Wat is uw reactie op het bericht dat een brandweerman tijdens het bestrijden van een brand door een defecte ademluchtfles met Quick Connect-koppeling in acute ademnood kwam?1
Voorvallen waarbij personeel van de brandweer in een onveilige situatie terecht komt, zijn zeer zorgelijk en dienen te worden voorkomen. Gelukkig is betreffende brandweerman er in dit geval ongedeerd vanaf gekomen.
Hoeveel incidenten met deze Quick Connect-koppeling zijn u bekend?
Een inventarisatie bij de 25 veiligheidsregio’s die is uitgevoerd door mijn ministerie wijst uit dat er vijf incidenten hebben plaatsgevonden. Drie incidenten vonden in de veiligheidsregio Haaglanden plaats. Het vierde incident in de veiligheidsregio Midden-West Brabant en het vijfde in Zeeland.
Daarnaast is in de veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland vijf maal sprake geweest van een «lekkage» rondom een Quick Connect koppeling, waardoor soms in beperkte mate lucht uit de cilinder kon ontsnappen. Vanwege het aanwezige veiligheidssysteem was dit volgens de veiligheidsregio niet gevaarlijk.
Is het waar dat deze ademluchtflessen aan de normen voldoen maar dat de test op vallen en stoten minimaal is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) gaat na of het betreffende product(samenstel), het ademhalingsbeschermingsmiddel, voldoet aan de Warenwet en de van toepassing zijnde Warenwetbesluiten. Tevens wordt beoordeeld of de fabrikant en mogelijk betrokken keuringsinstelling(en) de minimale verplichtingen inzake Warenwet- en regelgeving naar behoren hebben ingevuld. Ook dient vastgesteld te worden of de test op vallen en stoten op de juiste manier is vastgelegd in normen, dan wel voldoende vanuit de fabrikant is ingevuld. De Inspectie SZW wil niet vooruitlopen op de conclusies van het onderzoek, maar vindt het verstandig dat veiligheidsregio’s zekerheidshalve maatregelen hebben genomen.
Wat is uw reactie op de test waarbij ook de verstevigde Quick Connect-koppeling het begeeft na een val?2
In het bericht over de test waar u naar verwijst, wordt gesteld dat deze test geen wetenschappelijke grondslag heeft en tevens niet onder geconditioneerde omstandigheden heeft plaatsgevonden.
In welke veiligheidsregio’s is ertoe besloten de Quick Connect-koppeling niet meer te gebruiken? Kunt u per veiligheidsregio aangeven waarom hiervoor is gekozen?
Ter beantwoording van deze vragen heeft mijn ministerie een inventarisatie bij de 25 veiligheidsregio’s uitgevoerd. Dit laat het volgende beeld zien:
De veiligheidsregio’s Groningen, Friesland, Twente, Gelderland Midden, Gooi en Vechtstreek, Rotterdam-Rijnmond, Zuid-Holland-Zuid en Flevoland maken geen gebruik van een ademluchttoestel in combinatie met de Quick Connect koppeling.
Haaglanden, Hollands-Midden, Amsterdam-Amstelland, Midden-West Brabant en Zeeland maken gebruik van een ademluchttoestel in combinatie met de schroefdraadkoppeling. De incidenten waren voor deze vijf regio’s de aanleiding om over te gaan op schroefdraadkoppeling.
In de overige 12 veiligheidsregio’s zijn ademluchttoestellen in combinatie met een Quick Connect koppeling in gebruik. Er kunnen meerdere merken en typen ademluchtapparatuur in deze veiligheidsregio’s voorkomen. Argumenten op basis waarvan veiligheidsregio’s ervoor kiezen om Quick Connect koppelingen te gebruiken, variëren. Onder andere de volgende argumenten zijn gebruikt:
In welke veiligheidsregio’s is de Quick Connect-koppeling nog wel in gebruik? Kunt u per veiligheidsregio aangeven waarom hiervoor is gekozen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het gebruik van de Quick Connect-koppeling onmiddellijk gestopt moet worden in alle veiligheidsregio’s zolang niet onomstotelijk vaststaat dat deze koppeling volkomen veilig is?
Het betreft een werkgeversverantwoordelijkheid – in casu van de veiligheidsregio’s – om personeel te voorzien van deugdelijke middelen die het personeel in staat stellen de taken veilig en doeltreffend uit te voeren. De werkgevers maken de afweging welk product zij veilig genoeg achten om de werkzaamheden uit te voeren. Ontstaat er twijfel over de deugdelijkheid van materieel dan is het essentieel dat producent/leverancier en veiligheidsregio’s snel en duidelijk informatie met elkaar delen en passende maatregelen treffen. Het betreft een verantwoordelijkheid van de producent/leverancier om veilige producten beschikbaar te stellen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg over nationale veiligheid, crisisbeheersing en brandweerzorg op 25 september 2014?
Ja.
Het bericht “Tienduizenden zonder 112” |
|
Nine Kooiman , Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tienduizenden zonder 112»?1
Ja.
Klopt het bericht dat 50.000 tot 60.000 mensen niet met hun mobiele telefoon naar alarmnummer 112 kunnen bellen?
Ik laat momenteel onderzoek uitvoeren naar de mobiele dekking buitenshuis in relatie tot de bereikbaarheid van het alarmnummer 1-1-2. Doel van het onderzoek is te bepalen hoe groot het probleem van mobiele dekking in relatie tot 1-1-2 is en waar het zich afspeelt. Het onderzoek loopt en krijgt alle medewerking van de operators. Het onderzoek zal in december een kaart opleveren. Op deze kaart staat aangegeven waar men in Nederland goed contact krijgt en in welke gebieden men niet of nauwelijks contact kan krijgen met 1-1-2 per mobiele telefoon. Het gaat in het onderzoek om de situatie buitenshuis, maar dit geeft wel enige indicatie voor de mobiele bereikbaarheid in huis.
Wel merk ik op dat de genoemde aantallen in de bedoelde berichtgeving gaan over mensen die in huis 1-1-2 niet kunnen bellen met een mobiele telefoon.
De mobiele dekking in huis hangt onder andere af van de mate van isolatie van de woning en is daarom niet te vatten in exacte cijfers. De genoemde cijfers kunnen dan ook niet meer zijn dan een grove inschatting.
Was u op de hoogte van het feit dat het probleem van slecht of geen bereik van 112 niet alleen speelt in grensregio’s en buitengebieden, maar ook in steden zoals Amsterdam?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte. Ieder netwerk dat gebruik maakt van radiosignalen vertoont in meer of mindere mate «witte vlekken», ook in stedelijke gebieden. Radiosignalen zijn een natuurkundig verschijnsel. Er zijn altijd invloeden van de omgeving zoals (hoge) bebouwing, isolatie, begroeiing en weersinvloeden die de ontvangst van radiosignalen negatief kunnen beïnvloeden. Ook de kwaliteit van de antenne van het gebruikte mobiele toestel speelt hierbij een rol. Het onderzoek door TNO en Agentschap Telecom naar de mobiele dekking buitenshuis in Nederland in relatie tot 1-1-2 zal duidelijk maken hoe groot het probleem is en waar het zich afspeelt.
Klopt hetgeen telecomaanbieders stellen, namelijk dat enkele duizenden zendmasten nodig zijn om mobiele dekking in heel Nederland te garanderen?
Hier zal het genoemde onderzoek meer inzicht in bieden. Met het onderzoek wordt inzichtelijk gemaakt hoe groot de werkelijke «witte vlekken» zijn, dat wil zeggen waar men niet of nauwelijks mobiel kan bellen met 112. Ook geeft het onderzoek inzicht in de wijze waarop een 1-1-2-oproep (technisch gezien) verloopt. Na dit onderzoek kan gekeken worden wat er nodig is om de problematiek aan te pakken.
Worden in het onderzoek van het Ministerie van Economische Zaken over mobiel bereik in Nederland ook de technische mogelijkheden en de kosten van meer of volledige mobiele dekking in Nederland meegenomen?
De technische mogelijkheden en de kosten voor het verzorgen van meer of volledige mobiele dekking in Nederland worden niet meegenomen in het onderzoek van TNO en Agentschap Telecom. Het onderzoek brengt in kaart waar men buitenshuis goed, nauwelijks of niet kan bellen naar 1-1-2 met een mobiele telefoon. Op basis van deze kaart kunnen betrokken partijen vervolgens bezien welke oplossingen op specifieke plekken voor handen zijn.
Deelt u de mening dat een vaste lijn niet altijd een alternatief is bij een spoedgeval? Welke verdere maatregelen bent u van plan te nemen om een oplossing te vinden voor dergelijke situaties?
Ik deel uw mening dat een vaste lijn niet in alle gevallen een alternatief kan zijn bij een spoedgeval. Er zijn situaties denkbaar waarbij een vaste lijn niet voorhanden is, zoals bij een incident in een natuurgebied. Op de website van de rijksoverheid wordt aangegeven wat men nog meer kan doen als 112 niet mobiel bereikt kan worden (handelingsperspectieven). Verder wacht ik graag het onderzoek af. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek kunnen betrokken partijen vervolgens bezien welke oplossingen op specifieke plekken voor handen zijn.
Welke actie heeft u samen met de Belgische en Duitse overheden ondernomen om het bereik van 112 te verbeteren?
Binnen Nederland zijn afspraken gemaakt over het onderling overnemen van 1-1-2 noodoproepen door de operators. Wanneer een mobiele telefoon zich buiten het bereik van het eigen netwerk bevindt, zal bij een 1-1-2-oproep daarom automatisch één van de andere beschikbare netwerken gebruikt worden. Dat kan een Nederlands netwerk zijn, maar ook een buitenlands netwerk. Wanneer een burger in het grensgebied 1-1-2 belt vanaf Nederlands grondgebied, maar via een buitenlands netwerk terecht komt bij een Belgische of Duitse alarmcentrale, dan wordt deze burger direct doorverbonden met de juiste meldkamer in Nederland. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen de meldkamers in de grensregio’s. Deze afspraken gelden ook voor 1-1-2-oproepen die vanaf Duits of Belgisch grondgebied worden opgepikt door Nederlandse netwerken.
Wat betreft het zo goed als mogelijk dekking bieden in de grensregio’s met Nederlandse netwerken maakt de Nederlandse overheid internationale afspraken met buitenlandse overheden in de omliggende buurlanden om ervoor te zorgen dat operators aan beide zijden van de grens evenveel toegang tot het spectrum hebben en dus evenveel mogelijkheden hebben om dekking te bieden. Zonder deze afspraken zouden de netwerken met vol vermogen mogen uitzenden wat interferentie tot gevolg kan hebben. Bij de operators ligt de verantwoordelijkheid om hun netwerk zo goed mogelijk in te richten en te laten functioneren.
Overigens kunnen de operators afwijken van de internationale afspraken als zij hierover overeenstemming kunnen bereiken met de operators in België en Duitsland om zo storingen over en weer te voorkomen of juist om beter bereik op bepaalde plekken te krijgen.
De staking van de kustwacht |
|
André Bosman (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Kent u het artikel: «Kustwacht Curaçao staakt patrouilles op zee»?1
Ja.
Heeft de staking gevolgen voor de veiligheid in de regio? Zo nee, waarom niet?
Van maandagochtend 1 september 00.00 tot dinsdagmiddag 2 september 12.00 uur heeft een deel van het varende personeel op het maritieme steunpunt op Curaçao gestaakt. Het desbetreffende personeel was wel inzetbaar in het geval van een SAR-melding en bij zogenaamde harde informatie ten behoeve van de opsporing bij mogelijke strafbare feiten op zee. De vliegende capaciteit van de Kustwacht was onverminderd beschikbaar. Sinds dinsdag 2 september 12.00 uur zijn de reguliere diensten weer hervat.
De staking heeft geen gevolgen gehad voor de veiligheid in de regio. De bewaking van de maritieme buitengrens van het Koninkrijk is door de actie niet in het geding geweest. Het stationsschip Zr. Ms. Holland heeft tijdens de staking het aantal patrouilles ten behoeve van de Kustwacht verhoogd.
De bewaking van de buitengrenzen is overigens een gezamenlijke Koninkrijksverantwoordelijkheid, waarbij naast de Kustwacht en de krijgsmacht, diverse andere ketenpartners zoals douane, politie en immigratie een belangrijke rol spelen.
Is er momenteel sprake van een groot veiligheidsrisico voor lokale medewerkers van de kustwacht? Kunt u aangeven waarom de overheid van Curaçao hun veiligheid niet meer kan garanderen?
In 2013 is naar aanleiding van opmerkingen van een lokale vakbond (NAPB) in samenwerking met politie en OM van Curaçao onderzoek gedaan naar bedreigingen van Kustwachtpersoneel. Uit dit onderzoek bleek echter dat vanaf 2010 geen enkele melding of aangifte van dergelijke feiten bekend was.
Op basis van een incident bij een uitgaansgelegenheid op Bonaire hebben lokale vakbonden opnieuw gesteld een verbetering van de veiligheid van hun leden te willen. Zij zijn hierover in gesprek met de Minister van Justitie van Curaçao. Er is een werkgroep gevormd om het eventuele veiligheidsrisico te bespreken en de Minister hierover te adviseren. Deze werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van de vakbonden, het Ministerie van Justitie en de Kustwacht.
Kunt u aangeven of er beschermende maatregelen genomen worden? Zo ja, draagt Nederland hier aan bij? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre nemen incidenten tegen medewerkers van de Kustwacht het afgelopen jaar toe?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of er een relatie is tussen het toegenomen geweld tegen medewerkers van de Kustwacht en het vervangen van Defensiepersoneel door lokaal personeel? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat het door de bonden gemelde gevoel van onveiligheid gerelateerd is aan een verandering van het aantal defensiemedewerkers ten opzichte van het aantal lokale medewerkers.
Kunt u aangeven of het aantal onderschepte drugsvondsten het afgelopen jaar is toe- of afgenomen? Zo nee, waarom niet?
De effectiviteit van de Kustwacht is niet uitsluitend af te meten aan het aantal in beslag genomen kilo’s drugs. De Kustwacht doet immers meer dan drugsbestrijding. De effectiviteit wordt gemeten aan de hand van normen en prestatie-indicatoren voor de operationele, materiële en personele prestaties van de Kustwacht die worden vastgesteld in het Jaarplan. De hoeveelheid onderschepte drugs laat overigens door de jaren heen een wisselend beeld zien. In 2010 is een totaal van 274 kg drugs door, of in samenwerking met de Kustwacht onderschept. In 2011 was dit 827 kg, in 2012 853 kg, in 2013 2.000 kg en in 2014 (stand per 1 september) 381 kg.
Deelt u de mening dat Curaçao zijn verantwoordelijkheid voor de bewaking van de buitengrens van het Koninkrijk terzijde schuift en daarmee de risico's voor Nederland en de andere landen van het Koninkrijk vergroot? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven in hoeverre het verstandig is om de Kustwacht te decentraliseren onder aansturing van lokaal personeel en diensthoofden? Hoe houdt u een goed toezicht op correcte uitvoering van de kustwachttaken?
