Het aantal paspoorten dat vervallen verklaard wordt |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich dat een van de maatregelen in het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme (Kamerstuk 29 754 nr. 253) het vervallen verklaren was van paspoorten: «15. Bij gegronde vermoedens van uitreis worden de reisdocumenten gesignaleerd ter vervallenverklaring of weigering (inclusief identiteitskaarten).»?
Het kabinet is van mening dat personen die met de intentie zich aan te sluiten bij de gewelddadige jihadistische strijd willen uitreizen naar Syrië of Irak tegengehouden moeten worden. Een belangrijk instrument hierbij is het signaleren van paspoorten door de rijksoverheid en het besluit tot weigering of vervallen verklaring door de bevoegde autoriteiten (in de meeste gevallen de burgemeester van de woonplaats van betrokkene). Het gaat hier om signaleringen van zowel paspoorten van uitgereisde personen (maatregel 7 van het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme), als om paspoorten van personen van wie het gegronde vermoeden bestaat dat zij zullen uitreizen naar gewelddadig jihadistisch strijdgebied (maatregel 15).
In het vergaderjaar 2014–2015 van uw Kamer heb ik op verschillende momenten informatie verstrekt over het aantal paspoorten dat op dat moment gesignaleerd was ter vervallen verklaring. Deze cijfers zijn altijd een juiste weergave van de actuele situatie geweest. Op 12 november 2014 heeft uw Kamer voor het eerst een rapportage over de voortgang van het Actieprogramma ontvangen (Kamerstuk 29 745, nr. 271). In de bijlage bij deze voortgangsrapportage is vermeld dat er tot op dat moment 52 paspoorten gesignaleerd waren ter vervallen verklaring. Op 7 april 2015 heeft uw Kamer de tweede voortgangsrapportage van het Actieprogramma ontvangen (Kamerstuk 29 745, nr. 308), waarin is aangegeven dat ongeveer 65 paspoorten gesignaleerd zijn ter vervallen verklaring. Bij dit cijfer is aangegeven dat per individueel geval doorlopend gekeken wordt naar de noodzaak van het voortduren van de maatregel en dat de signalering wordt opgeheven wanneer het gegronde vermoeden zoals gesteld in artikel 23 van de Paspoortwet niet langer bestaat. Op het moment van uitbrengen van de tweede voortgangsrapportage was dat in ongeveer tien gevallen gebeurd. Er is daarmee een onderscheid te maken tussen het totaal aantal paspoorten dat sinds eind 2013 gesignaleerd is ter vervallen verklaring en het aantal actievesignaleringen op een bepaald moment. In de antwoorden op de Kamervragen waar u aan refereert (Aanhangsel van de Handelingen, 2692) is het aantal actieve signaleringen van dat moment verstrekt, namelijk zeventig. Tijdens het Algemeen Overleg Terrorismebestrijding van 25 juni jongstleden, waar de voortgang van het Actieprogramma centraal stond, heb ik een actuele stand gegeven van het totaal aantal paspoorten dat sinds eind 2013 gesignaleerd is ter vervallen verklaring en dat waren er tot op die dag ongeveer 85 (waarvan dus ongeveer 70 signaleringen actief waren op dat moment). Over de individuele gevallen doe ik geen nadere mededelingen.
Herinnert u zich dat er in augustus 2014 43 paspoorten vervallen verklaard waren volgens het Openbaar Ministerie (OM)1, dat u op 25 juni 2015 in antwoorden op eerdere vragen aangaf dat het er 70 waren2 en dat u op diezelfde dag de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie meedeelde dat het er 85 waren?3 Hoe zit het nu precies met deze cijfers, zijn er blijkens uw twee laatst genoemde antwoorden op één dag 15 paspoorten vervallen verklaard? Zo ja, betrof dit specifiek één groepering of gezin? Zo ja, in welke gemeente? Zo nee, kunt u wél de juiste cijfers weergeven?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel paspoorten zijn vervallen verklaard per maand in de maanden tussen augustus 2014 en juni 2015?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel mensen, wiens paspoort vervallen verklaard is, beschikken nog wel over een Nederlandse identiteitskaart waarmee ze naar onder meer Turkije kunnen reizen? Welke risico’s behelst dat volgens u, met betrekking tot potentiële jihadstrijders naar IS-gebied?
Mijn bevoegdheid op grond van artikel 23 van de Paspoortwet betreft het verzoeken tot weigering of vervallenverklaring van paspoorten, niet van identiteitskaarten. Dit verzoek richt ik aan mijn collega van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, zodat de gegevens van betrokkene kunnen worden opgenomen in het Register Paspoortsignaleringen, waarna het paspoort kan worden geweigerd dan wel moet worden ingehouden ter vervallen verklaring. Indien een paspoort is vervallen verklaard of is geweigerd, is het mogelijk dat betrokkene nog beschikt over een Nederlandse identiteitskaart. Betrokkene kan in dat geval binnen de Europese Unie en enkele andere landen4 reizen. Dit houdt in dat er een kans bestaat op een doorreis naar jihadistisch strijdgebied vanuit een ander land dan Nederland. Over het risico dat een dergelijke uitreis voor de Nederlandse samenleving inhoudt, is het kabinet helder: dat risico is er en dat risico wordt aangepakt, met onder andere de reeds genoemde maatregelen 7 en 15 van het Actieprogramma. Om in de toekomst te voorkomen dat een individu waarvan het paspoort is gesignaleerd ter vervallenverklaring met een Nederlandse identiteitskaart kan uitreizen, bereid ik een wetsvoorstel voor met daarin onder andere de mogelijkheid om een uitreisverbod op te leggen. Met dit voorstel voor een uitreisverbod wil ik de uitreismogelijkheden van potentiële uitreizigers verder beperken. Ook wordt een wijziging van de Paspoortwet voorbereid die het mogelijk maakt in dat geval het paspoort én de Nederlandse identiteitskaart van rechtswege te laten vervallen. In dit voorstel is opgenomen dat betrokkene in die situatie een vervangende identiteitskaart kan aanvragen om te voldoen aan identificatieverplichtingen, maar waarmee vervolgens niet buiten het Schengengebied kan worden gereisd.
Deelt u de mening dat het vervallen verklaren van een paspoort op dit moment een vrij ineffectieve maatregel is, indien iemand over een geldig paspoort van een andere nationaliteit beschikt en daarmee gewoon kan reizen?
Nee. Een persoon kan niet «gewoon» uitreizen met een paspoort van een tweede nationaliteit. Wanneer de tweede nationaliteit die van een visumplichtig land betreft, en de persoon niet meer kan aantonen dat hij ook de Nederlandse nationaliteit heeft aan de hand van zijn Nederlandse paspoort, moet het rechtmatig verblijf in het Schengengebied worden aangetoond door middel van een visum in het paspoort van tweede nationaliteit. Daarnaast is het treffen van een paspoortmaatregel één van de bestuurlijke interventies die past in een breder scala van mogelijkheden om uitreis te verstoren of te voorkomen. Het betreft altijd maatwerk; het gaat om de toepassing van die combinatie van maatregelen die het meest effectief wordt geacht om de potentiële uitreis van betrokkene te verhinderen.
Herinnert u zich een motie uit september 2014 die vroeg om een plan dat het tegelijkertijd intrekken van twee paspoorten mogelijk maakte?4
Ja.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger antwoordde: «In geval van een signalering ter vervallen verklaring van het Nederlandse paspoort van een persoon met dubbele nationaliteit, kan het land van de tweede nationaliteit worden verzocht een vergelijkbare maatregel te treffen. In zo’n geval kan het gegronde vermoeden op basis waarvan een paspoort wordt gesignaleerd, ook aan dit land kenbaar worden gemaakt. Uiteraard gebeurt dit alleen wanneer dit in het specifieke geval opportuun is en mag binnen de vigerende nationale en internationale wet- en regelgeving»?5
Zie antwoord vraag 6.
In hoeveel gevallen zijn bij iemand meerdere paspoorten ingetrokken zodat hij/zij moeilijker kon uitreizen? Kunt u ook aangeven welke nationaliteiten het betrof?
In de gevallen van een verzoek tot vervallenverklaring of weigering van een Nederlands paspoort is, op basis van de beschikbare informatie, tot op heden het land van een tweede nationaliteit niet verzocht om een vergelijkbare maatregel te treffen vanwege internationale verplichtingen, die voortvloeien uit onder andere het EVRM en het Internationaal Verdrag inzake de Burgerrechten en Politieke Rechten. Bij een eventuele doormelding van de signalering moeten de mensenrechtelijke normen die voortvloeien uit deze verdragen in acht worden genomen.
Hoe vaak is door Nederland de afgelopen twee jaar verzocht aan andere landen om een in dat land uitgegeven paspoort van een potentiële of daadwerkelijk uitgereisde Syriëganger in te trekken?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u een overzicht geven van de landen aan wie een dergelijk verzoek is gedaan en wat de reactie was in de betreffende gevallen? Indien u zich niet wilt of kunt uitlaten over de reactie in alle gevallen, wat was in het algemeen de reactie van de betreffende landen op dergelijke verzoek?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe heeft specifiek Turkije gereageerd op verzoeken om Turkse paspoorten in te trekken?
Zie antwoord vraag 8.
Bestaan er concrete afspraken tussen Nederland en de Turkse autoriteiten over6 het wederzijds verzoeken tot het intrekken van een paspoort,7 de uitvoering hiervan en controle op dit proces8 en de wijze waarop toezicht en desgewenst actie plaatsvindt jegens potentiële jihadstrijders die met een Nederlandse identiteitskaart afreizen naar Turkije? Zo ja, op welk niveau zijn deze afspraken vastgelegd en kunt u de aard hiervan weergeven? Zo nee, waarom zijn hier geen concrete afspraken over gemaakt en bent u alsnog bereid hiertoe het initiatief te nemen?
Nee, er bestaan geen specifieke afspraken tussen Nederland en Turkije over het wederzijds verzoeken tot het intrekken van een paspoort en de controle op de opvolging daarvan. Waar nodig en mogelijk kan reeds, met inachtneming van de van toepassing zijnde wettelijke kaders, informatie worden uitgewisseld over personen die uitreizen met het oog op detectie, signalering en staande houding.
Kunt u alle «good practices» beschrijven die Nederland samen met Marokko heeft ontwikkeld op het gebied van het terugdringen van «foreign terrorist fighters»? Wordt hierin ook aandacht besteed aan het (wederzijds) verzoeken van intrekking van paspoorten? Wat zijn de concrete resultaten van deze samenwerking tussen Marokko en Nederland?
Binnen het GCTF (waarvan momenteel Turkije en de Verenigde Staten gedeeld voorzitter zijn) is Nederland actief, onder meer als medevoorzitter met Marokko van de zogeheten Foreign Terrorist Fighters werkgroep. Deze werkgroep binnen het GCTF heeft een memorandum met daarin 19 «good practices» ontwikkeld, die gericht zijn op het tegengaan van Foreign Terrorist Fighters, genaamd het The Hague – Marrakesh Memorandum on good practices for a more effective response to the Foreign Terrorist Fighters phenomenon. Dit memorandum met 19 maatregelen is openbaar en kan worden teruggevonden op de website van het GCTF: thegctf.org. Het (wederzijds) verzoeken van het intrekken van paspoorten wordt niet expliciet genoemd. De samenwerking tussen Marokko en Nederland krijgt vorm op verschillende manieren, zoals ook is weergegeven in «Betrekkingen tussen Nederland en Marokko – wetsvoorstel 34 052» (kenmerk MINBUZA-2015.304573, 16 juni 2015). Nederland neemt in het najaar van 2015 het medevoorzitterschap van het GCTF over van de Verenigde Staten en Marokko van Turkije in het voorjaar van 2016.
Bent u bereid om binnen het Global Counter Terrorism Forum ook dergelijk «good practices» met Turkije te ontwikkelen om (potentiële) jihadisten te bestrijden? Zo ja, hoe gaat u dit concreet vormgeven in de komende tijd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Hoeveel mensen met de Nederlandse nationaliteit zijn volgens de laatste schattingen uitgereisd naar IS-gebieden? Van hoeveel van hen is het Nederlandse paspoort vervallen verklaard of ingetrokken?
Volgens de cijfers van de AIVD zijn er tot en met 1 augustus 2015 circa 210 personen uitgereisd, zijn er circa 35 teruggekeerd en circa 38 zeer waarschijnlijk gesneuveld. Dit betekent dat er nog circa 130 uitgereisde Nederlanders in jihadistisch strijdgebied verblijven.
Van hoeveel mensen met de Nederlandse nationaliteit vermoeden de diensten dat zij plannen hebben uit te reizen naar IS-gebieden? Van hoeveel van hen is het paspoort vervallen verklaard?
Hierover kan het kabinet geen mededelingen doen.
Kunt u aangeven welke redenen er kunnen zijn om het paspoort van iemand die is uitgereisd niet vervallen te verklaren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5, vergt de uitvoering van elke maatregel maatwerk. De betrokken partners stemmen in het lokale multidisciplinaire casusoverleg de meest effectieve interventiestrategie af. Het gaat hierbij om de toepassing van die combinatie van maatregelen die het meest effectief wordt geacht om de dreiging die van een individu uitgaat of kan uitgaan te verminderen of een ophanden zijnde uitreis te verstoren. Het is mogelijk dat sprake is van operationele bezwaren om een paspoort te signaleren ter vervallenverklaring. Het uitgangspunt blijft echter – conform maatregel 7 en 15 uit het Actieprogramma – om te verzoeken tot vervallenverklaring en weigering van paspoorten van (potentiële) uitreizigers.
