De uitspraak dat (ook) de politie bij sociale mediabedrijven de status heeft van ‘trusted flagger’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van Staatssecretaris Van Huffelen tijdens het Vragenuur van 14 februari 20221 waarin de Staatssecretaris stelt dat (ook) de politie bij sociale mediabedrijven de status heeft van «trusted flagger»?
Ja.
Kan de Kamer alle meldingen ontvangen die de politie in haar hoedanigheid van «trusted flagger» heeft verstuurd, sinds 2020, naar sociale mediabedrijven?
Zoals aangegeven in de beantwoording op de Kamervragen van Kamerlid Omtzigt en vragen van Kamerlid Van Houwelingen2 registreert de politie de gevraagde informatie niet op zodanige wijze dat de informatie uit de politiesystemen gehaald kan worden. Zoals aangegeven in het antwoord op de Kamervragen van Kamerlid Omtzigt werkt het kabinet momenteel aan een publiek privaat kader voor het melden van onrechtmatige, strafbare en onwenselijke content (bijvoorbeeld desinformatie). Hieronder valt ook de politie.
Overlastgevende asielzoekers in het Budel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met bericht «Ook azc’ers balen van overlast in bus»?1
Ja.
Deelt u de mening dat gaan schelden, dreigen en spugen omdat je aangesproken wordt op het feit dat je zonder kaartje in de bus wil stappen niet in Nederland past en dat het een zeer slecht signaal is als dat wordt getolereerd? Zo ja, wilt u de asielprocedure van het tuig dat buschauffeurs heeft bedreigd en bespuugd, hetgeen heeft gezorgd voor het (tijdelijk) opheffen van de bushalte en het overslaan van twee bushaltes, per direct stoppen en zorgen dat de overlastgevers het land worden uitgezet en een enkele reis richting het land van herkomst krijgen?
Overlastgevend of agressief gedrag is volstrekt onacceptabel. Dergelijk gedrag wordt niet getolereerd. Hoewel het gaat om een in omvang beperkte groep asielzoekers die overlast veroorzaakt in het OV en meer specifiek op deze buslijn, ondermijnt dit gedrag het draagvlak voor de asielopvang. De tijdelijke opheffing van de bushalte en het overslaan van twee bushaltes raakt niet alleen de kleine groep overlastgevende asielzoekers, maar ook de andere bewoners van het AZC die zich naar behoren gedragen.
Ik vind dat daadkrachtig moet worden opgetreden tegen wetsovertredingen door iedereen, dus ook asielzoekers. Asielzoekers die in Nederland een misdrijf plegen, worden daar voor vervolgd. Het uitgangspunt van het openbare orde-beleid is dat vreemdelingen die misdrijven plegen niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland. Een veroordeling voor een (bijzonder) ernstig misdrijf kan dan ook grond zijn om geen verblijfsvergunning te verlenen.
Het is aan het Openbaar Ministerie en de rechtspraak om te beoordelen of het veroorzaken van overlast zoals schelden, dreigen en spugen in individuele gevallen leidt tot strafrechtelijke vervolging en/of veroordeling. Indien het Openbaar Ministerie besluit over te gaan tot strafrechtelijke vervolging en/of veroordeling, betrekt de IND dit bij een eventuele weigering of intrekking van een verblijfsvergunning.
Bij verblijfsbeëindiging start de DT&V het terugkeerproces.
Welke inzet gaat u leveren om de overlastgevende asielzoekers op te sporen en uit te zetten en gaat u daarbij te rade bij welwillende azc’ers die zeggen ook te balen van de situatie en de groep te kunnen aanwijzen omdat zij er «allemaal last van hebben, ook op het terrein van het azc zelf»? Graag een gedetailleerd antwoord.
Samen met het Ministerie van IenW, vervoerders, politie, OM en COA werk ik aan een integraal plan van aanpak om de overlast die wordt veroorzaakt door asielzoekers in het openbaar vervoer terug te dringen. Hiermee zet ik in op een stevige aanpak van asielzoekers die overlast of agressie in het openbaar vervoer veroorzaken. Daarnaast werk ik samen met deze partijen aan verschillende preventieve maatregelen, zodat overlast zoveel mogelijk voorkomen kan worden. Daarbij merk ik echter wel op dat nooit alle incidenten voorkomen kunnen worden.
Een van de maatregelen die ik reeds heb getroffen is de inzet van straatcoaches in stationsgebieden. Deze straatcoaches kunnen ov-personeel ondersteunen en voorkomen dat een situatie uit de hand loopt. Verder kan aan veelplegers een reis- en verblijfsverbod opgelegd worden. Daarnaast werk ik samen met de verschillende partijen aan het verbeteren van de mogelijkheden voor dossieropbouw en gegevensdeling, zodat overlastgevers sneller en effectiever aangepakt kunnen worden. Tevens werk ik samen met het COA aan het verbeteren van de voorlichting die asielzoekers ontvangen over de werking van het openbaar vervoer in Nederland.
Tenslotte wil ik benoemen dat sinds 6 maart jl. een speciaal toezichtteam in de gemeente Cranendonck wordt ingezet. Het team van vier toezichthouders zal zich tot en met het einde van het jaar laten zien op plekken waar overlast het meeste voorkomt, zoals op de locatie van het COA in Budel, het winkelgebied en in het openbaar vervoer. Eenzelfde team is eind vorig jaar in de gemeente Westerwolde gestart.
Het bericht dat een ex-werknemer van ASML bedrijfsinformatie verduisterde |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Chinese ex-werknemer van ASML verduisterde bedrijfsinformatie»?1
Ja.
Kunt u aangeven sinds wanneer deze situatie bekend is bij het ministerie?
ASML heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken vertrouwelijk geïnformeerd op 3 februari 2023.
Kunt u aangeven of de werknemer is ontslagen naar aanleiding van de ontdekking van deze ernstige situatie, of dat hij reeds uit eigen beweging was vertrokken bij het bedrijf?
Het kabinet doet geen uitspraak over individuele gevallen. Bedrijven zijn primair zelf verantwoordelijk voor hun informatiebeveiliging, de bescherming van hun bedrijfsgeheimen en eventuele disciplinaire maatregelen binnen het bedrijf. Deze vragen zijn dus aan ASML om te beantwoorden. In algemene zin kan worden opgemerkt dat de Douane in opdracht van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking toezicht houdt op de naleving van de regels rondom strategische diensten. Bij eventuele geconstateerde onregelmatigheden kan de Douane onder leiding van het OM een opsporingsonderzoek instellen.
Hoe wordt voorkomen dat het verduisteren van bedrijfsinformatie door meer medewerkers plaatsvindt die nu nog steeds bij ASML werken, gezien het ontzettend grote personeelsbestand van het bedrijf?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is het huidige protocol om dit soort praktijken te voorkomen, en in hoeverre is dit protocol aangepast naar aanleiding van deze recente ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 3.
Welke garanties zijn er om te voorkomen dat bedrijfsinformatie ook nu nog wordt verduisterd door medewerkers die nog actief zijn bij ASML aangezien er vorig jaar ook al een soortgelijk incident plaatsvond?2
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven om wat voor verduisterde bedrijfsinformatie het precies ging hier, en in hoeverre de Nederlandse en geopolitieke belangen hierbij in het geding zijn? Wat is uw appreciatie van de ernst van de verduisterde informatie, juist ook omdat de directeur van ASML aangeeft dat China uiteindelijk toch wel zelf de technologie zal ontwikkelen om chips te maken? In hoeverre zou deze informatie daar eventueel aan bij hebben kunnen dragen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of met de gestolen informatie datalithografiesystemen voor chips ontwikkeld zouden kunnen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of de persoon die de informatie heeft verduisterd connecties had met de autoriteiten in China?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre beïnvloedt dit voorval de afspraken die gemaakt worden over de export van chips naar China?
Mede gezien de technologische ontwikkelingen en geopolitieke context heeft het kabinet in het kader van de (inter)nationale veiligheid nationale maatregelen genomen op het gebied van de export van geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleiders. Daarover bent u meermaals (vertrouwelijk) geïnformeerd, onder meer via mijn brief van 8 maart. Ook binnen de aanpak statelijke dreigingen is het tegengaan van ongewenste kennis- en technologieoverdracht een belangrijk doel. Daarnaast heeft het kabinet een wetsvoorstel bij Uw Kamer aanhangig gemaakt voor de uitbreiding van de strafbaarheid van spionageactiviteiten, op grond waarvan het strafbaar wordt gesteld schadelijke handelingen te verrichten ten behoeve van een buitenlandse mogendheid als daardoor gevaar ontstaat voor de veiligheid van een of meer personen of voor (andere) fundamentele belangen in relatie tot de nationale veiligheid. Het is op basis van de huidige informatie niet mogelijk om te bepalen of deze casus onder dit wetsvoorstel zou vallen en bovendien is het in een concreet geval aan het Openbaar Ministerie om een besluit te nemen over het al dan niet instellen van vervolging. Dit voorval heeft naar de mening van het kabinet verder geen invloed op de export van chips naar China.
Wanneer bent u van plan om aan de kamer mee te delen wat de concrete afspraken zijn die met ASML zijn gemaakt over de toekomstige export van chips naar China?
In de Kamerbrief van 8 maart (Kamerstuk 22 054, nr. 384) is uw Kamer geïnformeerd over aankomende exportcontrolemaatregelen voor geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleiders. Ook hebben op 8 maart mijn ambtenaren in een besloten technische briefing nadere informatie gegeven over dit onderwerp.
De toestemmingsprocedure |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Waarom is het doel «wetenschappelijk onderzoek» niet voldoende geconcretiseerd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in de toestemmingsprocedure, terwijl de Autoriteit Persoonsgegevens in een memo van 23 december 2020 aan de functionaris gegevensbescherming van het ministerie heeft geadviseerd dit element preciezer te formuleren (zie de derde pagina van het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens)?1
Het memo van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) van 23 december 2020 had betrekking op het verstrekken van gezondheidsgegevens (vaccinatiegegevens) door vaccinerende huisartsen aan het RIVM. In het memo heeft de AP toegelicht dat de huisartsen voor deze gegevensverstrekking toestemming nodig hebben om hun medisch beroepsgeheim te doorbreken. Daarnaast reageert de AP – in positieve zin – op de juridische onderbouwing van het verwerken van gezondheidsgegevens door het RIVM in een landelijk vaccinatieregister, voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van haar wettelijke taken. Als één van de doelen van gegevensverwerking werd daarbij ook genoemd dat het RIVM persoonsgegevens mogelijk zou gaan gebruiken voor wetenschappelijk onderzoek, conform de doelen van het landelijk vaccinatieregister. De AP adviseerde om dat doel concreter te verwoorden. Hoe deze gegevens door het RIVM zelf gebruikt worden is vervolgens geconcretiseerd. Zoals beschreven in de privacyverklaring COVID-192 kunnen de gegevens op termijn gebruikt worden voor het uitvoeren van epidemiologisch wetenschappelijk onderzoek, een van de wettelijke taken van het RIVM. Deze gegevens zullen dan gepseudonimiseerd worden, zoals beschreven in de Wet Publieke Gezondheid3. Dit betekent dat de gegevens vervangen worden door een code. Als er voor een specifiek onderzoeksdoel toch niet-gecodeerde gegevens nodig zijn, dan moeten de onderzoekers daarvoor eerst toestemming vragen van de betreffende persoon.
Geweldincidenten op HTL Hoogeveen |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat de handhaving- en toezichtlocatie (HTL) Hoogeveen alleen bedoeld is voor zwaar overlastgevende asielzoekers?
Ja, dat klopt.
Als een asielzoeker overlast veroorzaakt, kan het COA verschillende maatregelen treffen, zoals neergelegd in het maatregelenbeleid. Hieronder valt onder andere het reglement onthouding verstrekkingen (rov). Het COA gebruikt deze maatregelen om bewoners zich bewust te maken van de negatieve impact van het incident, dan wel het getoonde gedrag. Een andere, zwaardere maatregel is plaatsing op de Handhaving en Toezichtlocatie te Hoogeveen (htl), met een capaciteit van 50 bedden. Dit vindt plaats na het opleggen van een zogenaamd artikel 56 Vreemdelingenwet 2000 maatregel door de IND, DT&V of AVIM. Dit is een uitzonderlijke vrijheidsbeperkende maatregel voor asielzoekers die op een opvanglocatie ernstige overlast veroorzaken, waarvan de impact op de bewoners en medewerkers dusdanig groot en heftig is, dat plaatsing in een separate opvang noodzakelijk is. In zeer uitzonderlijke situaties kan de impact van een incident als dusdanig ernstig worden aangemerkt dat, indien inbewaringstelling niet in de rede ligt of mogelijk is, direct voor de htl-maatregel wordt gekozen. De htl is primair gericht op streng toezicht op én begrenzing van negatief gedrag van asielzoekers. Hiermee wordt beoogd: (a) stringent op te treden tegen onaanvaardbaar gedrag van overlastgevende asielzoekers, (b) de veiligheid op reguliere opvanglocaties te vergroten, (c) de overlast rond de reguliere opvanglocaties te beperken, (d) de veiligheid op de htl te vergroten en (e) overlast en criminaliteit in de omgeving van de htl te voorkomen.
Gedragsbeïnvloeding gericht op gedragsverandering is niet het hoofddoel van de plaatsing in de htl. Hier is in de begeleiding door het COA echter wel aandacht voor. Het COA maakt gebruik van diverse methoden die ook door de reclassering en DJI worden gebruikt. Er is aandacht voor bewustwording van zowel de eigen problematiek als de gevolgen daarvan en het aanbieden en aanleren van handelingsperspectieven of gedragsalternatieven. Eveneens is aandacht voor de mogelijke oorzaken van het overlastgevend gedrag. Hiervoor is intensief contact met verslavingszorg- en GGZ-instellingen.