De Kustwacht is in 2013 begonnen met pilots, waarbij een aantal taken en bevoegdheden zijn gedelegeerd naar de hoofden van de verschillende maritieme steunpunten. Het betreft taken en bevoegdheden op uitvoerend niveau op het gebied van operaties, personeel, opleiden, trainen en materieel bij het steunpunt.
De pilots worden in 2014 geëvalueerd. Een tussentijdse evaluatie is positief. Vooral op het gebied van informatie-uitwisseling met de lokale ketenpartners lijkt de nieuwe opzet een verbetering ten opzichte van de oorspronkelijke structuur. Daarnaast waarderen de verschillende landen de beperkte decentralisatie van bevoegdheden naar de hoofden van de steunpunten. Het hoofd is zo beter in staat zijn taak als integraal manager uit te oefenen.
De rijkswet blijft het kader voor de inzet van de Kustwacht. Dat betekent dat de directeur van de Kustwacht belast blijft met de algehele leiding van de Kustwacht. De hoofden van de verschillende steunpunten hebben in de pilots slechts het mandaat gekregen voor een aantal taken en bevoegdheden op uitvoerend niveau. De directeur blijft verantwoordelijk, ook wat betreft integriteit en de controle hierop.
Wordt er op dit moment overleg gepleegd met Curaçao om de patrouilletaken van de kustwacht op het eiland op te pakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe spoedig worden de taken weer opgepakt?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Jeugdklinieken in nood door overheveling zorg’ |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Jeugdklinieken in nood door overheveling zorg»?1
Ja, wij hebben kennisgenomen van dit bericht. En ja, wij kennen ook de zorgen die bij jeugdhulpaanbieders leven. Wij begrijpen deze zorgen, maar daarbij past het besef dat een transitie als die in de jeugdhulp plaatsvindt altijd gepaard zal gaan met bepaalde onzekerheden. Tegelijkertijd constateren we dat de transitie in volle gang is. Gemeenten doen er alles aan om op 1 januari 2015 klaar te zijn voor hun nieuwe verantwoordelijkheden. Hiertoe wordt al volop geëxperimenteerd en toegewerkt naar een nieuwe gemeentelijke toegang voor de jeugdhulp. Ook zijn gemeenten volop bezig met het voorbereiden/maken van inkoopafspraken met jeugdhulpaanbieders.
Er wordt hard gewerkt, maar tegelijkertijd constateren wij dat er tot 1 januari as. nog veel te doen is. Én we constateren dat aanbieders van hoogspecialistische jeugdhulp, waar individuele gemeenten over het algemeen slechts sporadisch gebruik van hoeven te maken, nog moeilijk tot budgetafspraken met gemeenten kunnen komen. Om die reden biedt de VNG gemeenten en jeugdhulpaanbieders met een specialistisch aanbod handreikingen om tot goede inkoopafspraken te komen. Een voorbeeld is het landelijk transitiearrangement met bijbehorende raamcontracten voor hoogspecialistische jeugdhulp met een landelijke functie, en door het opstellen van modelcontracten voor bovenregionaal georganiseerde specialistische jeugdhulp.
Een organisatie zoals Fier Fryslân, een van de organisaties die in het artikel wordt genoemd, is bijvoorbeeld opgenomen in het landelijke transitiearrangement dat de VNG heeft vormgegeven. Het raamcontract dat hiertoe is opgesteld, geeft Fier Fryslân de garantie dat een gemeente, indien zij een kind in zorg krijgen bij Fier Fryslân, dit tegen de voorwaarden moet doen die in het raamcontract staan opgenomen. Fier Fryslân hoeft hierover dus niet met elke gemeente apart te onderhandelen en afspraken te maken.
Daarnaast zal de hoogspecialistische jeugdhulp ook na 1 januari 2015 nodig zijn. Dit in combinatie met de continuïteit van zorg die gemeenten moeten bieden, voorzien wij voor 2015 geen grote budgettaire problemen voor de instellingen die hoogspecialistische zorg bieden. Tegelijkertijd kunnen wij ons wel indenken dat de overgangsperiode en het gebrek aan budgetafspraken in de eerste periode tot problemen kan leiden ten aanzien van de liquiditeitspositie van deze instellingen, bijvoorbeeld omdat bevoorschotting op zich laat wachten. Daarom is in de regeling vergoeding bijzondere transitiekosten van organisaties in verband met de inwerkingtreding van de Jeugdwet een artikel opgenomen waarop deze instellingen zich kunnen beroepen. Hiermee kunnen zij t.b.v. de eerste periode een soort overbruggingskrediet aanvragen die bij onverhoopt uitblijven van nieuwe cliënten ook nog een budgetgarantie inhoudt.
Bent u bekend met de grote zorgen van de jeugdklinieken en hoe beoordeelt u deze zorgen?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de motie Segers c.s., 33 750 – VI- nr. 71, inzake de opvang van slachtoffers van mensenhandel en eergerelateerd geweld?
De motie is ons bekend. Wij hebben uw Kamer op 10 juni 2014 geïnformeerd dat wij ter uitvoering van de motie Segers c.s. afspraken hebben gemaakt met de VNG over een adequate financiering voor specialistische opvang voor slachtoffers van mensenhandel en van eergerelateerd geweld.
Hoe waarborgt u de uitvoering van deze motie en bent u bereid voor het einde van 2014 de Kamer nogmaals te informeren over de voortgang?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u inzicht geven hoeveel gemeenten tot nu toe hulp hebben ingekocht bij landelijk werkende instellingen?
We volgen de transitie nauwgezet. We proberen gemeenten zoveel mogelijk te ondersteunen bij de transitie, en spreken gemeenten en/of regio’s ook aan daar waar zich problemen dreigen voor te doen. Gemeenten zijn en blijven echter verantwoordelijk voor hun eigen inkoopproces en de keuzes die ze daarin maken. Wat we merken, is dat de door de VNG als richtsnoer opgegeven 3,76% in veel gemeenten gereserveerd is voor de financiering van hoogspecialistische jeugdhulp dat onderdeel uitmaakt van het landelijk transitiearrangement. De wijze waarop gemeenten dit doen is aan henzelf. Zij hebben echter de verplichting (ongeacht of ze dit budget nu wel gereserveerd hebben of niet) om de benodigde jeugdhulp aan kinderen uit hun gemeente te organiseren en financieren.
Daarbij kent het zorggebruik over de jaren heen fluctuaties. Het is dan ook niet gezegd dat de 3,76% in alle gevallen voldoende is. Gemeenten zijn zich hier terdege van bewust.
Wordt op dit moment het percentage van 3,76% dat door de VNG geadviseerd is aan gemeenten van het totale jeugdhulpbudget te reserveren voor de financiering van specialistische functies in de jeugdhulp inderdaad door gemeenten als richtsnoer gehanteerd?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe waarborgt u dat er indien nodig verwezen wordt naar de landelijk werkende instellingen en niet naar de meer algemene jeugdhulp in de regio waar door de gemeenten ingekocht is?
Gemeenten hebben de jeugdhulpplicht. Zij zullen kinderen passende jeugdhulp moeten bieden. In veel gevallen zal passende jeugdhulp, in uw woorden, «meer algemene jeugdhulp» zijn die door gemeenten in de regio is ingekocht. Wanneer echter meer specialistische jeugdhulp nodig is, dan is een gemeente verplicht dit ook te organiseren en te financieren.
Aangezien de Jeugdwet verplichtingen stelt aan de gemeentelijke toegang (deskundige professionals oordelen over de benodigde jeugdhulp), is hiermee gewaarborgd dat kinderen naar passende hulp worden toegeleid, ongeacht of dit specialistische of «algemene» jeugdhulp betreft.
Garandeert u dat kinderen die het nodig hebben toegang houden tot gespecialiseerde jeugdzorginstellingen?
Zie antwoord vraag 7.
De repatriëringsmissie MH17 en de stand van zaken omtrent vliegramp MH17 |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Joint investigation into Flight MH17» dat het landelijk parket op 29 augustus op zijn site plaatste?1
Ja.
Kunt u de overeenkomst tussen Oekraïne, België, Australië en Nederland openbaar maken en aan de Kamer doen toekomen?
Oekraïne, België, Australië en Nederland hebben praktische en operationele afspraken gemaakt over de samenwerking in hun strafrechtelijke onderzoeken. De aard van dergelijke informatie leent zich niet voor openbaarmaking. Bij de gemaakte afspraken heeft ook Maleisië zich aangesloten. Het bekendmaken van het bestaan van de afspraken kon alleen plaatsvinden in afstemming met de betrokken landen. De bekendmaking heeft plaatsgevonden met het persbericht dat op 29 augustus uitgegeven is door het openbaar ministerie.
Waarom is deze overeenkomst niet vermeld in de lijst van verdragen, MOU’s etcetera, die Nederland in het kader van MH17 heeft afgesloten?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verloopt op dit moment de samenwerking met Maleisië in het strafrechtelijke onderzoek? Waarom doet Maleisië niet mee met de overeenkomst?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de verdragen, MOU’s, etcetera die in het antwoord op vraag 5k worden vermeld, aan de Kamer sturen, indien noodzakelijk vertrouwelijk?
De tekst van het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Oekraïne inzake de internationale missie tot bescherming van het onderzoek is reeds uitgereikt tijdens de technische briefing op 28 juli jl. Het is op 29 juli jl. ter kennis gebracht van de Kamer overeenkomstig het bepaalde in artikel 13, eerste lid, van de rijkswet Goedkeuring en Bekendmaking Verdragen. (Kamerstuk 33 997, nr. 4). Het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Australië inzake de aanwezigheid van Australisch overheidspersoneel in Nederland ten behoeve van de reactie op het neerhalen van vlucht MH17 van Malaysia Airlines is op 4 augustus jl. ter kennis gebracht van de Kamer (Kamerstuk 33 997, nr. 8.
Het MoU in de vorm van een briefwisseling tussen Nederland en Australië houdende «Arrangements concerning the Australian contribution to the International Mission for Protection of Investigation in Ukraine» kan niet aan de Kamer worden gestuurd. Australië heeft aangegeven zeer te hechten aan de vertrouwelijkheid van dit document.
Wat betreft de overeenkomst tussen Oekraïne en Nederland inzake het onderzoek naar de toedracht, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 6.
Kunt u de afspraak in antwoord 5k nader toelichten? Wie heeft er bezwaren en van welke aard zijn die?
Het National Bureau of Air Accident and Incidents Investigation with Civil Aircraft (NBAAII, de onderzoeksautoriteit van de Oekraïne), heeft de uit ICAO annex 13 voortvloeiende gehoudenheid tot onderzoek gedelegeerd aan de Onderzoeksraad voor Veiligheid. Dit is in overeenstemming met art. 5.1 annex 13 van ICAO. Deze delegatie is neergelegd in een overeenkomst tussen de NBAAII en de Onderzoeksraad. Zonder toestemming van de NBAAII kan deze overeenkomst niet openbaar worden gemaakt.
Heeft u kennisgenomen van het interview dat de vicepremier Andreï Pourguine van de zelf uitgeroepen en niet-erkende volksrepubliek Donetsk gegeven heeft met het Russische staatspersbureau Ria Novesti «MH17: les insurgés invitent les experts malaisiens sur le lieu du crash»?3
Ja.
Heeft Nederland (of één van de andere relevante landen) gevraagd om de brokstukken van MH17 te mogen bergen, of klopt het statement van Andreï Pourguine dat er geen interesse in de brokstukken is?
Vanaf vrijdag 18 juli 2014 zijn experts van het Landelijk Team Forensisch Onderzoek (LTFO) en leden van de Koninklijke Marechaussee (KMar) afgereisd naar Oekraïne. Het terugbrengen van de stoffelijke overschotten en persoonlijke eigendommen naar Nederland is van meet af aan hoofddoel geweest van de missie.
Gezien de veiligheidssituatie in Oekraïne op dat moment, de afspraken die door de OVSE met de separatisten zijn gemaakt en de genoemde doelstelling van de missie, waren de leden van het team in eerste instantie vooral gericht op het zoeken naar de stoffelijke overschotten en de persoonlijke bezittingen.
Alles wat bijdraagt aan de waarheidsvinding wordt in het strafrechtelijk onderzoek of in het onderzoek naar de toedracht meegenomen. Dit geldt ook voor de brokstukken. Zowel de OvV als het OM zijn in het belang van de beide onderzoeken geïnteresseerd in een aantal specifieke wrakstukken. In een volgende missie naar het rampgebied zal worden gekeken of het mogelijk is om die wrakstukken te bergen.
Klopt het dat de separatisten 20 vierkante kilometer terrein uitgekamd hebben, zoals de heer Pourguine beweerd heeft? Zo ja, heeft u hen dan gevraagd om de kaarten van het uitgekamde terrein te overhandigen?
De bewering is bekend, zoals ook door de korpschef in de technische briefing van 11 augustus jl. aan de hand van kaartmateriaal is toegelicht. Dit kan echter niet worden geverifieerd omdat de toegang tot het gebied vanwege het gewapende conflict problematisch is geweest en nog steeds is.
Aan de lokale hulpdienst zijn door tussenkomst van de OVSE de relevante kaarten gevraagd. Op 31 augustus heeft de politie van de leiding van de State Emergency Services (SES) kaartmateriaal van het zoekgebied verkregen. In deze kaarten is het doorzochte gebied aangeduid, maar is geen aanduiding van aangetroffen lichamen, persoonlijke bezittingen of wrakstukken gemarkeerd. Uit de kaarten lijkt het zoekgebied ruimer te zijn geweest dan 20 vierkante kilometer.
Wanneer heeft u de Oekraïense overheid om de kaarten gevraagd van het uitgekamde gebied?
Tussen 21 juli en 20 augustus is een aantal keer verzocht om de kaarten. Het verzoek was uitgezet bij de Oekraïense regering en door tussenkomst van de OVSE bij de SES en andere lokale autoriteiten. Uiteindelijk is dit verzoek volledigheidshalve ook formeel en schriftelijk ingediend bij de autoriteiten in Kiev.
Klopt het dat Maleisië het aanbod heeft om de brokstukken te krijgen en zullen die ingebracht worden in het onderzoek van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OvV) en de strafrechtelijke onderzoeken?
In algemene zin geldt dat alle informatie die kan bijdragen aan waarheidsvinding, ook wordt benut in het strafrechtelijk onderzoek en het onderzoek naar de toedracht. Zoals gebruikelijk kunnen wij echter over lopende strafrechtelijke onderzoeken geen mededelingen doen.
Voor het onderzoek van de Onderzoeksraad verwijzen wij naar het voorlopige rapport dat op 9 september jl is gepubliceerd. Het kabinet zal niet reageren met een beleidsreactie op het rapport van eerste bevindingen met de eerste onderzoeksresultaten van de ramp met de MH17 van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (zoals gevraagd in uw verzoek van 9 september, (Kamerstuk 33 997, nr. 16/2014D30624). Op diverse punten is nog nader en verdiepend onderzoek aangekondigd.
Wanneer, op welke wijze, en bij wie heeft u tussen 20 juli 2014 (toen de Oekraïense regering bekend maakte dat er een lokale zoekactie in het rampgebied werd uitgevoerd met 800 vrijwilligers) en 5 augustus (toen u gedetailleerde informatie over de zoekactie ontving), proberen te achterhalen wat de reikwijdte was van deze zoekactie?
