Het bericht ‘integriteit is bij de politie geen prioriteit, blijkt uit onderzoek’ |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Integriteit is bij de politie geen prioriteit, blijkt uit onderzoek» van 11 juli 2023?1
Ja.
Hoe reflecteert u op het feit dat uit grootschalig onderzoek blijkt dat integriteit binnen de politieorganisatie geen prioriteit heeft, in functioneringsgesprekken wordt afgedaan als «afvinkonderwerp» en gevoelige zaken vaak onbesproken blijven?
Integriteit is één van de vier kernwaarden van de politie en de korpsleiding neemt diverse maatregelen ter bevordering van een ethisch werkklimaat. De samenleving mag verwachten dat de politie betrouwbaar is, zorgvuldig en adequaat handelt, daar verantwoordelijkheid voor neemt en transparant over is. Het integriteitsbeleid van de politie is uitgewerkt met als belangrijkste pijlers beschermen, bekrachtigen en begrenzen van politiemedewerker en politieorganisatie. Hierbij is er aandacht voor preventie en het leren van interne onderzoeken en klachten, om (herhaalde) integriteitsschendingen zoveel als mogelijk te voorkomen. In opdracht van het programma Politie en Wetenschap2 is onderzoek verricht naar de determinanten van integer handelen van politiemedewerkers met als doel om te achterhalen welke factoren (persoon, werk en omgeving) de mate van (niet–) integer gedrag van politiemedewerkers bepalen en wat hiervan geleerd kan worden ten behoeve van het personeels- en integriteitsbeleid van de politie. Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat politiemedewerkers blijk geven van een gemiddelde integere houding die vergelijkbaar is met de Nederlandse bevolking. De factoren van integer handelen zijn vooral terug te voeren op de specifieke persoonlijkheidseigenschappen van politiemedewerkers, met name de eigenschappen eerlijkheid en integriteit. Het onderzoek is uitgevoerd voorafgaand of tijdens het invoeren van een aantal nieuwe maatregelen om integriteit in de organisatie te bevorderen. Niettemin kan het onderzoek aanknopingspunten bieden bij de werving en selectie van nieuwe politiemedewerkers. Bijvoorbeeld door integriteit nog meer onderdeel te maken van het hele proces van instroom, doorstroom en uitstroom. Ook tijdens leiderschapstrainingen wordt steeds meer aandacht besteed aan dit onderwerp.
Welk verband ziet u tussen het gebrek aan prioriteit voor integriteit binnen de politieorganisatie, en de integriteitsschendingen die de afgelopen jaren zijn geconstateerd bij de politie, zoals agenten die zich racistisch uitlieten, informatie verkochten aan criminelen of leidinggevenden die minachtig hadden voor medewerkers van de landelijke eenheid die daardoor tot wanhoop en zelfs zelfdoding werden gedreven?
De politie heeft integriteit, één van haar kernwaarden, hoog in het vaandel staan. Dit blijkt onder andere uit de ontwikkelingen die er zijn vanuit de review interne onderzoeken en het aanstellen van een uitvoerend portefeuillehouder integriteit en aanpak corruptie. Het politiewerk vraagt veel van medewerkers en daarom moeten zij onvoorwaardelijk op elkaar kunnen vertrouwen onder moeilijke omstandigheden die regelmatig aan de orde zijn. Dit onderlinge vertrouwen is een groot goed, maar vraagt ook dat fouten niet alleen worden opgemerkt, maar dat zoveel als mogelijk moet worden gedaan om deze te voorkomen. Binnen de politieorganisatie is er geen plek voor niet-integer gedrag en de politie beschikt over een duidelijk handelingskader en een palet van instrumenten om de integriteit van de politieorganisatie te bevorderen en te bewaken (o.a. de beroepscode en themabladen, handelingskaders, de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK), preventiecoördinatoren, de ambtseed/belofte, als ook de trainingen en de film «Rauw» gericht op het bevorderen van gesprekken over integriteit). Politiewerk blijft echter ook mensenwerk en in een organisatie van bijna 70.000 medewerkers worden ook fouten gemaakt. De politie is hier alert op en werkt er hard aan om deze tot een minimum te beperken. Mogelijk niet-integer gedrag kan onderzocht worden en bij vaststelling van vermeend plichtsverzuim kan eventueel een disciplinaire maatregel worden opgelegd. De disciplinaire maatregel moet in verhouding staan tot het aangetroffen gedrag en heeft meerdere gradaties met als uiterste vorm ontslag.
Wat heeft u sinds uw aantreden als Minister, verantwoordelijk voor de politieorganisatie, gedaan om de integriteit binnen de politieorganisatie te verbeteren? Was dit naar uw mening voldoende, gezien de conclusies van het onderzoek?
Ik bericht uw Kamer regelmatig, recentelijk in het eerste halfjaarbericht van 20233, over de voortgang van de verschillende maatregelen die de korpschef neemt om het integriteitsbeleid van de politie te bevorderen. Deze ontwikkelingen moeten worden bezien in samenhang met andere verbetertrajecten, zoals de invoering van de nieuwe Wet screening, de verbeterde klachtenprocedure en de diverse maatregelen die de politie neemt in het kader van Politie voor Iedereen. Er zijn in 2022 verschillende leerlijnen ontwikkeld rondom het thema integriteit, waaronder de integriteitsbevordering. De aangesteld uitvoerend portefeuillehouder stuurt en positioneert dit thema namens de korpschef in de politieorganisatie.
De kerntaak van de portefeuille is gericht op doorontwikkeling van het integriteitsbeleid, het onderhouden van kennis op integriteitsbevordering, de evaluatie van afspraken en beheermaatregelen gericht op integriteitsbevordering.
Sinds 2023 is het thema integriteit ook een vast onderdeel geworden in de (viermaandelijkse) gesprekken tussen de Korpsleiding en de regionale eenheden. Hierdoor blijft er aandacht voor het stelsel integriteit en interne onderzoeken en is dit onderwerp geborgd in de structurele overleggen.
De nieuwe Wet screening ambtenaren van politie en politie-externen die op 1 januari jl. in werking is getreden, voorziet dat iedereen die bij of voor de politie werkt een vorm van screening ondergaat, zowel bij aanvang van werk maar ook gedurende de werkzaamheden. Ook is op 1 januari jl. de meldplicht in werking getreden. Daarnaast mogen hierbij meer gegevens in het onderzoek worden betrokken en wordt een omgevingsonderzoek bij risicovolle functies ingevoerd.
De lobbyactiviteiten van de fabrikant van de taser |
|
Michiel van Nispen , Nicole Temmink |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat er verschillende politiefunctionarissen zijn uitgenodigd voor een bijeenkomst van de fabrikant van onder andere de taser, waarbij men «goodies» mee naar huis mag nemen en getrakteerd wordt op een maaltijd?1
De fabrikant van het stroomstootwapen dat de Nederlandse politie gebruikt is Axon Enterprise. Axon organiseert een «roadshow» langs Europese landen. In het kader van die roadshow heeft Axon ook een op Nederland gerichte webpagina gemaakt; de pagina waarnaar in de voetnoot bij de vraag wordt verwezen. Deze pagina is op eigen initiatief door de fabrikant verwijderd. De importeur van het stroomstootwapen heeft laten weten dat Axon geen bijeenkomst in Nederland zal organiseren. Voor zover dat nagegaan kan worden is niet gebleken dat voor deze roadshow politiefunctionarissen zouden zijn uitgenodigd.
Is het gebruikelijk dat via deze weg politiefunctionarissen op de hoogte worden gebracht van nieuwe technologieën op het gebied van opsporing en repressie?
Politiefunctionarissen die zich vanuit hun functie bezighouden met verwerving dienen kennis te nemen van nieuwe ontwikkelingen vanuit de markt. Daarbij behoort in sommige gevallen ook het bezoeken van vakbeurzen, symposia en productdemonstraties. De politie wil daarmee kennisnemen van nieuwe ontwikkelingen die bijdragen aan het zo goed mogelijk uit kunnen voeren van de politietaak. Dat gebeurt op alle niveaus, waarbij wordt gekeken naar de markt in den brede en niet slechts naar specifieke merken of bedrijven.
In hoeverre wordt door het aanbod bepaald welke middelen de politie aanschaft en in hoeverre is hier de vraag leidend?
Bij het verwerven van middelen is altijd sprake van een matching tussen een op dat moment spelende functionele behoefte (de vraag) en het beschikbare aanbod vanuit leveranciers. Daarbij is de vraag steeds leidend. De politie probeert zoveel mogelijk gebruik te maken van standaard marktproducten. Als er vanuit de politiebehoefte bezien geen passend standaard marktaanbod beschikbaar is, dan wordt het standaardproduct door de politie zelf of een daartoe gespecialiseerd bedrijf aangepast, of er wordt een gespecialiseerde maatwerkoplossing verworven op basis van de functionele behoefte van de politie.
Kunt u het proces schetsen hoe wordt besloten tot het overgaan van de aanschaf van nieuwe technologische middelen, zoals drones, geweldsmiddelen en slimme camera’s?
Technologische middelen leveren een belangrijke bijdrage aan de rol en taken van de politie. Met de bestaande personele politiecapaciteit helpen technologische middelen om doelmatiger te kunnen werken en meer effect te bereiken. Het overgaan tot aanschaf van nieuwe middelen komt veelal voort uit een maatschappelijke behoefte. De politie is verantwoordelijk voor het verwerven van nieuwe middelen zolang de aanschaf past binnen de kaders die door mij als Minister van Justitie en Veiligheid zijn gesteld. De voorwaarden waaraan nieuwe middelen dienen te voldoen zijn geborgd in het inkoopbeleid van de politie. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de doeltreffendheid en doelmatigheid, veiligheid voor agent en burger, privacy, betrouwbaarheid aanbieder, afdekken van veiligheidsrisico’s, naleving van Internationale Sociale Voorwaarden, duurzaamheid, exploiteerbaarheid en beschikbaar trainingsaanbod.
Klopt het dat Axon, de fabrikant van de taser, de term «excited delirium» heeft gebruikt in hun uitingen om hun wapen aan te prijzen maar dit geen wetenschappelijk onderbouwde aandoening of term is?2
Het staat marktpartijen daarnaast vrij om hun eigen waren op hun eigen manier aan te prijzen, zo lang dit binnen de grenzen van wetten en regelgeving gebeurt. Axon lijkt met het gebruik van deze term geen wetten te hebben overschreden.
Vindt u het geoorloofd dat een wapenfabrikant op deze manier beïnvloedt hoe hun wapens beoordeeld worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het Openbaar Ministerie ook de term «geëxciteerd delier» gebruikt in hun overweging om niet tot vervolging over te gaan?3
De term «geëxciteerd delier» is door onderzoekers in een strafzaak gebruikt.4 De context waarin deze term is gebruikt is van belang. Er was in de casus waarnaar door de vragenstellers wordt verwezen geen sprake van het gebruik van een stroomstootwapen. Het betrof een onderzoek waarin werd getracht om een antwoord te krijgen op de vraag of politiemensen een verwijt kon worden gemaakt ten aanzien van het overlijden van een arrestant. In dit onderzoek heeft een tweetal ingeschakelde deskundigen (een toxicoloog en een patholoog) geconcludeerd dat de arrestant was overleden aan een overdosis speed. De klinische toestand werd door de deskundigen getypeerd als (passend bij) een geëxciteerd delier.
Bent u bereid nader onderzoek te laten doen of en zo ja in welke mate een «geëxciteerd delier» een bestaande aandoening is? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om onderzoek te doen naar de mate van wetenschappelijke aantoonbaarheid van een medische aandoening.
Het bericht ‘Rondtrekkende bendes vaker betrokken bij diefstallen in Nederland’ |
|
Thierry Aartsen (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rondtrekkende bendes vaker betrokken bij diefstallen in Nederland»?1
Ja.
Klopt het dat het afgelopen jaar bij 25 procent van de vermogensdelicten sprake is van een verdachte die niet in Nederland is geboren, geen Nederlands adres heeft en geen Nederlandse nationaliteit heeft?
Het is lastig om deze vraag te beantwoorden aan de hand van concrete percentages. Het probleem hierbij is namelijk dat de politie alleen cijfers kan aanleveren van zaken waarbij een verdachte in beeld gekomen is. Bij vermogenscriminaliteit (zoals zakkenrollen, auto-inbraken en dergelijke) is in zo’n 15% van de gevallen een verdachte in beeld.
Binnen die 15% is het inderdaad zo dat bij 25% sprake is van een verdachte die niet de Nederlandse nationaliteit heeft, niet in Nederland geboren is en geen Nederlands adres heeft, anders dan een COA-locatie of een justitiële inrichting.
Overigens wil het feit dat er een verdachte aan een delict is gekoppeld niet zeggen dat deze verdachte ook daadwerkelijk is ingezonden naar het OM en voor zover wel ingezonden, schuldig wordt bevonden. Ten slotte betekent het percentage ook niet dat in álle vermogensdelicten 25% van de verdachten niet in Nederland is geboren, geen Nederlands adres heeft en geen Nederlandse nationaliteit heeft, omdat binnen de verschillende delicten ook grote verschillen bestaan.
In antwoord op vragen over diefstal bij agrarische ondernemers gaf u aan dat gps-diefstal nagenoeg uitsluitend gepleegd wordt door Oost-Europese dadergroepen; is dat ook het geval voor zakkenrollen en E-bikediefstal?2 Zo nee, welke andere dadergroepen zijn terug te zien in de politiecijfers?
Op basis van de bij politie bekende verdachten is het niet mogelijk om dit te concluderen.
Alle hieronder vermeldde aantallen zijn gebaseerd op personen die als verdachte bij een incident geregistreerd staan. Dit hoeft niet te betekenen dat deze personen ingezonden zijn naar het OM en hun schuld door de rechtbank getoetst is.
Ook hierbij geldt dat bij zakkenrollen en E-bikediefstal in veel gevallen geen verdachte bekend is en is de pakkans bij professionele internationaal opererende bendes lager. Hierdoor is het niet mogelijk om de percentages van herkomst van verdachten te extrapoleren naar de volledige populatie van alle daders van deze misdrijven.
In het jaar 2022 zijn zo’n 30.000 E-bike diefstallen geregistreerd. Hierbij is alleen gezocht op incidenten die enkel gericht waren op het stelen van de fiets en niet de
E-bikes die bij andere misdrijven, als onderdeel van een grotere buit, gestolen zijn. Bij slechts ongeveer 2% van deze incidenten is er minimaal één verdachte bekend. Ongeveer 1 op de 6 van de unieke verdachten heeft een Oost-Europese nationaliteit en bijna 7 op de 10 de Nederlandse.
Er zijn voor 2022 zo’n 10500 incidenten zakkenrollen geregistreerd.
Bij slechts 7,5% hiervan is er minimaal één verdachte. Van de geregistreerde verdachten heeft ongeveer 2 op de 3 een Noord-Afrikaanse nationaliteit en dus niet een Oost-Europese.
Klopt het dat bij samenwerking met Europese bronlanden informatie-uitwisseling, om te komen tot een eventueel strafdossier met het oog op mobiel banditisme, centraal staat? Bestaat er op dit moment een afdoende grondslag voor deze informatie-uitwisseling? Wat draagt het Benelux-politieverdrag bij aan deze grensoverschrijdende samenwerking?
Bij de Europese aanpak van mobiel banditisme is de uitwisseling van politie-informatie inderdaad een centraal onderdeel van de samenwerking. In Nederland vindt dit zijn grondslag in de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. In mei 2023 is de Europese richtlijn voor informatie-uitwisseling van rechtshandhavingsautoriteiten aangenomen, waarmee de regels voor informatie-uitwisseling tussen rechtshandhavingsautoriteiten worden geconsolideerd en vereenvoudigd.3 De richtlijn kent hoofdzakelijk implicaties voor enkele werkprocessen van de Informatie- en Rechtshulpcentra (IRC’s), met als resultaat dat de Europese samenwerking weer verder verbeterd wordt.
De aanstaande inwerkingtreding van het Benelux verdrag voor politiesamenwerking, verbetert de operationele samenwerking tussen de verdragspartijen op verschillende manieren. Allereerst wordt de grensoverschrijdende uitoefening van bevoegdheden aanzienlijk vereenvoudigd en verruimd m.n. bij grensoverschrijdende achtervolging, ook voor bijvoorbeeld Aanhoudings- en Ondersteuningsteams.
Daarnaast biedt het verdrag, in aanvulling op het bestaande EU-recht – de Richtlijn 2016/680 – een aantal verdergaande mogelijkheden voor deling van politiegegevens. Zo kunnen er tijdens gezamenlijke acties en in gemeenschappelijke politieposten direct politiedatabanken geraadpleegd worden en maakt het verdrag het mogelijk om in een uitvoeringsovereenkomst de voorwaarden vast te leggen waaronder politiediensten op basis van hit/no hit kunnen zien of andere politiediensten binnen de Benelux gegevens hebben over bepaalde personen, bijvoorbeeld in relatie tot mobiel banditisme. Ook de mogelijkheid tot het delen van referentielijsten voor gebruik in ANPR camerasystemen kan een belangrijke bijdrage leveren aan de bestrijding van mobiel banditisme.
Hoe verloopt een dergelijke samenwerking en informatie-uitwisseling met niet-Europese bronlanden, zoals landen in Zuid-Amerika of Noord-Afrika?
De politie heeft meerdere instrumenten tot haar beschikking om internationale samenwerking vorm te geven. Zo wisselt de politie informatie uit met niet-Europese bronlanden via rechtshulpverzoeken, het internationale liaisonnetwerk, buitenlandse liaison officierengeplaatst in Nederland en door samenwerking met multilaterale organisaties, zoals Europol en INTERPOL. Daarnaast wordt met enige regelmaat kennis en expertise uitgewisseld, onder meer door inkomende en uitgaande bezoeken, en het verzorgen van trainingen. Ook neemt de politie van tijd tot tijd deel aan internationale politieteams, zoals joint investigation teamsof special investigation units.
Hoe beziet u de oproep van VNO-NCW en MKB-Nederland om een nieuwe aanpak? Waarom is de Taskforce Mobiel Banditisme afgerond als er bij 25 procent van de vermogensdelicten sprake is van mobiel banditisme? Ziet u kans voor een doorstart van de Taskforce Mobiel Banditisme?
De Taskforce Mobiel Banditisme is in 2018 opgericht als tijdelijk samenwerkingsverband met het doel om Nederland onaantrekkelijk te maken als delictgebied voor mobiele dadergroepen. Het doel van de Taskforce was om een structuur te faciliteren waarin de aanpak van mobiel banditisme met meer scherpte en focus vormgegeven en uitgevoerd kon worden. De Taskforce is er in geslaagd om alle (publieke en private) partijen die betrokken zijn bij het tegengaan van mobiel banditisme samen te brengen, waardoor een geïntegreerde visie op en aanpak van dit fenomeen is ontstaan. Omdat de Taskforce haar doelen heeft bereikt, is deze met instemming van de deelnemende partijen opgeheven. Met het opnemen van de aanpak van mobiel banditisme in het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–20264 wordt de samenwerking tussen deze partijen voortgezet. Door preventie en een gerichte aanpak kunnen deze criminele bendes beter op heterdaad worden aangehouden en vervolgens zwaarder worden bestraft. De aanpak van mobiel banditisme valt, door de opname van het thema in het Actieprogramma, onder het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing, waar de betrokken partijen vanuit de eerdere Taskforce Mobiel Banditisme ook vertegenwoordigd zijn. Een doorstart van de Taskforce Mobiel Banditisme heeft daarom geen toegevoegde waarde in de huidige geborgde aanpak.
Bestaan er reeds dergelijke initiatieven in Europees verband, zoals een Europese taskforce? Zo nee, ziet u de meerwaarde van zo’n taskforce in het uitwisselen van informatie tussen EU-landen?
In Europees verband wordt door de lidstaten, waaronder Nederland, met ondersteuning van Europol, op veel vlakken samengewerkt in de aanpak van mobiel banditisme. Deze samenwerking is ook een Europese prioriteit onder de vlag van het European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats (EMPACT).5 Het uitwisselen van informatie wordt onder de bestaande mechanismen voldoende gefaciliteerd.
Welke rol kan Europol vervullen bij een eventuele Europese Taskforce en op welke andere wijze kan de rol van Europol worden versterkt bij de aanpak van mobiel banditisme?
De EMPACT-prioriteitstelling in de aanpak van mobiel banditisme heeft als doel om door de EU rondtrekkende, criminele netwerken die op georganiseerde wijze vermogensdelicten plegen, te verstoren. Europol ondersteunt de EU-lidstaten in hun initiatieven tot het opsporen en stoppen van deze daders. Dit doet zij onder meer door experts en politieambtenaren uit de verschillende lidstaten samen te brengen, kennis en expertise over het fenomeen en de aanpak te laten uitwisselen en gezamenlijk tot een bestrijdingsstrategie te komen. Een dergelijke samenwerking bij Europol van Spanje, Frankrijk, Chili leidde vorig jaar bijvoorbeeld tot de arrestatie van door Spanje en Frankrijk rondtrekkende verdachten van overvallen, afkomstig uit Chili.6
Ook in de preventieve aanpak zijn op Europees niveau verschillende initiatieven te vinden. Zo is er een instantie, het EUCPN (European Crime Prevention Network) die er op is gericht verschillende preventieve aanpakken te ontwikkelen en best practises te delen binnen Europa.
Tevens is er onder de EMPACT vlag, onder het sub-thema Organized Property Crimes een actie gericht op de bestuurlijke of alternatieve aanpak (Administrative Approach), waar Nederland (politie en het CCV) in 2023 actieleider van is.