Welke misdragingen of overlast hebben zij zoal veroorzaakt? Met andere woorden, wanneer komt iemand in aanmerking voor een overdracht aan HTL Hoogeveen? Welke criteria worden daarvoor gehanteerd?
Zoals hierboven aangegeven is de htl bedoeld voor asielzoekers die zeer ernstige overlast binnen en buiten de opvanglocatie veroorzaken met grote impact op bewoners en/of medewerkers. De htl-maatregel kan in twee gevallen worden opgelegd: na één incident met een zeer grote impact of indien sprake is van eerdere incidenten met een grote of zeer grote impact. Hierbij gaat het onder meer om agressie en fysiek geweld tegen COA-personeel (of derden werkzaam op een COA-locatie) of tegen medebewoners. Daarnaast kan bijvoorbeeld sprake zijn van verbale doodsbedreigingen of forse vernielingen aan COA-eigendommen.
Wie controleert en/of besluit of de misdragingen voldoende zijn om overdracht naar HTL Hoogeveen te rechtvaardigen? Waarom komt hier geen rechter aan te pas?
Plaatsing op de htl is een bestuursrechtelijke maatregel en kan plaatsvinden op initiatief van de COA- locatiemanager na afstemming en weging van het dossier. Het vereist een grondige dossieropbouw op basis waarvan een zorgvuldige afweging wordt gemaakt door daartoe bevoegde medewerkers en ketenpartners. Hiervoor zijn diverse waarborgen ingebouwd. Bij het maken van deze afweging wordt gekeken naar de impact van het incident. Ook wordt bekeken of andere vormen van opvang beter passend zouden zijn, zoals intensief begeleidende opvang of opname in een psychiatrische instelling. Ook gaat strafrecht uiteraard voor. Zoals benoemd wordt de afweging in gezamenlijkheid gemaakt. Het voornemen tot plaatsing wordt eerst voorgelegd aan de IND of DT&V (afhankelijk van de procedure), waarna op basis van het individuele geval wordt beoordeeld of voldoende grond aanwezig is voor het opleggen van een bestuursrechtelijke maatregel ex artikel 56 Vw. Hiertegen staan rechtsmiddelen open. Dat houdt in dat de vreemdeling beroep kan instellen tegen deze beslissing, en de rechter toetst of de oplegging van deze maatregel proportioneel is. Hier komt dus wel een rechter aan te pas.
Verder beoordeelt het GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA) of sprake is van contra-indicaties voor plaatsing vanuit medisch oogpunt, zowel lichamelijk als geestelijk. Acute psychiatrie of anders zijnde zeer complexe zorg zijn een contra- indicatie voor plaatsing in de htl. Tot slot wordt beoordeeld of op basis van de stand van de procedure/vertrektraject om redenen van opportuniteit aanleiding is om van de plaatsing af te zien.
Deze werkwijze is reeds diverse keren door de rechter beoordeeld en daaruit is gebleken dat de rechtszekerheid voldoende is geborgd.
Welke grondslag is er om asielzoekers – zonder tussenkomst van een rechter – in de HTL te plaatsen en hun vrijheid te beperken? Welke grondslag is er om alleenstaande vluchtelingenkinderen – zonder tussenkomst van een rechter – in de HTL te plaatsen?
Zoals hierboven aangegeven, staat voor elke vreemdeling aan wie een maatregel ex artikel 56 Vw wordt opgelegd, rechtsmiddelen open. Men kan dus te allen tijde een rechter vragen om te beoordelen of oplegging van deze maatregel gerechtvaardigd is, indien de vreemdeling hiertoe rechtsmiddelen aanwendt.
In beginsel worden amv niet op grond van een artikel 56 Vw maatregel in de htl geplaatst. In een geval van een amv van 16 jaar of ouder kan dat wel. COA en Nidos hebben afgesproken dat de voogd toestemming gevraagd wordt alvorens plaatsing in de htl mogelijk is. Nidos wordt derhalve eerst verzocht of zij instemmen met een plaatsing op de htl. Zonder toestemming van Nidos kan een amv niet worden geplaatst op de htl.
Klopt het dat er inderdaad (geoorloofd of ongeoorloofd) geweld is gepleegd door personeelsleden?
Het klopt dat dwang is toegepast door medewerkers van COA en DJI op de htl en dat er soms met harde hand is opgetreden. Hierbij wordt opgemerkt dat ten aanzien van het beoordelen of er onrechtmatig en/of disproportioneel dwang is toegepast bij een incident, van belang is dat hierbij alle omstandigheden in acht worden genomen. De woonbegeleiders (van COA en DJI) van de htl kunnen een vreemdeling met lichte aanraking een kamer uit begeleiden. Dit gebeurt enkel in uitzonderlijke gevallen, zoals wanneer een situatie dreigt te escaleren. Een woonbegeleider mag ook zichzelf fysiek verdedigen wanneer een asielzoeker dermate agressief gedrag vertoont jegens hem. Hierbij wordt benadrukt dat dit proportioneel dient te zijn. De boa´s van DV&O kunnen op een gepaste wijze dwangbevoegdheden aanwenden indien zij bij de uitoefening van hun toezichtstaken worden geconfronteerd met een (concrete dreiging van een) strafbaar feit. De doelgroep in kwestie bestaat uit asielzoekers waarbij lichtere maatregelen niet voldoende zijn gebleken en begrenzing van het negatieve gedrag benodigd is om de veiligheid van eenieder te kunnen garanderen. Toepassing van disproportionele dwang is nooit gerechtvaardigd. Indien dwang wordt toegepast, heeft dit tot doel de situatie te de-escaleren en de veiligheid te waarborgen.
Met betrekking tot het toepassen van dwang door boa´s van DV&O is van belang om op te merken dat alle inzet hiervan wordt gecontroleerd en ter beoordeling aan de direct toezichthouders wordt voorgelegd. Er is bijvoorbeeld een incident bekend waarbij een DV&O medewerker onrechtmatig gebruik heeft gemaakt van een vrijheidsbeperkend middel, namelijk handboeien. Hiervan is direct melding gemaakt en zijn de betreffende medewerker en leidinggevende aangesproken op het onrechtmatig gebruik. Indien noodzakelijk kan dit ook arbeidsrechtelijke gevolgen hebben.
Hoe worden asielzoekers beschermd tegen geweld van de medewerkers van de HTL? Is er bijvoorbeeld een werkinstructie beschikbaar voor HTL Hoogeveen, waarin uiteengezet wordt wanneer geweld wel geoorloofd is en waar dit dan gemeld zou moeten worden? Zo ja, kan de u deze met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Het COA heeft een beleidsplan Agressie en Geweld dat voor alle medewerkers geldt. Het beleidsplan geldt voorts voor derden die werkzaam zijn op COA-locaties. Naar aanleiding van de bevindingen en aanbevelingen die zijn gedaan door de Inspectie van Justitie en Veiligheid op 13 oktober 2022 is het document geactualiseerd. Dit is in gezamenlijkheid met betrokken ketenpartners gedaan. De bevindingen van de Inspectie in haar brief van 5 april jl. worden momenteel verwerkt in het handelingskader. Hierin zal duidelijk uiteengezet worden wat wordt verstaan onder «dwang». Het COA zal het geactualiseerde beleid vervolgens op zo kort mogelijke termijn aan haar personeel ter beschikking stellen.
Daarnaast is van belang dat het COA een klachtencommissie aan het inrichten is, alwaar de vreemdelingen melding kunnen maken indien sprake is van ongeoorloofde dwang. Het COA heeft voortvarend een aantal opties in kaart gebracht, waarover deze maand een besluit zal worden genomen. Hiermee wordt opvolging gegeven aan de aanbeveling die is gedaan door de Inspectie in dit verband.
Kunt u bevestigen dat er verschillende geweldsincidenten zijn geweest, dan wel geoorloofd, dan wel ongeoorloofd, die vervolgens niet gemeld zijn, dan wel aan het Nidos, dan wel aan de inspectie?
Zoals ik reeds bij de beantwoording van de mondelinge vraag hierover heb aangegeven, klopt het dat er incidenten waarbij een amv betrokken was, abusievelijk niet zijn gemeld bij Nidos en/of de Inspectie. Indien zich een situatie voordoet waar een amv bij betrokken is en waarin fysiek moet worden ingegrepen om te de-escaleren, dan moet dit door het COA worden gemeld bij Nidos. Nidos zal vervolgens zorgdragen voor het melden van de betreffende incidenten bij de Inspectie.
In 2022 zijn de afspraken herbevestigd waardoor sindsdien alle incidenten met amv worden gemeld aan Nidos.
Wat zijn de onderliggende redenen dat deze incidenten niet gemeld zijn?
Het was COA op dat moment niet duidelijk dat de betreffende incidenten onder het meldingsprotocol met Nidos en IGJ vielen. De afspraken zijn herbevestigd en eventuele incidenten worden gemeld.
Geven aanwezige artsen altijd meldingen door van gewonde asielzoekers, en zo ja, aan welke toezichthouder melden de artsen dan die klachten?
In verband met de privacywetgeving heeft het COA hier geen zicht op. De arts in kwestie bepaalt of het noodzakelijk is om een melding te maken.
Is het inderdaad zo dat Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) -medewerkers spuugzakken en handboeien mogen gebruiken in specifieke gevallen? Hoe verhoudt zich dit tot het hebben van een specifieke opleiding voor het toepassen van deze methoden in bijvoorbeeld detentiecentra?
Voor woonbegeleiders COA en DJI-medewerkers geldt dat zij geen bevoegdheden hebben om dwangmiddelen zoals handboeien of spuugmaskers in te zetten. De boa’s van DV&O zijn speciaal getraind en in het bezit van specifieke bevoegdheden om dwangmiddelen zoals handboeien en spuugmakers indien noodzakelijk in te zetten. Daar hebben zij de benodigde opleidingen en trainingen voor gevolgd. Dit zijn dezelfde opleidingen en trainingen die door andere boa’s zijn gevolgd. Voor de boa’s van DV&O geldt dat zij op grond van artikel 4.1, eerste lid, aanhef en onder d, Vreemdelingenvoorschrift 2000 (hierna VV) zijn belast met het vreemdelingentoezicht, waaronder de handhaving van de maatregelen van toezicht, zoals bedoeld in artikelen 54, 55 en 56 Vreemdelingenwet 2000 (hierna Vw). Bij de uitoefening van deze taak kunnen de boa’s gebruik maken van specifieke bevoegdheden.1 Wanneer een bewoner van de htl overlastgevend gedrag vertoont, kunnen de boa’s overgaan tot staande- en ophouding.
De DV&O boa’s kunnen in de uitoefening van hun toezichtstaak krachtens de Vreemdelingenwet dwangbevoegdheden2 toepassen indien de vreemdeling onvoldoende medewerking verleent en dwang noodzakelijk is. De handhaving van de huisregels en interne orde op de htl – en reguliere opvanglocaties – betreft géén handhaving van de openbare orde. Dit valt dan ook niet onder uitvoering van de politietaak. De DV&O boa’s kunnen hun politiële bevoegdheden dan ook niet toepassen voor zover zij op de htl de woonbegeleiders van COA en DJI ondersteunen in de handhaving van de huisregels en interne orde.
De DV&O boa’s zijn echter in de htl niet alleen aanwezig ter ondersteuning van de woonbegeleiders van COA en DJI. Zij zijn daar ook aanwezig als ambtenaren belast met vreemdelingentoezicht. Bij de uitoefening van deze taak mogen zij dwangmiddelen inzetten. Zij mogen dit ook wanneer zij bij de uitoefening van dit toezicht op de htl worden geconfronteerd met (een concrete dreiging van) strafbare feiten zoals vernieling, belediging, bedreiging, diefstal, mishandeling of het niet opvolgen van een door de boa gegeven bevel. In dit soort situaties hebben de DV&O boa’s op grond van hun boa-status een geweldsbevoegdheid vergelijkbaar met die van politieambtenaren. Het voorkomen van dergelijke strafbare feiten valt eveneens onder de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.
Kunnen asielzoekers aangifte doen van bijvoorbeeld mishandeling? Zo nee, waarom niet?
Asielzoekers kunnen, net als ieder ander, aangifte doen van een strafbaar feit. Dit kunnen zij bij de politie doen.
Hebben advocaten toegang tot de HTL? Zo nee, waarom niet?
Voor het contact met hun cliënten kunnen advocaten gebruikmaken van de spreekkamers van VWN op het reguliere AZC dat is gevestigd naast de htl. Hier is voor gekozen om de veiligheid van de advocaten te kunnen borgen. Ook houdt VWN een spreekuur op de htl.
Klopt het dat er bovendien geen duidelijk meldpunt en/of duidelijke klachtenprocedure is waar asielzoekers uit HTL Hoogeveen zich kunnen melden, indien zij met geweld in aanraking zijn gekomen? Wat is hiervoor dan wel de procedure?
Voor bewoners van de htl is de reguliere klachtenprocedure van het COA van toepassing, zoals dat ook voor bewoners van reguliere opvanglocaties geldt. Naar aanleiding van het rapport van de Inspectie JenV van 13 oktober 2022 is het COA aan het onderzoeken of naast de bestaande klachtenregeling een op de htl toegespitste, meer onafhankelijke vorm van een klacht indienen en behandelen kan worden ingericht. Door het COA is voortvarend een aantal opties in kaart gebracht, waarover deze maand een besluit wordt genomen.
Hoe wordt opvolging gegeven aan geweldsincidenten in HTL Hoogeveen, zowel bij geoorloofde als ongeoorloofde incidenten?