Kunt u aangeven welke redenen er kunnen zijn om het paspoort van iemand van wie er aanwijzingen zijn dat er een gevaar op uitreizen bestaat, niet vervallen te verklaren?
Zie antwoord vraag 17.
Hoe effectief is de maatregel geweest om paspoorten vervallen te verklaren?
Zie antwoorden op de vragen 1, 2 en 3 en op vraag 5.
De inzet van de Koninklijke Marechaussee bij de bestrijding van mensenhandel |
|
Gert-Jan Segers (CU), Liesbeth van Tongeren (GL), Marith Volp (PvdA), Kees van der Staaij (SGP), Foort van Oosten (VVD), Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Vier arrestaties wegens mensenhandel en mensensmokkel»?1 en «Mannen aangehouden voor uitbuiten prostituees in Den Haag; panden Geleenstraat dicht»?2
Ja.
Deelt u de mening dat de Koninklijke Marechaussee (KMar) veel goed werk verricht bij de opsporing van mensenhandel?
Ja. De Koninklijke Marechaussee (KMar) kan, vanuit haar positie als handhavings- en opsporingsinstantie op de grens, onder meer worden ingezet voor het voorkomen en bestrijden van mensensmokkel en mensenhandel. De afgelopen jaren is de KMar frequent gestuit op vermeende mensensmokkel en -handel.
De aanwezigheid van de KMar in de grensstreek is belangrijk voor de (internationale) aanpak van dergelijke misdrijven. De onderzoeken die de KMar verricht naar mensensmokkel en mensenhandel dragen bij aan de versterking van de aanpak van georganiseerde (migratie) criminaliteit.
Bij hoeveel zaken aangaande mensenhandel en mensensmokkel is de KMar de afgelopen jaren betrokken geweest?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is deze taak van de KMar, die bijvoorbeeld zitting heeft in de taskforce Mensenhandel, wettelijk verankerd?
De bestrijding van de mensenhandel is als onderdeel van de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde een taak van de politie. Bepaalde politietaken zijn in de Politiewet 2012 (hierna: Politiewet) opgedragen aan de KMar (zie de limitatieve opsomming in artikel 4, eerste lid Politiewet). De KMar voert onder andere op de luchthavens alsmede ten aanzien van de strijdkrachten de politietaak uit. De bestrijding van mensenhandel maakt daarvan onderdeel uit.
Daarnaast heeft de KMar als politietaak onder meer het verlenen van bijstand aan de politie en het samenwerken met de politie bij de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit (artikel 4, eerste lid, sub d Politiewet). Bij de uitvoering van die taak kan de KMar de politie ondersteunen bij de bestrijding van mensenhandel. Stuit de KMar bij de uitvoering van haar taken op mensenhandel, dan is zij bevoegd zelf onderzoek te verrichten op grond van artikel 4, vierde lid Politiewet.
Momenteel vindt er overleg plaats tussen mijn departement, het Openbaar Ministerie, de politie en de KMar om de samenwerking op het gebied van de bestrijding van mensenhandel nog verder te verbeteren. Mocht uit dit overleg resulteren dat een aanpassing van de Politiewet gewenst is, zal ik u hierover informeren.
Deelt u de mening dat in artikel 4, eerste lid, sub g van de Politiewet beter tot uitdrukking moet komen dat ook de KMar de wettelijke taak heeft om (internationale) mensenhandel te bestrijden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid een voorstel te doen om deze taak van de KMar beter wettelijk te verankeren, bijvoorbeeld met een aanvulling van artikel 4, eerste lid, sub g door na «mensensmokkel» de woorden toe te voegen «mensenhandel» of «grensoverschrijdende mensenhandel?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid te onderzoeken of u kunt voldoen aan de wens van de KMar om meer honden beschikbaar te hebben, die specifiek zijn getraind op het opsporen van mensen in (afgesloten) vrachtauto's?
In de afgelopen periode zijn er maatregelen genomen om dit fenomeen te bestrijden. De KMar voert informatie gestuurde controles op specifieke locaties uit. Verder wordt op basis van illegale migratie de benodigde capaciteit voor speurhonden en andere technologische middelen continu bezien.
Gebruik van onderzoek naar drugsresten in rioolwater als aanvullend instrument naast andere drugsmonitoringmethoden |
|
Gert-Jan Segers (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het, mede door KWR Watercycle Research Institute uitgevoerde, vierde Europese onderzoek naar drugsresten in het rioolwater waarbij het drugsgebruik in verschillende Europese steden is vergeleken?1
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat rioolwateranalyse «heel beperkte toegevoegde waarde» heeft, zoals u vorig jaar in reactie op het KWR rapport stelde? Zo ja, hoe beoordeelt u dan de uitkomsten van het onderzoek door KWR?
Ja. Dit onderzoek hanteert dezelfde methode als vorig jaar en mijn mening over de waarde van dit instrument voor het beleid, zoals naar voren gebracht in mijn antwoord op eerdere Kamervragen (17 juni 2014, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2296) is niet veranderd. Deze analyses leveren indicaties voor het gebruik van sommige drugs (zoals cannabis en cocaïne) in een gemeente, maar voor andere weer niet: bij ecstasy (MDMA) kunnen de gevonden residuen bijvoorbeeld ook afkomstig zijn van dumpingen. De methode maakt het weliswaar mogelijk verschillende steden met elkaar te vergelijken op de aanwezigheid van één of meer drugs, maar kan geen nadere informatie leveren over gebruik naar leeftijdsgroep, in diverse risicogroepen, e.d. Dergelijke informatie is nodig voor gerichte voorlichting en preventie. Om die reden vind ik de methode van beperkte toegevoegde waarde.
Deelt u de opvatting dat rioolwateranalyse wel de mogelijkheid biedt vaker en sneller metingen te doen en te rapporteren dan we op dit moment gewend zijn van nationale surveys en daarom een waardevol aanvullend instrument kan zijn naast andere drugsmonitoringmethoden? Zo nee, waarom niet?
Mijns inziens gaat het er om in hoeverre de instrumenten die we inzetten betrouwbare en bruikbare gegevens opleveren om ons preventiebeleid vorm te geven. Daarvoor leveren onder meer nationale surveys, onder de algemene bevolking of onder scholieren, veel meer handvatten dan rioolwateranalyses. Weliswaar zijn deze methodes minder snel, maar de gegevens zijn veel beter bruikbaar.
Bent u bereid te onderzoeken of rioolwateranalyse als aanvullende instrument naast andere drugsmonitoringmethoden structureel en landelijk kan worden ingezet? Zo nee, waarom niet?
Ik zie derhalve geen toegevoegde waarde in nader onderzoek. Zie de beantwoording van vraag 2 en 3.
Deelt u de opvatting dat rioolwateranalyse een waardevol middel is om nieuwe designer drugs te signaleren? Zo nee, waarom niet?
Wij beschikken over een variëteit aan methoden voor het signaleren en monitoren van nieuwe psychoactieve stoffen (NPS). Voorbeelden zijn: het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS), waar potentiële gebruikers hun drugs kunnen laten testen; het Meldpunt Nieuwe Drugs, dat is gekoppeld aan het DIMS, en waarin de informatie over nieuwe middelen van het NFI, de douane en van het DIMS zelf samen komt. Ook in surveys wordt naar ervaringen met NPS gevraagd (bv Antenne in Amsterdam en het Groot Uitgaansonderzoek via het Trimbos-instituut). Meldingen van incidenten krijgen we via de Monitor Drugs Incidenten en via het NVIC (Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum). Uit diverse bronnen komt dus zowel over het gebruik als over problemen met gebruik informatie beschikbaar. In rioolwateronderzoek zie ik daarom geen meerwaarde.
Welke middelen zet u thans in om nieuwe designer drugs te signaleren? Bent u bereid rioolwateranalyse vaker in te zetten om designer drugs te signaleren?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om gemeenten, bijvoorbeeld via de VNG, te wijzen op de mogelijkheid rioolwateranalyse in te zetten?
Het instrument van rioolwateranalyses en de uitkomsten daarvan hebben de afgelopen jaren veel aandacht gekregen in de media. Enkele gemeenten hebben zelf deelgenomen aan dit project. Het lijkt me dan ook niet nodig hiervoor bij gemeenten expliciet aandacht te vragen.
Het bericht ‘Excuses om weigeren vrouw met nikab in bus’ |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Excuses om weigeren vrouw met nikab in bus»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een nikab een vrouwonterend kledingstuk is dat niet in het Nederlandse straatbeeld thuishoort? Zo neen, waarom verdedigt u deze islamitische dwangbuis?
Het kabinet heeft ingestemd met een wetsvoorstel van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties waarmee gezichtsbedekkende kleding verboden wordt in onderwijs- en zorginstellingen, overheidsgebouwen en het openbaar vervoer. Het wetsvoorstel is de uitwerking van een afspraak tussen de coalitiepartners in het regeerakkoord «Bruggen slaan» van 29 oktober 2012 en stelt een uniforme en eenduidige norm vast over gezichtsbedekkende kleding. Het wetsvoorstel ligt momenteel voor advies bij de Raad van State.
Uitgangspunt is dat in een vrij land als Nederland iedereen het recht heeft zich naar eigen inzicht te kleden. Die vrijheid is slechts begrensd in situaties waar het essentieel is dat men elkaar kan aankijken, omdat goede dienstverlening en/of veiligheid daar gewaarborgd moet zijn. Dit geldt in onderwijs- en zorginstellingen, overheidsgebouwen en openbaar vervoer voertuigen. Hier heeft de overheid de verantwoordelijkheid om regulerend op te treden door het stellen van regels.
Bent u bereid om het publiekelijk op te nemen voor deze buschauffeur en zijn recht om zichzelf en zijn passagiers te beschermen tegen eventueel gevaar? Zo neen, waarom niet?
Nee, op dit moment is er geen wettelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding en volgens de bedrijfsregels van de vervoerder had de niqaab draagster op dezelfde manier behandeld moeten worden als alle andere reizigers. De buschauffeur heeft in strijd gehandeld met de bedrijfsregels en het vervoerbedrijf heeft haar excuses daarvoor aangeboden.
Bent u bereid boerka- en nikabweigerende beambten en andere werknemers in het publieke domein die verantwoordelijkheid dragen voor anderen toe te staan boerka’s en nikabs te weigeren totdat het boerkaverbod van kracht is? Zo neen, waarom niet?
Nee, het kabinet is voor een eenduidige norm voor gezichtsbedekkende kleding in onderwijs, zorg, overheidsgebouwen en openbaar vervoer voertuigen. Deze norm maakt duidelijk wanneer gezichtsbedekkende kleding niet geaccepteerd is en daar kan dan effectief op toegezien worden. Zolang deze norm niet wettelijk is geborgd moet toezichthoudend personeel zich houden aan de bestaande richtlijnen en protocollen.
Benodigdheden voor hennepteelt door de overheid aangeboden op een veiling |
|
Nine Kooiman , Marith Volp (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht over de verkoop van benodigdheden voor de hennepteelt die afkomstig zijn van de Dienst Domeinen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het verschijnen van deze producten op de veilingsite «een grote misser» is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Berndsen-Jansen (D66) van uw Kamer (ingezonden 24 juni 2015, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3017).
Is het waar dat de overheid tot twee keer toe producten of apparatuur die geschikt kunnen zijn voor het telen van hennep heeft aangeboden op een veilingsite? Zo ja, waarom en waren die producten door de verkoop via de veilingsite dan ineens niet meer geschikt voor het telen van hennep? Zo nee, wat is niet waar aan het bericht?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze actie «de onduidelijkheid die het nieuwe wetsartikel met zich meebrengt» aantoont en dat hier sprake is van «een schimmig gebied»? Kunt u het antwoord toelichten?
Nee. Ik verwijs naar mijn antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Berndsen-Jansen (D66) van uw Kamer (ingezonden 24 juni 2015,Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3017).
Als de producten of apparatuur zijn afgenomen op grond van artikel 11a van de Opiumwet en diezelfde producten of apparatuur worden opnieuw te koop aangeboden, betekent dit dan dat dit eenzelfde strafbaar feit oplevert? Zo nee, waarin zit het verschil?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het mogelijk dat de genoemde producten of apparatuur na de verkoop opnieuw voor hennepteelt kunnen worden gebruikt? Zo ja, acht u dit wenselijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op grond van welke concrete criteria kan de Dienst Domeinen beoordelen of in beslaggenomen producten of apparatuur die voor hennepteelt werden gebruikt, wel geschikt zijn om via een veiling te verkopen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat indien producten of apparaten door de overheid zelf te koop aan worden geboden, er geen reden kan zijn om ondernemers te verbieden diezelfde producten op apparaten te verkopen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het artikel ‘Senioren: het systeem zélf mishandelt ons!’ |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Senioren: het systeem zélf mishandelt ons!»?1
Ik heb kennis genomen van het artikel.
Hoe beoordeelt u het onderzoeksresultaat van Leyden Academy on Vitality and Ageing (LAVA) dat ouderen zich gekwetst en beschadigd voelen door de wijze waarop instituties in onze maatschappij functioneren en georganiseerd zijn?
Ik hecht eraan om enkele algemene opmerkingen te maken alvorens in concreto in te gaan op de gestelde vragen.