Wat is uw inzet om deze diefstallen terug te dringen en de pakkans van daders te vergroten?
De afgelopen jaren is middels onderzoek zicht verkregen op de modus operandi van mobiele bandieten, waaronder onderzoeken naar vroegtijdige signalering en recentelijk naar e-bike en gps-diefstallen door mobiele bendes. Onder andere op basis van deze wetenschappelijke inzichten is een barrièremodel tot stand gekomen, om zo in elke fase de criminele activiteiten van mobiele bandieten te kunnen verstoren. Tijdige informatie-uitwisseling tussen winkeliers en politie, met het doel de heterdaadkracht te vergroten, is een belangrijk onderdeel van deze publiek-private aanpak. Politie en brancheorganisaties wisselen daarnaast actief informatie uit over de modus operandi van mobiele bandieten.
Gestolen goederen met unieke kenmerken waarvan aangifte is gedaan, belanden in de database Stop Heling. Burgers en bedrijven kunnen in deze database een diefstalcheck doen. Als hieruit blijkt dat een aangeboden goed van diefstal afkomstig is, kunnen ze hiervan via een meldformulier direct melding doen bij de politie. Daarnaast zijn handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen verplicht hun inkoop te registreren en moeten daarvoor in veel gemeenten het Digitaal Opkopers Register (DOR) gebruiken. Dankzij het DOR en het landelijk zicht dat daarmee wordt verkregen op de handel in gestolen goederen, heeft de politie in het verleden al mobiele bendes in beeld kunnen krijgen. Zowel Stop Heling als het DOR dragen aldus bij aan het verhogen van de pakkans van deze bendes.
Hoe verhoogt u de weerbaarheid van particulieren op delicten als zakkenrollen, E-bike- en autodiefstal en van ondernemers op winkeldiefstal? Hoe loopt de samenwerking met de branche?
Als winkeldieven op heterdaad betrapt zijn, kan de ondernemer de ServiceOrganisatie Directe Aansprakelijkstelling (SODA) inschakelen voor het verhalen van de indirecte schade en eventuele directe schade op de dader. De indirecte schade bestaat uit een standaardtarief van 181 euro voor de tijd die de ondernemer kwijt is aan het vasthouden van de winkeldief, overdragen aan de politie en het doen van aangifte. In 2022 bedroeg het aantal verhaalacties van SODA voor winkeldiefstal 27.598, waarmee in totaal € 1.651.982 aan civiele vorderingen is verhaald.
Vanuit het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 is naast mobiel banditisme ook de (preventieve) aanpak van winkeldiefstal een actiepunt. De Platforms Veilig Ondernemen ontwikkelen momenteel een toolbox met interventies om winkeldiefstal te voorkomen. Daarnaast wordt ingezet op de doorontwikkeling en bredere uitrol van het instrument collectief winkelverbod, zodat winkeldieven geweerd kunnen worden uit een winkelgebied waar zij tot last zijn geweest. Tevens wordt er een verkenning uitgevoerd naar ondernemerspecifieke aangifte- en of meldwensen van winkeldiefstal. Aan de hand van de bevindingen wordt een verbeterproces ingezet.
In de landelijke werkgroep mobiel banditisme wordt in publiek-privaat verband structureel gewerkt aan de aanpak van rondtrekkende dadergroepen. Samen met onder meer politie, OM, de Platforms Veilig Ondernemen en brancheorganisaties als VNO-NCW, MKB-Nederland, Cumela en vertegenwoordigers vanuit de retailbranches wordt de aanpak van mobiel banditisme gezamenlijk vormgegeven en ten uitvoer gebracht. Hierbij staan de meest recente trends en ontwikkelingen, alsook de behoeften de betrokken partijen centraal.
De Kamer van Koophandel informeert ondernemers daarnaast onder welke voorwaarden zij interne zwarte lijsten kunnen maken om de toegang te ontzeggen aan klanten of personeel die winkeldiefstal hebben gepleegd, of andere vormen van overlast. Bovendien verwijst de Kamer van Koophandel ondernemers naar sectorale zwarte lijsten waar zij bij kunnen aansluiten.
Kunt u naast de beantwoording van deze vragen ook in het volgende halfjaarbericht van de Politie ingaan op de voortgang van de maatregelen die het kabinet treft om mobiel banditisme aan te pakken?
Ja, ik zal in het volgende halfjaarbericht ook ingaan op de voortgang van de aanpak van mobiel banditisme.
Borging van de kwaliteit van familierechtelijke onderzoeken |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Is het waar dat de directie van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) voornemens is te stoppen met het bemiddelen en borgen van kwaliteit van familierechtelijke onderzoeken? Zo ja, was is de stand van zaken van dit voornemen? En zo ja, waarom is het NIFP van plan hiermee te stoppen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het klopt dat het NIFP dit voornemen eind 2022 heeft aangekondigd. Het NIFP, onderdeel van de Dienst Justitiële Inrichtingen, kampt met verzwaring van haar werkzaamheden ten aanzien van het bemiddelen en uitzetten van familierechtelijke onderzoeken voor de rechtspraak. De reden hiervoor is dat deze zaken vaak lange wachttijden en doorlooptijden kennen. Ook de schaarste aan rapporteurs en de verzwaring van de (straf-) zaken levert een grote druk op. Het NIFP ziet de activiteiten ten behoeve van de strafrechtketen, het gevangeniswezen en de forensische zorg als haar primaire taak.
De afgelopen maanden is mijn ministerie in overleg getreden met het NIFP over de afbouw van familierechtelijke rapportages en het ontwikkelen van een toekomstbestendige alternatieve werkwijze. De Raad voor de Kinderbescherming, Jeugdzorg Nederland namens de Gecertificeerde Instellingen en de Raad voor de rechtspraak nemen ook aan deze gesprekken deel. Bij die verkenning wordt gekeken of en hoe deze taken elders te beleggen zijn en welke maatregelen nog meer mogelijk zijn om de druk op de familierechtelijke rapportages te verminderen. Verkend wordt ook hoe deze rapportages een plek kunnen krijgen in de nieuwe manier van werken van het Toekomstscenario Kind- en Gezinsbescherming. Ondertussen kijken we ook hoe de huidige druk op het NIFP op de korte termijn kan worden verminderd. Ik vind het belangrijk dat het recht van ouders en kinderen op contra-expertise, de kwaliteit en de onafhankelijkheid van de rapportages behouden blijft. Het betreft hier immers een onmisbaar onderdeel van de rechtsbescherming, zoals neergelegd in artikel 810a RV.
Deelt u de mening dat het van belang is dat familierechtelijke onderzoeken op kwaliteit worden getoetst? Zo ja, op welke wijze gebeurt dan nu en wat is de rol van het NIFP daarin op dit moment?
De onafhankelijke rapporteur in familierechterlijke zaken is zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van de rapportage. Aanvragen voor een familierechtelijk onderzoek komen binnen bij het NIFP en worden door het NIFP gekoppeld aan een geschikte rapporteur die het onderzoek gaat uitvoeren. Het gaat hier om forensisch gedragsdeskundigen, psychiaters of psychologen die een opleiding tot pro Justitia rapporteur hebben gevolgd. Het NIFP zorgt voor begeleiding, door het geven van feedback op het conceptrapport. De rapporteur houdt de eindverantwoordelijkheid.
Deelt u de mening dat rapporteurs familierechtelijke onderzoeken toegang moeten hebben tot de bij het NIFP opgebouwde kennis en ervaring met betrekking tot familierechtelijke onderzoeken en rapportages? Zo ja, waarom en hoe verhoudt zich dat tot het genoemde voornemen van de directie van het NIFP? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat rapporteurs begeleiding en ondersteuning krijgen en dat de opgebouwde kennis en ervaring van familierechtelijke onderzoeken geborgd blijven. Bij een toekomstige andere inbedding van taken moet dit dan ook op een verantwoorde manier vormgegeven worden.
Acht u het mogelijk dat als de rapporteurs familierechtelijke onderzoeken geen kwaliteitsfeedback meer hebben vanuit het NIFP dat dan een groot aantal rapporteurs zal stoppen met de familierechtelijke onderzoeken? Zo ja, deelt u de mening dat dit zeer ongewenst is? Zo nee, waarom niet?
In de lopende gesprekken over hoe de familierechtelijke rapportages in de toekomst een plek kunnen krijgen, wordt de begeleiding en ondersteuning van onafhankelijke rapporteurs als belangrijk aandachtspunt meegenomen. Om die reden worden deze rapporteurs ook bij de gesprekken betrokken. Het aantrekken en behouden van rapporteurs hangt samen met meerdere factoren, zoals de zwaarte en complexiteit van het werk, de klachtgevoeligheid en de krapte op de arbeidsmarkt. Ook daar moeten wij rekening mee houden.
Kunt u de zorgen van de rapporteurs wegnemen en in overleg met de directie van het NIFP te treden om de mogelijkheid van kwaliteitsborging van familierechtelijke onderzoeken open te houden? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen en kunt u de Kamer van de resultaten van dat overleg op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven is mijn ministerie in overleg met het NIFP en betrokken partijen over de toekomst van familierechtelijke onderzoeken en de verschillende alternatieven voor het goed uitvoeren van deze onderzoeken. Daar zitten nog allerlei uitwerkingsvraagstukken bij.
Ik zal uw Kamer in de voortgangsbrief jeugd van het voorjaar 2024 informeren over de voortgang.
Het bericht 'E.U. Border Agency Considers Pulling Out of Greece Over Migrant Abuses' |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wanneer wordt er in Raadsverband gesproken over het rapport van de Frontex Fundamental Rights Officer en de geadviseerde stappen voor de aanwezigheid van Frontex in Griekenland?1
Het artikel waarnaar wordt verwezen betreft de bespreking van een vast onderdeel van de agenda van de Raad van Bestuur van Frontex.2 De grondrechtenfunctionaris van het Agentschap deelt met de leden van de Raad van Bestuur (vertegenwoordigers van de lidstaten + Europese Commissie) een stand van zaken-rapport over de naleving van fundamentele rechten bij activiteiten waarbij Frontex was betrokken. Tijdens de laatste bijeenkomst van de Raad van Bestuur d.d. 20 en 21 juni 2023, waar het artikel melding van maakt, wees een aantal lidstaten op het belang van verbetering van de situatie zoals geschetst door de grondrechtenfunctionaris. Daarbij werd door een aantal lidstaten benoemd dat Griekenland opening van zaken moet geven. Het kabinet deelt deze positie.
Het besluit om activiteiten van Frontex in een lidstaat (tijdelijk) op te schorten of te beëindigen is op grond van de Europese Grens- en Kustwachtverordening (hierna: EGKW-Vo) voorbehouden aan de uitvoerend directeur van Frontex.3 Hij kan hiertoe overgaan na raadpleging van de grondrechtenfunctionaris en als hij van oordeel is dat er in verband met de betrokken activiteit sprake is van schendingen van de grondrechten die ernstig zijn of waarschijnlijk zullen voortduren. Daarvoor is geen formele instemming van de lidstaten nodig. Wel dient hij de Raad van Bestuur op de hoogte te brengen van een dergelijk besluit. Bij het nemen van een dergelijk besluit dient de uitvoerend directeur op grond van de EGKW-Vo rekening te houden met relevante beschikbare informatie, zoals het aantal en de inhoud van geregistreerde klachten. Het behoeft verder geen betoog dat het nemen van een dergelijk besluit een zorgvuldig proces betreft, waarbij er wat het kabinet betreft ook oog moet zijn voor de gevolgen van de afwezigheid van Frontex langs een gedeelte van de buitengrens waar de migratiedruk hoog is. Het kabinet is van mening dat buitengrensbeheer altijd in lijn moet zijn met fundamentele rechten en internationale verplichtingen op het gebied van bescherming. De Europese Commissie dient hier – waar het EU-regelgeving betreft – op toe te zien.
Momenteel werkt Frontex samen met Griekenland aan het verbeteren van de situatie en de samenwerking. Dat gebeurt op basis van een in 2022 overeengekomen actieplan tussen Frontex en Griekenland. Het kabinet verwelkomt dit plan en de uitvoering daarvan ter harte. Het bezoek medio juli van een hoge vertegenwoordiger van de Commissie samen met de uitvoerend directeur van Frontex aan Griekenland voor een structurele dialoog met de Griekse autoriteiten, stemt positief. De uitvoerend directeur gaf aan daar de duidelijke boodschap te hebben afgegeven verder te willen samenwerken aan de voortdurende naleving van Europese en internationale regelgeving.
Ook spreekt de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voortdurend met verschillende collega’s en de Europese Commissie over bovenstaande problematiek.
Kunt u een indicatie geven van het krachtenveld in de Raad omtrent het terugtrekken van Frontex uit Griekenland?
Zie antwoord vraag 1.
Welke positie zal Nederland innemen met betrekking tot het terugtrekken van Frontex uit Griekenland omwille van de mensenrechtenschendingen aan de Griekse grens?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat het terugtrekken van Frontex uit Griekenland, danwel het stopzetten of verminderen van ondersteunende financiering zal bijdragen aan het voorkomen van mensenrechtenschendingen? Zo ja, zijn er daarnaast nog flankerende maatregelen nodig om ervoor te zorgen dat de Griekse autoriteiten asielzoekers rechtmatig behandelen? Zo nee, welke maatregelen zijn er dan nodig? Welke rol ziet u hiervoor weggelegd voor Nederland? En welke rol ziet u hiervoor weggelegd voor de Europese Commissie?
Zoals aangegeven in het voorgaande antwoord is het voorbehouden aan de uitvoerend directeur van Frontex om te besluiten Frontex uit een lidstaat terug te trekken. Als dit aan de orde is, informeert de uitvoerend directeur de leden van de Raad van Bestuur hierover en motiveert hij dit besluit. Hij houdt hierbij rekening met relevante informatie, zoals het aantal en de inhoud van geregistreerde klachten. Aan het nemen van een dergelijk besluit gaat dus een zorgvuldig proces vooraf. Wat het kabinet betreft dient hierin ook de omstandigheid te worden meegewogen dat de aanwezigheid van Frontex bijdraagt aan de monitoring van fundamentele rechten. Zonder de aanwezigheid van Frontex kan de grondrechtenfunctionaris van het Agentschap geen toezicht houden. In dat licht heeft het kabinet begrip voor de opmerking van de grondrechtenfunctionaris om de aanwezigheid van Frontex in geval van mensenrechtenschendingen te vergroten. Tegelijkertijd hecht het kabinet waarde aan de mogelijkheid die artikel 46 EGKW-Vo biedt om als laatste redmiddel te besluiten Frontex uit een lidstaat terug te trekken.
Zoals eerder aan uw Kamer aangegeven bepalen Europese regels dat de fondsen voor grensbeheer moeten worden uitgevoerd met volledige inachtneming van fundamentele rechten. De Commissie moet daarop toezien, en kan daar consequenties aan verbinden, bijvoorbeeld door uitbetaling van tranches in te houden in geval van tekortkomingen. De Commissie maakt reeds gebruik van deze mogelijkheden. Daar steunt het kabinet de Commissie in.
Hoe staat u tegenover het voorstel van de Frontex Fundamental Rights Officer om de aanwezigheid en betrokkenheid van Frontex in Griekenland juist te vergroten om zo verdere mensenrechtenschendingen te voorkomen? Zal Nederland hier in Raadsverband voor pleiten?
Zie antwoord vraag 4.
Welke instrumenten en welk mandaat heeft Frontex om mensenrechtenschendingen in EU-lidstaten te voorkomen?
Op grond van de EGKW-Vo is één van de taken van Frontex het toezien op de eerbiediging van de grondrechten bij al zijn activiteiten aan de buitengrenzen en bij terugkeeroperaties.4 Hiervoor is een grondrechtenfunctionaris aangesteld. Zijn kerntaak is het adviseren van het Agentschap. De grondrechtenfunctionaris noch de uitvoerend directeur van Frontex beschikt over andere instrumenten om mensenrechtenschendingen in EU-lidstaten te voorkomen. De primaire verantwoordelijkheid van de bewaking van de buitengrenzen ligt bij de individuele lidstaten zelf. Zoals reeds eerder opgemerkt moet dat te allen tijde worden uitgevoerd conform de geldende bepalingen uit het Europees en internationaal recht. De Europese Commissie dient hier – waar het EU-regelgeving betreft – bij de uitvoering op toe te zien. Daarnaast blijft het kabinet voorstander van onafhankelijke monitoringsmechanismen en zal het belang hiervan blijven benoemen. Een dergelijk mechanisme is opgenomen in het voorstel voor een verordening inzake screening van derdelanders aan de buitengrenzen, dat onderdeel uitmaakt van het asiel- en migratiepact.
Welke maatregelen kan de Europese Commissie nemen om Griekenland tot de orde te roepen wat betreft de mensenrechtenschendingen aan de grens met betrekking tot asielzoekers? Zal u de Europese Commissie ertoe oproepen om alles op alles te zetten Griekenland ertoe te bewegen de mensenrechtenschendingen te stoppen en hiervoor ook publiek te pleiten?
De Commissie dient er, als hoedster van de EU-verdragen, op toe te zien dat de uitvoering van het grensbeheer altijd in lijn is met Europees recht. Indien zij meent dat een lidstaat zijn verplichtingen op grond van het Europees recht niet nakomt, kan de Commissie de inbreukprocedure van artikel 258 VWEU starten.
Deze procedure kent een (A) administratieve fase waarin de Commissie de lidstaat (1) schriftelijk om duidelijkheid vraagt, (2) aanmaant om de situatie te herstellen en vervolgens (3) een met redenen omkleed advies uitbrengt, en (B) een contentieuze fase waarin de Commissie bij het EU-Hof van Justitie in Luxemburg een zaak aanhangig maakt en verzoekt om de lidstaat te veroordelen wegens het niet nakomen van bovengenoemde verplichtingen.
Dit kan uiteindelijk resulteren in een veroordeling van de betrokken lidstaat door het EU-Hof van Justitie. Bij niet nakoming van het een uitspraak van het Hof kan de Commissie een boete en/of dwangsom eisen.
Verder wordt verwezen naar het antwoord op de vragen 1, 2 en 3 over de recente acties en bezoeken van de Commissie en Frontex. Het kabinet ziet dit als een positieve ontwikkeling en moedigt de Commissie en Frontex aan samen met de Griekse autoriteiten deze structurele dialoog voort te zetten.
Zal u in Raadsverband, in samenspraak met andere lidstaten, Griekenland tot de orde roepen over de mensenrechtenschendingen aan de grens? Welke middelen kan de Raad inzetten om mensenrechtenschendingen in Griekenland te voorkomen? Zal u hiervoor pleiten?
Het kabinet onderstreept veelvuldig tijdens bijeenkomsten van de Raad en in bilaterale ontmoetingen het belang van de eerbiediging van mensenrechten bij de bewaking van de buitengrenzen. Naast de beschikbare middelen en instrumenten zoals in voorgaande antwoorden aangegeven, beschikt de Raad niet over nog additionele middelen om mensenrechtenschendingen te voorkomen. Het is primair de verantwoordelijkheid van de Commissie om hierop toe te zien.
Directe en indirecte lozingen en/of afvalinjecties onder de Waddenzee |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u uitsluiten dat afvalwater afkomstig van olie- en/of gaswinning van twee mijnbouwlocaties die in het Waddengebied liggen, te weten Ameland-Westgat en Borgsweer (een dorp aan de Waddenzee in Noord-Groningen) geïnjecteerd wordt op een dusdanige wijze dat dit afvalwater onder Natura 2000-gebied de Waddenzee terechtkomt?1 Zo nee, waarom niet?
Er kan niet worden uitgesloten dat het water dat op installatie Ameland-Westgat en locatie Borgsweer wordt geïnjecteerd onder het Natura-2000 gebied terecht komt, omdat de injectiereservoirs doorlopen tot onder deze gebieden. De daadwerkelijke injectieput zit in beide gevallen honderden meters bij de Waddenzee vandaan. Het is niet uit te sluiten dat geïnjecteerd water zich over enkele honderden meters verplaatst binnen het reservoir. Dit leidt echter niet tot een mogelijk risico van vervuiling van het Natura 2000-gebied. Bij injectie op grote diepte is het uitgesloten dat het geïnjecteerde water in contact komt met het oppervlaktesysteem. Injectie in het gasveld aldaar betekent dat ondoordringbare afsluitende lagen van enkele honderden meters dikte het injectiewater goed isoleren van bovenliggend gesteente en eventuele interactie met de beschermde natuur erboven.
Kunt u uitsluiten dat afvalwater van olie- en/of gaswinning in Borgsweer in het zogenaamde Groningen gasveld wordt geïnjecteerd?2 Zo nee, waarom niet?
Nee, de waterinjectie bij Borgsweer vindt, in lijn met de afgegeven vergunning, plaats in het Groningen gasveld.
Kunt u uitsluiten dat het Groningen gasveld zich uitstrekt onder Natura 2000-gebied de Waddenzee ten noorden van Groningen en de Eemsmonding? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat het Groningen gasveld zich voor een klein gedeelte bevindt onder de Waddenzee. Dit zal echter geen risico’s met zich meedragen met betrekking tot vervuiling van het Natura 2000-gebied, zoals omschreven in het antwoord op vraag 1.
Kunt u uitsluiten dat het afvalwater bij Ameland-Westgat in het veld terug wordt geïnjecteerd?3 Zo nee, waarom niet?
Het afvalwater dat op het platform Ameland-Westgat vrijkomt, wordt niet in het gelijknamige Ameland-Westgat veld geïnjecteerd. De waterstroom die afkomstig is van de gaswinning op de installatie Ameland-Westgat wordt geïnjecteerd in het veld Ameland-Oost.
