienen, meegenomen.
Begrijpt u het onbegrip van de burger over dergelijke terreur? Wat bent u van plan te ondernemen om tot een oplossing van deze problematiek te komen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er wettelijke belemmeringen die adequaat optreden tegen deze vorm van terreur voorkomen?
De wettelijk beschikbare instrumenten om ongewenst gedrag in de woonomgeving tegen te gaan volstaan. Door gemeenten kunnen verschillende instrumenten worden ingezet, zoals gedragsaanwijzingen op basis van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast, cameratoezicht, opnameapparatuur, een alerteringsysteem voor slachtoffers, aware-kastjes met een opvolgingsprotocol, een mobiele politiepost of het inzetten van de ME.
Om een goed beeld te krijgen van de omstandigheden van het geval, moet de wijkagent vroegtijdig contact leggen met de melders. De wijkagent dient snel zicht te krijgen op de dadergroep en de kwestie snel op te schalen naar het Regionaal Discriminatie Overleg en de lokale driehoek.
Bent u bereid de lokale autoriteiten te ondersteunen bij het oplossen van dit probleem?
Zoals ik hiervoor heb aangegeven hebben de Minister van OCW en ik maatregelen genomen om gemeenten te ondersteunen. Wanneer een gemeente daar behoefte aan heeft ben ik altijd bereid om met hen in gesprek te gaan om te bezien aan welke aanvullende ondersteuning behoefte bestaat.
Het ouderschapsplan |
|
Mona Keijzer (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kinderen van de rekening»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja. De situatie van kinderen in een vechtscheiding is schrijnend. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik willen dat de situatie van deze kinderen verbetert. Daartoe hebben wij bij brief van 31 maart 2014 een uitvoeringsplan naar uw Kamer gestuurd.
Wanneer bent u van plan om het toegezegde beleidsactiviteitenplan om de situatie van kinderen in een vechtscheiding te verbeteren naar de Kamer te sturen?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat om inzicht te krijgen in de effectiviteit van het ouderschapsplan alle onderzoeken hierover naast elkaar gelegd dienen te worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke onderzoeken neemt u mee?
Ja. Op 20 december 2013 heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie het WODC rapport «Evaluatie ouderschapsplan» aan uw Kamer aangeboden3. Dit onderzoek is een eerste verkenning. Voor een uitgebreidere evaluatie verwijst het WODC naar te verschijnen resultaten van universitaire projecten, waar het WODC niet bij betrokken is (voor een overzicht, zie pagina 18 van het rapport). De voortgang van deze projecten volg ik met belangstelling.
Wilt u het onderzoek van Ed Spruijt en Inge van der Valk van de Universiteit van Utrecht, waarnaar in het artikel wordt verwezen, betrekken bij het opstellen van het beleidsactiviteitenplan om de situatie van kinderen in een vechtscheiding te verbeteren?
Ten behoeve van de WODC evaluatie van het ouderschapsplan zijn door de Universiteit Utrecht gegevens aangeleverd. Deze evaluatie, en derhalve ook deze gegevens, hebben de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik betrokken in het uitvoeringsplan om de situatie van kinderen in een vechtscheiding te verbeteren, dat u op 31 maart 2014 heeft mogen ontvangen. Van recenter onderzoek van de Universiteit Utrecht, op basis waarvan de conclusie kan worden getrokken dat het ouderschapsplan tot meer vechtscheidingen leidt, ben ik overigens niet op de hoogte.
Welke gevolgen zijn er bekend over het wegvallen van de behandeling van relatieproblematiek zonder psychiatrische diagnose uit het basispakket? Bent u bereid het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) nader advies te vragen over het opnemen van hulp bij relatieproblematiek in het basispakket?
Die gevolgen zijn mij niet bekend. Het CVZ heeft in 2012 een advies uitgebracht over geneeskundige GGZ in het verzekerde pakket. Een van de conclusies was dat (psychosociale) hulp bij werk- en relatieproblematiek niet tot het domein van de geneeskundige GGZ behoort. Dit omdat een psychiatrische of psychische stoornis ontbreekt die geneeskundige behandeling behoeft. Om te bevorderen dat alleen zorg wordt vergoed die verzekerd is, heeft het CVZ voorgesteld expliciet in de Regeling zorgverzekering te regelen dat hulp bij relatieproblemen, die al niet onder de te verzekeren geneeskundige GGZ viel, niet in het Zvw-pakket zit. De Regeling zorgverzekering is in die zin per 1 januari 2013 gewijzigd.
Ik ga het CVZ dus niet vragen om een nader advies in deze.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de effectiviteit van programma’s die gericht zijn op de ondersteuning van partnerschap en/of de bemiddeling bij echtscheiding?
Echtscheiding en kindermishandeling zijn prioriteiten binnen de programmalijn Hulpmiddelen van het ZonMw programma «Effectief werken in de jeugdsector». Dit najaar worden subsidierondes opengesteld waarbinnen het mogelijk is voorstellen in te dienen voor effectiviteitsonderzoek naar interventies en instrumenten. In overleg met ZonMw wordt bezien op welke wijze onderzoek naar de interventies, gericht op emotionele ondersteuning van ouders na een vechtscheiding en het vormgeven van het hernieuwd ouderschap, hierin een plaats kan krijgen.
Het ZonMw-programma «Effectief werken in de jeugdsector» loopt van 2012 tot en met 2019. In december 2013 is binnen de programmalijn Kind en Gezin een project gestart dat een verdere beschrijving en (theoretische) onderbouwing geeft van een eigen kracht versterkende methodiek voor kleuters in (echt)scheidingssituaties: Stoere Schildpadden.
Wat is de stand van zaken betreffende het programma «Effectief werken in de jeugdsector» waarbij «echtscheiding» een prioritair thema is?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u inzicht op welke wijze Centra voor Jeugd en Gezin op dit moment hulp bieden bij relatieondersteuning en bijdragen aan het signaleren van ouderlijke conflicten? Zo ja, hoe doen ze dit? Zo nee, waarom niet?
Vanuit het ZonMw programma «Zorg voor Jeugd» is het relatieondersteunend aanbod vanuit het CJG in augustus 2009 in kaart gebracht. Hieruit is gebleken dat de Centra voor Jeugd en Gezin relatieondersteunende programma’s aanbieden. Dit past inhoudelijk ook in het basismodel van het CJG: het voorkomen van langdurige spanningen in het gezin komt het welbevinden van het kind ten goede. In enkele CJG’s in Nederland is ook een aanbod aan gezinnen rondom scheiding beschikbaar. Er is echter geen landelijke dekkend netwerk. Met de gemeentelijke pilots, zoals genoemd in het uitvoeringsplan, aangehecht bij de brief van 31 maart 2014, wordt gestimuleerd dat op termijn wordt toegewerkt naar een landelijk dekkend netwerk.
Is er een landelijk dekkend netwerk van programma’s die gericht zijn op relatieondersteuning en vermindering ouderlijke conflicten? Zo ja, om welke programma's gaat dit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u ervan op de hoogte, dat vechtscheidende ouders vaak hulp mislopen (met alle gevolgen voor de kinderen) omdat de behandeling van vechtscheiding zonder psychiatrische diagnose niet meer wordt vergoed in het basispakket en ouders in vechtscheiding zich vaak niet psychiatrisch willen laten onderzoeken (uit angst kinderen kwijt te raken)?
Ja, ik ben er van op de hoogte dat het CVZ relatieproblematiek niet ziet als een geneeskundige behandeling waardoor het niet wordt vergoed in het basispakket. Gemeenten kunnen er voor kiezen om hulp bij ouderlijke conflicten in te kopen in hun zorgpakket vanaf 2015. Ik ben momenteel met gemeenten aan het bekijken hoe zij bij de transitie van de jeugdhulp zo effectief mogelijk hun hulpverleningsaanbod bij scheiding kunnen inrichten.