Zoals ik heb geschreven in de voortzetting van het Actieplan «Ouderen in veilige handen» dat ik op 15 juni jl. aan de Tweede Kamer heb aangeboden, wordt het in onze toenemend vergrijzende samenleving steeds belangrijker om aandacht te hebben voor de positie van ouderen en hen, wanneer zij kwetsbaar zijn, te beschermen. Het feit dat ouderenmishandeling plaatsheeft in situaties van afhankelijkheid, leidt tot een versterkt gevoel van kwetsbaarheid, schaamte en mogelijk een gevoel van «tot last zijn». Mishandeling is sowieso geen makkelijk onderwerp, al helemaal niet in een situatie van afhankelijkheid. Juist daarom wil ik benadrukken – zonder de inhoud van het Actieplan hier te herhalen – dat het «veilig ouder worden» en het tegengaan van ouderenmishandeling belangrijke doelstellingen zijn van het kabinetsbeleid.
Een effectieve aanpak van het probleem vraagt om een investering van velen in het versterken van de weerbaarheid en zelfredzaamheid van mensen. Ik heb in het Actieplan geschetst welke goede resultaten zijn bereikt sinds de start in 2011 en welke stappen ik wil zetten om «door te pakken».
Daarbij betrek ik onder andere de seniorenorganisaties. Zij hebben immers, samen met mijn departement, voorlichting gegeven aan hun achterban. Het Nationaal Ouderenfonds neemt deel aan de brede alliantie «veilig financieel ouder worden», gevormd ter voorkoming van financiële uitbuiting.
Het onderzoek van Leyden Academy on Vitality and Ageing (LAVA) maakt onderdeel uit van het door het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) verrichte onderzoek naar de aard, omvang en oorzaken van ouderenmishandeling. Ik heb dit onderzoek, met de titel» Ouderenmishandeling in Nederland», op 15 juni 2015 aan de Tweede Kamer aangeboden.
Omdat het zo’n twintig jaar geleden is dat in Nederland onderzoek plaatsvond naar het aantal slachtoffers van ouderenmishandeling en er sinds die tijd veel is veranderd, heb ik het SCP gevraagd om de bestaande kennis over dit thema bijeen te brengen alvorens nieuw onderzoek te starten. In dat licht heeft het SCP diverse partijen benaderd die beschikken over actuele gegevens over ouderenmishandeling. Naast het LAVA, hebben ondermeer Movisie, het Verwey-Jonker Instituut en de IGZ een bijdrage geleverd aan de publicatie.
Het LAVA heeft ouderen (17 slachtoffers van mishandeling en ook 35 «niet mishandelde ouderen») en betrokkenen (onderzoekers, experts, professionals) geïnterviewd. De centrale vraag is hoe de verschillende groepen betrokkenen de aard van ouderenmishandeling ervaren.
Zowel de experts en de professionals als de «niet mishandelde ouderen» beschouwen onder andere sociaal-maatschappelijke omstandigheden als factor bij mishandeling.
De ouderen wijzen op de veranderde samenleving; één van hen zegt «maar weinig positieve dingen te horen over ouderen en ouderdom». Zowel mishandelde als niet-mishandelde ouderen noemen de afhankelijkheid van zorg, hulp en steun door anderen als één van de belangrijkste oorzaken van ouderenmishandeling. Interessant is, dat deze ouderen ook een wederzijdse afhankelijkheid schetsen: de pleger is soms afhankelijk van de oudere voor geld of een dak boven het hoofd.
Ook al is maar een klein aantal ouderen geïnterviewd, de gedachte dat zij zich overbodig voelen, vind ik triest. Zo’n gevoel, alsook het verlies van een partner of vrienden, verminderende mobiliteit, een klein sociaal netwerk, het zijn persoonlijke omstandigheden die kunnen bijdragen aan een gevoel van eenzaamheid. In mijn brief aan de Kamer van 16 juli 20142 over eenzaamheid heb ik gezegd dat ik dit een onderschat probleem vind. Ik heb een actieplan geïnitieerd en een gezamenlijk programma ontwikkeld, met de VNG en de «Coalitie Erbij», om een impuls te geven aan het intensiveren en verankeren van de aanpak van eenzaamheid.
Er zijn gelukkig ook goede voorbeelden rond de beeldvorming van ouderen waarvan ik er enkele wil noemen, zoals het programma «Vitaliteit ontmoet Kwetsbaarheid» van de ouderenfondsen Stichting RCOAK en Fonds Sluyterman van Loo. In 2012 namen zij het initiatief voor dit programma, waarin vitale senioren zich inzetten voor de kwaliteit van leven van kwetsbare ouderen op een manier die hen beiden goed doet.3
Deze ouderenfondsen ondertekenden in 2013 ook het convenant «Ouderen en cultuur», samen met de departementen van VWS en OCW, de Nederlandse Organisatie Vrijwilligerswerk (NOV), het Fonds voor Cultuurparticipatie (FCP), het VSBfonds en het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst (LKCA). Dit convenant beoogt de cultuurparticipatie door ouderen te stimuleren. Het convenant is de basis voor het meerjarenprogramma «Lang Leve Kunst».4
De perceptie dat mensen niet verantwoordelijk zijn voor anderen en een toenemende maatschappelijke individualisering, is één van de beweegredenen geweest voor de stelselherziening van zorg en ondersteuning. Uit onderzoek blijkt immers, dat de meeste mensen zo lang mogelijk thuis willen wonen met zoveel mogelijk eigen regie. Zij hebben behoefte aan integrale ondersteuning en zorg dichtbij door een beperkt aantal bekende mensen5. Een samenleving die naar elkaar omkijkt past daarbij. De hervorming van de langdurige zorg, met een centrale rol voor gemeenten, biedt de mogelijkheid om te kijken naar wat mensen echt nodig hebben om zo lang mogelijk thuis te blijven wonen en om systematisch de sociale omgeving van de oudere (en bij elke persoon die ondersteuning behoeft) bij het onderzoek naar de persoonlijke omstandigheden te betrekken.
Mantelzorgers nemen in de zorg en ondersteuning voor ouderen een steeds meer centrale rol in. De Wmo 2015 verplicht gemeenten om aan te geven welke maatregelen ze nemen voor het ondersteunen van mantelzorgers.6 Hun positie is hiermee aanzienlijk versterkt. Met de organisatie van de zorg en ondersteuning dicht bij de mensen zelf, bijvoorbeeld met behulp van wijkteams, komen kwetsbare ouderen beter in het vizier.
Hoe beoordeelt u de conclusie dat ouderen in onze samenleving vooral worden gezien als een last, en ook daardoor terughoudend blijken te zijn om mishandeling te melden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de schokkende conclusie dat het ontstaan en voortduren van ouderenmishandeling samenhangt met de overwegend negatieve beeldvorming over ouderen in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het een ongewenst, zo niet afschuwelijk gegeven is dat ouderen zich structureel afgewezen voelen door de maatschappij? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u een relatie tussen dit onderzoeksresultaat en het gevoerde beleid op het gebied van ouderenzorg, de hoge ouderenwerkloosheid en de slechte koopkrachtontwikkeling van ouderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het onderzoek geeft aan dat ouderen sociaal-maatschappelijke omstandigheden als factor zien bij mishandeling: de maatschappij van vandaag «is ingesteld op productiviteit, persoonlijke verantwoordelijkheid en efficiëntie». Het onderzoek schetst evenwel geen relatie tussen de opvattingen van de geïnterviewde ouderen en hun concrete financiële positie of mogelijke werkloosheid. Afhankelijkheid van een ander en kwetsbaarheid, waaronder begrepen «minder goed functioneren in financiën, mobiliteit, gezondheid en sociale relaties», zijn factoren die een grote rol spelen.
Hoe beoordeelt u het bericht dat ouderen ernstige bureaucratie ervaren waardoor zij de weg slecht kunnen vinden in de diverse systemen (Wet maatschappelijke ondersteuning, Zorgverzekeringswet en Wet langdurige zorg)?
Dit bericht zie ik niet opgenomen in het betreffende onderzoek van LAVA, ook al staat het wel in het artikel in het ouderenjournaal.
Dat neemt niet weg, dat ik wel het signaal herken dat mensen nog niet voldoende zijn geïnformeerd over de «nieuwe spelregels» sinds de herziening van het stelsel in januari van kracht werd. Zo heb ik in de meest recente voortgangsrapportage van 25 juni jl. gewezen op een in april jl. uitgevoerde peiling door het programma Aandacht voor Iedereen (AvI).7
Een derde van de ondervraagden (niet alleen ouderen) wist niet waar ze zich moet melden voor het gesprek met de gemeente. Het overgrote deel van de mensen wist in april niet dat ze een onafhankelijke cliëntondersteuner mag meenemen naar het gesprek met de gemeente. Ook uit de rapportage van de NPCF8 (uitgevoerd samen met Mezzo, PerSaldo, Zorgbelang Nederland en de ouderenkoepel CSO) blijkt dat cliënten nog onvoldoende perspectief ervaren op informatievoorziening en toegankelijkheid van de zorg en ondersteuning bij gemeente en verzekeraar.
Ik heb dit onderwerp van communicatie en informatievoorziening bij wethouders en andere partijen de afgelopen periode regelmatig onder de aandacht gebracht. Ik zal partijen hierop ook blijven aanspreken, zo lang als dat nodig is. Het is positief dat ik heb kunnen constateren dat een afname te zien valt van het aantal meldingen en signalen bij de «implementatietafel» en ook bij «het juiste loket» (van Iederin) neemt het aantal meldingen (per maand) af. Hieruit valt af te leiden dat de informatievoorziening aan cliënten concreter en persoonlijker wordt.
Bent u bereid maatregelen te nemen om de in vraag 7 genoemde belemmeringen op te heffen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom is er niet eerder onderzocht wat ouderen verstaan onder ouderenmishandeling?
Lange tijd is gewerkt met de cijfers, begrippen en kennis van de laatste onderzoeken. Het is zo’n twintig jaar geleden dat in Nederland onderzoek plaatsvond naar het aantal slachtoffers van ouderenmishandeling. Sinds die tijd is de samenleving sterk veranderd en zijn vele initiatieven genomen om het fenomeen te voorkomen, te signaleren en te bestrijden. Het actieplan «Ouderen in veilige handen» geeft een mooi overzicht van alle acties. Het bevat ook een ambitieus programma voor de komende jaren, want we zijn er nog niet.
Het is nu tijd voor een vervolgstap, nu het SCP de beschikbare bronnen en gegevens heeft samengebracht. Ik heb de Kamer al toegezegd om vervolgonderzoek te laten doen. Daar zal ik de opvatting van ouderen zelf over ouderenmishandeling zeker bij betrekken.
Hoe beoordeelt u de conclusie van LAVA dat In de huidige veranderingen in de zorg juist een kans ligt om systemen zodanig anders te organiseren dat het risico op ouderenmishandeling verkleind wordt? Bent u bereid deze conclusie ter harte te nemen?
Een van de aanbevelingen van LAVA is, ouderen actiever te betrekken bij het beleid, de preventie en de interventie in ouderenmishandeling. Ik ben het daar zeer mee eens. Het versterken van de betrokkenheid van mensen bij het formuleren en het uitvoeren van het beleid door de voor de zorg verantwoordelijke partijen, gericht op het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en welbevinden, vormde reeds een belangrijk ankerpunt bij de veranderingen in de langdurige zorg. Ik zal deze aanbeveling zeker meenemen wanneer ik met gemeenten, de seniorenorganisaties en andere partners verder invulling ga geven aan het Actieplan.
Het Actieplan kent vijf algemene vervolgthema’s, die ik (wat betreft het vijfde punt) samen met mijn collega van VenJ, zal uitwerken:
Elk thema bevat verschillende concrete acties die ik de komende periode zal oppakken om de thema’s uit te werken. In het Actieplan heb ik alle acties en betrokken partners geschetst.
Welke overige maatregelen gaat u nemen, als coördinerend bewindspersoon op het gebied van ouderenbeleid, om de negatieve beeldvorming omtrent ouderen bij te buigen?
Zie antwoord vraag 10.
De fraude met en ineffectiviteit van Europese subsidies ten behoeve van sociale inclusie van Roma |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u de uitzending van Brandpunt over de verkwisting van Europese subsidies bedoeld voor sociale inclusie van Roma?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitlatingen van de personen uit de reportage om te stoppen met geld overmaken naar deze doelen?
Het kabinet hecht veel waarde aan rechtmatige en doeltreffende besteding van EU-middelen. Het kabinet onthoudt zich van een oordeel over de uitlatingen van privépersonen in deze uitzending over individuele projecten in andere lidstaten. Het kabinet onderschrijft het voornemen zoals verwoord door de heer Brenninkmeijer, Nederlands lid van de Europese Rekenkamer, om deze projecten grondig te onderzoeken.
Hoe worden, en zijn in het verleden, deze specifieke Europese subsidies (in Roemenië) gecontroleerd op rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid?
De reguliere controleregels zijn van toepassing, zoals neergelegd in de diverse EU-verordeningen. Voor alle lidstaten geldt eenzelfde beheer- en controlestructuur, die bestaat uit een eerstelijnscontrole door een aangewezen managementautoriteit en een tweedelijnscontrole door een onafhankelijke auditautoriteit. Beide instanties worden aangewezen door de lidstaat (in Nederland de Auditdienst Rijk (ADR) bijvoorbeeld). Vervolgens voert de Europese Commissie zelf ook controles uit. De vierde controlelijn bestaat uit audits (steekproefsgewijs) van de Europese Rekenkamer De Commissie houdt binnen deze controletoren toezicht op de lidstaten. Wanneer de beheer- en controlesystemen in de lidstaten tekortschieten kan de Commissie financiële correcties opleggen. Dit betekent dat een gedeelte van of de gehele bijdrage aan een lidstaat wordt stopgezet, of dat op de eerstvolgende betaalaanvraag wordt gekort. Hiertoe kan de Commissie besluiten als zij na onderzoek moet concluderen dat
Wanneer de Commissie een financiële correctie op lidstaatniveau oplegt, ligt er bij de lidstaat de verplichting om de EU-bijdrage bij de eindbegunstigde terug te vorderen.
