Het bericht dat het dragen van gevaarlijke laserpennen niet verboden is |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op vragen over het bericht dat het dragen van gevaarlijk krachtige laserpennen niet verboden is?1
Ja.
Hoe vaak heeft de Nederlandse douane gevaarlijke laserpennen in beslag genomen? Kan daar een historisch overzicht van worden gegeven en dit overzicht gesplitst worden in zakelijke invoer en particuliere invoer?
Als de Douane bij de uitvoering van haar reguliere controletaak gevaarlijke laserpennen aantreft, geeft de Douane dit door aan de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA). De NVWA onderzoekt vervolgens deze pennen en neemt deze eventueel in beslag.
Tot en met 2013 werden dergelijke laserpennen door de Douane in beslag genomen (zie het overzicht hieronder). Sinds 2014 neemt de NVWA, in het kader van een nieuwe taakverdeling tussen de Douane en NVWA, dergelijke laserpennen in beslag.
In nagenoeg alle zaken in onderstaande tabel is sprake van particuliere invoer. Een exacte splitsing tussen handelszendingen en particuliere invoer is door de Douane niet aan te brengen.
2009
2010
2011
2012
2013
Eindtotaal
Bagage reizigers en bemanningsleden
31
1
3
35
Briefpostzending
238
467
4
709
Koeriers
15
11
35
300
361
Eindtotaal
31
15
250
505
304
1.105
Hoe vaak heeft de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) opgetreden tegen gevaarlijke laserpennen? Kan daar een historisch overzicht van worden gegeven?
Daar waar mogelijk treedt de NVWA proactief op tegen verkopers van gevaarlijke laserpennen. Het probleem is echter dat met name zware laserpennen via steeds wisselende en soms obscure kanalen worden aangeboden; soms door in Nederland gevestigde (web)shops, maar vaak ook door niet in Nederland gevestigde (web)shops (bijvoorbeeld in China). Daarom is de NVWA, naast de periodieke zoekslagen op internet die zij zelf uitvoert, afhankelijk van signalen van derden. Zodra er een aanleiding is, onderneemt de NVWA actie.
Zwaardere laserpennen worden overigens ook door consumenten zelf meegenomen uit vakantielanden. De NVWA ziet echter niet toe op het bezit of gebruik door particulieren.
De NVWA heeft geen toezichtsbevoegdheid op het verhandelen van laserproducten in andere Europese lidstaten of landen buiten Europa. Toezicht op verkoop via webwinkels die buiten Nederland zijn gevestigd, is niet mogelijk.
In 2014 heeft de NVWA 19 keer onderzoek gedaan naar laserpennen. In meer dan 10 gevallen betreft het een onderzoek op initiatief van de NVWA; de overige keren naar aanleiding van een klacht/signaal. In 15 van de 19 gevallen is een boeterapport opgemaakt dan wel een schriftelijke waarschuwing gegeven. In alle 15 gevallen is de verkoop van de producten gestaakt.
In 2013 heeft de NVWA 9 keer onderzoek gedaan waarbij in 7 gevallen een boeterapport is opgemaakt dan wel een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
In 2012 gaat het om 10 onderzoeken waarbij in 7 gevallen een boeterapport is opgemaakt dan wel een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Waarom treedt de NVWA niet proactief op tegen websites die gevaarlijke laserpennen via het buitenland beschikbaar stellen aan de Nederlandse markt?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er bij de politie voldoende middelen en kennis aanwezig om gevaarlijke laserpennen te kunnen onderscheiden van veilige en dus legale laserpennen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de handhaving door de politie volstaat normaal gesproken om na te gaan of op de betreffende laserpen een typegoedkeuring (klasse) staat die in Nederland is toegestaan. Bij twijfel volgt inbeslagname en inschakeling van deskundigen.
Deelt u de mening dat niet alleen tegen het bezit en (ver)koop van krachtige laserpennen moet worden opgetreden als deze bestemd zijn om onder andere letsel aan personen toe te brengen, maar meer in het algemeen omdat de houder of een eigenaar van een zware laserpen zich vaak niet bewust is van de gevaren en risico’s en dit dus kan resulteren in onbewust gevaarlijk handelen? Is de wet daarop toegerust? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, die mening deel ik niet. De handel in laserpennen is gereguleerd. Het verhandelen van laserpointers van klasse 3R, 3B en 4 aan consumenten is niet toegestaan op grond van artikel 18 onder a van de Warenwet en het Warenwetbesluit Algemene Productveiligheid. Het verhandelen van lasergadgets – laserpennen die door uiterlijk of vorm mogelijkerwijs sneller in handen van kinderen kunnen vallen – van klasse 2, 2M, 3R, 3B en 4 is op grond van datzelfde artikel evenmin toegestaan.
Op grond van de Wet wapens en munitie is er sprake van een strafbaar feit als aangetoond kan worden dat, gelet op de aard of de omstandigheden waaronder een laserpen is aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze bestemd is letsel aan personen toe te brengen of te dreigen. Het gebruik van een krachtige laserpen kan ook op grond van het Wetboek van Strafrecht een strafbaar feit opleveren, bijvoorbeeld (poging tot) zware mishandeling. De Wet wapens en munitie en het Wetboek van Strafrecht bieden de politie en het Openbaar Ministerie voldoende mogelijkheden om het dragen en onverantwoord gebruik van krachtige laserpennen effectief aan te pakken en hiertegen op te treden.
Bent u gezien de voorgaande vragen alsnog bereid om onderzoek te doen naar (zware) laserpennen? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het huidig wettig instrumentarium afdoende en zie geen aanleiding voor het verrichten van onderzoek.
Het bericht: ‘Holleeder regeert vanuit cel’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Ken u het bericht «Holleeder regeert vanuit cel»?1
Ja.
Klopt het dat het deze crimineel, ondanks dat hij in de strengst beveiligde gevangenis van het land zit en dit volstrekt onmogelijk moet zijn, toch is gelukt contact te leggen met de buitenwereld? Zo ja, hoe is dit mogelijk?
Gedetineerden hebben, conform de artikelen 36 t/m 40 van de Penitentiaire beginselenwet, recht op contact met de buitenwereld. Dit geldt ook voor gedetineerden in de EBI. Met het oog op de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, de bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid, de voorkoming of opsporing van strafbare feiten of de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven is de directeur van de inrichting bevoegd het contact met de buitenwereld te ontzeggen. Tevens kan de rechter-commissaris (RC) of Officier van Justitie, indien in het belang van het onderzoek of de orde noodzakelijk wordt geacht, beperkingen bevelen die zien op een contactverbod met de buitenwereld. In beide gevallen betreffen dit maatregelen van tijdelijke aard.
In de loop van zijn detentie zijn aan betrokkene beperkingen opgelegd, waarmee hem het contact met de buitenwereld is ontzegd, met uitzondering van het contact met zijn advocaat. Vanaf het moment dat betrokkene in de EBI verblijft, heeft hij op geen enkele wijze – anderszins dan met zijn advocaat – contact met personen buiten de inrichting gehad, niet via post, telefoon of bezoek. Dit is bevestigd door het Openbaar Ministerie.
Is er, door deze slechte beveiliging van de Extra Beveiligde Inrichting (EBI), sprake van mogelijk (groot) gevaar voor de mensen die belastende verklaringen hebben afgelegd tegen Holleeder? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u eraan doen om deze mensen te beveiligen?
De toezichtmaatregelen horend bij het EBI-regime worden ook in deze casus strikt nageleefd, zodat het gevaarsrisico voor degenen die een belastende verklaring hebben afgelegd, maximaal wordt gereduceerd. Bovendien is het personeel van de EBI erop getraind om zorgvuldig en professioneel om te gaan met deze specifieke doelgroep.
Deelt u de mening dat het te bizar voor woorden is dat gevangenen, zeker in de EBI, hun criminele praktijken gewoon vanuit de gevangenis kunnen voortzetten en dat dit het vertrouwen van burgers in justitie zo kan schaden dat mensen in de toekomst geen belastende verklaringen meer willen afleggen waardoor de aanpak van georganiseerde misdaad ook moeilijker wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u per direct nemen om ervoor te zorgen dat de regels of beperkingen in de EBI strikt worden nageleefd?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat Holleeder met fluwelen handschoenen wordt aangepakt, dat hij bijvoorbeeld weigert de door de EBI geserveerde boterhammen te eten omdat hij die niet lekker vindt en de directie daarom heeft besloten dat bewaarders speciaal voor hem natriumarm brood bij een bakker buiten de inrichting moeten kopen? Zo ja, wat is dit voor een onzin en bent u bereid het divagedrag direct de kop in te drukken? Zo nee, waarom niet?
Dit klopt niet.
Het gebruik van een softwarefout door de Amerikaanse inlichtingendiensten |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Het grootste deel van veilige internetverbindingen is kapot»?1 Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de «LogJam bug», die ervoor zorgt dat belangrijke versleutelingsprotocollen te omzeilen zijn?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het wetenschappelijk artikel, waarin aannemelijk wordt gemaakt dat de National Security Agency (NSA) de kwetsbaarheden in belangrijke versleutelingsprotocollen heeft gebruikt om beveiligde communicatie af te luisteren?2
In het wetenschappelijk artikel wordt, naast een uitleg van de Logjam bug, gespeculeerd over de mogelijkheden van de NSA of andere statelijke actoren om als passieve aanvaller (die het internetverkeer tussen een server en een klant uitsluitend registreert en probeert te ontcijferen) het verkeer te kraken. De onderzoekers stellen dat in veelgebruikte communicatieprotocollen (voor beveiligde internetverbindingen, voor geauthentiseerde toegang tot afgeschermde netwerken, of voor mailsystemen) een vercijfermethode gebruikt wordt die gezien de huidige stand van de techniek niet meer veilig geacht wordt, zeker niet als men bescherming tegen grote statelijke actoren nastreeft.
Inlichtingen- en veiligheidsdiensten geven geen inzicht in de wijze waarop zij hun inlichtingen verzamelen in verband met de bescherming van bronnen, modus operandi en actueel kennisniveau. Om die reden is het niet mogelijk een oordeel te geven of de hypothese van de wetenschappers correct is.
In zijn algemeenheid kan ik u wel aangeven dat, dit in lijn met eerdere adviezen van het NCSC, het van belang is om cryptografische producten op de juiste wijze in te stellen en te gebruiken en dat deze instellingen naar de stand der techniek dienen te worden bezien. Het NCSC heeft reeds eerder geadviseerd om van langere sleutellengtes gebruik te maken dan in het artikel worden genoemd.
Onderschrijft u de waarneming van de wetenschappers dat gebruik van de nu onthulde kwetsbaarheden in versleutelingsprotocollen een zeer aannemelijke verklaring biedt voor de beveiligde informatie, waarvan afgelopen jaar duidelijk is geworden dat de NSA erover beschikt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u het belang van betrouwbare vormen van informatiebeveiliging voor een goed functionerende digitale samenleving? Hoe verhoudt zich dat tot het gebruik of zelfs het actief aanbrengen van kwetsbaarheden door overheden?
Zoals in de tweede Nationale Cyber Security Strategie (NCSS-2) is aangegeven is cybersecurity, of informatiebeveiliging als onderdeel daarvan, een randvoorwaarde voor privacy en economische en maatschappelijke groei. De in de NCSS-2 ingezette acties richten zich dan ook op het vinden van een balans tussen veiligheid, vrijheid en economische en maatschappelijke groei.
Zoals eerder in de Eerste Kamer, naar aanleiding van de motie van het lid De Vries (PvdA) (Kamerstuk CVIII, nr. N), aangegeven, hecht het kabinet aan het delen van informatie met belangendragers om de impact van kwetsbaarheden te vermijden.
Ik steun het gebruik van beveiliging voor legale doeleinden. Daar waar de overheid in de persoonlijke levenssfeer van burgers treedt, dient dit altijd van een wettelijke basis en solide waarborgen voorzien te zijn.
Ter versterking van de digitale veiligheid van Nederland en het beperken van de criminaliteit stimuleer ik ook het melden van kwetsbaarheden, onder meer met het beleid voor responsible disclosure. Ook internationaal hecht het kabinet hier sterk waarde aan en zal het belang van responsible disclosure dan ook blijven uitdragen.
Zoals eerder is aangegeven in de beantwoording op de vragen van het lid Gesthuizen (SP) over het gebruik van omstreden spionagesoftware door de politie (kenmerk 566118), brengt het verstrekken van informatie over welke specifieke software de opsporingsdiensten beschikken, testen en gebruiken grote risico’s met zich mee voor de inzetbaarheid van die middelen. De verwerving van dergelijke middelen vindt bij de politie onder geheimhouding plaats. Zoals reeds aangegeven, is het gebruikelijk dat inlichtingen- en veiligheidsdiensten geen inzicht geven in de wijze waarop zij inlichtingen verzamelen in verband met de bescherming van bronnen, modus operandi en het actueel kennisniveau. Ik kan hier derhalve geen nadere informatie over verstrekken.
Bij de uitvoering van hun wettelijke taken kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten stuiten op onbekende kwetsbaarheden op het internet. Indien zij stuiten op significante kwetsbaarheden die de belangen van gebruikers op het internet kunnen schaden, dan zullen belangendragers geïnformeerd worden.
Indien de politie bij de uitoefening van haar taken op kwetsbaarheden stuit, waarvan bekend is dat het nog niet eerder onderkende kwetsbaarheden betreft en die de belangen van gebruikers op het internet kunnen schaden, dan zal in samenwerking met het NCSC worden bezien op welke wijze en welke termijn de informatieverstrekking plaatsvindt.
Er kunnen echter wettelijke bepalingen (de wettelijke plicht tot het beschermen van bronnen of actueel kennisniveau) of operationele redenen zijn, die openbaarmaking van kwetsbaarheden (tijdelijk) in de weg staan.
Geconstateerde kwetsbaarheden hoeven overigens niet noodzakelijkerwijs betrekking te hebben op alle gebruikers van het internet, maar kunnen ook specifieke doelgroepen betreffen. Belangendragers zijn dan ook niet per definitie alle gebruikers van internet, dit verschilt per casus. Daarbij wordt het belang van informatieverstrekking afgewogen tegen het belang van geheimhouding en bronbescherming. De diensten werken nauw samen met het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) en dragen zo vanuit hun expertise bij aan het vergroten van de weerbaarheid van de Nederlandse samenleving in het digitale domein.