Zoals genoemd in de brief van 31 maart 2014, wordt binnen de gemeentelijke pilots bezien op welke wijze relatieondersteuning en mediation onderdeel van het totale pakket kunnen uitmaken.
Op welke wijze wordt hulp bij «ouderlijke conflicten» nu vergoed en door welke instanties wordt deze zorg momenteel geleverd?
Zie antwoord vraag 10.
Misbruik van camerabeelden |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Aangifte na intiem filmpje op «Marokkaanse Hoerenpagina'»?1
Ja.
Deelt u de mening dat camerabeelden die door een overheids- of private instelling op de openbare weg zijn vastgelegd voor bewakingsdoeleinden niet voor andere doelen dan beveiliging mogen worden gebruikt? Zo ja, welke regelgeving bestaat er ten aanzien van het misbruik van camerabeelden voor andere doelen en wat kunnen de sancties zijn in het geval van gebleken misbruik? Zo nee, waarom niet?
Artikel 9, eerste lid, Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) bepaalt dat persoonsgegevens niet verder mogen worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen. Dat sluit zodoende op zichzelf niet uit dat verdere verwerking van persoonsgegevens voor andere doeleinden gerechtvaardigd kan zijn, mits de afweging die op grond van artikel 9, tweede lid, Wbp moet worden gemaakt redelijkerwijs tot die uitkomst kan leiden. Daarbij dienen omstandigheden te worden betrokken zoals de verwantschap tussen het oorspronkelijke en beoogde doeleinde van verwerking, de aard van de gegevens, de gevolgen voor de betrokkene, de wijze van verkrijging van de gegevens en de mate waarin wordt voorzien in passende waarborgen voor de betrokkene. Sanctionering op grond van de Wbp is pas aan de orde als de verantwoordelijke een overtreding van artikel 9 Wbp zou laten voortduren. In dat geval is het College bescherming persoonsgegevens op grond van artikel 65 Wbp bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang.
In dit concrete geval gaat het om beelden gemaakt door een beveiligingscamera van een gebouw van de Rijksgebouwendienst, dat in gebruik is bij Rijkswaterstaat in Utrecht. Wanneer op deze beelden personen herkenbaar in beeld worden gebracht en die beelden ook worden beoordeeld of opgeslagen, is er doorgaans sprake van het verwerken van persoonsgegevens. Die verwerking moet dan primair ten dienste staan aan het doel waarvoor de verwerking plaatsvindt, te weten bewakings- en beveiligingsdoeleinden. In dit geval zijn de beelden anderhalf jaar nadat ze zijn gemaakt op Facebook geplaatst met de kennelijke bedoeling de beelden in bredere kring te verspreiden. Als op de beelden personen voor derden – behorende tot de kring van ontvangers van de beelden – herkenbaar in beeld worden gebracht, is er sprake van verwerking van persoonsgegevens voor een ander doel dan het doeleinde waarvoor de beelden oorspronkelijk zijn verzameld. Bovendien zouden op de beelden intieme handelingen te zien zijn. In dat geval is er gehandeld in strijd met de wet omdat er geen sprake is van het gerechtvaardigd verder verwerken van de beelden in de zin van artikel 9, tweede lid, Wbp. Uit het in vraag 1 aangehaalde bericht maak ik op dat de betreffende Facebook-pagina ondertussen is verwijderd.
Rijkswaterstaat heeft met de betrokken personen gesproken en aangegeven te betreuren dat de camerabeelden openbaar zijn gemaakt. Rijkswaterstaat verleent volledige medewerking om uit te zoeken wie de camerabeelden vanaf de beveiligingsmonitor heeft opgenomen. Rijkswaterstaat en het (toenmalige) beveiligingsbedrijf hadden in dat kader afgesproken uit te zoeken wie de camerabeelden heeft gemaakt en daaraan gevolgen te verbinden. Aangezien de politie ondertussen een strafrechtelijk onderzoek verricht naar deze zaak, hebben Rijkswaterstaat en het (toenmalige) beveiligingsbedrijf besloten dit politieonderzoek af te wachten.
Hoe worden personen die beelden van bewakingscamera’s bekijken getraind en geïnstrueerd ten aanzien van het omgaan met die beelden? Zijn er in het geval een dergelijke persoon camerabeelden met aanstootgevende of kwetsende beelden openbaar maakt disciplinaire maatregelen mogelijk?
Rijkswaterstaat heeft over dit concrete geval het volgende toegelicht. Het toenmalige, private beveiligingsbedrijf dat zorgde voor de beveiliging van het betreffende gebouw kende opleidingen en trainingen waarin ondermeer het werken met bewakingscamera’s was opgenomen. Daarnaast kende het interne instructies, een integriteitsprotocol en een protocol cameratoezicht. Medewerkers van het beveiligingsbedrijf die werkzaam waren in een meldkamer met cameratoezicht kregen, conform de eisen die genoemd zijn in de overeenkomst met Rijkswaterstaat, de opleiding «centralist particulier en overheidsgebouwen». In het integriteitsprotocol zijn bepalingen en verboden opgenomen die kunnen leiden tot disciplinaire maatregelen als een medewerker niet handelt volgens de geldende instructies.
Kan het opnemen en verspreiden van beelden van mensen die zich onbespied wanen, strafbaar zijn? Zo ja, op grond van welke wettelijke bepalingen?
Onder omstandigheden kan het strafbaar zijn om, met een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, een afbeelding te maken van een persoon die zich bevindt op een voor het publiek toegankelijke plaats. Dit is opgenomen in artikel 441b Wetboek van Strafrecht (Sr). Een vergelijkbare strafbaarstelling voor het gebruik van een verborgen camera in woningen en andere niet openbare plaatsen is opgenomen in artikel 139f Sr. Deze bepalingen richten zich tot een ieder en hebben tot doel te voorkomen dat in onze samenleving verborgen camera’s op ongecontroleerde wijze worden gebruikt.2
Deelt u de mening dat het op internet plaatsen van beelden van personen door derden met de intentie die personen te schande te zetten ongewenst is en in voorkomende gevallen ook strafbaar? Zo ja, in welk opzicht kan er sprake van strafbaarheid zijn en hoe kan hiertegen worden opgetreden?
Het op internet plaatsen van beelden waardoor opzettelijk iemands eer of goede naam wordt aangetast kan strafbaar zijn op grond van artikel 261 Sr (smaad). Op grond van deze strafbepaling kan vervolging of een andere strafrechtelijke interventie plaatsvinden.
Naar aanleiding van een aangifte onderzoekt de politie deze concrete zaak. Ik kan daarover vanwege de belangen van opsporing en vervolging geen nadere mededelingen doen.
Wat kan er gedaan worden om slachtoffers die op dergelijke beelden staan, aan te zetten tot het doen van aangifte? In hoeverre kan daarbij de identiteit van de aangever worden beschermd of afgeschermd?
Het doen van aangifte is primair een verantwoordelijkheid van degenen die slachtoffer zijn of kennis hebben van een strafbaar feit. Voor zover het binnen mijn invloedsfeer ligt hun aangiftebereidheid te vergroten, heb ik daartoe een aantal maatregelen genomen3. Deze bestaan uit het organiseren van uniforme aangiftevoorzieningen waarbij op een passende manier aangifte kan worden gedaan, het verbeteren van de kennis en expertise van de politiemedewerkers die aangiften opnemen, het organiseren van terugkoppeling op aangiften en het verbeteren van de afhandeling van aangiften.
Het relevante criterium voor het afschermen van de identiteit van een aangever is de vraag of er sprake is van een uitzonderlijke, bedreigende situatie.
Kunt u de Kamer op de hoogte stellen van de stand van zaken van de in het bericht genoemde aangifte?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat social media websites niet altijd geneigd zijn om mee te werken aan het verwijderen van aanstootgevende pagina’s waarop willoze slachtoffers staan? Zo ja, kan het op een dergelijke website laten staan van voor het slachtoffer kwetsende of beledigende beelden ook voor een dergelijke website strafbaar zijn, bijvoorbeeld omdat daarmee het delict wordt voortgezet? Zo nee, waarom niet?