Kunt u uitsluiten dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) cadmium als slechts schadelijk definieert, terwijl het European Chemical Agency spreekt over kankerverwekkende stoffen?4 Zo nee, waarom niet en wat vindt u ervan dat de NAM sommige zeer schadelijke stoffen als minder gevaarlijk definieert?
Nee, ik ga niet over de woordkeuze van de NAM. Het oordeel «gevaarlijk» of «niet gevaarlijk» kan verschillen per classificatiesysteem doordat de wetgeving zich richt op verschillende aspecten, bijvoorbeeld transport, externe veiligheid, milieu, of verwerking van afval. Hierdoor kunnen de grenswaarden voor stoffen of de testmethoden per regelgeving verschillen. Het RIVM en het European Chemical Agency (ECHA) hebben cadmium als kankerverwekkende stof geclassificeerd. Wanneer cadmium in de bodem wordt gebracht spreken we bij de classificatie van een prioritair gevaarlijke stof. Voor de vergunningverlenende instantie telt het geldende vergunningenbeleid voor injecties en het bijbehorende afwegingskader dus cadmium wordt beoordeeld als een prioritair gevaarlijke stof ongeacht de term die de NAM eraan hangt.
Op basis van welke wetenschappelijke argumentatie kunt u uitsluiten dat afvalwater niet gevaarlijk is, gezien afvalstoffen nog een aantal andere afvalstromen bevatten waaronder kankerverwekkende elementen zoals arseen, lood en cadmium?5 Zo nee, waarom niet en wat bent u van plan te ondernemen tegen de gevaarlijke afvalstromen?
Ik kan niet uitsluiten dat afvalwater dat vrijkomt bij de productie van olie en gas gevaarlijke stoffen bevat. De samenstelling kan per reservoir verschillen waardoor het niet uit te sluiten valt dat vrijkomend water in bepaalde gevallen voldoet aan één van de criteria voor gevaarlijk afval zoals omschreven in de Kaderrichtlijn afvalstoffen. De samenstelling van het water, dat onvermijdelijk met de productie van gas en olie mee naar boven komt, is helaas een gegeven en is, buiten de gebruikte mijnbouwhulpstoffen, niet te beïnvloeden. Tegen die samenstelling kan ik daarom niets anders ondernemen dan voor te schrijven dat per afvalwaterstroom door de houder van de afvalstoffen getoetst moet worden of de aanwezige stoffen in de afvalwaterstromen zich binnen de wettelijke grenskaders van die stoffen bevinden. Mocht de afvalwaterstroom gevaarlijke afvalstoffen bevatten, dan dient deze ook zodanig vergund te worden. Daarnaast dient het water op basis van de actuele stand van de techniek op de meest milieuvriendelijke wijze te worden afgevoerd. Uit de meest recente onderzoeken blijken nog geen milieuvriendelijkere methoden dan het terugbrengen van het water naar de diepere lagen waar soortgelijk samengesteld water al aanwezig is.
Het bericht ‘Draft EU plans to allow spying on journalists are dangerous, warn critics’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Draft EU plans to allow spying on journalists are dangerous, warn critics» van 22 juni 2023?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Europese Raad heeft voorgesteld, in de voorlopige versie van de European Media Freedom Act, om het mogelijk te maken voor lidstaten om spyware op de telefoons van journalisten te plaatsen?
Het was voor lidstaten eerder al mogelijk om, binnen de kaders van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), bevoegdheden in wetgeving vast te leggen waarmee software zoals binnendringingssoftware kan worden ingezet. Bijvoorbeeld om ernstige strafbare feiten te onderzoeken of voor het waarborgen van de nationale veiligheid.
Nederland wenst het onrechtmatig gebruik van binnendringingssoftware in de EU tegen te gaan en zal daar, ook in de toekomst, landen op blijven aanspreken. Daartoe is de huidige versie van het voorstel voor een mediavrijheidsverordening een stap vooruit. Daarom heeft Nederland in Raadsverband ingestemd met de huidige compromistekst van de Europese Verordening Mediavrijheid.
De huidige versie van het voorstel bevat, voor het eerst op Unieniveau, waarborgen omtrent het gebruik van binnendringingssoftware door overheden in verhouding tot journalisten ten behoeve van het beschermen van mediavrijheid in alle lidstaten. Hierbij gaat het er onder meer om dat dergelijk gebruik alleen plaats kan vinden als er een dwingende reden van algemeen belang voor is, als er een grondslag in nationale wetgeving voor is en als het gebruik conform het EU Charter voor de Rechten van de Mens en ander Unierecht plaatsvindt. Eenmaal aangenomen heeft een verordening rechtstreekse werking en is deze algemeen verbindend voor lidstaten. Lidstaten zijn dan gebonden aan de in het voorstel geformuleerde waarborgen en burgers kunnen zich direct beroepen op dit Unierecht. Dit moet zorgen voor sterkere waarborgen in lidstaten waarin sprake lijkt te zijn geweest van onrechtmatig gebruik.
Onderschrijft u de zorgen van de European Federation of Journalists (EFJ) over de desastreuze gevolgen van een dergelijke bepaling voor de journalistieke vrijheid in de EU?
Het kabinet erkent dat het zorgelijk is dat er in een aantal lidstaten sprake lijkt te zijn geweest van onrechtmatig gebruik van binnendringingssoftware in verhouding tot journalisten en mediadiensten. De bepaling in de huidige vorm zorgt ervoor dat de EU voor het eerst waarborgen introduceert hiertegen. Hiermee draagt het bij aan de (harmonisatie van de) bescherming van mediavrijheid binnen de gehele Unie.
Onrechtmatige inzet van binnendringingsoftware tegen journalisten is zeer schadelijk voor persvrijheid en democratische controle. Nederland hecht eraan dat wettelijke bevoegdheden waar van toepassing voldoen aan het Handvest van de grondrechten van de EU. Dit uitgangspunt is bevestigd in overweging 17a van de compromistekst.
Onderschrijft u het standpunt van hetEuropean Digital Rights netwerk van NGO’s en digitale rechten pleitbezorgers dat de Raad gevaarlijke stappen zet richting onaanvaardbare vormen van toezicht op journalisten en hun bronnen door de mogelijkheid voor lidstaten om spyware op de telefoons van journalisten te plaatsen te legaliseren?
Het was voor lidstaten eerder al mogelijk om, binnen de kaders van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), bevoegdheden in wetgeving vast te leggen waarmee software zoals binnendringingssoftware kan worden ingezet. Bijvoorbeeld om ernstige strafbare feiten te onderzoeken of voor het waarborgen van de nationale veiligheid.
In de waardengemeenschap van de EU zijn vrijheid, democratie en rechtsstaat belangrijke fundamenten. We zien in de afgelopen jaren dat (onder meer) het onrechtmatig gebruik van binnendringingssoftware door enkele lidstaten een afbreuk doet aan deze waarden. Onrechtmatige inzet van binnendringingssoftware in verhouding tot journalisten is en blijft wat Nederland betreft onaanvaardbaar.
Het kabinet onderschrijft het belang van mediavrijheid en wenst het onrechtmatig gebruik van binnendringingssoftware tegen te gaan. Het voorstel bevat, voor het eerst op Unieniveau, waarborgen over het gebruik van binnendringingssoftware.
Tegen deze achtergrond ziet het kabinet het voorstel als een stap vooruit. Het voorstel geeft bronbescherming als hoofdregel. Op deze hoofdregel bestaan slechts twee uitzonderingen: een beperkte en met stringente waarborgen omklede uitzondering voor de opsporing van ernstige strafbare feiten en een uitzondering, die bestaat binnen de eveneens stringente waarborgen van het EVRM, voor het beschermen van de nationale veiligheid. Het voorstel geeft nadrukkelijk geen ruimte voor toezicht op journalisten en hun bronnen. Hierbij blijft het voorstel binnen het kader van het EVRM.
Kunt u uiteenzetten waarom de inzet van de Nederlandse regering was om het verbod op het plaatsen van spyware op telefoons van journalisten te beperken voor opsporings-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten? Acht u deze inzet verenigbaar met de bescherming van de journalistieke vrijheid?
Nederland staat pal voor het beschermen van de mediavrijheid, inclusief journalistieke vrijheid, onafhankelijkheid en pluralisme. De Nederlandse inzet tijdens de onderhandelingen was gericht op het inpassen van het verbod op onrechtmatige inzet van binnendringingssoftware in de nationale juridische kaders voor strafvervolging en nationale veiligheid. Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda van de OJCS-raad van 15 mei jl. is Nederland terughoudend waar het gaat om verregaande harmonisatie op deze terreinen.2
Nationale veiligheid is in het EU-verdrag genoemd als verantwoordelijkheid van de lidstaten. Mede op verzoek van Nederland is daarom gerealiseerd dat het verbod op de inzet van binnendringingssoftware tegen journalisten de verantwoordelijkheid van lidstaten op het gebied van nationale veiligheid onverlet laat. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens stellen daarvoor kaders. Nederland gaat zorgvuldig om met die verantwoordelijkheid. Zo gaat de inzet van bevoegdheden in het kader van nationale veiligheid onder de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 gepaard met stevige waarborgen zoals onafhankelijk toezicht. Bovendien gelden er aanvullende waarborgen als Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten bijzondere bevoegdheden inzetten op een journalist of advocaat.
Nederland heeft niet gepleit voor een uitzondering ten aanzien van inzet van binnendringingssoftware door opsporingsdiensten. Waarborgen ten aanzien van de inzet van bevoegdheden ten behoeve van opsporing en vervolging zijn geregeld in het Wetboek van Strafvordering.
Waarom heeft het Zweeds EU-voorzitterschap gekozen om niet eerst in de OCJS-raad een akkoord tussen de lidstaten te sluiten op dit voorstel, maar om dat op ambassadeursniveau te doen?
Normaal gesproken vindt voorbereiding van besluiten in de Raad plaats in de raadswerkgroepen en op ambassadeursniveau in COREPER. Het kan voorkomen dat al op ambassadeursniveau een akkoord wordt bereikt op een voorstel. Dit is met name het geval wanneer er noodzaak is om spoedig voortgang te bereiken op een dossier of reeds goed is afgestemd op COREPER-niveau. Tijdens de pandemie is dit ook voorgekomen.
Het Zweeds EU-voorzitterschap had zich ten doen gesteld om tijdens de eigen voorzitterschapsperiode tot een algemene oriëntatie te komen. Nederland steunde de Zweedse ambitie op dit dossier. Het voorstel draagt namelijk bij aan een Europees antwoord op aanvallen die onze mediavrijheid, rechtsstaat en democratie kunnen schaden.
Kunt u toezeggen dat de Nederlandse regering zal voorstellen om het onderhandelingsmandaat op de eerstvolgende OCJS-raad inhoudelijk te behandelen, in plaats van als hamerstuk af te doen, en om daarbij bovenstaande zorgen alsnog te uiten?
Op 3 juli is uw Kamer geïnformeerd over de gevolgde procedure3. De compromistekst van het Voorzitterschap sluit aan bij de Nederlandse inzet op het voorstel en daarom heeft Nederland ingestemd met deze tekst. Het vormt een goede basis voor de onderhandelingen met het Europees parlement die hierna zullen plaatsvinden. Het is van groot belang dat we op snelle wijze komen met een Europees antwoord op aanvallen op onze mediavrijheid, rechtsstaat en democratie, onder andere door desinformatie en andere vormen van hybride conflictvoering in het domein van media. Dat is het doel van dit voorstel. Wij zien dan ook geen aanleiding om hier een andere positie in te nemen.
Ruimhartige subsidie voor gedetineerdenbegeleiding in het buitenland |
|
Kees van der Staaij (SGP), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de aangenomen motie-Van der Staaij/Sjoerdsma van november 20221 waarmee de regering verzocht is om bij de totstandkoming van het nieuwe subsidiekader voor gedetineerdenbegeleiding in het buitenland, continuïteit, kwaliteit, ruimhartigheid en waardering van accentverschillen centraal te laten staan, en daarbij (tevens) als doelstelling te hanteren dat wereldwijd alle Nederlanders in een buitenlandse gevangenis aanspraak kunnen maken op de juridische en/of sociale ondersteuning die de betrokken organisaties bieden?
Ja. In de Staat van het Consulaire van 7 juli 2023 heb ik aan deze motie gerefereerd.2
Klopt het dat u ervoor kiest de subsidie onder nagenoeg gelijke voorwaarden met twee jaar te verlengen, ondanks de forse investeringen die betrokken stichtingen hebben gedaan en zullen moeten doen om gedetineerdenbegeleiding breed te kunnen blijven aanbieden?
Het vigerende vierjarige subsidiebeleidskader, dat zou aflopen op 31 december 2023, is met twee jaar verlengd tot en met 31 december 2025. Met de voortzetting van de samenwerking met de huidige vier subsidieontvangende organisaties is tot 1 januari 2026 opvolging gegeven aan het eerste deel van de in vraag 1 genoemde motie van de leden Van der Staaij en Sjoerdsma van 24 november 2022, die verzocht om continuïteit. Ik start dit jaar met een evaluatie van de subsidies die door het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Justitie en Veiligheid worden gegeven aan onafhankelijke organisaties voor de begeleiding van Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Op basis van de uitkomsten van die evaluatie wordt vanaf eind 2024 gewerkt aan een herziening van het subsidiebeleidskader per 1 januari 2026. Het tweede deel van de motie, het verzoek om bij de totstandkoming van het nieuwe subsidiebeleidskader continuïteit, kwaliteit, ruimhartigheid en waardering van accentverschillen centraal te laten staan, is hierbij het uitgangspunt.
Ofschoon aan de Minister van Buitenlandse Zaken op het voornoemd (subsidie-) terrein een ruime beleidsvrijheid toekomt, zal ik de huidige subsidieontvangende organisaties en andere experts de gelegenheid bieden tot inbreng tijdens de evaluatie. Eventuele beleidswijzigingen volgend uit de evaluatie zal ik vóór 1 januari 2026 aan uw Kamer schriftelijk doen toekomen.
Heeft u bij uw beslissing tot verlenging bij de betrokken subsidiepartners geïnventariseerd welke invloed de verlenging zou hebben op de beschikbaarheid en kwaliteit van gedetineerdenbegeleiding, en hoe heeft u getracht de negatieve gevolgen van de verlenging in te perken?
Het subsidieplafond voor gedetineerdenbegeleiding buitenland is gestegen van € 729.000 in 2003 naar € 1.550.000 vanaf 2020. Aan de thans betrokken subsidiepartners is subsidie verdeeld en toegekend op basis van de tender per 1 januari 2020. Het totale aantal Nederlandse gedetineerden in het buitenland over de afgelopen 15 jaren dat zich meldt voor consulaire bijstand laat een dalende lijn zien. Gelet op het hogere subsidieplafond en het lagere aantal gedetineerden is gekozen het bestaande subsidieplafond naar rato per jaar te verlengen. In de voornoemde evaluatie zal worden ingezoomd op de verschillende gesubsidieerde activiteiten en de optimale verdeling van het totale subsidiebudget over de te onderscheiden activiteiten inclusief het onderscheid tussen zorg en niet-zorglanden.
Erkent u dat verlenging van de huidige regeling met twee jaar deze stichtingen financieel belast, en bovendien niet bijdraagt aan het behalen van de doelstelling om wereldwijd alle Nederlanders in een buitenlandse gevangenis aanspraak te laten maken op juridische en/of sociale ondersteuning?
Op basis van de algemene subsidieopdracht, de tenderprocedure, de inschrijvingen en de subsidiebeschikkingen weten de subsidieontvangende organisaties van tevoren waar zij over meerdere jaren (financieel) aan toe zijn. Consulaire bijstand aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland en de begeleiding door gespecialiseerde onafhankelijke organisaties die daarvoor subsidie ontvangen, gelden alleen voor Nederlanders die hierom vragen. Dit absolute aantal, zoals genoemd in het antwoord op vraag 3, neemt over meerdere jaren gezien af.
Verder behoort het niet tot de doelstellingen van het subsidiebeleidskader om aan alle Nederlandse gedetineerden in het buitenland die hierom vragen gesubsidieerde aanvullende juridische ondersteuning vanuit Nederland te geven. De subsidieontvangende juridische organisaties opereren zelfstandig, maar moeten -om binnen de regels en het budget van subsidiebeleidskader te blijven- in hun selectie met name de urgentie, de ernst, en de toegevoegde waarde van de aanvullende juridische ondersteuning vanuit Nederland bij een juridische hulpvraag in het buitenland bepalen. De subsidie is bedoeld als aanvulling (extra) op de lokale rechtsbijstand. Een gedetineerde in het buitenland moet in de eerste plaats immers steeds de bijstand hebben van een lokale advocaat. Alleen een lokale advocaat kan een gedetineerde in het buitenlandse strafproces verdedigen. De bijstand vanuit Nederland kan dit nooit vervangen. Tegelijkertijd ben ik mij bewust dat hier een spanningsveld kan ontstaan in landen waar beperkt/afwezig aanbod van lokale rechtsbijstand bestaat.
Erkent u dat de stichtingen die juridische ondersteuning verlenen momenteel veel meer gedetineerden bijstaan, dan waarvoor zij subsidie ontvangen? En klopt het dat u, zich bewust van het tekort aan financiering, aanstuurt op een neerwaartse bijstelling van de activiteiten?
Blijkens de rapportages van de organisaties behandelden de twee organisaties, die subsidie ontvangen voor de activiteit «aanvullende juridische ondersteuning» in 2022 in totaal 333 zaken op een gedetineerdenpopulatie van circa 1.700. De twee organisaties ontvangen hiervoor samen een subsidie van jaarlijks € 350.000.
De organisaties opereren onafhankelijk en zelfstandig binnen en onder het subsidiebeleidskader. Het subsidieinstrument laat naar zijn aard geen gedetailleerde opdracht toe. In het overleg met één van de twee juridische organisaties heeft het ministerie als vrijblijvende suggestie in overweging gegeven te kijken naar de onderlinge werk- en zaaksverdeling tussen de twee organisaties, de door de organisaties gehanteerde criteria t.a.v. het aannemen van cliënten en juridische hulpvragen en naar de taakinvulling bij het behandelen van de juridische hulpvragen.
Gelet op uw voorstel voor een neerwaartse bijstelling van de activiteiten, kunt u aangeven aan welke (groepen) Nederlandse gedetineerden volgens u ondersteuning zou moeten worden geweigerd, hierbij in gedachten houdend dat vermogende gedetineerden met een eigen betalende advocaat reeds niet in aanmerking komen voor de gesubsidieerde ondersteuning?
Er is geen sprake van een voorstel voor neerwaartse bijstelling van de activiteiten. Het is aan de subsidieontvangers om invulling te geven aan hun activiteiten. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken subsidieert aanvullende juridische ondersteuning ten behoeve van Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Zoals bij antwoord 4 is aangegeven is het cruciaal, dat de juridische ondersteuning alleen aanvullend is, voor zaken waarin een aantoonbare toegevoegde waarde is ten opzichte van de lokale rechtsbijstand.
Hoe verhoudt uw huidige voornemen zich tot de uitgangspunten van continuïteit, kwaliteit, ruimhartigheid en waardering van accentverschillen, maar ook tot de rechts- en kansengelijkheid voor gedetineerden in het buitenland?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 wordt met de voortzetting van de samenwerking van het Ministerie van Buitenlandse Zaken met de huidige vier subsidieontvangende organisaties tot 1 januari 2026 opvolging gegeven aan het verzoek om continuïteit. Deze continuïteit en de principiële keuze het subsidieplafond te verdelen over vier specialistische organisaties voor vier verschillende activiteiten geeft expliciet ruimte voor accentverschillen, verdere professionalisering en kwaliteitsontwikkeling tussen de activiteiten.
Nederlanders die zijn gedetineerd in het buitenland zijn onderworpen aan het (buitenlandse) rechtssysteem van het land waarin zij zich bevinden. Met het oog op het algemene beginsel van rechtsgelijkheid mogen Nederlanders niet slechter worden behandeld dan andere gedetineerden in dat land. Aldus wordt de vraag van rechts- en kansengelijkheid behandeld binnen het strafrechtsysteem van dat land. De door Nederlandse gesubsidieerde aanvullende juridische ondersteuning is niet bedoeld om Nederlandse gedetineerden in het buitenland een betere juridische positie te geven dan andere gedetineerden in dat land. Ook is de Nederlandse ondersteuning niet bedoeld om een Nederlander in het buitenland een gelijke positie te geven als ware hij in Nederland gedetineerd.
Beaamt u dat de groeiende (financiële) druk op betrokken stichtingen ook zorgt voor een grotere druk op en belasting van consulair medewerkers op Nederlandse posten in het buitenland en op het Ministerie van Buitenlandse Zaken, en erkent u dat dit een onwenselijke situatie is die voorkomen dient te worden?
De consulair medewerkers van Nederlandse posten en Honoraire Consuls bieden consulaire bijstand aan gedetineerden. Naast deze consulaire bijstand subsidieert het Ministerie van Buitenlandse Zaken verschillende andere activiteiten op het gebied van het begeleiden van Nederlandse gedetineerden in het buitenland, via onafhankelijke gespecialiseerde organisaties. Tussen deze organisaties en het ministerie vindt informatie-uitwisseling plaats, waarbij de organisaties elkaar waar mogelijk ondersteunen in de begeleiding van individuele gedetineerden, maar tegelijkertijd ook binnen de eigen gegeven rol blijven, naast de consulaire bijstand van de posten. Dit samenspel tussen verschillende partijen functioneert goed. Nederland biedt hiermee een omvattende en in de wereld unieke vorm van gedetineerdenbegeleiding in het buitenland.