In de eerste dagen na de ramp was niet helder onder wiens gezag de eerste zoekactiviteiten werden verricht, alsook hoe omvangrijk en hoe gestructureerd deze waren. Wel stond vast dat de rampplek in handen was van de separatisten. Zie het antwoord op de vragen 14, 15, 16 en 17. De prioriteit in het contact met de separatisten lag bij het verkrijgen van toegang tot de rampplek met hulp van de OVSE.
Waarom heeft u niet direct op 20 juli om meer informatie gevraagd bij de Oekraïense autoriteiten, zeker gezien de volgende uitspraak van de Oekraïense vicepremier Volodimir Grojsman op 20 juli 2014 over de zoekactie- in aanwezigheid van een Nederlandse vertegenwoordiger –: «In terms of search and rescue: 200 people from the Ministry of Emergency are now working on that. According to our preliminary estimations 800 volunteers are involved in such operations»?
De uitspraak van vicepremier Groisman is ook eerder op dezelfde dag (20 juli) door hem gedaan bij een overleg waar ook Nederlandse vertegenwoordigers bij aanwezig waren. Daarbij werd duidelijk dat Oekraïense autoriteiten niet meer informatie daarover hadden, dat de Oekraïense autoriteiten geen direct gezag over deze hulpdiensten konden uitoefenen en dat niet duidelijk was wat deze personen wel en niet konden doen, gegeven het feit dat het gebied onder controle van separatisten stond en niet onder die van de Oekraïense autoriteiten.
Waarom heeft de Minister-President tijdens de briefing aan de Kamer op 21 juli niets gezegd over de officiële lokale zoekactie, ondersteund door vrijwilligers?
De zoekactie zou hebben plaatsgevonden onder de leiding van de lokale hulpdienst uit Donetsk. Deze lokale hulpdienst valt weliswaar formeel onder Kiev, maar opereert de facto in het gebied dat in handen is van de separatisten. Ook vicepremier Groisman maakte in zijn bekendstelling duidelijk dat het gebied in handen van de gewapende separatisten was. Daarom kon niet worden vastgesteld of de zoekactie ook daadwerkelijk onder leiding van de centrale Oekraïense autoriteiten plaatsvond. Om dezelfde reden kon niet geverifieerd worden dat er 200 personen ambtshalve in het gebied aanwezig waren.
Waarom heeft u geen informatie verschaft over de 200 personen die ambtshalve in het zoekgebied actief waren namens het Ministerie van Noodgevallen?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat vicepremier Grojsman tijdens zijn persconferentie van 20 juli 2014 duidelijk aangeeft dat de zoekactie plaatsvond onder leiding van de Oekraïense autoriteiten? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Waarom spreekt u in uw brief van 24 juli 2014 slechts over «inspanningen van lokale bewoners en hulpdiensten», gezien de specifieke informatie die vicepremier Grojsman op 20 juli gaf en gezien de informatie die u naar eigen zeggen kreeg op 20 juli?
Zie antwoord vraag 14.
Hoeveel stoffelijke overschotten hebben zoekacties onder leiding van de Oekraïense autoriteiten en die onder Nederlandse leiding respectievelijk opgeleverd?
Er hebben inmiddels 211 identificaties plaatsgevonden (stand van zaken 12 september). Zolang het identificatieproces nog niet is afgerond, kunnen geen uitspraken worden gedaan over het aantal stoffelijke overschotten.
Op welke wijze heeft u uw waardering uitgesproken in de richting van de Oekraïense autoriteiten voor de zoekactie die zij georganiseerd hebben?
De Minister-President heeft tijdens zijn persconferentie (6 augustus) dank uitgesproken voor het werk van de lokale Oekraïense hulpverleners en bevolking. Minister Timmermans heeft bij zijn bezoeken blijk gegeven van de waardering van Nederland voor de inspanningen door Oekraïense autoriteiten op alle niveaus. De Nederlandse Head of Mission de heer P.J. Aalbersberg heeft op een persconferentie (3 augustus) in Kharkiv voor de lokale media blijk gegeven van grote waardering voor de professionaliteit van de lokale hulpdiensten.
De aanwezigheid van een Hezbollah-cel in Suriname |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met de bekentenis van Dino Bouterse inzake zijn betrokkenheid bij het huisvesten van Hezbollah-militanten in Suriname?1
Het kabinet heeft kennis genomen van het bericht. Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie die deze berichtgeving bevestigt.
Kunt u bevestigen dat Dino Bouterse het voornemen had om Hezbollah-militanten te bewapenen, om aanvallen op de Verenigde Staten en Nederland mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 1.
In welke mate zijn de internationale activiteiten van Hezbollah en aanverwante terreurorganisaties reden tot zorg?
In bilaterale en multilaterale samenwerkingsverbanden zet Nederland zich in voor de bestrijding van terrorisme. De militaire tak van Hezbollah is door de EU aangemerkt als een terroristische organisatie. Dit is een van de maatregelen om een dergelijke terroristische organisatie en haar handelen te belemmeren. Door deze maatregel is het strafbaar om de militaire tak van Hezbollah financiële en economische middelen ter beschikking te stellen.
Welke stappen onderneemt de Nederlandse regering in grote lijnen, eventueel in samenwerking met NAVO-bondgenoten, om te voorkomen dat Hezbollah en soortgelijke organisaties, al dan niet vanuit Suriname, aanvallen op Nederlands grondgebied kunnen voorbereiden?
Zie antwoord vraag 3.
De achterstand bij NFI |
|
Michiel van Nispen |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat forensisch onderzoek in strafzaken vertraging oploopt?1 Hoe groot is precies het probleem?
Op 17 juli jl. is vlucht MH17 van Malaysia Airlines neergestort nabij Donetsk in Oekraïne. Hierbij zijn alle inzittenden inclusief bemanningsleden om het leven gekomen. Het identificatieproces is inmiddels in volle gang. De vliegramp levert onvoorzien werk op dat op geen enkele wijze op voorhand was in te schatten voor alle betrokken organisaties. Zoals u weet heb ik aangegeven dat deze onderzoeken met de allerhoogste prioriteit uitgevoerd moeten worden.
Diverse afdelingen van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) leveren een onderzoeksbijdrage in verband met deze vliegramp. Gezien de omvang en gewenste snelheid van deze onderzoeken, is het helaas onmogelijk deze allemaal te verrichten naast de onderzoeken die het NFI uitvoert voor het Openbaar Ministerie (OM) en de Nationale Politie (en de zittende magistratuur en de bijzondere opsporingsdiensten). De omvang van de werkzaamheden rond MH17 vergen een groot deel van de capaciteit van het NFI en de daarmee ook van de uitvoering van de Service Level Agreement (SLA) tussen NFI, OM en politie.
Gezien het voorgaande zijn in overleg met politie en OM voor een beperkt aantal deskundigheidsgebieden afspraken gemaakt over tijdelijke instroombeperking en/of verlenging van levertijden voor regulier werk. Ik wil hierbij benadrukken dat, voor zover nu valt te voorzien, het vertragingseffect op de levertijden van het NFI voor de betreffende deskundigheidsgebieden maximaal vier weken bedraagt. Daarnaast blijft de spoedcapaciteit voor DNA-onderzoek (zgn. DNA-express) ongewijzigd en kan door het OM een prioritering worden aangegeven zodat onderzoeken met voorrang worden uitgevoerd.
Op welke manier zal de achterstand weggewerkt en vervolgens nieuwe achterstand voorkomen worden, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van de onderzoeken?
Om toch te kunnen voldoen aan de afspraken die politie en OM met het NFI hebben gemaakt ten aanzien van onderzoekscapaciteit en levertijden, heb ik besloten de bovenbedoelde instroombeperking per 17 september op te heffen. Waar nodig worden de werkzaamheden die het NFI niet zelf kan uitvoeren dan wel de gevallen waar de vertraging te hoog oploopt, uitbesteed aan derden (particuliere forensische instituten). Dit betekent concreet dat het NFI meer sporen binnenkrijgt dan het qua capaciteit aankan, en dit opvangt door waar nodig het werk uit te besteden.
De kwaliteit van de onderzoeken wordt geborgd doordat de betreffende onderzoeken alleen worden uitbesteed aan instituten die daarvoor geaccrediteerd zijn. Het NFI heeft samen met de betreffende particuliere forensische instituten gezorgd voor een goede en efficiënte inrichting van het praktische proces waardoor politie en OM zo min mogelijk extra administratieve last ondervinden van het uitbesteedde werk. De politie eenheden en parketten van het OM zijn over de te volgen werkwijze geïnformeerd.
Waarom wordt geen gebruik gemaakt van het extra geld dat door u ter beschikking is gesteld en wordt dus geen hulp ingeschakeld van deskundige particuliere onderzoeksbureaus? Wordt dit alsnog gedaan? Zo ja, wanneer en waarom dan pas? Zo nee, waarom niet?
Politie en OM kunnen de middelen die ik heb vrijgemaakt naar aanleiding van de bevindingen van de Commissie Winsemius vrij besteden bij NFI en particuliere forensische instituten. Hoewel de middelen ook bedoeld zijn om particuliere instituten in te schakelen indien er een piekbelasting plaatsvindt bij het NFI, heeft het mijn voorkeur deze middelen te reserveren voor specifieke zaken waarbij specifieke kennis en kunde van de particuliere instituten noodzakelijk is, dan wel zaken die buiten de SLA vallen alsnog bij het NFI of de particulieren te kunnen uitvoeren. Immers ook de reguliere criminaliteit dient in deze tijden met de gebruikelijke kracht en slagvaardigheid te worden aangepakt.
Berichten met betrekking tot de kerncentrale in Doel |
|
Albert de Vries (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Wat er aan de hand is in Doel? Niemand weet het»?1
Ja.
Deelt u de mening dat mogelijke veiligheidsincidenten met de kerncentrale in Doel ook gevolgen kunnen hebben voor de veiligheid in Nederland? Zo ja, waarom en in welke mate? Zo nee, waarom niet?
De kerncentrale in Doel ligt dicht bij de Nederlandse grens. Het risico bestaat dat een incident leidt tot gevolgen voor Nederland. Er wordt dan ook intensief samengewerkt tussen Nederlandse en Belgische (overheids)partijen om incidenten te voorkomen en indien deze toch plaats vinden de effecten te beperken. Uw Kamer is in dit kader op 2 juli 2014 nog geïnformeerd (Kamerstuk 32 645, nr. 60) aangaande de harmonisatie van de maatregelen rond kernongevallen bestrijding met België en Duitsland.
Bent u, anders dan uit nieuwsberichten, op de hoogte van veiligheidsrisico’s rondom de kerncentrale in Doel? Zo ja, op welke wijze bent u geïnformeerd? Zo, nee waarom niet?
Ja. De Nederlandse overheid is, (vrijwel) direct na het incident door het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) geïnformeerd over dit incident.
Het Belgische Ministerie van Justitie onderzoekt de incidenten momenteel. Nederland zal contact houden met de Belgische autoriteiten over de uitkomsten daarvan.
Hebt u contact met Belgische autoriteiten over veiligheidsrisico’s met betrekking tot de kerncentrale in Doel? Zo nee, waarom niet?
Ja, er is contact tussen de Belgische en Nederlandse autoriteiten. Zie ook het antwoord op vraag 3. Er vindt regulier overleg plaats tussen de overheden van Nederland en België.
Acht u het, gezien de kennis waar u nu over beschikt, nodig om (extra) veiligheidsmaatregelen te treffen? Zo ja, waarom en aan welke maatregelen denkt u? Zo nee, waarom niet?
Nee. De kerncentrale Doel 4 is op dit moment stabiel en veilig afgeschakeld. Ook tijdens de gebeurtenissen die leidden tot afschakeling van de reactor is geen radioactiviteit vrijgekomen en hebben alle veiligheidsfuncties naar behoren gewerkt, waardoor er geen risico’s zijn ontstaan. Daarnaast houdt het FANC onafhankelijk toezicht op de veiligheid van deze kerncentrales en stelt zeker dat deze pas weer opstarten wanneer is aangetoond dat dit veilig kan.
Acht u het nodig dat bewoners in de grensstreek met België geïnformeerd worden over de situatie met betrekking tot de kerncentrale in Doel? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja, er dient sprake te zijn van reguliere informatievoorziening richting de bewoners in de grensstreek over de potentiële risico’s van nucleaire installaties, zoals die in Doel. Waar het gaat om kerncentrales is deze verantwoordelijkheid op dit moment belegd bij de Minister van Economische Zaken.
In geval van incidenten worden burgers geïnformeerd over het betreffende incident. Dit gebeurt, afhankelijk van aard en omvang van het incident, op basis van afspraken tussen partijen aan weerszijde van de grens door de gemeente of veiligheidsregio, dan wel de nationale overheid.
De recente gebeurtenissen in Doel zijn niet van invloed geweest op de nucleaire veiligheid en in die zin ook niet gekwalificeerd als nucleair veiligheidsincident. Nadere informatieverstrekking dan die te verkrijgen is op de website van het FANC is op dit moment dan ook niet noodzakelijk.
Het gedogen van illegale gokbedrijven en de risico’s voor het betalingsverkeer |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Fred Teeven (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht: «Verdachte in zaak gokmiljonairs was topman Buckaroo»11)? Kent u voorts het door de Minister van Veiligheid en Justitie aan de Tweede Kamer aangeboden rapport van de politie en het Openbaar Ministerie (OM): «Verantwoording aanpak georganiseerde criminaliteit 2013» en met name de daarin opgenomen passage: «V Online gokimperium: één grote schijnconstructie»?2 Herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere vragen over het gedogen van de Kansspelautoriteit van illegale aanbieders van online kansspelen?3
Ja.
Wat wordt er precies bedoeld met de passage in het genoemde rapport van de politie en het OM waaruit blijkt dat, als een illegale aanbieder van online kansspelen zich netjes opgeeft als aanbieder en zich niet op de Nederlandse markt richt, de Kansspelautorieit (Ksa) deze aanbieder een soort gedoogbrief (comfort letter) geeft? Kunt een voorbeeld van een dergelijke comfort letter, desnoods geanonimiseerd, aan de Kamer doen toekomen?
De kansspelautoriteit is verantwoordelijk voor handhaving van de Wet op de kansspelen. Zij heeft mij laten weten dat geen sprake is van gedoogbrieven of comfort letters. Zoals in antwoord op eerdere Kamervragen is aangegeven, is de kansspelautoriteit, gezien het grote aanbod van kansspelen op internet, genoodzaakt prioriteiten te stellen bij haar handhavingsactiviteiten. Daartoe zijn prioriteringscriteria opgesteld waarbij het uitgangspunt is handhavende activiteiten in eerste instantie te richten op aanbieders die zich onmiskenbaar richten op de Nederlandse markt. In dat licht verstuurt de kansspelautoriteit waarschuwingsbrieven aan aanbieders die aan een of meer van de prioriteringscriteria voldoen. Ik beschik niet over deze individuele brieven. De kansspelautoriteit heeft mij laten weten dat de strekking van deze brieven is dat de aanbieder illegaal bezig is en dat hij een boete riskeert. In reactie op deze brieven heeft een groot aantal bedrijven het aanbod aangepast. Andere bedrijven hebben dat niet gedaan en inmiddels heeft de kansspelautoriteit meerdere boetes opgelegd en lopen diverse onderzoeken.