Gebruikers kunnen social media websites vragen een aanstootgevende pagina te verwijderen als de beelden op deze pagina in strijd zijn met de gebruikersvoorwaarden. Zoals ik hiervoor aangaf, blijkt de betreffende Facebook-pagina ondertussen te zijn verwijderd.
De bereidheid van social media websites om mee te werken met het verwijderen van gegevens van hun website kan afhangen van de vraag in welk land de internet service provider (ISP) zich bevindt, de strafbaarheid van de inhoud van de gegevens naar het nationaal recht van dat land en de opvattingen van dat land over de reikwijdte van de vrijheid van meningsuiting.
Als het gaat om afbeeldingen waarvan de enkele verspreiding strafbaar is gesteld, zoals kinderpornografische afbeeldingen, kan onder omstandigheden ook de eigenaar van een website waarop de beelden zijn geplaatst strafbaar zijn als deze de beelden niet verwijdert. Kwetsende of beledigende beelden zijn geen beelden waarvan de enkele verspreiding strafbaar is gesteld.
Het bericht ‘Adviespunt Klokkenluiders: de ambtenaar is niet goed beschermd’ |
|
John Kerstens (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Adviespunt Klokkenluiders: de ambtenaar is niet goed beschermd» en «Ik wil in de spiegel kunnen kijken»?1 Kent u ook het onderzoek dat het Adviespunt Klokkenluiders heeft gedaan over gemeentelijke klokkenluidersregelingen2 en de reactie van de VNG op de artikelen en het rapport?3
Ja
Is het waar dat een groot deel van de Nederlandse gemeenten niet beschikt over een openbare klokkenluidersregeling? Zo ja, deelt u de mening dat dit ongewenst is?
Op grond van artikel 125quinquies, tweede lid, van de Ambtenarenwet zijn gemeenten verplicht een procedure vast te stellen voor het omgaan met vermoedens van misstanden (klokkenluidersregeling). De VNG heeft hiervoor een modelregeling ontworpen. Tot nu toe hebben 285 (van de 403) gemeenten en ongeveer 30 gemeenschappelijke regelingen de in november 2013 vernieuwde modelregeling van de VNG overgenomen. Lokaal kan besloten worden de VNG-modelregeling in zijn geheel te volgen, gedeeltelijk te volgen of een eigen regeling te treffen.
Een klokkenluidersregeling is primair bedoeld voor het melden van een vermoeden van een misstand door ambtenaren en andere mensen die werkzaam zijn voor een gemeentelijke organisatie. Een dergelijke regeling heeft dus een sterke interne werking. Voor een ambtenaar die een vermoeden van een misstand wil melden, is intranet de meest voor de hand liggende plek om zich te informeren over de toepasselijke regeling. Vindbaarheid op intranet staat dus voorop.
Ik hecht, evenals de VNG, veel waarde aan openheid en transparantie in het openbaar bestuur. Dit geldt ook voor onderwerpen als integriteit en de regelingen op dit terrein. Het belang van openbare vindbaarheid van een klokkenluidersregeling is toegenomen, zeker aangezien in de VNG-modelregeling ook ex-ambtenaren die minder dan een jaar uit dienst zijn, een vermoeden van een misstand kunnen melden. Ik onderschrijf het belang van openbare vindbaarheid.
Het is niet bekend hoeveel klokkenluiderregelingen openbaar vindbaar zijn. De door het Adviespunt Klokkenluiders vergaarde informatie is gebaseerd op een digitaal onderzoek onder een klein deel van de gemeenten (38 van 403).
Deelt u de mening van Hannah de Jong, directeur van het Adviespunt Klokkenluiders, dat «de kwaliteit en vindbaarheid van een [klokkenluiders]regeling iets zegt over het belang dat gemeenten hechten aan klokkenluiders en het ontvangen van meldingen en over de integriteit van die organisatie»? Zo ja, welke stappen onderneemt u om gemeenten (en andere overheden) ertoe aan te zetten om hun klokkenluidersregelingen openbaar te maken?
Kwaliteit en vindbaarheid van een (klokkenluiders)regeling zijn in het kader van de integriteit van een organisatie heel belangrijk. Vindbaarheid van de regeling op intranet is dus essentieel. Daarnaast zijn bij een beoordeling van de integriteit van een organisatie echter ook de cultuur van de organisatie, de breedte van het integriteitbeleid en de uitvoering en handhaving van beleid en regelgeving van groot belang.
De verantwoordelijkheid voor het voeren van integriteitsbeleid ligt primair bij de individuele overheidsorganisaties zelf. De VNG maar ook de Unie van Waterschappen vinden het belangrijk een vinger aan de pols te houden wat betreft de implementatie van de klokkenluidersregeling. Dat doen zij in samenwerking met gemeenten, waterschappen, de Onderzoeksraad Integriteit Overheid en andere betrokkenen, waaronder ook het Adviespunt Klokkenluiders.
Aanvullend zal ik bestuurlijk overleg gaan voeren met de betrokken koepels.
Is de stelling, in NRC-Handelsblad verwoord, juist dat gemeenten die niet de modelregeling van VNG volgen dus geen specifieke bescherming van meldende ambtenaren kennen?
Nee. Op grond van artikel 125quinquies, tweede lid, van de Ambtenarenwet hebben gemeenten de plicht een procedure vast te stellen voor het omgaan met een vermoeden van een misstand. Het derde lid van dat artikel bepaalt dat de ambtenaar als gevolg van het melden van zijn vermoedens geen nadelige gevolgen voor zijn rechtspositie zal ondervinden tijdens en na het volgen van de procedure. Deze bescherming wordt nog versterkt door de aanvullende verankering via de voor de gemeenten relevante rechtspositieregeling (CAR-UWO).
Deze op de Ambtenarenwet en CAR-UWO gebaseerde specifieke bescherming voor klokkenluiders is dus gekoppeld aan het hebben van een procedure voor het omgaan met vermoedens van misstanden.
Hoe beoordeelt u de bewering van de VNG dat klokkenluidersregelingen niet perse vindbaar hoeven te zijn in openbare bronnen, maar ook enkel beschikbaar kunnen zijn via het gemeentelijke intranet?4 Deelt u de conclusie van het Adviespunt dat dit onwenselijk is, «alleen al gezien het feit dat veel klokkenluidersregelingen het ook voor ex-ambtenaren mogelijk maken een melding te doen»?56 Deelt u de mening, verwoord in het beschouwende artikel «Ik wil de spiegel kunnen kijken», dat het succesvol kunnen melden van een misstand – waardoor deze dus kan worden aangepakt – behalve van goede wettelijke bescherming ook afhankelijk is van de cultuur binnen de organisatie, en dat op dit punt nog een grote uitdaging zit? Welke stappen onderneemt u in de toekomst en heeft u in het verleden ondernomen om de organisatiecultuur ten aanzien van klokkenluiden te verbeteren?
Bij het antwoord op vraag 2 is al gemeld dat naast interne vindbaarheid ook openbare vindbaarheid gewenst is. Zeker in het kader van de modelregeling van de VNG waarin ook gewezen ambtenaren de mogelijkheid hebben een melding te doen. Regelingen dienen kenbaar te zijn voor wie ze aangaan. Een regeling die verdergaande werking heeft en ook is gericht op oud-ambtenaren of anderen zal openbaar moeten zijn om voor hen toegankelijk te zijn.
Is de stelling in NRC Handelsblad juist dat het de honderd klokkenluiders die zich de afgelopen twee jaar bij de Expertgroep Klokkenluiders hebben gemeld, slecht is vergaan, zoals zou blijken uit het feit dat velen met hartproblemen en depressie te maken kregen en ze bijna allemaal hun baan kwijt raakten?6 Zo ja, ziet u hierin aanleiding tot extra stappen om tot verbetering te komen?