Bent u daarom bereid een eventuele verlenging van de huidige subsidie onder gelijke voorwaarden gepaard te laten gaan met ophoging én reële inflatiecorrectie van het subsidiebudget om zodoende uitvoering te geven aan de uitgangspunten conform het verzoek in de motie-Van der Staaij/Sjoerdsma, zoals hierboven verwoord?
Ik bied de subsidieontvangende organisaties tijdens de verlenging de mogelijkheid om inflatie mee te nemen in de begroting voor een maximum van 5% per jaar. Ik heb de organisaties gevraagd, indien zij vanaf 2024 in aanmerking willen komen voor (voortzetting van de) subsidie, om uiterlijk 31 augustus 2023 een schriftelijk verzoek bij het ministerie in te dienen met onder meer een activiteitenplan en begroting.
Op welke manier bent u voornemens om in de periode na de voorgenomen verlenging uitvoering te geven aan de motie-Van der Staaij/Sjoerdsma?
Zie het antwoord op vraag 2. Eventuele beleidswijzigingen volgend uit de evaluatie zal ik vóór 1 januari 2026 aan uw Kamer schriftelijk doen toekomen. Tijdens de evaluatie zal de inbreng van de subsidieontvangende organisaties worden meegenomen.
De noodmelding van NL-Alert in Noord-Holland op 5 juli 2023 |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de noodmelding van NL-Alert in Noord-Holland op 5 juli 2023, met de volgende tekst: «Extreme weersomstandigheden in de provincie Noord-Holland. Blijf binnen. Bel 112 alleen bij levensgevaarlijke situaties. Nadere informatie en updates op Twitter.com @brandweeraa»?
Ja.
Hoe wenselijk acht u het om nadere informatie en updates over gevaarlijke omstandigheden via Twitter te verstrekken, aangezien alleen Twitter-gebruikers deze informatie kunnen zien en sommige gebruikers al snel aan een limiet zitten op het aantal berichten wat zij kunnen lezen?
In tijden van rampen of crisis is het de burgemeester die de verantwoordelijkheid heeft voor het alarmeren en informeren van burgers, in de praktijk veelal via de veiligheidsregio’s. Als eigenaar van het NL-Alert systeem stel ik het NL-Alert systeem ter beschikking aan het decentrale gezag.
De Rijksoverheid, of mijn ministerie specifiek, kijkt niet mee met de berichten die er lokaal worden uitgezonden. Mijn ministerie is alleen betrokken als er landelijke NL-Alert berichten worden uitgestuurd.
Er wordt aan veiligheidsregio’s ondersteuning geboden in de vorm van een Inzet- en Beleidskader voor berichten vanuit NL Alert. Daarbij wordt aangegeven dat het altijd goed is te verwijzen naar een bron voor meer informatie. Hierbij wordt geen voorschrift gedaan voor een bepaald type medium.
Vanuit de Rijksoverheid zal bij een landelijk bericht in ieder geval geen crisiscommunicatie via Twitter plaatsvinden. Daarvoor zijn instrumenten zoals de website www.crisis.nl bedoeld.
Deelt u de mening dat informatie en updates bij noodmeldingen altijd toegankelijk moeten zijn voor iedereen en niet afhankelijk van één enkel techplatform? Zo ja, gaat u hierover in gesprek met de veiligheidsregio’s?
Naar aanleiding van deze casus zal ik met de veiligheidsregio’s nagaan of het inzet- en beleidskader hierop aangepast dient te worden.
Het bericht ‘Man overleed nadat de politie hem taserde, Rijksrecherche doet onderzoek’ |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van 10 juni 2023 in het NRC «Man overleed nadat de politie hem taserde, Rijksrecherche doet onderzoek»?1
Ja.
Wat is uw eerste reactie op dit bericht?
Het is altijd tragisch als iemand tijdens of na afloop van een politieoptreden komt te overlijden. Ik betreur het feit dat de 32-jarige man is overleden en wil dan ook mijn oprechte medeleven betuigen aan de familie en nabestaanden van deze man.
Klopt het dat de man is overleden door toedoen van de politie?
Op 22 juni 2023 heeft het Openbaar Ministerie met betrekking tot dit incident bekend gemaakt dat uit het voorlopig onderzoek is gebleken dat het politieoptreden een rol heeft gespeeld bij het overlijden van het slachtoffer. Om die reden voert de Rijksrecherche op dit moment onder leiding van het Openbaar Ministerie een feitenonderzoek uit naar deze zaak. Omdat het onderzoek nog loopt, kan ik hier geen verdere uitspraken over doen.
Deelt u onze zorgen dat het inzetten van stroomstootwapens de gezondheid en levens van mensen in gevaar kan brengen? Zo nee, waarom niet?
Het stroomstootwapen heeft voor de politie grote toegevoegde waarde, met name in de incidentafhandeling. Aan het gebruik van elk geweldmiddel kleven risico’s. Het uitgangspunt van ieder politieoptreden is de-escalatie. De politie mag alleen geweld gebruiken als andere vormen van de-escalerend optreden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. In die gevallen wordt door de politie afgewogen welk middel het best past bij de situatie. Uit de pilot inzet stroomstootwapen is gebleken dat hier een de-escalerende werking vanuit gaat.2 De cijfers met betrekking tot geweldsaanwendingen door politieambtenaren in 2022 bevestigen dit. In 74,8% van de gevallen waarin het stroomstootwapen werd gebruikt, werd met enkel het dreigen met het stroomstootwapen de persoon onder controle gebracht.3
Uw Kamer heeft eerder zorgen geuit over mogelijke gezondheidseffecten als gevolg van inzet van het stroomstootwapen. Om die reden heeft mijn ambtsvoorganger in 2019 het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) verzocht om een onderzoek uit te voeren naar de gezondheidseffecten van blootstelling aan stroomstootwapens in de context van wetshandhaving. De bevindingen en conclusies van het WODC-onderzoek gaven geen aanleiding de gezondheidsrisico’s als hoog in te schatten. Momenteel monitort het Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg (NIVEL) in samenwerking met de GGD Amsterdam de gezondheidseffecten van inzet van het stroomstootwapen tot eind 2024 middels het verzamelen en analyseren van medische beoordelingen door forensisch artsen, kort na de inzet. De uitkomsten worden in het eerste kwartaal van 2025 verwacht. Vooralsnog zijn mij geen signalen bekend die aanleiding geven om de uitkomsten niet af te wachten.
In hoeverre is deze gebeurtenis in lijn met uw aanpak van personen met verward gedrag? Kunt u dit toelichten?
Samen met de Minister voor Langdurige Zorg en Sport zet ik me al jaren in voor het verbeteren van de domein overstijgende aanpak voor personen met verward en/of onbegrepen gedrag. Zoals aangegeven in onze Kamerbrief van 26 juni 2023 moet deze aanpak ertoe leiden dat personen met verward en/of onbegrepen gedrag tijdig passende zorg krijgen en minder onnodig in aanraking komen met politie en justitie.4 Hiermee moet ook escalatie van problematiek worden voorkomen. Met deze aanpak hebben we de afgelopen jaren al goede resultaten bereikt. Niet uitgesloten kan worden dat er zich situaties voordoen waarbij de politie zich genoodzaakt ziet om geweld te gebruiken jegens personen met verward en/of onbegrepen gedrag, wanneer andere vormen van de-escalerend handelingen van de politie niet tot het gewenste effect hebben geleid.
Hoe kan het dat de familie van deze man nog steeds geen informatie heeft ontvangen over hoe het zo kon misgaan? Kunt u ervoor zorgen dat de nabestaanden zo snel mogelijk deze informatie ontvangen?
Het Openbaar Ministerie heeft recent een uitgebreid gesprek gehad met de nabestaanden en hun advocaat. In dit gesprek is het voorlopig sectierapport gedeeld, alsmede de stand van het onderzoek.
Kunt u toelichten in welke gevallen het gerechtvaardigd is voor de politie om zo veel geweld te gebruiken tegen iemand die duidelijk verward is? Zo nee, waarom niet?
Ik wil benadrukken dat elke geweldsaanwending door de politie moet voldoen aan de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid. Het uitgangspunt van ieder politieoptreden is de-escalatie. De politie mag alleen geweld gebruiken als andere vormen van de-escalerend optreden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Vanwege de onvoorspelbaarheid van een gevaarsituatie kan het gebruik van geweld of een geweldmiddel, zoals het stroomstootwapen, nooit helemaal tot nul worden teruggebracht. Er kunnen zich situaties voordoen waarin de politie genoodzaakt is om tijdens haar taakuitvoering geweld toe te passen. De politie gaat pas over tot het gebruik van geweld nadat hiervoor, indien mogelijk, is gewaarschuwd.
Kunt u uiteenzetten in welke gevallen de politie precies het stroomstootwapen mag gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Inzet van het stroomstootwapen door de politie is aan strikte regels en voorwaarden gebonden. Politieambtenaren dienen bij iedere geweldsaanwending de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid af te wegen. In de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren staan bovendien een aantal specifieke inzetcriteria voor het gebruik van het stroomstootwapen beschreven. De Ambtsinstructie maakt een onderscheid tussen het gebruik van het stroomstootwapen in de schietmodus en in de schokmodus. Het gebruik van het stroomstootwapen in de schietmodus is slechts geoorloofd:
Het gebruik van een stroomstootwapen in de schokmodus is slechts geoorloofd:
Aan de inzet van het stroomstootwapen gaat bovendien, zo mogelijk, een waarschuwing vooraf.
Kunt u toelichten waarom de politie het nodig achtte om een verwarde man op een fiets te achtervolgen met minimaal zes politiebusjes en daarna met tien agenten op de man te duiken en bovenop hem te gaan zitten? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de beantwoording van vraag 3 aangegeven, kan ik hier geen uitspraken over doen omdat het onderzoek nog loopt.
Kunt u toelichten waarom het gebruik van een wapenstok niet voldoende was als de arrestant al overmeesterd was, op de grond lag en er minimaal tien agenten bij waren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat er een breder onderzoek gedaan moet worden naar de inzet van tasers door politieagenten?
De politieacademie monitort maandelijks de inzetten van het stroomstootwapen ter bespreking met de politie en rapporteert daar periodiek extern over. Mijn ambtsvoorganger heeft eerder aan de Kamer de toezegging gedaan om uiterlijk 2025 de geweldsmiddelen «onder» het niveau van het vuurwapen te laten evalueren5. Daarbij wordt ook gekeken naar de samenhang tussen het stroomstootwapen en de andere geweldsmiddelen. Een breder onderzoek naar de inzet van stroomstootwapens door politieagenten acht ik daarom op dit moment niet nodig.
Bent u van mening dat het gebruik van het stroomstootwapen in deze situatie, zoals door meerdere getuigen bevestigd en geschetst in vraag negen en tien, passend was? Kunt u dit toelichten?
Zoals in de beantwoording van vraag 3 aangegeven, kan ik hier geen uitspraken over doen omdat het onderzoek nog loopt. Ik kan, zoals u weet, daarnaast niet ingaan op individuele casuïstiek.
Het bericht ‘Hells Angels zijn niet te stopen, ze zijn het voor altijd’ |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht en de podcast «Hells angels zijn niet te stoppen, ze zijn het voor altijd»?1
Ja.
Uit de podcast blijkt dat een harde kern nog steeds met zichtbare Hells Angels uitingen in de openbare ruimte rondloopt, hoe kan dit?
De lokale driehoek (politie, justitie en gemeente) en de Koninklijke Marechaussee handhaven op zichtbare uitingen van de Hells Angels en andere verboden Outlaw Motorcycle Gangs. In mijn reactie op uw eerdere Kamervragen heb ik aangegeven dat het dragen van colors onwenselijk is gelet op de intimidatie en dreiging die daarvan uitgaat of uit kan gaan.2 Uit de civielrechtelijke uitspraken blijkt dat uiterlijke kenmerken onlosmakelijk onderdeel zijn van de cultuur van wetteloosheid van Outlaw Motorcycle Gangs, waarin het plegen van (ernstig) geweld wordt gestimuleerd. Deze uitstraling leidt tot intimidatie en geweld in onder andere de openbare ruimte en die cultuur is in strijd met de openbare orde en is daarom verboden.
Waar mogelijk worden bewegingen van Outlaw Motorcycle Gangs, altijd door deze organisaties nauwlettend gemonitord. Het behouden van het zicht op Outlaw Motorcycle Gangs blijft, ook na de civiele verboden, essentieel.
Hoe wordt gecontroleerd dat Hells Angels niet ondergronds toch de verboden organisatie gedeeltelijk voortzetten?
De lokale driehoek en de Koninklijke Marechaussee houden op diverse wijzen zicht op basis van hun bevoegdheden op de Hells Angels en op andere (verboden) Outlaw Motorcycle Gangs, en handhaven waar mogelijk. Zo is er bijvoorbeeld onlangs nog een illegale kroeg van de Hells Angels gesloten door de burgemeester in samenwerking met politie en justitie.3 Een ander voorbeeld waar een burgemeester doortastend gebruik heeft gemaakt van het juridisch instrumentarium – in lijn met de civiele verbodsverklaring door de Hoge Raad – is de sluiting van een gelegenheid in Raamsdonk in de gemeente Geertruidenberg die werd gebruikt door de Hells Angels.4
Hoe wordt gecontroleerd of Outlaw Motorcycle Gangs (hierna: OMG’s) onder een andere naam, of op andere wijze, bijeenkomen en zo gedeeltelijk toch de verboden organisatie voortzetten?
Ook op deze zogenoemde voortzettingsvormen wordt zicht gehouden door de hierboven genoemde partners. Indien blijkt dat er sprake is van voortzetting van de werkzaamheid van een verboden Outlaw Motorcycle Gang, wordt hier op gehandhaafd.
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen over het arrest van de Hoge Raad over het colorverbod?2
Ja. Aanvullend heb ik naar aanleiding van uw vragen bij dit onderwerp stilgestaan in de halfjaarbrief over de voortgang van de aanpak van ondermijnende criminaliteit die in mei dit jaar naar uw Kamer is gestuurd.6 Daarin heb ik aangegeven dat ik het advies van het Landelijk Strategisch Overleg Outlaw Motorcycle Gangs, integraal overneem. Dit advies houdt in dat huidig instrumentarium ten aanzien van de handhaving op colors momenteel voldoet en dat een aantal rechterlijke uitspraken nog wordt afgewacht, maar dat het Strategisch Overleg dit vraagstuk nauwlettend blijft monitoren. Onder meer een uitspraak van de Hoge Raad op dit punt zal met voorrang en met bijzondere interesse worden bestudeerd. Het Strategisch Overleg staat nog steeds achter dit advies en zal dit advies aanscherpen indien de jurisprudentie daar de komende periode aanleiding toe geeft.
Hoeveel gerechterlijke procedures zijn op dit moment aanhangig bij rechtbanken, gerechtshoven en de Hoge Raad waarin de aanpak van OMG’s een rol speelt?
In totaal zijn er voor zover nu bekend ongeveer 15 zaken momenteel aanhangig bij rechtbanken, gerechtshoven en de Hoge Raad.
Hoe vaak is, en op welke manieren is, in 2022 en 2023 het colorverbod gehandhaafd en hoe vaak is het recent aangevulde instrumentarium dat beschikbaar is sinds 1 januari 2022 gebruikt?
Exacte cijfers over de handhaving zijn in de registratiesystemen niet te achterhalen. Deze zijn namelijk niet op een eenduidige manier geregistreerd.
Het aangevulde instrumentarium is nog niet gebruikt, omdat er na inwerkingtreding van dit instrumentarium (de verruiming van de mogelijkheden tot het verbieden van rechtspersonen)7 geen nieuwe Outlaw Motorcycle Gang meer is verboden. De wet heeft geen terugwerkende kracht en kan alleen worden toegepast op Outlaw Motorcycle Gangs waartegen na 1 januari 2022 een civiele procedure is gestart.
Kunt u Het Landelijk Strategisch Overleg OMG’s opnieuw advies vragen of het huidige instrumentarium toereikend is om OMG’s effectief tegen te gaan?
Het Landelijk Strategisch Overleg Outlaw Motorcycle Gangs houdt de aanpak en de effectiviteit van het instrumentarium om Outlaw Motorcycle Gangs tegen te gaan doorlopend en nauwlettend in de gaten. Vorig jaar heb ik het Strategisch Overleg al om advies gevraagd als het gaat om de handhaving op colors. Over dit advies heb ik uw Kamer in de halfjaarbrief geïnformeerd (zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5). Het Strategisch Overleg staat nog steeds achter dit advies, maar volgt de ontwikkelingen op de voet en zal dit advies aanscherpen indien de jurisprudentie daar de komende periode aanleiding toe geeft.
Wanneer wordt de integrale aanpak OMG’s geëvalueerd?
Ik heb dit jaar opdracht gegeven aan het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum om de effecten van de civiele verboden op Outlaw Motorcycle Gangs te onderzoeken en verdere aanbevelingen te doen voor de integrale aanpak.8 De uitkomsten van dit onderzoek worden in het voorjaar van 2024 verwacht.
Het bericht dat de politie elk jaar 550 keer in actie komt bij uithuisplaatsing van kinderen |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politie elk jaar 550 keer in actie bij uithuisplaatsing van kinderen»?1
Ja.
Bent u geschrokken dat er bij zoveel uithuisplaatsingen politie betrokken is? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het schrijnend als de politie bij een uithuisplaatsing van een kind in actie moet komen. Het is helaas soms nodig, maar politie-inzet moet altijd met terughoudendheid en grote zorgvuldigheid plaatsvinden.
Welke overwegingen liggen er ten grondslag aan het besluit om de politie in te zetten bij een uithuisplaatsing? In welke gevallen wordt er besloten tot politie inzet? Wie neemt het uiteindelijke besluit en hoe verloopt de procedure?
Een uithuisplaatsing is over het algemeen een ingrijpende gebeurtenis voor kind, ouders en betrokken professionals. Als een uithuisplaatsing van een kind onvermijdelijk is, wordt alles in het werk gesteld om dit voor het kind en de ouders toch zo rustig mogelijk te laten verlopen. Als de politie assisteert bij een uithuisplaatsing heeft dit vaak een nóg grotere impact op kind, ouders en betrokken professionals dan een uithuisplaatsing zonder politie-assistentie. Daarom wordt de politie-inzet tot een minimum beperkt.
Het uitgangspunt is dat de politie alleen assisteert als dit nodig is ter waarborging van de veiligheid en als de omstandigheden daarom vragen. Te denken valt aan situaties die als gevaarlijk worden beoordeeld, zoals vermoedens van agressie, vermoedens van geweld tegen de minderjarige of hulpverlener, als een ouder bekend staat als vuurwapengevaarlijk of vermoeden van vluchtgevaar van de minderjarige. Dan is politie-inzet soms onvermijdelijk.
Over de inzet van de politie zijn afspraken vastgelegd in een interne richtlijn in samenwerking met het OM en Jeugdzorg NL (namens alle gecertificeerde instellingen). Deze zijn gericht op de-escalatie en het voorkomen van schade. Tijdens de uithuisplaatsing is de regie in handen van de jeugdbeschermer van de Gecertificeerde Instelling. Zij voeren de uithuisplaatsing uit: voeren het woord, begeleiden de minderjarige, informeren de ouder(s)/voogd en leveren nazorg richting de achterblijvers. Bijstand van de politie bestaat uit inspringen waar nodig en loslaten waar mogelijk. Zo kan bijvoorbeeld bij sterke aanwezigheid van geweld de politie actief aanwezig zijn naast de jeugdbeschermer. In andere gevallen kan ervoor gekozen worden om de politie onzichtbaar op de achtergrond te houden, zolang de situatie rustig verloopt.
De daadwerkelijke inzet van politie vindt plaats in afstemming met het Openbaar Ministerie. De Officier van Justitie beslist daarbij over inzet door de politie.
Zijn er richtlijnen die worden gehanteerd bij een uithuisplaatsing met inzet van de politie?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat een uithuisplaatsing onder politie begeleiding zeer traumatisch is voor zowel de kinderen als de ouders, maar ook voor de betrokken politieagenten? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat situaties niet escaleren en politie-inzet niet nodig is?
Het is heel naar voor kinderen en ouders wanneer zij te maken krijgen met een uithuisplaatsing. Het is vanzelfsprekend nog veel vervelender wanneer er agenten in uniform aanwezig zijn. Ik ben mij ervan bewust dat dit ook geldt voor de betrokken professionals, zoals jeugdbeschermers en politieagenten. Daarom zijn de afspraken gericht op terughoudendheid; alleen als de inschatting is dat het echt nodig is.
Afkalvende bestaanszekerheid voor mensen met publieke beroepen door kostenstijgingen en loonbeslag |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Kuipers , Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) naar de financiële situatie van zorgmedewerkers van verpleeghuizen en de wijkzorg?1, 2
Ja.
Hoe beziet u de uitkomst van de enquête dat een kwart van het zorgpersoneel zegt te bezuinigen op een bezoek aan de dokter en tandarts? In welke mate kan dit verder bijdragen aan een vicieuze cirkel van hogere uitval van personeel, waardoor de werkdruk verder toeneemt?