Wanneer zich een incident voordoet, wordt dit geregistreerd door het personeel in het IBIS-systeem van het COA. Dit gebeurt ongeacht of hierbij sprake is van inzet van bevoegdheden of middelen. Indien het personeel fysiek heeft moeten ingrijpen bij een incident, wordt dit vastgelegd in de registratie en meegenomen in de evaluatie van het incident. De locatiemanager van het COA controleert de registratie aan de hand van eventuele camerabeelden en worden eventuele verdiepende vragen gesteld aan het personeel. Voorts is er nazorg voor eventuele slachtoffers (bewoners of personeel) en voor het personeel dat betrokken is geweest bij het incident. De locatiemanager van het COA draagt zorg voor vastlegging van het incident. Ook draagt hij zorg voor een terugkoppeling van zijn bevindingen aan het personeel. Mocht sprake zijn van disproportioneel handelen, dan wordt daar direct op gehandeld door het COA en (al dan niet extern) onderzoek naar gedaan. Als een minderjarige vreemdeling betrokken is bij het incident, dan wordt dit door het COA bij het Nidos gemeld. Het Nidos draagt zorg voor melding van het incident bij de Inspectie.
Indien bevoegdheid door de boa´s van DV&O is ingezet, dan wordt dit gemeld bij de direct toezichthouder.
Worden geweldincidenten in HTL Hoogeveen ook onderling besproken, waarbij er verslaglegging plaatsvindt van de debriefing? Zo ja, wordt deze verslaglegging overlegd aan het Nidos, zodat zij daarmee de Inspectie kunnen inschakelen?
Incidenten waar een minderjarige vreemdeling bij betrokken is geweest, worden gemeld bij Nidos. Daarnaast heeft de voogd van Nidos ook regelmatig contact met de minderjarige vreemdeling. De melding wordt gedaan op basis van de evaluatie en registratie van het incident. Het Nidos draagt zorg voor melding van het incident bij de Inspectie. Als de Inspectie oordeelt dat nadere bespreking noodzakelijk is, dan volgt er een evaluatie van het incident met onder meer de voogd/jeugdbeschermer, gedragswetenschapper van de htl, betrokken personeel van de htl, de mentor van de jeugdige en het management van de htl.
Wat is de reden dat alleen het Nidos en niet meteen de Inspectie van Justitie en Veiligheid op de hoogte wordt gesteld van geweldsincidenten bij minderjarigen?
Het COA maakt van alle incidenten waar een amv betrokken bij is geweest melding bij Nidos. Het Nidos meldt op basis van haar wettelijke taak vervolgens het incident bij de toezichthoudende instantie, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.
Hoe worden kinderen en minderjarigen beschermd tegen geweld van de medewerkers van de HTL?
Zie ook mijn antwoord op vraag 1, waarin ik aangeef dat de htl primair gericht is op streng toezicht op én begrenzing van negatief gedrag van asielzoekers. Hiermee wordt beoogd: (a) stringent op te treden tegen onaanvaardbaar gedrag van overlastgevende asielzoekers, (b) de veiligheid op reguliere opvanglocaties te vergroten, (c) de overlast rond de reguliere opvanglocaties te beperken, (d) de veiligheid op de htl te vergroten en (e) overlast en criminaliteit in de omgeving van de htl te voorkomen. Gedragsbeïnvloeding gericht op gedragsverandering is niet het hoofddoel van de plaatsing in de htl. Hier is in de begeleiding door het COA echter wel aandacht voor.
De woonbegeleiders van de htl zijn in beginsel niet bevoegd om dwang toe te passen. Zij kunnen indien dat noodzakelijk is – net zoals personeel in een zorginstelling – iemand met een lichte aanraking de ruimte uit te begeleiden in het kader van de-escalatie. De woonbegeleiders zijn niet bevoegd om hier kracht van meer dan geringe betekenis bij te gebruiken. De DV&O boa’s die worden ingezet op de htl zijn wel bevoegd om deze middelen toe te passen bij de uitoefening van hun toezichtstaak. Dwang wordt enkel gebruikt in uitzonderlijke situaties. Zoals wanneer een asielzoeker dermate agressief gedrag vertoont jegens een medewerker of andere bewoners dat geen andere uitweg mogelijk is. Het kan voorkomen dat corrigerend gehandeld wordt door een boa om te voorkomen dat een situatie escaleert. Bovendien is er cameratoezicht en worden alle incidenten waar een minderjarige vreemdeling bij betrokken is, via Nidos gemeld bij de Inspectie. De Inspectie beoordeelt vervolgens of nader onderzoek nodig is voor een specifiek incident.
Hoe ziet u de rol van de Inspectie?
De Inspectie vervult een belangrijke toezichthoudende rol. Zij zijn onafhankelijk en objectief en vervullen een essentiële rol bij het maken en uitvoeren van beleid. Naast het verrichten van thematische onderzoeken, hebben zij ook een reguliere toezichtstaak. De Inspectie levert veelal bruikbare inzichten en aanbevelingen op. De aanbevelingen die worden gedaan door de Inspectie waardeer ik en neem ik over waar mogelijk. Daarnaast wordt nauw gemonitord hoe het staat met de opvolging die wordt gegeven aan deze aanbevelingen.
Bent u bereid om opnieuw naar de aanbevelingen van de Inspectie te kijken, en daadwerkelijk de adviezen op te volgen? Zo nee, waarom niet?
In de beleidsreactie op de brief van de Inspectie van 5 april jl. is aangegeven wat de stand van zaken is ten aanzien van de aanbevelingen uit het rapport van de Inspectie van 13 oktober 2022. Het beleidsstuk Agressie en Geweld van het COA wordt geactualiseerd. Dit zal vervolgens op een zo kort mogelijke termijn aan het personeel van het COA ter beschikking worden gesteld.
Het COA ontwikkelt voorts een leerlijn specifiek voor htl-medewerkers waarbij verschillende aanvullende trainingen zoals psychopathologie verplicht worden gesteld. In de tussentijd is en blijft het reguliere aanbod aan trainingen beschikbaar, zoals omgaan met emotie en agressie, middelengebruik en fysieke weerbaarheid ten behoeve van de-escalatie van situaties. De professionele ontwikkeling van medewerkers en de benodigde aanvullende training is onderdeel van de gesprekscyclus tussen leidinggevende en medewerker. Ook neemt het personeel deel aan vakdagen van het GZA.
Ten aanzien van het inrichten van een onafhankelijke klachtencommissie is door het COA voortvarend een aantal opties in kaart gebracht, waarover deze maand een besluit wordt genomen. Het uitschrijven van het dagprogramma in een basisdocument is in een afrondende fase. Hierin wordt ook ingegaan op wat goed gedrag is en waar een vreemdeling aan moet voldoen om uit de htl te kunnen doorstromen naar een regulier azc. Dit ook met het oog op recente jurisprudentie.
Inmiddels wordt met de aangepaste bezoekregeling en huisregels gewerkt.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft eveneens een bezoek aan de htl gebracht. In haar rapport heeft zij aangegeven dat de kwaliteit van en toegankelijkheid naar zorg over het algemeen goed is. De aanbevelingen ter verbetering zijn overgenomen en uitgevoerd.
Kunt u bevestigen dat het HTL praktisch fungeert als een detentiecentrum, omdat asielzoekers die het terrein wensen te verlaten hun status als asielzoeker moeten opgeven en daarom niet langer in aanmerking kunnen komen voor asiel?
Nee. Wanneer een asielzoeker besluit om de htl te verlaten, heeft dit geen gevolgen voor zijn asielprocedure. Ook komt het recht op opvang niet te vervallen, zoals ook is bepaald in de Opvangrichtlijn. Wanneer een vreemdeling met onbekende bestemming vertrekt, dan wordt eerst onderzocht of hij werkelijk uit beeld is. Aan de vreemdeling is een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd op grond van artikel 56 Vw. Het kan voorkomen dat de vreemdeling het gebied moet verlaten om bijvoorbeeld een bezoek te brengen aan het ziekenhuis of zijn advocaat. Indien dit het geval is, dan wordt er toestemming gegeven om tijdelijk het gebied te verlaten. Mocht de vreemdeling niet meer terugkeren of besluiten om niet langer te willen verblijven in de htl en daarmee afzien van zijn recht op opvang, kan het nog voorkomen dat hij elders verblijft. Pas wanneer duidelijk is dat hij zich niet houdt aan de meldplicht van de AVIM, zal dit door de AVIM worden gemeld bij de IND. De IND kan vervolgens besluiten om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Dit is op basis van wet- en regelgeving die voor alle asielaanvragen van asielzoekers geldt. Door met onbekende bestemming te vertrekken voldoet de vreemdeling niet aan zijn beschikbaarheidsplicht.
Hoe verhoudt de mogelijkheid die wordt geboden om de HTL te verlaten in ruil voor het opgeven van opvang zich tot de verplichtingen die voortvloeien uit de Opvangrichtlijn van de Europese Unie en de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie?
Het Europese Hof van Justitie heeft onder andere in het Haqbin-arrest bepaald dat overlastgevende asielzoekers niet uit de opvang mogen worden gezet, ook niet voor korte duur. Het Hof heeft geoordeeld dat de eerbiediging van de menselijke waardigheid vereist dat een asielzoeker niet in een toestand van zeer verregaande materiële behoeftigheid terechtkomt, waardoor hij niet in staat zou zijn om te voorzien in zijn meest elementaire behoeften zoals wonen, eten, zich kleden en wassen. Verder heeft het Hof overwogen dat deze waardige levensstandaard door de lidstaat zelf dient te worden gewaarborgd op georganiseerde wijze en onder de eigen verantwoordelijkheid. Het overhandigen van bijvoorbeeld een lijst met daklozencentra waar de asielzoeker zich kan melden, is onvoldoende. Daarmee is immers niet gewaarborgd dat de asielzoeker daar daadwerkelijk opgevangen zal worden en evenmin is dit onder eigen verantwoordelijkheid en op georganiseerde wijze. Gelet op deze uitspraak is een sanctie waarbij – al is het maar tijdelijk – de materiële opvangvoorzieningen met betrekking tot huisvesting, voedsel of kleding geheel worden ingetrokken, volgens het Hof in strijd met artikel 20, lid 5 van de Opvangrichtlijn.
Gelet op de Opvangrichtlijn is het COA wel toegestaan om bij ongeoorloofd gedrag maatregelen te treffen die kunnen inhouden dat een vreemdeling in een andere opvanglocatie wordt ondergebracht, in casu de htl. De vreemdeling heeft de vrijheid om hier geen gehoor aan te geven. Hij wordt niet gedwongen tot plaatsing in de htl. Dat de htl de enige plek is waar hij zijn recht op opvang kan effectueren, maakt dat niet anders. Deze consequentie is gerechtvaardigd bij incidenten waarvoor plaatsing op de htl aangewezen is. De vreemdeling heeft zichzelf in die positie gebracht. Daarbij kan hij later bij bezwaren de htl altijd alsnog verlaten. De Opvangrichtlijn verplicht de lidstaten er niet toe opvang te continueren nadat de asielzoeker besluit om de htl vrijwillig, zonder daartoe gedwongen te worden, te verlaten. Daarmee doet de asielzoeker vrijwillig afstand van zijn recht op opvang.
Hoe kan van asielzoekers, die vaak lang moeten wachten op hun procedure en die niets of niemand hebben in Nederland, verwacht worden dat zij vrijwillig hun opvang opzeggen?
De htl-maatregel heeft het doel om op te treden tegen onaanvaardbaar gedrag. Daarnaast beoogt de maatregel de veiligheid en het welzijn van bewoners en personeel van de reguliere opvanglocaties te bevorderen. De vreemdeling wordt niet gedwongen tot plaatsing op de htl. Daarbij is de duur van de htl-maatregel afhankelijk van de mate waarin de vreemdeling laat zien dat hij zich naar behoren kan gedragen. Zoals hiervoor is opgemerkt, heeft de vreemdeling zichzelf in deze positie gebracht. De beslissing om de htl vroegtijdig te verlaten is te allen tijde vrijwillig, en gebaseerd op eigen afwegingen. De vreemdeling wordt hiertoe niet gedwongen.
Is deze maatregel proportioneel, in verhouding tot de veroorzaakte overlast, beschreven in vraag 2?
Indien asielzoekers zeer ernstige overlast veroorzaken met grote impact op bewoners en/of medewerkers, wordt beoordeeld of tot plaatsing op de htl kan worden overgegaan. Het plaatsingsbesluit van het COA is gebaseerd op een beoordeling van de individuele merites van de zaak. Die bevat tevens een proportionaliteitstoets. In het besluit wordt toegelicht dat en waarom de htl-maatregel proportioneel is en conform het maatregelenbeleid van het COA is opgelegd.
De werkwijze is reeds diverse keren door de rechtspraak beoordeeld en daaruit is tot op heden gebleken dat de proportionaliteit en rechtszekerheid voldoende geborgd zijn.
Klopt het dat kinderen te allen tijde recht hebben op opvang en dat zij geen afstand kunnen doen van dat recht? Hoe verhoudt dat recht zich tot de maatregel om «vrijwillig» opvang op te zeggen in ruil voor het verlaten van de HTL?
Zie de beantwoording van vraag 21.
Hoe verhoudt het plaatsen van kinderen in de HTL zich tot de verplichtingen uit het Verenigde Naties (VN)- Kinderrechtenverdrag, in het bijzonder met het oog op artikel 3 over «belang van het kind»; artikel 6 over «recht op ontwikkeling»; artikel 19 over «recht op bescherming tegen geweld en mishandeling»; en artikel 20 over «bijzondere bescherming en bijstand voor kinderen die niet bij hun gezin verblijven»?
Zoals eerder aangegeven, worden minderjarige vreemdelingen niet zomaar in de htl geplaatst. Alleenstaande minderjarige vreemdelingen vanaf 16 jaar kunnen enkel in uitzonderlijke situaties worden geplaatst in de htl. Hier wordt terughoudend mee omgegaan. COA en Nidos hebben afgesproken dat de voogd toestemming gevraagd wordt alvorens plaatsing in de htl mogelijk is. Nidos behartigt de belangen van het kind vanuit haar wettelijke taak. Nidos zal beoordelen of het noodzakelijk is om in te stemmen met de plaatsing ter bescherming van de jongere zelf, de overige jongeren op de locatie en het personeel. In 2022 is aan 5 amv in totaal een htl-maatregel opgelegd. Incidenteel heeft er een crisisplaatsing van maximaal twee dagen plaatsgevonden. Mocht zich een incident voordoen waar een amv bij betrokken is, dan wordt hier melding van gemaakt bij Nidos en de IGJ. Zoals bij elk incident het geval is, worden de omstandigheden van het incident vastgelegd. Dwang wordt enkel in uitzonderlijke gevallen toegepast en inzet hiervan wordt gemeld bij de direct toezichthouder.