Deelt u de mening dat overheden de veiligheid van de digitale samenleving ondermijnen door kwetsbaarheden niet te melden, maar te gebruiken om zich toegang tot informatie en systemen te verschaffen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt dit gedrag zich tot internationale afspraken om de veiligheid van de digitale samenleving te vergroten?
Zie antwoord vraag 4.
Maken de Nederlandse inlichtingendiensten en de politie ook gebruik van onbekende kwetsbaarheden? Zo ja, hoe beoordeelt u de ondermijning van de veiligheid die door dit gebruik veroorzaakt wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze gaat de Nederlandse overheid om met al dan niet bewust aangebrachte kwetsbaarheden in software en hardware? Ondersteunt u de actieve opsporing van dergelijke kwetsbaarheden? Wordt er in aanbestedingen rekening gehouden met de mogelijke aanwezigheid van kwetsbaarheden? Worden kwetsbaarheden, die ontdekt worden, altijd gemeld zodat andere gebruikers zich hiertegen kunnen beveiligen?
De Nederlandse overheid is er zich van bewust dat hard- en software kwetsbaarheden kan bevatten. Vanuit het NCSC worden, conform haar reguliere rol, partners en achterban van Rijk en vitale sectoren op dagelijkse basis geadviseerd over kwetsbaarheden in hard- en software en de wijze waarop deze kunnen worden verholpen, bijvoorbeeld door uitvoeren van updates. In Nederland, wordt middels de ontstane praktijk van responsible disclosure, ofwel het op verantwoorde wijze openbaar maken van kwetsbaarheden actief door overheid, bedrijfsleven en beveiligingsonderzoekers en ethische hackers samengewerkt aan het opsporen en verhelpen van kwetsbaarheden.
Bij inkooptrajecten wordt onder meer gewerkt met de beveiligingsrichtlijnen voor webapplicaties van het NCSC. Thans worden deze geactualiseerd, waarbij aandacht zal zijn voor het opnemen van het onderwerp responsible disclosure in deze beveiligingsrichtlijnen. De geactualiseerde versie zal nog dit jaar worden gepubliceerd.
Zoals reeds aangegeven zullen belangendragers worden geïnformeerd over significante kwetsbaarheden die de belangen van gebruikers op het internet kunnen schaden. Er kunnen echter wettelijke bepalingen (de wettelijke plicht tot het beschermen van bronnen of actueel kennisniveau) of operationele redenen zijn, die openbaarmaking van kwetsbaarheden (tijdelijk) in de weg staan.
Hoe informeert het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) bedrijven en burgers bij de ontdekking van ingrijpende kwetsbaarheden als bij deze «LogJam bug»? Welke mogelijkheden zijn er om de risico’s van deze kwetsbaarheid te minimaliseren?
Het NCSC heeft direct na de publicatie van het wetenschappelijke artikel d.d. 20 mei jl. over kwetsbaarheden in: VPN (Virtual Private Networks, ofwel beveiligde tunnels bv ten behoeve van thuiswerken), TLS (Transport Layer Security, bv voor de beveiliging van web en mailverkeer) en SSH (Secure Shell, bv voor het op afstand beheren van servers) conform haar reguliere rol contact gelegd met haar partners en haar achterban van Rijk en vitale sectoren en deze geïnformeerd over de in het paper genoemde kwetsbaarheid. Dit sluit aan op eerdere adviezen over kwetsbaarheden in deze protocollen. Indien het bij kwetsbaarheden noodzakelijk is om burgers van handelingsperspectief te voorzien dan wordt gebruik gemaakt van de samen met de Minister van Economische Zaken en ECP3 ingerichte website www.veiliginternetten.nl.
Uiteraard blijft het NCSC deze problematiek nauwgezet volgen en zal indien noodzakelijk gepaste actie ondernemen. Het is belangrijk om hierbij aan te geven dat de staande beveiligingsadviezen, zoals de ICT-beveiligingsrichtlijnen voor Transport Layer Security, ofwel TLS, hiermee onverminderd van kracht blijven. Door het toepassen van deze richtlijnen, wordt de impact van de kwetsbaarheid geminimaliseerd. Deze richtlijnen zijn voor een ieder te vinden op www.ncsc.nl. In deze richtlijnen is reeds ingegaan op de in het paper genoemde soort kwetsbaarheden en het advies is dan ook om producten consequent in te stellen volgens een hoge standaard van beveiliging.
Specifiek ten aanzien van Open VPN NL, het door de AIVD (NBV) goedgekeurde product voor beveiligd thuiswerken (tot en met het niveau Departementaal Vertrouwelijk), kan aangegeven worden dat het conform het inzetadvies niet vatbaar is voor de genoemde kwetsbaarheid.
Dit in combinatie met het feit dat de ICT-beveiligingsrichtlijnen voor webapplicaties, zoals gebruikt bij de DigiD-assesments, thans worden aangevuld met de ICT-beveiligingsrichtlijnen voor TLS, geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat de kwetsbaarheden een majeure impact op de overheid hebben. Een aanvullend onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Voert het NCSC of een andere partij onderzoek uit naar de mate waarin de Nederlandse digitale infrastructuur, in het bijzonder die van de overheid, getroffen is door deze kwetsbaarheid? Zo nee, wilt u hiertoe opdracht geven?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht “Ambtenaren: geen 'bolletjesvluchten' vanaf Eindhoven Airport” |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Marith Volp (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van Nieuwsuur over bolletjesvluchten vanaf Eindhoven Airport?1
Ja.
Is het waar dat er een vertrouwelijke ambtelijke nota is, waarin wordt gesproken over het verbieden van vluchten van Curaçao en Aruba naar Eindhoven Airport? Zo ja, kunt u de Kamer voorzien van de gehele tekst van die nota? Zo nee, wat is er niet waar en hoe moet de nota (of de citaten uit die nota) wel gelezen worden?
Wat is de status van de betreffende nota?
Hoe groot is de kans dat met deze vluchten van Curaçao en Aruba naar de regionale luchthaven Eindhoven Airport de sluis voor drugsimport via bolletjesslikkers wordt open gezet?
Kunt u garanderen dat er voldoende veiligheidsvoorzieningen aanwezig zijn indien dit soort intercontinentale vluchten via Eindhoven Airport gaan? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u de relativerende reactie van de directie van Eindhoven Airport dat het allemaal wel mee zal vallen omdat het vakantievluchten en geen drugstransporten zijn?
Wat doen Curaçao en Aruba zelf aan controles en hoe helpt Nederland hierbij?
Beide landen zijn zelf verantwoordelijk voor zowel de bestrijding van criminaliteit op de luchthavens ter plaatse als het voorkomen van drugssmokkel vanaf die luchthavens. De Nederlandse hulp voor het verder verbeteren van de controles bestaat naast financiële steun uit het geven van adviezen en delen van kennis en expertise. Tijdens het Justitieel Vierpartijen Overleg in Sint Maarten heb ik met mijn collega van Curaçao ook afspraken gemaakt over de controles aldaar.
Voorziet u andere risico’s voor de veiligheid bij intercontinentale vluchten? Zo ja, welke?
Zie het antwoord op vraag 2 tot en met 6. Alle inspanningen van de overheid zijn erop gericht mogelijke risico's te beperken.
Zou het kunnen zijn dat ook andere intercontinentale vluchten om deze reden wellicht niet zouden kunnen vliegen via de regionale vluchthavens?
Zie het antwoord op vraag 8. Het 100%-controleregime geldt alleen voor vluchten uit Curaçao, Aruba, Bonaire, Sint Maarten, Suriname en Venezuela.
Wie draait op voor de kosten van mogelijke extra controles op Eindhoven Airport?
Zie het antwoord op vraag 2 tot en met 6.
Hoe is het mogelijk dat dit ambtelijk advies wordt gegeven nadat Arkefly en Eindhoven Airport hun plannen realiseren, overeenkomstig het Nederlandse luchtvaartbeleid?
Zie het antwoord op vraag 2 tot en met 6.
Is er niet of te weinig afgestemd bij de formulering van het beleid tussen de Ministeries van Infrastructuur en Milieu en van Veiligheid en Justitie?
Het 100% controlebeleid voor vluchten vanuit landen met een hoog bolletjesslikkersrisico is een maatregel die 10 jaar geleden is ingesteld om de problematiek rondom bolletjeslikkers op Schiphol aan te pakken. Het intercontinentaal vliegen vanaf Eindhoven was toen niet aan de orde. Zodra het voornemen van de luchtvaartmaatschappij om te vliegen op Eindhoven vanuit een land met een hoog bolletjesslikkersrisico bekend was, is intensief tussen alle betrokken ministeries afgestemd en contact opgenomen met de relevante partijen.
Het bericht 'Seksueel misbruik bij boeddhisten in Nederland' |
|
Vera Bergkamp (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «seksueel misbruik bij boeddhisten in Nederland»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat uw reactie is op dit bericht, waaruit blijkt dat boeddhistische monniken en leraren zich in Nederland schuldig hebben gemaakt aan seksueel misbruik van (minderjarige) leerlingen?
Op basis van de informatie van het Openbaar Ministerie (OM) en de politie kan ik niet vaststellen of boeddhistische monniken en/of leraren zich schuldig hebben gemaakt aan seksueel misbruik. Ik kan het echter ook niet uitsluiten. Het is immers mogelijk dat zich feiten hebben voorgedaan waar de politie en het OM geen kennis van hebben. Wanneer iemand van mening is dat zich strafbare feiten hebben voorgedaan, kan daarvan aangifte worden gedaan bij de politie. Er zijn enkele meldingen en aangiftes bekend, maar die hebben tot op heden niet geleid tot een strafrechtelijke veroordeling.
Heeft u zicht op de omvang van dit misbruikschandaal? Zo ja, kunt u aangeven om welke omvang het gaat? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid te onderzoeken om welke schaal het gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen onderneemt u teneinde te voorkomen dat seksueel misbruik wederom plaatsvindt bij religieuze instellingen, zoals eerder bij de Rooms Katholieke Kerk en nu bij de Boeddhisten?
Religieuze instellingen vallen onder de reikwijdte van de regeling die voorziet in een gratis verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor vrijwilligers (zie de Beleidsregels vergoeding verklaring omtrent het gedrag voor vrijwilligers; Stcrt. 2015, 6425). Dit houdt in dat als die organisaties zelf hun verantwoordelijkheid nemen voor een eigen integriteitsbeleid, hun vrijwilligers de VOG kosteloos kunnen aanvragen. Op die manier wordt voor religieuze instellingen een financiële drempel weggenomen om vrijwilligers te laten screenen voordat zij bij de religieuze instellingen aan de slag gaan.
In overleg met de Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO) is de werkset «een veilige kerk» ontwikkeld, als aanvulling op de meer algemene werkset «in veilige handen», met daarin onder meer werkvormen, gedragscodes en meldprotocollen om de veiligheid van kwetsbare groepen binnen organisaties te vergroten. Hiermee worden religieuze instellingen geholpen vorm te geven aan hun eigen integriteitsbeleid.
Tevens is medio mei jl. de campagne «Seksueel grensoverschrijdend gedrag. Maak er een punt van» van start gegaan. De campagne heeft als doel seksueel grensoverschrijdend gedrag te voorkomen in organisaties waar vrijwilligers werken met kwetsbare groepen, zoals minderjarigen of mensen met een verstandelijke beperking. Deze campagne wordt ondersteund door het NOC*NSF voor het bereiken van alle sportclubs, door de Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk en Movisie voor het bereiken van het vrijwilligerswerk en door het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken, voor het bereiken van de kerkelijke organisaties. Organisaties – waaronder dus ook religieuze instellingen – worden weer extra gewezen op het belang van preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Wat is uw reactie op het feit dat er in ieder geval in twee gevallen wel naar de politie is gestapt, maar geen aangifte is gedaan? In hoeverre worden de mogelijkheden van aangifte kenbaar gemaakt bij de slachtoffers die naar de politie stappen?
Het is een goede zaak dat men met informatie over mogelijke misstanden naar de politie is gegaan. Deze informatie is toentertijd ook beoordeeld door de politie. Er is toen door de melders inderdaad geen aangifte gedaan. Wat hun overwegingen daarbij waren, is mij niet bekend. De meldingen zijn wel opgenomen en vastgelegd door de politie. Op basis van de toen verkregen inlichtingen is onvoldoende aanleiding gezien ambtshalve een strafrechtelijk onderzoek te starten.
Over het algemeen maakt het feit dat plegers van zedendelicten veelal bekenden zijn van hun slachtoffers het voor slachtoffers moeilijk om naar de politie te stappen. In antwoord op vragen van het lid Rebel (PvdA) ben ik hier recent nader op ingegaan.2 Daar heb ik ook de praktijk van het informatieve gesprek voor slachtoffers van zedendelicten toegelicht, waarin een goede en objectieve voorlichting over het doen van aangifte een kernpunt is. Een zeker ontmoedigend effect van het informatieve gesprek kan nooit helemaal worden uitgesloten. Het strafproces kent nu eenmaal een aantal moeilijke en zware stappen voor een slachtoffer.
Wat vindt u van de invulling van de rol van de Boeddhistische Unie Nederland, die geen ruchtbaarheid heeft gegeven aan signalen van ernstig misbruik? Welke rol ziet u in de toekomst voor hen weggelegd? In hoeverre bent u hierover met hen in gesprek?
Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de Boeddhistische Unie Nederland (BUN) om te voorkomen dat boeddhistische monniken en/of leraren zich schuldig maken aan (seksueel) misbruik. Dit geldt evenzeer voor vergelijkbare organisaties bij andere religies. Ik ben over dit onderwerp niet in gesprek met de BUN.
Op welke manier probeert u, in samenwerking met derden, het toezicht te verbeteren in religieuze instellingen en bij religieuze samenkomsten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat de overheid doen teneinde het taboe rondom seksueel misbruik te doorbreken, zodat er ook eerder melding gemaakt wordt?
In de overheidscampagne «Voor een veilig thuis» wordt in het najaar van 2015 aandacht besteed aan seksueel misbruik. Deze campagne is gericht op omstanders, omdat de naaste omgeving belangrijk is bij het stimuleren van het doen van een melding bij seksueel misbruik. Hiermee geeft de overheid gevolg aan de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (NR) om structurele publieksvoorlichting te organiseren om seksueel misbruik herkenbaar en bespreekbaar te maken.3
Daarnaast is vorig jaar gestart met een specifieke online-jongerencampagne over huiselijk geweld, kindermishandeling en seksueel misbruik. Deze online campagne krijgt dit jaar een vervolg. Deze campagne is erop gericht om onveilige situaties in huiselijke kring, waaronder seksueel misbruik, bespreekbaar te maken onder jongeren en om hen handelingsmogelijkheden te bieden.