Het is zorgelijk wanneer mensen noodzakelijke bezoeken aan dokter of tandarts vermijden vanwege geldproblemen. Om in een tijd van hoge inflatie de bestaanszekerheid te verbeteren is het kabinet met een prijsplafond op energie voor huishoudens en andere kleinverbruikers en een koopkrachtpakket gekomen. Het kabinet maakt werken ook structureel lonender. Naast het versterken van de koopkracht is het essentieel dat een sterk verbeterde toegankelijkheid van (inkomens)voorzieningen gerealiseerd wordt om geldzorgen en armoede te reduceren. Onder meer met behulp van de voorzieningenwijzer krijgen mensen beter inzicht in regelingen waar ze recht op hebben.
Als gevolg van de hoge inflatie en de gestegen kosten van levensonderhoud zien we een toename van mensen die hun rekeningen niet kunnen betalen en financiële stress kennen. Dit is ook zichtbaar bij zorgmedewerkers. Via de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden zet het kabinet in op vroegsignalering via gemeenten, zorgverzekeraars, energiebedrijven, woningverhuurders en drinkwaterbedrijven om mensen met geldzorgen en beginnende schulden tijdig in beeld te krijgen en ondersteuning te bieden.
De Ministeries van VWS en SZW brengen momenteel in beeld welke acties mogelijk zijn om ongewenste mijding (om financiële redenen) van mondzorg terug te dringen. Uw Kamer heeft hierover onlangs een brief ontvangen. Of en in hoeverre mijding van zorg tot hogere uitval van personeel leidt, is bij het kabinet niet bekend.
Ook werkgevers in de zorg hebben in het kader van goed werkgeverschap een rol om proactief het gesprek met werknemers aan te gaan over eventuele geldzorgen. Werkgevers kunnen daarbij ook gebruik maken van ondersteuning zoals de website «Financieel fitte werknemers», waarbij werkgevers ondersteund en gestimuleerd worden om geldzaken op de werkvloer bespreekbaar te maken en werknemers een helpende hand te bieden.
Kunt u aangeven of u dezelfde signalen krijgt van zorgorganisaties dat tot wel 20% van hun personeel een loonbeslag heeft?
Het kabinet heeft eerder berichten ontvangen van/over werkgevers in de zorg waarin hoge percentages loonbeslag worden genoemd. Naar aanleiding hiervan is er contact geweest tussen de Minister voor Langdurige Zorg en Sport (LZS) en de Minister voor APP. Het kabinet beschikt echter niet over sectorale cijfers op dit gebied. Het is bij het kabinet dan ook niet bekend of er zorgorganisaties zijn waarbij 20% van het personeel te maken heeft met loonbeslag. Wel is op basis van onderzoek van Panteia uit 2020 bekend dat in de sector overheid, onderwijs en gezondheid ongeveer 15% van de werkgevers te maken heeft met loonbeslag bij gemiddeld 0,3% van hun werknemers.3 Het is niet bekend in hoeverre de zorg afwijkt van de rest van de sector overheid, onderwijs en gezondheid. Sinds dit onderzoek is het aantal beslagleggingen in Nederland afgenomen.4
In hoeverre betreft het probleem van loonbeslag alleen wijkverpleegkundigen en zorgpersoneel in verpleeghuizen? Werkt de kloof in beloning van deze groepen ten opzichte van andere zorgmedewerkers de problemen van loonbeslag in de hand?
Het kabinet beschikt niet over cijfers over loonbeslag in (subsectoren van) de zorg en kan dus ook niet zeggen of het percentage medewerkers met loonbeslag onder wijkverpleegkundigen en zorgpersoneel in verpleeghuizen groter is dan onder andere beroepsgroepen dan wel branches binnen de zorg.
Het gemiddelde jaarsalaris van personeel binnen de branche Verpleging, Verzorging en Thuiszorg (VVT) lag in 2022 op ruim € 24.000 bruto (bron: Pensioenfonds Zorg en Welzijn). Daarmee ligt het gemiddelde jaarsalaris lager dan in andere branches binnen zorg en welzijn. Dit hangt voor een groot deel samen met de gemiddeld lage deeltijdfactor binnen de VVT, van 0,61. Daarmee ligt de deeltijdfactor van de VVT samen met die van de huisartsenzorg een stuk lager dan in veel andere branches binnen zorg en welzijn. Het gemiddelde jaarsalaris van verpleegkundigen binnen de thuiszorg lag met ruim € 32.500 bruto (bron: Pensioenfonds Zorg en Welzijn) rond het gemiddelde jaarsalaris binnen de zorg.
Aangezien het kabinet niet beschikt over specifieke cijfers over loonbeslag binnen de zorg, kunnen we ook geen uitspraak doen over de relatie tussen de beloning in de verschillende branches of beroepsgroepen in de zorg en de mate waarin loonbeslag zich voordoet.
Wat vindt u ervan dat zoveel werknemers de eindjes niet meer aan elkaar kunnen knopen, schulden opbouwen, en verplicht een deel van hun loon af moeten staat? Wat zegt dit volgens u over de hoogte van het loon in deze sector?
Het is natuurlijk zorgelijk wanneer werknemers niet meer rond kunnen komen, vervolgens schulden opbouwen en met loonbeslagen te maken krijgen. Schulden moeten zo veel mogelijk worden voorkomen en als er problematische schulden zijn moeten deze zo snel mogelijk worden opgelost. Hiervoor is het kabinet vorig jaar de aanpak «Geldzorgen, Armoede en Schulden» gestart waarin 44 acties zijn aangekondigd.5 Onlangs is aan uw Kamer de eerste voortgangsrapportage van de aanpak verzonden.6
Op basis van de uitkomsten van het onderzoek van de FNV onder werknemers in de VVT kunnen geen conclusies worden getrokken over de hoogte van de beloning binnen de ouderenzorg. Er spelen meerdere factoren een rol bij (het ontstaan van) schuldenproblematiek. Bovendien blijkt uit het onderzoek van AWVN over de beloning in de zorg uit 20217 dat het salaris aan de onderkant van het loongebouw in de zorg marktconform is. De hoogte van het totale inkomen is sterk afhankelijk van het aantal gewerkte uren en in de ouderenzorg werken veel zorgverleners maar weinig uren. In veel gevallen is dat een bewuste keuze. In die gevallen dat medewerkers meer uren willen werken, is het belangrijk dat dit ook wordt gefaciliteerd door de werkgever. Dat lukt echter niet altijd door bijvoorbeeld roostering of problemen met flexibele inzet. Om dit laatste specifiek aan te pakken ondersteunt de Minister voor LZS de Stichting Het Potentieel Pakken. Het Potentieel Pakken helpt de komende periode 50 zorgorganisaties bij het aanpakken van dergelijke belemmeringen.
Kunt u aangeven hoe vaak loonbeslag bij andere werknemers in de publieke sector (onderwijs, politie, rijksambtenaren etc.) voorkomt?
Panteia heeft in 2020 breed onderzoek gedaan naar werknemers met schulden.8 Volgens dit onderzoek had in de gecombineerde sectoren overheid, onderwijs en gezondheid bijna 15% van de werkgevers te maken met loonbeslag bij gemiddeld 1,4 werknemer. Dit komt neer op ca. gemiddeld 0,3% van alle medewerkers.
Het beeld uit eerdergenoemd onderzoek lijkt nog steeds actueel. Specifieke sectorale cijfers zijn alleen voorhanden voor enkele kabinetssectoren, waarin het werkgeverschap bij de Minister ligt en er een centrale salarisadministratie is.
Begin juli 2023 waren er 728 lopende loonbeslagen binnen de sector Rijksoverheid, dit op een totaal van ca. 147.000 werknemers. Dit komt neer op ca. 0,5% van alle werknemers.9 Bij de Politie waren er in april 2023 87 loonbeslagen gelegd, dit op een totaal ca. 67.000 werknemers. Dit komt neer op ca. 0,1% van alle werknemers.10 In een groot deel van deze gevallen gaat het om een eenmalige inhouding. Er is in beide sectoren geen opwaartse trend in het aantal loonbeslagen waarneembaar. Er zijn mij geen signalen bekend dat dit in andere (semi-)publieke sectoren wel het geval is.
Heeft u een overzicht van hoeveel mensen op dit moment te maken hebben met loonbeslag, hoeveel mensen daarvan in de publieke sector werkzaam zijn, en hoelang loonbeslag gemiddeld duurt?
Jaarlijks worden er in totaal bijna 900.000 beslagen gelegd en ongeveer 1 miljoen verrekeningen.11 Het gaat hier niet alleen om loonbeslag maar ook om beslag en verrekeningen op andere inkomstenbronnen zoals uitkeringen en toeslagen. Deze cijfers zijn niet verder uitgesplitst naar arbeidsmarktpositie, sector of duur. Ook het aantal en de (gemiddelde) duur van loonbeslagen bij mensen die werken in de publieke sector worden niet centraal bijgehouden. Informatie hierover moet van de verschillende werkgevers komen (zie ook de beantwoording op vraag12. De duur van het loonbeslag is afhankelijk van de hoogte van de vordering en de aflossingscapaciteit. Op basis van onderzoek uit 2016 ontstaat het beeld dat de meeste beslagen binnen twee jaar zijn afgerond.13 Er zijn geen aanwijzingen dat de duur de afgelopen jaren is gewijzigd.
Ziet u risico’s bij hoge percentage van loonbeslag bij werknemers in de publieke sector als het gaat om hogere werkdruk (met hoger ziekteverzuim en of lagere prestaties tot gevolg), omkoping, en de aantrekkelijkheid van een beroep in de publieke sector?
Het eerder aangehaalde onderzoek van Panteia ondersteunt niet het beeld dat het percentage loonbeslag onder werknemers over de breedte van de publieke sector (relatief) hoog is. Wel ben ik het met u eens dat schuldenproblematiek gepaard kan gaan met stress, verhoogde werkdruk en ziekteverzuim en – zeker bij medewerkers in de publieke sector – integriteitsrisico’s. Werkgevers in de verschillende sectoren proberen dit zoveel als mogelijk te ondervangen door generieke hulplijnen- en middelen aan te bieden.
Wanneer uit de financiële administratie van werkgevers blijkt dat er bij een werknemer loonbeslag is gelegd, kan er ook gericht hulp worden aangeboden. Zo kan de werkgever bijvoorbeeld doorverwijzen naar schuldhulpverlening. Via de Nationale Coalitie Financiële Gezondheid en de Nederlandse Schuldhulproute worden werkgevers geholpen bij de ondersteuning van werknemers met financiële problemen. Wanneer geconstateerd wordt dat er sprake is van een integriteitsrisico kan de werkgever bijvoorbeeld het takenpakket aanpassen en/of nadrukkelijker toezichthouden op het werk.
Neemt u maatregelen om loonbeslag bij werknemers in de publieke sector te voorkomen en te verhelpen? In hoeverre speelt loonruimte daarbij een rol?
In de verschillende sectoren zijn er diverse hulplijnen- en middelen beschikbaar voor medewerkers. Denk aan financiële loketten, bedrijfsmaatschappelijk werk, Sociale Fondsen en er zijn bijvoorbeeld cursussen voor leidinggevenden om schuldenproblematiek te herkennen. Dit naast/bovenop het generieke kabinetsbeleid (zie ook de beantwoording op vraag14.
Schuldenproblematiek kent verschillende – en meestal meerdere – oorzaken. Oorzaken die zich vaak ook niet binnen de invloedsfeer van werkgevers bevinden. De arbeidsvoorwaarden in de publieke sector zijn gemiddeld genomen marktconform, de financiering vanuit het kabinet voor de arbeidsvoorwaardenruimte (loonruimte) in de verschillende publieke sectoren is hier op ingericht. In verschillende publieke sectoren hebben sociale partners bij het maken van cao-afspraken juist extra aandacht voor medewerkers in de lagere loonschalen.
Als zorgmedewerkers nu niet rond kunnen komen van hun salaris, in hoeverre verwacht u dan dat het mogelijk is voor medewerkers bij wie loonbeslag is gelegd om rond te komen van de beslagvrije voet?
De beslagvrije voet dient het bestaansminimum van de schuldenaar te borgen. De wetgever heeft bij de vaststelling van de hoogte van beslagvrije voet gekeken naar het inkomen en de gezinssituatie van de schuldenaar. De wet bevat een hardheidsclausule. Wanneer sprake is van een «kennelijk onevenredige hardheid als gevolg van een omstandigheid waarmee geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de beslagvrije voet», kan de schuldenaar de kantonrechter verzoeken de beslagvrije voet te verhogen.
De berekeningswijze van de beslagvrije voet is afhankelijk van de hoogte van het inkomen van de schuldenaar en van zijn leefsituatie. Bij een inkomen lager of gelijk aan de passende bijstandsnorm is de beslagvrije voet gelijk aan 95% van het netto-inkomen. Bij een inkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm wordt een compensatiekop gehanteerd. De hoogte van de compensatiekop is afhankelijk van de mate waarin de betrokkene recht heeft op huurtoeslag, zorgtoeslag en eventueel kindgebonden budget. Daarnaast is het mogelijk om een hogere beslagvrije voet te krijgen op grond van woon- of zorgkosten. Het is een bewuste keuze geweest bij de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet dat er ook bij een inkomen op of onder de bijstandsnorm er altijd 5% van het inkomen wordt beslagen, ook al gaat het daarbij slechts om een klein bedrag per maand. Het kabinet stimuleert bij problematische schulden naast schuldregelingen ook het aanbieden van saneringskredieten. Bij dit laatste wordt de schuld overgenomen door een gemeente, wordt het grootste gedeelte van de schuld door schuldeisers kwijtgescholden en blijft er een restschuld over van één schuldeiser die de schuldenaar moet aflossen. Mocht een minnelijk traject niet lukken kan iemand een verzoek indienen voor de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP).
Hoe is de hoogte van de beslagvrije voet tot stand gekomen? Klopt het dat deze lager kan zijn dan het bijstandsniveau?
Met de invoering van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet per 1 januari 2021 is bewerkstelligd dat de beslagvrije voet voor mensen met beslag op hun inkomen veelal kan worden vastgesteld op basis van authentieke bronnen, zoals de basisregistratie personen en de polisadministratie, zodat zij voldoende overhouden om te kunnen voorzien in de basale kosten van hun levensonderhoud. Er is voor gekozen dat ook bij een laag inkomen beslag op 5% van dat inkomen is toegestaan, ook al betreft dit slechts een klein bedrag per maand Op dit moment vindt er een tussentijdse evaluatie van de wet Vereenvoudiging beslagvrije voet plaats. In dat kader zal onder meer worden gekeken of personen met een inkomen op of onder de bijstandsnorm bij een loonbeslag voldoende geld overhouden om van te leven.
Ziet u er in het licht van de koopkrachtcrisis aanleiding toe de beslagvrije voet te verruimen?
De beslagvrije voet dient het bestaansminimum van schuldenaren te borgen. Een schuldenaar moet – ook als er beslag is gelegd op zijn inkomen – in de basale kosten van zijn levensonderhoud kunnen voorzien, waaronder ook bijvoorbeeld de kosten voor energie en boodschappen. De hoge inflatie zorgt ontegenzeggelijk bij veel mensen voor extra druk op het huishoudbudget. Dit geldt voor alle mensen, maar zeker voor mensen met een laag inkomen of waarbij beslag op inkomen is gelegd. Het kabinet heeft een groot pakket aan koopkrachtmaatregelen getroffen om mensen financieel bij te staan en hen in staat te stellen het hoofd te bieden aan de hoge kosten voor levensonderhoud als gevolg van de inflatie. Op deze manier worden met name lage inkomens bijgestaan ook bij het voldoen van de afbetaling van schulden. Onderdeel van het pakket was onder meer de verhoging van het minimumloon met 10% die ook doorwerkt in de hoogte van de beslagvrije voet. Dat maakt dat er geen aanleiding is om de beslavrije voet te verruimen.
Bij problematische schulden stimuleert het kabinet, naast schuldregelingen, het aanbieden van saneringskredieten door gemeenten via het Waarborgfonds saneringskredieten. Iemand die gebruik maakt van een saneringskrediet heeft dan nog maar één schuldeiser, die de schuldenaar in 18 maanden moet aflossen. Indien de restschuld onverhoopt niet kan worden afgelost, garandeert het Waarborgfonds saneringskredieten de aflossing van de restschuld.
In hoeverre wegen de kosten van loonbeslag op tegen de opbrengsten in het geval van lage inkomens? Hoe is deze balans in een sector als de ouderenzorg, met een gemiddeld uurloon tussen de €13,30 en €17,90 per uur?
Beslagleggers moeten zorgvuldig handelen, dit houdt onder meer in dat zij niet onnodig kosten maken bij het leggen van beslag. De tarieven die gelden voor loonbeslag door een gerechtsdeurwaarder zijn vastgelegd in het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag). Alleen deze wettelijke tarieven mogen worden verhaald op de schuldenaar. Bij invorderingsmaatregelen door overheidsschuldeisers worden niet altijd kosten in rekening gebracht bij de schuldenaar voor het loonbeslag.
De kosten voor beslagleggen zijn niet inkomensafhankelijk of afhankelijk van de sector waarin een schuldenaar werkzaam is. Het gemiddelde bruto uurloon binnen de ouderenzorg ligt met circa € 18 ruim boven het wettelijk minimumloon per uur.15 Het overgrote deel van de medewerkers binnen de ouderenzorg heeft een uurloon ruim boven het wettelijk minimumloon per uur. Het in de vraag genoemde uurloon tussen de € 13,30 en € 17,90 per uur heeft volgens het AD-artikel waar in vraag 1 naar verwezen wordt16 betrekking op de groep verzorgenden. Het uurloon tussen de € 13,30 en € 17,90 per uur betreft het uurloon van de salarisschaal FWG 30 van de cao VVT. Verzorgenden IG worden doorgaans echter ingeschaald in FWG 35 en bij meer verantwoordelijkheden zelfs in FWG 40 (bijvoorbeeld als eerstverantwoordelijke verzorgende). Gegevens van het Pensioenfonds zorg en welzijn wijzen uit dat het uurloon van een verzorgende gemiddeld op circa € 17,50 per uur ligt en daarmee ruim boven het wettelijk minimumloon per uur.
Bent u van mening dat banen in de publieke sector genoeg moeten betalen, zodat mensen zonder loonbeslag door het leven kunnen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de bestaanszekerheid van deze groepen dusdanig toeneemt zodat zij niet meer in de gevarenzone zitten?
Werknemers in de publieke sector doen belangrijk werk voor Nederland en hebben recht op goede arbeidsvoorwaarden die marktconform zijn. Dit wordt ook geboden. De afgelopen periode zijn er in de verschillende publieke sectoren tussen sociale partners goede cao-afspraken gemaakt, cao-afspraken waarbij er juist extra aandacht is geweest voor medewerkers in de lagere loonschalen. Werkgevers in de publieke sector streven naar goed werkgeverschap, hierbij hoort ook dat er oog is voor problemen onder het personeel en dat er ondersteuning wordt geboden zover dat mogelijk is. Er zijn in de verschillende sectoren meerdere voorzieningen beschikbaar. Te denken valt aan financiële loketten en bedrijfsmaatschappelijk werk (voor informatie en advies), Sociale Fondsen (voor een renteloze lening of gift) en er worden cursussen voor leidinggevenden aangeboden om schuldenproblematiek te herkennen. Het ontstaan van schulden kent echter verschillende en diverse oorzaken, waardoor het niet is uit te sluiten dat er schulden ontstaan, ook bij werknemers binnen de publieke sector.
Kinderen en drugscriminaliteit |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Drugsproblemen kinderen spelen in heel Hollands Kroon: «Dochter met de dood bedreigd»»?1
Ja.
Herkent u het in het bericht geschetste beeld van «waarin drugs alom aanwezig zijn de levens van vaak jonge kinderen», dat dealers zich «aan de poorten van scholen, of op thuisfeestjes» melden en dat «veel pubers al vroeg in hun leven zelf dealen, in klaslokalen bijvoorbeeld»? Zo ja, schrikt u daar ook nog van?
Ik maak me uiteraard zorgen over de ontwikkelingen in Hollands Kroon zoals geschetst in het artikel. Tegelijkertijd kan niet zomaar gezegd worden dat drugs alom aanwezig zijn in de levens van alle jonge kinderen in Nederland. De meeste kinderen gebruiken geen drugs. We zien dat de problematiek zich vooral concentreert in bepaalde wijken. Kinderen in deze wijken kampen, om verschillende redenen, met tal van problemen en zijn ook kwetsbaarder als het gaat om het gebruik van drugs2. Via het programma Preventie met gezag zetten gemeenten in juist die wijken waar de problematiek het hevigst is gerichte interventies in om te voorkomen dat kinderen, jongeren en jongvolwassenen in aanraking komen met drugscriminaliteit, daarin afglijden of verder doorgroeien. Zie hiervoor ook de brief die ik op 7 juli jl. naar uw Kamer verzond3.
Het terugdringen en het ontmoedigen van drugsgebruik is een doelstelling die door het gehele kabinet wordt gedragen. Niet alleen op landelijk, maar ook op lokaal niveau. Drugsgebruik is namelijk niet onschuldig en hoort niet bij een gezonde leefstijl. Daarbij houdt de vraag naar drugs een aanbod in stand waarmee meedogenloze criminelen goud geld verdienen. In Nederland is de toegang tot zorg, hulpverlening en preventie grotendeels belegd op gemeenteniveau en in de regio’s.
Daarom faciliteert het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, samen met het Trimbos-instituut, gemeenten om drugsbeleid te voeren op basis van bewezen effectieve interventies. In deze context wordt gewerkt aan het modelplan lokaal drugsbeleid, waarin expliciet de link tussen zorg en veiligheid wordt gelegd. Eind 2023 wordt dit plan opgeleverd. Het modelplan linkt naar bestaande kennis, ontwikkelde aanpakken, evidence based interventies en achtergrondkennis. Het idee hierachter is dat gemeenten dan ook interventies kunnen inzetten die op hun specifieke situatie is toegesneden. Dat kan namelijk verschillen per stad of dorp. Er is geen one size fits all oplossing of aanpak.