Klokkenluidersregelingen zijn een belangrijke steunpilaar om het melden van een vermoeden van een misstand te faciliteren en te helpen de melding te doen, maar daarnaast is inderdaad de cultuur binnen een organisatie van groot belang. Ik zal daarom de verschillende ontwikkelingen bij sectoren blijven aanmoedigen en bevorderen. Regels en het aanbieden van handreikingen en trainingen is niet voldoende. Het soms moeilijke maar noodzakelijke gesprek over integriteit moet op de werkvloer gevoerd worden. Organisaties zijn daarbij in eerste aanleg zelf aan zet, zij zullen het moeten doen. Het Bureau Integriteitsbevordering Openbare Sector (BIOS) – een initiatief van het Ministerie van BZK – kan hen hierin ondersteunen. BIOS heeft diverse handreikingen opgesteld die ook bij dit thema relevant kunnen zijn, waaronder de handreiking «Aanspreken en aangesproken worden».
Jihadbruiden |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Al 5 Goudse «bruiden» in Syrië»?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze de vrouwelijke moslimterroristen die afreizen naar Syrië in het vizier zijn van de Nederlandse autoriteiten?
Ik verwijs u graag naar de brief aan uw Kamer met de beleidsbevindingen op het 35e Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN). Het DTN35 beschrijft opnieuw de dreiging die voor Nederland uitgaat van het jihadisme. In de brief worden verschillende maatregelen beschreven inzake de aanpak van jihadgangers en terugkeerders. Dergelijke maatregelen kunnen ook worden genomen jegens vrouwen die willen uitreizen of reeds uitgereisd zijn. Daarbij kan gedacht worden aan strafvervolging, bestuurlijke maatregelen zoals het stoppen van toeslagen en uitkeringen, paspoortmaatregelen en het bevriezen van financiële tegoeden. Per individueel geval wordt bekeken wat de meest geëigende aanpak is.
Begrijpt u dat het niet afgeven van een Nederlands paspoort jihadisten met een dubbele nationaliteit niet tegenhoudt om af te reizen naar islamitische oorlogsgebieden?
In elk individueel geval wordt de beste aanpak vormgegeven met als doel de mogelijke dreiging die van personen uitgaat te verminderen. In geval van jihadisten met een dubbele nationaliteit zal enkel en alleen de paspoortmaatregel niet afdoende zijn. Per geval worden de verschillende mogelijke maatregelen afgewogen en besloten tot de meest adequate aanpak.
Bent u inmiddels bereid administratieve detentie in te voeren als middel in de strijd tegen het islamitisch terrorisme? Zo neen, waarom neemt u geen effectieve maatregelen om de samenleving te beschermen tegen de islamitische terreur?
Nee. Wanneer van een persoon een dreiging uitgaat – bijvoorbeeld omdat de persoon van plan is uit te reizen naar of is teruggekeerd van een jihadistisch strijdgebied – dan beschikt het Openbaar Ministerie over voldoende wettelijke instrumenten om, in samenwerking met de politie, strafrechtelijk op te treden. Zo is bij verdenking van een terroristische misdrijf bewaring mogelijk ook buiten het geval van ernstige bezwaren tegen de verdachte. Tevens bestaan er bestuurlijke instrumenten voor de aanpak, zoals het stopzetten van toeslagen en uitkeringen, het nemen van paspoortmaatregelen en het kunnen bevriezen van financiële tegoeden. Ik acht daarom het creëren van aanvullende administratieve detentiemogelijkheden ten behoeve van terrorismebestrijding niet noodzakelijk.
Naast deze aanpak van jihadgangers en terugkeerders richt het kabinet zich op de preventie van radicalisering. Zoals beschreven in de brief popjihad – preventie radicalisering (Vergaderjaar 2013–2014 Kamerstuk 32 824 nr. 49) is het vraagstuk van jihadistische radicalisering zowel een veiligheids- als een integratieprobleem. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid richt zich daarbij in samenwerking met de NCTV op het verhogen van de weerbaarheid van moslimgemeenschappen en op ondersteuning van o.a. gemeenten bij vroegsignalering van maatschappelijke en sociale spanningen.
In hoeverre deelt u de visie dat alle Syrië-gangers per definitie gestraft dienen te worden en zij die een dubbele nationaliteit hebben de Nederlandse nationaliteit dienen te verliezen en gestraft moeten worden om vervolgens ons land te worden uitgezet?
Het Openbaar Ministerie (OM) bepaalt wie voor de strafrechter moet verschijnen en voor welk strafbaar feit. Het besluit om over te gaan tot vervolging ligt daar. Deelname aan de jihadistische strijd of het volgen van terroristische training zijn strafbaar en het OM bekijkt per geval wat de mogelijkheden tot vervolging zijn.
Op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) kan het Nederlanderschap worden ingetrokken als sprake is van een onherroepelijke veroordeling wegens een terroristisch misdrijf. Voorwaarde is dat de betrokken persoon naast de Nederlandse nationaliteit ook een andere nationaliteit bezit. Intrekking van het Nederlanderschap is namelijk niet mogelijk als staatloosheid daarvan het gevolg is (het Europees Verdrag inzake Nationaliteit, waarbij Nederland partij is, staat dit niet toe). Voorwaarde is ook dat het misdrijf na 1 oktober 2010 is gepleegd. Na het intrekken van het Nederlanderschap wordt betrokkene tot ongewenst vreemdeling verklaard en wordt hij uitgezet.
De berichten dat de overheid jaagde op Brenno de Winter |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Zijn de berichten «De overheid jaagde op Brenno de Winter» en «Tien dagen proefdraaien met een controlestaat» op The Post Online1 waar?
Ik heb kennis genomen van beide berichten. Deze geven naast een aantal feitelijkheden ook de beschouwing en ervaringen van de heer De Winter weer. De beschreven feiten, zoals de interne meldingen over de heer De Winter, de brief van de Rijksbeveilingsautoriteit (RijksBVA) en de behandeling door de beveiliging van Financiën zijn juist.
Waarom is een formele waarschuwing voor de activiteiten van de heer De Winter uitgegaan?
De heer De Winter heeft de afgelopen jaren meerdere malen gepoogd om zich met een ongeldig identiteitsbewijs aan te melden voor een bezoek aan een Rijkskantoor2. De departementale beveiligingsorganisaties hebben begin februari informatie ontvangen van de Nationale Politie die er op duidde dat de heer De Winter zich mogelijk wederom met gebruikmaking van een ongeldig identiteitsbewijs toegang zou willen verschaffen tot overheidsgebouwen. Deze informatie is vervolgens doorgestuurd binnen de departementale beveiligingsorganisaties met als doel om de aandacht te vestigen op het mogelijk opnieuw gebruiken van een ongeldig identiteitsbewijs door de heer De Winter.
Op basis van welke feiten of veronderstellingen is het bericht uitgegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Ten aanzien van hoeveel personen circuleren er dergelijke waarschuwingen? Hoeveel daarvan zijn journalisten?
Over het aantal meldingen kan ik geen precieze mededelingen doen. Dit aantal fluctueert en wisselt ook tussen departementen. Bovendien bestaan er verschillen tussen departementen in hoe zij intern met meldingen of alerteringen omgaan. In algemene zin kan gesteld worden dat voor alle departementen tezamen het totale aantal meldingen op dit moment fluctueert rond een gemiddelde van tegen de 20. Departementen hebben overigens een eigenstandige verantwoordelijkheid bij de beoordeling of iemand, dus ook een journalist, een risico vormt voor de beveiliging van het departement, bewindslieden of medewerkers.
Waren de gedane insinuaties ten aanzien van de heer De Winter en de verspreiding van zijn persoonsgegevens, als schending van zijn privacy en journalistieke vrijheid, noodzakelijk in een democratische rechtsstaat? Zo ja, hoe rijmt dat met de gebruikelijke uitleg van deze mensenrechten? Zo nee, waarom gebeurde dit dan wel?