Wat is de visie van voogdijinstelling Nidos over de HTL? Waarom wordt er niet ingezet op de totstandkoming van alternatieven voor de HTL?
Nidos is geen voorstander van plaatsing van minderjarige vreemdelingen in de htl. Bij gebrek aan passende alternatieven stemt Nidos incidenteel in met plaatsing van een amv in de htl ter bescherming van de desbetreffende amv zelf, de overige amv in de opvang en het personeel.
Bent u bekend met het aanbestedingstraject om een alternatief te bewerkstellingen dat niet succesvol was? Bent u bereid om zich ervoor in te zetten dat er op korte termijn een alternatief komt in lijn met het VN-Kinderrechtenverdrag?
Daar ben ik mee bekend. Zoals ik heb besproken met Nidos wordt ingezet op het vinden van alternatieve mogelijkheden voor de betreffende doelgroep.
Klopt het dat een groot deel van de asielzoekers in de HTL mensen zijn die kampen met zware psychische problematiek?
Wat is de grondslag om mensen met psychische problemen in de HTL te plaatsen?
Zijn de medewerkers opgeleid om met mensen met psychische problemen om te gaan?
Welke waarborgen zijn er voor deze mensen? Welke speciale zorg, begeleiding en faciliteiten zijn er aanwezig voor mensen met mentale problemen op de HTL?
Hoe verhoudt het plaatsen van asielzoekers met psychische problemen in de HTL zich met de verplichtingen die volgen uit de EU Opvangrichtlijn?
Het bericht ‘IS-vrouwen waren geen brave huismoeders – ze deden in wapens, explosieven en slaven, volgens het OM’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «IS-vrouwen waren geen brave huismoeders – ze deden in wapens, explosieven en slaven, volgens het OM»?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Wat is uw reactie op het feit dat uitreizigers die op basis van een rechterlijke uitspraak terug naar Nederland zijn gehaald na een beroep op het recht om aanwezig te zijn bij hun strafzaak, nu massaal fysiek afwezig zijn bij de inhoudelijke behandeling van hun strafzaak?
Ik wil vooropstellen dat het kabinet er belang aan hecht dat verdachten van ernstige misdrijven op de inhoudelijke behandeling van hun strafzaak verschijnen. Dit kan belangrijk zijn voor slachtoffers, doet recht aan het maatschappelijk belang dat het strafproces in aanwezigheid van de verdachte plaatsvindt en geeft de rechter en de officier van justitie een mogelijkheid zich een beeld te vormen van een verdachte. Om deze redenen maakt de verschijningsplicht voor een verdachte bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak onderdeel uit van de Wet uitbreiding slachtofferrechten. Ten aanzien van de inwerkingtreding van de verschijningsplicht verwijs ik naar het antwoord op vraag 5, 6 en 7.
In algemene zin wil ik aangeven dat het tegen mijn rechtvaardigheidsgevoel ingaat indien een verdachte van terroristische misdrijven, die bewust is uitgereisd naar ISIS-gebied en daarna door de Nederlandse Staat naar Nederland is gerepatrieerd omdat hij/zij in persoon aanwezig wil zijn bij de strafzaak, vervolgens niet bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak aanwezig zou zijn. Hoewel deze mogelijke gang van zaken juridisch kan, valt dit in het kader van het maatschappelijke debat over uitreizigers moeilijk uit te leggen, ook richting de slachtoffers en nabestaanden van de gruwelijke misdrijven die door ISIS zijn gepleegd.
Op dit moment kan een verdachte er echter in alle gevallen voor kiezen om niet ter terechtzitting te verschijnen. Nu is het wel zo dat een rechter kan bevelen dat de verdachte in persoon zal verschijnen of dat diens medebrenging wordt gelast.2 Of dat in deze strafzaken tegen uitreizigers aan de orde zal zijn, is dus aan de rechter om te bepalen.
Een aantal Nederlandse uitreizigers is ter berechting naar Nederland overgebracht om straffeloosheid te voorkomen. De rechter had namelijk in een aantal strafzaken bepaald dat zij verwacht dat de van terroristische misdrijven verdachte uitreizigers binnen een bepaalde periode naar Nederland zijn gerepatrieerd, om bij de behandeling van de strafzaak aanwezig te kunnen zijn. Bij het uitblijven hiervan had de rechter kunnen besluiten tot beëindiging van die strafzaken.
In de strafzaken tegen uitreizigers waar de vragenstellers op doelen gaat het overigens nog niet om de inhoudelijke behandeling van de strafzaak maar om een pro forma behandeling. Dergelijke zittingen zijn nodig indien een zaak binnen een bepaalde wettelijke termijn op een terechtzitting moet worden behandeld, maar het nog te vroeg is om deze inhoudelijk te behandelen, bijvoorbeeld omdat er nog onderzoek moet worden verricht, rapportages betreffende de verdachte moeten worden opgesteld of getuigen moeten worden gehoord. Omdat het nu nog een pro forma behandeling betreft, vind ik het te vroeg om hierover conclusies te trekken.
Het staat buiten kijf dat er voor de slachtoffers van misdaden van IS gerechtigheid moet komen en zij ten volle hun rechten in het strafproces moeten kunnen uitoefenen.
Slachtoffers en nabestaanden hebben in het strafproces verschillende rechten, waaronder het recht op informatie, het recht op bijstand en het recht om een schadevergoeding te vragen.3 Daarnaast hebben slachtoffers van bepaalde (ernstige) delicten spreekrecht tijdens de zitting waar de strafzaak inhoudelijk behandeld wordt. Deze slachtofferrechten gelden uiteraard ook voor yezidi-slachtoffers. Een slachtoffer kan deze rechten uitoefenen, ongeacht of een verdachte aanwezig is bij de strafzaak. Wel is het zo dat de aanwezigheid van een verdachte bij de behandeling van een strafzaak voor sommige slachtoffers belangrijk kan zijn. Zoals gezegd is dit één van de redenen waarom de verschijningsplicht voor een verdachte onderdeel uitmaakt van de Wet uitbreiding slachtofferrechten. Slachtoffers die daarvoor kiezen, hebben op die manier namelijk de gelegenheid om bij de uitoefening van hun spreekrecht aan de verdachte te vertellen wat het misdrijf met hen heeft gedaan. Er zijn overigens ook slachtoffers die juist geen prijs stellen op de aanwezigheid van de verdachte omdat een confrontatie bijvoorbeeld belemmerend werkt in hun herstel. Welke rechten het slachtoffer of diens nabestaanden willen uitoefenen tijdens het strafproces, is dan ook geheel aan hen om te bepalen.
Deelt u de mening dat (yezidi)slachtoffers en nabestaanden door deze gang van zaken ernstig tekort worden gedaan in de uitoefening van hun slachtofferrechten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er concrete maatregelen gestart om te bezien hoe de bijdrage van yezidislachtoffers aan strafprocessen in Nederland kan worden verbeterd, zoals het spreekrecht? Hoe lopen de gesprekken hierover waaraan u refereerde in het commissiedebat Terrorisme/extremisme van 24 november 2022?
Er moet gerechtigheid komen voor de yezidi-slachtoffers. Het is daarom van groot belang dat de slachtoffers hun rechten ook daadwerkelijk kunnen uitoefenen.
De politie en het Openbaar Ministerie (OM) staan in contact met de organisaties die een rol kunnen spelen in de ondersteuning en het bijstaan van yezidi-slachtoffers. Waar nodig of wenselijk wordt ook gekeken naar de mogelijkheid om op afstand (bijvoorbeeld door middel van een videoverbinding) het spreekrecht uit te oefenen. Ook is er voor yezidi-slachtoffers de mogelijkheid tot ondersteuning door een Nederlandse advocaat of door een slachtoffercoördinator van het OM.
Binnen enkele maanden staat er weer een gesprek gepland met de politie en het OM met de focus op opsporing en vervolging van misdrijven gepleegd tegen yezidi’s. De positie van yezidi-slachtoffers in het strafproces zal daar aan bod komen, samen met de noodzaak en mogelijkheden voor het instellen van een aparte officier van justitie voor genocide, zoals door mij is toegezegd tijdens het dertigledendebat van 9 februari jl. over het bericht dat een vrouwelijke Syriëganger het Nederlanderschap terugkrijgt.
Waarom is de verschijningsplicht voor verdachten van ernstige misdrijven uit de Wet uitbreiding slachtofferrechten, zoals aangenomen door de Eerste Kamer in april 2021, nog steeds niet in werking getreden?
Op 21 juni 2022 is in het Staatsblad gepubliceerd dat de Wet uitbreiding slachtofferrechten in drie tranches in werking zal treden.4 De eerste twee tranches zijn al in werking getreden (op 1 juli 2022 en 1 januari 2023). De derde tranche, die onder meer de verschijningsplicht voor de verdachte bevat, zal op een nader te bepalen datum in werking treden. In de Meerjarenagenda Slachtofferbeleid 2022–2025 is de verwachting uitgesproken dat de verschijningsplicht per 1 juli 2023 in werking zou kunnen treden.5 In antwoord op Kamervragen tijdens de begrotingsbehandeling 2023 van het Ministerie van Justitie en Veiligheid is aangegeven dat uw Kamer uiterlijk in mei 2023 zou worden geïnformeerd of de datum van 1 juli 2023 haalbaar zou zijn, omdat de invoering forse personele en budgettaire gevolgen heeft en het in kaart brengen van deze uitvoeringsconsequenties meer tijd kostte dan aanvankelijk gedacht. Inmiddels is duidelijk dat de eerder gecommuniceerde datum van inwerkingtreding van de verschijningplicht van 1 juli 2023 niet haalbaar is. In april van dit jaar wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de verschijningsplicht en de nieuwe datum van inwerkingtreding.
Als de verschijningsplicht wel in werking was getreden, klopt het dan dat deze IS-terroristen verplicht waren om fysiek aanwezig te zijn bij de inhoudelijke behandeling van hun strafzaak?
Volgens het nieuwe, nog niet in werking getreden wetsartikel 258a Sv is een verdachte verplicht om in persoon op de terechtzitting te verschijnen, kort en zakelijk weergeven;
Uit het door de vragenstellers aangehaalde artikel komt naar voren dat de verdachten worden verdacht van deelname aan een terroristische organisatie. Deelname aan een terroristische organisatie kan worden bestraft met een gevangenisstraf van maximaal 15 jaar. Dat betekent dat deze verdachten onder het bereik van de toekomstige verschijningsplicht vallen, zolang zij zich in voorlopige hechtenis of detentie bevinden en het een inhoudelijke behandeling van de zaak betreft. De voorzitter van de rechtbank kan onder het komende recht echter ambtshalve, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte of het slachtoffer beslissen dat de verplichte verschijning van de verdachte achterwege blijft in verband met zwaarwegende belangen van de verdachte, het slachtoffer of een van de andere procesdeelnemers. Verschijning kan ook achterwege blijven indien geen van de procesdeelnemers de verplichte verschijning wenselijk of noodzakelijk vindt.
Heeft u de Kamer geïnformeerd over uitstel van inwerkingtreding van dit onderdeel van deze wet?
Zie antwoord vraag 5.
De aanslag op de Nord Stream pijpleidingen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Beschikt het kabinet zélf (bijvoorbeeld via het diplomatiek verkeer of de inlichtingendiensten) over bewijs of over aanwijzingen wie verantwoordelijk zou kunnen zijn voor de aanslag op de Nord Stream pijpleidingen?
Op het moment wacht het kabinet de uitkomst van de onderzoeken van de Duitse, Deense en Zweedse autoriteiten naar de toedracht van de Nord Stream pijpleidingen af. Het kabinet deelt tijdig en zo volledig mogelijk informatie met de Eerste en Tweede Kamer. Over het kennisniveau, de werkwijze of de bronnen van de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten doet het kabinet, zoals bij u bekend, in het openbaar geen uitspraken.
Kan deze informatie met de Kamer gedeeld worden, zo nee, waarom niet en op welke termijn en onder welke omstandigheden kan deze informatie dan wél gedeeld worden met de (gehele) Tweede Kamer?
Zie antwoord vraag 1.
Jongeren met een licht verstandelijke beperking in de criminaliteit |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Kent u het bericht «Criminelen werven licht verstandelijk beperkten, voor drugshandel en prosititutie. Instanties hebben een «blinde vlek»»?1
Ja.
Beschikt u over kwantitatieve of kwalitatieve gegevens ten aanzien van de betrokkenheid van jongeren met een licht verstandelijke beperking (lvb) in de criminaliteit, als slachtoffer dan wel als verdachte? Zo ja, kunt u die met de Kamer delen? Zo nee, acht u het wenselijk dat er naar dit onderwerp onderzoek wordt verricht en hoe gaat u dat entameren?
Het is bekend dat jongeren en jongvolwassenen met een lichtverstandelijke beperking (hierna: lvb) oververtegenwoordigd zijn in de jeugdstrafrechtketen. In het meest recente onderzoek hierover wordt het hebben van een lvb bij jongeren met een jeugddetentie of preventieve hechtenis geschat op 30%, en bij jongeren met een PIJ-maatregel op 40%.2 In de Monitor Jeugdcriminaliteit worden om de twee à drie jaar de trends in de jeugdcriminaliteit beschreven. Een lvb wordt hier niet in meegenomen. Het is dus niet bekend in hoeverre deze jongeren bij bepaalde delicten (zoals mensenhandel, uitbuiting, diefstal of drugshandel) als dader of als slachtoffer oververtegenwoordigd zijn. Wij zullen het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum vragen om hier onderzoek naar te doen, en zullen uw Kamer hierover informeren.