Deelt u de mening dat als al in middelgrote gemeenten zoals Hollands Kroon sprake is van geschetste problematiek dat dan wellicht in veel meer gemeenten van die problematiek sprake is? Zo ja, over welke signalen daarvoor beschikt u? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ik deel de mening dat een domeinoverstijgende preventieve aanpak in veel gemeenten waar criminelen grip dreigen te krijgen op onze jongeren soelaas zou kunnen bieden. Daarom wordt de gebiedsgerichte aanpak Preventie met gezag uitgebreid naar 27 gemeenten. Deze selectie is op basis van data, zoals politiedata en de Leefbaarometer van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, gemaakt. Hiermee zetten de Minister voor Rechtsbescherming en ik met de beperkte middelen bewust en gericht in op die wijken en gemeenten die de grootste omvang en ernst van problematiek kennen.
Om het verschil te kunnen maken zetten we de beschikbare middelen gefocust in. Voor een succesvolle gebiedsgerichte aanpak is bovendien een omvangrijke infrastructuur nodig; zowel op het gebied van criminaliteitsbestrijding als bestuurlijke capaciteit. Een dergelijke inzet blijkt binnen kleinere gemeenten niet haalbaar. Daarom is bij de selectie van aanvullende gemeenten alleen gekeken naar gemeenten met minimaal 80.000 inwoners. Hierdoor komt de gemeente Hollands Kroon (naast de uitkomsten op criminaliteitsdata) niet in aanmerking voor de gebiedsgerichte aanpak.
Wel blijven we alert op de actuele situatie en zien we dat er nog meer gebieden zijn die ook te maken hebben met complexe problematiek. Voor bepaalde middelgrote en kleinere gemeenten die wel een relatief ernstig probleem hebben, is de wijkaanpak echter niet altijd de meest effectieve methode. Daar zetten we samen met partners zo gericht mogelijk in op het voorkomen dat jongeren en jongvolwassenen afglijden in de criminaliteit. Dit gaat altijd hand in hand met het vergroten van de zichtbaarheid van het gezag voor die groep jongeren die de stap in het criminele circuit al heeft gemaakt. Bijvoorbeeld met behulp van specifieke interventies en de versterking van justitiële functies in de wijk. Voor de ondersteuning van kleinere gemeenten met ernstige en acute problematiek is een flexibele aanpak ontwikkeld. Deze wordt voor het einde van 2023 verder uitgewerkt. Ook voor de selectie van gemeenten voor deze aanpak wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van (politie)data. Deze data geven vooralsnog geen aanleiding om Hollands Kroon te prioriteren binnen de flexibele aanpak. Desondanks kunnen gemeenten die niet in aanmerking komen voor één van deze twee aanpakken ook profiteren van Preventie met gezag.
Preventie met gezag is een lerende aanpak waarbij continu wordt gereflecteerd op wat wel en ook wat niet werkt. Dit doen we onder andere door goed te kijken naar de ontwikkelingen in de praktijk en wetenschape en het landelijk beschikbaar maken en flexibel inzetten van effectief bewezen interventies. De geleerde lessen worden met alle geïnteresseerde Nederlandse gemeenten gedeeld. Daartoe wordt op het moment een online vindplaats ontwikkeld en vindt er in 2024 een congres plaats over de geleerde lessen binnen de aanpak.
Er bestaat geen eenduidig beeld over drugsgebruik. Het is wel goed om te benadrukken dat uit meerdere onderzoeken blijkt dat veruit de meeste mensen in Nederland geen drugs gebruiken4. De redenen van mensen om wel te gebruiken, verschillen per doelgroep en per setting. Het is daarom van belang dat er voorlichting en preventie op specifieke doelgroepen en in specifieke omstandigheden wordt gericht, om de juiste groepen aan te spreken. Brede publiekscampagnes kunnen in de praktijk juist averechts werken en mensen nieuwsgierig maken naar het gebruik van drugs.
Deelt u de mening dat om deze problematiek het hoofd te bieden scholen, hulporganisaties, de politie en andere organisaties niet alleen ieder hun eigen aanpak moeten hebben maar dat een geïntegreerde aanpak waarin deze organisaties samenwerken van belang is? Zo ja, hoe wordt hier vorm aan gegeven? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat er een integrale aanpak nodig is om de complexe problematiek van drugscriminaliteit het hoofd te bieden. Binnen de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit heb ik hier daarom de afgelopen jaren fors op ingezet. De hoofdlijnen van de aanpak zijn samen te vatten in het voorkomen, verstoren, bestraffen en beschermen.
De aanpak Preventie met gezag is een belangrijk onderdeel van het element voorkomen en kent ook een integrale aanpak. Geselecteerde gemeenten hebben binnen Preventie met gezag een integrale, domeinoverstijgende aanpak ontwikkeld waaraan lokale sociale, onderwijs- zorg-, gezondheids- en justitiepartners bijdragen aan één gezamenlijk doel: het terugdringen van de invloed van de georganiseerde criminaliteit op jongeren. Dit doen zij door de inzet van gerichte interventies en maatregelen, zoals vroegsignalering van risico en crimineel gedrag of de inzet van wijkrechtspraak of snelrecht voor jongeren die de fout al zijn ingegaan, met als doel te voorkomen dat zij nogmaals een delict plegen. Het modelplan lokaal drugsbeleid, zoals beschreven bij antwoord 2, kan hier ook bij helpen.
Deelt u de mening dat om te voorkomen dat kinderen, jongeren en jongvolwassenen in een kwetsbare positie in de criminaliteit belanden, daar steeds verder in verstrikt raken en uitgroeien tot geharde criminelen dat er in veel meer gemeenten een domeinoverstijgende preventieve aanpak moet komen? Zo ja, hoe gaat u hier bijvoorbeeld in het kader van het programma Preventie met Gezag of anderszins uitvoering aan geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het re-integratietraject van Bennie S. |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat in december 2022 door u besloten is dat Bennie S. mag starten met een re-integratietraject?
Ik kan niet ingaan op de specifieke omstandigheden van een individueel geval. In z’n algemeenheid kan ik wel zeggen dat bij een levenslange gevangenisstraf de Nederlandse overheid gehouden is om te voorzien in een perspectief op vrijlating. Dit volgt uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de Hoge Raad over artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) dat onder andere onmenselijke bestraffing verbiedt.1 Sinds 2017 vindt in Nederland daarom een herbeoordelingsprocedure plaats. Na 25 jaar detentie beslist de Minister voor Rechtsbescherming op basis van het advies van het Adviescollege levenslanggestraften of een levenslanggestrafte in aanmerking komt voor re-integratieactiviteiten. Dit is het voortraject van de ambtshalve gratieprocedure die na 28 jaar detentie plaatsvindt.
Waarom heeft u op 14 december 2022 een brief over de re-integratie van Bennie S. gestuurd aan de nabestaanden, vlak voor de feestdagen en een maand voor de herdenkingsdata van de verschrikkelijke misdaden van Bennie S.?
Over de specifieke omstandigheden van een individueel geval doe ik geen uitspraken. Ik realiseer me dat ieder bericht over de zaak van de levenslanggestrafte confronterend kan zijn en veel impact kan hebben op de slachtoffers en nabestaanden. Zoals ik aan uw Kamer heb toegelicht in mijn brief van 27 juni jl., ga ik aan de slag met het verbeteren van de communicatie met de slachtoffers en nabestaanden over de herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf.2 Het signaal over de datum van verzending van berichten neem ik hierin mee. Wel wil ik daarbij aangeven dat de invulling nadere doordenking vraagt. Om dit te kunnen doen, moet bijvoorbeeld bekend zijn welke dagen in het jaar bijzondere betekenis hebben, hetgeen ook per persoon en familie kan verschillen. Daarnaast is het belangrijk dat slachtoffers en nabestaanden tijdig geïnformeerd kunnen worden over actuele ontwikkelingen.
Bent u bekend met de brief van nabestaande Alwy Westendorp van 12 januari 2023? Zo ja, waarom heeft u niet gereageerd op deze brief ondanks meerdere brieven die daarna aan u zijn verzonden? Zo nee, waarom bent u niet bekend met deze brief terwijl deze wel ontvangen is door het ministerie?
Ja, ik ben hiermee bekend. Ik heb begrepen dat de reactie die aan de heer Westendorp is geschreven hem niet heeft bereikt. Dit vind ik vervelend. Inmiddels is contact opgenomen met de heer Westendorp om zijn vragen te beantwoorden.
Waarom wordt als een levenslanggestrafte in aanmerking komt voor re-integratie niet standaard een gesprek gevoerd met de nabestaanden?
De slachtoffers en nabestaanden van delicten waarvoor een levenslange gevangenisstraf is opgelegd, worden desgewenst geïnformeerd als een levenslanggestrafte in aanmerking komt voor re-integratieactiviteiten. Voorheen gebeurde dit per brief. In de gesprekken die vanuit mijn ministerie zijn gevoerd met slachtoffers en nabestaanden over de herbeoordelingsprocedure kwam evenwel naar voren dat er ook behoefte kan zijn aan andere manieren van communicatie, zoals een telefoongesprek of een persoonlijk gesprek.3Daar probeer ik nu al rekening mee te houden. Ik streef ernaar dat in de toekomst er verschillende mogelijkheden voor contact bestaan voor deze groep slachtoffers en nabestaanden waar zij desgewenst gebruik van kunnen maken.
Wat vindt u van deze wijze waarop met nabestaanden in deze zaak tot nu toe wordt gecommuniceerd?
In deze zaak had het contact met dhr. Westendorp, de nabestaande van een slachtoffer van een eerder delict, zorgvuldiger moeten zijn. Vanuit mijn ministerie worden lessen getrokken ten aanzien van het reageren op brieven die aan mij worden verstuurd. In het vervolg zal bij brieven zoals deze een ontvangstbevestiging worden gestuurd en zal eerder telefonisch contact worden gezocht.
Wat betreft de slachtoffers en nabestaanden van de delicten waarvoor de levenslange gevangenisstraf is opgelegd, ben ik bezig om de informatievoorziening voor en communicatie met hen te verbeteren, zoals ik in mijn Kamerbrief van 27 juni jl. heb toegelicht. De gesprekken die vanuit mijn ministerie zijn gevoerd met slachtoffers en nabestaanden onderstrepen hoe belangrijk het is dat zij zorgvuldig en tijdig worden geïnformeerd. De gesprekken hebben ook duidelijk gemaakt dat de behoefte aan informatie en voorkeur voor de wijze van contact van persoon tot persoon verschilt. Ik ben aan het onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om invulling te geven aan de wensen die de slachtoffers en nabestaanden naar voren hebben gebracht. Zoals aangegeven, informeer ik uw Kamer hierover in het voortgangsbericht over de positie van slachtoffers en nabestaanden bij de levenslange gevangenisstraf in het eerste kwartaal van 2024.
Op welke wijze kunnen de nabestaanden hun mening kenbaar maken over de re-integratie van Bennie S. en wordt deze mening serieus meegewogen door u en het Adviescollege Levenslanggestraften?
De impact op slachtoffers en nabestaanden en in de sleutel daarvan de vergelding is één van de vier criteria die het Adviescollege levenslanggestraften hanteert in zijn advies over toelating tot de re-integratiefase. De andere criteria zijn het recidiverisico, de delictgevaarlijkheid en het gedrag en de ontwikkeling van de levenslanggestrafte tijdens zijn detentie. Bij zijn advies weegt het Adviescollege levenslanggestraften de vier criteria in onderlinge samenhang.
In z’n algemeenheid kunnen slachtoffers en nabestaanden van de misdrijven waarvoor de levenslange gevangenisstraf is opgelegd, voor het eerste advies van het Adviescollege levenslanggestraften meewerken aan een slachtoffer- en nabestaandenonderzoek. Zij kunnen vervolgens een verdere toelichting geven bij een hoorzitting bij het Adviescollege levenslanggestraften.
Op dit moment voorziet het beleid en het besluit Adviescollege levenslanggestraften er niet in dat slachtoffers en nabestaanden van eventuele andere delicten, waarvoor op een eerder moment een andere straf is opgelegd en ten uitvoer is gelegd, worden benaderd en geïnformeerd. Wel is het zo dat het Adviescollege levenslanggestraften de gehele levensloop van de dader, inclusief de eerdere delicten, meeneemt in het onderzoek.
Naar aanleiding van de brief van dhr. Westendorp ga ik onderzoeken of dit beleid en bijbehorende regelgeving mogelijk gewijzigd moet worden. Dit doe ik in het licht van het conceptwetsvoorstel ter vaststelling van boek 7 en 8 van het nieuwe wetboek van Strafvordering. Hierin is opgenomen dat bij de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen rekening wordt gehouden met de belangen van slachtoffers, nabestaanden én andere relevante personen. Als het wetsvoorstel wordt aangenomen, zal hier invulling aan moeten worden gegeven bij de levenslange gevangenisstraf, wat een zorgvuldige afweging vergt. In de voortgangsbrief in het eerste kwartaal van 2024 over de positie van slachtoffers en nabestaanden bij de levenslange gevangenisstraf geef ik uw Kamer een eerste terugkoppeling.
Wat vindt u van de positie van nabestaanden die er tot 2016 nooit rekening mee hebben hoeven houden dat levenslang geen levenslang meer zou zijn?
Ik realiseer me dat dit veel doet met slachtoffers en nabestaanden. Tijdens de gesprekken met hen kwam dit ook nadrukkelijk naar voren. De overheid is op grond van rechtspraak van het Europees Hof van de Rechten van de Mens en de Hoge Raad evenwel gehouden te voorzien in een perspectief op vrijlating en een mogelijkheid van herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf.
Ik vind het van groot belang dat de positie van slachtoffers en nabestaanden goed is geborgd in de procedure van herbeoordeling en dat zij hier desgewenst goed bij worden betrokken. Ik zie dat de huidige procedure belastend voor hen is en dat er verbetering nodig is. In het wetsvoorstel voor een alternatieve herbeoordeling ga ik heel zorgvuldig kijken naar de uitwerking van de herbeoordelingsprocedure op slachtoffers en nabestaanden.
Deelt u de mening dat op een respectvolle, menswaardige wijze met de nabestaanden dient te worden gecommuniceerd en dat daarbij het verlies dat zij hebben geleden en dagelijks voelen in ogenschouw moet worden genomen? Zo ja/nee, waarom?
Deze mening deel ik. De gesprekken met slachtoffers en nabestaanden hebben eens te meer laten zien welke blijvende impact het misdrijf op hun leven heeft. Dat maakt een zorgvuldige en empathische communicatie met slachtoffers en nabestaanden over de herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf van bijzonder belang. Ik zie dat er op onderdelen verbetering mogelijk is in de communicatie en ben hiermee bezig. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 5.
Hoe beoordeelt u de casus van Bennie S. in het licht van het uitvoeren van de motie Ellian/Eerdmans (Kamerstuk 24 587, nr. 871) om slachtoffers en nabestaanden een zwaarwegende stem geven bij gratiebesluiten?
In mijn Kamerbrief van 27 juni jl. heb ik uw Kamer een eerste terugkoppeling gegeven van de resultaten van het door de motie gevraagde onderzoek naar de mogelijkheden om slachtoffers en nabestaanden een zwaarwegende stem te geven bij gratiebesluiten. Ik heb toegelicht dat ik wil onderzoeken wat de beste manier is om de belangen van slachtoffers en nabestaanden goed te wegen in de herbeoordelingsprocedure. Zoals aangegeven, informeer ik uw Kamer in het voortgangsbericht in het eerste kwartaal van 2024 over de concrete invulling van de motie van de leden Ellian en Eerdmans.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de nabestaanden in de zaak van Bennie S., zoals u dat ook deed met de nabestaanden van Appie A.?
Als de nabestaanden dat wensen, ben ik daar uiteraard toe bereid. Dit najaar zal ik ook in gesprek gaan met enkele andere nabestaanden die daartoe een wens hebben geuit tijdens de ambtelijke gesprekken over de positie van slachtoffers en nabestaanden bij een levenslange gevangenisstraf.
De AH-steker uit Den Haag |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de vermoedelijke AH-steker een beruchte ex-tbs’er is, die eerder is veroordeeld voor ernstige geweldsmisdrijven en bedreiging?1
Ja.
Bent u ook bekend met de feiten dat op Curaçao in 2016 al bekend was dat de man de buurt terroriseerde, dat buurtbewoners uit Tera Pretu er destijds al over klaagden, maar de politie niks deed? Ben u bekend met het feit dat de man zou lijden aan schizofrenie en een veroordeelde moordenaar is? Zo ja, hoe kan het dat deze man in 2023 vrij rondloopt in ons land en hier dus de vermoedelijke dader is van een brute moord? Kunt u hier gedetailleerd antwoord op geven?2
Op dit moment is het niet mogelijk om meer informatie te verstrekken dan opgenomen in de brief waarmee ik uw Kamer afgelopen donderdag over dit verschrikkelijke incident informeerde.3 Zoals aangegeven in de betreffende brief, moet het strafrechtelijk onderzoek uitwijzen wat er precies is gebeurd. Daarnaast heeft ook de Inspectie JenV aangekondigd onderzoek uit te zullen voeren. Ook wordt momenteel door mijn ministerie nader onderzoek verricht naar alle overige aspecten van deze gebeurtenis, waaronder de strafrechtelijke voorgeschiedenis van betrokkene.
Bent u bekend met de schriftelijke vragen van de raadsleden De Mos en Kruis3, waarin zij onder andere opheldering vragen over het feit dat het aantal verwarde personen op straat toeneemt en de bezuinigingen op de GGZ-zorg gevoeld worden? Zo ja, in hoeverre gaat u het aantal verwarde personen dat onbegeleid op straat rondloopt terugbrengen, onder andere door de bezuinigingen binnen de GGZ terug te draaien? Kunt u hier gedetailleerd antwoord op geven?
Ja, hiermee ben ik bekend. In deze vragen wordt geïnformeerd naar de toename van geweld met steekwapens.5 Ook wordt geïnformeerd naar de veronderstelde toename van het aantal personen met verward of onbegrepen gedrag. Beantwoording van deze vragen is aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, is er een stijging van het aantal bij de politie geregistreerde meldingen verward gedrag («E33-meldingen»).6 Of er sprake is van een toename van de groep mensen die verward en/of onbegrepen gedrag vertoont is op basis hiervan echter niet te onderbouwen. De toename van registraties kan ook (deels) een effect zijn van verbeterde registratie. Dit neemt niet weg dat de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Langdurige Zorg en Sport zich samen inzetten voor het verbeteren van de domeinoverstijgende aanpak voor personen met verward en/of onbegrepen gedrag. Over de voortgang van deze aanpak hebben zij uw Kamer op 26 juni jl. bij brief geïnformeerd.7 Hierbij wil ik namens mijn collega’s een drietal belangrijke kanttekeningen plaatsen. Ten eerste zijn mensen met verward en/of onbegrepen gedrag niet één op één gelijk te stellen met mensen met een psychische aandoening. Het betreft een bredere groep met veelal (een combinatie van) verslavings- en psychische problematiek, maar ook mensen met dementie of een licht verstandelijke beperking. Ook kan er sprake zijn van levensproblemen zoals schuldenproblematiek of verlies van een naaste, waarbij mensen als gevolg hiervan een verwarde episode doormaken. Het is niet mogelijk om in algemene zin aan te geven in welk aandeel van deze gevallen de persoon een (psychische) zorgvraag heeft. Ten tweede zijn de uitgaven aan curatieve ggz-zorg in de periode 2016–2022 gestegen van 3,6 miljard naar 4,8 miljard euro, er is dus geen sprake van de door u veronderstelde bezuinigingen. Ten derde hecht ik eraan dat personen met verward en/of onbegrepen gedrag niet per definitie gewelddadig zijn. Met de aanpak voor deze groep personen moet voorkomen worden dat personen uit deze groep niet onnodig in aanraking komen met politie en justitie.
Kunt u de vragen voor het commissiedebat over tbs en gevangeniswezen op 4 juli aanstaande beantwoorden?
Ja.
De aanpak van illegale handel in beschermde plant- en diersoorten of producten ervan |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), van der Ch. Wal-Zeggelink , Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Dreigingsbeeld milieucriminaliteit», dat stelt dat illegale wildlife handel waarschijnlijk een factor is in het ontstaan van epidemieën door zoönosen?1
Ja, op 8 juli 2022 is de Kamerbrief met gezamenlijke reactie op het Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 2021 door de Minister van Justitie en Veiligheid en de staatsecretaris van Infrastructuur en Waterstaat mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Minister voor Natuur en Stikstof naar uw Kamer verzonden2.