De redenen waarom de interne meldingen zijn verstuurd staan beschreven bij vraag 2 en 3. Met de interne meldingen zijn ook persoonlijke gegevens van de heer De Winter verstuurd, zoals zijn woonadres. Deze gegevens hadden daarmee niet verstuurd moeten worden. Ook zijn gegevens meegestuurd die duiden op een mogelijk strafbaar handelen van de heer De Winter. Deze gegevens hadden ook niet meegestuurd moeten worden.
De heer De Winter heeft hierover schriftelijke vragen gesteld en de gang van zaken is intern in kaart gebracht. Hierover is met de heer De Winter gesproken. Geconcludeerd moet worden dat de verspreiding van de informatie op onderdelen onzorgvuldig is geweest. Om dit in de toekomst te voorkomen zal een protocol worden opgesteld over deling van persoonsinformatie binnen het beveiligingsdomein van het Rijk.
Was u op de hoogte van de waarschuwing die ten aanzien van de heer De Winter circuleerde? Zo ja, heeft u daarmee ingestemd?
Ik ben terstond geïnformeerd over het versturen van de interne beveiligingsberichten toen helder werd dat deze waren verstuurd en er informatie in deze berichten stond die daarin niet verstuurd had moeten worden. Daarop zijn ook excuses aan de heer De Winter aangeboden en is een rectificatiebrief verstuurd naar de departementale Beveilingsautoriteiten (BVA’s).
Bent u bereid de Kamer een afschrift toe te sturen van het protocol waarvan uw ministerie en de Nationale Politie in de rectificatiebrieven melding maken? Zo ja, wanneer kan de Kamer dat afschrift verwachten? Zo nee, waarom bent u daar niet toe bereid?
Zoals in de brief van de RijksBVA staat vermeld, wordt op dit moment gewerkt aan de ontwikkeling van een rijksbreed protocol voor het delen van informatie binnen het beveiligingsdomein. Zodra dit gereed is zal ik uw Kamer dit protocol toezenden.
Kent u het bericht dat het gros van de officieren van justitie in Limburg van mening is dat de opsporing en vervolging van criminelen in Limburg in gevaar komt als de voorgenomen reorganisatie van het Openbaar Ministerie in Limburg doorgaat?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten wat die reorganisatie inhoudt? Klopt het bijvoorbeeld dat zeven parketsecretarissen worden overgeplaatst naar de politie?
Er is geen sprake van een reorganisatie van het arrondissementsparket Limburg. Wel is sprake van een concernbreed en dynamisch veranderproces om te komen tot een duurzaam en betaalbaar openbaar ministerie (OM) in 2020. Het beeld van de toekomstige OM-organisatie is op dit moment onvoldoende scherp om de personele consequenties ervan te kunnen duiden. Onder andere wordt bezien hoe de samenwerking tussen het OM en de nationale politie kan worden verbeterd om de kwaliteit van de strafrechtketen te versterken (zie ook mijn antwoord op vraag2.
Ik verwijs verder naar mijn brief van 14 november 2013 over de voortgang van het programma Versterking Prestaties Strafrechtketen (VPS, Kamerstukken TK, vergaderjaar 2013–2014, 29 279, nr. 177).
Kent u het advies van de ondernemingsraad van het parket over deze reorganisatie? Wat is uw oordeel daarover?
Nee, dat advies is mij niet bekend. Het ligt bovendien op de weg van de bestuurder om te reageren op het oordeel van een ondernemingsraad van een onderdeel van het OM.
Wat is uw oordeel over deze voorgenomen reorganisatie? Deelt u de mening van de officieren van justitie en de ondernemingsraad dat de veiligheid van de samenleving hierdoor op het spel komt te staan? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven is er geen sprake van een reorganisatie van arrondissementsparket Limburg.
Het College van procureurs-generaal houdt mij regelmatig op de hoogte van de wijze waarop het vorm geeft aan de noodzakelijke modernisering van de OM-organisatie en de consequenties daarvan. Ik deel niet de mening dat daarbij de veiligheid van de samenleving op het spel komt te staan. Door het OM en andere ketenpartners wordt in deze periode juist hard gewerkt aan het versterken van de prestaties van de strafrechtketen. In het kader van het VPS zullen met behulp van innovatieve werkwijzen, vakmanschap en heterdaadkracht strafzaken sneller, slimmer, beter en transparanter worden afgehandeld.
Welke betekenis moet gehecht worden aan de woorden van hoofdofficier van justitie Bos dat niets in beton is gegoten en dat zelfs met minder mensen een kwaliteitsslag gemaakt kan worden?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze wordt deze onrust in het Limburgse parket weggenomen en vormt een en ander voldoende reden om de voorgenomen reorganisatie te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Het College heeft mij meegedeeld dat binnen het OM de komende tijd meer duidelijkheid zal worden geboden over het toekomstige OM en de personele consequenties daarvan. Het hiervoor genoemde veranderproces wordt in goed overleg met de medezeggenschap nader ingevuld. Het College acht een heroverweging van dit veranderproces niet aan de orde.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg over de rechtspraak van 13 maart 2014?
Ja.
Het bericht dat Turkije onderdak en steun zou bieden aan terroristen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat Turkije onderdak en steun zou bieden aan terroristen?1
Ja.
Klopt het dat de Verenigde Staten Turkije connecties verwijten met leiders van de terroristische organisatie Hamas, alsmede met financiers van Al Qaeda?
De Turkse autoriteiten hebben herhaaldelijk, zowel in het openbaar als in bilaterale contacten met Nederland, aangegeven dat zij zich grote zorgen maken over de Turkse binnenlandse veiligheid ten gevolge van activiteiten van jihadistische groeperingen, waaronder Al Qaeda, en dat zij hiertegen adequate maatregelen treffen. Zie ook het antwoord op vragen 12, 13 en 14.
Hoe beoordeelt u de verwijten en beschuldigingen van de Amerikanen in de richting van Turkije?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de oprichter van de gewapende tak van Hamas op de Westbank, Saleh al-Arouri, in Turkije woont en daarvandaan opereert, met steun van de Turkse regering?2
Klopt het dat al-Arouri betrokken is bij de financiering en logistiek van gewapende operaties van Hamas in de regio? En dat recente operaties van Hamas op de Westbank via Turkije aangestuurd zijn?3 Zo ja, hoe beoordeelt u dat?
Hoe beoordeelt u berichtgeving over financiële steun van Turkije aan Hamas ter grootte van $ 300 miljoen per jaar?4
Bent u bereid van Turkije te eisen dat het de financiële en politieke steun aan Hamas, een organisatie waarvan zowel de militaire als de politieke tak door de EU beschouwd worden als terroristische organisatie, staakt?
Klopt het dat de Saudische zakenman Yasin al-Qadi, een (vermeende) Al Qaeda-financier, die door de VS sinds 2001 op de terroristenlijst gezet is, meerdere malen Turkije binnen gereisd is onder bescherming van premier Erdogan, zonder paspoort of visum?
Hoe beoordeelt u de onthullende foto’s in de Turkse krant Karşı van een geheime ontmoeting tussen premier Erdogan, al-Qadi en de chef van de Turkse inlichtingendienst, op 14 april 2012 in Istanbul?5
Hoe beoordeelt u de berichtgeving in deze krant, op basis van informatie uit het onderzoek van een openbaar aanklager, dat premier Erdogan al-Qadi dertien keer ontmoet zou hebben tussen 14 april 2012 en 9 oktober 2013?
Bent u bekend met de uitspraak van premier Erdogan over al-Qadi: «Ik geloof in hem zoals ik in mezelf geloof»? Hoe beoordeelt u de banden tussen de regering Erdogan en al-Qadi, ook in het licht van deze uitspraak?
Klopt het dat de VS in diverse gevallen Turkije gevraagd hebben om aan Al Qaeda gelieerde personen te arresteren, en dat Turkije dit in veel gevallen niet gedaan heeft? Zo ja, kunt u aangeven wat de redenen hiervan waren?