Kunt u aangeven welke opvang- en zorgmogelijkheden er zijn voor slachtoffers in Nederland?
Slachtoffers van seksueel misbruik die na langere tijd hulp zoeken, hebben verschillende mogelijkheden. Dit kan variëren van een individueel gesprek met de huisarts (die een slachtoffer eventueel kan doorverwijzen voor meer specialistische hulp), een gesprek met lotgenoten of dialoog met de dader tot professionele psychologische hulpverlening in de GGZ. Slachtoffers kunnen ook terecht bij de Hulplijn seksueel misbruik. Daar kan geadviseerd worden welke hulp het beste bij de situatie van het slachtoffer past. Slachtoffers kunnen daarbij doorverwezen worden naar de juiste hulpverleners. De Hulplijn kan ook anoniem gebeld worden.
Ook via Veilig Thuis, het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling, kunnen slachtoffers doorgeleid worden naar hulp die het beste bij hun situatie past.
Tevens bestaan er diverse websites waar slachtoffers van seksueel geweld terecht kunnen voor hulp en informatie. De website www.seksueelgeweld.info van Movisie is bijvoorbeeld een wegwijzer voor het vinden van geschikte hulpverlening voor volwassenen en kinderen.
Voor de acute fase na seksueel misbruik of verkrachting is sinds 2012 een aantal centra seksueel geweld (CSG) geopend die slachtoffers van seksueel misbruik opvang bieden. In die centra werken artsen, verpleegkundigen, politie, psychologen, maatschappelijk werkers en seksuologen samen om goede zorg te bieden.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft het initiatief genomen om een landelijk dekkende infrastructuur voor een multidisciplinaire aanpak van huiselijk geweld, kindermishandeling en seksueel geweld tot stand te brengen. Daarin wordt de werkwijze van de CSG’s betrokken.
De NR gaat overigens dossieronderzoek verrichten binnen de jeugd-GGZ om meer te weten te komen over de behandeling die minderjarige slachtoffers van seksueel geweld krijgen. Als kinderen in de jeugd-GGZ geholpen worden vanwege seksueel misbruik, weten we namelijk niet welke behandeling zij krijgen. De interventiemogelijkheden zijn bekend, maar er is nog niet voldoende zicht op de vraag of (minderjarige) slachtoffers deze interventies ook krijgen. De NR zal de resultaten van dit onderzoek in de loop van 2016 publiceren.
Welke mogelijkheden ziet u voor vervolging van de daders als het misbruik in sommige gevallen tientallen jaren is verzwegen? Welke mogelijkheden ziet u voor slachtoffers als de daders al zijn overleden?
Er kan altijd aangifte gedaan worden van een zedenmisdrijf. Wanneer strafbare feiten zijn verjaard of de daders zijn overleden, bestaat geen mogelijkheid tot strafvervolging meer. Het is dan op de eerste plaats van belang dat slachtoffers – indien zij dit wensen – emotionele en praktische ondersteuning krijgen, bijvoorbeeld van familie of Slachtofferhulp Nederland. Verder kunnen slachtoffers van seksueel misbruik waarvan de schade niet is vergoed in aanmerking komen voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Deze uitkering is een financiële tegemoetkoming voor het overkomen leed en voor eventuele financiële schade (bijvoorbeeld kosten voor psychologische hulp) die door het misbruik is ontstaan.
Of een feit verjaard is, hang af van het soort feit. Sinds 1 april 2013 kunnen ernstige zedenmisdrijven tegen kinderen met een straf van 8 jaar en langer niet meer verjaren. Zo geldt geen verjaringstermijn meer voor verkrachting, aanranding en voor gemeenschap met kinderen onder de 16 jaar. De verjaringstermijn is niet alleen afgeschaft voor ernstige zedenmisdrijven die na 1 april 2013 zijn gepleegd, maar geldt ook voor misdrijven die op dat moment nog niet zijn verjaard. Voor zedenmisdrijven tegen personen boven de achttien jaar geldt een verjaringstermijn van 20 jaar.
Het bericht dat listige jihadloverboys piepjonge meisjes inpalmen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat listige jihadloverboys piepjonge meisjes inpalmen?1
Ja.
Heeft u zicht op het aantal tienermeisjes dat ingepalmd wordt door jihadloverboys voor een islamitisch huwelijk en naar het kalifaat wordt gestuurd met valse Turkse paspoorten? Zo ja, om welke aantallen gaat het? Zo nee, waarom niet?
Verschillende overheidspartners werken nauw samen bij de integrale aanpak van gewelddadige jihadisten. Bij die aanpak zijn signalen waargenomen dat een aantal minderjarige meisjes zich heeft willen vestigen in een jihadistisch strijdgebied. In een enkel geval is dat ook gelukt. Hierbij is mogelijk sprake geweest van ronselen.
Het OM doet strafrechtelijk onderzoek bij aanwijzing of verdenking van (voornemen tot) uitreis naar een jihadistisch strijdgebied. Op dit moment loopt er een aantal strafrechtelijke onderzoeken dat zich richt op het mogelijk ronselen van strijders voor de gewelddadige jihad. Over deze lopende onderzoeken en concrete aantallen doet het OM geen nadere mededelingen vanwege opsporings- en vervolgingsbelangen.
Deelt u de mening dat snel een halt toegeroepen moet worden aan het groeiend aantal jonge meisjes dat wordt geronseld als jihadbruidjes? Zo ja, welke rol ziet u daarbij voor het expertisecentrum en het kennisplatform preventie radicalisering?
Het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme bestaat uit vijf groepen maatregelen. De interventies om de uitreis naar een jihadistisch strijdgebied te voorkomen of te bemoeilijken zijn daar een belangrijk onderdeel van. Deze uitreis – al dan niet door ronselen en/of uithuwelijken – moet volgens het kabinet te allen tijde voorkomen worden. Hierbij is reeds een rol voorzien voor de expertise-unit sociale stabiliteit en het Kennisplatform Integratie & Samenleving (KIS).
De expertise-unit sociale stabiliteit van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) richt zich op gemeenschappen, gemeentes en professionals. De expertise-unit organiseert en verbindt kennis en expertise in deze verschillende netwerken op lokaal en landelijk niveau. Het doel hiervan is om de handelingsvaardigheid in deze netwerken te versterken en zo de weerbaarheid en veerkracht te vergroten. Hiermee levert de unit in het kader van het Actieprogramma (in aanvulling op de activiteiten van de NCTV) een bijdrage aan het tegengaan van radicalisering en maatschappelijke spanningen.
Het KIS is een programma van het Verwey-Jonker Instituut en Movisie, dat wordt gefinancierd door het Ministerie van SZW. Als kennisplatform opereert KIS rond thema’s als integratie, migratie en diversiteit en de bij het KIS aanwezige kennis en informatie wordt actief gedeeld met de bij deze thema’s betrokken organisaties en overheidsinstellingen.
Hoe beoordeelt u de aanpak van ronselaars van jihadbruidjes zowel als van pedofielen, loverboys en mensenhandelaren? Welke wet- en regelgeving is in dat kader van toepassing en acht u deze voldoende teneinde dit soort ronselaars stevig aan te pakken?
Naast het strafrechtelijke instrumentarium op het gebied van terroristische misdrijven, kan het OM voor de opsporing en vervolging van ronselaars, afhankelijk van de concrete omstandigheden een beroep doen op artikel 279 (onttrekking minderjarigen uit het ouderlijk gezag), op artikel 273f (mensenhandel), op de artikelen 244, 245 en 247 (ontucht met een minderjarige), alsmede op artikel 284 (algemeen dwangartikel) van het Wetboek van Strafrecht. Ook wanneer de strafbare feiten in het buitenland worden gepleegd tegen Nederlanders of vreemdelingen die minimaal vijf jaar rechtmatig in Nederland verblijven, kan de Nederlandse strafwet worden ingezet. Sinds 1 juli 2014 geldt de Nederlandse strafwet vaker in het buitenland. Hierdoor hebben de politie en het OM meer mogelijkheden om misdrijven met een Nederlands slachtoffer te vervolgen. Bijvoorbeeld als de autoriteiten van een land niets doen. Ook kunnen hierdoor in bepaalde gevallen verdachten met de Nederlandse nationaliteit en vreemdelingen die tenminste 5 jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland verblijven, volgens Nederlands recht worden vervolgd voor misdrijven die zij in het buitenland hebben begaan, ook als het slachtoffer geen Nederlander is.
Op welke wijze worden onderwijsinstellingen ondersteund indien zij vermoeden dat er sprake is van de voorbereiding van strafbare feiten of jihadisme?
Bij vermoedens van strafbare feiten kan de school contact opnemen met de politie. Bij vragen over signalen van radicalisering kunnen de scholen contact opnemen met de gemeenten, de vertrouwensinspecteur van de Onderwijsinspectie, de Stichting School en Veiligheid (SVV) of anoniem melding maken bij Meld Misdaad anoniem.
Welke andere maatregelen treft u teneinde de voedingsbodem van radicalisering van kwetsbare jonge meisjes tegen te gaan? Hoe kan voorkomen worden dat deze meisjes uitreizen naar conflictgebieden als ISIS?
Er wordt zowel ingezet op het bestrijden van bestaande gewelddadige jihadistische beweging in Nederland als op het voorkomen van aanwas. Deze integrale aanpak maakt dat radicalisering, ook van kwetsbare minderjarige meisjes, zo goed mogelijk wordt tegengegaan.
Voor de kwetsbare meisjes is van belang de weerbaarheid te vergroten teneinde ronselen te voorkomen. Daarom wordt ingezet op het versterken van mogelijke bronnen van weerstand tegen uitreizen naar een jihadistisch strijdgebied in de directe omgeving: het gezin, direct betrokken organisaties en professionals – denk hierbij aan onderwijs, hulpverleningsdiensten, politie en de (islamitische) gemeenschap.
In het geval er (duidelijke) signalen zijn dat bijvoorbeeld een minderjarig meisje uit wil reizen, wordt in het gemeentelijk multidisciplinair casusoverleg bekeken welke interventies ingezet kunnen worden om dit te verhinderen.
Het benutten van wettelijke mogelijkheden om uitreizen naar IS-gebieden te voorkomen |
|
Peter Oskam (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de opvattingen van de burgemeester van Hengelo ten aanzien van de mogelijkheden om een paspoort in te nemen bij een dreigende uitreis naar IS-gebieden, te weten dat het intrekken of ongeldig verklaren van een paspoort weinig zinvol is om het uitreizen te voorkomen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze opvattingen in het licht van het kabinetsbeleid dat gericht is op het voorkomen van uitreizen en de daaraan gekoppelde wettelijke instrumenten, zoals het innemen, ongeldig dan wel vervallen verklaren van reisdocumenten?
Het totaalpakket en de samenhang tussen de maatregelen is van belang. Het kabinet is van mening dat het signaleren van paspoorten binnen het totale pakket een zinvolle maatregel is. Het signaleren van paspoorten door de rijksoverheid en het besluit tot weigering of vervallen verklaring door de bevoegde autoriteiten (in de meeste gevallen de burgemeester van de woonplaats van betrokkene), draagt bij aan het verstoren van mogelijke uitreis. Het is één van de verschillende interventies die in samenhang worden gedaan in de lokale casusoverleggen om uitreis tegen te gaan. Per casus wordt bezien of het treffen van een paspoortmaatregel daaraan bij draagt. Wanneer betrokkene een identiteitskaart of paspoort van een tweede nationaliteit heeft, kan het effect van de paspoortmaatregel mogelijk anders uitpakken. Om die reden ben ik bezig met een wetsvoorstel dat het aanvullend mogelijk moet maken om aan een potentiële uitreiziger een uitreisverbod op te leggen. Het staat bestuurders in ons democratische bestel vrij om hier een opvatting over te hebben.
Hoe beoordeelt u deze opvattingen in het licht van de werking van specifiek het vervallen verklaren van het paspoort? Deelt u de mening dat dit een nuttig instrument is omdat iemand niet door heeft dat zijn paspoort vervallen is verklaard, tot het moment van uitreizen?
Wanneer een paspoort wordt gesignaleerd ter vervallen-verklaring of weigering, dan wordt betrokkene in de regel geïnformeerd over de opname van zijn gegevens in het register paspoortsignaleringen, tenzij operationele belangen hieraan in de weg staan. Betrokkene wordt altijd geïnformeerd over het voornemen en besluit tot vervallenverklaring van diens paspoort. Het is immers een besluit van een bestuursorgaan waar bezwaar en beroep tegen open staat voor betrokkene. Het nut van dit instrument zit dus niet – in tegenstelling tot hetgeen in de vraagstelling wordt verondersteld – in de onbekendheid van de betrokkene met de vervallenverklaring van zijn paspoort. Het nut van de (signalering ter) vervallenverklaring van een paspoort moet zoals aangegeven gezien in antwoord op vraag 2 worden in het totaalpakket van alle maatregelen om de dreiging van de jihadistische beweging in Nederland te verminderen.
Welk signaal gaat er richting de samenleving in het geheel alsmede de potentiële jihadstrijders specifiek vanuit dat, wanneer lokaal indicaties bestaan voor uitreizen naar IS-gebied, de uitreis ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden maar lokaal geen gebruik is gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om dit te beletten?
Ik hecht er waarde aan te benadrukken dat het er de lokale én landelijke partners alles aan gelegen is om in het geval van (signalen van) mogelijke uitreis het strafrechtelijk en bestuursrechtelijk instrumentarium ten volste te benutten om uitreis tegen te gaan. Het kabinet is van mening dat personen die met jihadistische intenties willen uitreizen naar Syrië en Irak tegen moeten worden gehouden. In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme zijn diverse maatregelen opgenomen die bijdragen aan het tegenhouden van (potentiële) uitreizigers. Deze maatregelen zien op toepassing van (bestuurlijke) interventies zoals de paspoortmaatregel om eventuele uitreis te verstoren. Het gaat altijd om toepassing van die mix van maatregelen die het meest effectief wordt geacht om de dreiging die van een individu uit (kan) gaan te verminderen. Het betreft altijd maatwerk; betrokken partners stemmen in het lokale multidisciplinaire casusoverleg de meest effectieve interventiestrategie af om eventuele uitreis te voorkomen.