Het wettelijk kader inzake toepassing van financiële correcties voor de periode 2014–2020 is overigens aangescherpt ten opzichte van de vorige periode, waarbinnen de voorbeelden in onderhavige uitzending van Brandpunt vallen. Voor meer details over controleregels verwijst het kabinet graag naar Kamerstuk 21 501-03, nr. 84. De toets op doeltreffendheid («performance») is momenteel binnen EU-wetgeving nog niet zo ver ontwikkeld als de focus op naleving («compliance»). Wel hecht het kabinet aan een groter inzicht in de doeltreffendheid van EU-begrotingsmiddelen, zoals verwoord in Kamerstuk 24 202, nrs. 30 en 32.
Komen de bevindingen van eerdere controles overeen met de beelden in de bovengenoemde reportage?
Zoals blijkt uit openbare jaarverslagen van de Europese Commissie heeft Roemenië diverse betaalonderbrekingen en financiële correcties opgelegd gekregen in de afgelopen jaren. Het kabinet beschikt echter niet over specifieke (controle-)gegevens over de in de uitzending genoemde projecten en eventuele controles daarop. Zoals aangeven bij het antwoord op vraag 2 wacht het kabinet eerst nader onderzoek af.
Deelt u de mening dat de uitkering van subsidies moet worden stopgezet zolang er niet adequaat wordt gecontroleerd op rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid?
Zoals aangegeven bij antwoord 3 bieden de Europese verordeningen (1083/2006 respectievelijk 1303/2013) reeds de basis voor de Europese Commissie om financiële correcties toe te passen (intrekken en terugvorderen subsidie) indien zij na onderzoek vaststelt dat het doeltreffend functioneren van het beheers- en controlesysteem van een subsidieprogramma ernstige tekortkomingen vertoont.
Bent u bereid om er in Europees verband op aan te dringen dat de subsidies waarover in deze uitzending wordt gesproken, worden teruggevorderd?
Het kabinet vertrouwt erop dat de Europese Commissie, mede op basis van de uitkomsten van het voorgenomen onderzoek door de Europese Rekenkamer, als daar aanleiding toe zou zijn, passende maatregelen zal nemen. Het kabinet wacht de resultaten daarvan af.
Een uitzending van Brandpunt waaruit blijkt dat miljoenen aan EU-subsidies voor kwetsbare groepen niet goed terecht komen |
|
Harry van Bommel , Michiel van Nispen |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de Brandpuntuitzending van 23 juni jl., waaruit blijkt dat miljoenen aan EU-subsidies voor kwetsbare groepen niet goed terecht komen?1
Ja.
Wat is volgens u de oorzaak van het feit dat deze EU-subsidies, bestemd om de situatie van Roma en Sinti te verbeteren, niet doelmatig en rechtmatig besteed zijn? Heeft de verkeerde besteding van het geld volgens u te maken met het feit dat er te veel geld omgaat in de Europese begroting? Zo nee, waarmee wel?
Het kabinet hecht veel waarde aan de rechtmatige en doelmatige besteding van EU gelden. De in de uitzending genoemde projecten worden in gedeeld beheer uitgevoerd door de Roemeense overheid en de Europese Commissie. Zij zijn verantwoordelijk voor een juiste besteding van deze fondsen en het opleggen van eventuele maatregelen en correcties. Voordat het kabinet uitspraken kan doen over een specifieke casus of een individueel project, is het van belang om nader onderzoek door de verantwoordelijke instanties (in dit geval de Europese Commissie en Europese Rekenkamer) af te wachten. Het kabinet ziet geen verband met de omvang van de Europese begroting.
Deelt u de mening van de heer Brenninkmeijer, lid van de Europese Rekenkamer, dat er niet op deze manier met Europees geld mag worden omgegaan? Zo ja, welke oplossing ziet u voor dit probleem?
Het kabinet zet zich in voor een rechtmatige en doelmatige besteding van EU-middelen zowel in eigen land als binnen de EU als geheel. Goede monitoring en verantwoording van de besteding van EU-gelden is voor Nederland een permanent aandachtspunt. Een uitgebreide verwoording van de Nederlandse inzet in dit kader is uw Kamer dit voorjaar toegezonden (Kamerstuk 24 202, nrs. 30 en 32). Zolang dat nodig is, zal het kabinet blijven pleiten voor betere verantwoording door lidstaten, voor meer transparantie, betere kwaliteit van regelgeving en voor meer aandacht voor doelmatigheid bij de besteding van EU-middelen.
Hoe is het mogelijk dat tot nu toe niemand de projecten die in de uitzending belicht worden controleert? Heeft u er zicht op welke projecten die met EU-subsidies worden gefinancierd wel en niet worden gecontroleerd? Zo ja, wilt u dit overzicht naar de Kamer sturen? Zo nee, bent u bereid om op Europees niveau de nodige inspanningen te leveren zodat een dergelijk overzicht alsnog wordt gemaakt?
Voor alle lidstaten geldt eenzelfde beheer- en controlestructuur, die bestaat uit een eerstelijnscontrole door een aangewezen managementautoriteit en een tweedelijnscontrole door een onafhankelijke audit-autoriteit. Beide instanties worden aangewezen door de lidstaat.
In Nederland is laatstgenoemde functie bijvoorbeeld belegd bij de Auditdienst Rijk onder het Ministerie van Financiën. Vervolgens voert de Europese Commissie zelf controles uit. De vierde controlelijn bestaat uit audits (steekproefsgewijs) van de Europese Rekenkamer. Ieder van deze instanties heeft een controlemandaat op grond van EU-regelgeving en is verplicht om dienovereenkomstig te handelen. Indien de controleregels niet goed nageleefd worden, kan de Europese Commissie een sanctie opleggen of verbeterplannen afdwingen bij instanties in lidstaten. Het kabinet ziet binnen deze controleketen geen toegevoegde waarde voor het separaat bijhouden van een lijst of overzicht met gecontroleerde en niet-gecontroleerde projecten, aangezien daaruit geen conclusies zouden kunnen worden getrokken over de rechtmatigheid van de niet-gecontroleerde projecten. Het kabinet steunt de Europese Commissie om op basis van vigerende wetgeving strikt toezicht te houden en om niet terughoudend te zijn bij het opleggen van opschortende maatregelen of sancties aan lidstaten of instanties daarbinnen, indien dit nodig blijkt. De Commissie is de laatste jaren overigens zeer actief op dit punt, zoals blijkt uit de jaarlijkse rapportage «Protection of the European Union’s financial interests». In dit rapport worden man en paard genoemd.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat er niet getoetst wordt in hoeverre de gestelde doelen worden bereikt en wat het effect van de subsidies is? Zo ja, welke concrete voorstellen gaat u doen bij uw Europese collega’s om de doelmatige en rechtmatige besteding van EU-subsidies te controleren?
Het kabinet onderstreept het belang van een effectieve en doeltreffende besteding van middelen. Zoals zowel de Europese Rekenkamer als de Europese Commissie stelt, bestond er in de afgelopen programmaperiode meer oog voor de rechtmatigheid en het besteden van het geld, dan voor goede prestaties en focus op resultaten. Voor de periode 2014–2020 gelden inmiddels nieuwe regels die meer nadruk leggen op doeltreffendheid van EU-subsidies. Op grond van de nieuwe EU-verordeningen moeten lidstaten voortaan voor de aanvraag van de programma’s prestatie-indicatoren opstellen waarop getoetst wordt. Er is een prestatiereserve van 6 procent die pas toegankelijk is als bepaalde prestaties zijn behaald (artikel 20 Verordening 1303/2013). Er dient een prestatiekader te zijn dat bestaat uit vooraf opgestelde mijlpalen en streefdoelen zoals financiële indicatoren en outputindicatoren die tussentijds moeten worden geëvalueerd. Op deze manier wordt er inzicht geboden in de voorgang van het programma. Onafhankelijke deskundigen voeren evaluaties uit om de doelmatigheid en doeltreffendheid van programma’s te verbeteren. Deze evaluaties worden openbaar gemaakt (artikel 54 Verordening 1303/2013).
Zowel de Europese Commissie als de Europese Rekenkamer zetten zich de komende programmaperiode sterk in om prestatiebeheer – en de controle daarop – te verberen. Het kabinet heeft in dit kader de Commissie gevraagd om een kwaliteitsverbetering door te voeren bij bestaande prestatierapportages.2
Deelt u de mening dat de oplossing eerder gezocht moet worden in het intrekken en niet langer verstrekken van dit soort ongecontroleerde subsidies dan in de oprichting van een Europees Openbaar Ministerie? Zo niet, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u zich hiervoor inzetten?
In de brief van de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie aan uw Kamer van 3 december 2013 naar aanleiding van de begrotingsbehandeling heeft deze in reactie op de motie van het lid Van Oosten c.s. over fraude met Europese gelden en subsidies (33 750-VI-47) geantwoord de motie op te vatten als ondersteuning van de inzet van het kabinet ten aanzien van het voorstel voor het Europees OM, en dat het kabinet de opvatting van de Kamer deelde dat intrekking van EU-subsidies inderdaad aangewezen is in geval van oneigenlijk gebruik daarvan. Verder heeft hij aangegeven dat het kabinet voor zover nodig de Commissie binnen de daarvoor bestaande gremia zal aansporen haar vaste beleid op het punt van het intrekken van subsidies te continueren en erop toe te zien dat de lidstaten dit beleid zelf actief blijven uitvoeren. Dit uitgangspunt is nog steeds van kracht.
Het kabinet wil daarnaast onderstrepen dat onrechtmatigheid niet hetzelfde is als fraude. Een Europees OM zou zich alleen bezighouden met (vermoedens van) fraude, terwijl de bulk van de fouten die worden gemaakt bij de besteding van EU subsidies geen fraude betreft. Zoals verwoord in Kamerbrief 2014–2015, 21 501-03, nr. 84, is dit een belangrijk onderscheid. Een onregelmatigheid is een inbreuk op (de toepassing van) het nationaal of EU recht door een handeling of nalatigheid van een begunstigde. Een vermoeden van fraude is een onregelmatigheid die aanleiding geeft tot het openen van een administratieve of justitiële procedure op nationaal niveau om de aanwezigheid van vooropgezet gedrag (fraude) vast te stellen. Volgens het subsidiariteitsbeginsel zijn lidstaten verantwoordelijk voor het terugvorderen van onrechtmatige bestede EU-gelden. Wanneer de lidstaat dit verzuimt of hierin vertraging oploopt, kan de Europese Commissie aanvullend financiële correcties opleggen. Financiële correcties worden eveneens toegepast als er een tekortkoming in de beheers- en controlesystemen wordt gevonden. Terugvorderingen en financiële correcties zijn correctieve maatregelen. Daarnaast kan de Commissie ook gebruik maken van preventieve maatregelen zoals voorlichting over regelgeving of een betaalonderbreking/-opschorting. Deze bevoegdheden van de Europese Commissie en van de lidstaten bestaan zonder relatie tot de eventuele oprichting van een Europees Openbaar Ministerie.
Deelt u de mening dat op deze wijze de corruptie in Roemenië in de hand gewerkt wordt, terwijl de situatie voor de Roma en Sinti eerder verslechtert dan verbetert?
Het kabinet beschikt niet over voldoende informatie om gefundeerde uitspraken te doen over het al dan niet in de hand werken van corruptie in Roemenië bij deze projecten. Wel acht het kabinet het van belang om de achterstelling van Roma in verscheidene lidstaten tegen te gaan. Daarom acht het kabinet het van groot belang dat de EU-middelen op een juiste wijze worden besteed
Welke structurele oplossing ziet u voor het probleem dat er buitenproportioneel veel gefraudeerd wordt met EU-subsidies?
Zie antwoord vraag 6.
De zaak van dhr. van der Dussen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de situatie van Romano van der Dussen, die in 2003 in Spanje is opgepakt en is veroordeeld is tot 15 jaar en 7 maanden cel voor aanranding en verkrachting?
Ja.
Wanneer en hoe vaak heeft iemand van de Nederlandse ambassade of van het Nederlandse consulaat de heer Van der Dussen bezocht sinds hij is gearresteerd?
Sinds zijn arrestatie is de heer Van der D door de Nederlandse ambassade en het honoraire consulaat periodiek bezocht. Tot eind 2014 was de bezoekfrequentie voor Nederlandse gedetineerden in het buitenland minimaal tweemaal per jaar. In 2015 is ook in Spanje het nieuwe beleid voor Nederlandse gedetineerden in het buitenland in werking getreden, met een andere bezoekregeling. Naast de bezoeken door de ambassade is er regelmatig telefonisch contact tussen hem en de ambassade. Ook krijgt hij bezoeken van vrijwilligers van Reclassering Nederland en tot voor kort van geestelijke verzorgers.
Klopt het dat in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken een contra-expertise gedaan is op deze zaak door advocatenkantoor Gimbrère? Zo ja, kunt u de conclusies (openbaar) en het rapport (vertrouwelijk of openbaar) met de Kamer delen?1
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft opdracht gegeven aan het advocatenkantoor Gimbrere om een vertrouwensrapport op te stellen. Dit rapport is aan de heer Van der D toegezonden. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken maakt vertrouwensrapporten niet openbaar.