In de waarschuwingsbrieven worden de aanbieders er tevens op gewezen dat het enkele feit dat zij niet aan de prioriteringscriteria voldoen of hun aanbod recent hebben aangepast, niet betekent niet dat zij niet (meer) door de kansspelautoriteit worden gemonitord en zijn vrijgesteld van handhavend optreden van de kansspelautoriteit.
Hebben illegale aanbieders van onlinekansspelen brieven van de Ksa ontvangen dan wel andere berichten gekregen waaruit zij konden opmaken dat zij niet door de Ksa zouden worden aangepakt als zij onder bepaalde voorwaarden illegale kansspelen zouden aanbieden? Zo ja, wat is de aard van die brieven? Zo nee, hoe verhoudt zich dat dan tot hetgeen op pagina 23 van het genoemde rapport van de politie en het OM is gesteld over de comfort letter?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het geven van een comfort letter zich tot uw antwoorden op de eerder genoemde vragen waaruit blijkt dat er geen sprake is van een gedoogbeleid maar slechts van «prioriteringscriteria» van de Ksa?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak zijn, naar het voorbeeld gegeven door een officier van het Functioneel Parket in het Rykiel onderzoek, comfort letters gebruikt om online casino’s, die aanvankelijk gericht waren op de buitenlandse markt, om te zetten in casino’s die op Nederland zijn gericht?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Payment Service Providers (PSP) volledig betrouwbaar moeten zijn om te kunnen garanderen dat in de toekomst spelers hun inleg niet kwijtraken of hun eventuele winst niet krijgen als zij gokken via legale online kansspelbedrijven? Zo ja, deelt u de mening dat uit het feit dat een directeur van Buckaroo verdacht wordt van betrokkenheid bij malafide gokpraktijken, die betrouwbaarheid nu nog niet volledig gewaarborgd kan worden? Zo ja, hoe gaat u daar wel voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik acht een betrouwbare organisatie van kansspelen op afstand van groot belang. In het wetsvoorstel kansspelen op afstand, dat op 21 juli 2014 naar uw kamer is verzonden, is daarom opgenomen dat de kansspelautoriteit, zodra een vergunningstelsel voor kansspelen op afstand is ingericht, ieder bedrijf dat een vergunning aanvraagt zal toetsen aan strikte eisen, zodat alleen betrouwbare en geschikte aanbieders in aanmerking komen voor een vergunning. De vergunninghouder moet zijn bedrijfsvoering zo inrichten dat een verantwoorde, betrouwbare en controleerbare organisatie van kansspelen op afstand wordt gewaarborgd. Op grond van artikel 31l, tweede lid, van het wetsvoorstel is de vergunninghouder verplicht passende waarborgen te treffen voor het veilig verloop van de betalingen tussen hem en de speler. Ook moet de vergunninghouder passende waarborgen treffen voor de spelerstegoeden. In de lagere regelgeving worden hier nadere regels voor gesteld. Hierop ben ik in de nota naar aanleiding van verslag, die met de beantwoording van deze vragen naar uw Kamer is verzonden, nader ingegaan.
Zo moet de toekomstige vergunninghouder onder andere de tegoeden op de spelersrekeningen afscheiden van het eigen risicodragend vermogen of deze verzekeren. Hiermee wordt voorkomen dat de spelerstegoeden kunnen worden gebruikt voor andere doeleinden, bijvoorbeeld ter dekking van de bedrijfskosten of voor speculatie. Verder moeten alle relevante transacties tussen de speler en de vergunninghouder op grond van artikel 34k van het wetsvoorstel inzichtelijk worden geregistreerd.
De kansspelautoriteit is verantwoordelijk voor het toezicht en handhaving van de Wet op de kansspelen en voor de vergunningverlening. De kansspelautoriteit zal aanbieders die in aanmerking willen komen voor een vergunning toetsen op het kunnen naleven van bovengenoemde en andere strikte vergunningsvoorwaarden. De vergunninghouder is te allen tijden verantwoordelijk voor de naleving van de vergunningsvoorwaarden. Indien hij dat niet doet, riskeert hij een boete en kan hij zijn vergunning op het spel zetten. Het wetsvoorstel kansspelen op afstand omvat tevens de bevoegdheid voor de kansspelautoriteit om partijen die het aanbieden van niet-vergunde kansspelen faciliteren, zoals bijvoorbeeld betaaldienstverleners, middels een bindende aanwijzing te gelasten hun dienstverlening te staken.
De Nederlandsche Bank (DNB) is op grond van de Wet op het financieel toezicht verantwoordelijk voor het verstrekken van vergunningen en voor het toezicht op betaalinstellingen met zetel in Nederland. Voor deze betaalinstellingen gelden strikte regels voor een controleerbare en betrouwbare bedrijfsvoering. Onderdeel hiervan is dat de gelden van klanten worden veilig gesteld. Verder toetst DNB de betrouwbaarheid en de geschiktheid van de bestuurders van deze betaalinstellingen. Indien blijkt dat een vergunninghoudende betaalinstelling de regels onvoldoende naleeft, neemt DNB gepaste maatregelen. DNB doet geen uitspraken over individuele zaken en personen. Dit betreft toezichtsvertrouwelijke informatie. Zoals ik ook in de nota naar aanleiding van verslag heb aangegeven, zullen spelers in het gereguleerde stelsel voor hun deelname aan vergunde kansspelen op afstand ook gebruik kunnen maken van buitenlandse bank- of betaalrekeningen mits deze van een vergunde bank of betaaldienstverlener zijn. Dit betekent dat op die instellingen in het buitenland toezicht wordt gehouden.
Het beleid inzake gratieverzoeken en het negeren van rechterlijke adviezen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de Haagse voorzieningenrechter van 10 juli 2014 waarbij de rechter vaststelt dat u in de zaak van een tot levenslang veroordeelde man die op verzoek van de Staat in een Tbs-kliniek behandeld wordt, geen goede belangenafweging heeft gemaakt door hem onbegeleid verlof te weigeren ondanks een positief advies van het Adviescollege Verloftoetsing tbs, waarmee u volgens de rechter resocialisatie welbewust in de weg staat en dat uw weigering bovendien in strijd is met een voorlopig positief gratieadvies van het gerechtshof Den Haag en ook met afspraken die door de Minister van Justitie zijn gemaakt, welke mede inhielden dat de behandeling van de man zo mogelijk zou zijn gericht op terugkeer in de samenleving?1
Ik respecteer het oordeel van de voorzieningenrechter in deze individuele casus, die overigens geheel op zichzelf staat. Ik heb uitvoering gegeven aan hetgeen mij door de voorzieningenrechter in de uitspraak van 10 juli jl. is opgedragen en aan deze levenslanggestrafte onbegeleid verlof verleend.
Bij de beoordeling voor de beslissing tot machtiging voor onbegeleid verlof en de beslissing op een gratieverzoek moeten verschillende aspecten en belangen worden afgewogen. Eén element betreft het belang van slachtoffers en nabestaanden. Een slachtofferonderzoek waarbij slachtoffers en/of nabestaanden worden geconsulteerd, voorafgaand aan een beslissing tot machtiging voor onbegeleid verlof of in het kader van de gratieprocedure, speelt een rol in de afweging van meerdere aspecten, waaronder voorts de onrust in de maatschappij en delictgevaarlijkheid. Bij iedere casus moet een individuele afweging van deze verschillende aspecten worden gemaakt.
Wat is uw reactie op de overweging van de Haagse voorzieningenrechter dat u uw beslissing tot machtiging voor onbegeleid verlof in het kader van de gratieprocedure (vrijwel) geheel afhankelijk heeft gemaakt van het gevoelen van de slachtoffers en nabestaanden, die daarmee in feite de verantwoordelijkheid krijgen voor deze beslissing? Strookt deze rol of invloed niet met de – in de laatste jaren substantieel vergrote – rol van het slachtoffer in het strafproces als procesdeelnemer»?
Zie antwoord vraag 1.
In welke mate weegt u in uw beslissingen inzake de gratieprocedure en het verlenen van (on)begeleid verlof het belang van de slachtoffers en nabestaanden, de maatschappelijke geschoktheid en de mogelijke verstrekkende gevolgen van een eventuele verlening van een verlofmachtiging tot onbegeleid verlof mee en in welke mate zal dat belang zwaarder wegen dan het belang van resocialisatie door verlening van een machtiging tot onbegeleid verlof?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre is sprake van een wijziging in het gratiebeleid door het nadrukkelijk en zwaarwegend meewegen van het belang van de slachtoffers en de nabestaanden, de maatschappelijke geschoktheid en de mogelijke verstrekkende gevolgen van een eventuele verlening van een verlofmachtiging tot onbegeleid verlof?
Zoals de toenmalige Minister en Staatssecretaris van Justitie in de brief van 16 oktober 2009 over de gratieprocedure en de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf (Vergaderjaar 2009–2010, Kamerstuk 32 123-VI nr. 10) reeds hebben aangegeven, wordt immer op basis van de individuele omstandigheden van de levenslanggestrafte op het gratieverzoek van een levenslanggestrafte beslist. Hierbij spelen naast de vergeldingscomponent en de ernst van het delict ook andere aspecten, zoals de leeftijd van een levenslanggestrafte, medische- en psychiatrische toestand en het recidiverisico. De opsomming in de eerder genoemde brief is niet limitatief. Ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden spelen een rol bij de beslissing op het gratieverzoek.
Deelt u de mening dat de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), in het bijzonder het Vinter-arrest, betekent dat een afwijzing van een gratieverzoek niet uitsluitend kan worden gebaseerd op de gevoelens van nabestaanden en slachtoffers en/ of van mogelijke maatschappelijke onrust die met de vrijlating gepaard zou kunnen gaan?2 Zo ja, hoe vertaalt dat zich in uw beleid? Zo nee, hoe verhoudt uw standpunt zich tot de uitleg die aan het Vinter-arrest wordt gegeven door het gerechtshof Den Haag en de beroepscommissie van de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ)?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de RSJ van 21 augustus 2014 waarin de Raad uw standpunt dat levenslang ook daadwerkelijk levenslang betekent en dat levenslang gestraften in beginsel geen uitzicht hebben op terugkeer in de maatschappij, verwerpt door te stellen dat voorbereiding op terugkeer in de maatschappij als uitgangspunt dient te blijven gelden voor alle gedetineerden?3
Uitgangspunt bij het opleggen door de rechter van een levenslange gevangenisstraf is dat de veroordeelde niet meer terugkomt in de maatschappij. De rechter kiest in uitzonderlijke gevallen, waarbij een misdrijf zo ernstig is en het risico dat de veroordeelde na invrijheidsstelling opnieuw een ernstig gevaar voor de samenleving zal vormen zo groot, voor de levenslange gevangenisstraf. Dit betekent niet dat de veroordeelde nooit meer vrij kan komen. Ook voor levenslanggestraften bestaat de mogelijkheid van gratie.
Op 18 september jl. heeft de voorzieningenrechter in Den Haag een uitspraak gedaan in de zaak van een levenslanggestrafte wiens gratieverzoek ik had afgewezen. Ik respecteer de uitspraak van de voorzieningenrechter. Ik heb besloten niet in beroep te gaan tegen de uitspraak. Van belang is dat de voorzieningenrechter in ieder geval heeft geoordeeld dat het middel gratie kan voorzien in herzieningsmogelijkheden als bedoeld in de jurisprudentie van het Europees Hof, en het Nederlandse systeem van mogelijke gratiëring daarmee aan de vereisten dat een levenslange gevangenisstraf zowel juridisch als feitelijk verkortbaar is, beantwoordt. Daarmee heeft de levenslanggestrafte gedetineerde een perspectief op vrijlating, aldus de voorzieningenrechter.
De voorzieningenrechter heeft de Staat bevolen om binnen veertien dagen na de betekening van het vonnis een begin te maken met activiteiten gericht op resocialisatie van de betreffende levenslanggestrafte, teneinde bij de beoordeling van een nieuw gratieverzoek van hem diens resocialisatie en de vorderingen op dat gebied te kunnen betrekken. Ik geef uitvoering aan hetgeen de rechter mij heeft opgedragen. Er is inmiddels gestart met het aanbieden van activiteiten gericht op resocialisatie aan deze gedetineerde.
In het licht van de uitspraak bestudeer ik of en zo ja welke consequenties deze uitspraak voor de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf en het gratiebeleid heeft. Ik zal uw Kamer hierover nog nader informeren.
Deelt u de opvatting van het gerechtshof Den Haag en de beroepscommissie RSJ dat gezien de jurisprudentie van het EHRM, in het bijzonder het Vinter-arrest en de nadere uitwerking daarvan in het arrest Harakchiev en Tolumov, op zeker moment begonnen moet worden met op resocialisatie gerichte activiteiten?4 Zo ja, op welk moment dienen deze activiteiten naar uw mening aan te vangen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u ervan op de hoogte dat de Minister van Justitie in 2004 in antwoord op Kamervragen heeft gezegd «Het advies van de rechter die de straf of maatregel heeft opgelegd is het uitgangspunt voor de beslissing over het toekennen van gratie» en dat op 19 mei 2005 de Minister van Justitie aan de Nationale ombudsman heeft geschreven «voor de beslissing op gratieverzoeken zijn de daartoe uitgebrachte adviezen van OM en zittende magistratuur (ZM), primair dat van het gerecht dat de straf heeft opgelegd, als regel leidend.«?5 Zo ja, in hoeverre beschouwt u de rechterlijke adviezen zoals deze worden verstrekt op grond van artikel 122 Grondwet(GW), in beginsel nog als leidend voor uw beslissing in het toestaan van (on)begeleid verlof en gratieverzoeken?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Uit de systematiek van de Gratiewet volgt dat aan het advies van het gerecht groot gewicht toekomt voor de te nemen gratiebeslissing. In beginsel is het advies van het gerecht leidend. Daarom wordt in het overgrote deel van de gratiezaken het advies van het gerecht gevolgd. Dat neemt echter niet weg dat ik in voorkomende gevallen de mogelijkheid heb om van het advies van het gerecht af te wijken en bijvoorbeeld het advies van het Openbaar Ministerie te volgen.
Deelt u de opvatting dat een beslissing op een gratieverzoek, in een situatie waarin door het gerecht als bedoeld in artikel 122 GW nog geen definitief advies is gegeven, strijd oplevert met de artikelen 4 en/of 5 en/of 6 Gratiewet? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat een beslissing op grond van een voorlopig advies niet per definitie in strijd is met de genoemde regelgeving. Als de inhoud van het voorlopig advies daartoe aanleiding geeft, zal ik nader advies vragen aan het gerecht.
Deelt u de mening dat, in het geval u zich niet kunt verenigen met een al dan niet voorlopig rechterlijk advies zoals bedoeld in artikel 122 Grondwet, het op uw weg ligt advies in te winnen van de Hoge Raad (art. 11 Gratiewet)? Zo ja, gebeurt dit wel eens en zo ja, in welke gevallen? Zo nee, waarom niet en op welke gronden doet u dit niet?