In welke mate zijn jongeren met een licht verstandelijke beperking oververtegenwoordigd als slachtoffers van mensenhandel, criminele uitbuiting, zoals diefstal of drugshandel onder dwang, en seksuele uitbuiting, zoals gedwongen prostitutie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van het in het bericht gestelde dat het moeilijk is voor de politie om in het geval van aangifte rekening te houden met jongeren die vanwege een licht verstandelijke beperking kwetsbaarder zijn dan anderen zonder die beperking? Zo ja, waarom en waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Wij delen die mening. Het is in algemene zin moeilijk om een lvb te herkennen, dit vereist kennis en expertise van de professional en een goede screening. Voor de politie geldt daarbij dat zij vaak maar kort contact heeft met mensen die aangifte doen, waardoor er signalen gemist zouden kunnen worden. Het signaleren van een lvb en komen tot een passende aanpak binnen het aangifteproces is dan ook een standaard aandachtspunt voor de politie. In antwoord op vraag acht gaan wij hier nader op in.
Is er bij de pilot aangiftebereidheid specifiek gekeken naar het aangiftegedrag van jongeren met een licht verstandelijke beperking? Zo ja, wat is hier uitgekomen? Zo nee, kan dit in een eventueel vervolg alsnog worden meegenomen?
In de verzamelbrief Politie van 19 oktober 2022 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer geïnformeerd dat de proeftuin aangiftebereidheid zich in de afrondende fase bevindt.3 In de verzamelbrief Mensenhandel van 21 december 2022 informeerde de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid uw Kamer dat de resultaten van de proeftuin iets langer dan gepland op zich zullen laten wachten.4 De resultaten worden op dit moment aan het begin van het tweede kwartaal van 2023 verwacht. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid informeert uw Kamer over de uitkomsten. Binnen de proeftuin aangiftebereidheid is onderzocht of de inzet van een recherchepsycholoog, een verhoor door een rechter-commissaris en het inzetten van een veiligheidscoördinator bijdragen aan het verlagen van de angst voor het doen van aangifte onder vrouwelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting. Ook is er een eerste verkenning gestart naar het verkorten van doorlooptijden. De doelgroep van de proeftuin betreft niet specifiek jongeren met een lvb, maar heeft in zijn algemeenheid wel aandacht voor kwetsbaren, waaronder mensen met een lvb. We weten namelijk dat mensen met een lvb een hoger risico lopen om seksueel uitgebuit te worden.
Welk specifiek beleid wordt er uitgevoerd om te voorkomen dat lvb’ers slachtoffer van mensenhandel of criminele uitbuiting worden, dan wel door criminelen geronseld worden om misdrijven te plegen?
Slachtofferpreventie en daderpreventie zijn cruciaal om tot een sluitende aanpak van criminele uitbuiting te komen. Voor preventie is het van belang om op vele vlakken tegelijkertijd actief te zijn. Het beschermen van (potentiële) slachtoffers door aandacht te hebben voor kwetsbaarheden, zoals mentale problemen of een lvb, maakt daar deel van uit. Jongeren met een licht verstandelijke beperking zijn extra kwetsbaar doordat ze bijvoorbeeld beïnvloedbaarder en minder weerbaar zijn. De kans is ook groter dat ze zich niet bewust zijn van het feit dat ze worden uitgebuit.
Om jongeren weerbaar te maken tegen de dreigingen van en het ronselen door de (georganiseerde) criminaliteit investeert dit kabinet fors in «Preventie met gezag».5 Deze domeinoverstijgende wijkaanpak is in 2022 begonnen in 15 gemeenten (16 gebieden). Hiervoor is (oplopend) vanaf 2025 structureel 143 miljoen euro beschikbaar. In deze aanpak wordt enerzijds geïnvesteerd in het weerbaar maken van de jongeren en anderzijds in de versterking van het gezag in de wijk. Daarbij is er oog voor de mogelijke uitbuiting van jongeren (met en zonder een lvb) om strafbare handelingen te verrichten. Cruciaal in de preventie van jeugdcriminaliteit en uitbuiting is een duurzame samenwerking tussen het zorg- en veiligheidsdomein. In verschillende plannen is aandacht voor jongeren met een lvb. Zo zal in Groningen expertise worden ingezet om de politie te coachen bij het herkennen van een lvb en hoe hiermee om te gaan. In Utrecht zal worden verkend of een sociale vaardigheidstraining op maat kan worden aangeboden aan lvb-jongeren.
Goede signalering en intensieve en integrale samenwerking tussen vele partijen, waaronder scholen en zorginstellingen, zijn van belang voor een succesvolle aanpak. Vanuit het programma «Samen tegen mensenhandel» wordt daarom breed ingezet op alle vormen van mensenhandel, onder andere door het vergroten van bewustwording en versterken van signalering door (zorg)professionals.6 Het is in het kader van bewustwording en preventie belangrijk dat vanuit scholen voorlichting wordt gegeven over mensenhandel. Een voorbeeld hiervan is «BUIT»: een gratis lespakket, bestaande uit een film en een interactieve lesmodule, waarmee op VO scholen en in groep 8 basisonderwijs voorlichting gegeven kan worden aan kinderen met een lvb en de professionals die met hen in aanraking komen.7 In de jeugdhulp biedt Koraal een behandelprogramma (YIP!) voor meisjes en jonge vrouwen met een licht verstandelijke beperking die slachtoffer zijn geworden van mensenhandel.8
Vanuit teams mensenhandel van de politie is er daarnaast ook nauw contact met ketenregisseurs en zorgcoördinatoren. Signalen van uitbuiting (ook de signalen die betrekking hebben op jongeren met een lvb) die bij één van de partijen bekend zijn, worden met elkaar besproken om een juiste interventie af te stemmen.
Tot slot is ons departement gestart met de financiering van een tweejarig pilotproject van het Centrum voor Kinderhandel en Mensenhandel ten behoeve van een landelijk online platform voor professionals en (potentiële) slachtoffers van criminele uitbuiting om slachtoffers beter te ondersteunen en hen te helpen uit onveilige situaties te komen. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zal uw Kamer op de hoogte houden van de voortgang van dit project.
Is het waar dat er vanwege «schotten» tussen instanties jongeren met een licht verstandelijke beperking bij gebrek aan adequate behandeling of bescherming onnodig lang uitgebuit of ingeschakeld worden? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het rapport «Uitbuiting & lvb» signaleert schotten tussen instanties, wetten en financieringsstromen ten aanzien van lvb. Daarom dat, zoals hierboven geschetst, het signaleren van een lvb en het komen tot een passende aanpak binnen het aangifteproces een standaard aandachtspunt voor de politie is. Verder is het belangrijk dat slachtoffers van mensenhandel op de juiste plek de juiste vorm van zorg en opvang kunnen krijgen. Binnen de zorgkaders kan al veel, ook als het gaat om de genoemde knelpunten. Het is dus belangrijk om te kijken wat nu al loopt en mogelijk is. Op dit moment vindt vanuit de Toekomstagenda Zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking een onderzoek plaats naar hoe de continuïteit van zorg en ondersteuning voor jongvolwassenen met een lvb verbeterd kan worden rond de overgang van verschillende zorgwetten.9 De knelpunten die gemeenten als uitvoerders van deze wetten hierin ervaren, zullen de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en andere relevante partijen, betrekken bij de uitkomsten hiervan.
Deelt u de mening dat om eerder signalen van uitbuiting van jongeren met een licht verstandelijke beperking op te merken en uitbuiting te voorkomen instanties waaronder de politie zich meer bewust zouden moeten worden van deze groep? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Die mening delen wij. Het signaleren van een lvb en komen tot een passende aanpak binnen het aangifteproces is dan ook een standaard aandachtspunt voor de politie. Hier wordt op verschillende manieren aandacht aan besteed, bijvoorbeeld door in de basisopleiding van de politie aandacht te hebben voor kwetsbaarheid bij verdachten, waaronder het hebben van een lvb. Ook schrijft de politie brieven en brochures op taalniveau B1. Daarnaast worden slachtoffers die aangifte doen vanaf het eerste persoonlijke contact met de politie op het basisteam beoordeeld op een verhoogde kans op herhaling of andere kwetsbaarheid; dit is de zogeheten Individuele Beoordeling van slachtoffers.10
Vanuit het Ministerie van VWS is de afgelopen jaren samengewerkt met verschillende partijen, zoals gemeenten, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Vereniging Gehandicapten Nederland en ervaringsdeskundigen om de kennis over mensen met een lvb te vergroten en het herkennen van een lvb te verbeteren. Zo is er o.a. een talkshowreeks geweest om aandacht te vragen voor deze groep.11 Deze talkshowreeks was gericht op zowel beleidsmakers en uitvoerders die te maken hebben met mensen met een lvb, zoals welzijnsinstellingen, gemeenten, werkgevers, woningcorporaties, zorg en justitiepartners. En is er een webinarreeks gehouden waar goede voorbeelden met elkaar werden gedeeld, zoals het webinar Goed uit de Bajes.12 Daarnaast is er onlangs de tool ontwikkeld «Je ziet het niet, dus leer het zien» van het Landelijk Kenniscentrum lvb met praktische handvatten voor het tijdig herkennen van een lvb.13 Deze tool is ontwikkeld voor professionals in het sociaal domein, het onderwijs en voor justitiepartners.
Acht u in het kader van het voorkomen van uitbuiting van jongeren met een licht verstandelijke beperking meer experimenten van samenwerking tussen zorg en politie nuttig? Zo ja, hoe gaat u die mogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Om jongeren (met en zonder een lvb) weerbaar te maken tegen de dreigingen van en het ronselen voor onder meer drugshandel en prostitutie investeert dit kabinet fors vanuit verschillende projecten, zoals «Preventie met Gezag», het programma «Samen tegen mensenhandel» en een landelijk online platform voor professionals en (potentiële) slachtoffers van criminele uitbuiting. Gelet op wat er allemaal al loopt, is het kabinet niet voornemens om nieuwe pilots op te zetten.
Kinderontvoeringen naar Polen en het negeren van een Europees Aanhoudingsbevel |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de casus van de gezochte Nederlandse moeder en de vier ontvoerde kinderen uit Zwolle? Zo nee, bent u bereid kennis te nemen van de casus?1
Ja, ik ben bekend met deze casus.
Wat is uw beeld ten aanzien van de toepassing van weigeringsronden uit het Haags Kinderontvoeringsverdrag door landen zoals Polen waar gerechtelijke procedures traag verlopen?
Ik herken het door u geschetste beeld ten dele. In sommige gevallen wordt een beroep gedaan op de weigeringsgronden in het Haags kinderontvoeringsverdrag in het voordeel van de meenemende ouder. Daarnaast ondervinden sommige ouders problemen bij de tenuitvoerlegging van beslissingen tot teruggeleiding van hun kinderen naar Nederland. In principe staat dit los van de toepassing van eventuele weigeringsgronden door de rechter. Die problemen bij de tenuitvoerlegging vinden hun oorsprong in het nationale recht van het betreffende land. Het kabinet volgt deze problematiek nauwgezet en spreekt relevante landen hier bij gelegenheid op aan. Te meer omdat ik veel waarde hecht aan een correcte naleving van het Haags kinderontvoeringsverdrag.
In hoeverre herkent u het beeld dat Poolse rechters in het voordeel van de ontvoerende moeder vonnis wijzen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom weigert een land, zoals bijvoorbeeld Polen, om kinderen terug te geleiden naar Nederland indien daartoe door een rechter is besloten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat de kinderen waarvan de rechter geoordeeld heeft dat zij naar Nederland moeten, zoals in de casus als benoemd in vraag 1, ook daadwerkelijk zo snel mogelijk naar Nederland worden teruggebracht?
De Nederlandse Centrale autoriteit vraagt bij bilaterale contacten met Polen voortdurend aandacht voor correcte naleving van het Haags kinderontvoeringsverdrag. Ook in een breder verband wordt hierop aangedrongen: samen met een aantal andere lidstaten heeft Nederland zich in december 2022 gevoegd in een zaak voor het Hof van Justitie van de Europese Unie. In deze zaak is door een Poolse rechter een prejudiciële vraag gesteld over strijdigheid tussen Poolse wetgeving en Europese regelgeving op het gebied van internationale kinderontvoering. Het Hof heeft deze prejudiciële vraag inmiddels bevestigend beantwoord. Ook binnen de Europese Commissie is aandacht voor de naleving van het Haags kinderontvoeringsverdrag. Om deze reden is de Europese Commissie een zogenaamde inbreukprocedure tegen Polen gestart.
Waarom weigeren de Poolse autoriteiten om een Europees Aanhoudingsbevel uit te voeren en wat vindt u daarvan?
Het is aan de rechter van de aangezochte lidstaat om een besluit te nemen over de uitvoering van een Europees Aanhoudingsbevel. Op een rechterlijke beslissing van een andere lidstaat van de Europese Unie in een individuele zaak kan ik niet ingaan.
Hoe ziet u de toekomst van het Haags Kinderontvoeringsverdrag indien dit verdrag in veel gevallen niet meer dan een papieren tijger blijkt te zijn?
Landen die zijn aangesloten bij de verordening Brussel II ter en het Haags kinderontvoeringsverdrag – zoals Polen – zijn gehouden deze na te leven. Indien een land het verdrag structureel niet nakomt, spreekt het kabinet het desbetreffende land daarop aan. Zoals ook gemeld in mijn brief van 16 december jl. wordt gewerkt aan een protocol om landen te kunnen aanspreken op hun verantwoordelijkheid ten aanzien van de naleving van het Haags kinderontvoeringsverdrag2. Het protocol moet duidelijk maken wie wanneer in actie komt en welke diplomatieke wegen kunnen worden bewandeld om de betrokken verdragslanden te kunnen aanspreken. Dit protocol zal volgens de huidige planning voor de zomerreces van 2023 worden opgeleverd, periodiek worden geëvalueerd en waar nodig aangescherpt.