Gaf bovengenoemd rapport aanleiding om ernstig te twijfelen aan de rechtsgang en aan de schuld van de heer Van der Dussen?
De schuldvraag van de heer Van der D was geen onderdeel van het vertrouwensrapport. Het doel was om extra inzicht te krijgen op hoe de rechtsgang in de zaak van de heer Van der D in Spanje is verlopen.
Welke acties heeft u ondernomen naar aanleiding van dat rapport?
De ambassade te Madrid heeft de heer Van der D volledig op de hoogte gesteld van de inhoud van het rapport en hem geadviseerd om mogelijke vervolgstappen te bespreken met zijn advocaat.
Sinds wanneer bent u ervan op de hoogte dat het enige DNA materiaal op een van de drie slachtoffers al in 2006 gematched is met het DNA materiaal van een Brit die in Groot-Brittannië een levenslange straf uitzit voor moord?
In mei 2015 heeft Stichting PrisonLaw het Ministerie van Buitenlandse Zaken op de hoogte gebracht dat er 100% zekerheid bestaat over deze DNA-match.
Bent u bekend met het feit dat deze Brit voor dat geval van verkrachting ook een bekentenis heeft afgelegd?2
Ook deze informatie is door de Stichting PrisonLaw aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken doorgegeven.
Op welke wijze gaat u zich ervoor inspannen dat Romano van der Dussen de kans krijgt om zijn onschuld aan te tonen en zo spoedig mogelijk in ieder geval voorwaardelijk vrijgelaten wordt uit de Spaanse gevangenis?
Het is aan de Spaanse rechter om te beslissen of de zaak van de heer Van der D wordt heropend. De heer Van der D heeft advocaten die zijn verdediging op zich nemen. Nederland treedt in principe niet in de rechtsgang van een ander land, als het gaat om de totstandkoming van een rechterlijk oordeel over de schuldvraag en de bepaling van de strafmaat. Uiteraard volgen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nederlandse ambassade te Madrid deze zaak nauwgezet en blijft het ministerie binnen de kaders van het beleid consulaire bijstand aan de heer Van der D verlenen.
Het bericht dat de overheid zelf materiaal voor het kweken van hennep bij een veiling heeft aangeboden |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Benodigdheden hennepteelt door overheid zelf aangeboden op veiling»?1
Ja.
Hoeveel van deze gevallen zijn er bij u bekend?
Op grond van artikel 11a Opiumwet is het onder meer strafbaar om voorwerpen te koop aan te bieden waarvan men weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat die voorwerpen bestemd zijn om de in artikel 11, lid 3 en 5, Opiumwet genoemde strafbare feiten mee te plegen.
Domeinen Roerende Zaken (DRZ) heeft op 8 april 2015, drie transformatoren en een (kweek)tent ter verkoop aangemeld bij BVA Auctions (veilinghuis BVA). Deze voorwerpen zijn strafrechtelijk in beslag genomen. Op 18 mei 2015 is door DRZ het aanbod tot de verkoop van deze vier voorwerpen teruggetrokken, omdat over het hoofd was gezien dat het aanbod niet verenigbaar was met het nieuwe artikel 11a van de Opiumwet. Op dezelfde dag zijn ook de links op de website van Veilinghuis BVA verwijderd. Het gebruik van een zoekmachine op internet blijft in dat geval als zoekresultaat een link naar de website van het veilinghuis opleveren, die echter niet feitelijk naar de voorwerpen doorverwijst. Daardoor leek het alsof deze vier voorwerpen ter verkoop werden aangeboden. De aanvankelijke aanmelding tot verkoop van deze vier voorwerpen betrof een incidentele vergissing. Inmiddels heeft DRZ de controlemechanismen nogmaals doorgenomen en aangescherpt om herhaling te voorkomen.
Hoeveel en welke kweekbenodigdheden voor hennepteelt zijn door de overheid zelf te koop aangeboden op een veiling?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeveel van de gevallen waarin kweekbenodigdheden zijn aangeboden op een veiling, of anderszins te koop zijn aangeboden door de overheid, ging het om in beslag genomen voorwerpen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van oordeel dat de overheid door de in het nieuwsbericht beschreven handelingen heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet? Zo ja, hoe verhoudt zich dit handelen dan tot de «Rule of law»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat voorwerpen zoals dompelpompen in beslag worden genomen bij particulieren omdat de verkoop hiervan in strijd zou zijn met de Opiumwet, terwijl diezelfde soort voorwerpen door de Dienst Domeinen worden geveild?
DRZ heeft op 18 juni 2015 met machtiging een dompelpomp ter verkoop aangeboden. Anders dan vragensteller veronderstelt is deze pomp niet in beslag genomen omdat de verkoop ervan in strijd zou zijn met de Opiumwet, maar omdat deze te koop werd aangeboden terwijl hij van diefstal afkomstig was.
Indien u van oordeel bent dat de overheid niet in strijd heeft gehandeld met de Opiumwet doordat in alle gevallen de bieding tijdig is teruggetrokken, hoe heeft dan het misverstand, zoals Dienst Domeinen deze kwestie kwalificeert, kunnen ontstaan?
Zie antwoord vraag 2.
Van welke voorwerpen is de verkoop thans in strijd met artikel 11a van de Opiumwet zonder dat van die voorwerpen reeds de werkelijke bestemming is onderzocht of vastgesteld?
Het is niet verboden om een voorwerp dat strafrechtelijk in beslag is genomen en dat niet voor onttrekking aan het verkeer in aanmerking komt, vervolgens via DRZ te verkopen of ter verkoop aan te bieden. Daarbij dient er wel telkens op te worden gelet dat binnen de grenzen van de wet wordt gehandeld.
Kort na de inwerkingtreding op 1 maart 2015 van artikel 11a Opiumwet is er door het Openbaar Ministerie voor gekozen om voorwerpen die in beslag worden genomen bij hennepkwekerijen of growshops standaard te laten vernietigen en niet door DRZ te laten verkopen. Vanuit het perspectief van rechtszekerheid acht ik dit voldoende duidelijk.
Hoe beoordeelt u de duidelijkheid omtrent vraag 8 vanuit het perspectief van rechtszekerheid?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht op Twitter: Foto met mijn favoriete geleerde |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aissa Zanzen op Twitter: Foto met mijn favoriete geleerde»?1
Ja
Klopt het dat de heer A. Zanzen hoofd Algemene Zaken is op uw ministerie?
Nee dat klopt niet.
Wel is betrokkene werkzaam als hoofd Algemene zaken in een penitentiaire inrichting.
Zo ja, hoe beoordeelt u het feit dat de heer A. Zanzen een dubbele pet op heeft, aangezien hij namens de Raad van Marokkaanse Moskeeën in Nederland (RMMN) officieel gesprekspartner is van de regering?
Aan betrokkene is – conform de circulaire nevenwerkzaamheden van het Ministerie van Veiligheid en Justitie – toestemming verleend voor de uitoefening van de door hem gemelde nevenwerkzaamheden. Dit wordt periodiek getoetst. Zodra wordt geconstateerd dat nevenwerkzaamheden zich niet verdragen met de functie van de medewerker, kan dit alsnog leiden tot een verbod op de uitvoering hiervan.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Moslimbroederschap door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst wordt gezien als een bedreiging voor de democratische rechtsorde?
In een brief aan de Tweede Kamer van 11 april 2011 (Kamerstuk 29 614, nr. 26) liet de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties weten dat de AIVD heeft geconstateerd dat de activiteiten van de Moslimbroederschap op de lange termijn een risico zouden kunnen vormen voor de democratische rechtsorde in Nederland. In diezelfde brief meldt de Minister ook dat de AIVD niet over concrete aanwijzingen beschikt dat de Moslimbroederschap op dat moment in Nederland een bedreiging vormde voor de democratische rechtsorde of de nationale veiligheid. Er is thans geen aanleiding dit standpunt te herzien.
Deelt u de mening dat het hoofd Algemene Zaken op V&J onhoudbaar is, niet vanwege een cartoonactie van een belangenorganisatie waarvoor hij ook werkzaam is, maar wèl wanneer hij beweert dat zijn favoriete islamgeleerde Issam al Bashir is, die opereert in de top van de Moslimbroederschap en tevens lid is van de European Council for fatwa and research van jodenhater Yusuf al Qaradawi? Zo nee, waarom niet?
Betrokkene is niet het hoofd Algemene Zaken op V&J, maar werkzaam bij een penitentiaire inrichting.
Ik deel die mening niet. Uit onderzoek van DJI is gebleken is dat de uitingen van betrokkene op geen enkele wijze het functioneren van hemzelf of van de PI heeft geschaad. Betrokkene is voorts aangesproken op de onderhavige tweet en hij is er op gewezen dat hij bij het gebruik van social media rekening dient te houden met zijn positie als leidinggevende en zich zeer terughoudend dient op te stellen hierin.
Bent u bereid alle ministeries en ambtelijke diensten door te lichten, zodat mensen die een overduidelijke loyaliteit aan de dag leggen voor islamitische organisaties en foute figuren die tot doel hebben de rechtstaat te ondergraven, ontslagen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, hiertoe zie ik geen noodzaak. Het personeelsbeleid is zodanig ingericht dat er via een VOG-screening integriteitsonderzoeken worden uitgevoerd door de dienst Justis, van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Met de VOG laat de aanvrager zien dat hij of zij, geen voor de functie relevante justitiële antecedenten heeft. Daarnaast mogen (eventueel conflicterende) nevenfuncties alleen met toestemming van het bevoegd gezag worden bekleed. Op deze wijze kan worden bepaald of er sprake is van onverenigbaarheid van zaken. Tevens leggen alle ambtenaren de eed of belofte af waarbij zij nadrukkelijk worden gewezen op onder meer de plicht zich als een goed ambtenaar te gedragen. Via bijeenkomsten, workshops of trainingen wordt gewenst en ongewenst gedrag besproken. Mocht de beschreven situatie van onverenigbare zaken zichtbaar worden, dan vindt gericht onderzoek plaats en zullen passende maatregelen worden getroffen. Tot op heden zie ik geen aanleiding om, naast deze al genomen maatregelen, tot een dergelijk grote doorlichting over te gaan.
Het artikel ‘Verplichte opgraving na nieuwjaarsbrand Alkmaar kost modezaak 60.000 euro’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Michiel van Veen (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verplichte opgraving na nieuwjaarsbrand Alkmaar kost modezaak 60.000 euro»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de stelling van de eigenaar van de modezaak dat er in deze situatie sprake is van «absurde wetgeving»?
Het probleem dat de eigenaar van de modezaak ervaart is reëel, maar wordt niet veroorzaakt door de wet. Doordat het uitgangspunt van de regelgeving is dat de integrale besluitvorming over het wel of niet verrichten van archeologisch onderzoek bij gemeenten ligt, biedt de wet veel ruimte voor lokaal maatwerk, ook als het gaat om het beperken van de gevolgen voor betrokken partijen.
Zo zijn er tal van mogelijkheden voor gemeenten om de kosten voor archeologisch onderzoek zo laag mogelijk te houden. Deze variëren van een lokaal calamiteitenfonds, de aanpassing van plannen zodanig dat archeologie in de grond kan blijven, tot de inzet van de gemeentelijke archeoloog. De Kamer heeft in mei 20132 een publicatie ontvangen met praktijkvoorbeelden. De gemeenten ontvangen sinds 2007 structureel € 6,35 miljoen euro bestuurslastenvergoeding en vanaf 2008 structureel € 1,25 miljoen extra tegemoetkoming excessieve kosten archeologie in het gemeentefonds. Het aanleggen van een kleine reserve voor uitzonderlijke gevallen is dus in principe binnen iedere gemeente mogelijk.
Ook de gemeente Alkmaar heeft zich ingespannen om in dit geval de kosten voor archeologisch onderzoek zo laag mogelijk te houden. De gemeente betaalt in totaal de helft van de kosten. Dat de kosten alsnog aanzienlijk zijn, komt door de keuze voor een volledige opgraving (zie antwoord 3) en door het feit dat de verzekeraar deze kosten niet rekent tot de kosten voor herbouw.
Archeologisch onderzoek is overigens maar een van de extra kosten die kunnen optreden bij een bouwproject. Andere voorbeelden zijn asbestsanering of bodemsanering. In de Omgevingswet komt dit bij elkaar en zal de archeologie een integraal onderdeel van de ruimtelijke besluitvorming worden.
Is de verplichting in de wet voor archeologisch onderzoek bij bouw ook bedoeld voor herbouw na brand of calamiteit?
De wet heeft betrekking op bodemverstoringen in algemene zin, ongeacht hun oorzaak. De wet bevat nadrukkelijk geen verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek, maar gaat uit van een systematiek waarin door de betrokken gemeente het archeologisch belang wordt afgewogen tegen andere belangen. Het maken van deze afweging is verplicht, niet het doen van onderzoek. Gemeenten maken hun afweging op basis van trapsgewijs verkregen informatie. Indien achtereenvolgens bureauonderzoek, proefboringen of proefsleuven geen aanleiding geven tot verder onderzoek, dan blijft het daarbij. Als het vooronderzoek aantoont dat er wel sprake is van een plek met archeologische resten dan zijn er vier opties:
Vanwege de locatie van het afgebrande pand (in het historische centrum) en vanwege eerdere naburige opgravingen heeft de gemeente Alkmaar gekozen voor optie 2.