Artikel 11 van de Gratiewet geeft slechts aan dat wanneer ik het wenselijk acht ik, naast het advies van het aangewezen gerecht, ook advies kan inwinnen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daaruit volgt niet dat ik gehouden ben advies te vragen bij de Hoge Raad als ik mij niet kan verenigen met een uitgebracht voorlopig advies. Voor zover ik heb kunnen nagaan, is het de afgelopen decennia niet voorgekomen dat advies is ingewonnen bij de Hoge Raad.
Klopt naar uw opvatting de conclusie van mr. W.F. van Hattum en D.J.G.J. Cornelissen op basis van hun dossieronderzoek naar de totstandkoming van gratiebeslissingen van commune levenslanggestraften dat indien het adviserende gerecht een «opjarenstelling» of een voorwaardelijke gratie adviseerde, de Minister van Veiligheid en Justitie dit advies, dan wel de strekking daarvan, altijd heeft gevolgd en dat sinds de Tweede Wereldoorlog alleen gratieverzoeken van oorlogsmisdadigers in strijd met positieve adviezen van het desbetreffende gerecht zijn afgewezen?6 Zo ja, hoe verhoudt die constatering zich tot uw beslissingen en beleid inzake gratieverzoeken? Zo nee, in welke andere gevallen en op welke gronden is afgelopen decennia afgeweken van een positief advies van de rechter?
Nu ik zelf geen onderzoek heb laten doen naar de totstandkoming van gratiebeslissingen van commune levenslanggestraften, kan ik de conclusies in het onderzoek van Van Hattum en Cornelissen niet bevestigen. Zoals ik in het antwoord op vraag 8 heb aangegeven, is het thans geldende beleid dat het rechterlijk advies bij het nemen van gratiebeslissingen leidend, maar heb ik in voorkomende gevallen de mogelijkheid om van het rechterlijk advies af te wijken.
Kunt u, mede gezien de arresten van het EHRM in de zaken Vinter versus het Verenigd Koninkrijk, Magyar versus Hongarije en Harakchiev versus Bulgarije aangeven wat levenslanggestraften, bij wie de kans op recidive door deskundigen als «laag» wordt ingeschat, die zeer lang hebben geboet en die berouw tonen, kunnen doen om in aanmerking te komen voor verlof en gratie?7
Zie antwoord vraag 6.
Het niet vervolgen van massale verkiezingsfraude op Sint Maarten |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Deelt u de opvatting van de rechter op Sint Maarten dat sprake is van «klassenjustitie» omdat in een onderzoek naar het «kopen» van stemmen bij de verkiezingen van 2010 geen onderzoek is gedaan naar de top van de United People’s party (UP)?1
Het is niet aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om gerechtelijke uitspraken en vonnissen van commentaar te voorzien.
Is het waar dat de heer Heyliger, lijstrekker van de UP bij de verkiezingen van komende vrijdag, voor de verkiezingen van 2010 $ 3 mln. zou hebben gedoneerd aan de partij?
Ik ben niet in de positie om te oordelen over het waarheidsgehalte van deze aantijgingen.
Klopt de berekening dat bij een electoraat van ongeveer 20.000 kiezers dit € 150 is per kiezer?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat in 2010 mensen in de rij stonden voor het gebouw van UP om geld in ontvangst te nemen en de partij een eigen registratiesysteem had om te controleren dat mensen ook daadwerkelijk zouden gaan stemmen?
Zie antwoord vraag 2.
Maakt u zich zorgen dat dezelfde heer Heyliger komende vrijdag als lijsttrekker van de UP opnieuw wordt verkozen in het parlement van Sint Maarten, zonder dat een goed onderzoek naar verkiezingsfraude heeft plaatsgevonden?
De rechter heeft vastgesteld dat een aantal personen zich schuldig heeft gemaakt aan het verhandelen van stemmen. Ingevolge het Statuut voor het Koninkrijk draagt elk van de landen zorg voor de verwezenlijking van de fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van het bestuur. Sint Maarten is een rechtsstaat en in dat licht is het verhandelen van stemmen zorgelijk en ondermijnend voor het democratische karakter van het land.
Het bericht dat hackers boos zijn vanwege criminalisering door het Openbaar Ministerie (OM) |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Hackers boos om «criminalisatie» door OM»1, kent u de in het bericht genoemde aan u gestuurde open brief van bestuursleden van elf hackersgroepen2 en kent u de site van het OM «Uw mening over straffen voor hacken»3?
Ja.
Worden mede aan de hand van de antwoorden op vragen van de genoemde site van het OM richtlijnen over straffen aangepast? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waar zijn de antwoorden voor de vragen dan wel voor bedoeld?
Bij het maken of aanpassen van strafvorderingsrichtlijnen gebruikt het Openbaar Ministerie (OM) de input van experts, ketenpartners en de samenleving. Het laatste gebeurt door het op diverse plaatsen organiseren van burgerfora en jongerenfora en het plaatsen van een enquête op de site OM.nl. Het OM probeert op die manier vooral te vernemen wat burgers als strafverzwarende omstandigheden zien bij een bepaald delict. De burgerraadpleging over de strafbaarheid van computervredebreuk (artikel 138ab Wetboek van Strafrecht) heeft plaatsgevonden omdat het OM bezig is een strafvorderingsrichtlijn voor dit misdrijf op te stellen.
Deelt u de mening van de bestuursleden van de genoemde hackersgroepen dat «hacken op creatieve wijze meer doen met techniek [is] dan de makers zelf hadden bedacht, het opzoeken van de grenzen van het mogelijke en het verkennen van de ethische en maatschappelijke consequenties van de ontdekte mogelijkheden»? Zo ja, waarom wordt hacken op de site van het OM dan in de context van criminaliteit geplaatst? Zo nee, waarom niet?
Als voorlichting wordt gegeven, sluit het OM zoveel mogelijk aan bij het taalgebruik en de terminologie zoals die in de maatschappij gangbaar zijn. De term «hacker» heeft daarin een meervoudige betekenis. Enerzijds wordt daarmee gedoeld op de in technologie geïnteresseerde hobbyist of professional die actief de grenzen van de techniek op zoekt of die zich heeft gespecialiseerd in het testen van de beveiliging van computersystemen en -netwerken. Anderzijds wordt de term ook gebruikt voor individuen die zich in strafrechtelijke zin schuldig maken aan (in het bijzonder) computervredebreuk.
Bij de voorlichting over concrete opsporingsonderzoeken naar computervredebreuk is het gebruik van de term «hacker» naar de mening van het OM steeds voldoende duidelijk. In gevallen waarin die context niet duidelijk is spreekt het OM in haar publieke uitingen van «criminele hackers» of «criminelen». Op de OM-site zal door middel van een disclaimer nog uitdrukkelijk worden aangegeven dat hacken in deze betekenis wordt bedoeld.
Bij het OM leeft geenszins het idee dat alle hackers criminelen zijn. Integendeel, het OM erkent de meervoudige betekenis van de term en is zich ten volle bewust van de meerwaarde die hackers (in de eerste betekenis van het woord) hebben bij het verhogen van de digitale veiligheid van onze maatschappij. In dat kader treedt het OM ook met regelmaat in gesprek met personen uit de gemeenschap van hackers, onder andere over de vraag waar de grens ligt tussen crimineel hacken en niet-crimineel hacken. Op de in de open brief aangehaalde themadag is het OM bijvoorbeeld met hen in gesprek gegaan over het door het OM (kort daarvoor gepubliceerde) beleid ten aanzien van «responsible disclosure». Het OM gaat ook in de toekomst deze dialoog over hacken graag aan, zonder vooroordelen over de betrokkenheid bij enig strafbaar feit.
In hoeverre wordt hacken in het algemene spraakgebruik gelijk gesteld aan computerhuisvredebreuk of vergelijkbare strafbare feiten door middel van computers? Deelt u de mening dat het algemene spraakgebruik ten aanzien van hacken niet het uitgangspunt voor het bepalen van strafvorderingsrichtlijnen van het OM mag zijn, maar dat daarvoor de juridisch juiste termen dienen te worden gebruikt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat niet in alle gevallen van de op de genoemde site van het OM gebezigde voorbeelden sprake is van hacken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom is er dan wel sprake van hacken?
De bedoelde enquête zag op hacken in de zin van computervredebreuk. De in de voorbeelden beschreven handelingen zijn strafbaar gesteld in artikel 138ab van het Wetboek van Strafrecht.
Op welke strafbare feiten hebben de voorbeelden op de OM site betrekking?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat hacken enerzijds «computervredebreuk» of andere strafbare feiten en anderzijds verschillende zaken betreffen? Zo ja, waar bestaan de verschillen uit? Zo nee, waarom deelt u de mening niet?
Het opzettelijk en wederrechtelijk binnendringen in een geautomatiseerd werk of in een deel daarvan is strafbaar gesteld in artikel 138ab van het Wetboek van Strafrecht. Tegelijk is het samenwerken aan de veiligheid van informatiesystemen en het verstandig en doeltreffend gebruik maken van capaciteiten in de samenleving een belangrijk onderdeel van het kabinetsbeleid op het vlak van cyber security. Het samenwerken via responsible disclosure is daarvan een voorbeeld. In januari 2013 heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd en de «leidraad om te komen tot een praktijk van responsible disclosure» toegezonden (Kamerstuk 26 643, nr. 264). Op de website van het Nationaal Cyber Security Centrum is vermeld welke handelingen in ieder geval vermeden dienen te worden. Bovendien worden er verwachtingen en diverse voorbeelden van responsible disclosure benoemd. Zie verder het antwoord op vragen 3 en 4, waarin is aangegeven dat het OM door een welbewust gebruik, onder andere in zijn voorlichting, van de term hacken onnodige criminalisering van hackers voorkomt.
Deelt u de mening dat hackers van belang kunnen zijn bij het melden van kwetsbaarheden in informatiesystemen (bijvoorbeeld door middel van responsible disclosure)? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het in de context van de criminaliteit plaatsen van hackers? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening van de hackersgroepen dat zij door de website van het OM gecriminaliseerd worden en dat de goede naam en reputatie van hackers wordt aangetast? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om hier verandering in aan te brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat haatimams moeten worden aangepakt |
|
Gerard Schouw (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «haatiman in de ban»?1
Ja.
Kunt u toelichten op welke wijze u haatimams het werken moeilijk dan wel onmogelijk wilt maken?
Voor de beantwoording van deze vraag, is het van belang een onderscheid te maken tussen predikers uit visumplichtige landen en predikers die binnen het Schengengebied vrij kunnen reizen.
Aan predikers of imams uit visumplichtige landen en van wie bekend is dat zij oproepen tot haat en geweld, wordt een visum geweigerd. De dreiging die van het jihadisme uitgaat en het voorkomen van aanslagen vraagt om zowel een strafrechtelijke als bestuurlijke aanpak. Daar waar strafrechtelijk (nog) niet van toepassing, kan bestuurlijk worden opgetreden. Daarbij kunnen diverse mogelijkheden worden gebruikt om het dergelijke predikers zo lastig mogelijk te maken, bijvoorbeeld door het stellen van eisen aan de locatie, zoals op het gebied van brandveiligheid of zichtbare aanwezigheid bij bijeenkomsten al dan niet van politiemensen. Uiteraard nemen lokaal bestuur en de politie waar nodig maatregelen om de rust en orde te handhaven. Van dergelijke maatregelen zullen een haatprediker en de organisatie of persoon op wiens uitnodiging de prediker zijn lezingen verzorgt, zich terdege iets moeten aantrekken.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak er sprake is van haat prediken in moskeeën in 2012, 2013 en 2014 en op welke wijze daar tegen is opgetreden? Kunt u aangeven om hoeveel «haatimams» het gaat?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft meegedeeld dat er zaken onder de aandacht van het OM zijn gebracht waarin sprake was van uitingen gedaan vanuit een godsdienstige overtuiging, waaronder de islam. Deze zaken hebben niet geleid tot vervolging, omdat het niet ging om uitlatingen waarbij sprake was van het aanzetten tot haat of van enig ander strafbaar feit.
Het strafrecht is van toepassing (artikel 137d Wetboek van Strafrecht) op openbare uitspraken die aanzetten tot haat tegen mensen wegens hun ras, godsdienst of levensovertuiging.
Bent u van mening dat het strafrecht van toepassing is op uitspraken die bedoeld zijn om haat te zaaien? Zo ja, ziet u het strafrecht dan niet als een dwingender middel dan een gesprek met de burgemeester? Zo nee, denkt u dat een gesprek met de burgemeester tot voldoende resultaat zal leiden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat het Openbaar Ministerie en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst altijd tot actie hebben kunnen overgaan wanneer zij dit noodzakelijk achtten en dat ze hierin niet belemmerd zijn door capaciteitsproblemen?
Het Openbaar Ministerie beschikt over voldoende capaciteit om die discriminatoire gedragingen, waaronder haatzaaien, aan te pakken die naar zijn oordeel een strafrechtelijke interventie vergen. Verder heeft de AIVD altijd tot actie kunnen overgaan wanneer de dienst dit noodzakelijk achtte.
Hoe vaak is er gebruik gemaakt van de mogelijkheid om reisdocumenten te weigeren en haatimams uit te zetten in 2012, 2013 en 2014 en onder de verantwoordelijk van welke bewindspersonen vond dit plaats? Is deze aanpak succesvol gebleken?
Een vreemdeling die in Nederland verblijf als imam beoogt, kan in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning «geestelijk bedienaar» als aan alle toelatingsvoorwaarden wordt voldaan. Een aanvraag om verlening van een dergelijke verblijfsvergunning wordt afgewezen of een verleende verblijfsvergunning wordt ingetrokken onder andere als er concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid, blijkend uit een ambtsbericht van de AIVD.
In de genoemde jaren hebben zich geen zaken voorgedaan waarbij de aanvraag om een verblijfsvergunning «geestelijk bedienaar» is afgewezen of is een op deze grond verleende vergunning ingetrokken wegens een gevaar voor de nationale veiligheid.
Hoeveel imams uit Syrië hebben sinds 2012 geprobeerd om in Nederland te preken?
Sinds 2012 zijn geen aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning «geestelijk bedienaar» ingediend en geen visumaanvragen gedaan door vreemdelingen afkomstig uit Syrië die in Nederland verblijf als imam beogen.
Kunt u toelichten waarom door u de focus wordt gelegd op haatimams, terwijl moskeeën IS-sympathisanten juist uit de moskee weren en radicalisering van jongeren zich in veel gevallen buiten de moskee om lijkt te manifesteren? Bent u voornemens om het oproepen tot haat door andere personen dan imams ook aan te pakken en zo ja, op welke wijze?
De maatregelen hebben betrekking op alle haatpredikers die in ons land actief zijn. Het gaat daarbij zowel om fysieke preken in zalen of huiskamers, en preken via internet of andere sociale media. Het kabinet is voornemens strafrechtelijk in te grijpen bij alle vormen van haatzaaien en oproepen tot geweld in extremistisch kader te prioriteren. Dit geldt voor haatzaaiende uitingen jegens welke bevolkingsgroep of geloofsgemeenschap dan ook. Het verheerlijken van gewelddadige strijd kan met het bestaande juridische instrumentarium worden aangepakt.