Het bericht ‘Pubers met granaten en tonnen winst door cybercrime: ‘Almere visvijver criminelen’' |
|
Ruud Verkuijlen (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel in de Telegraaf van vrijdag 10 februari 2023 met de titel «Almere nieuwe kraamkamer van criminelen»?1
Ja.
Herkent u het door de politie geschetste beeld van Almere als een gemeente waarin met name de aanwas van jongeren in de georganiseerde criminaliteit tot grote zorg aanleiding geeft?
De politie herkent het beeld dat er in Almere jongeren worden geronseld voor de georganiseerde (drugs)criminaliteit en online criminaliteit. Dit is helaas een landelijk zorgwekkend beeld. Daarom investeert dit kabinet structureel in de preventie van jeugdcriminaliteit om te voorkomen dat kleine jongens grote criminelen worden. Hierover is op dit moment ook contact met Almere over de maatregelen die daar worden genomen en de wijze waarop de gemeente hierbij ondersteund kan worden. In Midden-Nederland zijn meerdere criminele clusters actief, waarvan het merendeel te linken is aan de georganiseerde drugscriminaliteit. Samen met het relatieve hoge aandeel jongeren en jongvolwassenen maakt dat de regio een kraamkamer is voor jonge aanwas. Daarnaast herkennen wij ook dat criminelen zich bij het plegen van aanslagen op woningen met explosieven niet beperken tot de grote steden in Nederland. We zien dat deze problematiek zich ook in middelgrote en kleinere gemeenten kan voordoen. Daarom zetten wij in Midden-Nederland in zowel grote als kleinere gemeenten (Lelystad, Utrecht en Nieuwegein) actief in op de preventie van jeugdcriminaliteit en het versterken van het gezag.
Herkent u het beeld uit het artikel dat Almere landelijk wordt getypeerd als een visvijver voor de nieuwe aanwas, gesproken wordt over subjecten die als drugsuithaler actief zijn in Rotterdam en Antwerpen?
Zie antwoord vraag 2.
Een recente golf aanslagen met explosieven, waarvan enkele gepleegd door minderjarigen, valt te linken aan de georganiseerde criminaliteit en de handel in drugs. In het artikel wordt dit omschreven als grootstedelijke problematiek. Herkent u dat beeld?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is het mogelijk dat een gemeente als Almere, onder de rook van Amsterdam, met de geschetste grootstedelijke problematiek, niet geselecteerd is en dus geen deel uitmaakt van de integrale aanpak Preventie met Gezag?
«Preventie met gezag», oftewel de brede preventieaanpak van (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit, richt zich primair op gebieden in gemeenten waar de problematiek (van ondermijnende en georganiseerde) jeugdcriminaliteit het hevigst is. Daarbij stapelt de sociale problematiek zich op met grote gevolgen voor de risico’s voor jongeren om in de criminaliteit te belanden.2
Op advies van het Strategisch Beraad Ondermijning is deze aanpak gestart in de 16 focusgebieden van de gemeenten die zijn geprioriteerd in het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV), waar Almere geen onderdeel van uitmaakt.3 Uit de Leefbaarometer4 komen deze gebieden in deze gemeenten naar voren als plaatsen waar de veiligheid en leefbaarheid in verregaande mate onder druk staan.
Met de toetreding op 4 juli 2022 van de gemeenten Dordrecht, Delft, Roosendaal en Vlaardingen tot het NPLV is besloten om ook in de focusgebieden van deze vier gemeenten te starten met de aanpak Preventie met gezag. Momenteel zijn deze gemeenten hun aanvraag voor een domeinoverstijgende aanpak aan het formuleren. Naar verwachting kunnen zij nog voor het zomerreces starten met de uitvoering.
Uit beschikbare data van o.a. het CBS, de Veiligheidsmonitor, de Jeugdmonitor en politiedata blijkt dat niet alleen voornoemde 19 gemeenten te maken hebben met ernstige vormen van jeugdcriminaliteit in kwetsbare wijken. De domeinoverstijgende wijkaanpak van Preventie met gezag zal vanaf dit jaar gefaseerd worden uitgebreid naar aanvullende gemeenten, waarbij uitgangspunt is dat de middelen worden ingezet daar waar de problematiek het grootst is en waar een domeinoverstijgende aanpak het grootste verschil kan maken.
Almere is geselecteerd om te worden opgenomen binnen de aanpak Preventie met Gezag. Op advies van het Strategisch Beraad Ondermijning, en gebruik makend van wetenschappelijke inzichten, is op basis van beschikbare data een voorselectie gemaakt van acht gemeenten. Momenteel vinden met deze gemeenten gesprekken plaats over hun mogelijke aansluiting bij de aanpak Preventie met gezag. Almere is één van deze gemeenten. De problematiek die wordt geschetst in het artikel over Almere – en door de politie wordt bevestigd – toont deze urgentie aan.
Naar verwachting zullen deze extra gemeenten vóór het zomerreces van start gaan met het maken van een probleemanalyse en het formuleren van een plan van aanpak voor de domeinoverstijgende wijkaanpak.
Ziet u op basis van het geschetste beeld urgentie om Almere toe te voegen aan de gemeenten die onderdeel uit maken van Preventie met Gezag, gericht op het voorkomen van de aanwas van jongeren in de georganiseerde criminaliteit?
Zie antwoord vraag 5.
Op grond van welke criteria is besloten naast de 15 gemeenten waarmee de aanpak is gestart, onlangs ook Delft, Dordrecht, Roosendaal en Vlaardingen toe te voegen aan het programma en wat is de grondslag voor deze criteria in wet- en regelgeving?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn u op dit moment nog meer gemeenten bekend die ondanks een zorgwekkend criminaliteitsbeeld buiten de selectie van Preventie met Gezag zijn gevallen? Zo ja, wanneer worden deze gemeenten toegevoegd?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel middelen van de aanpak preventie met gezag zijn in 2022 per gemeente besteed en hoeveel worden er in 2023 en 2024 per gemeente besteed?
De eerste 15 «Preventie met gezag»-gemeenten hebben in 2022 een beschikking voor vier jaar ontvangen; de middelen kunnen worden besteed vanaf juni 2022 tot juni 2026. De gemeenten krijgen de middelen voor de domeinoverstijgende wijkaanpak in jaarlijkse tranches uitgekeerd van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Het bedrag dat de gemeenten jaarlijks ontvangen is onder andere afhankelijk van de grootte van de gemeente, de omvang van de problematiek5 en de omvang en inhoud van de aanvraag. Gemeenten krijgen geld voor bijvoorbeeld de inzet van buitengewone opsporingsambtenaren (Boa’s) en/of het Zorg- en Veiligheidshuis. Deze verdeling van de middelen is bekrachtigd door het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO). In totaal gaat er jaarlijks circa 38,3 miljoen euro naar de gemeenten voor de domeinoverstijgende wijkaanpak Preventie met gezag.
Gemeente
Totaal
Amsterdam
8,4
Arnhem
1,6
Breda
1,3
Den Haag
3,9
Eindhoven
1,3
Groningen
1,2
Heerlen
1,5
Leeuwarden
1,4
Lelystad
1,2
Nieuwegein
1,1
Rotterdam
7,6
Schiedam
1,2
Tilburg
2,1
Utrecht
3,5
Zaanstad
1,0
Totaal
38,31
Dit zijn afgeronde bedragen.
De justitiële partners, zoals het OM, de politie, de Raad voor de rechtspraak, de Raad voor de Kinderbescherming, de (Jeugd)reclassering en de Gecertificeerde Instellingen zullen dit jaar de voor de aanpak benodigde middelen direct van het Ministerie van Justitie en Veiligheid ontvangen. De justitiële partners zetten deze extra capaciteit in op basis van de integrale plannen en afspraken met gemeenten.
Welke afspraken zijn gemaakt met gemeenten om de effectiviteit van de integrale aanpak preventie met gezag te monitoren, zodat de effectiviteit van verschillende projecten kan worden gemeten?
Om (over)zicht te krijgen of de integrale aanpak en de interventies van Preventie met gezag effectief zijn wordt samen met gemeenten een monitor opgezet. Hierover maken wij doorlopend afspraken en delen we resultaten via ons netwerk met alle gemeentelijke programmamanagers. Deze monitoring is onderdeel van de lerende aanpak, een jaarlijkse cyclus van het ophalen van de geleerde lessen, het reflecteren hierop (vanuit wetenschap, beleid en uitvoering) en het ontsluiten ervan (rapportage). Hierdoor krijgen we zicht op wat werkt en wat niet en deze ervaringen kunnen ook met andere gemeenten en partijen worden gedeeld.
Tevens worden gemeenten gewezen op de mogelijkheden om effectief bewezen of kansrijke interventies (zoals Alleen Jij Bepaalt wie je bent of Kapot Sterk) in te zetten. Daardoor is het mogelijk om meer concreet het effect van de interventie aan te geven of naar een dergelijke rapportage toe te werken.
Daarnaast worden er door de gemeenten en via onderzoeken, zoals dat van het EPIC-consortium6, interventies geëvalueerd om op microniveau beter zicht te krijgen op de effectiviteit. Met de lerende aanpak kan tijdens de verdere uitrol van Preventie met gezag aan de verantwoording en monitoring steeds beter vorm en inhoud worden geven. Het effect van bepaalde interventies – en zeker gedragsinterventies – kan veelal pas over een langere periode worden gemeten. Ten slotte sluit de monitor aan op de monitoring van de overkoepelende programma’s boven Preventie met gezag, zoals de monitoring van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid en de monitor van DG Ondermijning.
Het bericht ‘Mensenhandelaren actief bij azc, asielzoekers stappen in geblindeerde busjes: ‘Moderne slavernij’’ |
|
Anne Kuik (CDA), René Peters (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Mensenhandelaren actief bij azc, asielzoekers stappen in geblindeerde busjes: «Moderne slavernij»»?1
Ja
In hoeverre is er nu gericht beleid op en rondom asielzoekerscentra (azc’s) om mensenhandel, uitbuiting en prostitutie tegen te gaan?
Een goede aanpak van mensenhandel en uitbuiting vergt een goede samenwerking tussen verschillende betrokken ketenpartners, zoals COA, politie, gemeenten en de zorg.
De afgelopen jaren is er fors geïnvesteerd in de opsporing en vervolging van mensenhandel door de politie. Mensenhandel is wederom aangewezen als landelijke beleidsdoelstelling voor de politie in de Veiligheidsagenda 2023–2026. Er is dus sprake van een landelijke focus op dit thema binnen de werkzaamheden van de politie. In de lokale driehoek wordt de uiteindelijke inzet van politiecapaciteit bepaald, afgestemd op de lokale situatie.
Het COA doet er in de praktijk veel aan om mensenhandel te kunnen signaleren en melden. Dit gebeurt op verschillende manieren, waaronder het trainen en motiveren van medewerkers om te signaleren en melden, het doorgeven van signalen aan de politie en de Koninklijke Marechaussee, het informeren van bewoners over mogelijke risico’s van mensenhandel en het begeleiden van potentiële slachtoffers. Tot slot stemt het COA met regelmaat af met de (wijk)politie om de algemene situatie op en rondom een opvanglocatie te bespreken. Hieronder kunnen ook signalen over mogelijke mensenhandel vallen.
Welke resultaten en acties kunt u op dit punt met ons delen?
Zie antwoord vraag 2.
In welke mate is er onderzoek over/alertheid op het risico van mensenhandel op/rondom azc’s?
Het is bekend dat er een risico bestaat op mensenhandel rondom azc’s. Wanneer er signalen van mensenhandel rondom azc’s bij de politie gemeld worden, dan worden deze ook voortvarend opgepakt. Ieder signaal van mensenhandel wordt door de politie gewogen, bekeken en geclassificeerd.
De signalen dat tieners soms dagen verdwijnen en worden benaderd voor seksuele diensten neem ik serieus. Ik wil hierbij ook benoemen dat wanneer het gaat om kinderen, we niet spreken van prostitutie. Het gaat dan namelijk om minderjarigen. Seks met een minderjarige tegen betaling is strafbaar in Nederland, ook als de minderjarige aangeeft het vrijwillig te doen. Als een derde persoon erbij betrokken is, is er zelfs vaak sprake van mensenhandel.
Echter worden de signalen zoals benoemd in het artikel niet herkend door de politie in Gilze, noch door de contactpersoon van de politie op het azc in Gilze.
Dat neemt niet weg dat asielzoekers kwetsbaar kunnen zijn in onze samenleving. Zij zijn vertrokken uit hun thuisland, de Nederlandse taal niet machtig en mogen in veel gevallen nog niet werken om in hun eigen onderhoud te voorzien. Dit maakt hun positie potentieel kwetsbaar. Daarom gaat er binnen het COA ook specifiek aandacht uit naar het signaleren van mensenhandel, zoals hierboven toegelicht in het antwoord op vraag 2 en 3.
Wat is uw reactie op de signalen in het artikel dat tienermeisjes dagenlang vermist zijn als gevolg van prostitutie en dat tienerjongens worden benaderd voor seks in ruil voor drugs?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u een beeld van hoe omvangrijk dit misbruik is en wat zijn uw plannen om het aan te pakken?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het ook onacceptabel dat louche types ongestoord een azc kunnen binnenlopen om kwetsbare vluchtelingen te ronselen? Op welke manier(en) kunt u er samen met het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en met gemeentes voor zorgen dat er een effectievere meldplicht bij binnenkomst is, om mensen in azc’s beter te beschermen?
De opvanglocaties van het COA hebben veel verschillende verschijningsvormen (voormalige kazerne, containerbouw, unitbouw, etc) en zijn zeer verschillend gelegen. De meeste locaties hebben een open structuur om de toegankelijkheid te bevorderen en te voorkomen dat het beeld ontstaat dat asielzoekers worden opgesloten achter hoge hekken.
