De berichtgeving dat de belastingdienst kweekbenodigdheden voor de hennepteelt heeft doorverkocht op een veiling |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Belastingdienst verkoopt kweekspullen voor hennepteelt door»?1
Ja.
Kunt u zich de antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp herinneren?2
Ja.
Hoe verhouden uw eerdere antwoorden zich tot de berichtgeving?
Het betreft hier een fiscale beslaglegging (in het kader van een belastingschuld), geen strafrechtelijke inbeslagname in het kader van artikel 11a van de Opiumwet.
In dit specifieke geval vond de inbeslagname door de Belastingdienst plaats toen artikel 11a van de Opiumwet nog niet in werking was getreden. Dit betekent dat ten tijde van de inbeslagname en de onmiddellijke opvolging daarvan artikel 11a van de Opiumwet nog niet het referentiekader was.
Voor de vraag of de Belastingdienst in strijd heeft gehandeld met artikel 11a van de Opiumwet is van belang of de Belastingdienst op het moment van verkoop wist, of een ernstige reden had te vermoeden, dat de producten of apparatuur bestemd waren voor de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt. Daarvoor is van belang dat de Belastingdienst, na de inwerkingtreding van artikel 11a van de Opiumwet, heeft besloten om goederen waarbij naar het oordeel van de Belastingdienst een duidelijke link was te leggen met de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt niet in een executieveiling te betrekken. Als uitgangspunt gold dat alleen meer algemene voorwerpen via veilingsite BVA, in verschillende kavels, werden aangeboden.
Inmiddels heeft, om elke onduidelijkheid in de afwegingen omtrent verkoop van inbeslaggenomen zaken weg te nemen, de Belastingdienst een landelijke werkwijze bepaald. Volgens deze landelijke werkwijze vinden alle fiscale beslagleggingen bij belastingschuldigen die onder de werking van artikel 11a van de Opiumwet (kunnen) vallen alleen na en in overleg met politie plaats. Zaken die onder artikel 11a van de Opiumwet vallen zullen niet fiscaal, maar strafrechtelijk in beslag worden genomen en worden vernietigd.
Klopt het dat de Belastingdienst in beslag genomen kweekbenodigdheden heeft doorverkocht en daarmee in strijd heeft gehandeld met artikel 11a van de Opiumwet?
Zie antwoord vraag 3.
Voor welk bedrag zijn de kweekbenodigdheden verkocht?
Informatie over de verkoopopbrengst valt onder de geheimhoudingsplicht van artikel 67 Invorderingswet 1990.
Indien u van oordeel bent dat de Belastingdienst niet in strijd heeft gehandeld met de Opiumwet omdat deze producten niet specifiek te koppelen zijn aan hennepteelt, waarom zijn dergelijke producten wel in beslag genomen in het kader van de Opiumwet bij een groothandel in april van dit jaar?
Ik neem aan dat vragensteller hiermee doelt op de inbeslagname door Domeinen Roerende Zaken (DRZ), waarnaar eerder is gevraagd door vragensteller (ingezonden 24 juni 2015). Zoals in de beantwoording van die vragen (zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3017) al is duidelijk gemaakt, betrof de verkoop destijds een dompelpomp, die niet in beslag was genomen omdat de verkoop ervan in strijd zou zijn met de Opiumwet, maar omdat deze te koop werd aangeboden terwijl hij van diefstal afkomstig was. In onderhavige zaak betreft het een inbeslagname door de Belastingdienst in verband met een openstaande belastingschuld. In beide zaken gaat het dus uitdrukkelijk niet om een strafrechtelijke inbeslagname op grond van artikel 11a van de Opiumwet.
Zijn er bij u nog meer gevallen van verkoop van kweekbenodigdheden door de overheid bekend?
Nee.
Deelt u de mening dat het juist de overheid past om geen misverstanden te laten bestaan over het verkopen van producten die mogelijk onder artikel 11a van de Opiumwet vallen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben het met de vragensteller eens. Uit bovenstaande antwoorden blijkt dat er ook maatregelen zijn getroffen om misverstanden te voorkomen.
Deelt u de mening dat dit voorbeeld aantoont dat handhaving van artikel 11a van de Opiumwet ondoenlijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wilt u in de toekomst voorkomen dat er kweekbenodigdheden worden aangeboden door de overheid op veilingen?
Zie antwoord vraag 3.
De mogelijkheid in een handomdraai aan een vals Syrisch paspoort te komen |
|
Gert-Jan Segers (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Het Syrische paspoort van Mark Rutte» over het gemak waarmee een officieel Syrisch paspoort verworven kan worden?1
Ja dat bericht is mij bekend.
Wat is uw reactie op dit artikel?
Bekend is dat er Syrische paspoorten in omloop zijn die vals zijn, respectievelijk op oneigenlijke gronden zijn verkregen. Het artikel toont dit eens te meer aan. Gezien de instabiele situatie in Syrië is er een verhoogd risico dat personen met dergelijke Syrische documenten Nederland trachten binnen te komen. Syrische documenten worden daarom extra grondig gecontroleerd door de Koninklijke Marechaussee (KMar) de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de politie.
Zijn er op dit moment al gevallen bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bekend in Nederland waarbij er gebruik is gemaakt van dergelijke paspoorten?
Het document waar in het artikel over wordt geschreven is door de journalist onbruikbaar gemaakt. Het is dus niet in handen van de Nederlandse overheid voor nader onderzoek. Voor herkenning en beoordeling van vervalste documenten moet het betreffende document onderzocht en vergeleken kunnen worden met andere door de KMar onderschepte vervalste Syrische paspoorten.Daarom valt niet te zeggen of het soort vervalste document dat in het artikel wordt genoemd al eens eerder door de KMar is aangetroffen.
In zijn algemeenheid geldt dat de KMar van iedere persoon die de Schengen buitengrens passeert de echtheid van het paspoort controleert en tevens controleert of de houder van het paspoort bij het aangeboden paspoort hoort. De KMar beschikt over veel expertise voor het herkennen van valse documenten en «look a likes» die gebruik maken van echte documenten. Daarnaast heeft de KMar technische hulpmiddelen ter beschikking en wordt bij de minste twijfel een document nader onderzocht. Evenals veel andere reisdocumenten zijn ook Syrische paspoorten voorzien van beveiligings- en echtheidskenmerken. Manipulatie daarvan wordt tijdens de controle veelal herkend.
Zijn uw diensten in staat om dergelijke paspoorten te herkennen? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 3.
Werken uw diensten samen met de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) om te voorkomen dat deze mensen onder valse voorwendselen toegang krijgen in Nederland? In hoeverre vormt dit fenomeen een concrete dreiging in Nederland?
De IND werkt samen met de AIVD en de MIVD.2 De IND kan gegevens verstrekken aan de AIVD en MIVD die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van de taken ingevolge de Wet op de Inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002. De AIVD en MIVD kunnen in het kader van hun taakuitvoering in een ambtsbericht gegevens verstrekken aan de IND die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van de taken ingevolge de Vreemdelingenwet en de Rijkswet op het Nederlanderschap. De informatie in een ambtsbericht kan de IND ten grondslag leggen aan de afwijzing van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning dan wel het Nederlanderschap of het beëindigen van verblijfsrecht.
In zijn brief van 31 oktober 2014 (TK 2014–2015, 29 754, nr. 269) heeft de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer geïnformeerd over de afspraken die zijn gemaakt tussen de vreemdelingenketen (IND, COA en DT&V), de Nationale Politie en de AIVD over het melden van signalen dat een vreemdeling mogelijk een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.
Integraal onderdeel van deze afspraken is te borgen dat medewerkers in de vreemdelingenketen relevante signalen onderkennen. Binnen de vreemdelingenketen wordt daarom continu geïnvesteerd in het veiligheidsbe-wustzijn (awareness) van medewerkers zodat zij alert zijn op dergelijke signalen en weten op welke wijze dit signaal kan worden doorgeleid naar de AIVD of de Nationale Politie. Dit gebeurt zowel bij medewerkers die asielzoekers spreken in het kader van hun procedure, als medewerkers die asielzoekers begeleiden gedurende hun verblijf en vertrek.
Zoals ook in antwoord twee staat aangegeven is er, vanwege de instabiele situatie in Syrië, een verhoogd risico dat personen met valse Syrische documenten Nederland trachten binnen te komen. Syrische documenten worden daarom extra grondig gecontroleerd.
Werkt de IND samen met partnerorganisaties van andere Europese lidstaten en bondgenoten? Is er sprake van een gemeenschappelijke aanpak? Zo ja, kunt u deze aanpak toelichten? Zo nee, bent u bereid om met spoed te komen tot een dergelijke gemeenschappelijke aanpak? Kunt u aangeven of dhr. «Mark Rutte» gebruik gaat maken van zijn nieuwe reispapieren?
De IND werkt nauw samen met partnerorganisaties in Europa op het terrein van asiel en migratie in de Directors» Immigration Services Conference (GDISC). Een van de onderwerpen van samenwerking is het tegengaan van documentfraude.
In de Europese werkgroep valse documenten en in FRONTEX wisselen Nederland en de andere Europese landen expertise uit met betrekking tot het beter kunnen herkennen van valse documenten en identiteitsfraude. Op mondiaal terrein participeert Nederland in expertsessies van de International Civil Aviation Organisation (ICAO) op het terrein van identiteits- en documentfraude.
De internationale aanpak is erop gericht om door intensieve samenwerking en constante uitwisseling van expertise misbruik van reis- en identiteitsdocumenten en identiteitsfraude zo veel mogelijk tegen te gaan.
Het valse Syrische paspoort dat in het artikel wordt beschreven is door de journalist onbruikbaar gemaakt en kan dus niet meer als reis- of identiteitsdocument worden gebruikt.
Een tbs-er die vanuit zijn kliniek via internet contact heeft kunnen leggen met jonge vrouwen |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Tbs'er benaderde jonge vrouwen vanuit kliniek»?1
Ja.
Is het waar dat een tbs-patiënt die voor meerdere zedendelicten is veroordeeld er in geslaagd is vanuit zijn kliniek contact te leggen met jonge vrouwen? Zo ja, wat was de aard van die contacten en is daarbij sprake geweest van mogelijk strafbare feiten? Zo ja, hoe is deze patiënt er in geslaagd onopgemerkt contact te leggen met jonge vrouwen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Betrokkene werd behandeld in het kader van een tbs met voorwaarden.
Het eerste deel van de behandeling, voor een periode van twee jaar, vond plaats in het beveiligde deel van een Forensische Psychiatrisch Kliniek (FPK) en vervolgens, voor de periode van één jaar, op een open resocialisatieafdeling, in een woning buiten de muren van de kliniek.
Onderdeel van de resocialisatiefase is dat justitiabelen op een veilige en verantwoorde manier kunnen re-integreren in de maatschappij. Daar hoort ook het gebruik van internet bij. Het is niet uit te sluiten dat betrokkene in deze periode de betreffende contacten heeft gelegd.
Mocht de patiënt onder begeleiding internetten? Zo ja, wat was de reden om internetten toe te staan? Zo nee, waarom niet?
Toen betrokkene in maart 2011 werd opgenomen in de FPK had hij geen internetvrijheden. Na ruim twee jaar kreeg betrokkene onder strikte voorwaarden toegang tot internet om zich te kunnen oriënteren op een vrijetijdsbesteding in de beoogde woonplaats na behandeling. Vervolgens werd betrokkene overgeplaatst naar een open resocialisatieafdeling om te wennen aan grotere vrijheid in internetgebruik, onder de voorwaarde dat betrokkene zich hierbij controleerbaar opstelde.
Hebben de heimelijke en delictsgerelateerde gedragspatronen van de patiënt gevolgen voor de aard en de duur van zijn behandeling? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De behandeling in de FPK vond plaats in het kader van een tbs met voorwaarden. Hij stond daarbij onder toezicht van de reclassering. Wegens het herhaaldelijk niet nakomen van de voorwaarden, o.a. rondom internetgebruik, is de tbs-maatregel met voorwaarden (opgelegd in februari 2012) in april 2015 omgezet in een tbs-maatregel met dwang. Hij is vervolgens overgeplaatst naar een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC). Hier verblijft hij sindsdien.
Hoe vaak komt het voor dat een tbs-patiënt ongeoorloofd gebruik maakt van internet dan wel in staat is internet te gebruiken voor (het voorbereiden van) strafbare feiten?