Bent u bekend met het marburgvirus, dat vermoedelijk via vleermuizen of besmet vlees op mensen wordt overgedragen, waarbij het sterftecijfer kan oplopen tot 90 procent? Zo ja, bent u bereid om aan de hand van het voorbeeld van het marburgvirus in de World Health Assembly (WHA) vergadering van mei aan te kaarten dat de (illegale) handel in wilde dieren grote, nieuwe virusuitbraken tot gevolg kan hebben? Zo nee, waarom niet?2
Ik ben bekend met het Marburgvirus. Marburg is een zogenoemde virale hemorragische koorts (zoals Ebola) die voorkomt in West Afrika. Het virus wordt overgedragen door contact met een bepaalde familie uit de orde van de vleermuizen (vleerhonden) en kan zich vervolgens tussen mensen verspreiden via direct contact met bloed of andere lichaamsvloeistoffen. Ook andere zoogdieren kunnen besmet raken, zoals apen en antilopen. Het virus is zeer besmettelijk en kan dodelijk zijn. Volgens de WHO is de case fatality rate rond de 50%. Naast beheersmaatregelen die voor andere infectieziekten ook gelden, zoals vroege identificatie en snelle isolatie van gevallen, tijdige opsporing, nauwlettende opvolging van mensen die gevaar lopen en goede persoonlijke bescherming, is het cruciaal om bereiding en eten van bushmeat (ook wel wild meat genoemd) te vermijden. De verspreiding buiten Afrika komt vooral door het internationaal reizen door mensen. De kans dat Marburgvirus via internationale handel in (uit het wild afkomstige) dieren wordt verspreid is erg klein maar niet uitgesloten. Aandacht in relevante internationale gremia voor het tegengaan van illegale handel in (uit het wild afkomstige) dieren en vlees blijft van groot belang. Indien opportuun zal ik daar aandacht voor vragen.
Deelt u de mening dat de handel in wilde dieren zeer omvangrijk is, desastreuze gevolgen heeft voor dieren en ecosystemen en vaak verbonden is met andere vormen van criminaliteit zoals drugshandel, mensensmokkel, wapensmokkel en het financieren van terroristische organisaties? Zo nee, waarom niet?3, 4
Zoals al eerder geuit baart de impact van illegale internationale handel in bedreigde plant- en diersoorten en producten daarvan zorgen en zet het de internationale biodiversiteit ernstig onder druk. Ik onderken dat wildlife crime vaak verweven is met andere vormen van criminaliteit. Dit gegeven onderstreept het belang van aandacht voor wildlife crime, zoals ook wordt geconcludeerd in hoofdstuk 11 van het Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 20216.
Bent u ermee bekend dat het «Dreigingsbeeld milieucriminaliteit» stelt dat wildlife crime de vierde grootste criminele industrie is, gebaseerd op omzet en dat Interpol aangeeft dat wildlife crime elk jaar met vijf tot zeven procent toeneemt en daarmee twee tot drie keer zo hard groeit als de wereldeconomie?5, 6
Wildlife crime – in de betekenis van Illegal wildlife trade – wordt, gelet op financiële omvang, gezien als de vierde internationale illegale handel na de handel in drugs, mensenhandel en handel in namaakproducten9, zie ook de gezamenlijke reactie op het Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 2021, die op 8 juli 2021 naar uw Kamer is verzonden10. Ik ben ook bekend met de schattingen van Interpol. Echter, deze schattingen zijn inmiddels enkele jaren oud en het is lastig om inzicht te krijgen in de daadwerkelijke omvang van criminaliteit, vanwege de heimelijke aard hiervan. De actuele omvang en jaarlijkse groei van illegal wildlife trade zijn daarom niet met zekerheid vast te stellen.
Bent u ermee bekend dat de Financial Action Task Force (FATF) stelt dat de illegale handel in wildlife als een ernstige internationale, georganiseerde vorm van criminaliteit kan worden gezien, die corruptie voedt, de biodiversiteit bedreigt en aanzienlijke gevolgen kan hebben voor de volksgezondheid?7
Ik ben ermee bekend dat de Financial Action Task Force (FAFT) stelt dat «The illegal wildlife trade is a major transnational organized crime, which generates billions of criminal proceeds each year. IWT fuels corruption, threatens biodiversity, and can have a significant negative impact on public health and the economy.»12 De omvang en impact van illegal wildlife trade is groot en zet de internationale biodiversiteit ernstig onder druk. Zoals eerder geuit onderkennen we de verantwoordelijkheid die Nederland als handelsland heeft in het bestrijden hiervan13.
Bent u ermee bekend dat het European Crime Prevention Network (EUCPN) stelt dat overheden wildlife crime niet serieus genoeg nemen als een vorm van criminaliteit met een enorme verwevenheid met andere vormen van criminaliteit?8
Ik ben bekend met het rapport van het European Crime Prevention Network (EUCPN) waarin wordt gesteld dat overheden te weinig prioriteit geven aan wildlife crime. Wij onderkennen de ernst van wildlife crime en onze verantwoordelijkheid in de bestrijding ervan, zie ook de beantwoording bij vraag 3 en 5.
Bent u ermee bekend dat door criminelen wildlife crime juist wordt gezien als een vorm van misdaad met een lage pakkans en lage straffen, terwijl er hoge winsten kunnen worden behaald? Bent u voornemens de maximumstraffen voor wildlife crime te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Zoals beantwoord in de brief Schriftelijk overleg over Publicatie Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 2021 van 25 maart 202215 zijn de maximumstraffen vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht en in de Wet op de economische delicten. Bij de zwaardere misdrijven zijn forse straffen mogelijk. Voor wildlife crime kunnen gevangenisstraffen tot 6 jaar worden opgelegd en is er mogelijkheid tot het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel. Op dit moment zie ik geen aanleiding om deze maximumstraf te verhogen.
Deelt u de conclusies van bovengenoemde rapporten dat overheden wildlife crime serieuzer moeten nemen als vorm van criminaliteit, ook gezien de omvang en verwevenheid met andere vormen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze vorm van criminaliteit meer structurele aandacht krijgt in de Europese Unie (EU) alsook in Nederland? Heeft u hierover overleg met andere relevante ministeries?
Zowel binnen Nederland als binnen de EU en internationaal wordt samengewerkt aan de bestrijding van wildlife crime, zie voor een beschrijving hiervan de Beleidsreactie van 8 juli 202216 en hoofdstuk 11 van het Dreigingsbeeld17. In de beantwoording van vraag 20 gaat de Minister van LNV in op het EU Action Plan Against Wildlife Trafficking en de inzet van Nederland.
Deelt u de mening dat het vaak lastig is om bedreigde dieren en planten te detecteren in producten, ook omdat de ingrediënten vaak in andere talen staan vermeld? Zo ja, wat onderneemt u om dit te voorkomen?
Ik deel de mening dat het lastig kan zijn om bedreigde dier- en plantsoorten te detecteren in producten. De inspecteurs van NVWA en douaniers zijn opgeleid in het determineren van dier- en plantsoorten en producten hiervan. Ook worden er hulpmiddelen ontwikkeld om de inspecteurs hierin te assisteren, zoals apps en de inzet van analysetechnieken. Er is ook aandacht voor het herkennen van bepaalde combinaties van symbolen of letters in andere talen die beschermde soorten aanduiden. Daarbij geldt ook dat als een verboden ingrediënt op de verpakking staat vermeld het product direct in beslaggenomen genomen kan worden zonder verdere toetsing of de genoemde beschermde soort ook daadwerkelijk aanwezig is.
Daarnaast zijn bij de douane en de NVWA specialisten opgeleid in het determineren van specifieke beschermde dier- of plantensoorten. Zij verlenen assistentie bij inbeslagnames. Het Nederland Forensisch Instituut en het Douanelab voeren indien nodig analyses uit. Tools en technieken die onder andere worden ingezet voor determinatie zijn macroscopisch en microscopisch morfologisch onderzoek, spectroscopie, DNA-analyses, maar ook het gebruik van vertaalapplicaties en identificatiemateriaal.
Bent u ermee bekend dat Nederland in de top vijf staat van EU-landen met de hoogste inbeslagname van illegale handel in wilde dieren en planten, met name medicinale producten, goed voor 1184 inbeslagnames, 30 procent van de totale inbeslagnames in 2020? Zo ja, wat doet u tegen deze specifieke handel? Wordt hierover onderling overleg gevoerd tussen ministeries?9
Ik ben hiermee bekend. Het is overigens lastig vast te stellen of het daadwerkelijk om medicijnen gaat. TRAFFIC schaart in haar rapport diverse categorieën producten (waaronder voedingssupplementen en cosmetica) onder «medicinale producten». Bij het overgrote deel van de overtredingen betreft het producten met beschermde planten direct geadresseerd aan particulieren en gaat het om een kleine hoeveelheid voor persoonlijk gebruik.
Het relatief hoge aantal inbeslagnames in Nederland binnen de EU is ook toe te schrijven aan de import- en exportrol die Nederland speelt voor de interne EU-markt en de nauwe samenwerking binnen de handhavingsketen, welke leidt tot gerichte handhaving.
De Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (CITES)-handhavingsketen bestaat uit diverse overheidspartners met elk een eigen rol en verantwoordelijkheid, welke onder diverse ministeries vallen. Er is continue afstemming en samenwerking. Er wordt opgetreden door middel van risicogerichte grenscontroles van de Douane en binnenlandse inspecties van de NVWA. Daarnaast wordt er voorlichting gegeven aan onder meer brancheverenigingen. Bij overtredingen wordt er handhavend opgetreden. Dit gaat vaak gepaard met nalevingsadvies, omdat de beschermde status van de gebruikte soorten en verplichting tot het aanvragen van CITES in- en uitvoervergunningen soms niet bekend is.
Verder wordt er door RVO indien nodig contact opgenomen met de autoriteiten in het land van herkomst of bestemming, zodat zij zich bewust worden van deze overtredingen en eventueel maatregelen kunnen treffen. Wanneer er indicaties zijn van structureel bewust crimineel handelen, wordt strafrechtelijk onderzoek uitgevoerd.
Bent u ermee bekend dat Nederland in de top drie staat van bestemmings- en doorvoerhavens voor met name traditionele medicijnen?
Ik ben hier niet mee bekend. Zonder bron kan ik niet beoordelen of deze informatie juist is. Nederland is als handelsland met de haven van Rotterdam en met luchthaven Schiphol ten algemene wel een belangrijk invoerland voor de EU-markt en doorvoerland.
Wordt het onderwerp medicinale producten structureel geagendeerd tijdens EU-overleggen over illegale handel in wilde dieren en planten, aangezien zij een belangrijk aandeel vormen in de inbeslagnames binnen de EU en jaarlijks toenemen? Zo nee, bent u bereid om dit onderwerp structureel te agenderen tijdens relevante EU-overleggen?
Dit onderwerp staat niet structureel op de agenda. Op de EU-overleggen over illegale handel in bedreigde dieren- en plantensoorten worden de onderwerpen geagendeerd die op dat moment het meest actueel en relevant zijn. De aard van de vele inbeslagnames van «medicinale» producten betreft met name onbewuste overtreders, die zonder kennis van de wettelijk vereiste vergunningen producten in het buitenland bestellen, of meenemen van buitenlandse reizen, met het doel deze zelf te consumeren. Zie ook het antwoord op vraag 10. Wanneer opportuun zal ik binnen de EU-overleggen aandacht vragen voor dit onderwerp.
Bent u ermee bekend dat de meeste illegale handel in wildlife planten en dieren niet wordt opgespoord, mede veroorzaakt door een tekort aan opsporingscapaciteit en de moeilijkheid van het herkennen van bedreigde dieren en planten?
Dit is niet vast te stellen, omdat de gehele omvang van de criminaliteit niet bekend is. Zoals ik in de Kamerbrief Beleidsreactie Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 20211 heb aangegeven is het wel zaak dat de middelen en capaciteit van alle schakels in de handhavingsketen goed op elkaar afgestemd worden en blijven. Het gaat dan om langere termijn commitment en specifieke oormerking van budgetten binnen de diverse organisaties. Dit is geen vanzelfsprekendheid en momenteel wordt er gekeken hoe de NVWA capaciteit binnen de CITES-handhavingsketen goed afgestemd kan worden. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Deelt u het inzicht dat de inbeslagnames slechts het topje van de ijsberg vormen?
Doordat de exacte omvang van de criminaliteit niet inzichtelijk is, kan niet worden vastgesteld hoe groot het percentage inbeslagnames is ten opzichte van het geheel aan illegale handel. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 speelt Nederland ten algemene een grote rol als handelsland binnen de EU en werken de verschillende partners in Nederland nauw samen. Dit leidt tot een relatief hoog aantal inbeslagnames.
Hoe groot schat u de waarde van illegale handel in Nederland?
Dat is niet in te schatten. Zoals aangegeven is de omvang van de criminaliteit niet inzichtelijk en maakt Nederland onderdeel uit van de EU interne markt.
Bent u ermee bekend dat veel illegale handel in wildlife via zee loopt en dat de verwachting is dat dit de komende jaren zal toenemen? Zo ja, wat is de inzet om deze vorm van illegale handel aan te pakken, ook met het oog op het feit dat de EU een belangrijke doorvoer- en bestemmingshaven is voor deze illegale handel en dat Nederland hierbij een prominente rol lijkt te spelen?10
Ik ben ermee bekend dat een deel van de illegale handel in wildlife via zeeroutes verloopt. Het Nederlands toezicht en de handhaving is daar mede op gericht, zoals het toezicht in de Rotterdamse Haven.
Het artikel gaat over de verwachte opleving van illegale handel – en dan met name grote zeevrachten van ivoor richting Zuidoost Azië – na de afname tijdens de coronapandemie. Nederland speelt daar specifiek geen prominente rol in. Wel vormt de verwachte opleving een aandachtspunt.
Deelt u de mening dat de handel in traditionele producten risicovol kan zijn voor de volksgezondheid, zoals het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) stelt in het rapport «Kruidenproducten uit de traditionele Chinese geneeskunde, Een verkennende studie naar aard, omvang en gebruik»? Zo ja, wat onderneemt u, eventueel in samenspraak met andere ministeries, om dit probleem aan te pakken, ook gezien het feit dat andere rapporten stellen dat Nederland een belangrijk bestemmingsland is?11
Producten die gebruikt worden voor traditionele geneeskunde betreffen meestal kruidenpreparaten met uitsluitend plantaardige ingrediënten. Nederland is in de wereld een belangrijke import- en doorvoerhaven voor goederen uit derde landen, waaronder traditionele medicijnen. Kruidenproducten uit de traditionele Chinese geneeskunde kunnen zowel de wettelijke status van medicijn (Geneesmiddelenwet) als van levensmiddel op basis van de Europese Algemene Levensmiddelenverordening (ALV) hebben. Voor de import van zowel geneesmiddelen, als levensmiddelen gelden strenge eisen die gericht zijn om de volksgezondheid te beschermen. Traditionele kruidengeneesmiddelen zijn registratieplichtig en worden daartoe door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) getoetst op veiligheid, kwaliteit en werkzaamheid op basis van langdurig gebruik en ervaring. Kruidensupplementen vallen onder de Warenwet. Op geneesmiddelen en levensmiddelen wordt conform de betreffende regelgeving gecontroleerd. Deze controles gebeuren in alle goederenstromen, ook de kleine zendingen rechtstreeks aan de consument. Consumenten worden onder andere door het Voedingscentrum en de NVWA gewaarschuwd dat er gezondheidsrisico’s zitten aan het gebruik van kruidenpreparaten uit derde landen die worden gekocht via het internet.
Deelt u de conclusies van recente rapporten van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV), de commissie Van Aartsen en de Algemene Rekenkamer (ARK) dat de aanpak van milieucriminaliteit in de praktijk te wensen overlaat, omdat opsporing en vervolging te gefragmenteerd zijn en uiteindelijk sancties niet afschrikwekkend zijn met grote, vermijdbare milieuschade als gevolg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft u sinds deze publicatie ondernomen? Is er onderling overleg tussen de relevante ministeries en, indien dit het geval is, hoe ziet dit overleg eruit?
Zoals eerder geuit deel ik de mening dat de aanpak van milieucriminaliteit versterking behoeft. Ik verwijs u naar de Beleidsreactie Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 202121 en de Kamerbrief over versterking VTH-stelsel22 waarin wordt ingegaan op de stappen die zijn gezet naar aanleiding van de genoemde publicaties, zoals het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel.
Deelt u de mening dat een andere aansturing nodig is? Zo nee, waarom niet?
We zijn voornemens de Strategische Milieukamer (SMK) een formele positie te geven binnen de aanpak van milieucriminaliteit waardoor de slagkracht wordt vergroot.23 Dit is één van de acties binnen het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel, zie ook het programmaplan24 en de Kamerbrief over versterking VTH-stelsel25.
Gaat u naar aanleiding van het reeds gepubliceerde EU Action Plan Against Wildlife Trafficking (EU-Actieplan) een nationaal plan opstellen, zodat de gestelde EU-doelen uit dit plan kunnen worden uitgevoerd? Zo ja, per wanneer komt dit nationale plan en hoe wordt dit opgesteld voor overlappende onderwerpen met relevante ministeries? Wanneer en hoe wordt de Kamer hierover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven in welke vorm dit contact plaatsvindt?12
Nederland is gecommitteerd aan het herziene actieplan en gaat op basis van relevantie prioriteiten stellen in samenhang met de inzet op EU-niveau. Dit is belangrijk, omdat een gezamenlijke EU inzet cruciaal is voor het behalen van de doelstellingen. Een eerste prioritering op EU-niveau is gemaakt en zal later dit jaar verder ingevuld worden door middel van de geplande inzet van de lidstaten. Nederland gaat ook bepalen welke inzet geleverd zal worden. Nederland werkt al voor de handhaving op CITES met een meerjarige «horizontale» interventiestrategie die gezamenlijk is opgesteld door alle betrokken overheidspartners die vallen onder diverse ministeries. Deze strategie wordt vastgesteld in het Landelijk Overleg CITES, waarin alle partners zijn vertegenwoordigd27 en dat wordt voorgezeten door LNV. Jaarlijks worden op basis van de strategie gezamenlijk prioriteiten gesteld. Hierin worden onderdelen van het herziene actieplan de komende jaren opgenomen. Ik zal uw Kamer later dit jaar een overzicht van de Nederlandse inzet op het herziene actieplan toesturen zodra dit gereed is. Dit is mede afhankelijk van de afstemming met de Europese Commissie en de EU-lidstaten.
Bent u ermee bekend dat het EU-Actieplan als actiepunt noemt dat het bundelen van middelen, bijvoorbeeld door de oprichting van speciale eenheden die zich uitsluitend bezighouden met wildlife handel, moet worden aangemoedigd en bevorderd?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Ziet u meerwaarde in het opzetten van een gespecialiseerde unit, waarbij specialisten worden verenigd om op dagelijkse basis bezig te zijn met illegale handel in wilde dieren en planten, aangezien het rapport «Dreigingsbeeld milieucriminaliteit» stelt dat de aanpak van illegale handel in wilde dieren verdeeld is over diverse autoriteiten, met versnipperd beleid als gevolg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer en hoe is het overleg met relevante ministeries?13
In Nederland hebben we al een »gespecialiseerde unit»: het Landelijk Overleg CITES waarin alle bij de CITES-handhaving en implementatie betrokken overheidspartners vertegenwoordigd zijn vanuit zijn of haar eigen rol, verantwoordelijkheid en expertise (zie ook het antwoord op vraag 20). De Nederlandse aanpak en structuur kenmerkt zich door korte lijnen en slagkracht, gericht op de illegale internationale handel van door CITES beschermde plant- en diersoorten. Nederland heeft deze structuur binnen de EU ook onder de aandacht gebracht en onderschrijft dit actiepunt. De stelling in het Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 2021 met betrekking tot versnippering van beleid, waarnaar uw vraag verwijst, heeft betrekking op milieucriminaliteit in het algemeen, niet op «illegale handel in wilde dieren» in het bijzonder.
Bent u voornemens het actiepunt uit het EU-Actieplan uit te voeren dat vraagt om een bewustwordingscampagne bij consumenten, die moet leiden tot een gedragsverandering als het gaat om de aankoop van traditionele medicijnen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangekondigd in de Kamerbrief Beleidsreactie Dreigingsbeeld Milieucriminaliteit 2021 zal ik samen met de partners een bewustwordingscampagne ontwikkelen over illegale handel in bedreigde dier- en plantsoorten, ook in samenhang met EU initiatieven op dit gebied. In het Actieplan worden diverse soorten en productgroepen genoemd. Nederland maakt daar in gezamenlijkheid een keuze in op basis van relevantie en noodzaak, waarbij de illegale handel in bijvoorbeeld beschermde vogel- en reptielensoorten van grote zorg is. Doorlopend worden er al acties uitgevoerd door de overheidspartners om de bewustwording van de regelgeving te vergroten, zoals de Douane reizen-app, en ook op te roepen misstanden te melden via Meld Misdaad Anoniem29.
Hoe wordt de aangenomen motie van de leden Vestering en Akerboom (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1491) over een bewustwordingscampagne over de gevaren van handel in wilde dieren en planten uitgevoerd? Kunt u aangeven hoe de bewustwordingscampagne wordt vormgegeven?
Dit jaar zal ik een bewustwordingscampagne ontwikkelen over illegale handel in bedreigde dier- en plantsoorten samen met de overheidspartners, voortbouwend op al ingezette acties en ook in samenhang met EU initiatieven op dit gebied. Zie ook het antwoord op vraag 23.
Bent u ermee bekend dat als prioriteit 3 in het EU-Actieplan wordt genoemd: «Enforcing regulations and policies to fight wildlife trafficking effectively», waarbij wordt geadviseerd dat handhavingsautoriteiten, zoals rechters, beter moeten worden geïnformeerd over wildlife crime en dat als mogelijkheid wordt genoemd om wildlife crime te integreren in de nationale curricula van relevante academies en opleidingen? Wat vindt u van dit actieplan? Bent u bereid in overleg met relevante andere ministeries dit te onderzoeken en te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met prioriteit 3 van het herziene EU Action Plan against wildlife trafficking en onderschrijf het belang. In Nederland is dit reeds het geval. Studiecentrum Rechtspleging (SSR) biedt rechters en OM-medewerkers cursussen omtrent de Wet natuurbescherming waarin veel aandacht is voor CITES.30 CITES handhavingspartners zijn betrokken bij de opzet en inhoud. Tevens staat de jaarlijkse themadag van de expertgroep economisch strafrecht voor rechters en gerechtsjuristen dit jaar in het teken van CITES & Wildlife crime.