Dat brengt uitdagingen met zich mee op het gebied van bijvoorbeeld ongewenst bezoek. Het COA hanteert een bezoekersreglement dat inhoud geeft aan de zorg voor de leefbaarheid, beheersbaarheid en veiligheid van alle bewoners en medewerkers. Het reglement schrijft onder meer voor dat iedere bezoeker zich bij het betreden van de locatie moet melden en identificeren. Om ongewenst bezoek te voorkomen loopt de beveiliging rondes over de locatie en wordt bijvoorbeeld met regelmaat een kamercontrole uitgevoerd. Indien dit onvoldoende effectief is wordt, meestal in overleg met de politie (bijvoorbeeld een wijkagent), bekeken wat aanvullende mogelijkheden zijn.
Hoe kunt u de al bestaande contactpersoon voor mensenhandel en mensensmokkel binnen azc’s versterken, zodat misstanden eerder kunnen worden gemeld?
Het COA blijft inzetten op aanwezigheid van een contactpersoon mensenhandel op iedere locatie, om onder andere signalen mensenhandel op te vangen. De contactpersonen worden getraind om die functie zo goed mogelijk uit te voeren. Het melden van misstanden is uiteindelijk aan het slachtoffer zelf. Het COA begeleidt de slachtoffers naar passende hulpverlening en kan slachtoffers ook proberen te motiveren aangifte te doen.
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat er sprake is van een hoge mate van burn-outs en structurele onderbezetting onder azc-personeel? Heeft u inzicht in de gevolgen hiervan binnen azc’s?
Ik herken het beeld niet dat er sprake zou zijn van een hoge mate van burn-outs onder COA-personeel en evenmin herken ik het beeld dat er sprake is van een structurele onderbezetting op azc’s.
Doordat er op dit moment veel nieuwe locaties geopend worden en asielzoekers lang in onzekerheid zitten over de uitslag van hun asielprocedure zie ik dat er veel gevraagd wordt van het COA-personeel. Voor het COA-personeel heb ik dan ook zeer veel waardering.
Bent u het eens met de stelling dat het onbestaanbaar is dat bezorgde omwonenden gestopt zijn met het melden van misstanden rondom azc’s vanwege het gebrek aan actie en de angst voor vergelding?
Ik vind het ernstig als bezorgde omwonenden geen aangifte meer zouden doen wegens een gebrek aan actie en de angst voor vergelding.
Voor de aanpak van misstanden is het namelijk van belang om deze meldingen te ontvangen. Politie is voor de opsporing van het delict mensenhandel vaak afhankelijk van signalen van andere partijen, daarom is een goede samenwerking met betrokken ketenpartners en burgers van belang. Daarom roep ik bezorgde omwonenden op om melding te blijven maken. De politie is verplicht, volgens de Aanwijzing Mensenhandel, om ieder signaal van mensenhandel dat binnenkomt op te pakken. Met behulp van de Domeinoverstijgende Informatiegestuurde Werkwijze (DIGW), bekijkt, weegt en classificeert politie ieder signaal.
Ook organiseert het COA periodiek overleggen met omwonenden van azc’s. Dit zijn uitgelezen gelegenheden voor omwonenden om eventuele zorgen te uiten.
Welke maatregelen kunt u nemen om de ondermijning die plaatsvindt in de regio aangepakt wordt en ervoor te zorgen dat bezorgde omwonenden weer vertrouwen krijgen in het melden van misstanden en verdachte situaties?
Zie antwoord vraag 10.
Politiesamenwerking tussen de Benelux-landen |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat zowel België als Luxemburg reeds hebben ingestemd met het nieuwe Benelux-politieverdrag, die de onderlinge politiesamenwerking verder intensiveert?
Ja. België en Luxemburg hebben de nationale goedkeuringsprocedures voor het verdrag afgerond, respectievelijk in mei en december 2021.
Klopt het dat Nederland vooralsnog nog niet ingestemd heeft met het nieuwe Benelux-politieverdrag? Waarom niet?
Het Nederlands parlement heeft in december 2021 ingestemd met het wetsvoorstel goedkeuring en uitvoering van het tot stand gekomen Verdrag tussen België, Luxemburg en Nederland inzake politiesamenwerking. Nederland heeft de akte van bekrachtiging nog niet gedeponeerd bij de Secretaris-Generaal van de Benelux Unie.
Aangezien Nederland als laatste verdragspartij parlementaire goedkeuring heeft verkregen, is het moment waarop Nederland de akte van bekrachtiging indient bepalend voor het moment van inwerkingtreding. Zoals toegelicht in de nota naar aanleiding van het verslag1 is afgesproken met de Benelux-landen dat vijf geprioriteerde uitvoeringsovereenkomsten, inzake artikel 13, zesde lid, artikel 15, vijfde lid, artikel 16, vijfde lid, artikel 25, vierde lid, en artikel 39, derde lid, van het Verdrag, gelijktijdig met het verdrag in werking zullen treden. Voor Nederland geldt, anders dan voor België en Luxemburg, dat elke afzonderlijke uitvoeringsovereenkomst, die volgens de Nederlandse verdragensystematiek als uitvoeringsverdrag wordt beschouwd, in een zogenoemde voorhangprocedure wordt voorgelegd aan de Staten-Generaal.
Zodra de voorhangprocedure is afgerond kan Nederland de akte van bekrachtiging bij de depositaris – de Secretaris-Generaal van de Benelux Unie – neerleggen en kan het verdrag in werking treden.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om snel in te stemmen met dit verdrag, gezien het feit dat dit verdrag de informatie-uitwisseling tussen Nederlandse, Belgische en Luxemburgse politiediensten een belangrijke impuls zal geven?
Het voorspoedig in werking treden van het verdrag is zeker wenselijk, met name vanwege de verruimende mogelijkheid om politiële bevoegdheden uit te oefenen op elkaars grondgebied zoals bij grensoverschrijdende achtervolging en de inzet van speciale interventie-eenheden. Waar het de uitbreiding van mogelijkheden tot informatie-uitwisseling betreft hebben zowel België als Nederland de conceptteksten van de uitvoeringsovereenkomsten op grond van de artikelen 13, 15 en 16 voorgelegd aan de nationale autoriteiten voor persoonsgegevens, in Nederland de Autoriteit Persoonsgegevens (AP), en gevraagd de adviezen eind augustus 2022 te doen toekomen.
In tegenstelling tot België loopt deze adviesprocedure in Nederland nog en is tot dusver één advies ontvangen. Zodra de teksten van deze uitvoeringsovereenkomsten, met het advies van de AP in de hand, in Benelux-verband kunnen worden afgerond, zal de voorhangprocedure worden gestart.
Kunt u zich inzetten om ervoor te zorgen dat Nederland zo snel mogelijk met dit politieverdrag instemt en het implementeert?
In aanvulling op de antwoorden 2 en 3 kan ik toezeggen dat voor zover het aan de regering ligt er alles op gericht is om het verdrag zo spoedig mogelijk in werking te laten treden. Het succesvol en spoedig doorlopen van de voorhangprocedure in het parlement is daarvoor uiteraard wel een randvoorwaarde.
De aanslag op de Nord Stream pijpleidingen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het op 8 februari 2023 door de gerenommeerde onderzoeksjournalist Seymour Hersh, onder andere winnaar van de Pulitzer Prijs, gepubliceerde artikel in The Times waarin hij op basis van meerdere bronnen en tot in detail de aanslag op de Nord Stream pijpleidingen reconstrueert, een artikel met als titel: «US bombed Nord Stream gas piplines»1?
Ik ben bekend met het artikel in de Times waarin het artikel van de heer Hersh wordt aangehaald.
Kan het kabinet zich vinden in de volgende vertaling van de titel van dit Engelstalige artikel: «De Verenigde Staten bliezen de Nord Stream gasleidingen op»? Zo nee, hoe zou u deze zin vertalen?
Een volledige vertaling van het door u geciteerde artikel van Dhr Midolo zou zijn: «De Verenigde Staten bliezen de Nord Stream gasleidingen op, beweert onderzoeksjournalist Seymour Hersh».
Is het, gezien dit artikel (en tal van andere aanwijzingen in exact dezelfde richting zoals die in Kamervragen van FVD ingezonden op 3 oktober 2022 al voor het voetlicht zijn gebracht), volgens de regering aannemelijk dat de Verenigde Staten betrokken zijn bij de aanslag op de Nord Stream gasleidingen, ja of nee?
Het kabinet speculeert niet over de toedracht van de explosies bij de Nord Stream 1 en 2 pijpleidingen en wacht de resultaten af van het onderzoek van de Zweedse, Deense en Duitse autoriteiten die zullen moeten uitwijzen of er een verantwoordelijke kan worden aangewezen.
Is het, gezien dit artikel (en tal van andere aanwijzingen in exact dezelfde richting zoals die in Kamervragen van FVD ingezonden op 3 oktober 2022 al voor het voetlicht zijn gebracht), volgens het kabinet mogelijk dat de Verenigde Staten betrokken zijn bij de aanslag op de Nord Stream gasleidingen, ja of nee?
Het kabinet speculeert niet over de toedracht van de explosies bij de Nord Stream 1 en 2 pijpleidingen en wacht de resultaten van het onderzoek van de Zweedse, Deense en Duitse autoriteiten af die zullen moeten uitwijzen of er een verantwoordelijke kan worden aangewezen.
Begrijpt het kabinet dat op de bovenstaande twee vragen niet kan worden geantwoord met «We wachten het onderzoek naar de aanslag op de gaspijpleidingen af» omdat dit onderzoek zélf gecompromitteerd wordt zodra een land dat mogelijk deze aanslag heeft gepleegd onderdeel uitmaakt van het onderzoek? Zo nee, waarom begrijpt het kabinet dit niet?
Nee, Zweedse, Duitse, Deense autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de onderzoeken naar de toedracht van de explosies bij de Nord Stream 1 en 2 pijpleidingen en het kabinet heeft vertrouwen dat deze landen dergelijke onderzoeken goed kunnen uitvoeren.
Is het correct dat de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) en (dus) de Verenigde Staten betrokken zijn bij het onderzoek dat nu wordt gedaan naar de aanslag op de Nord Stream pijpleidingen?
De onderzoeken worden uitgevoerd door de bevoegde autoriteiten in Zweden, Denemarken en Duitsland. Voor zover bekend is de NAVO als organisatie daar niet bij betrokken.
Is het kabinet van mening dat een land dat mogelijk betrokken is bij de aanslag op de Nord Stream pijpleidingen geen onderdeel hoort uit te maken van het onderzoek dat nu naar deze aanslag wordt gedaan? Zo nee, waarom niet?
Lopende de onderzoeken van de eerdergenoemde landen speculeert het kabinet niet op basis van een weblog artikel over mogelijke betrokkenheid van staten bij de explosies op de Nord Stream 1 en 2 pijpleidingen.
Is het kabinet bereid er in internationaal verband op aan te dringen dat de Verenigde Staten, als mogelijke dader van deze brutale aanslag op Europese bodem, zich terugtrekt uit het onderzoek dat nu wordt verricht naar de aanslagen op de Nord Stream pijpleidingen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het kabinet speculeert niet over de verantwoordelijkheid naar de toedracht van de explosies bij de Nord Stream pijpleidingen en wacht de resultaten van de onderzoeken van de Zweedse, Deense en Duitse autoriteiten naar de toedracht van de explosies af.
Tot slot, beschouwt het kabinet het opblazen, door een statelijke actor, van deze, voor de Europese energievoorziening zo belangrijke pijpleidingen, als een oorlogshandeling?
Lopende het onderzoek van de Zweedse, Deense en Duitse autoriteiten speculeert het kabinet niet over de verantwoordelijkheid van de explosies en de eventuele gevolgen.
Kunt u de bovenstaande vragen een voor een en apart beantwoorden?
Ja.
Het vrijlaten van twee criminele kopstukken in Dubai |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse drugsbazen van «superkartel» in Dubai alweer op vrije voeten, kopstuk Edin G. spoorloos»?
Ja.
Kunt u bevestigen dat Edin G. en Zouhair B. op vrije voeten zijn?
Over lopende strafrechtelijke procedures kan ik als Minister van Justitie en Veiligheid geen uitspraken doen. Er is nauw contact met de autoriteiten van de Verenigde Arabische Emiraten over deze zaken, ook naar aanleiding van deze berichtgeving. In algemene zin merk ik op dat het in uitleveringsprocedures niet ongebruikelijk is dat personen, hangende zo’n procedure, onder voorwaarden op vrije voeten worden gesteld.
Waarom hebben de autoriteiten van de Verenigde Arabische Emiraten criminele kopstukken Edin G. en Zouhair B. vrijgelaten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de stelling van de autoriteiten van de Verenigde Arabische Emiraten dat Nederland het papierwerk te laat zou hebben ingediend, hetgeen uitdrukkelijk weersproken wordt door het Nederlandse Openbaar Ministerie?
Over lopende strafrechtelijke procedures kan ik geen uitspraken doen. In het algemeen kan ik aangeven dat mijn ministerie als centrale autoriteit in nauw contact staat met centrale autoriteiten wereldwijd, om zaken onder de aandacht te brengen en om er voor te zorgen dat de juiste informatie bij de juiste autoriteiten beschikbaar is. Bij uitleveringsprocedures is tijdige aanlevering van de juiste documenten aan de buitenlandse autoriteiten essentieel. In de praktijk werken de politie, het OM, het Ministerie van Buitenlandse Zaken en mijn departement nauw samen om dit te bewerkstelligen.
Het is vervolgens aan de autoriteiten van het aangezochte land om de nationale (gerechtelijke) procedures te volgen waarin het uitleveringsverzoek wordt getoetst en ook al dan niet hier informatie over te naar buiten te brengen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de autoriteiten van de Verenigde Arabische Emiraten deze twee criminele kopstukken zo snel mogelijk aanhouden en uitleveren aan Nederland?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat andere landen, zoals de Verenigde Arabische Emiraten, geen vrijhaven zijn voor criminele kopstukken omdat zij via dergelijke landen uitlevering aan Nederland kunnen ontlopen?