Over het internetgebruik van justitiabelen tijdens hun verblijf in FPK’s worden geen cijfers verzameld. Bij strafbare feiten wordt uiteraard aangifte gedaan, maar er is geen separate registratie van ongeoorloofd internetgebruik in FPK’s.
Ziet u in deze of andere zaken aanleiding om de regelgeving ten aanzien van het gebruik van internet in tbs-klinieken aan te scherpen? Zo ja, wat gaat u doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor aangegeven verbleef betrokkene verbleef de laatste fase van zijn verblijf in een open resocialisatieafdeling van een FPK, in een woning buiten de muren van de kliniek. De FPK’s kennen wettelijk gezien het BOPZ-regime. Binnen dit regime gelden minder algemene beperkingen dan binnen de forensisch psychiatrische centra (FPC’s, voorheen tbs-klinieken)2.
De betreffende FPK is verzocht om een verslag op te maken van de omstandigheden en het verblijf van betrokkene. Op basis daarvan wordt bekeken of het nodig is om het bestaande beleid aan te passen.
Het betalen van goodwill door notarissen die een kantoor willen overnemen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de mogelijkheid van het betalen van goodwill door (startende) notarissen die een kantoor willen overnemen?
Notarissen zijn ondernemers belast met ambtelijke taken. In dat kader is betalen van een redelijke goodwill door (startende) notarissen die een kantoor willen overnemen gebruikelijk en niet bezwaarlijk. Startende notarissen die een kantoor willen overnemen moeten hun benoemingsverzoek vergezeld laten gaan van onder andere een ondernemingsplan en een advies van de Commissie van deskundigen. Dit is in de Wet op het notarisambt geregeld. De Commissie van deskundigen beoordeelt de bedrijfseconomische aanvaardbaarheid van een ondernemingsplan en daar maakt de beoordeling van de overeengekomen goodwill deel van uit. In het jaarverslag 20141 beschrijft de Commissie van deskundigen de wijze waarop zij tot haar oordeel ten aanzien van de betaling van goodwill komt. In die beoordelingsprocedure komt het incidenteel voor dat goodwillafspraken naar het oordeel van de Commissie van deskundigen niet aanvaardbaar zijn. Dan wordt de startende notaris geadviseerd de goodwillafspraken te herzien. Lukt dat niet, dan zal de Commissie van deskundigen over het ondernemingsplan negatief adviseren. Bij mijn besluit op het benoemingsverzoek houd ik vervolgens terdege rekening met dit advies.
Kunt u aangeven welke bezwaren er aan kleven als er goodwill wordt betaald voor de overname van een notariskantoor?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u de kritiek van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op huisartsen die goodwill vragen? Deelt u haar zorgen waar het gaat om notarissen die goodwill vragen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennis genomen van de kritiek van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Deze kritiek ziet specifiek op de betaling van goodwill door huisartsen en niet op goodwillbetaling door notarissen. Ik heb geen signalen ontvangen dat het vragen van goodwill ongewenste effecten heeft op het functioneren van het notariaat. Daarnaast is van belang dat, zoals ik bij de beantwoording van de vragen 1, 2 en 5 al heb aangegeven, onaanvaardbare goodwillafspraken zullen leiden tot een negatief advies van de Commissie van deskundigen ten aanzien van het ondernemingsplan, waarmee ik bij de besluitvorming op het benoemingsverzoek terdege rekening zal houden. Ik deel de zorgen dan ook niet waar het gaat om het notariaat.
Hebben zich eerder situaties voorgedaan waarin de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) heeft moeten ingrijpen omdat (mede) door het vragen van goodwill de eer en het aanzien, en dus de kwaliteit en integriteit, van de beroepsgroep werd aangetast? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De KNB heeft mij desgevraagd medegedeeld dat haar geen situaties bekend zijn waarbij door het vragen van goodwill de eer en aanzien, en dus de kwaliteit en integriteit, van de beroepsgroep zou zijn aangetast. De KNB heeft in dit verband dan ook geen klachten bij de tuchtrechter ingediend of anderszins moeten ingrijpen. Het is niet de KNB, maar de Commissie van deskundigen, die reeds aan de voorkant in de benoemingsprocedure toetst of (de hoogte van de) goodwill aanvaardbaar is (zie antwoord op de vragen 1, 2 en 5).
Welke mogelijkheden zijn er op dit moment om het vragen van goodwill zoveel mogelijk te beperken? Zijn deze mogelijkheden voldoende volgens u? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet en wat is er volgens u nog meer nodig?
Zie antwoord vraag 1.
De balans tussen veiligheid en rechtsstaat |
|
Nine Kooiman , Sharon Gesthuizen (GL), Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Op welke manier is volgens u de balans tussen veiligheid en rechtsstaat de laatste tijd doorgeslagen naar veiligheid? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten, zeker ook vanwege de grote bezuinigingen op onder andere de politie en het openbaar Ministerie van de afgelopen en komende jaren?1
Wat bent u concreet van plan om deze balans weer in evenwicht te brengen, zoals u stelt in het interview?2
Is het mogelijk om deze balans terug te brengen gezien alle bezuinigingen op de begroting van uw ministerie? Zo ja, hoe?
Bent u bereid, om het evenwicht te herstellen, de politie weer onder te brengen bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties? Zo nee, waarom niet?
Het vorige kabinet heeft ervoor gekozen de politieke verantwoordelijkheid voor het beheer van de politie te beleggen bij de Minister van Veiligheid en Justitie. Die keuze is door het huidige kabinet overgenomen. Of door een volgend kabinet andere keuzes worden gemaakt is thans niet aan de orde. Een discussie hierover kan plaatsvinden in het kader van een volgende kabinetsformatie. Het kabinet ziet geen aanleiding hierop vooruit te lopen.
Het onderzoeken van signalen van mensensmokkel |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Argos, OneWorld, Radio Bremen op zaterdag 12 september inzake het overlijden van Kahsay Mekonen?
Ja.
De voorbereidingen voor de gezinshereninging van het gezin Mekonen waren al in gang gezet voor de dood van Kahsay Mekonen, zij lopen gevaar in Eritrea; hoe gaat het nu verder met het gezin en deze procedure?
Door het overlijden van de heer Mekonen is gezinshereniging niet langer mogelijk. Wel bestaat voor de gezinsleden de mogelijkheid om op grond van een aan te vragen visum voor een kort verblijf naar Nederland te komen in verband met het overlijden. In dat geval zijn de algemene voorwaarden, waaronder het beschikken over een geldig grensoverschrijdend document en bestaansmiddelen, alsmede de waarborg van een tijdige terugkeer, wel van toepassing. Een daartoe strekkende aanvraag kan, indien nodig, versneld worden behandeld.
Heeft de politie serieuze stappen genomen naar aanleiding van de bedreiging, op zijn laatst bij de aangifte van 2 januari? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie (OM) en de nationale politie hebben mij geïnformeerd dat bekenden van de heer Mekonen op 2 januari 2014 bij de politie melding hebben gedaan van diens vermissing. Daarbij hebben deze bekenden tevens gemeld dat de heer Mekonen eerder bedreigd zou zijn door een kamergenoot in het AZC te Leersum. De heer Mekonen had van deze bedreiging geen aangifte gedaan, waardoor de politie niet eerder dan 2 januari betrokken was bij deze zaak. Bij het COA was geen melding van een bedreiging bekend.
Vervolgens ontving de politie kort daarop bericht van de Duitse politie dat de heer Mekonen zelfmoord zou hebben gepleegd. De Nederlandse politie heeft op basis van dit bericht, in combinatie met de informatie die het COA had verstrekt, geen aanleiding gezien om de mogelijke bedreiging in het AZC nader te onderzoeken, noch om deze mogelijke bedreiging aan de Duitse politie te melden.
Naar aanleiding van twijfels van de familie van de heer Mekonen over zijn doodsoorzaak heeft de Nederlandse politie de Duitse collega's expliciet gevraagd of er indicaties waren om te twijfelen aan een zelfmoord. De Duitse politie herbevestigde dat zelfmoord door hen als de doodsoorzaak werd gezien. Ook hierna is in Nederland door de politie en het OM van verder onderzoek afgezien.
Zijn de kamergenoten van Kahsay Mekonen in het asielzoekerscentrum, waaronder de man met wie hij ruzie had, verhoord? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de politie de informatie over de bedreiging doorgegeven aan de autoriteiten in Bremen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben politie en het Openbaar Ministerie de signalen die wijzen in de richting van mensenhandel doorgegeven aan de Duitse autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
Het overlijden van de heer Mekonen is door de Duitse autoriteiten beschouwd als een zelfmoord. Het OM en de politie hebben mij laten weten dat zij destijds rondom de vermissing en het overlijden van de heer Mekonen geen concrete signalen van mensenhandel of mensensmokkel hebben ontvangen in relatie tot de heer Mekonen dan wel in relatie tot zijn dood. Er was op dat moment dan ook geen aanleiding voor een onderzoek naar een mogelijk mensensmokkelnetwerk.
Hebben politie en het Openbaar Ministerie de mysterieuze dood van Kahsay Mekonen aangegrepen voor een onderzoek naar een mogelijk ook in Nederland actief crimineel mensensmokkelnetwerk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verhoudt zich de stellingname van de Nederlandse regering actief in te zetten op het tegengaan van criminele mensensmokkelnetwerken tot de conclusie van Argos, OneWorld en Radio Bremen dat signalen van mensensmokkel, zoals in de zaak van Mekonen, niet worden nagegaan?1
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat de politie in januari 2014 een telefoongesprek heeft getapt, waarin twee personen van Eritrese afkomst spreken over de dood van Kahsay Mekonen, waarbij het vermoeden wordt uitgesproken dat Mekonen vermoord is?
Het OM bevestigt dat de politie een dergelijk telefoongesprek heeft getapt waarin die woorden zijn uitgesproken. Het betrof een strafrechtelijk onderzoek naar de vermissing van een Eritrese vrouw, waarbij aanvankelijk een vermoeden bestond van vrijheidsberoving en mogelijk ook mensensmokkel. Dit bleek echter niet zo te zijn. Het opsporingsonderzoek is daarna gestaakt.
De politie heeft de getapte informatie die leek te verwijzen naar de dood van de heer Mekonen – een naam werd overigens niet genoemd – gedeeld met de Duitse autoriteiten om hen in staat te stellen de inhoud van het gesprek te koppelen aan het aantreffen van het lichaam van de heer Mekonen.
In Duitsland is men na ontvangst van de resultaten van de autopsie, inclusief het toxicologisch onderzoek, tot het oordeel gekomen dat het bij de heer Mekonen ging om een zelfdoding. De DuitseStaatsanwalt heeft het onderzoek in deze zaak gesloten.
Klopt het dat in dit door de politie getapt telefoongesprek ook de volgende woordwisseling plaatsvond: «Pas op voor jezelf. Breng hen niet naar je huis. Ze zijn te brutaal en gemeen geworden. Als hij zelfmoord had gepleegd, dan was hij in het opvangcentrum gevonden. Zij hebben hem vermoord, zonder twijfel. Zij hebben hem opgehangen.»?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft de politie deze personen gehoord over het vermoeden dat zij hebben over de mogelijke moordenaars? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid de politie te verzoeken het onderzoek te heropenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de nabestaanden van Kahsay Mekonen bij het onderzoek te betrekken en minstens te informeren wat er in het dossier staat opdat zij meer weten over de toedracht van de dood van deze echtgenoot/vader?
Zoals bij het antwoord op vraag 6, 7 en 8 reeds is aangegeven, heeft de politie noch het OM destijds, in de periode rond de vermissing en het overlijden van de heer Mekonen, concrete signalen van mensenhandel of mensensmokkel ontvangen in relatie tot de heer Mekonen dan wel in relatie tot zijn overlijden.
Politie en OM hebben kennis genomen van de uitzending van het programma Argos waarin wordt gesteld dat er in relatie tot de heer Mekonen signalen van mensensmokkel dan wel -handel zouden zijn. De politie en het OM hebben Argos reeds benaderd met het verzoek om deze informatie te delen; op zeer korte termijn staat een afspraak met Argos gepland. Indien de programmamakers van Argos bereid zijn hun onderzoeksbevindingen te delen, dan zullen politie en OM deze nader bestuderen. Indien dit leidt tot nader inzicht in de gang van zaken rondom het overlijden van de heer Mekonen, zullen politie en OM de nabestaanden daarover op een daartoe geëigend moment informeren.
Zijn er aanwijzingen dat er in Nederland activiteiten plaatsvinden die te maken hebben met illegale orgaanhandel?