Wat vindt u van het actiepunt genoemd in het EU-Actieplan dat er richtlijnen moeten worden opgesteld voor bedrijven en sectoren die vaak betrokken zijn bij handel in wildlife, zoals aanbieders van traditionele medicijnen, waarin ze worden verplicht te handelen op hun due-diligence verplichting?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij due diligence,ofwel gepaste zorgvuldigheid, toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen over Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO). In algemene zin onderschrijf ik het belang van «guidelines», ofwel richtsnoeren, om relevante partijen te ondersteunen in het op goede wijze uitvoeren van Europese regelgeving. De Corporate Sustainability Due Diligence Directivewaar het EU actieplan naar verwijst, zal eerst vastgesteld moeten worden. De onderhandelingen hierover zijn nog gaande.
Bent u bereid om in te zetten op verbetering van technieken die helpen in deze opsporing, zoals ook genoemd in het EU-Actieplan?
Ja, het verbeteren van technieken is een continue proces waarin kennisdeling op EU en internationaal niveau van belang is. Hier zet ik mij blijvend voor in.
Deelt u de mening dat er voldoende budget beschikbaar is om het hernieuwde EU-Actieplan te kunnen waarborgen? Zo ja, welke maatregelen worden genomen om het EU-Actieplan uit te voeren? Zo nee, bent u bereid het budget te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Voor het uitvoeren voor de voor Nederland relevante onderdelen van het actieplan is voldoende budget. Zie het antwoord op vraag 20 hoe de onderdelen nationaal worden geborgd en binnen de EU zullen worden gedeeld.
Deelt u de mening dat het van belang is om de rol van (illegale) handel in wilde dieren structureel te bespreken op wereldoverleggen, zoals die van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), de Convention on Biological Diversity (CBD) en de Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (CITES), gezien de link die er is tussen (illegale) handel in wilde dieren en zoönose risico’s? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven hoe u dit in overleg met relevante ministeries zult adresseren?
Ik verwijs hierbij naar een eerder antwoord op vragen van het lid Van Esch over traditionele medicijnen die deels gemaakt zijn van bedreigde plant- en diersoorten (5 april 2023, kenmerk 2023Z04413) en de verzamelbrief natuur van 23 juni 2023 (Kamerstuk 33 576, nr. 325) – beide in reactie op de motie Vestering/Akerboom (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1490) –, waarbij is aangegeven waar opportuun het belang van de volksgezondheid en bescherming van de biodiversiteit in internationale gremia zal worden benadrukt.
Kunt u nogmaals aangeven hoe de overheid burgersen reizigers informeert over de risico’s van interactie met wilde en exotische dieren, aangezien die informatie niet werd gevonden op de websites waarnaar wordt verwezen in antwoorden op eerdere vragen? Bent u alsnog bereid om de informatie te laten opnemen op relevante websites?14, 15
Reizigers kunnen op www.ggdreisvaccinaties.nl (reistips honden, apen, muggen, teken, zeedieren) informatie vinden wat te doen in de interactie met in het wild levende dieren. Daarnaast kunnen reizigers een persoonlijk advies vragen bij de GGD. In het kader van het Nationaal actieplan versterken zoönosenbeleid33 is daarnaast een marktonderzoek uitgevoerd naar zoönosen-geletterdheid (de combinatie van kennis, alertheid en gedrag ten aanzien van zoönosen) bij burgers. De focus van dit onderzoek lag op het kennisniveau en de perceptie van doelgroepen (waaronder ook reizigers) over verschillende transmissieroutes. De resultaten van dit onderzoek worden door het RIVM gebruikt om doelgerichte communicatie in te zetten om de zoönosen-geletterdheid te verhogen.
Nieuwe Europese wetgeving die zoektocht naar vermiste kinderen bemoeilijkt |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat Amber Alert de noodklok luidt naar aanleiding van nieuwe Europese wetgeving over kunstmatige intelligentie?1
Ja. Om verwarring te voorkomen hecht ik eraan u erop te wijzen dat de werkzaamheden uitgevoerd door de in de berichtgeving genoemde Stichting AMBER Alert Europe volledig los staan van de door de politie ingezette alerteringsmethode Amber Alert.
Begrijpt u de problemen die Amber Alert ziet in de AI Act die de zoektocht naar vermiste kinderen mogelijk bemoeilijkt?
Aanleiding voor de zorgen van AMBER Alert EEU is de op 14 juni jl. vastgestelde positie van het Europees parlement (EP) ten aanzien van het voorstel voor een EU-verordening inzake artificiële intelligentie (hierna: de conceptverordening) dat de Europese Commissie (EC) op 21 april 2021 presenteerde. De Raad van de Europese Unie (Raad) heeft haar positie ten aanzien van de concept AI-verordening in december 2022 vastgesteld. Op basis van de verschillende standpunten beginnen de EC, de Raad en het EP aan de onderhandelingen (de trilogen) die uiteindelijk moeten leiden tot een verordening die in de hele Europese Unie (EU) van kracht is.
De EC heeft in de conceptverordening een voorstel gedaan voor een bepaling waarin het gebruik van biometrische identificatie wordt gereguleerd. Het betreft onder andere een verbod op de toepassing van realtime gezichtsherkenningstechnologie in de publieke ruimte door de rechtshandhaving. De EC houdt daarbij wel rekening met het bijzondere belang van de rechtshandhaving en voorziet daarom in een aantal uitzonderingen op het verbod.
Het EP wil de inzet van realtime gezichtsherkenning in de openbare ruimte echter volledig verbieden, zo blijkt uit de tekst die zij op 14 juni jl. presenteerde. Een dergelijk totaalverbod acht het kabinet onwenselijk. Ondanks dat de inzet van dergelijke technologie ingrijpend is, kunnen er zich situaties voordoen waarin realtime biometrische identificatie door de rechtshandhaving geoorloofd zou moeten zijn. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om de inzet ter voorkoming van een misdrijf tegen het leven of een terroristische aanslag wanneer sprake is van een directe dreiging, maar ook -zoals de stichting AMBER Alert in haar brief aangeeft – om de zoektocht naar vermiste kinderen als de vermissing urgent is. Om effectief te kunnen zijn en blijven in de uitvoering van haar taken moet de politie in uitzonderlijke gevallen gebruik kunnen maken van dergelijke nieuwe technologieën.
In de brief over het gebruik van gezichtsherkenning, wordt nader ingegaan op de conceptverordening en het bestaande juridisch kader. Uw Kamer zal deze brief in het najaar van 2023 ontvangen.
Hoe kijkt u naar het morele dilemma bij het gebruik van kunstmatige intelligentie voor de zoektocht naar vermiste kinderen?
Het is zaak om binnen het spanningsveld tussen de eerbiediging van grondrechten en rechtshandhaving een evenwicht te bewaren bij het inzetten van nieuwe technologische ontwikkelingen voor rechtshandhaving. Ook moet een overheidshandeling evenredig zijn aan het belang dat daarmee wordt gediend, en moet daarvan worden afgezien indien het doel dat wordt beoogd ook langs een andere weg met minder ingrijpende middelen kan worden bereikt.
Zoals benoemd in vraag 2, is het kabinet geen voorstander van het volledig verbieden van real-time gezichtsherkenningstechnologie in de openbare ruimte. Het kabinet spant zich in ervoor in dat de conceptverordening voorziet in beperkte uitzonderingen op het verbod voor de rechtshandhaving om, in specifieke afgebakende gevallen waar sprake is van een directe dreiging, real-time biometrische identificatie te kunnen gebruiken. Deze uitzondering zou dan in specifieke gevallen kunnen worden gebruikt voor de zoektocht naar vermiste kinderen. Tegelijkertijd heeft het kabinet oog voor zorgen met betrekking tot de mogelijke inbreuk op grondrechten van burgers die inzet van gezichtsherkenningstechnologie tot gevolg zou kunnen hebben. Het kabinet heeft in het coalitieakkoord niet voor niets staan dat gezichtsherkenning alleen mag worden toegepast met strenge wettelijke afbakening en controle. De uitzonderingen in de conceptverordening moeten om die reden niet te ruim zijn. In de brief die uw Kamer ontvangt wordt hier nader op ingegaan.
Bent u bereid om er in Brussel voor te zorgen dat deze wetgeving er niet door komt? Kunt u hier gedetailleerd op reageren?
Zoals uitgelegd, is in het Raadsakkoord een verbod met uitzonderingen voorzien. Het kabinet zal zich de komende tijd in nauwe samenwerkingen met andere lidstaten en het voorzitterschap van de Raad hard maken voor een gebalanceerde tekst waarbij enerzijds rekening wordt gehouden met de impact van real time biometrische identificatiesystemen in de openbare ruimte en anderzijds met het belang van rechtshandhaving. De ambitie van de Raad is om voor het einde van 2023 tot een politiek akkoord te komen, zodat de verordening daarna formeel kan worden vastgesteld.
Wat is uw mening over de oproep die gedaan is in het programma AvondGasten Europa over het gebruik van Amber Alert in heel Europa?
Landen in Europa zijn zelf verantwoordelijk voor het verspreiden van vermist-kind-berichten, ook die op verzoek van een ander land. Zij toetsen daarbij aan hun eigen wettelijk kader en de manier waarop zij hun procedures hebben ingericht. Het rechtstreeks delen van vermist-kind-berichten uit het ene land met partijen in een ander land is daarom niet wenselijk. Indien de Nederlandse politie het zinvol vindt een vermist-kind-bericht ook internationaal te verspreiden, wordt het bericht doorgegeven via de desbetreffende buitenlandse of internationale opsporingsinstanties. Dit gebeurt in de vorm van een rechtshulpverzoek op basis van de geldende regels en verdragen, de buitenlandse of internationale instanties zijn er vervolgens zelf voor verantwoordelijk een vermist-kind-bericht in te zetten via de in dat land geldende procedures en het aldaar beschikbare alerteringssysteem. Welk alarmeringssysteem wordt gebruikt in de verschillende landen staat los van het doorgeven van alerteringen aan het buitenland.
Een slachtoffers die na jaren procederen nog steeds geen geld heeft teruggekregen van hun bewezen oplichters en het opzetten van een fonds voor slachtoffers van oplichting |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het nieuwsartikel van het Brabants Dagblad over een stel dat al vijf jaar aan het procederen is tegen bewezen oplichting voor 141.000 euro dat ook al eerder aandacht heeft gekregen bij Radar en Kamervragen van de PvdA?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat na vijf jaar procederen, waarbij twee van de drie daders ook in beeld zijn, het nog niet is gelukt ook maar iets van het verschuldigde bedrag terug te vorderen?
Ik kan niet ingaan op deze individuele kwestie maar ik begrijp dat het jarenlang moeten procederen om het verschuldigde bedrag terug te krijgen buitengewoon frustrerend is en schrijnende situaties kan opleveren. In z’n algemeenheid merk ik op dat oplichting grote gevolgen kan hebben voor slachtoffers en gedupeerden. Niet alleen financieel maar ook fysiek en emotioneel. Het geeft blijk van een gebrek aan verantwoordelijkheid als de wederpartij in een civiele procedure onder de betalingsverplichting probeert uit te komen. Daarbij is het onrechtvaardig voor de slachtoffers.
Wat vindt u ervan dat het geld nu moet worden verhaald via civiele procedures?
Als er sprake is van strafbare feiten kunnen slachtoffers aangifte doen bij de politie. Indien het komt tot een strafzaak, hebben slachtoffers van oplichting de mogelijkheid om op basis van artikel 51f uit het wetboek van Strafvordering zich als benadeelde partij in het strafproces te voegen. Dit betekent dat de strafrechter die oordeelt over het strafbare feit, ook kan oordelen over een schadevergoeding. In de strafzaak is in beperkte mate ruimte en aandacht voor de onderbouwing van een vordering omdat de focus in de strafzaak voornamelijk ligt op het gepleegde strafbare feit. Het kan voorkomen dat de vordering (deels) niet ontvankelijk wordt verklaard. De mogelijkheid bestaat dan voor een slachtoffer om alsnog een civiele procedure te starten. Dit geldt ook voor aangiftes die niet in opsporing kunnen worden genomen.
Deze toegang tot de civiele rechter vind ik van belang, zodat betrokkenen kunnen opkomen voor hun rechten. Gedupeerden kunnen met een toewijzend vonnis van de civiele rechter met behulp van de deurwaarder beslag leggen op het vermogen en de bezittingen van de veroordeelde(n).
Slachtoffers van oplichting kunnen bij het ontbreken van informatie over de oplichter een verzoek indienen bij de bank om gegevens van de (vermoedelijke) oplichter te verstrekken. Dit kan via de Procedure Naam Adres Woonplaats (NAW)-gegevens Begunstigde bij niet-bancaire Fraude (PNBF). De banken hanteren als voorwaarde dat er aangifte bij de politie is gedaan. De bank zal dan de (vermeende) oplichter eerst vragen vrijwillig het slachtoffer terug te betalen. Wanneer daar na 21 dagen geen gehoor aan is gegeven, mag de bank de NAW-gegevens van de (vermeende) oplichter aan het slachtoffer doorgeven. Met deze gegevens kan het slachtoffer zelf dan een civielrechtelijke procedure voeren om het geld via de rechtbank terug te eisen van de (vermeende) oplichter(s).
Vindt u het rechtvaardig dat de slachtoffers nu juist in plaats van dat zij hun geld terug hebben gekregen, juist geld moeten bijleggen in de vorm van proceskosten?
Iedereen, ook slachtoffers en gedupeerden hebben toegang tot het recht. In het recht is het uitgangsprincipe dat ieder zijn eigen schade draagt, tenzij dat is te verhalen op een ander. Civiel procederen brengt kosten met zich mee, bijvoorbeeld de kosten voor griffierechten, juridische advies en vertegenwoordiging door een advocaat. Deze kosten zijn in beginsel voor rekening van degene die een procedure start. Dit zijn doorgaans verzekerbare kosten, die worden vergoed door een rechtsbijstandsverzekeraar. Bovendien kan de rechter bij een toewijzende vordering de proceskosten voor rekening van de veroordeelde(n) partij kan laten komen. De deurwaarder kan deze kosten verhalen door bijvoorbeeld beslag te leggen. Laatstgenoemde heeft hier voldoende bevoegdheden voor. Ik vind het buitengewoon spijtig als er sprake is van betalingsonwillige veroordeelden en de gedupeerde in feite wordt gedwongen om extra kosten te maken. Ook daarvoor geldt dat de rechter deze aanvullende kosten opnieuw voor rekening van de veroordeelde kan brengen.
Ik werk aan de versterking van de toegang tot het recht. Onderdeel daarvan is het verlagen van de kosten van het starten van een civiele procedure. Zoals aangekondigd in mijn brief van 27 juni jl. over de versterking van de toegang tot het recht werk ik aan de verlaging van de griffierechten voor civiele procedures bij vorderingen onder de € 100 000. Daarvoor is structureel € 27 miljoen uitgetrokken.2
Vindt u het rechtvaardig dat de slachtoffers nu, geheel begrijpelijk, ook extra hulp hebben ingeroepen voor mentale steun terwijl dit ook veel geld kost?
Nee, dit vind ik evenmin rechtvaardig. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb gezegd kan een delict als oplichting naast financiële gevolgen, ook fysieke emotionele gevolgen hebben. Dat dit extra kosten met zich meebrengt, is buitengewoon spijtig. Indien aangifte is gedaan van een strafbaar feit kunnen slachtoffers voor emotionele en juridische hulp terecht bij Slachtofferhulp Nederland. Ook worden zij geholpen met de vordering benadeelde partij. Deze hulp is gratis.
Hoe staat het met de uitvoering van het vervolg van de pilot directe aansprakelijkheid, specifiek op het punt van oninbare civiele vonnissen als uitvoering van de motie van Nispen en Ellian (Kamerstuk 28 684, nr. 690)?
Uw Kamer is in februari 2023 nader bericht over de pilot directe aansprakelijkheid. De stand van zaken is dat de pilot door de politie is uitgebreid naar meerdere politie-eenheden. De pilot is eerder opgezet voor de bestrijding van aan- en verkoopfraude met het doel om alternatieve afdoeningen ten behoeve van slachtoffers te verkennen. Bij de uitbreiding van de pilot is als punt van aandacht de «oninbaarheid» van civiele vorderingen benoemd, in lijn met de motie van Van Nispen en Ellian.3 In de pilot is ook aandacht voor verschillende dadergroepen, zoals geldezels. Uit praktijkervaring van deurwaarders in de pilot blijkt dat ogenschijnlijk oninbare vorderingen toch verhaald kunnen worden, bijvoorbeeld met aflossingsregelingen. Dit biedt een mogelijk perspectief hoe slachtoffers uiteindelijk wel gecompenseerd kunnen worden.
Ziet u juist ook naar aanleiding van deze heftige casus, het nut en de noodzaak van het instellen van een speciaal fonds voor slachtoffers van oplichting waarna de overheid het geld gaat verhalen op de aansprakelijke persoon of personen?
In lijn met de beantwoording van de Kamervragen van 22 nov 2021 door mijn ambtsvoorganger, ziet het Kabinet geen grondslag voor de overheid om in kwesties als onderhavige een rol te spelen in het innen van schadevergoeding in civiele procedures en evenmin om in dat kader voorschotten te verstrekken. 4
Ik verwijs tevens naar het advies van de Commissie Donner, waarin de Commissie concludeert dat de inning door het CJIB in strafzaken geen ongerechtvaardigde bevoordeling is van deze groep slachtoffers ten opzichte van de slachtoffers die een schadevergoeding via het civiele proces trachten te verkrijgen en daar geen vergelijkbare voordelen genieten. Ook de Commissie Donner stelt in dat verband dat de schadevergoedingsmaatregel bij het strafproces hoort en dat deze als onderdeel van de gehele sanctie moet worden begrepen. In een civiele procedure worden civielrechtelijke vorderingen tussen partijen toegewezen.
Dat de schadeveroorzaker niet of niet voldoende in staat is om de schade te vergoeden, rechtvaardigt niet dat de overheid bij een civiel vonnis een rol moet spelen in het verhalen van de schade. Hoe schrijnend dit ook kan zijn voor gedupeerden. Bij de executie van civiele vonnissen handelt de gerechtsdeurwaarder als openbaar ambtenaar. In die hoedanigheid heeft de gerechtsdeurwaarder voldoende bevoegdheden om ten behoeve van de gedupeerde partij een vonnis gedwongen ten uitvoer te kunnen leggen. Gelet op het vorenstaande zie ik geen aanleiding om een speciaal (voorschot)fonds voor slachtoffers van oplichting in te stellen. Ik heb tijdens het commissiedebat civielrechtelijke onderwerpen op 22 november 2022 toegezegd een reactie te geven op de motie van Van Nispen/Ellian (Kamerstuk 28 684, nr. 680). Deze brief volgt na de zomer.
Bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk is zo’n slachtofferfonds op te zetten voor mensen die bewezen slachtoffer zijn van oplichting?
Nee, ik zie hiervoor geen aanleiding en verwijs naar de beantwoording op vraag 7.
De rol van de MIVD bij het onderzoek naar de vernieling van de Nordstream-pijpleidingen. |
|
Frank Futselaar |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Is het waar dat de Nederlandse regering kennis had van een plan om de Nordstream-pijpleidingen te saboteren? Zo nee, wat zijn dan de feiten?1
Over de inlichtingen, bronnen, werkwijze en samenwerking met buitenlandse inlichtingendiensten van de MIVD worden in het openbaar geen uitspraken gedaan. Uw Kamer wordt over deze onderwerpen via de geëigende kanalen geïnformeerd.
Is het waar dat de Nederlandse regering via een van de diensten de Amerikaanse regering, in casu de inlichtingendienst CIA, inlichtte over de verworven informatie? Zo ja, wanneer was dat precies?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte gebracht van de bevindingen van de MIVD en heeft u de ontwikkelingen van de inlichtingendiensten ook besproken met uw Oekraïense collega? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was het antwoord?
Zie antwoord vraag 1.
Is de MIVD op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen die daarna door de CIA in gang zijn gezet?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft de MIVD of de AIVD een permanente werkrelatie met relevante Oekraïense inlichtingendiensten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is het bericht over de op handen zijnde sabotage en het latere bericht over de daadwerkelijke ontploffing onderwerp van gesprek geweest met Oekraïense collega’s?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn deze zaken ooit geagendeerd geweest in de parlementaire commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Kamer vertrouwelijk in te lichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wanneer de onderzoeksrapporten van Zweden, Duitsland en Denemarken naar de vernieling van de Nordstream-pijpleidingen worden gepresenteerd? Gaat het om drie afzonderlijke rapporten of zullen zij worden samengevoegd?2
Het is niet bekend wanneer en in welke vorm de genoemde onderzoeksrapporten van Zweden, Duitsland en Denemarken worden gepresenteerd.
Deelt u de opvatting dat dit nieuws schadelijk is voor het draagvlak voor het NAVO-lidmaatschap van Oekraïne? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het partnerschap van Oekraïne met de NAVO bevordert de veiligheid en stabiliteit op het Europees continent. Het opendeur beleid van de NAVO geldt onverkort. Oekraïne is lid van de Euro-Atlantische familie. Het kabinet zet zich in om Oekraïne via versterking van de politieke dialoog en praktische militaire samenwerking te ondersteunen om aan de standaarden van het lidmaatschap te voldoen.