Zijn burgemeesters en gemeenteraden volgens u voldoende geïnformeerd over het wettelijk instrumentarium om uitreizen te voorkomen? Op welke wijze bevordert u dat van deze mogelijkheden ook daadwerkelijk gebruik wordt gemaakt?
Ja. De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) heeft de afgelopen maanden in diverse bestuurlijke bijeenkomsten toelichting gegeven op onder meer de wettelijke mogelijkheden om uitreizen te voorkomen. In aanvulling daarop is via diverse kanalen informatie verstrekt over mogelijke interventies die uitreis kunnen belemmeren, bijvoorbeeld via de VNG, via de Toolbox Extremisme van de NCTV en via de «Handreiking Terrorismebestrijding op Lokaal Niveau» van de NCTV. Tot slot staat de NCTV gemeenten bij ten aanzien van de operationele uitvoering van de paspoortmaatregel.
Kunt u aangeven hoeveel paspoorten in 2014 zijn ingetrokken alsmede ongeldig dan wel vervallen zijn verklaard op lokaal niveau wegens dreigende uitreis naar IS-gebieden?
De Minister van Veiligheid en Justitie heeft de mogelijkheid tot het signaleren van paspoorten wanneer het gegronde vermoeden bestaat dat betrokkene zal uitreizen naar jihadistisch strijdgebied om zich aan te sluiten bij een terroristische organisatie. Op mijn verzoek zijn met het oog op interventies rond uitreis momenteel zeventig paspoorten gesignaleerd ter vervallen verklaring. Het is vervolgens aan de bevoegde autoriteiten, zoals aangegeven in de meeste gevallen de burgemeester van de woonplaats van betrokkene, om het besluit tot weigering of vervallen verklaring te nemen.
Kunt u de op internet gepubliceerde lijst met informatie over (mogelijke) jihaduitreizigers per gemeente vanuit rijkswege actualiseren en indien noodzakelijk corrigeren?2
Nee, dit is een overzicht dat door de Telegraaf is opgesteld. Het is niet aan het kabinet om deze informatie te verstrekken.
Waarom houdt u in beantwoording van eerdere vragen vast aan het uitgangspunt dat het niet aan u is om het aantal uitreizigers op lokaal niveau te monitoren en/of de Kamer hierover te informeren? De dreiging die hier van uit gaat blijft toch niet beperkt tot de betreffende gemeente maar geldt toch voor heel Nederland en is daarom toch ook úw verantwoordelijkheid?
Monitoren en het openbaar maken van informatie is niet hetzelfde. De relevante diensten monitoren op landelijk niveau de ontwikkeling van het aantal uitreizigers. Periodiek worden deze landelijke totaalcijfers als richtgetal door de AIVD openbaar gemaakt. Zoals aangegeven is het niet aan het kabinet om over individuele uitreizigers of het aantal uitreizigers per gemeente te communiceren. Dit is de verantwoordelijkheid van elke individuele gemeente. Aan deze taakverdeling houd ik onverkort vast.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden, vóór 25 juni 2015, de datum waarop het Algemeen overleg over terrorismebestrijding gehouden wordt?
Ja.
Het bericht 'Weer twee Gouwenaars vertrokken naar Syrië' |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat weer Gouwenaars vermoedelijk zijn afgereisd richting IS-gebieden?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom de beschikbare maatregelen niet hebben kunnen voorkomen dat deze jongeren uitreisden?
Het nationale Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme is ook voor de gemeente Gouda richtinggevend in de lokale aanpak, inclusief de maatregelen om uitreis te voorkomen of te bemoeilijken. De lokale aanpak van de jihadistische beweging kenmerkt zich door een persoonsgerichte en preventieve aanpak. In de multidisciplinaire persoonsgerichte aanpak worden signalen besproken en een plan van aanpak opgesteld om zo de risico’s die van een persoon uitgaan tegen te gaan. Deze op maat gesneden aanpak bestaat uit één of meerdere maatregelen, zoals interventies om uitreizen te voorkomen en maatregelen om radicalisering te stoppen of tegen te gaan. Ondanks deze op maat gesneden aanpak, is het in sommige gevallen niet te voorkomen dat een individu naar jihadistisch strijdgebied vertrekt.
Zaten deze jihadgangers in de risicogroep van ongeveer 20 personen die de gemeente in beeld had? Hadden de lokale netwerken zicht op deze jihadgangers en hun profiel?
Over specifieke gevallen doe ik geen uitspraken. Het college van burgemeester en wethouders van Gouda brengt de gemeenteraad periodiek in een vertrouwelijke sessie op de hoogte over de ontwikkelingen en aanpak ten aanzien van het onderwerp jihadisme en radicalisering.
Hebben deze jihadgangers banden met ronselaars? Welke Goudse netwerken en sociale groepen zijn verbonden met deze jihadgangers?
Over specifieke gevallen doe ik geen uitspraken.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden, vóór 25 juni 2015, de dag waarop het Algemeen overleg over terrorismebestrijding plaatsvindt?
Ja.
Minderjarigen in voorlopige hechtenis |
|
Marith Volp (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «acht op de tien kinderen zonder rechtspraak in jeugddetentie»?1 en het Jaarbericht Kinderrechten 2015?2
Ja.
Is het waar dat in Nederland 79% van het totaal aantal kinderen dat in een justitiële jeugdinrichting verblijft niet veroordeeld is maar in voorlopige hechtenis zit? Zo ja, hoe verhoudt dit cijfer zich tot dat van de detentie van minderjarigen in bijvoorbeeld Duitsland, België, Denemarken en Frankrijk of andere EU-lidstaten? Zo nee, hoe hoog is dat cijfer dan wel?
Op het laatste jaarlijkse peilmoment (30 september 2014) verbleven in de justitiële jeugdinrichtingen (JJI’s) in totaal 461 jeugdigen, waarvan 108 minderjarigen. Het overgrote deel van de populatie in de JJI’s is dus 18 jaar of ouder. Op de peildatum verbleven 85 minderjarigen (79%) op basis van voorlopige hechtenis in een JJI. Het is echter niet zodat alle minderjarigen die in het kader van voorlopige hechtenis in een JJI geplaatst zijn daar blijven totdat de rechter een uitspraak heeft gedaan. Ongeveer 75% van de minderjarigen wordt geschorst uit de voorlopige hechtenis. In 2014 duurde de voorlopige hechtenis van minderjarigen gemiddeld 37 dagen.
Hoe het percentage voorlopige hechtenis zich verhoudt tot aantallen minderjarigen in voorlopige hechtenis in andere Europese landen valt niet te zeggen. Als gevolg van de verschillende leeftijdsgrenzen en verschillen in de tenuitvoerlegging van het jeugdstrafrecht in de Europese landen (verschillende sancties en verschillende typen jeugdinrichtingen die al of niet meegeteld worden) zijn cijfers over minderjarigen in detentie lastig te interpreteren en te vergelijken. Een directe gegevensbron is niet voorhanden.
Deelt u de mening dat daar waar voorkomen kan worden dat minderjarigen – waaronder 12 en 13 jarigen – in afwachting van hun zaak in voorlopige hechtenis moeten blijven, dit ook voorkomen moet worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt van de Nederlandse regering is dat vrijheidsbeneming alleen wordt gehanteerd als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke passende duur. In het jeugdstrafprocesrecht geldt ten aanzien van de voorlopige hechtenis het uitgangspunt «schorsen, tenzij». Artikel 493 lid 1 Sv schrijft voor dat de rechter die de voorlopige hechtenis beveelt, ambtshalve moet nagaan of deze onmiddellijk of op een later moment kan worden geschorst. Ik acht deze rechterlijke toets afdoende. De rechter maakt een zorgvuldige afweging of voorlopige hechtenis noodzakelijk is. Volledigheidshalve meld ik dat van het totaal aantal vervolgde jeugdigen in 2013 slechts 6,4% in voorlopige hechtenis is genomen.
In de brief aan uw Kamer d.d. 8 april jl. (Kamerstuk 29 270, nr. 25) geef ik wel aan dat er in sommige gevallen juist kansen gemist kunnen worden voor een snelle aanpak van de achterliggende problematiek van de jeugdigen. Ook is er een groep veelplegers die voor relatief lichte delicten keer op keer kort wordt bestraft terwijl een meer intensieve behandeling c.q. aanpak nodig is. In dit soort gevallen is het wel gewenst om eerder door te pakken naar een intensievere behandeling ook al vormt het laatst gepleegde delict op zich geen grote inbreuk op de rechtsorde.
Plaatsing van 12- en 13-jarigen in een JJI komt weinig voor. In 2014 zijn achttien 12- en 13-jarigen in een JJI geplaatst. Dit is iets meer dan 1% van het totaal aantal minderjarigen dat in dat jaar in een JJI is opgenomen. Soortgelijke percentages gelden voor 2012 en 2013.
Acht u de bestaande rechterlijke toets, om te beoordelen of een voorlopige hechtenis voor een minderjarige noodzakelijk is, afdoende om te voorkomen dat minderjarigen onnodig in voorlopige hechtenis verblijven? Zo ja, waarom en hoe verhoudt zich dat tot de conclusies van Defence for Children en Unicef? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is de boven genoemde rechterlijke toets recentelijk geëvalueerd of anderszins bekeken of het toepassen van voorlopige hechtenis voor minderjarigen proportioneel is? Zo ja, wat is de uitkomst daarvan? Zo nee, bent u voornemens dit alsnog te laten doen?
De rechterlijke toets ten aanzien van voorlopige hechtenis voor minderjarigen is recentelijk niet geëvalueerd. Ik zie op dit moment geen aanleiding dit alsnog te doen. Het uitgangspunt in het jeugdstrafprocesrecht ten aanzien van de voorlopige hechtenis «schorsen, tenzij» acht ik juist. Het is aan de rechter(s) om per individuele zaak, daarin geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) en/of de jeugdreclassering (JR), te bepalen of het toepassen van voorlopige hechtenis gegeven de omstandigheden van het geval noodzakelijk is. In de eerder genoemde brief aan uw Kamer d.d. 8 april jl benoem ik wel een aantal punten om een groep (potentiële) jeugdige veelplegers beter in het vizier te krijgen zodat zij de aanpak krijgen die ze nodig om te voorkomen dat ze tot veelpleger uitgroeien dan wel om met hun crimineel gedrag te stoppen. Juist het jeugdstrafrecht biedt deze mogelijkheden omdat daarin de pedagogische benadering centraal staat. Deze mogelijkheden worden echter nog niet ten volle benut. Vandaar dat ik elementen aan het begin van het strafproces aanscherp om extra alert te zijn bij deze groep jeugdigen en hun problematiek.
Welke alternatieven bestaan er – anders dan in vrijheid het strafproces afwachten – voor voorlopige hechtenis voor minderjarigen? In welke mate worden die alternatieven door rechters in de praktijk al aangewend?
Alternatieven zijn onder andere schorsen van de voorlopige hechtenis onder bijzondere voorwaarden (zoals een meldingsplicht en/of een contactverbod), nachtdetentie of huisarrest met elektronische controle Tevens loopt momenteel een pilot forensische pleegzorg (zie vraag3. Van de groep minderjarigen in voorlopige hechtenis wordt in 75% van de gevallen tot schorsing overgegaan.
Is nachtdetentie voor minderjarigen, of in de fase van de voorlopige hechtenis, mogelijk? Zo ja, hoe vaak wordt dat toegepast? Zo nee, deelt u de mening dat dit een alternatief zou kunnen zijn voor volledige vrijheidsontneming in aanloop naar het strafproces?
Nachtdetentie is een bijzondere vorm van voorlopige hechtenis voor minderjarigen. Hierbij gaat de jongere overdag naar school, stage, of een instelling voor dagbehandeling, en verblijft hij of zij ’s avonds en in het weekend in een JJI. Het doel van nachtdetentie is het behouden c.q. versterken van de positieve banden met de samenleving. In 2014 zijn 79 nachtdetenties van start gegaan. Dit is nagenoeg evenveel als in 2013.
Deelt u de mening dat er «vanuit de politie, gemeenten en de justitiële instellingen beter gekeken moet worden naar het inzetten en aanbieden van alternatieven, zodat minderjarige verdachten hun strafzaak thuis of elders kunnen afwachten»?
Het is aan de (kinder)rechter om te bepalen of de verdachte zijn strafzaak in een JJI, thuis of elders afwacht. De rechter wordt daarbij zoals eerder aangegeven, geadviseerd door de RvdK of JR. De gemeente en de JJI zijn hierbij betrokken via de zogenaamde netwerk- en trajectberaden, zoals bij de beantwoording van vraag 13 uiteengezet wordt. Naar mijn mening gaan de partners in de jeugdstrafrechtketen zorgvuldig om met het adviseren en vorderen van plaatsing in een JJI in het kader van voorlopige hechtenis.
In de jeugdstrafrechtketen wordt gezocht naar alternatieven voor voorlopige hechtenis, zoals blijkt uit de pilot forensische pleegzorg.
Wat is de stand van zaken van het pilotprogramma waarbij forensische pleegzorg wordt ingezet als alternatief voor voorlopige hechtenis?
In deze pilot in Amsterdam worden minderjarigen via schorsing van de voorlopige hechtenis geplaatst in een forensisch pleeggezin voor de duur van ten minste drie maanden. Deze pilot wordt nog dit jaar afgerond en geëvalueerd. Op basis van de evaluatie volgt nadere besluitvorming.
Hoe verhoudt de bepaling, die voortvloeit uit het VN-Kinderrechtenverdrag dat een strafzaak van een minderjarige binnen zes maanden moet zijn afgedaan, zich tot het feit dat minderjarigen in Nederland vaker langer in voorlopige hechtenis zitten?
De regering acht een snelle en consequente afhandeling, naast zorgvuldigheid, een belangrijk kwaliteitsaspect van strafzaken tegen jeugdigen en heeft derhalve in 2001 de zogenaamde Kalsbeeknorm opgesteld. De regering streeft conform deze norm met de partners in de jeugdstrafrechtketen ernaar om strafzaken tegen minderjarigen binnen 6 maanden af te doen. Deze Kalsbeeknorm valt ruim binnen de termijn die de Hoge Raad redelijk acht. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat bij minderjarigen een termijn van 16 maanden redelijk is om tot een eindvonnis te komen.
Ik herken mij niet in het beeld dat minderjarigen vaker langer in voorlopige hechtenis zitten. Sinds 2009 is het absolute aantal minderjarigen in voorlopige hechtenis sterk gedaald en is de gemiddelde duur van de voorlopige hechtenis nagenoeg gelijk gebleven. De duur varieert tussen de 36 en 40 dagen.