Het OM heeft mij laten weten dat er op dit moment geen aanwijzingen of signalen zijn dat in Nederland sprake is van (gedwongen) orgaanhandel. In dit verband wil ik u graag wijzen op een groot Europees onderzoek naar de aard en omvang van orgaanhandel, het HOTT-project. De Landelijke Eenheid participeert in dit door de EU gesubsidieerde onderzoeksproject van de Erasmus Universiteit. De eerste resultaten van dit drie jaar durende onderzoek worden eind dit jaar verwacht. Expertise op het gebied van orgaanhandel is wel bij de Landelijke Eenheid aanwezig. Aangezien er op dit moment geen aanwijzingen of signalen zijn van (gedwongen) orgaanhandel, is dit geen prioriteit.
Zijn er aanwijzingen dat vluchtelingen, die in Nederland opgevangen worden, onder druk worden of zijn gezet om te «betalen' met een nier?
Zie antwoord vraag 13.
Is er bij de politie expertise op het gebied van orgaanhandel aanwezig? Is dit een prioriteit van de politie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Klopt het dat de asieladvocate van de overleden Kahsay Mekonen, gemachtigd door een broer van hem, het COA (Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers) heeft verzocht om inzage in alle informatie die bij het COA aanwezig is over de heer Mekonen, onder meer in het IBIS-systeem?
Ja, dat klopt. In reactie op dat verzoek heeft het COA de asieladvocate van de overleden heer Mekonen verzocht om een door de broer van de heer Mekonen ondertekende schriftelijke machtiging waaruit blijkt dat hij haar heeft gemachtigd om namens hem alle informatie, die bij het COA aanwezig is, in te zien. Zodra het COA bedoelde machtiging heeft ontvangen, zal het COA in het licht van de Wet bescherming persoonsgegevens beoordelen of en onder welke voorwaarden inzage kan worden verstrekt.
Klopt het dat de COA-leiding medewerkers van het Asielzoekerscentrum in Leersum verboden heeft om met de journalisten Sanne Terlingen (OneWorld) en/of Huub Jaspers (Argos) en/of Hanna Moellers (Radio Bremen) te spreken?
Nee. Bij het COA geldt voor mediacontacten een aantal werkafspraken, zeker als het gaat om individuele dossiers. Van een spreekverbod is echter geen sprake.
Indien het politieonderzoek niet heropend wordt, bent u bereid alsnog inzage en openheid te geven inzake documenten in onder meer het IBIS-systeem rondom Mekonen?
Nee. Gelet op de uitgebreide aandacht die de zaak reeds heeft gehad van politie en OM zie ik daar geen aanleiding toe.
De uitspraken dat een Nederlandse militair die is overgelopen naar ISIS beter ‘daar kan sneuvelen’ |
|
Alexander Pechtold (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Kunt u toelichten wat u verstaat onder een «feitelijke constatering» in uw opmerking over de Nederlandse militair die overgelopen is naar ISIS beter daar kan sneuvelen?1
Het betreft de feitelijke constatering dat de beantwoording van de stelling die destijds aan de Minister-President is voorgelegd, een keuze betrof uit twee expliciete antwoorden: sneuvelen of terugkeren.
Hoe moeten we uw opvatting dat de Nederlandse militair die overgelopen is naar ISIS beter daar kan sneuvelen interpreteren, als dit niet uw «wens» is en ook geen kabinetsbeleid?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat een uitspraak van een Minister of Minister-President in functie altijd kabinetsbeleid is, en dat er geen mogelijkheid is tot een persoonlijke mening, aangezien dit afwijkt van de eenheid van kabinetsbeleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tegenover de opmerking dat de uitspraak over de Nederlandse sergeant van de luchtmacht «geen kabinetsbeleid» is?
In de Nederlandse verhoudingen geldt, zoals recent ook is uitgelegd in de bijlage bij de begroting van het Ministerie van Algemene Zaken 2016 (Kamerstukken II 2015/16, 34 300 III, nr. 1, blz. 22–23) dat individuele bewindspersonen in beginsel geen uitlatingen doen die niet passen bij de grondwettelijke taakomschrijving van de ministerraad, zijn reglement van orde en de collectieve verantwoordelijkheid van de leden van de raad. In de gevallen waarin geen sprake is van een op basis van het reglement van orde voor de ministerraad genomen besluit over een bepaald onderwerp van algemeen regeringsbeleid, kunnen uitlatingen van individuele bewindspersonen over een dergelijk onderwerp plaatsvinden, indien vaststaat dat deze in overeenstemming zijn met de individuele en collectieve ministeriële verantwoordelijkheid voor een goede taakuitoefening van de ministerraad en zijn onderraden en commissies. Dit kan het geval zijn indien uit de aard van de situatie waarin dergelijke uitlatingen zijn gedaan onmiskenbaar volgt dat de eenheid van beleid in de zin van art. 45 Grondwet en het Reglement van Orde voor de ministerraad niet aan de orde kan zijn, zoals bij een verkiezingscampagne, partijbijeenkomst, beschouwingen over de langere termijn of het optreden als lid van de Staten-Generaal (art. 57, derde lid, Grondwet).
De uitspraak die de Minister-President heeft gedaan over de Nederlandse militair die is overgelopen naar ISIS, moet geplaatst worden in laatstgenoemde categorie. Het is een reactie op een feitelijke meerkeuzevraag die werd gesteld naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de Minister-President gedaan tijdens een verkiezingsdebat. De Minister van Defensie heeft tijdens het algemeen overleg over het jaarverslag van de MIVD op 9 september jl. gezegd dat als haar «op dat moment eenzelfde meerkeuzevraag was voorgelegd», zij hetzelfde antwoord zou hebben gegeven. De eenheid van het kabinetsbeleid is daardoor niet in het geding.
Bent u er zich van bewust dat in de Grondwet staat dat de Ministers de ministerraad vormen, de Minister-President deze ministerraad voorzit, en dat deze ministerraad besluit over het algemeen regeringsbeleid en de eenheid van dat beleid?2 Zo ja, kunt u toelichten waarom u stelt dat uw uitspraken tijdens een persconferentie over de ministerraad géén kabinetsbeleid zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat uitspraken gedaan door een Minister in de Tweede Kamer der Staten-Generaal, dus ook tijdens een Algemeen overleg, kabinetsbeleid is? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u zich er van bewust dat in Nederland de doodstraf niet kan worden opgelegd? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot uw uitspraak dat de Nederlandse militair die is overgelopen naar ISIS beter kan sneuvelen?
Ja. Er is geen relatie tussen de in de vraagstelling genoemde onderwerpen.
Betekent de uitspraak dat de Nederlandse militair die overgelopen is naar ISIS beter daar kan sneuvelen, dat deze actief dienende militair nu persona non grata is? Zo nee, waarom niet?
De betrokken persoon zal, zoals alle jihadgangers, bij terugkeer naar Nederland worden aangehouden en verhoord. Uiteraard wordt hierbij per geval bekeken wat de meest doeltreffende en toepasbare maatregelen zijn. Alle mogelijke instrumenten worden ingezet om de nationale veiligheid te beschermen.
Het Openbaar Ministerie (OM) is een onderzoek gestart naar strafbare feiten. Nu er op dit moment een strafrechtelijk onderzoek loopt, kunnen er geen verdere mededelingen over deze zaak worden gedaan. Het OM beslist op grond van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek of deze militair vervolgd dient te worden en zo ja, welk strafrechtelijk regime van toepassing is.
Klopt het dat een Nederlander die in vreemde krijgsdienst treedt volgens de Wet op het Nederlanderschap zijn Nederlanderschap verliest?3
Op grond artikel 15, eerste lid, sub e van de Rijkswet op het Nederlanderschap verliest een Nederlander van rechtswege de Nederlandse nationaliteit indien hij zich vrijwillig in vreemde krijgsdienst begeeft van een staat die betrokken is bij gevechtshandelingen tegen het Koninkrijk dan wel tegen een bondgenootschap waarvan het Koninkrijk lid is. Aansluiting bij een terroristische organisatie valt hier echter niet onder, omdat hierbij geen sprake is van een staat.
Om de nationale veiligheid te kunnen beschermen tegen terugkerende jihadgangers waarvan een dreiging voor de nationale veiligheid uitgaat, heeft de Minister van Veiligheid en Justitie een voorstel tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap in voorbereiding. Zodra het voorstel tot wet wordt verheven en in werking is getreden wordt het mogelijk om in verband met de nationale veiligheid het Nederlanderschap in te trekken van een persoon die zich heeft aangesloten bij een terroristische organisatie en waarvan een dreiging uitgaat voor de nationale veiligheid, tenzij dit leidt tot staatloosheid. Na het verlies van het Nederlanderschap wordt betrokkene tot ongewenst vreemdeling verklaard. Dit wetsvoorstel ligt voor advies bij de Afdeling advisering van de Raad van State.
Het in de Eerste Kamer aanhangige voorstel tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap ter verruiming van de mogelijkheden voor het ontnemen van het Nederlanderschap bij terroristische misdrijven zal het mogelijk maken het Nederlanderschap in te trekken indien de persoon is veroordeeld voor bijvoorbeeld het meewerken of deelnemen aan training voor terroristische activiteiten (artikel 134a Wetboek van Strafrecht), mits dit niet leidt tot staatloosheid.
Over individuele gevallen en eventuele maatregelen die aan deze persoon worden opgelegd, kunnen geen uitspraken worden gedaan. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, zal de persoon, zoals alle jihadgangers, bij terugkeer worden aangehouden en verhoord. Alle mogelijke instrumenten worden ingezet om de nationale veiligheid te beschermen.
Bent u van plan de Nederlandse sergeant van de luchtmacht die overgelopen is naar ISIS zijn Nederlanderschap te ontnemen?
Zie antwoord vraag 8.
Is de regering actief op zoek naar de Nederlandse militair die is overgelopen naar ISIS? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In het belang van het lopende onderzoek en met het oog op de operationele veiligheid evenals de veiligheid van onze militairen kan ik geen verdere mededelingen doen. Evenmin treed ik naar buiten over de middelen die worden ingezet om verdachten op te sporen.
Is er een officieel uitleveringsverzoek van Nederland voor de Nederlandse actief dienende militair die is overgelopen naar ISIS? Zo ja, aan wie is dit uitleveringsverzoek gericht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Op basis van welke informatie en feiten bent u er zo zeker van dat deze actief dienende militair daadwerkelijk vrijwillig is overgelopen? Houdt u rekening met de mogelijkheid dat deze militair krijgsgevangene is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Indien de Nederlandse militair die overgelopen is naar ISIS wordt gevonden, wordt hij dan bestraft op basis van de wet Militaire strafrechtspraak en/of de wet Militair tuchtrecht? Zo nee, waarom niet, en wat gebeurt er dan wel?
Militair tuchtrecht is slechts aan de orde in geval van normovertredingen die de dagelijkse discipline betreffen. Gezien de strafrechtelijke aard van de zaak is tuchtrecht daarom niet primair aan de orde.
Nu er op dit moment een strafrechtelijk onderzoek loopt kunnen er geen verdere mededelingen over deze zaak worden gedaan. Het OM beslist op grond van de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek of deze militair vervolgd dient te worden en zo ja, welk strafrechtelijk regime van toepassing is.
Wat is de maximale straf die deze militair kan krijgen voor het feit dat hij is overgelopen naar ISIS op basis van het wetboek Militair strafrecht?4
Het is aan het OM om op grond van de bevindingen van het strafrechtelijke onderzoek te beslissen of de betrokken militair dient te worden vervolgd en zo ja, voor welke strafbare feiten. Omdat het strafrechtelijk onderzoek nog gaande is, kunnen daar op dit moment geen inhoudelijke mededelingen over worden gedaan.
Bent u er zich van bewust dat indien de deserteur wordt opgepakt en in Nederland berecht, hij een lagere straf kan krijgen als gevolg van publieke veroordeling naar aanleiding van uw uitspraken en de ophef die zij veroorzaken? Heeft dit niet tot gevolg dat u juist het tegenovergestelde bereikt van wat u oorspronkelijk heeft beoogd? Graag een toelichting.
Deze hypothetische vraag laat zich per definitie niet vooraf beantwoorden.
Betekent uw uitspraak dat de militair die is overgelopen «beter daar kan sneuvelen» dat u van mening bent dat de doodstraf meer gepast vindt voor deserteurs dan een gevangenisstraf, zoals deze nu geldt op basis van het wetboek Militair strafrecht?