Het is van wezenlijk belang dat lokale organisaties, waaronder moskeeën en gemeenten zicht kunnen blijven houden op personen die (verder) dreigen te radicaliseren of zelfs openlijk met IS sympathiseren. Tegen deze achtergrond zal het lokaal bestuur in samenwerking met imams en moskeebesturen nadere invulling geven aan maatregelen die bijdragen aan de signalering van deze jongeren om te voorkomen dat zij uit het oog raken. Vervolgens zal bezien worden welke interventie nodig is (lokaal, anders). Daarbij kunnen gemeenten de hulp inroepen van het expertisecentrum. Het expertisecentrum zal ook een rol vervullen bij het volgen van ontwikkelingen en de aanpak daarvan op de sociale media.
Kunt u uiteenzetten welke maatregelen er nu al genomen worden om de radicalisering van Nederlandse moslimjongeren tegen te gaan? Wat zijn de resultaten van deze programma’s? In hoeverre zijn deze programma’s de afgelopen jaren door de kabinetten Rutte-Verhagen en Rutte-Asscher doorgezet of ingeperkt?
Het voorkomen en tegengaan van radicalisering is een verantwoordelijkheid van de gehele Nederlandse samenleving. Het is aan alle burgers, bedrijven, scholen, maatschappelijke organisaties etc. om pal te staan voor een manier van samenleven die gelijkheid, vrijheid en andere democratische kernwaarden waarborgt en om tegenwicht te bieden aan uitingen van extreme intolerantie en haat. Zij worden hierin ondersteund door de overheid. In eerste instantie is dit de lokale overheid. Gemeenten en hun lokale partners hebben immers het beste zicht op ontwikkelingen en zijn het beste geplaatst om maatwerk in de interventies te leveren. Het Rijk heeft een faciliterende rol en waar nodig een regierol voor deze lokale inzet.
In de periode 2007–2011 heeft het toenmalig kabinet een nationaal Actieprogramma Polarisatie en Radicalisering uitgevoerd om beleid te stimuleren op het toen nog nieuwe beleidsterrein. De resultaten hiervan zijn met de Tweede Kamer gedeeld (Beleidsdoorlichting Actieprogramma Polarisatie en Radicalisering; bijlage bij de Voortgangsrapportage Contra-terrorisme en – Extremisme 2013, Kamerstuk 29 754, nr. 241). De lessen van de aanpak zijn neergeslagen in praktische gidsen, die – samen met alle uitgevoerde onderzoeken en ontwikkeld (trainings)materiaal – beschikbaar zijn via de website van de NCTV. Sinds de afloop van het Actieprogramma is deze kennisbank up to date gehouden. Daarnaast zijn de nationale netwerken actief gehouden, onder meer via het Landelijk Platform van Lokale Professionals (LPLP). Ook vonden in de voornaamste risicogebieden diverse activiteiten plaats ter bevordering van deskundigheid van professionals en ter ondersteuning van maatschappelijke initiatieven voor het tegengaan van radicalisering. De kennis en materialen ontwikkeld in de vorige periode worden hier uiteraard in meegenomen.
Kunt u ingaan op de rol die imams en moskeeën zouden kunnen spelen bij het tegengaan van radicalisering onder jongeren en daarbij ook willen reageren op de oproep van het Contactorgaan Moslims en Overheid, dat spreekt namens 380 moskeeën, aan de Nederlandse moslimgemeenschap om haar verantwoordelijkheid te nemen en alert te zijn op jongeren die dreigen af te glijden?2
Veel moskeeën en imams kunnen een partner zijn in het tegengaan van de verspreiding van jihadisme en extremisme. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gaat daarom met hen een meerjarig overleg aan over een brede agenda: radicalisering, opvoeding, discriminatie en moslimdiscriminatie. Ook vragen rond opvoeding, de rol van het informeel koranonderwijs, het versterken van informele opvoedingsondersteuning en dilemma's rond identiteitsvorming zullen aan bod komen.
De oproep van het Contact Orgaan Moslims en Overheid wordt zeer gewaardeerd, omdat deze oproep laat zien dat de moslimgemeenschap haar verantwoordelijkheid wil nemen en alert wil zijn op jongeren die dreigen af te glijden. Dit geldt evenzeer over het initiatief van de Unie van Marokkaanse imams, die zich uitspreken voor samenwerking.
Kunt u ervoor dat zorgen dat het plan van aanpak met aanvullende maatregelen om radicalisering en jihadisme tegen te gaan deze week in het bezit is van de Kamer zodat dit kan worden betrokken bij het voor volgende week geplande plenaire debat met als onderwerp «jihad-hooligans op ramkoers»?
U hebt het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme reeds ontvangen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het plenaire debat met als onderwerp «jihad-hooligans op ramkoers»?
Ja.
Het bericht ‘Bajes bakermat van drugsbende’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u dit bericht en klopt hetgeen hierin vermeld wordt?1
Ja, ik ken het bericht. De betreffende gedetineerden, beiden veroordeeld wegens drugshandel, hebben samen in de PI Breda en de PI Middelburg verbleven. Op 11 juni 2013 zijn de betrokkenen aangehouden wegens drugshandel gedurende de periode dat zij in de PI Middelburg verbleven.
Ik bestrijd de stelling dat gedetineerden onopgemerkt een internationale drugsbende hebben kunnen beginnen tijdens detentie. Door de goede samenwerking tussen het Openbaar Ministerie, de politie en DJI heeft uitgebreid onderzoek juist geresulteerd in een vervolging en veroordeling. Een gebrek aan personeel in de PI Middelburg is niet de oorzaak van de strafbare feiten die de gedetineerden hebben gepleegd in de inrichting.
Hoe is het mogelijk dat binnen de muren van een penitentiaire inrichting gedetineerden een internationale drugsbende hebben kunnen beginnen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het gebrek aan (voldoende) personeel binnen de betreffende gevangenis (mede) een oorzaak van het ongezien runnen van een enorm drugsnetwerk? Zo nee, waarop baseert u dat? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de enorme bezuinigingen op de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI's) desastreuze gevolgen zullen hebben voor de veiligheid van zowel de maatschappij als de veiligheid in penitentiaire inrichtingen? Zo nee, waarom niet?
Randvoorwaarde bij de oplossing van de financiële opgave van DJI in de vorm van het Masterplan is voortdurend de veiligheid van personeel en justitiabelen geweest. Zoals ik ook in antwoorden op de Kamervragen van de leden Kooiman (SP) en Van Toorenburg (CDA) van uw Kamer over de onrust onder gevangenispersoneel3 heb aangegeven, staat de borging van de veiligheid bij de implementatie van het Masterplan DJI voorop. De ontwikkeling van het aantal geweldsincidenten wordt door DJI nauwlettend gevolgd. De afgelopen jaren is een daling van het aantal geweldsincidenten tussen gedetineerden onderling en van het aantal geweldsincidenten van gedetineerden tegen personeel geregistreerd. Er is dan ook volstrekt geen sprake van dat met het Masterplan DJI de veiligheid van de maatschappij en van het personeel in de PI’s op het spel zou zijn gezet.
Bent u bereid de bezuinigingen op de DJI's, het Masterplan DJI 2.0, terug te draaien teneinde verdere schade te voorkomen aangezien u met deze bezuinigingen de veiligheid van de samenleving en de veiligheid van het personeel in gevangenissen op het spel zet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het hacken van servers door de politie terwijl de zogenaamde ‘hackwet’ nog niet door de Kamer is behandeld |
|
Magda Berndsen (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt de berichtgeving dat een groot internationaal onderzoek loopt naar Blackshades, software waarmee onder meer malware kan worden gemaakt?1
De berichtgeving klopt in zoverre dat in diverse Europese landen, de VS en Canada strafrechtelijke onderzoeken hebben gelopen of lopen tegen (ver)kopers en/of verspreiders en/of vervaardigers van software die hoofdzakelijk geschikt is gemaakt of ontworpen is tot het plegen van kort gezegd computercriminaliteit als bedoeld in de artikelen 138ab, eerste lid, 138b en 139c WvSr.
Heeft het Openbaar Ministerie (OM) in het kader van onderzoek naar Blackshades opdracht gegeven tot het hacken van de server van Blackshades? Zo ja, kunt u toelichten wat de wettelijke basis is van die opdracht en op grond waarvan die opdracht geoorloofd is?
Het Openbaar Ministerie heeft geen opdracht gegeven om de server van Blackshades te betreden. De politie heeft onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en na daartoe te zijn gemachtigd door een rechter-commissaris op afstand een server betreden en deze server vervolgens doorzocht ter vastlegging van gegevens op grond van artikel 125i van het Wetboek van Strafvordering.
Het is onder bepaalde omstandigheden op basis van artikel 125i van het Wetboek van Strafvordering met een machtiging van de rechter-commissaris mogelijk om op afstand een computersysteem te betreden, met als uitsluitende doel de computer te doorzoeken op vooraf bepaalde gegevensbestanden en deze zonodig in beslag te nemen door ze vast te leggen. In twee strafzaken waarin het ging om zeer ernstige feiten is hiervan sprake geweest. Ik verwijs tevens naar de beantwoording van de vragen van het lid Gesthuizen (SP) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het gebruik van omstreden spionagesoftware door de politie (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 202).
Hoe vaak heeft het OM tot op heden aan de politie opdracht gegeven servers en computers te hacken in het kader van een opsporingsonderzoek en waar was in die gevallen de bevoegdheid tot het hacken op gebaseerd?
De politie verricht opsporingsonderzoek op basis van het Wetboek van Strafvordering. De term «hacken» komt daarin niet voor. De politie heeft, zoals in het antwoord op de vorige vraag beschreven, op basis van artikel 125i van het Wetboek van Strafvordering in slechts enkele (uitzonderlijke) gevallen, met machtiging van de rechter-commissaris, een geautomatiseerd systeem betreden en gegevens van een server waarvan de locatie en het eigenaarschap onbekend waren, veilig gesteld. Een van die onderzoeken betreft het onderzoek Blackshades.
In hoeverre is het huidige Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering toereikend als wettelijke grondslag voor het door de politie toegang verschaffen tot servers en computers van verdachten?
De huidige wettelijke regeling, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2, dient te worden aangevuld, hetgeen gebeurt in het wetsvoorstel Computercriminaliteit III. Doel van dat wetsvoorstel is het juridisch kader voor de opsporing en vervolging van cybercrime meer toe te snijden op de opsporing en vervolging van computercriminaliteit en de nieuwe werkwijzen van criminelen. De huidige samenleving en de snelle veranderingen van techniek om met elkaar te communiceren en informatie te delen of op te slaan overal ter wereld, vereisen dat opsporingsautoriteiten met die veranderingen mee ontwikkelen (zie ook mijn brief van 15 oktober 2012 aan de kamer inzake wetgeving bestrijding cybercrime)(Kamerstuk 28 684, nr. 363).
Het wetsvoorstel voorziet naast diverse veranderingen en aanvullingen in een nieuwe bevoegdheid waarin een opsporingsambtenaar zich, na een daartoe gegeven bevel van een officier van justitie, onder strikte voorwaarden heimelijk en op afstand de toegang mag verschaffen tot een geautomatiseerd werk om in dat geautomatiseerde werk bepaalde bevoegdheden toe te passen. Dit binnendringen in een geautomatiseerd werk is een verdergaande bevoegdheid dan het doorzoeken ervan en noodzakelijk voor de opsporing van veel vormen van internetcriminaliteit.
Klopt het dat uw voorstel tot «Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de verbetering en versterking van de opsporing en vervolging van computercriminaliteit (computercriminaliteit III)» juist beoogt in een wettelijke grondslag te voorzien voor het hacken van servers en computers door justitie ten behoeve van het opsporingsonderzoek? Zo ja, hoe verhoudt de huidige praktijk waarin opdracht wordt gegeven tot het hacken van een server in kader van een opsporingsonderzoek, zich tot dit wetsvoorstel?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke termijn verwacht u het wetsvoorstel «computercriminaliteit III», dat sinds mei 2013 in consultatie is, bij de Tweede Kamer in te dienen?
Het wetsvoorstel wordt begin volgend jaar ingediend bij de Tweede Kamer.
De enorme geweldsdruk op gevangenisbewakers |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Overbelaste cipiers slaan alarm»?1
Ja.
Wat gaat u doen tegen het absurde gegeven dat in 2012 bijna 500 keer geweld werd gebruikt tegen gevangenispersoneel, waarbij in dertien gevallen zelfs zo ernstig dat er sprake was van letsel?
In antwoord op eerdere Kamervragen over onrust onder gevangenispersoneel (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2070) heb ik reeds uiteengezet dat uit cijfers over de afgelopen jaren blijkt dat het aantal geweldsincidenten tussen gedetineerden onderling en van het aantal geweldsincidenten van gedetineerden tegen personeel daalt. In 2013 waren er 7,2 geweldsincidenten tussen gedetineerden onderling per 100 bezette cellen, terwijl dit in 2012 nog 7,7 en in 2011 8,8 per 100 bezette cellen was. Voor de geweldsincidenten van gedetineerden tegen personeel geldt dat het er in 2013 3,8 per 100 bezette cellen waren, in 2012 4,4 en in 2011 5,4 per 100 bezette cellen. De geregistreerde aantallen geweldsincidenten tijdens de eerste vier maanden van dit jaar, namelijk 1,8 geweldsincidenten tussen gedetineerden onderling en 0,8 geweldsincidenten van gedetineerden tegen personeel (beide aantallen per 100 bezette cellen) tonen geen trendbreuk met eerdere jaren. De daling lijkt zich door te zetten.
Het voorgaande neemt niet weg dat de ontwikkeling van het aantal geweldsincidenten nauwlettend in de gaten moet worden gehouden. Geweld tegen gevangenispersoneel is onaanvaardbaar en wordt berispt met een straf- of ordemaatregel. Indien sprake is van een misdrijf, dan wordt altijd aangifte gedaan bij de politie. Om geweldspleging te voorkomen wordt het personeel getraind in het de-escaleren van conflictsituaties en voorgelicht over methoden waarmee geweldsincidenten kunnen worden voorkomen. Daarnaast dient iedere inrichting te beschikken over een actuele risico-, inventarisatie- en evaluatieonderzoek (RI&E). Indien de RI&E hiertoe aanleiding geeft, worden extra maatregelen getroffen om de veiligheid van personeel te waarborgen.
Ziet u het gevaar in van de reeds bestaande enorme (gewelds)druk op onze gevangenisbewakers? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de plannen om binnen deze sector nog meer banen te schrappen?
Zoals ik eveneens in de antwoorden op Kamervragen van de leden Kooiman (SP) en Van Toorenburg (CDA) over de onrust onder gevangenispersoneel heb aangegeven, is één van de randvoorwaarden bij de financiële opgave van DJI dat de veiligheid van personeel en gedetineerden geborgd blijft. De ontwikkeling van het aantal geweldsincidenten wordt door de Dienst Justitiële Inrichtingen nauwlettend gevolgd. Ik heb hiervoor al gemeld dat de afgelopen jaren een daling van het aantal geweldsincidenten tussen gedetineerden onderling en van het aantal geweldsincidenten van gedetineerden tegen personeel is geregistreerd.