Hoeveel minderjarigen zitten langer dan zes maanden in voorlopige hechtenis?
In 2014 hebben zeven minderjarigen langer dan zes maanden in voorlopige hechtenis gezeten. Doorgaans is de lange duur van de voorlopige hechtenis het gevolg van het aantekenen van beroep tegen de afdoeningsbeslissing van de kinderrechter, waardoor conform onze strafrechtssystematiek het vonnis niet onherroepelijk is en dientengevolge de voorlopige hechtenis voortduurt.
Welke waarborgen zijn er in Nederland teneinde minderjarigen bij overschrijding van de redelijke termijn te beschermen tegen een langere voorlopige hechtenis?
Onder voorlopige hechtenis wordt de vrijheidsbeneming ingevolge enig bevel van bewaring, gevangenhouding of gevangenneming verstaan. De rechter-commissaris beslist over de inbewaringstelling (de eerste fase van de voorlopige hechtenis) en de raadkamer (bestaande uit drie rechters) beslist of een verdachte langer vast moet blijven zitten in het kader van de zogenaamde gevangenhouding of gevangenneming. Gedurende de periode van de voorlopige hechtenis wordt derhalve meermalen door een rechter bepaald of de vrijheidsbeneming volgens de regels verloopt en of de verdachte vast mag worden gehouden. Daarnaast kan de verdachte tegen een bevel tot gevangenhouding, of de verlenging daarvan, in hoger beroep gaan bij het gerechtshof en staat het de verdachte vrij om een verzoek tot opheffing dan wel schorsing van het bevel voorlopige hechtenis in te dienen. Wanneer de strafzaak inhoudelijk wordt behandeld zal de rechtbank bij de strafmaat altijd rekening houden met de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Wordt in de fase van voorlopige hechtenis de jeugdhulpverlening en jeugdreclassering ingezet? Zo ja, hoe vaak en hoe snel gebeurt dat? Zo nee, in welke gevallen niet?
Ja, via het netwerk- en trajectberaad wordt al tijdens de fase van voorlopige hechtenis ingezet op hulpverlening na verblijf in een JJI. Elke jeugdige die instroomt in een JJI, wordt – in beginsel binnen één week en onder regie van de RvdK – besproken in een netwerkberaad om te komen tot een trajectplan voor begeleiding na verlaten van de JJI. Het netwerkberaad vervult een belangrijke schakelrol tussen de JJI, RvdK en JR. Gedurende het verblijf in een JJI volgen één of meer trajectberaden in (de regio van) de gemeente waar de jongere woonachtig is. In het trajectberaad vindt tussen de RvdK, de JR, JJI en de gemeente inhoudelijke afstemming plaats en worden afspraken gemaakt over de doelen van het trajectplan.
Hoe oordeelt u over het advies in het geval van 12 of 13 jarige verdachten geen voorlopige hechtenis meer toe te staan, maar alternatieven daarvoor te zoeken?
Met de toepassing van voorlopige hechtenis op jeugdigen dient terughoudend te worden omgegaan, zeker bij 12- of 13-jarige verdachten. Dat neemt niet weg dat het in sommige gevallen, bijvoorbeeld bij verdenking van een ernstig strafbaar feit met grote maatschappelijk impact, mogelijk moet blijven om voorlopige hechtenis bij 12- of 13-jarigen toe te passen.
Het bericht 'Matchfixing in amateurvoetbal aan orde van de dag' |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Matchfixing in amateurvoetbal aan orde van de dag»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ongeoorloofd beïnvloeden van sportwedstrijden, zowel in het betaald voetbal als in het amateurvoetbal, bijzonder ongewenst is, en het imago van de sport onherstelbaar kan beschadigen?
Ja, het manipuleren van sportwedstrijden is ongewenst, ongeacht of het topsport of amateursport betreft. Sportwedstrijden zijn juist aantrekkelijk om naar te kijken omdat de uitkomst ongewis is. Indien wedstrijden worden beïnvloed, tast dit de kern van de sport aan.
Welke acties onderneemt u momenteel om matchfixing te bestrijden? Welke extra acties ziet u voor u, en bent u bereid deze in te zetten ter bestrijding van matchfixing in het amateurvoetbal?
Matchfixing kan alleen worden bestreden door nauwe samenwerking tussen de sectoren sport, kansspel en opsporing en vervolging. Daarbij moet het gehele spectrum van preventie en signalering tot repressie op orde zijn. Dit geldt zowel voor de topsport als de amateursport en zowel voor gokgerelateerde als niet-gokgerelateerde matchfixing. De afgelopen jaren is stevig ingezet om matchfixing te bestrijden. Dat heeft geleid tot onderstaande maatregelen waarvan de meeste primair zijn gericht op het aanpakken van gokgerelateerde matchfixing in de topsport.
De KNVB en NOC*NSF treffen preventieve maatregelen zoals voorlichting en educatie aan (top)sporters en scheidsrechters en de inrichting van een vertrouwensloket in de sport, waar alle sporters melding kunnen doen van integriteitskwesties zoals matchfixing.
Specifiek ten aanzien van het amateurvoetbal heeft de KNVB, in reactie op de rondvraag van RTL Nieuws die aanleiding is voor de berichtgeving, geschreven2 dat ook veel scheidsrechters en hun assistenten in de top van het amateurvoetbal voorlichting krijgen over dit onderwerp. Op dit moment denkt de KNVB na over de optie om in bredere zin de top van het amateurvoetbal te informeren over alles met betrekking tot manipulatie en de regels op dat gebied.
De KNVB en NOC*NSF werken aan het verbeteren van de tuchtrechtelijke aanpak van matchfixing. Opsporingsdiensten werken nauw samen bij het onderzoeken van signalen van voetbalfraude die tot strafrechtelijke vervolging kunnen leiden. Beide instrumenten kunnen zowel ten aanzien van de topsport als de amateursport worden ingezet.
Om de samenwerking tussen de verschillende betrokken partners te realiseren, is er een nationaal platform ingericht, onder coördinatie van het functioneel parket. Dit platform handelt zowel over topsport als amateursport. Deze samenwerking zal de komende jaren verder worden uitgebouwd.
Door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie worden in het kader van het wetsvoorstel Kansspelen op afstand maatregelen getroffen om gokgerelateerde matchfixing te voorkomen en te bestrijden.
Ook heeft Nederland het verdrag van de Raad van Europa ondertekend ter bestrijding van matchfixing. Met dit verdrag wordt beoogd de samenwerking tussen Europese en niet-Europese landen in de strijd tegen matchfixing te versterken.
Welke strafrechtelijke en/of tuchtrechtelijke instrumenten, dan wel protocollen, reglementen en/of codes bestaan er om matchfixing in het amateurvoetbal te bestrijden?
De KNVB heeft, evenals de verenigingen die zijn aangesloten bij de KNVB, een belangrijke rol bij het voorkomen en bestrijden van het onrechtmatig beïnvloeden van voetbalwedstrijden. Zo heeft de KNVB in zijn algemeen reglement voor alle leden een aantal bepalingen opgenomen om het risico op matchfixing te beperken, zoals een gokverbod voor trainers, spelers, coaches en scheidsrechters en een meldplicht aan de KNVB ten aanzien van handelingen die gericht zijn op het onrechtmatig beïnvloeden van uitslagen van wedstrijden. Verenigingen moeten zorg dragen voor een sportief klimaat waarin het onrechtmatig beïnvloeden van wedstrijden niet wordt getolereerd.
Melden bij de KNVB kan desgewenst anoniem. Elke melding wordt door de KNVB onderzocht en per geval wordt bekeken welke vervolgactie kan worden genomen. Wanneer er sprake is van concrete bewijzen kan de tuchtcommissie van de KNVB stappen ondernemen. Bij een eerste overtreding kan de KNVB de betreffende club een boete opleggen, drie punten aftrekken en de wedstrijd over laten spelen. Bij meerdere overtredingen kan een team uit de competitie worden genomen. De KNVB roept benaderde verenigingen en spelers dan ook op hier een gedegen rapportage van te maken. Alles staat of valt namelijk met de bewijsvoering. Vaak is het lastig om voldoende bewijs te verzamelen doordat afspraken niet worden vastgelegd en op grond van de eventuele beelden van een wedstrijd moeilijk is vast te stellen of bijvoorbeeld sprake is van een doelpunt dat niet voortkomt uit natuurlijk spelverloop. Voor wat betreft de voorlichting die de KNVB geeft, verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Uit het onderzoek naar matchfixing in Nederland (2013) blijkt dat het beschikbare strafrechtelijke instrumentarium, zoals de strafbaarstelling van oplichting of omkoping, voldoende aanknopingspunten biedt om gokgerelateerde matchfixing te vervolgen in zowel de top- als amateursport. Voor niet-gokgerelateerde matchfixing is dat minder evident. Of deze vormen van wedstrijdvervalsing onder bestaande delictsomschrijvingen vallen, zal uit een toekomstige toets door de rechter moeten blijken. Het is dus van groot belang dat aangifte wordt gedaan.
Welke voorlichtende en tuchtrechtelijke taak heeft de KNVB volgens u in dezen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u voor de sport om amateurvoetballers te stimuleren matchfixing eerder en meer bij de KNVB te melden?
De KNVB heeft in zijn reactie op de rondvraag door RTL nieuws ook een oproep aan het amateurvoetbal gedaan om verdachte zaken te melden. Daartoe is het van belang dat spelers, trainers, coaches, scheidsrechters en clubbestuurders voldoende bewust zijn van de negatieve effecten van matchfixing. Door de in mijn antwoord op vraag 3 beschreven voorlichting door de KNVB kan de bewustwording binnen de top van het amateurvoetbal worden vergroot. Verenigingen en voetballers hebben een grote verantwoordelijkheid om verdachte zaken te melden.
Wanneer is sprake van zo’n ernstig geval van matchfixing in het amateurvoetbal dat het Openbaar Ministerie er bij betrokken wordt?
Deze vraag valt niet in zijn algemeenheid te beantwoorden. Factoren zoals de ernst van de gedraging en het al dan niet aanwezig zijn van bewijsmateriaal zijn relevant.
Deelt u de mening dat onvoldoende prioriteit van het OM voor aanpak van matchfixing in het profvoetbal ook een verkeerd signaal afgeeft naar amateurvoetballers?
Zoals aan uw Kamer toegelicht in de brief van 11 maart 20153, neemt het OM signalen van mogelijke matchfixing serieus. Als dergelijke signalen bekend worden bij de politie en het OM, zullen zij overgaan tot onderzoek mits daartoe voldoende aanknopingspunten bestaan.
Een viervoudig moordenaar die, ondanks een levenslange gevangenisstraf, van de Raad voor de Strafrechttoepassing en de Jeugdbescherming (RSJ) met verlof mag |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ in de zaak van Loi Wah C., waarin wordt bepaald dat criminelen die tot levenslang zijn veroordeeld, toch in aanmerking moeten komen voor verlof?1 2
Ja.
De RSJ verwijst naar de Europese rechtspraak, waarin staat dat ook levenslanggestraften in elk geval uitzicht moeten hebben op beëindiging van de detentie; blijft u bij de conclusie in de analyse in de zaak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van 9 juli 2013, Vinter e.a. v. het Verenigd Koninkrijk waarin wordt aangegeven dat de betreffende uitspraak geen consequenties hoeft te hebben voor de wijze waarop Nederland moet omgaan met levenslanggestraften?3 Zo nee, waarom niet?
Ja, ik blijf bij de conclusie uit de analyse in de bedoelde zaak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) heeft recentelijk geoordeeld dat aan de in de vragen bedoelde levenslang gestrafte binnen twee maanden na de uitspraak in principe op structurele basis incidenteel verlof moet worden toegekend als onderdeel van zijn detentieplan. Ik zal uitvoering geven aan deze uitspraak. Wel vormt deze uitspraak, evenals verschillende uitspraken van de voorzieningenrechter in zaken van een andere levenslanggestrafte, voor mij aanleiding om nader te bezien of een aanpassing in de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf zou kunnen bijdragen aan de houdbaarheid ervan voor de rechter. Ik zal hierover eerst de betrokken partijen en belanghebbenden raadplegen, waaronder in elk geval het Openbaar Ministerie, de rechterlijke macht, de Nederlandse Orde van Advocaten, de procureur-generaal bij de Hoge Raad en slachtofferorganisaties. Een brief hierover kan uw Kamer na de zomer tegemoet zien.
Deelt u het gegeven dat levenslang in Nederland ook daadwerkelijk levenslang inhoudt en dat zelfs de Hoge Raad enkele jaren geleden al heeft geoordeeld dat het opleggen van levenslang niet in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden?4
Ja, dit gegeven deel ik. Dit betekent echter niet dat er binnen het huidige beleid geen enkel perspectief op vrijlating is. Levenslanggestraften kunnen immers, net als andere veroordeelden, in aanmerking komen voor gratie. Door deze mogelijkheid kent Nederland een wettelijke regeling als gevolg waarvan een door de rechter opgelegde levenslange gevangenisstraf kan worden verkort.
Zo ja, deelt u de mening dat de RSJ met deze uitspraak het principe van de levenslange gevangenisstraf ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u voorts de mening dat in het geval van levenslanggestraften, niet moet worden gewerkt aan resocialisatie aangezien het vanwege de ernst van het gepleegde strafbare feit volgens de rechter niet de bedoeling is dat zij ooit nog in de samenleving zullen terugkeren ondanks een piepkleine kans op gratie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid voor levenslang gestraften een uitzondering te maken op artikel 2, tweede lid van de Penitentiaire Beginselenwet waarin wordt bepaald dat met de handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel de tenuitvoerlegging hiervan zo veel mogelijk dienstbaar wordt gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer van de betrokkene in de maatschappij?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 4, ben ik voornemens de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf nader te bezien. Een brief met daarin een uitgewerkt voorstel kan uw Kamer na de zomer tegemoet zien. In deze brief zal ik ook ingaan op de (on)mogelijkheden voor resocialisatie, waaronder activiteiten gericht op re-integratie en verlof.
Bent u bereid, indien u geen gehoor geeft aan de vorige vraag, te bevorderen dat artikel 2, tweede lid van de Penitentiaire Beginselenwet zo aangepast wordt dat tenminste verlof voor levenslanggestraften onmogelijk wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Privacyregels die de veiligheid en de gezondheid belemmeren |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich u zich de eerdere vragen of het acceptabel is dat als je 112 belt, je adres op internet staat?1
Ja.