Nee. Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u zo vriendelijk zijn om bovenstaande vragen afzonderlijk te beantwoorden?
De detentie van een Nederlands staatsburger in het buitenland |
|
Magda Berndsen (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ombudsman laatste hoop gevangene VS»?1
Ja.
Kunt u nader toelichten waarom u het verzoek van de Nederlander, de heer Singh, om overgeplaatst te worden naar Nederland, niet inwilligt en waarop die afwijzing precies is gebaseerd?
Het doel van overbrenging van Nederlandse gedetineerden uit het buitenland is het bevorderen van de resocialisatie in de samenleving, waarmee zij verbonden zijn. Om voor overbrenging naar Nederland in aanmerking te komen, gelden – conform het beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland (Kamerstukken II 2007/2008, 31 200 VI, nr. 30) – in het bijzonder twee criteria: (1) er dient sprake te zijn van aantoonbare en voldoende binding met Nederland zodat (2) de overbrenging kan bijdragen aan een geslaagde maatschappelijke re-integratie van de veroordeelde in Nederland. Om invulling te kunnen geven aan het resocialisatietraject vanuit een Nederlandse detentie, is na overbrenging naar Nederland een strafrestant van minimaal vier maanden nodig.
In deze casus wordt aan beide criteria niet voldaan. Individuele omstandigheden kunnen ertoe leiden dat in een uitzonderlijk geval wordt afgeweken van het staande beleid. In deze casus zie ik hiertoe geen aanleiding.
Klopt het dat er niet is ingegaan op het aanbod van de Consul Generaal van San Francisco om een onafhankelijk rapport over de medische toestand van de heer Singh op te stellen? Zo ja, wat is de reden daarvan?
De door het Consulaat-Generaal te San Francisco geopperde mogelijkheid heeft naar mijn mening geen toegevoegde waarde, omdat de informatie waarover ik reeds beschik, mij voldoende inzicht in de situatie van de heer Singh biedt om op grond hiervan mijn standpunt in deze casus te vormen.
Bent u ervan op de hoogte dat Reclassering Nederland een plan heeft opgesteld met de toezegging tot vrijwillige resocialisatie van de heer Singh? Zo ja, kunt u toelichten waarom u hier niet op heeft gereageerd? Indien dit niet het geval is, bent u dan bereid dit plan alsnog te bekijken en de Kamer te informeren of overplaatsing aan de orde is?
De rapportage die ik van Reclassering Nederland heb ontvangen, behelst geen resocialisatieplan voor de heer Singh. Nochtans had dit niet geleid tot een ander standpunt is deze casus, aangezien er geen invulling kan worden gegeven aan het resocialisatietraject binnen een strafrechtelijk kader, vanwege het ontbreken van een strafrestant na overbrenging naar Nederland.
Klopt het dat u WOTS-verzoeken weigert met als reden dat Nederlandse gedetineerden in het buitenland onvoldoende binding met Nederland zouden hebben? Zo ja, hoe vaak is dit gebeurd?2
Ja, conform het beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland geldt binding met Nederland als voorwaarde voor overbrenging naar Nederland. Re-integratie in de Nederlandse samenleving is immers zinloos als er geen wezenlijke relatie is met Nederland. Concrete aantallen hiervan zijn niet te achterhalen, omdat dit niet op een dusdanige wijze wordt geregistreerd.
Is het kabinetsbeleid dat een Nederlands burger die meer dan vijf jaar uit Nederland weg is geen aanspraak kan maken op de WOTS? Zo ja, waar is deze termijn van vijf jaar precies op gebaseerd en waar staat deze termijn precies in de WOTS vermeld?
Er bestaat geen wettelijke grondslag met betrekking tot een termijn om de mate van binding met Nederland aan te tonen. Conform het beleidskader inzake de overdracht van de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen aan Nederland wordt bij het bepalen of er sprake is van binding onder meer gekeken naar waar betrokkene feitelijk woonachtig is (inschrijving in de Basisregistratie Personen) en hoe lang, waar hij werkt, waar het gezin verblijft dan wel de familie en zo meer. Een Nederlandse veroordeelde die niet in Nederland woont en van wie onvoldoende gebleken is dat Nederland het land is waar hij na afloop van zijn detentie weer de draad zal oppakken, komt niet in aanmerking voor overbrenging. Daarvan is sprake in het geval betrokkene zijn banden met Nederland heeft verbroken door zijn hoofdverblijf naar een land buiten Nederland te verplaatsen en geen sociale banden met Nederland meer heeft. In een dergelijk geval is het resocialisatiebelang immers niet met een overbrenging gediend. De zogenoemde vijfjarenregel dient hierbij ter indicatie en is zeker niet allesbepalend.
Is er een wettelijke grondslag met betrekking tot de bindingstermijn voor WOTS-onderzoeken? Zo ja, welke grondslag is dat?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe wordt precies de medische situatie van een gedetineerde meegewogen in beslissing om een Nederlandse gedetineerde over te plaatsen naar Nederland? Wat heeft daarbij prioriteit, de bindingstermijn en het strafrestant of de medische situatie van de gedetineerde? Kunt u deze prioritering toelichten?
Om voor overbrenging naar Nederland in aanmerking te komen, gelden – zoals reeds aangeven in het antwoord op vraag 2 – in het bijzonder twee criteria: (1) er dient sprake te zijn van aantoonbare en voldoende binding met Nederland zodat (2) de overbrenging kan bijdragen aan een geslaagde maatschappelijke re-integratie van de veroordeelde in Nederland. Als er geen wezenlijke relatie is met Nederland, is re-integratie in de Nederlandse samenleving immers zinloos. Beide criteria zijn -onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Individuele omstandigheden, zoals een dermate ernstige medische situatie, zouden ertoe kunnen leiden dat in een uitzonderlijk geval wordt afgeweken van het staande beleid. De medische situatie van een gedetineerde in het buitenland is derhalve ondergeschikt aan het doel van resocialisatie.
Vindt u het wenselijk dat voor Nederlanders die meer dan vijf jaar buiten Nederland verblijven, een tweederangs burgerschap ontstaat doordat terugkeer naar Nederland onder de WOTS door u wordt uitgesloten? Indien dat niet uw bedoeling is, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat Nederlanders die daartoe een expliciet verzoek bij u indienen, zoals de heer Singh, wel onder voorwaarden kunnen terugkeren naar Nederland voor resocialisatie?
Zie antwoord vraag 6.
De slechte bereikbaarheid en gebrekkige kennis van de politie te water |
|
Farshad Bashir , Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de slechte bereikbaarheid van de waterpolitie? Zo ja, heeft u al wat ondernomen om dit te verbeteren? Zo nee, bent u bereid hierover navraag te doen bij de gebruikers van de binnenvaarwegen, waaronder ASV, BLN-Schuttevaer?1
Ik heb kennis genomen van het artikel. Via het landelijke servicenummer 0900–8844 biedt de politie bellers een professionele, geprotocolleerde dienstverlening. Het nummer is 24/7 beschikbaar voor niet-spoedeisende meldingen, informatie en (telefonische) aangiften, waarbij direct wordt doorververbonden naar diverse instellingen. De Landelijke Eenheid van de politie heeft de schippersverenging ASV uitgenodigd voor een gesprek om meer duidelijkheid te krijgen over de door haar genoemde problemen die vaarweggebruikers ervaren, zodat gericht kan worden bezien op welke manier de dienstverlening kan worden verbeterd. Een goede dienstverlening is immers cruciaal voor het vertrouwen in de politie.
Wat is de reden dat vaarweggebruikers bij het bellen van het 0900-nummer niet adequaat te woord gestaan en/of doorverbonden worden? Wat gaat u voor stappen ondernemen om dit te verbeteren?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reden dat er agenten vanuit de politiedienst infra ingezet worden op het water, die hun ervaring en expertise op een ander vlak hebben, bijvoorbeeld op het spoor?
Bij de vorming van de Nationale Politie zijn de lucht-, water-, spoor- en wegpolitie samengevoegd tot de Dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid. Op die manier kan gericht worden geïntervenieerd vanuit inzicht in het geheel van de verschillende verkeersstromen. Hierdoor is de politie in staat om zich met meer capaciteit, flexibiliteit en kennis op geprioriteerde onderwerpen te richten. Deze transitie gaat gepaard met een verandering van werken, waarbij medewerkers kunnen worden ingezet op meerdere taakvelden. Politiemedewerkers worden vanzelfsprekend pas volledig zelfstandig op een ander taakveld ingezet als ze daartoe voldoende zijn toegerust. Tot die tijd voeren ze hun werk uit onder begeleiding van zelfstandig werkende collega’s.
Kunt u zich voorstellen dat het tot irritatie en zelfs gevaarlijke situaties kan leiden bij zowel gebruikers op het water als de politieagenten, indien er agenten worden ingezet die onvoldoende kennis hebben van zaken rondom scheepvaart? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Is er een podium waarop de verschillende organisaties die betrokken zijn bij de binnenvaart informatie, suggesties en of meningen kunnen uitwisselen waarbij de politie ook een gesprekspartner is?
Ja, in verschillende samenstellingen ontmoeten de bij de binnenvaart betrokken partijen elkaar voor overleg. Allereerst is er overleg in het kader van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR). Op nationaal niveau worden in het Overleg Technisch Nautische zaken Binnenvaart (OTNB) de voorstellen van de CCR op het gebied van technische regelgeving, politiereglementen en bemanningszaken besproken. Alle relevante partijen in de binnenvaart zijn hierbij uitgenodigd, waaronder de politie. Ook AQUAPOL, een Europees samenwerkingsverband
voor politiewerk rondom het water, is permanent vertegenwoordigd in de werkgroep Politiereglementen van de CCR.
Daarnaast heeft het Ministerie van Infrastructuur & Milieu overleg met maatschappelijke organisaties, brancheverenigingen en bedrijven. Afhankelijk van de te bespreken onderwerpen kan de politie daarbij ook aanwezig zijn.
Tot slot is er een regulier overleg tussen de handhavende partijen op het water, zoals Rijkswaterstaat, Inspectie Leefomgeving en Transport, en uiteraard ook de politie. Bij dit overleg zijn echter geen vertegenwoordigers van de binnenvaartsector betrokken.
Heeft er ooit een inventarisatie plaatsgevonden over de effecten van het afschaffen van het Deelorgaan Binnenvaart? Zo ja, wat waren de uitkomsten van die inventarisatie? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
Het Deelorgaan Binnenvaart (DBV) was een onderdeel van het Overlegorgaan Goederenvervoer van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. In 2010 is in het kader van een rijksbrede stroomlijning van advies- en overlegorganen het DBV bij wet opgeheven. Door uw Kamer is deze wijziging behandeld en vervolgens opgenomen in de Verzamelwet Verkeer en Waterstaat 2010 (TK, 2009–2010, 32 403). De functie van het DBV is overgenomen door het Overleg Infrastructuur en Milieu, dat is ondergebracht bij de directie Participatie van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Een expliciete inventarisatie van de effecten heeft niet plaatsgevonden, omdat van afschaffen van de functie geen sprake was. De memorie van toelichting van genoemde wet meldt hierover: «Binnen de nieuwe voorgestelde overlegstructuur, waarin het overlegorgaan ook kleinere onderwerpen met een specifieke groep betrokkenen kan behandelen, bestaat aan de mogelijkheid tot het instellen van een deelorgaan geen behoefte.»
Zou u bereid zijn om het Deelorgaan Binnenvaart weer opnieuw in te voeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De functie van het voormalige Deelorgaan Binnenvaart is geborgd in de huidige wetgeving (zie ook antwoord op vraag 6). Er is dan ook geen aanleiding het Deelorgaan opnieuw in te voeren.