Deelt u de visie dat het verder bezuinigen op gevangenisbewakers meer dan onverstandig is en bent u bereid om alles in het werk te stellen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Grote geldproblemen bij de recherche |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel: «Recherche op zwart zaad»?1
Ja.
Klopt het dat het geld bij de recherche om dit jaar en volgend jaar overuren uit te betalen op is?
De politie is een organisatie die 24x7 moet kunnen inspelen op zich voordoende situaties. Dit vraagt om het tijdig afstemmen van de inzet van personeel op de vraag naar politiediensten en om de nodige flexibiliteit. Overuren maken daar onderdeel vanuit. Overuren zijn echter niet bedoeld om structureel extra capaciteit voor de organisatie te realiseren. Met het oog op gezondheid, veiligheid en welzijn van de medewerkers en hetgeen hierover is geregeld in de Arbeidstijdenwet, dienen overuren tot het noodzakelijke te worden beperkt.
Uitgangspunt van de werkgever is daarom dat overuren, binnen de daarvoor geldende rechtspositionele regels en zo veel mogelijk rekening houdend met de wensen van de medewerker, primair binnen het rooster worden gecompenseerd door vrije tijd (tijd voor tijd) en dat voor ieder uur overwerk een toeslag van € 6 wordt betaald. Compenseren in vrije tijd is niet altijd mogelijk. In dat geval worden de overuren in geld gecompenseerd. Hiervoor is er per eenheid budget beschikbaar.
In Amsterdam zijn dit jaar veel onderzoeken gestart naar aanleiding van onder andere liquidaties en was inzet nodig voor diverse grootschalige optredens. Op grond daarvan heeft politiechef Aalbersberg in reactie op het genoemde krantenartikel aangegeven dat een groot deel van het overurenbudget 2014 in Amsterdam al is aangesproken, waardoor nog zorgvuldiger moet worden omgegaan met het resterende budget.
Ik verwijs u tevens naar de beantwoording van de vragen over het beleid omtrent overuren van het lid Kooiman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 228) en van het lid Segers (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 229).
In hoeverre deelt u de zorgen dat zowel observatie- als arrestatieteams dreigen het werk neer te leggen?
Politiemensen zijn zeer betrokken bij hun vak en zijn flexibel als het gaat om werktijden. Dat waardeer ik zeer. Ik begrijp daarom dat deze discussie de medewerkers raakt. Ik ga ervan uit dat leiding en medewerkers in deze gezamenlijk tot oplossingen komen.
Hoe duidt u de alarmerende uitlating van politiechef Aalbersberg dat er een capaciteitstekort dreigt en politiewerk zal blijven liggen? Om welk soort onderzoeken gaat het dan?
Er is voldoende capaciteit bij de nationale politie beschikbaar. De recherchecapaciteit is gestegen van 8.500 fte in 2002 naar 14.000 fte op dit moment. Ook is er de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in de kwaliteit van de opsporing. De vraag naar politiecapaciteit en politiexpertise is echter divers en groot. Daarom moeten zaken aan de hand van de beschikbare capaciteit en expertise door het bevoegde gezag worden geprioriteerd. Waar nodig kan steun vanuit anderen eenheden worden verleend.
Deelt u de visie dat er minimaal een miljard geïnvesteerd dient te worden in de capaciteit van de politiemacht? Zo nee, waarom niet?
Die visie deel ik niet. De politie beschikt over een adequate capaciteit en middelen. Prioritering daarvan zal altijd aan de orde zijn.
Het bericht ‘Extra bezuinigingen bij Justitie door tegenvallers’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Extra bezuinigingen door tegenvallers» en klopt hetgeen hierin wordt vermeld?1
Het bericht uit de Telegraaf is mij bekend. Verder, zie het antwoord op vraag 2 t/m 4.
Deelt u de mening dat na de forse bezuinigingen op zowel de Dienst Justitiële Inrichtingen als het Openbaar Ministerie (OM) er absoluut niet nog meer bezuinigd kan en mag worden op veiligheid? Zo nee, waarom niet?
Voor de budgettaire ontwikkelingen op de begroting van VenJ verwijs ik u naar de (suppletoire) begrotingswetten van mijn ministerie. Op Prinsjesdag 2014 wordt de begroting van VenJ voor 2015 verzonden aan het parlement. Hierin wordt ingegaan op de voorziene ontwikkelingen voor 2015, inclusief eventueel bijgestelde ramingen, maatregelen en intensiveringen. Naast doelmatigheidswinst op bijvoorbeeld de strafrechtketen, wat meer doen met minder middelen betekent, intensiveert dit kabinet de uitgaven voor veiligheid.
De overheid is verder gebonden aan de afspraken die zijn vastgelegd in het Stabiliteits- en Groeipact, evenals aan de Wet Houdbare overheidsfinanciën (Wet Hof).
Bent u bereid maatregelen te treffen teneinde ervoor te zorgen dat in de strafrechtketen (politie, OM, rechterlijke macht en het gevangeniswezen) niet verder bezuinigd zal worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het belang van niet (verder) bezuinigen op veiligheid in Nederland zwaarder weegt dan het belang van het braafste jongetje van de klas te willen zijn in de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, indien blijkt dat er sprake is van (een) financiële tegenvaller(s) op de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie deze op te vangen door te stoppen onnodige strafwetgeving uit de Europese Unie te implementeren om op deze manier kosten te besparen? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij alle voorstellen voor nieuwe Europese regelgeving, beoordeelt Nederland ook ieder voorstel voor een richtlijn op het terrein van de strafrechtelijke samenwerking op noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Daarbij is van groot belang of het voorstel bijdraagt aan belangen waaraan Nederland hecht, zoals een effectieve opsporing en vervolging van grensoverschrijdende criminaliteit. Ook de mogelijke financiële gevolgen van het voorstel worden in kaart gebracht en bij de onderhandelingen is de inzet erop gericht deze zoveel mogelijk te beperken. Als een richtlijn eenmaal door de Raad en het Europese parlement is aanvaard, rust op Nederland de verplichting deze binnen de geldende implementatietermijn om te zetten in nationale regelgeving. De suggestie te stoppen met implementatiewetgeving van vastgestelde richtlijnen zal dan ook niet worden gevolgd.
Deelt u de mening dat van het bestaan van een wachtlijst bij Reclassering Nederland een totaal verkeerd signaal uitgaat naar de maatschappij, aangezien dit betekent dat er blijkbaar steeds meer taakstraffen worden opgelegd en er dus lichter wordt gestraft aangezien de criminaliteit is verhard? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid maatregelen te treffen, door onder andere wetgeving aan te passen om aan deze trend een einde te maken?
Nee, deze mening deel ik niet. Wetenschappelijk onderzoek uit binnen- en buitenland wijst erop dat werkstraffen effectiever zijn dan (korte) gevangenisstraffen. Naar mijn oordeel is de werkstraf een nuttige straf voor naar verhouding lichte delicten. Met het opleggen van een werkstraf wordt aan de ene kant tot uitdrukking gebracht dat het gepleegde feit door de samenleving niet wordt geaccepteerd en dat de schuldige hiervoor dient te worden gestraft. Aan de andere kant kan door het opleggen van de werkstraf worden voorkomen dat de veroordeelde uit de samenleving wordt gehaald en wordt hij gedwongen zich nuttig te maken voor de samenleving die hij door zijn handelen schade heeft toegebracht. Een werkgestrafte kan zijn straf ondergaan zonder daarbij zijn baan en woning te verliezen. Het niet hebben van arbeid/inkomen en huisvesting zijn immers criminogene factoren.
In dit kader merk ik wel op dat ik van mening ben dat de werkstraf alleen dient te worden opgelegd voor delicten waarbij dit passend is. Voor delicten die een grote impact hebben op de samenleving is de werkstraf mijns inziens geen geschikt middel. Om die reden is op 1 januari 2012 de mogelijkheid tot het opleggen van een werkstraf dan ook beperkt. Sinds die datum is het niet langer mogelijk om een werkstraf op te leggen bij ernstige zeden- en geweldsmisdrijven die een «ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit» ten gevolge hebben.
Een snelle executie van taakstraffen is een van mijn beleidsprioriteiten. Zoals ik reeds uiteen heb gezet in mijn brief van 1 september 20142 komt deze prioriteit door de stijgende vraag onder andere werkstraffen, onder druk te staan. Mede om deze reden heb ik in de voornoemde brief ook maatregelen aangekondigd waarmee ik verwacht het (verder) oplopen van wachtlijsten te voorkomen.
Bent u bereid maatregelen te treffen inhoudende de samenvoeging van de drie reclasseringsorganisaties, aangezien dit ook kosten bespaart? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Oskam (CDA) heb aangegeven, hebben de drie reclasseringsorganisaties op mijn verzoek in 2013 een plan van aanpak opgesteld voor de verdere verbetering van de onderlinge samenwerking (Kamerstukken II 2013–2014, Aanhangsel Handelingen, nr. 955). Zoals ik heb aangegeven in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Oskam (CDA) over een mogelijke nieuwe speler op de reclasseringsmarkt, wordt momenteel een verkenning uitgevoerd naar alternatieven voor het huidige stelsel van de volwassenenreclassering (Kamerstukken II 2013–2014, Aanhangsel Handelingen, nr. 955). Een vorm van (gecontroleerde) marktwerking met meerdere aanbieders is daarbij één van de alternatieven, evenals het bij één organisatie concentreren van de uitvoering van reclasseringstaken. Ik zal de Tweede Kamer hier vóór de begrotingsbehandeling nader over informeren.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk op 16 september 2014 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Nog even en de olifant is uitgestorven’ |
|
Eric Smaling |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Nog even en de olifant is uitgestorven»?1
Ja.
Welke consequenties verbindt u aan de recente alarmerende berichten over de rappe afname van diverse wilde dierenpopulaties (olifanten, neushoorns, leeuwen etc.)?
Het kabinet zal zich via multilaterale fora en programma’s en projecten blijven inzetten landen te ondersteunen in hun strijd tegen stroperij en illegale handel in producten van wilde dieren (zie o.a. Kamerstuk 28 286, nr. 724, 13 februari 2014).
Erkent u dat het behoud van bedreigde diersoorten en hun leefomgeving deel uitmaakt van het behoud van de mondiale publieke goederen, en dat met name lage en middeninkomenslanden in Afrika en Azië de dupe zijn van de desastreuze gevolgen van (georganiseerde) stroopactiviteiten? Zo ja, hoe verhoudt de zeer succesvolle illegale handel in (producten van) beschermde diersoorten zich tot uw ambities aangaande de global public goods, zoals onder meer verwoord in Wat de wereld verdient en uw brief Versterking van de positie van Nederland in mondiale waardeketens?2
Ja. Het behoud van en het waarborgen van Internationale Publieke Goederen, waaronder ook de bedreigde diersoorten en hun ecosystemen, is in ieders belang. Dit geldt des te meer gezien de veiligheidsrisico’s rondom de internationaal georganiseerde stroperij voor de soorten en de lokale bevolking. De onvoorzien hoge toename in de illegale handel in ivoor e.d. kan volgens het kabinet slechts in gezamenlijkheid op het mondiale speelterrein worden aangepakt. In de gehele keten wordt getracht de stroperij en de handel een halt toe te roepen. Dit betekent inzet op de bescherming van ecosystemen en behoud van biodiversiteit; de controle van handelsstromen bij grensstreken en havens; regelgeving, internationale afspraken en bewustwordingscampagnes ten aanzien van de handel in en het gebruik van ivoor en andere dierlijke materialen tot en met de handhaving van die afspraken en regels. Nederland draagt daar, zoals uit deze beantwoording blijkt, substantieel aan bij.
Kunt u aangeven welk deel van het ontwikkelingsbudget besteed wordt aan het verbeteren van de bestrijding van het aanrichten van schade aan in het wild levende dieren c.q. de vervolging van wilde fauna? Kunt u daarbij aangeven welke bilaterale afspraken er gemaakt worden, en met welke landen?
Voor de bestrijding van wildlife crime wordt nagenoeg geen ontwikkelingsbudget ingezet.
Voor de komende vier jaar is binnen de begroting van het Ministerie van Economische Zaken, één miljoen euro per jaar vrijgemaakt om specifieke programma’s en projecten te financieren in de strijd tegen stroperij en de illegale handel in wilde dieren (referte Kamerstuk 28 286, nr. 724). De projecten beslaan de gehele keten van de illegale handel.
In april 2014 organiseerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken i.s.m. het Global Initiative Against Transnational Organized Crime een internationale bijeenkomst in Den Haag, met daarin aandacht voor de koppeling tussen handhaving en ontwikkelingssamenwerking bij de aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit. Bij deze bijeenkomst was ook expliciete aandacht voor «Wildlife/Environmental and Natural Resource Trafficking». Rond dezelfde tijd lanceerden het WNF en het Vredespaleis ook een internationaal platform in Den Haag ter bestrijding van internationale wild life crime.»
Kunt u toelichten aan welke landen Nederland technische assistentie verleent in de vorm van onder andere douane en forensische expertise? In hoeverre werpt dit beleid zijn vruchten af in de strijd tegen illegale handel in dieren en dierproducten?
Zie antwoord op vraag 4. De meeste projecten en programma’s die een rol kunnen spelen in de strijd tegen stroperij zijn op dit moment in voorbereiding of pas opgestart. De toenemende internationale betrokkenheid bij dit onderwerp heeft geleid tot meer inbeslagnames van partijen ivoor in Afrika en het opleggen van hogere straffen aan stropers en handelaren. Daarnaast worden met enige regelmaat delegaties van landen in Nederland ontvangen voor het uitwisselen van kennis en expertise.
Deelt u de mening van het Wereld Natuur Fonds (WNF) dat stroperij moeilijk is aan te pakken doordat er internationale criminele syndicaten achter de slachtingen zitten?
Ja.
Deelt u de mening dat de illegale handel in dieren en producten van dieren de regionale en internationale veiligheid bedreigt, omdat terreurgroepen als Al Shabab, de Janjaweed en de Oegandese rebellengroep LRA een deel van hun activiteiten financieren met de inkomsten uit deze handel? Zo ja, ziet u mogelijkheden om, in het kader van beleidscoherentie en de 3d-benadering van het kabinet, een deel van het budget uit het Budget Internationale Veiligheid (BIV) vrij te maken voor de bestrijding van illegale handel en haar uitwassen?
Er zijn inderdaad aanwijzingen dat terreurgroepen een deel van hun financiering krijgen uit deze activiteiten. Het is lastig om deze beweringen daadwerkelijk uit onafhankelijke bronnen bevestigd te krijgen. Dit maakt de taak van handhavende organisaties ingewikkeld.
Binnen het Budget Internationale Veiligheid is ruimte voorzien voor de aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit en de potentieel zeer negatieve gevolgen ervan op veiligheid en stabiliteit in ontwikkelingslanden. Hierover vindt momenteel nog interdepartementale afstemming plaats.