Klopt het dat adressen van mensen waar de ambulance langs is geweest nog steeds vindbaar zijn op internet? En dat tegelijk mensen die hun locatie niet kennen, tegen hun wil in niet gepeild mogen worden omwille van privacy regels en hierdoor mogelijk niet tijdig spoedzorg krijgen vanwege privacy regels? Zo ja, waarom zitten in het geval van een dringende zorgvraag de privacy regels wel in de weg, terwijl de privacy niet wordt geborgd als het adres bekend is?
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft uw Kamer per brief van 26 maart 2015 bericht over de vindbaarheid op internet van adressen waar de ambulance langs is geweest.2 Zoals in de brief is aangegeven, zoekt Ambulance Zorg Nederland een oplossing voor dit privacy-aspect. In de helft van de Veiligheidsregio’s wordt reeds door de ambulancediensten een andere wijze van alarmering toegepast, waardoor deze informatie niet meer opgevangen kan worden door derden die deze informatie op internet kunnen publiceren. Ambulance Zorg Nederland onderzoekt of voor de resterende gevallen andere werkwijzen uitkomst kunnen bieden, zoals het alarmeren via portofoon en mobilofoon in plaats van via P2000, waardoor de privacy beter gewaarborgd is. Dit is echter niet in alle gevallen mogelijk, bijvoorbeeld wanneer gelijktijdig (grote) groepen moeten worden gealarmeerd of hulpverleners die in afwachting van een alarmering andere werkzaamheden verrichten of die piketdienst hebben.
Verder worden privacy-overwegingen meegenomen binnen de nieuw te ontwikkelen infrastructuur van de Landelijke Meldkamerorganisatie. In de aanbesteding en gunning van de opdracht tot een vernieuwd C2000 waarover ik uw Kamer op 5 en 26 maart j.l. heb geïnformeerd, is ook de optie van encryptie van alarmeringsberichten meegenomen. Een dergelijke keuze gaat wel gepaard met technische, financiële en operationele consequenties voor de werkwijze en de invoer van aangepaste randapparatuur. De operationele diensten zullen hierover – mede op basis van een impactanalyse – een keuze moeten maken. Hierover informeer ik uw Kamer zodra overgegaan wordt tot invoering. Voor het antwoord op de vraag over de locatiebepaling bij een dringende zorgvraag verwijs ik naar het antwoord op de vragen 3 en 4.
Waarom mogen in het kader van een politie onderzoek mensen wel uitgepeild worden, maar in geval van een dringende zorgvraag, waarbij nota bene toestemming wordt gegeven, niet?
Bij aanvang van elke 112-noodoproep vanaf een mobiele telefoon worden globale locatiegegevens van de beller meegestuurd naar de landelijke alarmcentrale. Deze locatiegegevens zijn gebaseerd op de gegevens van de mast die gebruikt wordt om het gesprek tot stand te brengen. In sommige gevallen zijn de meegestuurde globale locatiegegevens onvoldoende, omdat de beller zijn locatie niet weet of kan zeggen en ook een omschrijving van de omgeving onvoldoende houvast biedt. In dat geval is een speciale procedure mogelijk om een meer nauwkeurige locatie van de melder vast te stellen. De mogelijkheid voor het doen van een meer nauwkeurige plaatsbepaling wordt alleen beperkt door technische factoren en de tijd die ervoor nodig is, niet door (privacy)wetgeving.
Voor de middellange termijn wordt in het kader van de te ontwikkelen infrastructuur van de Landelijke Meldkamerorganisatie bekeken of er mogelijkheden zijn op het gebied van het sneller kunnen ontvangen van locatiegegevens, bijvoorbeeld op basis van gps-plaatsbepaling.
Gezien het bovenstaande is het niet noodzakelijk om een commissie van wijze mensen onderzoek te laten doen.
Bent u bereid een commissie van wijze mensen te laten onderzoeken hoe mensen die in nood 112 bellen, maar hun locatie niet kunnen benoemen, wel uitgepeild kunnen worden? Kunt u daarbij de goede voorbeelden uit de omringende landen betrekken?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u het risico van privacy-schending en veiligheid, doordat op internet te lezen is dat er een ambulance is geweest op een huisadres?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom bent u al twee jaar aan het onderzoeken hoe het huisadres anoniem kan blijven, terwijl het goede voorbeeld er wel degelijk is? Wanneer onderneemt u actie teneinde mensen te beschermen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht '112-app kan bellen met meldkamer' |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «112-app kan bellen met meldkamer»?1
Ja.
De SOS-app suggereert dat er samengewerkt wordt met het landelijke noodnummer 112; wat is de exacte relatie met de meldkamer en de 112-hulpdiensten?
De SOS Alarm app is een particulier initiatief. De app is bedoeld om de bij SOS Alarm aangesloten vrijwillige hulpverleners in de directe omgeving van het incident te alarmeren. Tevens brengt de app een normale telefoonverbinding tot stand met het alarmnummer 112. Zodra 112 gebeld wordt treedt de gebruikelijke procedure van officiële hulpverlening in werking. Deze houdt bewust geen rekening met de eventuele inzet van de vrijwillige hulpverleners. Er is immers geen enkele garantie of deze ter plaatse zijn of komen. Zodra de officiële hulpverleningsinstanties ter plaatse zijn nemen zij de hulpverlening over van de eventuele vrijwilligers ter plaatse.
Deelt u de mening dat er geen enkele onduidelijkheid mag bestaan over de wijze waarop de hulpdiensten via 112 kunnen worden gealarmeerd en dat apps zoals de SOS-app niet alleen tot verwachtingen bij de gebruikers kunnen leiden die door de hulpdiensten niet kunnen worden waargemaakt maar ook tot onverantwoorde risico’s in vaak toch al levensbedreigende situaties? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat er geen enkele onduidelijkheid mag bestaan over de wijze waarop mensen in contact kunnen komen met de officiële hulpdiensten via het alarmnummer 112. Ik blijf dan ook communiceren dat mensen in nood direct moeten en kunnen bellen met het alarmnummer 112.
De SOS Alarm Hulpdienst is een particulier initiatief. Dit mag er echter niet toe leiden dat onduidelijkheid ontstaat over de inzet van de officiële hulpdiensten of de vertraagde inzet daarvan. Ik heb de initiatiefnemer van de SOS Alarm app gewezen op de potentiële veiligheidsrisico’s die zijn wijze van communiceren over de SOS Alarm app met zich meebrengt. Ik heb hem verzocht in al zijn communicatie de schijn te vermijden dat de app een overheidsinitiatief is en dat deze in de plaats treedt van het alarmnummer 112. Ik zal de ontwikkelingen op dit gebied de komende tijd nauwlettend volgen. Daar waar de app risico’s oplevert voor de bereikbaarheid van 112 of de inzet van de officiële hulpdiensten zal ik verdere actie ondernemen.
Wat gaat u doen om de schijnveiligheid, die als gevolg van dit soort apps kan ontstaan, tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een 112-app wel mogelijkheden en kansen kan bieden die aansluiten bij de technologische ontwikkelingen van deze tijd en die kunnen bijdragen aan nog betere en snellere hulpverlening zoals het traceren van de locatie en het gebruik maken van beelden bij de melding? Zo ja, gaat u zich inspannen voor een door de overheid erkende 112-app?
Op dit moment biedt een spraakoproep naar 112 een aantal belangrijke garanties die voor een data-oproep niet gelden. In de Telecomwet zijn voor 112 spraakoproepen een aantal zaken geregeld. Zo worden 112 oproepen met prioriteit afgehandeld ten opzichte van een normale oproep en wordt voor een 112-oproep ononderbroken en gratis toegang geëist van de providers. Dit is voor data niet het geval. Daarnaast is met de telecom providers afgesproken dat een 112 spraakoproep gebruik kan maken van elk beschikbaar netwerk voor het doen van een noodoproep. Hiermee ligt de kans op een geslaagde 112 oproep rond de 99%, zoals eerder door de Minister van Economische Zaken aan uw Kamer aangegeven (Kamerstuk 29 517-97). Ten slotte biedt spraakcontact tussen de 112-centrale en de melder het voordeel dat er kan worden doorgevraagd. In voorkomende gevallen kunnen in het spraakcontact direct instructies aan de melder worden gegeven met betrekking tot de noodsituatie.
Ik deel de mening dat apps in de toekomst mogelijkheden en kansen kunnen bieden door het aanleveren van aanvullende informatie die de hulpverlening uiteindelijk kan verbeteren en/of versnellen, zoals locatiegegevens en beelden. Om 112 via een app te bereiken is echter de beschikbaarheid van internet vereist. Bij gebruikmaking van internet kan (nog) niet dezelfde bereikbaarheid en stabiliteit gegarandeerd worden als bij een spraakverbinding. Daarnaast moet de 112-infrastructuur hier nog geschikt voor worden gemaakt. Bij de vorming en inrichting van de Landelijke Meldkamerorganisatie worden deze ontwikkelingen meegenomen. Ik vind het echter van het grootste belang bij deze ontwikkelingen dat de dienstverlening die de rijksoverheid biedt op het terrein van 112 ook nagenoeg gegarandeerd moet kunnen worden.
Klopt het dat het nu voor de meldkamer niet mogelijk is de locatie van een mobiele beller te traceren waardoor kostbare minuten verloren gaan? Wat is er voor nodig de locatie van een mobiele beller wel te traceren en bent u bereid dit mogelijk te maken?
Bij aanvang van elke 112-noodoproep vanaf een mobiele telefoon worden globale locatiegegevens van de beller meegestuurd naar de landelijke alarmcentrale. Deze locatiegegevens zijn gebaseerd op de gegevens van de mast die gebruikt wordt om het gesprek tot stand te brengen. In sommige gevallen zijn de meegestuurde globale locatiegegevens onvoldoende, omdat de beller zijn locatie niet weet of kan zeggen en ook een omschrijving van de omgeving onvoldoende houvast biedt. In dat geval is het mogelijk om een meer nauwkeurige locatie van de melder vast te stellen. Deze procedure kost inderdaad enige tijd. Zoals gemeld in antwoord op vragen 5 en 7 is het sneller kunnen ontvangen van locatiegegevens, bijvoorbeeld op basis van gps-plaatsbepaling, een van de aandachtspunten binnen de nieuw te ontwikkelen infrastructuur van de Landelijke Meldkamerorganisatie.
Neemt u deze ontwikkelingen, de app, het gebruik maken van beelden en de mogelijkheid van het traceren van een mobiele beller, mee bij de verdere inrichting van de landelijke meldkamer?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat een dj zelf zijn gestolen apparatuur via Marktplaats terughaalt |
|
Nine Kooiman , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht: «DJ haalt gestolen apparatuur terug»?1
Na het doen van een bod op de gestolen spullen door de benadeelde heeft de benadeelde contact gezocht met de politie. Gezien de stand van zaken op dat moment heeft de politie besloten om op de ingeslagen weg voort te gaan en de benadeelde een afspraak met de verkoper te laten maken over de transactie. De politie heeft de benadeelde bijgestaan tijdens dit proces.
Er zijn in deze zaak drie verdachten aangehouden, waarvan één zich voor de rechter moet verantwoorden. Zolang deze zaak nog onder de rechter is, onthoud ik mij van een oordeel over de wenselijkheid van de gang van zaken.
Is het waar dat de politie de benadeelde adviseerde zelf een afspraak te maken met de verkopende partij?
Zie antwoord vraag 1.
Bij wie ligt de taak van bewijsgaring?
De politie en het Openbaar Ministerie zijn verantwoordelijk voor de bewijsgaring in strafrechtelijke zaken, maar het is niet ongewoon dat de politie een beroep doet op benadeelden om zelf bij te dragen aan het terugvinden van gestolen goederen. Ook de onderhavige casus is onder regie van de politie afgewikkeld.
Vindt u dit een wenselijke gang van zaken in verband met de mogelijke risico’s die het slachtoffer hiermee loopt? Zo nee, hoe kan dit in de toekomst voorkomen worden?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Winkels in nood door roofklanten’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Winkels in nood door roofklanten»?1
Ja.
Klopt het, dat het aantal gevallen van winkeldiefstal ongeveer gelijk is gebleven aan het jaar ervoor en dat het drama waarschijnlijk velen malen groter is dan de officiële cijfers weergeven?
Uit voorlopige cijfers van het CBS over de jaren 2013 en 2014 blijkt een kleine daling van het aantal geregistreerde winkeldiefstallen.2 Het betrof 43.480 geregistreerde winkeldiefstallen in 2013 en 42.220 in 2014.
Aannemelijk is dat niet van alle winkeldiefstallen aangifte wordt gedaan, en de werkelijke aantallen kunnen dus hoger zijn. Het doen van aangifte is dan ook belangrijk.
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling kan zijn dat winkeliers hun zaak moeten sluiten vanwege de hoeveelheid winkeldiefstallen en dat een schadepost van honderden miljoenen euro’s onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat winkeldiefstal en de daarmee samenhangende schade onacceptabel zijn. Samen met het bedrijfsleven en de koepel- en brancheorganisaties werkt mijn ministerie dan ook aan de aanpak van criminaliteit tegen het bedrijfsleven. Van de overheid mag worden verwacht dat zij daders opspoort en vervolgt. Het bedrijfsleven zelf heeft een belangrijke rol in de preventie. Ook deze preventie wordt door mijn ministerie op verschillende manieren ondersteund, bijvoorbeeld met de aanpak Veiligheid Kleine Bedrijven in 2013 en 2014, het faciliteren van overvaltrainingen, de (deel)financiering van specifieke maatwerkprojecten in 20153 en het Keurmerk Veilig Ondernemen.
Waarom zijn uit de praktijk steeds geluiden te horen dat winkeldiefstal geen prioriteit krijgt, terwijl u steeds aangeeft dat dit wel het geval is?
Winkeldiefstal heeft zeker prioriteit voor het Openbaar Ministerie (OM). Winkeldiefstal is één van de belangrijke zaakstromen binnen het zogeheten ZSM proces, waarbij zaken zo snel mogelijk en voorzien van een betekenisvolle interventie worden afgedaan. Voorts hanteert het OM sinds maart 2015 een vernieuwde strafvorderingsrichtlijn voor winkeldiefstal. Het gebruik van geprepareerde tassen of kleding, het gebruik van geweld bij betrapping en strooptochten zijn nu strafverzwarende elementen. In de vernieuwde richtlijn huis- en lokaalvredebreuk zijn ook sancties opgenomen tegen het overtreden van winkelverboden.