De open brief van de regioburgemeesters inzake het afpakken van crimineel vermogen |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw algemene reactie op de oproep en het voorstel van de regioburgemeesters om de georganiseerde criminaliteit aan te pakken door het verder afpakken van crimineel vermogen?1
Geldelijk gewin is de drijfveer achter veel vormen van georganiseerde criminaliteit. Het afpakken en ontnemen daarvan is daarom al jaren een belangrijk onderdeel van de aanpak van georganiseerde criminaliteit («misdaad mag niet lonen»). In toenemende mate gebeurt dit ook in gezamenlijkheid door politie, Openbaar Ministerie (OM) en andere handhavingspartners, zoals het lokaalbestuur en de belastingdienst. Ik onderschrijf daarom ook het uitgangspunt dat het voor de bestrijding van georganiseerde criminaliteit essentieel is om meer crimineel vermogen door een brede coalitie van handhavingspartners te laten afpakken. Mijn ambtsvoorganger en ik hebben in de afgelopen jaren dan ook al meerdere investeringen gedaan in het versterken van het integraal afpakken van crimineel vermogen. Zo is in 2014 vanuit de intensiveringsgelden voor de Nationale Politie circa € 2 miljoen ter beschikking gesteld voor de regio’s voor het versterken van het integraal afpakken. Door het indienen van plannen konden de regio’s een beroep doen op deze gelden, hetgeen ook alle regio’s hebben gedaan. Daarnaast is met financiering vanuit mijn departement het Integraal Afpakteam Brabant Zeeland ingericht en draag ik bij aan verschillende samenwerkingsgremia waar integraal afpakken een onderdeel van is, zoals de TaskForce Brabant-Zeeland en de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC). Uiteraard ben ik voortdurend op zoek naar mogelijkheden om het afpakken van crimineel vergaard vermogen een verdere impuls te geven. In de Ontwerpbegroting 2016 heb ik bovendien structureel € 3 miljoen vrijgemaakt voor een verdere intensivering van de aanpak van ondermijnende criminaliteit door middel van het afpakken van crimineel vermogen, waarbij ik ervan uit ga dat dit op termijn ook tot hogere afpakopbrengsten leidt.
In hoeverre bent u bereid na te denken over een soort «revolverend fonds», waarbij de opbrengsten van het afgepakte crimineel vermogen geherinvesteerd worden in het aanpakken van criminelen en het afpakken van crimineel vermogen?
Het versterken van de aanpak van ondermijning en de rol daarbinnen van het afpakken van crimineel vermogen is een prioriteit van de Veiligheidsagenda 2015–2018. Alle voorstellen die daar een bijdrage aan kunnen leveren treed ik met een positieve grondhouding tegemoet. Ik heb de regioburgemeesters voor hun bijdrage dan ook hartelijk bedankt.
Onderdeel van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie is het afpakken van crimineel vermogen; jaarlijks worden daartoe concrete doelstellingen geformuleerd die via strafrechtelijke ontneming moeten worden gegenereerd. Afpakken of terugvorderen van crimineel of anderszins onrechtmatig verkregen vermogen gebeurt niet alleen langs strafrechtelijke weg, maar ook via fiscale of bestuursrechtelijke weg. Hierbij valt te denken aan fiscale naheffingen of terugvorderingen alsmede terugvordering van ten onrechte genoten uitkeringen. Dit raakt de verantwoordelijkheden en begrotingen van verschillende andere bewindslieden. Het beeld dat dit ineffectief of inefficiënt zou zijn, herken ik niet. Een integrale aanpak is van essentieel belang voor een effectieve aanpak.
Binnen de systematiek van de Rijksbegroting kan gewerkt worden met business cases, die erin voorzien dat de benodigde financiering voor een beleidsdoelstelling wordt gedekt door de via dat beleid te genereren opbrengsten. De business case, zoals door de regioburgemeesters opgesteld, biedt nog onvoldoende basis om te komen tot besluitvorming ten aanzien van een additionele inzet. Dat vergt meer inzicht in de huidige inzet van de betrokken partners bij de aanpak van ondermijning in relatie tot de daadwerkelijk geïncasseerde ontvangsten bij de rijksoverheid. Alle voorstellen die daar een bijdrage aan kunnen leveren, treed ik met een positieve grondhouding tegemoet. De ministeries van Financiën en van Veiligheid en Justitie nemen daarom het initiatief om gezamenlijk met betrokken ketenpartners te bezien of en hoe een voldoende harde business case kan worden opgesteld.
Wat is uw reactie op de indruk die de brief wekt dat de bestaande begrotingssystematiek niet bijdraagt aan een zo effectief en efficiënt mogelijke inzet als het gaat om het afpakken van crimineel vermogen? Zijn er belemmeringen? Zo ja, welke? Hoe gaan die worden beslecht?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het in de brief genoemde bedrag van 9,3 miljard euro aan crimineel vermogen?
Het onderzoek is gebaseerd op de algemene (abstracte) aanname dat er naar schatting € 9,3 miljard aan crimineel vermogen in Nederland omgaat en dat hiervan nu «slechts» 1% wordt afgepakt door inzet van het strafrecht. Deze aanname is niet onderbouwd. Het is empirisch gezien lastig om het criminele vermogen in Nederland vast te stellen. Onderzoeken hiernaar leveren telkens andere uitkomsten op. De bedragen zijn gebaseerd op verschillende aannames en zijn naar mijn mening niet voldoende betrouwbaar om te kunnen dienen als basis voor een verdere berekening.
De tientallen miljoenen die het Rijk laat liggen door een versnipperde aanpak |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Burgemeesters: pluk de crimineel»?1
Ja.
Klopt het dat het Rijk door een versnipperde aanpak minder crimineel vermogen afpakt dan mogelijk is en daardoor tientallen miljoenen laat liggen? Zo nee, waarom niet?
Ondermijnende en georganiseerde criminaliteit moet hard worden aangepakt en het afpakken van daarmee verkregen vermogen is een essentieel onderdeel van die aanpak. Dat blijkt ook uit de Veiligheidsagenda 2015–2018. Er zijn geen betrouwbare schattingen over hoeveel «misdaadgeld» er precies omgaat in Nederland. De genoemde getallen zijn gebaseerd op de algemene (abstracte) aanname dat er naar schatting € 9,3 miljard aan crimineel vermogen in Nederland omgaat en dat hiervan nu «slechts» 1% wordt afgepakt door inzet van het strafrecht. Deze aanname is niet voldoende onderbouwd. Het is empirisch gezien lastig om het criminele vermogen in Nederland vast te stellen. Onderzoeken hiernaar leveren telkens andere uitkomsten op. De bedragen zijn gebaseerd op verschillende aannames en zijn naar mijn mening niet voldoende betrouwbaar om te kunnen dienen als basis voor een verdere berekening.
Datzelfde geldt voor het genoemde bedrag van € 50 miljoen, dat een afgeleide is van de bij de berekeningen gehanteerde schatting van € 9,3 miljard. De op dit moment bestaande doelstelling voor het strafrechtelijk afpakken van crimineel vermogen (conform de Veiligheidsagenda 2015–2018 oplopend tot ruim € 115 miljoen in 2018) is in mijn ogen ambitieus maar realistisch. Dat neemt niet weg dat ik samen met de betrokken partners blijf zoeken naar mogelijkheden om de aanpak verder te versterken en te verbeteren. Alle voorstellen die daar een bijdrage aan kunnen leveren, treed ik met een positieve grondhouding tegemoet. Dat geldt ook voor de voorstellen van de burgemeesters.
Deelt u de mening dat georganiseerde criminaliteit keihard moet worden aangepakt en dat je deze criminelen hard treft als je hun geld afpakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat hetgeen nu wordt afgepakt, iets meer dan 1% van het potentieel crimineel vermogen, ondanks dat de doelstelling ruim is gehaald, veel te weinig is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, bent u bereid om de rijksbegroting te ontschotten en een gezamenlijke afpakambitie af te spreken zodat de aanpak nog effectiever wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op de vragen 2 en 3 terzake van het lid Van Oosten (VVD), ingezonden 14 september 2015 (vraagnummer 2015Z16420).
Daarnaast heb ik in de Ontwerpbegroting 2016 structureel € 3 miljoen vrijgemaakt voor een verdere intensivering van de aanpak van ondermijnende criminaliteit door middel van het afpakken van crimineel vermogen, waarbij ik ervan uitga dat dit op termijn ook tot hogere afpakopbrengsten leidt.
Klopt het dat een investering van 50 miljoen euro leidt tot een veelvoud aan crimineel vermogen dat kan worden afgepakt en dat daardoor het financieel risico voor het Rijk nihil is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Zo ja, bent u bereid 50 miljoen euro te investeren in lokale en regionale afpakteams zoals het openbaar ministerie en de burgemeesters dat voorstellen? Zo nee waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid een deel van het afgepakte criminele vermogen te gebruiken voor een verstevigde gezamenlijke aanpak van ondermijnde criminaliteit en daarmee weer meer geld af te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat de sluiting van tbs-klinieken voor agressie en frustratie zorgt |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de zorgen van advocaten dat de resocialisatie in het gedrang komt door de sluiting van tbs-klinieken en gedwongen verhuizingen?1
Als gevolg van enerzijds een afname van het aantal tbs-opleggingen en anderzijds een toename in de uitstroom van tbs-gestelden is de totale tbs-capaciteit teruggebracht, conform de Meerjarenovereenkomst Forensische Zorg 2013–2017. De afname van het aantal behandellocaties leidt tot meer geografische concentratie, maar is noodzakelijk om leegstand te voorkomen. De afbouw van de capaciteit betekent concreet dat circa 370 tbs-gestelden zijn overgeplaatst naar een ander forensisch psychiatrisch centrum (fpc). Bij de overplaatsingen zijn, rekening houdend met de gevolgen voor patiënten, personeel en maatschappij, de (negatieve) consequenties voor de resocialisatie van patiënten tot een minimum beperkt. Zo is er een op- en afbouwplan opgesteld met daarin onder meer een verkorte verlofprocedure, waarbij het nieuwe fpc de lopende verlofmachtiging overneemt. Dit neemt echter niet weg dat een overplaatsing op casusniveau een negatief effect kan hebben op de voortgang van de behandeling en resocialisatie. Ik ben mij ervan bewust dat, ondanks de gemaakte afspraken, de impact van de sluitingen, en overplaatsingen die hieruit voortvloeien, onder zowel het personeel als de patiënten wordt gevoeld.
Gelet op de ontwikkelingen in de vraag naar sanctie-capaciteit in brede zin, is een toekomstverkenning gestart die is gericht op de uitvoering van alle vrijheidsbeperkende en vrijheidsbenemende sancties. In deze verkenning zal nadrukkelijk naar de aansluiting tussen sancties (waaronder de tbs-maatregel), zorg en de samenleving worden gekeken. De uitkomsten van dit traject komen naar verwachting begin 2017 beschikbaar.
Hoe wordt voorkomen dat tbs’ers veel verhuisbewegingen moeten maken? Hoe vaak worden tbs’ers gemiddeld overgeplaatst?
In de regel blijft een tbs-gestelde gedurende de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel in behandeling bij één fpc. Bij die plaatsing wordt immers al gekeken welk fpc de juiste zorg aanbiedt passend bij de problematiek en de regionale binding van de tbs-gestelde. Om diverse redenen kan een overplaatsing niettemin noodzakelijk zijn. Bijvoorbeeld, omdat uit een nadere diagnose blijkt dat een behandeltraject van een ander fpc beter aansluit op de problematiek van een tbs-gestelde of omdat er een incident heeft plaatsgevonden, waardoor de tbs-gestelde niet langer in het fpc kan verblijven. Circa 5%2 van de tbs-gestelden wordt naar een ander fpc overgebracht.
Bij de circa 370 overplaatsingen die zijn verricht om de capaciteit van de tbs te kunnen afbouwen wordt opnieuw bekeken welk fpc het beste bij een tbs-gestelde past. Hierbij is plaatsing in de regio van herkomst leidend, omdat dit de optimale omstandigheden biedt voor een (eventueel) resocialisatietraject. Daarnaast moet het behandelaanbod van het ontvangend fpc passen bij het behandeltraject van de tbs’er (benodigde expertise/bijzondere doelgroep).
Klopt het dat tbs’ers opgebouwde rechten verliezen door verhuizing? Deelt u de mening dat hierdoor de kans wordt vergroot dat zij opnieuw in de fout gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als gevolg van een overplaatsing vervalt een verlofmachtiging (artikel 15 van de Verlofregeling tbs). Het ontvangend fpc is verantwoordelijk voor de aanvraag van een nieuwe machtiging.
Hoewel de lopende verlofmachtiging komt te vervallen, verliezen de tbs-gestelden geen opgebouwde rechten. Verlof is immers geen wettelijk recht, maar onderdeel van de behandeling.
Met het oog op zowel de bescherming van de samenleving als een verantwoorde resocialisatie is het belangrijk dat goed wordt gekeken naar het effect van de overplaatsing (andere omgeving e.d.) op de risicofactoren, alvorens het verlof wordt hervat. Deze standaardprocedure heeft dan ook tot doel de kans dat tbs-gestelden opnieuw de fout ingaan te verkleinen.