Welke mogelijkheden ziet u om – in samenwerking met INTERPOL, EuropOL en andere internationale handhavingsorganisaties- de organisaties die de drijfveer achter stroperij en illegale handel vormen in kaart te brengen en hun activiteiten op dit terrein te bestrijden?
Nederland ondersteunt in internationale fora o.a. initiatieven om de internationale samenwerking op het gebied van handhaving te ondersteunen. Nederland heeft in 2013 een bijeenkomst van het International Consortium on Combatting Wildlife Crime (ICCWC) gefinancierd. In dit consortium werken CITES UNODC, WCO en Interpol en de Wereldbank samen. Zoals vermeld in antwoord op vraag 4 worden ook projecten van organisaties binnen en buiten ICCWC gesteund.
In hoeverre dringt u er in de diplomatieke betrekkingen met China, waar de vraag naar ivoor, neushoornhoorns en andere van bedreigde dieren afkomstige producten enorm stijgt, op aan dat de autoriteiten meewerken aan de strijd tegen de import van illegale goederen?
Nederland is zich bewust van de noodzaak om de vraag naar (producten van) wilde dieren terug te dringen. Nederland ondersteunt daartoe o.a. een project (TRAFFIC) gericht op vraag reductie in China. Het project richt zich vooral op bewustwording van het middenkader van de autoriteiten.
In hoeverre maakt u gebruik van de diplomatieke betrekkingen met Afrika en Azië om aandacht te vragen voor de versterking van de strijd tegen stroperij en de illegale handel in dieren en dierproducten?
Zowel in multilateraal verband als via de ambassades worden de zorgen over de toename van stroperij en illegale handel onder de aandacht van organisaties en landen gebracht. Nederland pleit met name binnen CITES maar recentelijk ook binnen UNEP (United Nations Environment Programme) en Interpol voor een sterke inzet op dit thema.
Kunt u aangeven in hoeverre u, als «honest broker» in de onderhandelingen over de Economische Partnerschapsakkoorden (EPA’s), die waarschijnlijk ook een hoofdstuk met het oog op douaneversterking bevatten, zich inspant om de illegale handel in ivoor, neushoornhoorns en dergelijke tegen te gaan?
Handel in ivoor, neushoornhoorns en dergelijke is een punt van zorg. Nederland benadert dit probleem tot nu toe vooral vanuit de versterking en modernisering van de douane en het vraagstuk van duurzaamheid, o.a. in het kader van de vrijhandelsverdragen die de Europese Unie met derde landen sluit. Ook in de Economische PartnerschapsAkkoorden (EPA’s) die de Europese Unie onderhandelt met diverse Afrikaanse regio’s worden afspraken gemaakt over douane en het faciliteren van de handel. Het versterken van de douanediensten in deze regio’s baant uiteindelijk de weg voor eerlijker handel en kan ertoe bijdragen dat fraude, ontduiking en illegale handel worden gelimiteerd.
Kunt u aangeven wat uw inspanningen zijn op Europees niveau om het thema illegale handel in dieren en dierproducten met gelijkgezinde landen onder de aandacht van de Europese Commissie te brengen? Zijn er nog andere manieren waar u kansen ziet om vanuit uw rol de strijd tegen deze illegale handel onder de aandacht te brengen in bilaterale en multilaterale betrekkingen?3
De Europese Commissie heeft begin dit jaar een mededeling inzake wildlife crime gepubliceerd. Op 8 april heeft het Kabinet uw Kamer een reactie op de mededeling gestuurd (Kamerstuk 22 112-1827, 8 april 2014). Nederland heeft deelgenomen aan de conferentie die de Commissie over de mededeling organiseerde. De Commissie heeft aangegeven eventuele vervolgstappen over te laten aan de nieuw te benoemen Commissie.
Bent u bereid om de resolutie van het Europese parlement, gericht op de aanpak van stroperij en de illegale handel in dieren en dierproducten, te steunen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 12,
Het bericht ‘Kweekschool voor criminelen’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de inhoud van het artikel «Kweekschool voor criminelen», waaruit blijkt dat een jeugdgevangenis met te weinig therapie een kweekschool is voor harde criminaliteit, mede in het licht van uw eerdere beoordeling dat «we anno 2014 er gewoon veel beter voorstaan met de kwaliteit»?1 2
Ik vind het artikel een onevenwichtig beeld schetsen van hetgeen in de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s) gebeurt. Er is wel degelijk sprake van begeleiding en behandeling. In antwoord op vragen van het lid Kooiman (SP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2983) eerder deze maand, over dit artikel, geef ik aan dat er de afgelopen jaren juist talrijke maatregelen zijn genomen om de behandeling en begeleiding in de JJI’s te verbeteren. Voorbeelden zijn de verkleining van de groepen, de hogere opleidingseisen voor pedagogische medewerkers en de gedragsinterventies.
In het artikel wordt expliciet verwezen naar JJI De Hartelborgt. De personeelsbezetting is bij deze JJI een aandachtpunt geweest. In antwoord op recente vragen van het lid Marcouch (PvdA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 49) ben ik ingegaan op de personeelsbezetting bij JJI Hartelborgt naar aanleiding van doorlichtingsonderzoeken van de gezamenlijke inspecties3. In de brief van het Hoofd van de Inspectie Veiligheid en Justitie mede namens de Hoofdinspecteur van de Inspectie Jeugdzorg d.d. 7 april 2014 (www.ivenj.nl) staat benoemd dat het personeelstekort bij De Hartelborgt per 1 maart 2014 structureel is opgelost.
Kunt u aangeven wat de redenen zijn achter het veronderstelde hoge ziekteverzuim van medewerkers binnen de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI's)?
Executieve functies binnen DJI (en dus ook binnen JJI) worden gezien als substantieel bezwarende functies. In de JJI’s verblijft de zwaarste doelgroep jongeren in Nederland die veelal zware strafbare feiten hebben gepleegd. Het gaat hier om een groep jongeren met ernstige en meervoudige (gedrags)problematiek. Het merendeel van de JJI populatie heeft licht verstandelijke beperkingen, een slecht ontwikkeld probleembesef en geweten, psychische problemen en/of weinig sociale vaardigheden. Dat maakt dat de begeleiding van deze groep jongen een uitdaging en intensieve taak is voor begeleiders.
Door de beperkte instroom van jongeren in de afgelopen jaren is een groot aantal inrichtingen dan wel locaties van inrichtingen gesloten. Dit heeft bij het personeel tot onrust geleid. Ik heb echter geen aanwijzingen dat hierdoor het ziekteverzuim recent is toegenomen en evenmin dat de jeugdigen hierdoor te weinig behandeling of begeleiding krijgen.
Kunt u meer inzicht geven in de gemiddelde ziekteverzuimpercentages binnen de JJI's in de periode tot en met juli 2014, uitgesplitst per JJI?
Hieronder staan de verzuimcijfers over de eerste acht maanden van 2014.
Er is een dalende lijn te zien in het ziekteverzuim over 2014. In de eerste vier maanden van 2014 lag het gemiddelde op 7,8%. Dit gemiddelde is gedaald naar 7,2%.
Amsterbaken
8,6%
De Hartelborgt
8,7%
De Heuvelrug
9,5%
De Hunnerberg
4,9%
Den Hey-Acker
10,0%
Het Keerpunt
5,6%
Lelystad
6,2%
Juvaid*
7,5%
Teylingereind
4,1%
* exclusief ondersteunende diensten
De verzuimcijfers lopen per inrichting redelijk uiteen. Dit heeft onder meer te maken met lokale omstandigheden waaronder de leeftijdsopbouw van het personeelsbestand en de diversiteit in kort, midden en lang ziekteverzuim. Daarbij komt dat de sluiting van JJI’s, het afstoten van locaties van inrichtingen en de reorganisatie tot onrust heeft geleid bij het JJI personeel.
De aanpak van het ziekteverzuim is binnen DJI een belangrijk aandachtspunt waarbij de focus ligt op preventief handelen. Oftewel niet pas in actie komen op het moment dat medewerkers zich ziek melden, maar kijken of dit voorkomen kan worden door binnen DJI te werken aan een zo gezond en veilig mogelijke werkplek voor iedereen. Hiervoor staan veel instrumenten ter beschikking, variërend van het functioneringsgesprek tot het frequent verzuimgesprek, van de fysieke vaardigheidstoets (FVT) tot het werken aan dossiervorming.
Vanaf voorjaar 2012 is ook gebruik gemaakt van verzuimcoaches en re-integratieadviseurs bij rijksinstellingen. Vanuit de sectordirectie JJI is in de vier maandelijkse P&C gesprekken de aanpak van het ziekteverzuim een terugkerend bespreekpunt.
Klopt het dat de ziekteverzuim-streefnorm voor 2014 nog steeds 4,5% bedraagt? Hoe verhouden de resultaten uit de beantwoording op de vorige vraag zich tot deze streefnorm?3
Ja, de genoemde 4,5% is de Verbaannorm. Dit is een algemene norm die de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) hanteert waarbij slechts beperkt rekening gehouden is met substantiële bezwarende functies. Het is dan ook niet reëel om onderdelen waar veel executief personeel werkt strikt langs de Verbaannorm te meten. De sectorale streefnorm voor het ziekteverzuim ligt voor 2014 op 6,5%. Hierin zijn de substantieel bezwarende functies verdisconteerd. De hiervoor gepresenteerde tabel laat zien dat een aantal inrichtingen nog niet op het niveau van de sectorale streefnorm zit.
Klopt het dat het gemiddelde ziekteverzuimpercentage 10,6% bedroeg in 2012 in plaats van de gestelde 8,5% en in 2013 tot en met juli van dat jaar 9,7% in plaats van de gestelde 7,5%?4
In het jaarplan 2012 was de streefnorm 8,5%. Het feitelijke verzuimpercentage in 2012 bedroeg 10,4%. In het jaarplan 2013 was de streefnorm 7,5%. Het feitelijke verzuimpercentage in 2013 bedroeg 8,9%. Medio 2013 is een tussenbalans opgemaakt en bedroeg het verzuimpercentage 9,7%. Het ziekteverzuim bij de JJI’s vertoont sinds 2012 een dalende lijn. De streefnorm voor 2014 ligt op 6,5%. In de eerste vier maanden van 2014 lag het verzuim gemiddeld op 7,8%, dit is gedaald naar gemiddeld 7,2% tot en met augustus 2014.
Kunt u aangeven wat de ziekteverzuimpercentages bedragen van de overige organisatieonderdelen binnen DJI (Gevangeniswezen, Directie Forensische Zorg, Directie Bijzondere Voorzieningen, Landelijke Diensten, Hoofdkantoor DJI) tot en met juli 2014?
Informatie over de afgelopen jaren staan in de DJI jaarverslagen op www.dji.nl.
Hieronder staan de verzuimcijfers over de eerste acht maanden van 2014.
JJI
7,2%
DBV
6,1%
Forzo*
6,0%
GW
7,2%
Landelijke diensten
5,0%
Hoofdkantoor DJI
5,3%
* exclusief particuliere instellingen
Klopt het dat bij De Hartelborght in Spijkernisse één op de vijf groepsleiders thuis zit en soms hele teams tegelijkertijd zijn uitgeschakeld? Deelt u de mening dat dit niet alleen heel vervelend is voor de medewerkers zelf, maar dat dergelijke situaties ook nadelig zijn voor de behandeling van de jongeren en daarmee samenhangend een negatieve invloed kunnen hebben op de veiligheid van de samenleving als geheel?
Nee, de beweringen over De Hartelborgt herken ik niet. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 1 voor wat betreft JJI De Hartelborgt. De re-integratie activiteiten (zoals verlof) en het activiteiten/dagprogramma zijn vaste onderdelen in het toetsingskader van de Inspecties. De recente doorlichtingen van de Inspecties tonen aan dat het kwaliteitsniveau van de sanctietoepassing in de JJI’s op orde is.
Kunt u, als het Medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO) binnen DJI voor 2014 al heeft plaatsgevonden, de resultaten hiervan doen toekomen aan de Kamer? Kunt u voorts in de beantwoording van deze vragen aangeven wat de uitkomsten zijn van de beoordeling van medewerkers ten aanzien van het gevoerde ziekteverzuimbeleid binnen de JJI’s?
Het medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO) van DJI vindt plaats in de periode april 2014 tot en met het voorjaar van 2015. Voor de rijks JJI’s is de afname van het MTO gepland in het voorjaar van 2015. De bevindingen zijn voor intern gebruik en leiden indien nog tot aanpassingen van het gevoerde ziekteverzuimbeleid binnen de JJI’s.
Kunt u meer inzicht geven waarom de afgelopen jaar de gestelde normen ten aanzien van het ziekteverzuimpercentage binnen de JJI's niet gehaald zijn?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe beoordeelt u de werking van het «Eigen Regiemodel» dat ziekteverzuim moet terugdringen en hoe wordt dit programma ervaren door leidinggevenden zelf?
Het «Eigen Regiemodel» betreft een vorm die in de praktijk zijn meerwaarde bewijst op het moment dat leidinggevenden de rol van «casemanager» op de juiste manier oppakken. Aandacht en sturing in combinatie met de benodigde begeleiding heeft ook geleid tot een daling van het verzuim in de periode 2012–2013.
Welke instrumenten, behalve de Fysieke Vaardigheids Toets en functioneringsgesprekken, zijn er nog meer voorhanden binnen de JJI’s om preventieve maatregelen te nemen tegen ziekteverzuim?
Zie het antwoord op vraag 3.
In hoeverre heeft onrust over reorganisaties binnen DJI (sluitingen en reductie van personeel) zijn weerslag op het ziekteverzuim binnen het gevangeniswezen in het algemeen en meer specifiek op de jeugdgevangenissen?
Door de beperkte instroom van jongeren in de afgelopen jaren moest een groot aantal JJI’s dan wel locaties van inrichtingen gesloten worden. Dit heeft bij het JJI personeel tot onrust geleid. Dankzij een goede begeleiding en veel eigen initiatief heeft het merendeel van de medewerkers een andere baan kunnen vinden. Afgaande op de verschillende rapporten, die de inspecties in de afgelopen jaren over de JJI’s hebben gepubliceerd, heeft de sluiting niet tot kwaliteitsverlies geleid. Zie verder het antwoord op vraag 2 en 4.
Op welke onderdelen en streefnormen werd gedoeld met de opmerking in het jaarplan 2014 dat DJI door de reorganisaties verwacht dat «de gestelde norm niet op alle onderdelen wordt gehaald?»5
Deze opmerking is in het algemeen gemaakt voor DJI. Er wordt gedoeld op die onderdelen die rechtstreeks te maken hebben met reorganisatie/sluiting en er wordt gedoeld op de Verbaannorm.
In hoeverre is de verwachting zoals beschreven in de vorige vraag tot nu toe realiteit geworden, gemeten tot en met juli 2014?
Deze verwachting is bij een aantal inrichtingen realiteit geworden, gemeten tot en met juli 2014. Bij een aantal inrichtingen DJI breed, die gesloten of gereorganiseerd wordt, is de Verbaannorm niet gerealiseerd.