Daarnaast werken publieke en private partners, waaronder Detailhandel Nederland, nauw samen binnen het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing. Binnen dit platform is in 2013 afgesproken de aanpak te richten op een zestal hoofdthema’s, te weten cybercrime, fraude, afpersing, heling, transportcriminaliteit en mobiel banditisme. Door concentratie op deze laatste dadergroep wordt ook prioriteit gegeven aan een deel van de winkeldiefstallen.
Ook op lokaal niveau wordt door middel van samenwerking tussen de ondernemers, de gemeente, politie en OM ingezet op het voorkomen en aanpakken van criminaliteit tegen bedrijven en daarmee ook van winkeldiefstal.
Deelt u voorts de mening dat het niet de bedoeling is dat ondernemers geen aangifte doen omdat winkeldiefstal toch geen prioriteit heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen teneinde deze aangiftebereidheid te verhogen?
Aangifte doen heeft altijd zin en ik roep samen met de branche- en koepelorganisaties ondernemers op altijd aangifte te doen wanneer zij slachtoffer zijn geworden van criminaliteit. Voor winkeldiefstal bestaat een speciaal aangifteformulier en er kan aangifte worden gedaan zonder naar het bureau te hoeven komen. Daarnaast heeft het OM winkeliers uitgenodigd bij strafzittingen tegen winkeldieven om te laten zien dat aangifte doen loont.
Verder kunnen (de resultaten van) de hiervoor genoemde vernieuwde strafvorderingsrichtlijn voor winkeldiefstal en de ZSM werkwijze de aangiftebereidheid bevorderen. Dit geldt ook voor de aanwijzing voor de opsporing, waarin is vastgelegd dat zaken waarbij sprake is van een heterdaadsituatie altijd dienen te worden opgepakt. Dit geldt dus ook voor winkeldiefstal waarbij de winkelier of diens personeel de verdachte op heterdaad heeft aangehouden.
Tenslotte ontwikkelt de politie een dienstverleningsmonitor die structureel zal meten wat de waardering van burgers is van de dienstverlening van de politie, waaronder het opnemen van de aangifte. De eerste resultaten daarvan worden uiterlijk eind 2015 verwacht.
Gaat het nog steeds om winkeldiefstallen met verdachten uit voornamelijk Oost-Europa? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken?
De meest recente cijfers van het CBS over winkeldiefstallen die een opsplitsing bevatten naar de nationaliteit van de verdachten, zijn de cijfers over 2012 en de voorlopige cijfers over 2013.4 Daarbij worden verdachten vermeld uit Oost-Europese landen zoals Bulgarije, Litouwen, Polen en Roemenië. Uit deze cijfers blijkt dat het aandeel van de verdachten uit deze vier landen tezamen in 2012 ongeveer 12 procent en in 2013 ongeveer 13 procent van het totaal aantal registraties van verdachten uitmaakt. Dit is derhalve geen meerderheid.
Het bericht dat tienermeisjes te laat hulp zoeken na een verkrachting |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Kent u het bericht «Verkrachte tienermeisjes zoeken te laat hulp»?1 Bent u ook op de hoogte van het originele onderzoek van het Bicanic et.al. van het Universitair Medisch Centrum?2 Wat is uw reactie op dit bericht en dit onderzoek?
Ja, het bericht en het artikel naar aanleiding van het onderzoek ken ik.
Het is goed dat met het onderzoek meer inzicht is gekomen voor het belang van snel melden van slachtoffers van een verkrachting en dat hiervoor aandacht wordt gevraagd. Voor slachtoffers is tijdige melding belangrijk voor medische hulp aan verwondingen, ter voorkoming van seksueel overdraagbare aandoeningen en ter voorkoming van een zwangerschap. Ook is het belangrijk dat meer slachtoffers binnen een week melden omdat dan de kans groter is dat daders berecht kunnen worden. Het onderzoek bevat een aantal handvatten voor verbetering om te zorgen dat jongeren seksueel geweld eerder kenbaar maken.
Wat is uw reactie op het feit dat het in 41% van de gevallen langer duurt dan één week voordat slachtoffers melding maken van een verkrachting?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan er volgens u voor gezorgd worden dat tienermeisjes het belang van een snelle melding inzien, ondanks de schaamte die op het eerste moment mogelijkerwijs overheerst?
In hoeverre deelt u de zorgen dat uit dit onderzoek blijkt dat meisjes vaak ongeïnformeerd zijn over meldingsmogelijkheden? Welke rol ziet u hier weggelegd voor seksuele voorlichtingscampagnes?
Welke inspanningen treft u momenteel om vrouwelijke slachtoffers, specifiek in de leeftijdscategorie 12–17 jaar, te attenderen op bestaan de meldingsmogelijkheden? Weet u wat het effect is van uw inspanningen? Zo ja, wat zijn deze effecten? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Bent u bereid te onderzoeken op welke manier «peers» ook betrokken kunnen worden in de bewustwordingscampagnes, omdat blijkt dat 46% van de slachtoffers als eerste aan een vriend(in) meldt wat ze hebben meegemaakt, maar deze vaak een gebrek aan kennis hebben?
Hoe kan er volgens u voor worden gezorgd dat medische hulp zo spoedig mogelijk aan deze meisjes wordt verleend, om onder andere ongewenste zwangerschappen en seksueel overdraagbare aandoeningen (soa's) te voorkomen?
In Nederland is sinds 2012 een aantal centra seksueel geweld (CSG) geopend dat slachtoffers van seksueel misbruik opvang biedt in de acute fase na het incident. Om dit aanbod structureel en duurzaam in te richten heeft de VNG het initiatief genomen om samen met andere financiers een landelijk dekkende infrastructuur voor multidisciplinaire aanpak van huiselijk geweld, kindermishandeling en seksueel geweld tot stand te brengen. Daartoe wordt een landelijk dekkend model ontwikkeld, waarin ook de multidisciplinaire werkwijze van de CSG’s wordt betrokken. Dit model moet leiden tot een adequate opvang van onder andere slachtoffers van acuut seksueel geweld.
De aanvullende seksuele gezondheidsregeling (ASG) horende bij de wet publieke gezondheid, is per 1 januari 2015 aangepast. Nieuw daarin is dat slachtoffers van seksueel geweld zijn opgenomen als risicogroep voor soa’s en hiv. Belangrijkste reden hiervoor is niet zozeer het aantal slachtoffers met soa, maar vooral vanwege de contacten die GGD-en met politie, justitie en de CSG’s hebben. Hierdoor kunnen de GGD-en als loket dienen voor de breder hulpverlening via de CSG’s, als slachtoffers via de GGD-en binnenkomen. Ik heb de Tweede Kamer hierover eerder geïnformeerd (TK, 32 239, nr.3)
Deelt u de bevindingen uit het onderzoek dat er meer aandacht gegeven moet worden aan de ouder-kind- relatie? Zo ja, op welke manier wilt u dit faciliteren? Zo nee, waarom niet?
U doelt waarschijnlijk op de uitkomst dat een sterke samenhang binnen het gezin beschermt tegen seksueel geweld en dat jongeren sneller bij «peers» melden dan bij hun ouders. Dat laatste sluit aan bij de vormgeving van bovengenoemde online campagne voor jongeren. Het bewerkstelligen van goede ouder-kind-relatie is uitgangspunt voor het jeugdbeleid in den brede.
Bent u bereid een (online) campagne te starten waarin u bijdraagt aan de kennis die er bestaat over de meldingsmogelijkheden? Zo nee, waarom bent u van mening dat dit niet noodzakelijk is? Zo ja, op welke manier zou u dit vormgeven?
Het bezoek van weer een haatsjeik, ditmaal aan een moskee in Helmond |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Sheikwatch. Weer een haatimam naar Helmond»?1
Ja.
Deelt u de mening dat iemand die heeft opgeroepen tot de vernietiging van de Joden, de Christenen, de Alawieten en Shiieten geen podium verdient om in Nederland zijn geweldsdrang te verkondigen? Zo neen, waarom niet?
De vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van godsdienst zijn fundamenten van de democratische rechtstaat, daarbij hoort vanzelfsprekend ook de vrijheid om conferenties te organiseren vanuit religieuze overwegingen. Deze vrijheiden zijn echter niet onbeperkt. Deze worden nadrukkelijk begrensd als de vrijheden van anderen in het geding komen, als mensen oproepen tot haat of geweld of als de veiligheid in het geding komt. Predikers die onverdraagzame en anti-integratieve boodschappen uitdragen en daardoor een bedreiging vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid horen geen podium te krijgen in Nederland.
In hoeverre draagt de in het artikel genoemde beroepsmoslim, alsmede de moskee in Helmond die hem heeft uitgenodigd, uws inziens bij aan een vrij en democratisch leefklimaat in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om alsnog het visum van deze beroepsmoslim te blokkeren en de moskee in Helmond na deze herhaalde uitglijder te sluiten? Zo neen, waarom niet?
Door middel van het weigeren van visa aan predikers uit visumplichtige landen, die oproepen tot haat en geweld, tracht de overheid polarisering en radicalisering te temperen. Daarnaast spreken gemeenten, moskeebesturen, maatschappelijke organisaties en andere verantwoordelijken elkaar regelmatig om vanuit een ieders (maatschappelijke) verantwoordelijkheid actief bij te dragen aan het wegnemen van ongerustheid over het bezoek van dergelijke predikers. In deze specifieke casus heeft er intensief overleg plaatsgevonden tussen de burgemeester van Helmond en het bestuur van de Al Fadjr-moskee. De NCTV heeft informatie verschaft aan de lokale driehoek. Na overleg met het bestuur van de Al Fadjr-moskee heeft het bestuur besloten de uitnodiging aan Dhr. Sa'd bin «Ateeq al-«Ateeq en een andere buitenlandse gastspreker in te trekken en de conferentie te annuleren.
Het bericht “Russen: wel een Boek, niet van ons” |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Russen: wel een Boek, niet van ons»?1
Ja.
Is het rapport, waarvan melding wordt gedaan in dit bericht, door officiële Russische instanties opgesteld? Zo ja, door welke? Hebben Russische autoriteiten medewerking verleend aan het opstellen van het rapport? Is het rapport door officiële Russische instanties aangeboden aan de Onderzoeksraad Voor Veiligheid (OVV) en/of aan het Joint Investigation Team (JIT)? Zo nee, zal de OVV of het JIT hierom verzoeken bij de Russische autoriteiten?
Het bericht in Novaya Gazeta stelt dat het gelekte rapport is opgesteld door «Russische ingenieurs, afkomstig uit het militair-industrieel complex». Om te voorkomen dat het kabinet de lopende onderzoeken doorkruist, doet het kabinet geen verdere navraag over de herkomst of inhoud van de publicatie van Novaya Gazeta en andere soortgelijke onderzoeken, maar laat dit aan de Onderzoeksraad voor Veiligheid en het Openbaar Ministerie. Navraag bij het Openbaar Ministerie leert dat het rapport niet door Rusland via officiële kanalen aan hen is aangeboden. De Onderzoeksraad voor Veiligheid stelt desgevraagd dat «het onderzoek naar de oorzaak van de crash met vlucht MH17 in volle gang is. Gedurende het onderzoek geeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid geen inzicht in de informatie die al dan niet is verkregen ten behoeve van het onderzoek.»
Het bestaan van verschillende uittreksels van justitiële documentatie |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de stelling dat er een onwettig schaduwsysteem bestaat met juridische documentatie naast de officiële juridische documentatie die wordt bijgehouden bij de Justitiële Informatiedienst (JustId)?1
Er bestaat één systeem voor justitiële documentatie. De justitiële documentatie, die wordt beheerd door de Justitiële Informatiedienst (Justid), wordt opgebouwd uit gegevens afkomstig van verschillende bronsystemen van onder meer het Openbaar Ministerie (OM), de rechterlijke macht en de Dienst Justitiële Inrichtingen. De aanlevering van deze justitiële gegevens is bijvoorbeeld gekoppeld aan een statusverandering in een strafproces of een later gepleegd strafbaar feit. Daarmee geeft een uittreksel justitiële documentatie een actueel beeld, hetgeen impliceert dat het aan veranderingen onderhevig is. Het gaat daarbij dus om opeenvolgende mutaties. Verder kan bijvoorbeeld het OM langs twee wegen een uittreksel opvragen en printen. Daardoor kan alleen de opmaak van de prints verschillen; de inhoud van de op dat moment verkregen informatie is gelijk ongeacht de wijze van bevraging. Er is zodoende geen sprake van naast elkaar bestaande systemen voor justitiële documentatie.
Deelt u de mening dat de juistheid van de justitiële documentatie van groot belang is voor de rechtspleging? Kunt u dit antwoord toelichten?
Ja. Gezien de maatschappelijke functie van justitiële documentatie is het borgen van de juistheid daarvan van groot belang. Daartoe vinden geautomatiseerde kwaliteitscontroles plaats op de aangeleverde gegevens en worden gesignaleerde onjuistheden door menselijke tussenkomst hersteld door daartoe geautoriseerde medewerkers van Justid. Menselijk ingrijpen in de systemen wordt gelogd.
Wat is uw verklaring voor het feit dat er verschillende versies bestaan van de justitiële documentatie van één persoon?
Ten eerste zijn de op een uittreksel justitiële documentatie gepresenteerde gegevens afhankelijk van het beoogde wettelijke doel in het kader waarvan het uittreksel wordt opgevraagd. Hierdoor kan de inhoud en de opmaak van een uittreksel verschillen. Zo omvat een uittreksel in het kader van emigratie enkel onherroepelijke veroordelingen en kan dit derhalve minder gegevens bevatten dan bijvoorbeeld een uittreksel justitiële documentatie in het kader van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). In deze gevallen gaat het om verschillende uittreksels in plaats van (tegelijkertijd naast elkaar bestaande) inhoudelijk verschillende versies van één uittreksel.
Daarnaast kan bij het op verschillende momenten opvragen van een uittreksel justitiële documentatie, zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 1, sprake zijn van tussentijdse mutaties door ontwikkelingen in een strafproces of een later gepleegd strafbaar feit. Ook daarbij gaat het om verschillende uittreksels en niet om (tegelijkertijd naast elkaar bestaande) inhoudelijk verschillende versies van één uittreksel.