Heeft u eerder signalen ontvangen waaruit blijkt dat ondernemers veel extra geld kwijt zijn aan archeologisch bodemonderzoek bij herbouw na brand of een andere calamiteit? Zo ja, welke signalen?
Nee, die signalen heb ik niet ontvangen.
Op welke wijze had de eigenaar/ondernemer archeologische meerkosten kunnen voorkomen bij de herbouw van zijn afgebrande pand?
De eigenaar had beroep kunnen aantekenen tegen het besluit van de gemeente dat hij archeologisch onderzoek moest laten uitvoeren. Ook had hij een verzoek tot vergoeding van de kosten daarvan kunnen indienen op grond van het huidige artikel 4.2 van de Wabo. Navraag bij de gemeente Alkmaar leerde dat hij beide niet heeft gedaan, omdat hij vreesde dan niet binnen de door de verzekeraar vereiste termijn voor heropening van zijn winkel te zullen blijven.
Zijn er verzekeringen die het archeologisch bodemonderzoek bij grote schade die buiten de schuld van de eigenaar ontstaat, bijvoorbeeld na brand, vergoeden?
Ik heb geen overzicht over welke verzekeraars wel en niet archeologisch bodemonderzoek bij herbouw na brand of andere calamiteit vergoeden. Ik vind dit echter wel een belangrijke kwestie en heb de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed daarom gevraagd een verkenning uit te voeren naar de handelwijze van verzekeraars in deze gevallen en mij hier voor 31 december 2015 over te rapporteren.
In hoeverre is er volgens u sprake van grondverstoring, wanneer gebouwd wordt op een al eerder bebouwde locatie? Kunt u bevestigen dat men in de gemeentelijke verordening uitgaat van een diepte van 20 cm bij een oppervlakte van 25 m2 (uitpandig gemeten vanaf het maaiveld, inpandig gemeten vanaf de top van de vloer)? Zijn dit uitgangspunten die ook in landelijke wetgeving verankerd zijn?
In het geval van een historisch pand is het waarschijnlijk dat de grond onder dat pand niet recentelijk verstoord is en dat archeologische resten dus nog aanwezig zullen zijn. De gemeente, die hier de bevoegde autoriteit is, heeft aan de hand van het plan voor de herbouw kennelijk geoordeeld dat hierdoor de bodem verstoord zou raken. Gezien het historische karakter van de Alkmaarse binnenstad kunnen archeologische waarden zich dicht onder het oppervlak bevinden. In de landelijke wetgeving is niets opgenomen over van de diepte van mogelijke bodemverstoring of daaraan gerelateerde vrijstellingen. Op grond van het bestemmingsplan kan een gemeente dit zelf bepalen.
Kunt u op basis van de Monumentenwet 1988 of de Wet op de Archeologische Monumentenzorg vrijstelling verlenen voor het doen van archeologisch onderzoek?
Nee, het is aan de gemeente om het archeologische belang af te wegen tegen andere belangen. Zie mijn antwoord op vraag 3.
Het misbruiktribunaal binnen de Rooms-Katholieke Kerk |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op bericht dat de Paus een tribunaal opricht binnen het Vaticaan dat zich gaat buigen over bisschoppen die niet ingrepen terwijl ze wel wisten dat kinderen werden misbruikt?1 Gaat de instelling van dit tribunaal volgens u ver genoeg?
De instelling van het tribunaal geschiedt volledig onder verantwoordelijkheid van de Rooms-Katholieke Kerk. Ik ben niet op de hoogte hoe een dergelijk tribunaal vorm zal krijgen en ingericht zal worden anders dan uit openbare bronnen blijkt. In het licht van de verhouding tussen kerk en staat is het niet aan mij om een oordeel te vellen over de onafhankelijkheid van een door de Rooms-Katholieke Kerk ingesteld tribunaal. Evenmin kan ik een uitspraak doen over de toepassing van kerkelijk recht binnen kerkelijke rechtbanken of een dergelijk tribunaal. Dat neemt niet weg dat ik het in algemene zin toejuich dat binnen de Rooms-Katholieke Kerk maatregelen worden genomen tegen degenen die zich schuldig hebben gemaakt aan seksueel misbruik of daar op enigerlei wijze verantwoordelijkheid voor dragen.
Ik wijs er overigens op dat het tribunaal kennelijk gericht is op verantwoordelijken binnen de Rooms-Katholieke Kerk die nalatig zijn geweest in het bestrijden van seksueel misbruik en niet op het berechten van seksueel misbruik als zodanig. Het berechten van (seksueel) misbruik is uiteraard wel een taak van de overheid die binnen het strafrecht wordt vormgegeven. Wanneer het negeren van misbruik naar strafrechtelijke maatstaven leidt tot bijvoorbeeld medeplichtigheid, kan dit aanleiding zijn voor strafrechtelijke vervolging.
Wie zullen zitting nemen in dit misbruiktribunaal en waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een tribunaal binnen de kerk niet onafhankelijk genoeg is en dus de schijn van belangenverstrengeling blijft bestaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom zijn bisschoppen die wegkeken niet eerder op grond van het kerkelijk recht veroordeeld? Biedt het kerkelijk recht wel voldoende aanknopingspunten om deze mensen aan te pakken en is al duidelijk welke straffen het tribunaal zal kunnen uitdelen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u reageren op de kritiek van het Survivors Network of those Abused by Priests (SNAP)?2 Deelt u de mening dat er weinig verandert zolang de kerk blijft werken met geestelijken die misbruik plegen of verdoezelen? Zo nee, waarom niet?
De instelling van het tribunaal geschiedt zoals gezegd volledig onder verantwoordelijkheid van de Rooms-Katholieke Kerk. Het staat een ieder vrij om hier kritiek op te hebben, maar ik zie voor mezelf hierin geen rol weggelegd. Overigens lees ik in het persbericht van de Koepel Landelijk Overleg Kerkelijk Kindermisbruik (KLOKK) niet alleen kritiek, maar ziet de KLOKK de instelling van het tribunaal ook als de belangrijkste stap tot nu toe in het misbruikdossier.
Deelt u de mening dat geestelijken die door het misbruiktribunaal op de vingers worden getikt in ieder geval niet meer werkzaam mogen zijn binnen de Rooms-Katholieke Kerk? Zo nee, waarom niet?
In het licht van de bijzondere verhouding tussen kerk en staat is het niet aan mij om een oordeel te vellen over de interne disciplinaire maatregelen die de kerken zelf nemen, zoals ontzetting uit het ambt.
Wat is uw reactie op de kritiek van de Koepel Landelijk Overleg Kerkelijk Kindermisbruik op onder andere de beperkte reikwijdte van het misbruiktribunaal?3
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid voorgaande zorgpunten mee te nemen in uw gesprek met de Rooms-Katholieke Kerk en de Kamer over de resultaten hiervan te berichten? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid ook op het niveau van de JBZ-raad aandacht te vragen voor de kwestie?
In het licht van het bovenstaande zie ik geen aanleiding om hierover afzonderlijk in gesprek te gaan met de Rooms-Katholieke Kerk of dit aan de orde te stellen in de JBZ-raad. Voor de inhoud van mijn gesprek dat ik mede op verzoek van uw Kamer voerde met de vertegenwoordiger van de Konferentie Nederlandse Religieuzen en de Bisschoppenconferentie verwijs ik u graag naar mijn brief van heden over seksueel misbruik binnen de Rooms-Katholieke Kerk.
De Katwijkse aanpak van drugs |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Katwijk wil geen blowende jongeren»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Katwijkse aanpak van drugsgebruik en verkoop door en aan jongeren van onder de 18 navolging verdient?
De combinatie van repressie en preventie, waarbij ook ouders worden betrokken, is een goede aanpak. Met het tijdig signaleren van druggebruik en de inzet van daarop afgestemde interventies worden jongeren bewust gemaakt van de risico’s van druggebruik. Door de ouders/opvoeders van de jongeren te betrekken, worden de interventies effectiever. De lokale Katwijkse aanpak kan als voorbeeld dienen voor andere gemeenten. Het lokaal gezag is het best in staat om afhankelijk van de specifieke lokale situatie een maatwerkaanpak op te stellen.
Wat vindt u ervan dat Katwijk een repressieve aanpak combineert met een actief hulpaanbod?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat Katwijk ouders actief bij de aanpak van blowende jongeren betrekt?
Zie antwoord vraag 2.
Is de aanpak in Katwijk wat u betreft een voorbeeld voor de aanpak van softdrugsgebruik door jongeren onder de 18 in andere gemeenten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunnen alle gemeenten een beroep doen op het openbaar ministerie voor medewerking aan de Katwijkse aanpak?
In Katwijk is er sprake van specifieke lokale problematiek met jongeren en softdrugs. De Halt-verwijzingen vinden plaats op de basis van een projectmatige aanpak, waarbij wordt samengewerkt tussen gemeente, politie, Openbaar Ministerie (OM) en Halt om zo de lokale overlast terug te dringen. Indien er elders in het land sprake is van dergelijke lokale criminaliteits- en/of overlastproblematiek kunnen gemeenten in overleg treden met politie, OM en Halt om gezamenlijk te beoordelen of een aanpak als in Katwijk zinvol is.
Bent u bereid te inventariseren wat gemeenten doen om softdrugsgebruik door minderjarigen aan te pakken, de Kamer over de uitkomsten daarvan te informeren en de beste praktijken te ontsluiten voor andere gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Het opstellen van beleid dat het meest geschikt is voor de lokale situatie is een zaak van het bevoegd lokaal gezag. Er bestaan voldoende kanalen voor gemeenten om zich van beleid in andere gemeenten op de hoogte te stellen. Een inventarisatie van lokale initiatieven en/of het door de rijksoverheid verspreiden van de Katwijkse aanpak ligt daarom niet in de rede.
Bent u bereid, rechtstreeks of via de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de Katwijkse aanpak te ontsluiten voor andere gemeenten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat de nationale politie proeven houdt met privacy schendende chips in kentekenplaten |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat de nationale politie proeven doet met zogeheten RFID-chips in kentekenplaten waarmee alle reisbewegingen van automobilisten kunnen worden gevolgd?1 Zo ja, hoe verhoudt dit bericht zich tot uw eerdere bericht aan de Kamer dat er sprake zou zijn van een praktijktest uitgevoerd door drie ontwikkelaars?2 Zo nee, in opdracht van welke instantie en met welk doel wordt op dit moment een proef uitgevoerd met de RFID-chip?
Nee, dit bericht klopt niet. De drie ontwikkelaars van de RFID-chip in kentekenplaten voeren de proef op eigen initiatief uit. De nationale politie heeft geen betrokkenheid bij de proef. Deze proef vindt niet plaats op de openbare weg, maar bij het Opleidings- en Trainingscentrum van het Ministerie van Defensie in Oirschot.
Waarvoor dient de proef met chips in kentekenplaten precies, welke gegevens kunnen ermee worden verzameld en door en voor wie?
De fabrikanten hebben een RFID-chip ontwikkeld die mogelijkheden heeft om de toegang tot de informatie op de chip te beschermen tegen onbevoegd gebruik. Deze chip kan alleen worden uitgelezen door daartoe bevoegde personen of instanties die in het bezit zijn van een gecertificeerde reader met een hoog beveiligingsniveau. Het doel van de praktijktest is om te zien of de nieuwe chip onder alle omstandigheden goed is uit te lezen.
Op het moment dat de resultaten van de proef bekend zijn, zal het kabinet bezien of het wenselijk is om de RFID-chip in te voeren en, indien dit het geval is, waarvoor de RFID-chip precies kan worden gebruikt. Dan zal ook worden bekeken welke gegevens er met de RFID-chip kunnen worden verzameld, wie er inzicht dient te hebben in de gegevens, of het systeem voldoende waarborgen voor de bescherming van privacy kent en of de data die het systeem genereert voldoende beveiligd zijn.
Op welke schaal en waar wordt deze proef precies uitgevoerd?
De praktijktest wordt uitgevoerd bij het Opleidings- en Trainingscentrum van het Ministerie van Defensie in Oirschot. Bij dit opleidingscentrum worden alle militaire rij- en bergingsopleidingen verzorgd. Het centrum beschikt over enkele honderden voertuigen. Deze zullen worden uitgerust met kentekenplaten met de RFID-chip.
Welke diensten naast de politie, kunnen meekijken in de gegevens die via de chip worden verzameld?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe verhoudt identificatie, registratie en het permanent volgen van alle automobilisten zich tot het in de Kamer voorliggende wetsvoorstel om zogeheten kentekenregistratie (Automatic Numberplate Recognition, ANPR) middels camera’s langs de weg in te voeren?
Zoals eerder aangegeven bevindt de RFID-chip zich nog in de testfase, en betreft het een proef van private partijen. Pas als duidelijk is waarvoor de RFID-chip kan worden gebruikt en hoe en welke gegevens (kunnen) worden verwerkt, kan bekeken worden wat de precieze gevolgen zijn voor de privacy en of er een relatie ligt met het wetsvoorstel tot het bewaren van kentekengegevens en zo ja, welke.
Gezien de grote privacy bezwaren die reeds aan de orde zijn bij het wetsvoorstel tot invoering van kentekenregistratie, hoe verhoudt identificatie, registratie en het permanent volgen van alle automobilisten door middel van een chip, zich tot die ernstige privacy bezwaren en tot Nederlandse privacy wetgeving?
Zie antwoord vraag 5.