Voor de overplaatsingen in het kader van het Masterplan DJI is niettemin, zoals ik ook in mijn eerste antwoord heb gemeld, een versnelde verlofprocedure ingericht. In dit proces worden geen essentiële stappen overgeslagen, maar worden stappen sneller gezet. Door de invoer van het nieuwe verlofformat kan het nieuwe fpc de verlofmachtiging overnemen. Alleen een op de situatie aangepast verlofplan en risicomanagement zijn nodig. Vervolgens wordt met een verkorte procedure, waarin dus ook een advies van het Adviescollege Verloftoetsing tbs is opgenomen, een verlofmachtiging verkregen. De termijnen van de verkorte procedure zijn veel korter dan de termijnen van een reguliere verlofaanvraag.
Hoe vaak komt het voor dat tbs’ers door overplaatsing geconfronteerd worden met afgebroken of tijdelijk stilgelegde behandelingen? Hoe lang duurt het gemiddeld voordat een behandeling wordt hervat?
Het overplaatsen van patiënten leidt niet tot afgebroken of tijdelijk stilgelegde behandelingen. De behandeltrajecten worden door de nieuwe fpc’s voortgezet. Wel kan een fpc besluiten om, uit veiligheidsoogpunt, een onderdeel van de behandeling niet direct na een overplaatsing te continueren, zoals het verlof.
Hoe vaak komt het voor dat tbs’ers door overplaatsing niet met verlof kunnen en resocialisatie dus langer duurt? Hoe lang duurt het gemiddeld voordat zij alsnog met verlof kunnen en het resocialisatietraject dus wordt voortgezet?
Voor elke overgeplaatste tbs-gestelde wordt een nieuwe verlofaanvraag door het nieuwe fpc ingediend. Allereerst wordt de aanvraag getoetst door de directe behandelaars en behandelverantwoordelijken. Ook wordt er een risicotaxatie opgesteld. Daarna buigt het Adviescollege Verloftoetsing tbs zich inhoudelijk over de aanvraag. Deze toetsing duurt maximaal twee maanden. In het merendeel van de gevallen wordt het advies van dit college gevolgd, bij een negatief advies wordt per definitie het advies overgenomen.
Bij de Masterplan-overplaatsingen geldt dat de lopende verlofmachtiging wordt overgenomen. Als er slechts kleine wijzigingen moeten worden doorgevoerd in deze machtiging wordt door het Adviescollege Verloftoetsing tbs en de Verlofunit een verkorte en versnelde procedure gevolgd.
Hierdoor kan de tbs-gestelde direct na de overplaatsing verlof praktiseren, tenzij het nieuwe fpc anders beslist. Er zijn patiënten die moeten wennen aan nieuwe behandelaars, en behandelaars die hun nieuwe patiënten moeten leren kennen alvorens verlof veilig en zorgvuldig kan plaatsvinden. De tijd die het kost om aan elkaar te wennen en elkaar te leren kennen, verschilt per geval. Hoe lang dit gemiddeld duurt, kan ik op dit moment niet zeggen. Na afloop van de ongeveer 370 overplaatsingen wordt een evaluatie verricht, waarin ook het effect hiervan op de behandeling en resocialisatie wordt meegenomen.
Kunt u aangeven op welke manier wordt gewerkt aan het verbeteren van de door advocaten en rechters geconstateerde vertraagde resocialisatie?
Het overplaatsen van een tbs-gestelde naar een ander fpc moet altijd zorgvuldig worden vormgegeven en uitgevoerd, daarbij rekening houdend met de wensen, belangen en gevolgen voor de patiënt en de maatschappij.
In een aantal gevallen kan een overplaatsing een positief effect hebben. Hiermee kan bijvoorbeeld een behandelimpasse worden doorbroken. Ik sluit echter niet uit dat een overplaatsing op casusniveau minder positief uitpakt.
Als dit leidt tot een (dreigende) impasse in de behandeling kan een tbs-gestelde of zijn advocaat een driegesprek (fpc, tbs-gestelde en advocaat) aanvragen waarin samen wordt bezien hoe een impasse of een dreiging daarvan kan worden weggenomen.
Kunt u toelichten wat wordt bedoeld met de stelling dat overplaatsing ook kan zorgen voor een versnelde behandeling? Hoe staat dit in verhouding tot de door advocaten en rechters geconstateerde vertraagde resocialisatie door overplaatsingen?
Ten behoeve van een warme overdracht tussen het zendend fpc en ontvangend fpc wordt het dossier van een over te plaatsen tbs-gestelde uitgebreid besproken door de fpc’s. De uitkomst hiervan is in een beperkt aantal gevallen geweest dat besloten is meer vrijheden aan te vragen. In de afgelopen periode heeft dit geresulteerd in extra verlofaanvragen, die zoals gebruikelijk zijn getoetst door het Adviescollege Verloftoetsing tbs. De (nog) uit te voeren evaluatie van de overplaatsingen moet uitwijzen of, en zo ja in welke mate sprake is geweest van versnelling in de behandeling.
Wat is uw reactie op de uitspraak dat rechters de tbs met maar een jaar verlengen in plaats van met twee jaar, zodat zij de vinger beter aan de pols kunnen houden?
Volgens vigerende wet- en regelgeving besluit de rechter over de verlenging van de tbs-maatregel. Daarbij toetst hij, op basis van gedragskundig advies met een risicotaxatie, of een verlenging van de tbs met één of twee jaar proportioneel en noodzakelijk is. Een uitspraak over de verlenging, en de duur hiervan, laat ik dan ook aan de deskundige rechter die daartoe bevoegd is.
Wat wordt bedoeld met de stelling dat er overplaatsingen zijn waarbij het niet helemaal optimaal gaat?
Zie mijn antwoorden bij vraag 1, 3 en 5.
Was het juist niet de bedoeling in het kader van het Masterplan DJI 2013–2018 de gemiddelde opnameduur van tbs’ers te verkorten? Hoe verhoudt zich de door advocaten en rechters geconstateerde ontwikkeling tot de beloftes die zijn gemaakt in dit masterplan?
De in het Masterplan DJI vastgelegde tbs-capaciteitsreductie wordt gerealiseerd door een afnemende vraag naar capaciteit en een verkorting van de gemiddelde behandelduur van de tbs naar acht jaar. Hierbij kan ik Uw Kamer melden dat de beoogde verkorting inmiddels is gerealiseerd.
Om leegstand in de fpc’s te voorkomen is de sluiting van drie fpc’s noodzakelijk. De sluitingen leiden tot het overplaatsen van circa 370 tbs-gestelden. Als uitgangspunt geldt dat de overplaatsingen moeten worden gerealiseerd met minimale hinder voor de patiënten, het personeel en de maatschappij. Daarom zijn er afspraken gemaakt die waar mogelijk moeten voorkomen dat de duur van de behandeling oploopt. Deze afspraken verhouden zich goed tot het streven de behandelduur van de tbs (verder) terug te brengen.
Bent u bereid uw antwoorden nog voor het Algemeen overleg over tbs voorzien op 15 oktober 2015 aan de Kamer te doen toekomen?
De antwoorden worden vóór het AO Tbs van 28 oktober aan Uw Kamer gestuurd.
Het plan van burgemeesters en de voorzitter van het college van procureurs-generaal (OM) om meer crimineel vermogen af te pakken |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht Burgemeesters: pak meer vermogen criminelen af»« en het rapport «Integraal afpakken crimineel vermogen door overheidsinstellingen»1 2
Ja.
Deelt u de analyse en conclusies van de burgemeesters en de voorzitter van het college van procureurs-generaal dat wanneer gemeenten, de politie, het openbaar ministerie en de belastingdienst nog meer optreden als één overheid, criminelen nog meer getroffen kunnen worden in hun motief van het financieel en materieel gewin? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Geldelijk gewin is de drijfveer achter veel vormen van georganiseerde criminaliteit. Het afpakken en ontnemen daarvan is daarom al jaren een belangrijk onderdeel van de aanpak van georganiseerde criminaliteit. Ik onderschrijf daarom ook het uitgangspunt dat het voor de bestrijding van georganiseerde criminaliteit zinvol is om meer crimineel vermogen door een brede coalitie van handhavingspartners af te laten pakken. Bij integraal afpakken kan op casusniveau bekeken worden welke overheidspartner het meest effectief het criminele vermogen kan ontnemen: de verschillende wettelijke kaders vullen elkaar dan aan.
Integraal afpakken wordt ook al veelvuldig in de praktijk toegepast. Zo is in 2012 het Integraal Afpakteam Brabant opgericht. De ervaringen die daarmee worden opgedaan, kunnen goed gebruikt worden bij de verdere ontwikkeling van het integraal afpakken. Daarnaast vormt het integrale afpakken een belangrijke doelstelling van de samenwerkende partners in de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIEC) en de TaskForce Brabant-Zeeland. Hierin werken bestuurlijke, strafrechtelijke en fiscale partners samen om ondermijning en georganiseerde criminaliteit aan te pakken. Al deze initiatieven worden mede door mijn departement gefinancierd en ik ben hier dan ook nauw bij betrokken. In de Ontwerpbegroting 2016 heb ik bovendien structureel € 3 miljoen vrijgemaakt voor een verdere intensivering van de aanpak van ondermijnende criminaliteit middels afpakken van crimineel vermogen.
Is er zoals er in het genoemde rapport wordt gesteld inderdaad geen sprake van een integrale aanpak van crimineel vermogen of een gezamenlijke afpakambitie? Zo ja, waarom is dat? Zo nee, waaruit blijkt het tegendeel?
De ambitie van alle partijen – het Openbaar Ministerie (OM), de nationale politie (hierna: politie), belastingdienst en bestuur – is om zoveel als mogelijk crimineel vermogen te ontnemen. Het is een effectieve strategie in het bestrijden van georganiseerde misdaad. Voor het strafrechtelijk ontnemen geldt een landelijke doelstelling, die conform de Veiligheidsagenda 2015–2018 oploopt tot € 115 miljoen in 2018. Andere overheden, zoals gemeenten, de Belastingdienst en landelijke overheidsdiensten hebben geen specifieke doelstelling in hun begroting met betrekking tot het afpakken van crimineel vermogen of het terugvorderen of terughalen van onrechtmatig verkregen vermogen. Maar dat hoeft niet in de weg te staan van de ambitie om te komen tot een meer integrale aanpak op dit vlak. Dat sluit ook goed aan bij de in het antwoord op vraag 2 genoemde initiatieven en pilots die al lopen.
In hoeverre past de door de burgemeesters en de voorzitter van het college van procureurs-generaal voorgestane aanpak binnen de al bestaande aanpak van het ontnemen van crimineel vermogen? In hoeverre is deze voorgestane aanpak nieuw?
Zie antwoord vraag 3.
Vergt de door de burgemeesters en de voorzitter van het college van procureurs-generaal voorgestane aanpak een aanpassing van de Aanwijzing afpakken van het Openbaar Ministerie (OM)? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De business case zoals door de regioburgemeesters opgesteld, biedt nog onvoldoende basis om te komen tot besluitvorming ten aanzien van additionele inzet. In deze fase kan ik geen uitspraken doen over cijfermatige ambities of investeringen. Dat vergt meer inzicht in de huidige inzet van de betrokken partners bij de aanpak van ondermijning in relatie tot de daadwerkelijk geïncasseerde ontvangsten bij de rijksoverheid. De ministeries van Financiën en van Veiligheid en Justitie nemen daarom het initiatief om gezamenlijk met betrokken ketenpartners te bezien of en hoe een voldoende harde business case kan worden opgesteld. Pas daarna ontstaat meer zicht op de vraag in hoeverre aanpassing van de Aanwijzing afpakken van het OM noodzakelijk is en tot welke additionele inzet dit noopt.
Deelt u de mening van de burgemeesters en de voorzitter van het college van procureurs-generaal dat er extra geld nodig is om meer crimineel geld af te pakken? Zo ja, waarom, aan welk bedrag denkt u en waaraan moet dat worden besteed? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u voornemens om samen met uw collega’s van Financiën of andere ministeries 50 mln. euro beschikbaar te stellen voor lokale en regionale afpakteams? Zo ja, op welke wijze en wanneer gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen tenminste vóór de behandeling van de begroting voor 2016 van het Ministerie van Veiligheid en Justitie beantwoorden?
Ja.
Hoeveel wordt er jaarlijks via de fiscale, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke weg aan crimineel vermogen ontnomen?