Verder kan een uittreksel in een strafzaak verschillen van een eerder uittreksel ten aanzien van dezelfde betrokkene doordat een correctie heeft plaatsgevonden. Het kan gaan om de correctie van de vermelding van een sepot 01 beslissing op een uittreksel, zoals genoemd in de bij vraag 1 aangehaalde berichtgeving. Deze correcties zullen binnenkort niet langer nodig zijn, zoals ik hierna toelicht. Een sepot 01 beslissing is een beslissing van het OM om niet te vervolgen omdat de betrokken persoon ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Op het moment dat het OM meerdere beslissingen heeft genomen ten aanzien van dezelfde verdachte in één strafzaak, waaronder een sepot 01 beslissing, is het nu voor Justid niet mogelijk deze sepot 01 beslissing automatisch weg te laten uit het uittreksel van een betrokkene. Een zaak met meerdere feiten ten aanzien van dezelfde verdachte wordt in z’n geheel geregistreerd en getoond op een uittreksel. Op grond van artikel 7 Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (verder: Besluit jsg) is een sepot 01 beslissing geen justitieel gegeven. Uit dit artikel volgt dat een sepot 01 beslissing niet op een uittreksel vermeld mag worden. Justid gaat in de huidige situatie tot handmatige correctie over als een vermelding van een sepot 01 beslissing op een uittreksel wordt geconstateerd. Verder informeert Justid de instanties die vóór dat moment een uittreksel ten aanzien van de betreffende persoon hebben opgevraagd over het feit dat er correctie heeft plaatsgevonden. Deze instanties kunnen dan een gecorrigeerd uittreksel opvragen als zij dat nodig hebben. Justid is zodoende bekend met dit fenomeen en gaat op korte termijn over tot het – ook in zaken met meerdere feiten – automatisch weglaten van een sepot 01 beslissing uit een uittreksel. Dit zal uiterlijk per 1 augustus 2015 zijn gerealiseerd. Over het aantal gevallen waarin tot op heden na correctie van een sepot 01 vermelding een nieuw uittreksel is opgevraagd en gemaakt, kan Justid geautomatiseerd geen gegevens genereren. Een dergelijke rapportage zou arbeidsintensief (handmatig) dossieronderzoek vergen en vindt om die reden niet plaats.
Indien u hier geen sluitende verklaring voor kunt geven, bent u bereid deze kwestie te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gevolgen kan het naast elkaar bestaan van verschillende versies van de justitiële documentatie hebben voor de betrokkene?
Wat precies in een uittreksel justitiële documentatie staat, is afhankelijk van het doel waarvoor het is opgevraagd. Verder dient besluitvorming plaats te vinden op grond van recent opgevraagde uittreksels die de actuele situatie weergeven. Dit betekent dat er geen sprake is van tegelijkertijd naast elkaar bestaande inhoudelijk verschillende versies van één uittreksel. De doelbinding kan, zoals toegelicht in mijn antwoord op vragen 3, 4 en 7, wel tot gevolg hebben dat op hetzelfde moment voor verschillende doelen opgevraagde uittreksels ook daadwerkelijk verschillen. Dit is wat de wetgever met het opstellen van de justitiële documentatie en de daaruit voortvloeiende gevolgen heeft beoogd.
Verder mag een sepotbeslissing wegens het onterecht als verdachte zijn aangemerkt geen gevolgen hebben voor de betrokkene. Om die reden is in het Besluit jsg vastgelegd dat een dergelijke beslissing geen justitieel gegeven is. Wanneer deze sepot 01 beslissing toch op een uittreksel vermeld staat, geldt dat degene die dat uittreksel in een beoordeling betrekt geen gevolgen mag verbinden aan de sepot 01 beslissing. Zo mag een sepot 01 beslissing niet meewegen in de beoordeling van een VOG-aanvraag. Een dergelijke sepotbeslissing mag ook niet meewegen in de strafeis of de strafmaat bij een vervolging wegens andere feiten. Van Justis, het OM en de zittende magistratuur verwacht ik dat voldoende is geborgd dat het buiten beschouwing laten van een sepot 01 beslissing deel uitmaakt van de professionele taakuitoefening. Dat doet er niet aan af dat het van belang is dat Justid uiterlijk 1 augustus 2015 zal voorzien in het – ook in zaken met meerdere feiten – geautomatiseerd weglaten van sepot 01 beslissingen op uittreksels justitiële documentatie.
Is het waar dat de gegevensverwerking automatisch gaat en dat er dus feitelijk niet zomaar wijzigingen kunnen worden aangebracht? Hoe is dit dan toch mogelijk? Is menselijk ingrijpen in dit systeem nu wel of niet mogelijk, en zo ja, gebeurt dat ook?
In beginsel is er sprake van een geautomatiseerd informatiesysteem en verwerkingsproces. Vanwege adequaat beheer is menselijk ingrijpen in bepaalde situaties noodzakelijk. Zo worden zoals gezegd gesignaleerde onjuistheden via menselijk ingrijpen hersteld. Dit menselijk ingrijpen is alleen mogelijk door daartoe geautoriseerde medewerkers van Justid en wordt gelogd in de systemen.
Komt het vaker voor dat er verschillende versies bestaan van uittreksels van de justitiële documentatie? Zo ja, hoe vaak?
Zie antwoord vraag 3.
Tbs’ers die langer op de kamer zitten wegens bezuinigingen bij de Pompekliniek |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving over tbs’ers die langer ingesloten moeten zitten wegen personeelstekort bij de Pompekliniek?1
Deze berichtgeving is mij bekend. Voor de Forensisch Psychiatrische Centra (hierna fpc) gelden onder andere de kwaliteitseisen zoals opgenomen in de Gezondheidswet, Kwaliteitswet zorginstellingen en de Wet Beroepen in de Individuele Gzondheidszorgwetten. Ook de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (hierna Bvt) kent zorggerelateerde onderwerpen. Op basis van de wettelijke kaders ziet de Inspectie voor de Gezondheidszorg toe op de kwaliteit en randvoorwaarden voor de gezondheidszorg in alle fpc’s, waaronder de Pompekliniek. Ik heb geen reden om aan te nemen dat de Pompekliniek zich niet houdt aan de wettelijk gestelde kwaliteitseisen.
Wat is uw reactie op de door de kliniek genomen maatregelen, aangekondigd in een brief aan de patiënten, te weten het langer en vaker op cel zetten van patiënten en het feit dat voor- en nabespreken voortaan tijdens verloftijd plaatsvindt?
Een fpc heeft zelf de bevoegdheid om aanpassingen door te voeren in de insluittijden zolang deze vooraf gemeld worden aan de patiënten en de aangepaste tijden passen binnen de huisregels van de kliniek. De aangepaste in- en uitsluit tijden liggen, gemiddeld genomen, in lijn met de andere fpc’s De klacht van de patiënten over de insluittijden is door de Commissie van Toezicht niet ontvankelijk verklaard omdat er naar het oordeel van de commissie geen sprake was van schending van de zorgplicht.
Wat is uw reactie op de suggestie dat de maatregelen genomen moesten worden wegens bezuinigingen? Acht u dergelijke maatregelen een wenselijk gevolg hiervan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het betreft interne bezuinigingen van de kliniek en de stichting die niet vanuit Veiligheid en Justitie zijn doorgevoerd. Het is aan de kliniek om, binnen de grenzen van de wet, maatregelen te nemen om de kosten van de geboden zorg beheersbaar te houden.
Welke consequenties hebben deze maatregelen volgens u voor de behandeling van een veroordeelde en de voorbereiding op diens terugkeer in de maatschappij?
Een beperking van de uitsluittijden mag niet ten koste te gaan van het behandelprogramma. De kliniek werkt in haar behandeling met zogenaamde zorgpaden. In een zorgpad wordt van begin tot eind het proces beschreven van de behandeling en zorg voor een groep patiënten met een bepaalde diagnose/stoornis. In de zorgpaden zijn de landelijke richtlijnen en normen voor verlof verwerkt die de kliniek ook toepast. Deze zijn gericht op een veilige en verantwoorde resocialisatie en terugkeer van de patiënten naar de maatschappij.
Eenieder die in de ochtenden geen werk of therapie heeft moet tot 12.00 uur achter de deur worden gezet, maar hoe gaat dat met mensen die niet kunnen of mogen werken door ziekte of arbeidsongeschiktheid?
Patiënten die niet kunnen werken vanwege ziekte verblijven tot 12 uur op hun kamer, waar zij echter wel zorg kunnen ontvangen. Voor de patiënten die niet kunnen werken vanwege arbeidsongeschiktheid worden inspanningen geleverd om hen toch een (minimaal) dagprogramma te laten volgen. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt systematisch en multidisciplinair getoetst met als doel deze zo kort en beperkt mogelijk te houden.
In hoeverre kan de Pompekliniek op dit moment en in de toekomst voldoende werk en een dagprogramma voor iedereen aanbieden?
De Pomplekliniek stelt dat zij voor nu en in de toekomst over voldoende aanbod van dagbesteding beschikt. In het afgelopen jaar is dit aanbod nog toegenomen. Wel kan het zijn dat patiënten niet altijd het type dagbesteding hebben waar zij zelf de voorkeur voor hebben.
Klopt het dat het recht of in ieder geval de mogelijkheid om aanspraak te maken op verlof vervalt als de afdeling er geen gebruik van maakt of als personeel nodig is om de kliniek te ondersteunen? Wat is uw reactie daarop? Deelt u de mening dat er voldoende personeel dient te zijn om beide taken goed uit te kunnen voeren?
Patiënten hebben geen recht op uitvoering van hun verlof op een bepaald tijdstip. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 zijn in de zorgpaden die de kliniek gebruikt de landelijke richtlijnen en normen voor verlof verwerkt. Ik deel met u de mening dat er voor zowel de werkzaamheden in de kliniek als begeleiding van het verlof voldoende personeel beschikbaar moet zijn.
Er wordt aangegeven dat de maatregelen tijdelijk en noodzakelijk zijn, maar hoe lang is tijdelijk en waarom is het noodzakelijk?
De kliniek heeft aangegeven dat de maatregelen structureel zijn. Zie ook mijn antwoord op vraag 3 en 4.
Welke mogelijkheden ziet u om deze maatregelen terug te draaien?
Dit hoort niet tot mijn bevoegdheden. Gezien het feit dat de insluittijden in lijn zijn met de overige fpc’s acht ik het nemen van maatregelen niet noodzakelijk.
Klopt het dat er de afgelopen jaren veel verschillende en onervaren invalkrachten zijn ingezet? Zo ja, wat zijn daar de redenen van? Zo nee, waarom niet?
De kliniek hanteert een «flexschil»; ongeveer 10% van de medewerkers werkt op basis van flexibele en/of tijdelijke arbeidscontracten. Dit om de krimp en groei van de organisatie en uitval in de 24-uurs bezetting op te vangen. Invalkrachten worden door de kliniek zorgvuldig ingewerkt en getraind. Anders dan vaste krachten zijn zij niet gebonden aan een bepaalde afdeling, waardoor zij de patiënten minder goed kennen. Daarom werken zij in principe altijd samen met afdelingsgebonden krachten.
Klopt het dat de Pompekliniek een schuld heeft van ongeveer 15 miljoen euro? Zo ja, hoe is deze schuld ontstaan en wat heeft dat voor gevolgen voor de kliniek en de patiënten? Zo nee, hoe hoog is deze schuld en hoe is deze ontstaan? Welke mogelijkheden heeft u om deze situatie te verbeteren?
Nee dit klopt niet. De Pompestichting beschikt over het wettelijk toegestane (maximum) eigen vermogen van ongeveer 10%. Jaarlijks wordt bij de eindafrekening de hoogte van het eigen vermogen door de Directie Forensische Zorg van de Dienst Justitiële Inrichtingen, beoordeeld.
Was deze problematiek al langer bekend bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie? Zo ja, wat is er de afgelopen jaren gedaan om de problemen op te lossen of maatregelen zoals het langer opsluiten van tbs’ers en het aanpassen van het verlof te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het is mij in algemene zin bekend dat de huidige financieringssystematiek gekoppeld aan facturatie achteraf, organisaties soms voor liquiditeitsvraagstukken stelt. Daarom wordt er gewerkt met voorschotten.
Hoeveel euro is er de afgelopen jaren bezuinigd op de Pompekliniek?
De Pompekliniek heeft geen bezuinigingen vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie gekend, anders dan de bezuinigingen die voor de hele forensische zorg sector zijn doorgevoerd en welke in de Meerjarenovereenkomst Forensische zorg zijn overeengekomen met het veld.
Krijgt deze kliniek de komende jaren met meer bezuinigingen dan wel taakstellingen te maken? Zo ja, aan welke bedragen moeten we de komende jaren dan denken?
Er is geen sprake van bezuinigingen. Echter er is wel sprake van een teruglopende behoefte aan capaciteit. Vooralsnog is daarvan echter bij de Pompekliniek geen sprake. De capaciteit bij de kliniek is de afgelopen jaren niet verminderd, echter vermeerderd. In de toekomst zal de behoefte aan tbs-capaciteit volgens de prognoses afnemen, welke gevolgen dit per kliniek zal hebben is nog niet langjarig in bedragen te duiden.
Op welke manier is en wordt er rekening gehouden met de aanstaande sluiting van tbs-kliniek Oldenkotte, waardoor een deel van de tbs’ers is verhuisd van Oldenkotte naar de Pompekliniek? Zijn er personeel en/of andere noodzakelijke middelen bijgekomen of zal dit nog gebeuren? Zo ja, kunt u uw antwoord specificeren? Zo nee, waarom niet?
In het kader van het masterplan DJI zijn zowel FPC Oldekotte als FPC Tweelanden reeds gesloten. De patiëntenpopulatie van de Pompekliniek is derhalve gegroeid. Vanwege de toestroom is er extra personeel aangenomen om de diagnostiek- en behandelmodules uit te kunnen voeren.
Bent u bereid om de Kamer op de hoogte te brengen van de uitkomst van de klacht die de bewoners van de Pompekliniek op 18 april 2015 voorgelegd hebben aan de Commissie van Toezicht van de Pompestichting? Zo nee, waarom niet?
De klacht van de patiënten is op 1 mei 2015 niet ontvankelijk verklaard door de Commissie van Toezicht omdat er naar het oordeel van de commissie geen sprake was van schending van de zorgplicht. Ik heb begrepen dat de directie van de Pompekliniek naar aanleiding van de klacht een verduidelijkende brief opstelt aan de patiënten.