Indien sprake is van een proef uitgevoerd door (dan wel in opdracht van) de nationale politie waarom is deze proef dan niet vooraf expliciet aan de Kamer voorgelegd terwijl de wet tot invoering van kentekenregistratie nog niet door de Kamer is en bij de behandeling van dat wetsvoorstel tot dusver grote privacy bezwaren zijn gerezen die in meerdere mate ook op deze proef van toepassing kunnen zijn?
Zoals reeds aangegeven, vindt de proef plaats op initiatief van de drie ontwikkelaars van de RFID-chip in kentekenplaten. Over de proef heb ik uw Kamer ingelicht in de brief die ik op 10 april 2015 naar uw Kamer heb gestuurd naar aanleiding van een mondelinge vraag van het lid Oskam over het gebruik van valse kentekenplaten3. In de brief wordt aangegeven dat de drie ontwikkelaars van de nieuwe RFID-chip gedurende ruim een jaar een praktijktest uitvoeren. Op het moment dat de resultaten van de praktijktest bekend zijn, zal het kabinet een standpunt innemen over de wenselijkheid van het al dan niet doorvoeren van een RFID-chip in kentekenplaten. Mocht de overheid te zijner tijd de chip in enigerlei vorm willen invoeren, dan zal uiteraard, zoals gebruikelijk, het advies van het College bescherming persoonsgegevens worden ingewonnen.
Is advies ingewonnen bij het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) over het plaatsen van een chip in kentekens? Zo ja, hoe luidde dat advies precies? Kunt u het advies van het CBP aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen binnen een week, uiterlijk 23 juni 2015 beantwoorden?
De standaardtermijn voor de beantwoording van Kamervragen is drie weken. De vragen zijn binnen deze termijn beantwoord.
Het gebrek aan kennis over reanimatie en gebruik van AED’s (Automatische Externe Defribilator) |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Paniek bij reanimatie kost mensenlevens»?1 Zo ja, bent u bekend met het recente onderzoek van het Rode Kruis waaruit blijkt dat, wanneer iemand in het openbaar een hartstilstand krijgt, 74% van de omstanders niet of nauwelijks weet hoe te handelen?
Ja, ik ben bekend met het betreffende artikel in de Telegraaf en de uitkomsten van het onderzoek van het Rode Kruis. Overigens heeft de Hartstichting aangegeven dat uit een aantal (langlopende) onderzoeken in Nederland blijkt dat 3 van de 4 reanimaties buiten het ziekenhuis wel door omstanders worden gestart.
Zijn de uitkomsten van dit onderzoek voor u aanleiding om met het Rode Kruis in overleg te gaan om te kijken hoe Nederlanders meer handelingsbekwaam kunnen worden gemaakt als het gaat hoe om te gaan met een hartstilstand?
Vanuit het ministerie is contact geweest met het Rode Kruis en de Hartstichting. Met deze organisaties ben ik van mening dat op hoofdlijnen twee paden bewandeld kunnen worden om te bereiken dat meer mensen weten wat te doen bij een hartstilstand. Allereerst door mensen te stimuleren om een reanimatiecursus te volgen. Meer toegepaste kennis kan bijdragen aan de inzet van spoedeisende hulp door adequaat handelen op het moment dat het er echt toe doet. Landelijk werkende organisaties als de Hartstichting en het Rode Kruis ondernemen activiteiten als het voorlichten van burgers over het volgen van reanimatiecursussen, de aanschaf van oefenpoppen en reanimatieapparatuur om het aanbod van reanimatiecursussen te vergroten of door zelf reanimatiecursussen te verzorgen. Tevens motiveren zij getrainde burgers om zich aan te melden als burgerhulpverlener en nemen ze zelf initiatief tot oprichting van een netwerk voor burgerhulpverlening. Ook op lokaal en regionaal niveau ontstaan netwerken voor burgerhulpverlening en zien we initiatieven om EHBO en levensreddend handelen een plek te geven in het onderwijs. Ik juich dat toe.
Daarnaast is het van belang dat vrijwilligers weten waar een AED zich bevindt om ook in actie te kunnen komen. Om die reden is het Rode Kruis de actie gestart om de AED’s die in Nederland aanwezig zijn in kaart te brengen.
Ik wil dergelijke initiatieven primair bij maatschappelijke organisaties laten, deelnemen wordt niet vanuit overheidswege opgelegd en is voor ieder een vrijwillige keuze. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij burgers zelf. Burgerhulpverlening is een aanvulling op de professionele hulpverlening die in Nederland op hoog niveau functioneert. Relevant daarbij is dat in een groeiend aantal regio’s samenwerkingsverbanden tot stand komen tussen Regionale Ambulancevoorzieningen en AED-burgernetwerken die gericht zijn op het zo snel mogelijk verlenen van hulp. En dat bij reanimatiemeldingen ook politie- en brandweermensen worden ingezet om zo snel als mogelijk te kunnen starten met de reanimatie vooruitlopend op de aankomst van ambulancezorg.
Onderschrijft u de stelling dat de combinatie van een AED en reanimatie bevorderd moeten worden, zodat hulpverleners binnen de gouden 6 minuten de overlevingskansen van 50% kunnen vergroten? Zo ja, op welke wijze kan worden bevorderd dat meer mensen weten wat te doen «wanneer iedere seconde telt»?
Ik onderschrijf dat het van groot belang is dat een reanimatie zo spoedig mogelijk kan worden gestart om gezondheidschade en overlijden zoveel mogelijk te volkomen. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven zijn dergelijke vormen van burgerhulpverlening een waardevolle aanvulling op de in Nederland goed georganiseerde professionele hulpverlening. Ik ben van mening dat het initiatief daarvoor primair in de samenleving thuis hoort. Ik waardeer het daarbij zeer dat, zoals geschetst in mijn antwoord op de vorige vraag, de Hartstichting en het Rode Kruis hier actief in optreden.
Ziet u het als een probleem dat «hoewel er 40.000 tot 60.000 AED’s in Nederland zijn, van slechts 22.000 bij het Rode Kruis bekend is wáár zij zich bevinden»? Zo ja, op welke wijze kunt u – naast de reeds beschikbare app van het Rode Kruis2 – bevorderen dat het in Nederland makkelijk wordt de locatie van AED’s te vinden?
Vanzelfsprekend is het wenselijk dat zoveel mogelijk hulpverleners in geval van nood weten waar zij een AED kunnen vinden. Het Rode Kruis heeft in dit kader recent de taak op zich genomen om alle AED’s in Nederland in kaart te brengen door middel van de in de vraag genoemde app. Daarnaast stimuleert het Rode Kruis ook actief het gebruik van de app. Het Rode Kruis en de Hartstichting hebben daarnaast aangegeven voorstander te zijn van de koppeling van verkoop van AED’s aan locatieregistratie. Dit zou wellicht kunnen via afspraken met de AED-leveranciers.
Ik vind het niet verstandig om andere initiatieven op dit vlak te stimuleren. Ieder systeem dat is gericht op het in kaart brengen van AED’s vergt immers continu onderhoud gezien het feit dat iedereen in Nederland een AED kan aanschaffen en beschikbaar kan stellen in de publieke ruimte. Hoe meer systemen, hoe meer kans op fouten en verwarring bij hulpverleners.
Ten slotte is van belang dat AED’s waar mogelijk openbaar toegankelijk zijn. Het is echter aan de eigenaren om hier een afweging te maken tussen de voordelen hiervan versus de risico’s die dit met zich meebrengt voor diefstal en beschadiging van de apparaten.
Welke concrete acties gaat u op dit punt ondernemen?
Zoals ik in mijn eerdere antwoorden heb aangegeven vind ik de aanvulling van burgerhulpverlening op de professionele spoedzorg in Nederland zeer waardevol. Dit is primair een verantwoordelijkheid van maatschappelijke organisaties en lokale partijen en burgers zelf om hier vorm aan te geven. Mochten er knelpunten zijn die de overheid moet oplossen, dan ben ik daar natuurlijk toe bereid.
Is u bekend of de kosten voor een AED nog een beperkende factor zijn voor het ruim voorradig hebben van dit soort levens besparende apparatuur in publieke ruimtes?
Volgens de Hartstichting zijn met name de kosten voor het beschikbaar maken van AED’s in woonwijken mogelijk een beperkende factor. Mij is niet bekend of dit ook in overige publieke ruimtes het geval is.
Zijn u gegevens bekend over de groei in de afgelopen jaren van het aantal beschikbare AED’s in Nederland?
Deze gegevens zijn bij mij en bij het Rode Kruis en de Hartstichting niet beschikbaar.
De aanpak van huiselijk geweld in Caribisch Nederland |
|
Joël Voordewind (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Betrek gezin bij oplossen huiselijk geweld»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit artikel. Bij een ketenaanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling gaat het om voorkomen (preventie), signaleren, stoppen en beperken van de schadelijke gevolgen van de mishandeling. Bij een integrale aanpak past dat het gezin en het omringende netwerk wordt betrokken.
Kunt u uiteenzetten wat op dit moment in Caribisch Nederland het beleid is aangaande het tegengaan van huiselijk geweld? Klopt het dat de aanpak in de praktijk zich vooral focust op een justitiële aanpak? Hoe komt dit?
Het rapport van Regioplan, die in opdracht van het Kabinet onderzoek hebben gedaan welke maatregelen in Caribisch Nederland getroffen moeten worden om te voldoen aan het op 11 mei 2011 te Istanboel tot stand gekomen Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld2 (Verdrag van Istanboel), en die ik uw Kamer in mijn brief van d.d. 19 mei 2014 heb toegestuurd 3 maakt duidelijk dat de aanpak van huiselijk geweld niet los kan worden gezien van de brede aanpak van sociale problematiek op de eilanden. Pas wanneer ook op deze terreinen vooruitgang wordt geboekt, zal een investering in de aanpak van huiselijk geweld daadwerkelijk tot een structurele verbetering van de situatie in Caribisch Nederland kunnen leiden. Het gaat bij de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling in Caribisch Nederland dus om een integrale aanpak, waarin naast justitiële maatregelen, ook aandacht uitgaat naar preventie en hulpverlening. Mede naar aanleiding van het eerder genoemde onderzoek zijn door de eilanden een aantal maatregelen genomen. Zo is er op Saba en Sint Eustatius een maatschappelijk werker aangesteld. En op Bonaire wordt met subsidie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VenJ) een veiligheidshuisconstructie ingericht. Daarnaast worden er in de integrale aanpak projecten uitgevoerd die gericht zijn op armoedebestrijding, een van de oorzaken van huiselijk geweld. Bonaire kent een integrale wijkaanpak, met wijkteams die de wijken ingaan en via de «achter de voordeur» methodiek zicht krijgen op de problematiek in gezinnen. Tevens nemen alle drie de eilanden deel aan de WE CAN YOUNG campagne die zich richt op het vergroten van de relationele en seksuele weerbaarheid van jongeren. Verder zet het Kabinet samen met de eilanden in op het tot stand brengen van een basisaanpak huiselijk geweld op Caribisch Nederland. In juni 2014 is er tijdens de Caribisch Nederland week met de Openbare Lichamen gesproken over de uitkomsten van het eerder genoemde onderzoek en is er besloten tot het instellen van een Taskforce kinderrechten en huiselijk geweld Caribisch Nederland, die onder andere zorg draagt voor het opstellen van een plan van aanpak kinderrechten en huiselijk geweld per eiland. Tijdens de afgelopen Caribisch Nederland week (juni 2015) zijn deze plannen van aanpak besproken met alle drie de eilanden en zijn afspraken gemaakt over de implementatie van de plannen. Op Saba zal een projectleider worden aangesteld voor de aanpak van huiselijk geweld en kinderrechten. Op Bonaire zal men voor de speerpunten uit het actieplan kinderrechten een programma van eisen uitwerken, waarin ook de verbinding wordt gelegd met de aanpak van huiselijk geweld.
Deelt u de mening van Chris Palm, directeur van het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) op Bonaire, dat slimme voorzorgsmaatregelen (zoals coaching en de Eigen Kracht methodiek, bespreekbaar maken van huiselijk geweld en meer aandacht voor interacties in het gezin i.p.v. aanpak richten op straffen huiselijk geweldplegers) beter passen bij een structurele aanpak van huiselijk geweld dan complex ingrijpen door het justitieel apparaat? Deelt u de mening dat deze preventieve aanpak rondom huiselijk geweld beter vandaag dan morgen ingezet kan worden?
Uit het hierboven genoemde rapport blijkt dat gebruik moet worden gemaakt van de kleinschalige infrastructuur van de eilanden door de zorgketen en de justitiële keten direct aan elkaar te koppelen. Verder is het noodzakelijk dat de hulpverleningsketen wordt versterkt. Dit betekent dat er onder andere geïnvesteerd moet worden in het professionaliseren van hulpverleners, het geven van voorlichting en het opzetten van preventieactiviteiten. In de plannen van aanpak voor huiselijk geweld is dit ook terug te vinden en de eilanden zijn voornemens om zich in te zetten voor het versterken van de preventie en hulpverlening.
Om een impuls te geven aan het verbeteren van de kinderrechten in Caribisch Nederland is per amendement van uw Kamer op de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) een bedrag van € 3 miljoen beschikbaar gesteld voor de jaren 2015 – 2017. Daarnaast zijn er voor de aanpak van huiselijk geweld door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) structureel middelen begroot voor de aanpak van huiselijk geweld.