Klopt het dat de VS recentelijk Turkije ook aangesproken hebben op het toelaten van geldstromen van Al Qaeda richting Syrië? Zo ja, kunt u aangeven wat Turkije hieraan gedaan heeft?
Herkent u zich in het beeld dat de relatie tussen de VS en Turkije in toenemende mate onder druk staat door de mogelijke steun van Turkije aan terroristen?
Vindt u het mogelijk onderdak en steun bieden aan terroristen, alsmede het samenwerken met een financier van Al Qaeda, gepast voor een land dat NAVO-bondgenoot is en tevens kandidaat-lidstaat van de EU?
Bent u bereid opheldering te vragen aan Turkije over deze zeer zorgelijke berichtgeving?
De strijd tegen het terrorisme wordt zowel in NAVO- als in EU-kader, bijvoorbeeld tijdens EU-consultaties, alsmede in bilaterale contacten met Turkije, uitvoerig besproken.
Bent u bereid de VS te steunen in het opvoeren van de druk op Turkije om mee te werken aan de strijd tegen het terrorisme, bilateraal en via de EU?
Zie antwoord vraag 16.
Bent u bekend met het boek «Windhandel»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de integriteit van het management van Typhoon Capital, dat bijna geheel uit ex managers van Econcern bestaat, op basis van het boek Windhandel en het faillissementsverslag van de curatoren van het failliete Econcern vooralsnog niet onomstreden is? Zo nee, waarom niet?
Op basis van een boek kan ik niet de integriteit van mensen beoordelen. Het behoort tot de zorgplicht van curatoren om de boedel van Econcern te vereffenen. Over hun bevindingen gaan zij uiteraard zelf. Op hun handelen is toezicht van de zijde van de rechter-commissaris. Curatoren zullen zich ongetwijfeld bij betrokkenen melden indien zij van mening zijn dat er sprake was van onrechtmatig gedrag dat de boedel heeft geschaad.
Heeft u bij het verlenen van de 4.5 miljard euro subsidie aan Typhoon Capital een aanvraag Bibob-advies gedaan inzake de integriteit van het management van Typhoon Capital? Zo nee, waarom niet?
Nee.
De subsidiebeschikkingen zijn op 12 mei 2010 verstrekt aan ZeeEnergie CV en Buitengaats CV. Het zijn ook alleen deze partijen die recht hebben op de subsidiegelden. Bij overdracht van de aandelen in 2011 was er geen aanleiding om een beroep op de wet Bibob te doen. Zie ook het antwoord van vraag 5 van 17 december 2013 hierboven (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1718).
Klopt het dat in gevallen wanneer tegen het management van een Nederlands bedrijf de verdenking van frauduleus handelen bestaat, het Bureau Bibob een negatief advies geeft? Klopt het dat het Bestuursorgaan vervolgens alsnog kan beslissen verleende vergunningen in te trekken en te vernietigen, alsmede de subsidieverstrekking te doen stoppen? Graag uw standpunt in deze.
Het klopt dat een Bibob-onderzoek van het Landelijk Bureau Bibob zich kan uitstrekken tot leidingevenden en bestuurders. Indien strafbare feiten naar voren komen, kunnen deze worden meegenomen in het Bibob-advies.
Bestuursorganen kunnen verleende vergunningen en subsidies bij een zogenaamd «ernstig gevaar»-advies intrekken. Die beslissing is aan het bestuursorgaan.
Deelt u de mening dat voor het management van bedrijven, waar de overheid subsidie aan verstrekt, moet gelden dat hun integriteit boven iedere twijfel is verheven. Bent u derhalve bereid alsnog een beroep te doen op de wet Bibob om het management van Typhoon Capital op integriteit te controleren? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet bereid om alsnog een beroep op de wet Bibob te doen. De betrokken subsidies worden niet verstrekt aan (managers van) Typhoon. Zie ook het antwoord op vraag 4 van 17 december 2013 hierboven (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1718).
Het stijgend aantal ladingdiefstallen |
|
Farshad Bashir , Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het aantal ladingdiefstallen in 2013 met 42 procent gestegen is ten opzichte van 2012?1
In 2013 is een stijging van het aantal aangiften van (pogingen tot) ladingdiefstallen geconstateerd; van 287 aangiften in 2012 naar 432 in 2013, waarvan 189 pogingen tot ladingdiefstal. Een groot deel van deze stijging heeft zich voltrokken in het derde kwartaal. De oorzaak van deze stijging in het aantal aangiften valt niet direct te verklaren.
Tegelijkertijd is in 2013 het aantal aangiftes van (een poging tot) diefstal van voertuigen gedaald. Transportondernemers deden het afgelopen jaar 287 keer aangifte. Dat is 19% minder dan in 2012, toen er in 356 gevallen aangifte werd gedaan.
Wat is volgens u de oorzaak van deze stijging?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het verwijt van de brancheorganisatie Transport en Logistiek Nederland dat de stijging te wijten is aan de verminderde aandacht van politie en justitie voor transportcriminaliteit?
Ik deel de opvatting dat sprake zou zijn van verminderde aandacht voor transportcriminaliteit niet. Integendeel, de Landelijke Eenheid van de nationale politie heeft transportcriminaliteit als speerpunt benoemd en pakt dit thema serieus aan via een integrale benadering vanuit de opsporing, handhaving en preventie. Dit gebeurt in samenwerking met de regionale eenheden en de ketenpartners. Het projectteam ladingdiefstal van de Bovenregionale Recherche Zuid-Nederland bestaat nog tot eind 2014. Op dit moment is sprake van intensieve samenwerking tussen de Landelijke Eenheid en dit team ten behoeve van kennisoverdracht en de borging daarvan. Het Landelijk Team Transportcriminaliteit, verantwoordelijk voor de informatiepositie rond het thema, zal onderdeel blijven van de informatieorganisatie van de Landelijke Eenheid en vormt een vaste schakel in de programmatische aanpak.
De aanpak van deze vorm van criminaliteit had en heeft de volle aandacht van politie en Openbaar Ministerie. In het kader hiervan vindt structureel overleg plaats tussen publieke en private partners om de preventieve en repressieve en aanpak van transportcriminaliteit te bevorderen. Transportcriminaliteit is door het publiek-private Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC) geprioriteerd in de aanpak van criminaliteit tegen het bedrijfsleven.
Klopt het dat met de komst van de nationale politie de speciale officier van justitie voor transportcriminaliteit is verdwenen? Zo ja, ziet u een verband tussen het verdwijnen van deze functie en het stijgen van de transportcriminaliteit?
Nee, het klopt niet dat door de komst van de nationale politie de landelijk officier transportcriminaliteit is verdwenen. De landelijke officier transportcriminaliteit was gekoppeld aan de afspraken die zijn gemaakt in het Convenant Aanpak Transportcriminaliteit dat per 31 december 2013 is afgerond.
In lijn met de afgelopen jaren blijft een programmatische aanpak van transportcriminaliteit bij het Landelijk Parket van het OM verzekerd. Er is een
centrale dossierhouder aangesteld die fungeert als aanspreekpunt voor de regioparketten van het OM, politie, de transportsector en andere private partners bij de aanpak van transportcriminaliteit. Strafzaken worden afgedaan door de regioparketten en/of het Landelijk Parket.
Wat gaat u doen om te zorgen dat deze ongewenste stijging van criminaliteit wordt gestuit? Hoe gaat u zorgen dat er dit jaar een forse daling plaatsvindt van het aantal ladingdiefstallen?
Sinds 2011 werken 13 publieke en private partijen met elkaar aan de bestrijding van transportcriminaliteit. Deze samenwerking heeft de afgelopen jaren haar vruchten afgeworpen. Er zijn verschillende vormen van preventie geïntroduceerd, waaronder een waarschuwingsregister voor de sector, training van chauffeurs en voorlichtingsactiviteiten voor transportondernemers. De aanhouding van ladingdieven leidde tot een merkbare beperking van het aantal ladingdiefstallen in het laatste kwartaal van 2013.