Via de strafrechtelijke weg zijn in het kader van de aanpak van ondermijning ontnemingsmaatregelen opgelegd ter hoogte van circa € 70 miljoen in 2012, € 86 miljoen in 2013 en € 73 miljoen in 2014 (dit zijn geen incassoresultaten). Deze bedragen zijn door middel van de jaarlijkse «Verantwoording aanpak georganiseerde criminaliteit van OM en politie» aan uw Kamer gemeld3. Als ook andere criminele fenomenen naast ondermijning worden meegeteld, is door het OM en de politie in 2014 ruim € 136 miljoen aan crimineel vermogen afgepakt.
Het criminele vermogen vanuit ondermijning en georganiseerde misdaad dat via fiscale en bestuurlijke weg is ontnomen, kan ik niet becijferen, omdat dit in de registratie van die incasso’s niet apart wordt vermeld. Wel is uw Kamer eind 2014 per brief, inzake de voortgang rijksbrede aanpak van fraude, geïnformeerd over het totaal aan strafrechtelijke ontnemingen en teruggehaalde gelden door de Belastingdienst en andere relevante overheidspartijen4. De bedragen die in deze brief worden genoemd, omvatten boetes en terugvorderingen van zeer uiteenlopende aard, op basis van een breed scala aan bestuurlijke, fiscale en strafrechtelijke sanctiemogelijkheden. Denk hierbij aan boetes opgelegd door de belastingdienst, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, de Sociale Verzekeringsbank, de Nederlandse Zorgautoriteit etc. Deze bedragen en maatregelen zijn te divers om ze in een eenvoudige optelsom te kunnen presenteren als een betrouwbaar totaalcijfer.
Wat wordt de landelijke ambitie voor ontnemen via de fiscale, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke weg voor 2016?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op de vragen 5, 6 en 7 is er geen sprake van een getalsmatige, landelijke doelstelling voor het geheel aan fiscale, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke ontneming. Onderzocht zal worden of er een voldoende solide business case opgesteld kan worden gericht op het versterken van het integraal afpakken.
Een strafrechtelijk onderzoek naar lekken |
|
Ronald van Raak |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Heeft u ondertussen een tv-, internet- of een krantenabonnement?
Bij het lekken van vertrouwelijke informatie kan een strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld. Dit is van belang met het oog op de algemene en bijzondere belangen die zijn gemoeid met het bewaren van de vertrouwelijkheid van informatie. De kring waarbinnen informatie is verspreid, kan evenwel zo ruim zijn dat een onderzoek naar redelijke verwachting even kostbaar als vruchteloos zal zijn. In dit geval wordt daarom niet verzocht om een strafrechtelijk onderzoek.
Bent u nog steeds van mening dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat plannen voor Prinsjesdag vanuit de ministeries zijn gelekt?
Zie antwoord vraag 1.
Steunt u het voorstel van de Minister van Infrastructuur en Milieu dat naar deze lekken een strafrechtelijk onderzoek moet worden gedaan?1
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer start dit strafrechtelijk onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen vóór morgen (Prinsjesdag) te beantwoorden?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat een man op social media dreigt met massamoord op Turkse Nederlanders |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Koerdische man uit Duitsland dreigt met massamoord op Turken in Nederland»?1
Ja.
Bent u bereid om, eventueel in samenwerking met de Duitse autoriteiten, de identiteit van de persoon in de video te achterhalen? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid kan worden gemeld dat alle mogelijke instrumenten worden ingezet om eventuele dreiging richting Nederlanders of andere in Nederland woonachtige personen te voorkomen, dan wel weg te nemen. Omwille van de belangen van opsporing en vervolging kan ik over individuele gevallen geen uitspraken doen.
Heeft deze persoon banden met de PKK, een organisatie die binnen de Europese Unie, de NAVO en Nederland op de lijst van terroristische organisaties staat?
Zie antwoord vraag 2.
Is er sprake van activiteiten van de terreurorganisatie PKK in Nederland? Zo ja, welke en wat gaat u hiertegen doen?
De PKK staat op de terrorismelijst van de Europese Unie en is daarom verboden in Nederland. De organisatie kan dus geen openlijke activiteiten ontplooien in Nederland of andere Europese lidstaten. Wel heeft de AIVD vastgesteld dat de PKK of aan PKK gelieerde organisaties heimelijke activiteiten ontplooien. Hierbij moet worden gedacht aan het werven van fondsen ter ondersteuning van de gewapende strijd tegen de Turkse staat. Als heimelijke activiteiten worden gesignaleerd kan de AIVD overgaan tot het verstrekken van een ambtsbericht op basis waarvan het OM een strafrechtelijk onderzoek kan starten
Gaat er op dit moment een dreiging uit naar Nederlanders, en in het bijzonder Koerdische en Turkse Nederlanders, van de PKK in Nederland? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?
Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat er sprake is van fysieke dreiging van de PKK of aan de PKK gelieerde organisaties naar Nederlanders ongeacht afkomst, dan wel naar evenementen in Nederland, ongeacht signatuur.
Gaat er op dit moment een dreiging uit naar evenementen in zijn algemeenheid, en in het bijzonder naar evenementen van een Turks-Nederlandse of Koerdisch-Nederlandse signatuur, van de PKK in Nederland? Zo ja, wat gaat u hier, in samenspraak met de lokale autoriteiten, aan doen?
Zie antwoord vraag 5.
De antwoorden op eerdere Kamervragen inzake de detentie van dhr. Romano van der Dussen |
|
Raymond Knops (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich dat u op eerdere vragen antwoordde dat u «het zeer zou betreuren indien de heer Van der D. of andere gedetineerden in Nederland en het buitenland onschuldig zouden zijn, maar toch veroordeeld en gedetineerd.»?1
Ja.
Wanneer was u voor het eerst op de hoogte van het feit dat het enige DNA materiaal gevonden op een van de drie slachtoffers van het seksueel geweld waarvoor Romano van der Dussen veroordeeld is, al in 2006 door de Britse autoriteiten gematched is met het DNA materiaal van de Brit Mark D. die in Groot-Brittannië een levenslange straf uitzit voor moord?
Zie mijn antwoorden van 27 augustus 2015 op de vragen van de leden Omtzigt en Knops met kenmerk 2015Z14411. Aanvullend hierop geldt dat vanaf zomer 2012 de Stichting PrisonLAW zich in de zaak heeft verdiept. De Stichting PrisonLAW informeerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken in mei 2015 dat er zekerheid was over deze DNA-match.
Heeft u zich de afgelopen maanden verdiept in de casus van de heer van der Dussen?
Ja, net als daarvoor.
Bent u van mening dat de heer Van der Dussen op adequate wijze bijstand is verleend door Nederland sinds zijn arrestatie in 2003? Zo nee, wat had beter gedaan kunnen worden?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de regering van mening is dat «als bepaalde inlichtingen moeten worden verstrekt op basis van de Wet Openbaarheid Bestuur, zij zeker aan de Kamer moeten worden verstrekt op basis van artikel 68 van de Grondwet»?2
Ja.
Kunt u alle stukken die over de zaak Van der Dussen gaan bij de rijksoverheid (inclusief de diplomatieke dienst) aan de Kamer doen toekomen, inclusief mails, brieven en memo’s? Kunt u dit zoveel mogelijk openbaar doen, maar waar nodig stukken vertrouwelijk ter inzage leggen bij de Tweede Kamer?
Ik doe u hierbij een chronologisch overzicht toekomen van de consulaire bijstand aan de heer R. van der D. gebaseerd op de stukken zoals die beschikbaar zijn op dit ministerie. Het dossier over de consulaire bijstand aan R. van der D. bestaat in grote mate uit persoonlijke gespreksverslagen die deels zijn opgesteld door derden. Dit zijn bijvoorbeeld vrijwillige gedetineerdenbegeleiders die mogen verwachten dat hun verslagen vertrouwelijk worden behandeld. Ook bevat het dossier veel bijzondere persoonsgegevens in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens zoals gegevens over de gezondheid. Vanwege dit sterke individuele persoonlijke karakter van het dossier en de vele stukken en opvattingen van derden beperk ik mij tot het verstrekken van voornoemde inlichtingen en niet tot het overleggen van de documenten zelf.
Op welke dagen is de heer Van der Dussen fysiek bezocht door (vertegenwoordigers van) de Nederlandse ambassade in 2012, 2013, 2014 en 2015? Kunt u de precieze data geven en deze vraag niet ontwijken zoals u deed bij de eerdere vragen?
Deze informatie treft u aan in het overzicht waarnaar wordt verwezen in het antwoord op vraag 6. Consulaire bijstand aan gedetineerden is een samenstel van activiteiten zoals bezoeken, telefoongesprekken en informatieverschaffing. De contacten betreffen zowel de gedetineerden, de contactpersonen van gedetineerden in Nederland, advocaten als vrijwilligers van Reclassering Nederland. Van der D. is in detentie bezocht door onder meer medewerkers van de Nederlandse ambassade in Madrid, honorair consulaten in Spanje en vrijwilligers van Reclassering Nederland en Stichting Epafras.
Kunt u een reactie geven op het artikel «BuZa liegt over zaak Romano van der Dussen»?3
Zie mijn antwoord van 10 september 2015 op de schriftelijke vragen van de leden Van Klaveren en Bontes van 1 september 2015 (2015Z15375) die aan dit artikel refereerden.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden en ze een voor een beantwoorden?
De antwoorden zijn zo spoedig mogelijk toegezonden.
Het meerekenen van stakingsdagen bij vaststelling van het dagloon |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw rectie op de uitspraak van de rechter die oordeelt dat stakingsdagen meegeteld moeten worden bij de vaststelling van het dagloon?1
De rechter heeft bevestigd dat het dagloon in deze zaak in overeenstemming met de regels van het Dagloonbesluit correct is vastgesteld. De uitspraak van de rechtbank heeft (alleen) betrekking op het moment waarop het UWV de beslissing over het recht op WW mag herzien. Dit betreft een zaak die is aangespannen door het CNV namens 6 oud-werknemers Van Prins Dokkum. Het UWV heeft aan deze werkloze werknemers een WW-uitkering toegekend. Korte tijd later heeft het UWV de daglonen van deze WW-uitkeringen herzien (verlaagd) omdat bij de berekening van de hoogte van het dagloon geen rekening was gehouden met de stakingsdagen. Op de stakingsdagen hebben de werknemers niet gewerkt en geen loon ontvangen. Het UWV heeft de betreffende WW-uitkeringen met terugwerkende kracht herzien over een periode van ongeveer 2 weken. De uitspraak heeft betrekking op deze herziening met terugwerkende kracht. Het UWV had volgens de rechtbank de uitkering in dit geval niet met terugwerkende kracht mogen herzien. De werknemers wisten immers niet dat het UWV een fout had gemaakt bij de berekening van het dagloon. Gemaakte fouten mogen door het UWV worden hersteld, maar niet met terugwerkende kracht. Naast de CNV had ook de FNV een zaak aangespannen namens 8 oud-werknemers, waarbij de uitkering in 6 gevallen met terugwerkende kracht is verlaagd. De rechtbank heeft de twee beroepen waarbij de uitkering niet met terugwerkende kracht is herzien ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de overige beroepen van de CNV en van het FNV gegrond verklaard vanwege de onterechte terugwerkende kracht. Dit laat onverlet dat het UWV in deze gevallen een nieuwe beslissing moet nemen waarin het dagloon alsnog met ingang van een datum, gelegen na de oorspronkelijke primaire beslissing, verlaagd moet worden in verband met de stakingsdagen tijdens de referteperiode van het dagloon.
Is het waar dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) voortaan niet automatisch stakingsdagen meetelt in de bepaling van het dagloon? Waarom is dat? Waarom zou het UWV het rechterlijk oordeel niet toepassen op soortgelijke gevallen in de toekomst?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het UWV voortaan wel de stakingsdagen moet meetellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u dat vastleggen in het Dagloonbesluit?
De rechtbank heeft in deze zaak bevestigd dat op grond van de huidige regelgeving stakingsdagen niet meetellen voor de bepaling van het dagloon. Ik heb echter begrip voor de wens van de vakbonden en van uw Kamer om verlaging van het dagloon in verband met stakingsdagen tijdens de referteperiode ongedaan te maken. Tijdens het Algemeen Overleg op 23 september jl. over WW-daglonen heb ik uw Kamer gemeld dat ik voornemens ben om het dagloonbesluit hierop aan te passen. Een dergelijke wijziging vergt niet alleen een aanpassing van het dagloonbesluit, maar heeft ook gevolgen voor de uitvoeringspraktijk van het UWV en de Belastingdienst. Een eventuele wijziging op dit punt zal overigens ook wijzigingen met zich meebrengen voor (de loonaangifte door) werkgevers. In overleg met het UWV en de Belastingdienst bezie ik de uitvoeringsconsequenties van deze wijziging en breng ik de kosten daarvan in beeld.