Hebben de CJG’s voldoende financiële middelen om dit soort laagdrempelige hulp aan te bieden bij huiselijk geweld?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid samen met het CJG Bonaire een pilotproject vorm te geven dat het tweedelige doel heeft om 1. huiselijk geweld bespreekbaar te maken, en 2. bij incidenten van huiselijk geweld eerst de «zachte aanpak» van bijvoorbeeld coaching of Eigen Kracht aan te wenden, alvorens tot complex ingrijpen over te gaan? Wilt u, mocht deze pilot ontwikkeld en succesvol zijn, dit project uitrollen over en aanbieden aan alle CJG’s van het Caribisch gebied?
De Ministeries van VWS, VenJ en BZK steunen het initiatief (BZK door een financiële bijdrage) van het Openbaar Lichaam (OL) van Bonaire om nog dit jaar een Eigen Kracht conferentie te organiseren. Mocht de conferentie een succes blijken te zijn, dan zullen de resultaten gedeeld worden met de andere eilanden conform de aangenomen moties inzake samenwerking en het delen van trainingsmateriaal tijdens het debat met uw Kamer van 3 juni jongstleden over de ratificatie van het Verdrag van Istanboel. Ik wil hierbij wel opmerken dat de drie eilanden qua aard en omvang van de problematiek verschillen, en dat wat op één eiland succesvol blijkt, niet per definitie hetzelfde effect zal hebben op een ander eiland.
Bent u bereid in de uitvoering van de twee aangenomen moties naar aanleiding van het Verdrag van Istanboel over samenwerking en trainingen2 dit project mee te nemen? Wilt u hierover de Kamer informeren vóór het Algemeen overleg Actieplan kinderrechten in het Koninkrijk voorzien op 25 juni 2015?
Zie antwoord vraag 5.
De sluiting van de kerncentrale Tihange |
|
Jan Vos (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van raadsuitspraken in de gemeenteraad van Heerlen en een aantal andere gemeenten, waarin wordt aangedrongen op sluiting van de Belgische, door scheurvorming aangetaste, kerncentrale in TIhange?1
Ja
Hoe gaat u acteren op dit signaal? Kunt u in overleg treden met uw Belgische collega om een eventuele sluiting van deze kerncentrale te bespreken?
Nucleaire veiligheid is een nationale verantwoordelijkheid en het is dan ook de Belgische toezichthouder (het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle, FANC) die (onafhankelijk) besluit of de kerncentrale veilig is of gesloten moet worden. Dit neemt niet weg dat de ANVS nauw contact heeft met het FANC over dit soort processen. Er is op dit moment geen sprake van een onveilige situatie, de beide reactoren in België met afwijkingen zijn veilig afgeschakeld.
Heeft u regelmatig overleg met uw Belgische collega Minister van Economische Zaken en/of Infrastructuur en Milieu en worden daarin ook de kerncentrales van Tihange en Doel besproken?
Mijn ambtsvoorganger de Minister van Economische Zaken heeft contact gehad met zijn collega over de nucleaire veiligheid van de centrales Doel en Tihange. Hierbij is ondermeer de afspraak gemaakt dat het FANC en de Nederlandse Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) hun samenwerking en informatie-uitwisseling gaan versterken. De samenwerking tussen het FANC en de ANVS voorloopt voorspoedig, zo heeft 10 juni jl. nog een delegatie van het FANC de ANVS bezocht voor verdere afstemming en samenwerking.
Is het voor gemeenten ook mogelijk om op lokaal niveau communicatie- en calamiteitenplannen op te stellen en in werking te alten treden? Op welke manier kunt u hierbij betrokken raken?
Conform Wet op de Veiligheidsregio artikel 16 lid 2 bevat het regionale crisisplan een beschrijving van de organisatie, de verantwoordelijkheden, de taken en de bevoegdheden met betrekking tot de maatregelen en voorzieningen (waaronder communicatie) die de gemeenten treffen inzake de rampenbestrijding en de crisisbeheersing. Gemeenten zijn als onderdeel van de Veiligheidsregio partij in dit crisisplan. Het crisisplan wordt ten minste eenmaal in de vier jaar door het bestuur van de veiligheidsregio vastgesteld.
De ANVS werkt samen met de Veiligheidsregio’s op het gebied van de (voorbereiding op) de respons bij een nucleair ongeval. Dit gebeurt bijvoorbeeld in het Breed Overleg Kernongevalbestrijding, en ook in het project «versterking risico- en crisisbeheersing stralingsincidenten», dat één van de gezamenlijke doelstellingen is van het Veiligheidsberaad en de Minister van Veiligheid en Justitie.
Wanneer zal het uitdelen van de jodiumpillen gaan plaatsvinden? Is deze maatregel afdoende tegen het stralingsgevaar? Zo nee, welke maatregelen kunnen nog meer genomen worden?
In aanvulling op de landelijke voorraad jodiumtabletten is aan een aantal veiligheidsregio’s jodiumtabletten verstrekt om decentraal op te slaan of te predistribueren. In Zuid-Limburg is dit in april 2013 gebeurd.
Het is mogelijk dat er bij een incident met een kernreactor radioactief jodium vrij komt. Door inname van de jodiumtabletten, die niet-radioactief jodium bevatten, kan de opname van radioactief jodium in de schildklier sterk worden verminderd.
Andere maatregelen om de effecten van een mogelijk stralingsincident te verlagen zijn bijvoorbeeld evacuatie en schuilen.
Tot op welke afstand van de stralingsbron worden jodiumpillen verstrekt? Is die veiligheidszone even groot als die welke in België gehanteerd wordt?
Het aangegeven van een exacte afstand is lastig, omdat bij het voorbereiden van beschermingsmaatregelen onder meer rekening wordt gehouden met natuurlijke en bestuurlijke grenzen. Er is een voorraad jodiumtabletten aanwezig in de regio Zuid-Limburg, samen met een uitgewerkt plan om die tabletten bij een dreigend ongeval tijdig bij de bevolking te krijgen. In België worden tabletten verstrekt in een straal van 20 km rond kerncentrale Tihange (Tihange ligt op iets minder dan 40 km van de grens met Zuid-Limburg).
Het ‘warrior weekend’, schiet weekend in een dorpje in Polen |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Lekker je wapen leegknallen in Pools oefendorp?1
Hoe waardeert u het feit dat Nederlandse inwoners in andere Europese lidstaten gewelddadige schietoefeningen kunnen volgen die in Nederland verboden zijn of onderhevig zijn aan strenge criteria?
Bent u voornemens om vanuit de regering aan te sturen op Europese regelgeving, die het volgen van trainingen in het uitoefenen van geweld met vuurwapens in lidstaten aan criteria bindt? Zo ja, op welke termijn bent u voornemens dit te doen en wanneer zult u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de visie dat dit soort schiettrainingen voor maatschappelijke onrust en dreiggevoelens in onze samenleving zorgt? Zo ja, wat bent u voornemens te doen om deze gevoelens weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening dat deelname aan dit soort kampen uit voorzorg verboden moeten worden? Zo ja, hoe bent u voornemens dit te bewerkstelligen? Zo, nee waarom niet?
Bent u van mening dat deelnemers aan dit kamp kwetsbaar zijn voor radicalisering of gewelddadige sympathisering? Zo ja, wat doet u om deze risico’s te monitoren? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om de achtergronden en doeleinden van de organisaties die dit soort schietoefeningen organiseren te onderzoeken? Zo ja, op welke termijn bent u voornemens dit te doen en wanneer zult u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Heeft u zicht op hoeveel Nederlanders er jaarlijks gebruik maken van dit soort trainingen? Zo ja, ziet u aanleiding om op basis van dit aantal maatregelen te nemen? Zo nee, bent u bereid dit te gaan onderzoeken?
Wat vindt u van het feit dat het Isreali Tactical Holland School lesgeeft in de verdediging tegen terroristische dreigingen? Is dit een vorm van eigenrichting en horen deze taken niet bij de politie en het leger?
De bescherming van persoonsgegevens |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) in 2012 naar de aangepaste privacyvoorwaarden van Google?1
Ja. Zie ook de antwoorden die de toenmalige Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie op 6 maart 2012 mede namens de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft gegeven op schriftelijke vragen (kenmerk 2012Z01382) van het lid Verhoeven (D66).
Bent u bekend met het onderzoek van het CBP over het gebruik van tracking cookies door de Nederlandse Publieke Omroep (NPO)?2
Ja. Zie ook de antwoorden die ik op 1 oktober 2014 heb gegeven op schriftelijke vragen (kenmerk 2014Z13302) van het lid Verhoeven (D66).
Bent u bekend met een organisatie genaamd Snappet die persoonsgegevens van kinderen niet alleen verwerkte voor doelen die redelijkerwijs voortvloeien uit het gebruik van onderwijstablets?
Ja.
Vindt u dat Snappet zich hiermee houdt aan de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hier tegen ondernemen?
Het staat ter beoordeling van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) of in individuele gevallen sprake is van overtreding van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Het CBP heeft onderzoek gedaan naar de activiteiten van Snappet en daarbij geconstateerd dat Snappet op meerdere punten de Wbp overtreedt. Snappet heeft daarop maatregelen genomen om aan deze overtredingen een einde te maken. Het CBP heeft als reactie daarop besloten geen handhavende maatregelen tegen Snappet te nemen.3
Vindt u dat persoonsgegevens alleen gebruikt mogen worden voor datgene waarvoor de internetgebruiker toestemming geeft? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar artikel 9 van de Wbp. Daarin is bepaald dat persoonsgegevens niet verder mogen worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen.
Deelt u de mening dat internetgebruikers beter geïnformeerd moeten worden over de tracking cookies? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet (Tw) moeten partijen die (tracking) cookies plaatsen internetgebruikers voorzien van duidelijke en volledige informatie over het plaatsen en lezen van cookies. Hierop wordt toezicht gehouden door de Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Deelt u de mening dat er eerst onderzocht moet worden hoe apps met persoonsgegevens omgaan voordat ze beschikbaar worden gesteld? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Het is aan degene die voornemens is een app beschikbaar te stellen om te beoordelen of de app persoonsgegevens verwerkt en zo ja om ervoor te zorgen dat dit gebeurt op een wijze die voldoet aan vereisten van de Wbp. Als de app eenmaal beschikbaar is gesteld dan kan de toezichthouder, in dit geval het CBP, beoordelen of daadwerkelijk wordt voldaan aan de wettelijke vereisten en zo nodig handhavend optreden. Een app wordt dus niet vooraf door de overheid onderzocht of goedgekeurd. De verantwoordelijkheid om te voldoen aan de wettelijke vereisten ligt geheel bij de aanbieder van de app.
Bent u van mening dat omroepsites, alvorens de webpagina geladen wordt, toestemming moeten vragen voor tracking cookies? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 11.7a van de Tw moet voordat een (tracking) cookie wordt geplaatst de internetgebruiker duidelijk en volledig worden geïnformeerd over het plaatsen/lezen van de cookie. Tevens moet voordat de cookie wordt geplaatst toestemming zijn verkregen van de internetgebruiker voor het plaatsen van de cookie. De toestemming hoeft dus niet te zijn verkregen voordat een webpagina wordt geladen, maar wel voordat de cookie wordt geplaatst. Dit betekent in de praktijk dat veelal eerst een webpagina zonder tracking cookies wordt geladen, waarop informatie wordt gegeven over de te plaatsen cookie en waarin om toestemming wordt gevraagd. Als de internetter eenmaal toestemming heeft gegeven (bijvoorbeeld door op een «ja» button te klikken of door verder te surfen nadat hij duidelijk en volledig is geïnformeerd over de te plaatsen cookies en het feit dat hij door verder te surfen toestemming geeft), dan kunnen de cookies worden geplaatst.
Bent u van mening dat een organisatie die onderwijstablets aan scholen aanbiedt zorgvuldig met de persoonsgegevens van de leerlingen moet omgaan? Zo ja, vindt u dat een dergelijke organisatie gegevens niet voor andere doeleinden kan gebruiken dan waarvoor ze verstrekt zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik verwijs naar mijn antwoorden op de vragen 4 en 5.
Bent u van mening dat er meer onderzoek moet worden gedaan naar organisaties, apps en websites die gebruik maken van persoonsgegevens? Zo ja, gaat u hier onderzoek naar laten doen? Zo nee, waarom niet?
Het CBP en de ACM zijn onafhankelijke toezichthouders. «Profiling» is een van de hoofdthema’s voor het CBP in 2015. Verder heeft de ACM begin dit jaar aangekondigd het aangepaste artikel 11.7a van de Tw actief te zullen handhaven. Verschillende partijen die (nog) niet voldoen aan de cookiebepaling zijn inmiddels door de ACM aangeschreven.
Vindt u dat apps voor kinderen duidelijk moeten vermelden dat de kinderen eerst toestemming van hun ouders nodig hebben, voordat ze gebruik van de app kunnen maken? Zo nee, waarom niet?
De Tw bevat geen specifieke bepalingen voor apps. Kenmerkend voor apps is echter dat er informatie op het randapparaat van de eindgebruiker wordt geplaatst en dat er meestal ook informatie van dat randapparaat wordt gelezen. Hierdoor is artikel 11.7a van de Tw ook op apps van toepassing. Dit artikel vereist voorafgaande toestemming en gebruikt daarbij hetzelfde begrip «toestemming» als de eveneens van toepassing zijnde Wbp. In artikel 5 van de Wbp is bepaald dat bij personen onder de 16 jaar in plaats van de toestemming van de betrokkene, die van zijn wettelijk vertegenwoordiger is vereist. In het kader van de duidelijke en volledige informatie die volgens de Tw en de Wbp moet worden verstrekt, ligt het voor de hand dat een app die speciaal gericht is op minderjarigen onder de 16 jaar haar gebruikers daarop attendeert.