Met het aflopen van het convenant in 2013 is zeker geen einde gekomen aan de aanpak van transportcriminaliteit. In het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC) is transportcriminaliteit benoemd als vast thema in de aanpak van criminaliteit tegen het bedrijfsleven. Dit betekent dat we in de toekomst de samenwerking in de aanpak van transportcriminaliteit gaan voortzetten en verstevigen daar waar nodig. Ik blijf de ontwikkelingen in de transportcriminaliteit nauwlettend volgen en met publieke en private partners in het NPC bezien welke aanvullende maatregelen nodig zijn.
Het bericht dat vrijwel alle zorgverzekeraars een onvoldoende scoren voor het bestrijden van fraude |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat vrijwel alle zorgverzekeraars een onvoldoende scoren voor het bestrijden van fraude?1
De NZa constateerde over 2012 tekortkomingen bij de controles van zorgverzekeraars. Zo hebben maar drie van de elf zorgverzekeraars in dat jaar een voldoende gescoord voor de uitvoering van hun controles. Bij acht van de zorgverzekeraars waren de controles dus ondermaats: een onacceptabel aantal. De NZa heeft een aantal handhavingmaatregelen getroffen waaronder aanwijzingen. Mede als reactie hierop hebben de zorgverzekeraars en hun koepelorganisatie Zorgverzekeraars Nederland in 2013 een aantal verbeteracties in gang gezet, die de komende periode resultaten moeten gaan opleveren. De kernthema’s daarbij zijn: signalen beter afwikkelen, meer samenwerking tussen zorgverzekeraars, implementatie van moderne technieken zoals datamining, en uitbreiding van capaciteit. De NZa volgt, als toezichthouder, de vooruitgang op deze punten op de voet.
Deelt u de mening dat het ernstig is dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) constateert dat «net als over 2011, zorgverzekeraars de controle van declaraties moeten intensiveren en meer werk moeten maken van fraudebestrijding»? Hoe kan het dat, ondanks alle aandacht voor fraude in de zorg, zorgverzekeraars deze taak nog steeds niet serieus lijken te nemen?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat zegt het u dat vier zorgverzekeraars op zowel de materiële controle, het misbruik en oneigenlijk gebruik, en gepast gebruik een onvoldoende scoren? Wat zegt het u dat slechts drie zorgverzekeraars op al deze drie punten een voldoende scoren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe reageert u op de conclusie van de NZa dat zorgverzekeraars wat betreft fraudebestrijding beter moeten samenwerken? Baart de voetnoot die de NZa daarbij plaatst dat dit binnen de grenzen van de Mededingingswet moet gebeuren u net als ons zorgen? Welke beperkingen legt de Mededingingswet op? Betekent dit dat het concurrentiemodel de bestrijding van fraude in de weg zit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben net als de NZa van mening dat verzekeraars beter moeten samenwerken voor wat betreft fraudebestrijding. Dat die samenwerking moet plaatsvinden binnen de grenzen van de Mededingingswet baart mij geen zorgen.
De Mededingingswet legt in zijn algemeenheid beperkingen op die liggen in de aard en mate van samenwerking. Daarbij geldt dat waar samenwerking op het gebied van fraudebestrijding meer voordelen dan nadelen oplevert voor de verzekerde / premiebetaler de Mededingingswet waarschijnlijk geen belemmering zal vormen. De Mededingingswet is er ten behoeve en bescherming van de verzekerden.
Deelt de conclusie dat het rapport van de NZa bewijst dat de passage in de concept-versie van het PInCet-rapport (Project Intensivering Controle en Toezicht) dat zorgverzekeraars «de neiging hebben om kosten af te wentelen op de belastingbetaler, premiebetaler of de omvang van het verzekerd pakket» ten onrechte uit de rapportage is geschrapt? Zo ja, waarom is de betreffende passage destijds geschrapt? Zo nee, waarom niet?3
Zoals ik in de brief van 22 mei 2013 (28 828 nr. 47) heb aangegeven ken ik alleen de versie van het conceptrapport die ik naar uw Kamer heb gestuurd. Een dergelijke passage is mij dan ook niet bekend. Zoals ik heb aangegeven bij het antwoord op vraag 1,2 en 3 constateerde de NZa over 2012 nog tekortkomingen bij de controles van zorgverzekeraars en hebben zorgverzekeraars mede als reactie hierop verbeteracties in gang gezet.
Hoe reageert u op het gegeven dat een woordvoerder van Achmea wijst op de datering van het NZa rapport waarmee deze woordvoerder wil zeggen dat de fraudebestrijding nu op orde is? Deelt u de conclusie dat de verantwoordelijken keer op keer concluderen dat het gat nu gedicht is terwijl de sluizen voor fraude nog steeds wagenwijd open staan? Kunt u uw antwoord toelichten? 4
In het artikel van de Volkskrant geeft de woordvoerder van Achmea aan dat Achmea zelf ook de noodzaak heeft gezien om hun fraudebestrijdingactiviteiten te verbeteren en intensiveren. Hiermee geeft Achmea aan meer dan in het verleden te doen aan fraudebestrijding, dat vind ik positief. Het is aan de toezichthouder om te oordelen of deze beweging voldoende is.
Kunt u de Kamer op de hoogte stellen bij welke zorgverzekeraars een boeteonderzoek is gestart? Over welke zorgverzekeraars heeft de NZa in 2013 een boetebesluit genomen? Hoe hoog is de boete die is opgelegd? Welke zorgverzekeraars zijn daartegen in beroep gegaan en waarom?5
Zoals in het «Samenvattend rapport Rechtmatige uitvoering Zorgverzekeringswet 2012» van de NZa is te lezen: «heeft de NZa naar aanleiding van het vorige vereveningsonderzoek een boete-onderzoek gestart bij vijf zorgverzekeraars wegens onjuistheden in de financiële verantwoordingen. De NZa heeft inmiddels aan vijf verzekeraars een boete opgelegd.
Hoeveel onderzoeken heeft u nodig voordat u erkent dat het werkelijke probleem is dat de structuur van betaling per verrichting uitnodigt en aanzet tot fraude? Wanneer erkent u dat zolang de zorg op die wijze wordt bekostigd fraude op grote schaal zal blijven bestaan?
Ik ben van mening dat niet het systeem fraude pleegt maar het mensen zijn die fraude plegen. Mensen die fraude plegen houden zich met opzet niet aan de wettelijke voorwaarden om daarmee geldelijk gewin te behalen. Dit vind ik immoreel en onacceptabel.
Het bericht dat de moordenaar van Melanie Sijbers wapens maakte tijdens zijn vluchtpoging en het bericht "Foutenfestival rond Peter H. onderzocht" |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de moordenaar van Melanie Sijbers wapens maakte tijdens zijn vluchtpoging1 en het bericht «Foutenfestival rond Peter H. onderzocht»2 en klopt het wat hierin vermeld wordt?
Ja, ik ken de berichten uit het Eindhovens Dagblad en De Telegraaf. Het bericht dat de moordenaar van Melanie Sijbers wapens maakte tijdens zijn vluchtpoging is onjuist.
Deelt u de mening dat gereedschap, voor welk doel dan ook, juist in een omgeving als een penitentiaire inrichting, altijd achter slot en grendel dient te liggen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. Als gereedschap in een penitentiaire inrichting niet wordt gebruikt, ligt het altijd in een afgesloten ruimte die niet toegankelijk is voor gedetineerden.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat een gedetineerde in een tuinhuisje blijkbaar in de gelegenheid kan worden gesteld met het aanwezige materiaal wapens te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen teneinde ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet meer kan gebeuren?