Het bericht dat slachtoffers van loverboys niet de noodzakelijke hulp krijgen |
|
Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat slachtoffers van loverboys in de regio Rotterdam mogelijk niet de noodzakelijke hulp krijgen?1
Zoals ik de vaste commissie heb laten weten in het algemeen overleg over slachtoffers loverboys/mensenhandel van 7 oktober 2015 vind ik dat slachtoffers van loverboys/mensenhandel de hulp moeten krijgen die ze nodig hebben en dat voor deze vaak kwetsbare groep expertise beschikbaar moet zijn. Daarom heb ik samen met de VNG gezorgd voor financiële arrangementen in het kader van de Jeugdwet en de Wmo 2015. Fier Fryslân en Kompaan en de Bocht zijn in deze financiële arrangementen aangemerkt als aanbieders waar specialistische opvang en hulp geboden worden aan slachtoffers van mensenhandel/loverboys. Het is aan de gemeenten om zich in te zetten voor deze slachtoffers.
Hoe verklaart u de forse teruggang in de vraag naar specialistische hulp van de Fier bij loverboyproblematiek in de regio Rotterdam?
Fier Fryslân heeft geconstateerd dat er minder slachtoffers doorverwezen worden vanuit gemeenten in de regio Rotterdam. Wat mogelijke verklaringen zijn van de verminderde directe instroom, is niet precies te duiden. Om helder te krijgen wat er aan de hand is buigen zowel gemeente Rotterdam als Fier Fryslân zich over deze kwestie. Volgens Fier Fryslân speelt mee dat er onvoldoende kennis zou zijn bij gemeenten over de specialistische voorzieningen. De VNG heeft in november dit jaar overleg met Fier Fryslân en Kompaan en de Bocht over wachtlijsten en de in- en doorstoomcijfers.
Slachtoffers kunnen naast de hierboven genoemde instellingen ook terecht bij andere jeugdhulpaanbieders. Deze aanbieders werken bovendien met de resultaten van de commissie Azough aan kwaliteitsverbetering voor opvang en hulp aan slachtoffers van loverboys/mensenhandel. De commissie Azough beoogt dat bij alle aanbieders voor jeugdhulp voldoende basiskennis aanwezig is om slachtoffers van loverboys/mensenhandel te signaleren en oog te hebben voor hun veiligheid. Eind vorig jaar heeft de commissie haar actieplan uitgebracht.
Voor aanbieders die specialistische hulp en opvang bieden aan jeugdigen die slachtoffer zijn van loverboys/mensenhandel is een kwaliteitskader opgesteld door de commissie. De Inspectie jeugdzorg zal hierop gaan toezien. Een aantal aanbieders zoals de Rading en Spirit hebben inmiddels specifieke aandacht voor meisjes die slachtoffers zijn van loverboys/mensenhandelslachtoffers.
Als meer jeugdhulpaanbieders zich specialiseren zal dit gevolgen kunnen hebben voor de bestaande specialistische organisaties. Deze ontwikkeling moet goed gevolgd worden en ik houd hierover contact met de VNG.
De commissie Azough heeft samen met aanbieders samenhangende praktische instrumenten ontwikkeld. Het verbeteren van de registratie van slachtoffers om een beter beeld te krijgen van de omvang van de problematiek is hier onderdeel van.
Waar worden deze slachtoffers nu opgevangen en hoe groot is deze groep?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de cijfers voor de vraag naar specialistische hulp van de Fier bij loverboyproblematiek over geheel Nederland? Zijn er ook andere regio’s waarbij dit probleem speelt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe garandeert u dat slachtoffers van loverboys de gekwalificeerde en specialistische zorg ontvangen die zij nodig hebben?
Belangrijk is dat specialistische hulp voor deze kwetsbare slachtoffers beschikbaar is. Ook is goede signalering van slachtoffers en loverboys/ mensenhandelproblematiek belangrijk. Tijdens het AO van 7 oktober jl. heb ik aangegeven de komende tijd in gesprek te willen gaan met de sector en met de VNG over het zorglandschap voor slachtoffers van loverboys. Het is belangrijk dat er in verschillende lagen van het zorglandschap kennis is over de loverboyproblematiek. Zorgprofessionals, waaronder de wijkteams, dienen genoeg kennis te hebben om te kunnen signaleren en zo nodig door te verwijzen. Als het gaat om meisjes die langdurig in het loverboycircuit zijn geweest en waarbij de problematiek heel ernstig is, zie ik voor me dat er op een aantal plekken in ons land specialistische zorg geboden wordt aan slachtoffers loverboys. Op die plekken is de expertise aanwezig voor deze uitermate kwetsbare groep met zware problematiek.
Zoals ik heb toegezegd in het AO van 7 oktober jl. zal ik met de VNG bespreken hoe gemeenten de producten van de commissie Azough kunnen gebruiken, met name als het gaat om signalering van slachtoffers. Hierbij zal ook aandacht zijn voor de wijkteams.
Welke organisaties zijn volgens u gekwalificeerd en geschikt om deze specialistische zorg te bieden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel budget hebben gemeenten daadwerkelijk besteed aan de specialistische landelijke functies in de jeugdzorg?
Hoeveel gemeenten daadwerkelijk hebben besteed aan de specialistische landelijke functies in de jeugdzorg is bij het rijk niet bekend. Aan gemeenten is door de VNG geadviseerd 3,76% (ruim € 100 mln) van het totale budget van de Jeugdwet te reserveren voor landelijke specialistische functies waarover landelijke afspraken zijn gemaakt. Fier Fryslân en Kompaan en De Bocht zijn als expertise- en behandelcentra op het terrein van geweld in afhankelijkheidsrelaties voor zover het minderjarigen betreft, partij bij deze afspraken.
Het bericht dat bewoners in blijf-van-mijn-lijfhuizen tot prostitutie worden aangezet |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Bewoners blijf-van-mijn-lijfhuizen aangezet tot prostitutie»1
Ja.
Is het waar dat «bewoners van blijf-van-mijn-lijfhuizen in Alkmaar en Heemskerk zijn aangezet om zichzelf te prostitueren en anderen daartoe over te halen»? Zo ja, hoeveel bewoners of andere personen waren betrokken bij het aanzetten tot prostitutie, en hoeveel bewoners zijn daartoe aangezet? Zo, nee wat is er dan niet waar aan het in het bericht gestelde?
Naar aanleiding van dit artikel en andere berichten in de media heb ik contact op laten nemen met Blijf Groep. Blijf Groep heeft mij het volgende laten weten.
In het najaar van 2014 is er sprake geweest van drie aan elkaar gelieerde signalen op dit vlak. Blijf Groep past in zo’n geval altijd een standaardwerkwijze toe: een direct gesprek met de betreffende cliënt, overleg met de politie, nagaan van de mogelijkheden tot aangifte of een strafrechtelijk traject, individuele begeleidingsgesprekken en groepsvoorlichting aan medewerkers en cliënten (in samenwerking met politie en Scharlaken Koord, een organisatie voor hulpverlening aan prostituees) gericht op preventie en op het vermijden van risico’s op situaties van onvrijwilligheid en criminele contacten.
Blijf Groep geeft aan dat zij overigens geen enkele aanwijzing had voor het laten plegen of voorkómen van prostitutie in de genoemde locaties. Aangifte doen van strafbare feiten was dus niet aan de orde. Blijf Groep blijft uiteraard alert op signalen of er sprake zou zijn van (mogelijke) prostitutie door vrouwen die in de opvang verblijven
Zijn er bij de ronselpraktijken strafbare feiten begaan? Is daarvan aangifte gedaan? Zo ja, over welke strafbare feiten gaat het?
Zie antwoord vraag 2.
Is er nog steeds sprake van het aanzetten tot prostitutie in een van de genoemde blijf-van-mijn-lijfhuizen? Zo ja, hoe kan dat, en wat wordt ondernomen om dit tegen te gaan? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot het bericht dat een aantal bewoonsters op de locatie in Heemskerk (of recentelijk zat) het tegendeel beweert?
Zie antwoord vraag 2.
Weet u of er in andere blijf-van-mijn-lijfhuizen in Nederland gelijkaardige problemen met betrekking tot het aanzetten tot prostitutie speelt? Zo ja, wat is de aard en omvang? Zo nee, acht u het wenselijk dit te laten onderzoeken?
Noch mij, noch de Federatie Opvang zijn op dit moment signalen bekend over het aanzetten tot prostitutie in andere vrouwenopvanglocaties. Wel moeten instellingen altijd bedacht zijn op het risico dat vrouwen in de opvang worden aangezet tot of geronseld voor prostitutie. Het gaat immers vaak om zeer kwetsbare vrouwen die ernstig getraumatiseerd kunnen zijn. In de vrouwenopvang worden bijvoorbeeld slachtoffers van mensenhandel en loverboys opgevangen. Het risico bestaat dat mensenhandelaren of pooiers proberen deze slachtoffers of andere cliënten van de vrouwenopvang te ronselen voor de prostitutie. Het risico bestaat tevens dat cliënten onderling werven voor prostitutie.
Deelt u de mening dat blijf-van-mijn-lijfhuizen moeten zorgen voor een veilig en rustig leefklimaat? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het leefklimaat dat in het bericht wordt geschetst, en welke mogelijkheden ziet u om wel voor een veilig en rustig leefklimaat te zorgen?
Het leefklimaat in de vrouwenopvang is primair een verantwoordelijkheid van de organisaties in de vrouwenopvang. Zij moeten adequate begeleiding aan hun cliënten bieden. Het is aan de gemeenten om daar toezicht op te houden. De afgelopen jaren heb ik sterk geïnvesteerd in de kwaliteitsverbetering van de vrouwenopvang, met als doel snelle, passende en adequate hulp en opvang, waarbij de veiligheid van de slachtoffers en hun eventuele kinderen voorop staat. Het Verbeterplan Vrouwenopvang dat van 2008 tot 2014 is uitgevoerd, heeft geleid tot het opstellen en het invoeren van methodieken als «Krachtwerk» voor vrouwen en «Veerkracht» voor kinderen. Er is sectorbreed een belangrijke kwaliteitsslag gemaakt, waarop de vrouwenopvang samen met de Federatie Opvang en de VNG voortbouwt, onder andere in het door mij gefinancierde ondersteuningsprogramma «Regio-Aanpak Veilig Thuis». Daarmee verkeert de sector vrouwenopvang in de juiste uitgangspositie om te zorgen voor een veilig en rustig leefklimaat en zie ik geen aanleiding tot het nemen van aanvullende maatregelen.
Kunt u in overleg gaan met de Blijfgroep over de te nemen maatregelen, en de Kamer hierover informeren vóór het Algemeen overleg Geweld in afhankelijkheidsrelaties voorzien op 24 september a.s.?
Ja.
Een mogelijke verijdelde terreuraanslag bij de politie in Rotterdam |
|
Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politie 010 ontsnapt aan terreuraanslag»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe groot de terroristische dreiging tegen de politie in Rotterdam is geweest?
Het betreft een lokaal incident dat heeft plaatsgevonden in januari 2015. Dit incident is door de politie Rotterdam onderzocht en het onderzoek heeft geen aanleiding gegeven tot verdere strafvervolging.
In hoeverre klopt het dat de veiligheidsmaatregelen bij verschillende Rotterdamse politielocaties naar aanleiding van de terroristische dreiging eerst zijn verscherpt, maar daarna al snel zijn teruggedraaid?
Uit veiligheidsoverwegingen doe ik in het openbaar geen uitspraken over dreiging en risico ten aanzien van specifieke objecten en diensten. Indien dreiging en risico er aanleiding toe geven, neemt de politie, in afstemming met en onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, passende maatregelen.
Het huidige dreigingsniveau -substantieel- betekent dat rekening wordt gehouden met de mogelijkheid van een aanslag.
Is het waar dat veel politielocaties op dit moment onvoldoende zijn beschermd tegen terroristische aanslagen, waardoor veel agenten zich onveilig voelen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de beveiliging van politielocaties op te schroeven?
Zie antwoord vraag 3.