Tijdens de uitbraakpoging heeft de gedetineerde geen enkel wapen gemaakt. In het algemeen geldt dat alles in het werk wordt gesteld om te voorkomen dat gedetineerden wapens maken van materialen en gereedschappen die door gedetineerden worden gebruikt tijdens het dagprogramma.
Deelt u de mening dat deze gedetineerde, die bekend staat als vluchtgevaarlijk, helemaal niet in een minder zwaarbeveiligde strafinrichting thuishoort? Zo nee, waarom niet?
Gedetineerden worden op basis van rapportages van onder meer de politie, het Openbaar Ministerie en de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) geselecteerd en geplaatst in een inrichting met een passend beveiligingsniveau. Vanwege de hoge mate van vluchtgevaarlijkheid heeft Peter H. jarenlang verbleven in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) in Vught. De Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden schrijft voor dat plaatsing in de EBI elk half jaar moet worden getoetst door de Selectie Advies Commissie EBI.
Deze selectie- en overplaatsingsprocedure is correct gevolgd. In januari 2013 is in deze selectiecommissie aan de orde geweest dat Peter H. een mate van zorg nodig had die vanwege het daar geldende individuele regime niet in de EBI kon worden geboden. Op grond van artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden heeft de selectiecommissie geadviseerd Peter H. over te plaatsen naar een nabijgelegen – hoogbeveiligde – unit van het penitentiair psychiatrisch centrum. Juist omdat tijdens eerdere detentieperiodes was gebleken dat deze gedetineerde vluchtgevaarlijk was, is hij pas overgeplaatst uit de EBI nadat bij het specifieke cellencomplex waarin hij geplaatst zou worden extra beveiligingsmaatregelen waren getroffen. Het zijn deze extra beveiligingsmaatregelen die ervoor hebben gezorgd dat Peter H. tijdens zijn ontsnappingspoging zijn unit niet heeft kunnen verlaten. Naar het feit dat Peter H. wel zijn cel heeft weten te verlaten vindt momenteel een uitgebreid veiligheidsonderzoek plaats. Als de uitkomsten van het onderzoek daartoe aanleiding geven, worden passende maatregelen genomen.
Wel acht ik het wenselijk dat een beslissing over de (over)plaatsing van gedetineerden met een extreem profiel, gezien de gevoeligheid van deze zaken, eerst aan de Sectordirecteur Gevangeniswezen (en zo nodig aan de Hoofddirecteur) DJI wordt voorgelegd, alvorens de selectiefunctionaris beslist. Ik heb DJI verzocht de te volgen procedure in deze bijzondere gevallen daartoe aan te passen.
Welke maatregelen gaat u nemen teneinde ervoor te zorgen dat in de toekomst (vlucht)gevaarlijke criminelen nooit meer in een lichter gevangenisregime verblijven dan ze thuishoren?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'aangifte tegen hoofdaannemer centrale RWE/Essent' |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van de melding van oplichting en flessentrekkerij door FNV Eemshaven en het Spaanse bedrijf Salfco, tegen een hoofdaannemer in de Eemshaven?1
Ja.
Neemt het Openbaar Ministerie de melding van FNV, dat deze hoofdaannemer seriematig onderaannemers benadeelt, door maar een gedeelte van de afgesproken aanneemsom over te maken, in behandeling?
Medewerkers van de FNV hebben eind februari een melding gedaan bij de politie, gevolgd door een aangifte op 20 maart 2014. Deze aangifte wordt beoordeeld door het openbaar ministerie en op de uitkomsten daarvan kan niet vooruit worden gelopen.
Deelt u de mening dat ook andere onderaannemers van Franzen Bau gehoord dienen te worden, desnoods anoniem?
Zie antwoord vraag 2.
Realiseert u zich dat de Nederlandse staat, indien werknemers geen, of onvoldoende loon ontvangen, belastinginkomsten misloopt?
Ik realiseer mij dat de Nederlandse staat via schijnconstructies inkomsten misloopt. Hierbij kan het gaan om ontduiking van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml), het niet afdragen van belastingen en premies en ontduiking van het loon op grond van een cao.
Daarom werken de Belastingdienst, de Inspectie SZW en andere handhavende diensten in het Programma aanpak schijnconstructies nauw samen bij de aanpak daarvan. Deze handhavende diensten zijn ook actief in de Eemshaven. Samen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst geven ze voorlichting aan opdrachtgevers en aannemers. Handhavingsacties worden op elkaar afgestemd. Ook wordt geregeld samengewerkt met FNV-Eemshaven. Wanneer de Inspectie SZW overtredingen van bijvoorbeeld de arbeidswetgeving constateert, legt de Inspectie SZW forse boetes op. Ook in de Eemshaven worden bij overtreding van arbeidswetgeving forse boetes opgelegd.
De cao-handhaving is primair de verantwoordelijkheid van sociale partners. Onderdeel van het Programma aanpak schijnconstructies is het intensiveren van de publiekprivate samenwerking bij de cao-handhaving. Sinds november 2013 is een speciaal team van de Inspectie SZW opgericht. Voor dit team worden extra inspecteurs aangesteld, oplopend tot 35 in 2015. Het team richt zich op de aanpak van schijnconstructies en voor ondersteuning van cao-partijen bij de naleving van de cao-bepalingen. Dit team verricht onderzoeken op grond van artikel 10 Wet AVV. Ook heb ik over het verbeteren van de cao-naleving en -handhaving advies gevraagd aan de Stichting van de Arbeid. Ik verwacht het advies nog deze maand.
Verder werk ik aan een wetsvoorstel waarin wordt geregeld dat werknemers niet alleen hun loon kunnen opeisen bij hun eigen werkgever, maar ook bij andere (hogere) schakels in de keten.
Realiseert u zich dat FNV Eemshaven inschat dat er bij de bouw van de RWE energiecentrale in de Eemshaven zo'n 80 tot 100 miljoen te weinig aan salarissen is betaald, door niet naleving cao'en en zaken als nu bij onderaannemers van Franzen Bau?
Zie antwoord vraag 4.
Denkt u dat de nieuwe wet ketenaansprakelijkheid hiervoor een mogelijke oplossing is en wanneer denkt u hiervoor een wetsvoorstel te presenteren?
Ja. Zoals ik heb beschreven in de brief van 26 november 2013 betreffende de voortgangsrapportage aanpak schijnconstructies (Kamerstukken II, 2013/14, 17 050, nr. 447), werk ik aan het wetsvoorstel Wet aanpak schijnconstructies. De invoering van de civielrechtelijke ketenaansprakelijkheid voor het geldende loon is een belangrijk onderdeel van het wetsvoorstel. Met de ketenaansprakelijkheid voor loon heeft de werknemer meer mogelijkheden om in geval van onderbetaling alsnog het geldende loon te kunnen ontvangen. Doel is de totstandkoming van bonafide ketens waarin werknemers het loon ontvangen waar zij recht op hebben en het bestrijden van oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden. De ketenaansprakelijkheid voor loon heeft zowel een preventief effect als een effect bij het oplossen van geconstateerde misstanden.
Wordt er momenteel voldoende aan handhaving gedaan om problemen als in de Eemshaven effectief te bestrijden?
Zie antwoord vraag 4.
Is het verstandig om de looncontroles door de Inspectie SZW ook uit te kunnen breiden tot lonen zoals vastgelegd in algemeen verbindend verklaarde cao's en bent u bereid hiertoe maatregelen te nemen?
De Inspectie SZW ziet toe op de naleving van de Wet minimumloon. Cao-partijen zien toe op de naleving van bepalingen over het cao-loon. Op basis van artikel 10 Wet op het algemeen verbindend en onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet AVV) kunnen cao-partijen de Inspectie SZW vragen een onderzoek in te stellen naar de naleving van algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen. Naar aanleiding van de ervaringen in de Eemshaven zijn met sociale partners procedurele afspraken gemaakt over deze verzoeken. Zoals in het antwoord op de vragen 4, 5 en 7 beschreven zet ik in op intensivering van de publiekprivate samenwerking bij de cao-handhaving.