In het kader van de aanpak van grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit is internationale samenwerking van groot belang. Het is bovendien een gedeeld belang van vele landen wereldwijd. Samen met diverse partners, zoals politie en OM, zet mijn ministerie in op intensivering van de strafrechtelijke samenwerking met prioritaire landen, waaronder de Verenigde Arabische Emiraten, Marokko en Colombia. Onder meer door het sluiten van bilaterale verdragen op het gebied van rechtshulp en uitlevering wordt de samenwerking met deze landen verder uitgebouwd. Bilaterale verdragen met deze landen zijn naar mijn oordeel een onmisbare bijdrage aan de noodzakelijke intensivering van de internationale strafrechtelijke samenwerking die Nederland in staat moet stellen nog meer te doen aan de bestrijding van de grensoverschrijdende ondermijnende criminaliteit.
Moorden in Nederland en de Iraanse Revolutionaire Garde |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat op basis van Common Position 931 van de EU en de daarbij behorende factsheet, een onderzoek naar het mogelijk faciliteren van een terroristische daad in een EU-land voldoende is om een entiteit op de terreurlijst van de EU te plaatsen?
Ja, indien er door een bevoegde autoriteit een beslissing is genomen tot het instellen van een onderzoek en er bewijzen of serieuze en geloofwaardige aanwijzingen zijn voor het plegen van een terroristische daad, poging tot het plegen van een dergelijke daad of deelname aan of het vergemakkelijken van een dergelijke daad kan een entiteit op de EU-terrorismelijst worden geplaatst.
Hoe kwalificeert u de acties van het Iraanse regime op Nederlands grondgebied in 2015 in Almere en 2017 in Den Haag, respectievelijk de moorden op Ali Motamed en Ahmad Molla Nissi?
Zoals destijds ook in een brief aan uw Kamer medegedeeld, had de AIVD sterke aanwijzingen dat Iran betrokken was bij de liquidaties van twee Nederlanders van Iraanse komaf in Almere in 2015 en in Den Haag in 2017. Het betrof in deze gevallen tegenstanders van het Iraanse regime.
Het kabinet vond en vindt dat dergelijke vijandige acties de Nederlandse soevereiniteit op flagrante wijze schenden en onaanvaardbaar zijn. Vanwege deze bevindingen van de AIVD heeft Nederland in juni 2018 diplomatieke maatregelen getroffen. De Iraanse ambassadeur is ontboden en er zijn twee medewerkers van de Iraanse ambassade uitgewezen. Daarbij is het belangrijk om te benadrukken dat deze diplomaten niet zijn uitgezet vanwege een vastgestelde betrokkenheid bij (de aansturing van) de liquidaties, maar als duidelijk signaal dat Nederland het ontoelaatbaar vindt dat Iran waarschijnlijk achter deze ernstige zaken zit.2
Wat vindt u van de woorden van de ambtsvoorganger van de Minister van Buitenlandse Zaken die aan de Tweede Kamer schreef dat «De AIVD heeft sterke aanwijzingen dat Iran betrokken is geweest bij de liquidaties van twee Nederlanders van Iraanse komaf in Almere in 2015 en in Den Haag in 2017» en «dat Iran waarschijnlijk achter deze ernstige zaken zit»?1
Zie antwoord vraag 2.
Hoe ziet u de rol van de Iraanse Revolutionaire Garde bij deze moorden, nu het een feit van algemene bekendheid is, dat acties in het buitenland door de Quds-divisie van de Iraanse Revolutionaire Garde worden uitgevoerd, uitgezet of gefaciliteerd?
Zoals in antwoord op vraag 2 en 3 gesteld, had de AIVD sterke aanwijzingen dat Iran betrokken was bij de liquidaties van twee Nederlanders van Iraanse komaf in Almere in 2015 en in Den Haag in 2017. In het openbaar kan de AIVD niet ingaan op de aard van deze aanwijzingen.
In hoeverre is het onderzoek dat zowel door de AIVD als door de opsporingsinstanties verricht is naar de moorden in Almere en in Den Haag, voldoende om te spreken van «onderzoek naar het mogelijk faciliteren van een terroristische daad»?
De AIVD is geen bevoegde nationale autoriteit die besluiten kan nemen op basis waarvan de EU kan overgaan tot plaatsing van een persoon of entiteit op de EU-terrorismelijst.3 De AIVD doet onderzoek naar dreigingen tegen de nationale veiligheid. In algemene zin kan het kabinet u melden dat inlichtingendiensten informatie uit hun kanaal kunnen delen met opsporingsdiensten indien dit opportuun is. In gevallen waarbij de inlichtingendiensten overgaan tot het ontsluiten van informatie aan de opsporingsdiensten, houdt dat overigens niet zonder meer in dat die specifieke informatie ook leidt tot vaststelling van strafbare feiten of zelfs een verdenking.
De strafrechtelijke onderzoeken naar de liquidaties bevatten geen bewijzen of serieuze en geloofwaardige aanwijzingen dat de Islamitische Republiek Iran betrokken zou zijn bij de liquidaties van twee Nederlanders van Iraanse komaf in Almere in 2015 en in Den Haag in 2017. Zo is in het hoger beroep tegen de verdachten van de moord op Ali Motamed in Almere in 2015 niet komen vast te staan dat er sprake is van betrokkenheid van de Islamitische Republiek Iran bij de gepleegde moord.4
Op basis van de genoemde strafrechtelijke onderzoeken kan IRGC daarom niet op de EU-terrorismelijst worden geplaatst.
Bent u bereid om zo snel mogelijk te onderzoeken of de betrokkenheid van het Iraanse regime bij de moorden in Almere en in Den Haag, voldoende is om te kwalificeren als «onderzoek naar het mogelijk faciliteren van een terroristische daad»? Zo ja, kunt u de uitkomst zo snel mogelijk aan de Kamer toesturen? Zo nee, waarom kwalificeren twee in Nederland door het Iraanse regime uitgevoerde moorden dan niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening van de VVD-fractie dat Nederland, gelet op de in Nederland gepleegde moorden, het voortouw zou kunnen nemen in Europees verband om de Iraanse Revolutionaire Garde op de terreurlijst van de EU te plaatsen? Zo ja/nee, waarom?
Het kabinet pleitte er in EU-verband herhaaldelijk voor om de Iraanse Revolutionaire Garde op de terrorismelijst van de EU te plaatsen indien dit juridisch mogelijk is. Nederland heeft hierbij een voortrekkersrol gespeeld. Mede op verzoek van Nederland heeft de Juridische Dienst van de Raad van de EU een advies uitgebracht over de juridische mogelijkheden om de IRGC op de EU-terrorismelijst te plaatsen. Dit advies stelt dat het op dit moment helaas juridisch niet mogelijk is om de IRGC te listen als terroristische organisatie. Het kabinet blijft zich inzetten om schendingen van het internationale recht door de IRGC tegen te gaan en kijkt daarbij naar alle mogelijke instrumenten (inclusief listings en sancties) in samenwerking met andere lidstaten.
De plaatsing van organisaties op terreurlijsten |
|
Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kunnen organisaties alleen op grond van rechterlijke uitspraken op de lijst van terreurorganisaties geplaatst worden, of kunnen regeringen daar ook toe besluiten?
Organisaties kunnen niet alleen op grond van rechterlijke uitspraken op de EU-terrorismelijst geplaatst worden.
De lijst wordt opgesteld op basis van nauwkeurige informatie waaruit blijkt dat een rechterlijke of gelijkwaardig bevoegde instantie een besluit heeft genomen tot het instellen van een onderzoek, vervolging, of veroordeling wegens een terroristische daad of een poging tot het plegen of faciliteren van een dergelijke daad.
Een besluit van een gelijkwaardig bevoegde instantie kan bijvoorbeeld een nationaal besluit zijn tot aanwijzing van een individu of organisatie tegen wie een terrorismesanctiemaatregel van toepassing is. In Nederland kan de Minister van Buitenlandse Zaken, in overeenstemming met de Minister van Veiligheid en Justitie en de Minister van Financiën, hiertoe besluiten. Toepassing van een nationale bevriezingsmaatregel is territoriaal beperkt en wordt buiten het grondgebied van Nederland alleen toegepast op Nederlanders en Nederlandse rechtspersonen.
Is de Koerdische Arbeiderspartij (PKK) destijds op de terreurlijst gekomen als gevolg van een uitspraak van een rechtbank of als gevolg van een beslissing van andere overheden?1
Het initiële EU-sanctiebesluit tegen de PKK is genomen op basis van een besluit van de Britse Minister van Binnenlandse Zaken van 29 maart 2001 om de PKK aan te wijzen als terroristische organisatie en besluiten van de regering van de Verenigde Staten van 8 oktober 1997 en 31 oktober 2001 om de PKK aan te wijzen als terroristische organisatie.
Kan uit de berichtgeving in het eerste in noot 1 aangehaalde artikel opgemaakt worden dat de PKK op de lijst van terroristische organisaties kan blijven staan, ondanks het feit dat het besluit om dat te doen juridisch onvoldoende onderbouwd is? Zo niet, wat is volgens u de betekenis van de aangehaalde uitspraken van het Europese Hof van Justitie?
Het artikel in noot 1 verwijst naar uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof). Onder andere naar een uitspraak van het Gerecht van de Europese Unie (Gerecht) van 15 november 2018, waarin zij de PKK gelijk gaven dat de Raad van de Europese Unie de listing van de PKK onvoldoende gemotiveerd zou hebben. Deze uitspraak werd door het Hof op 22 april 2021 vernietigd. Daarbij verwees het Hof de zaak van de PKK tegen hun listing terug naar het Gerecht. Op 30 november 2022 stelde het Gerecht dat er een voortdurend risico bestaat dat de PKK betrokken is bij terrorisme.
Op basis van de hierboven aangehaalde arresten, kan dus niet geconcludeerd worden dat PKK geen terroristische organisatie is.
Als de PKK op de terreurlijst kan blijven staan, ondanks uitspraken van het Europese Hof van Justitie dat hier juridisch onvoldoende basis voor is, hoe heeft EU Hoge Vertegenwoordiger Borell dan kunnen zeggen dat de Iraanse Republikeinse Garde niet zonder een uitspraak van een Europese rechter op de terreurlijst geplaatst kan worden?2
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 3 oordeelde het Hof niet dat er onvoldoende basis is voor het plaatsen van de PKK op de EU-terrorismelijst.
Voor plaatsing van de Islamitische Revolutionaire Garde («IRGC») gelden de juridische vereisten van het EU-terrorismesanctieregime, toegelicht in antwoord 1.
Bent u bereid dit bij de Hoge Vertegenwoordiger aan te kaarten en opnieuw in de Raad aan te dringen op plaatsing van de Iraanse Republikeinse Garde op de terreurlijst? Zo nee, waarom niet?
Nederland pleitte binnen de EU voor plaatsing van IRGC op de EU-terrorismelijst. Zoals verwoord in antwoord 1 is hier een besluit van een rechterlijke of gelijkwaardig bevoegde instantie voor nodig. Op verzoek van o.a. Nederland bracht de Juridische Dienst van de Raad een advies uit over de juridische mogelijkheden om de IRGC op de EU-terrorismelijst te plaatsen. Dit advies stelt dat het op dit moment juridisch niet mogelijk is om de IRGC te listen als terroristische organisatie. Het kabinet blijft zich inzetten om schendingen van het internationale recht door de IRGC tegen te gaan en kijkt daarbij naar alle mogelijke instrumenten (inclusief listings en sancties) in samenwerking met andere lidstaten.
Het online gebiedsverbod |
|
Joost Sneller (D66), Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «burgemeester van Utrecht mocht geen online gebiedsverbod opleggen» van 3 februari 2023?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat de rechter heeft geoordeeld dat het verbod op het tonen van bepaald gedrag op een openbare plaats uit de algemene plaatselijke verordening (APV) geen betrekking heeft op het online doen van een oproep tot verstoring van de openbare orde in Utrecht?
Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om uitspraken te doen over individuele en/of lopende zaken. Op dit moment is hoger beroep aanhangig, waarbij ook dit onderdeel van de uitspraak van de rechtbank aan de orde kan komen.
Hoe oordeelt u over het feit dat de rechter heeft geoordeeld dat het verbieden van online uitingen door de burgemeester een ontoelaatbare beperking van de vrijheid van meningsuiting inhoudt en dus in strijd is met de Grondwet?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u de conclusie van de rechter dat alleen de landelijke wetgever, onder voorwaarden, de vrijheid van meningsuiting mag beperken en dat die bevoegdheid niet via een lokale regeling aan de burgemeester kan worden toegekend?
In het betreffende artikel stelt professor Schilder dat burgemeesters zich niet mogen bezighouden met de inhoud van uitingen. Zij moeten zich bezighouden met ordeverstoringen en het voorkomen daarvan. Wanneer een burgemeester meent dat een uiting opruiing is, dan geeft deze een mening over die uiting. Alleen justitie en de rechtbank zijn daartoe bevoegd, aldus professor Schilder.
Zoals toegelicht in de beantwoording van vraag 2 en 3, is het niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om in te gaan op individuele en/of lopende zaken.
Wel hecht ik eraan een toelichting te geven op de verschillende acties die op dit moment worden uitgewerkt, die gerelateerd zijn aan de problematiek die het lokaal bestuur tegenkomt wanneer fysieke verstoringen van de openbare orde in een gemeente online beginnen of online versterkt worden.
Vanwege het gebrek aan ervaring op dit vlak en de behoefte om het handelingsperspectief van burgemeesters te verduidelijken, brengt mijn departement – in samenwerking met gemeenten, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) – in kaart welk handelingsperspectief burgemeesters hebben voor de tijdige onderkenning, voorkoming of beheersing van online aangejaagde ordeverstoringen. Dit betreft een ordening van zowel juridische als niet-juridische mogelijkheden.
Via het CCV wordt een webdossier jurisprudentie, handreikingen en praktische instrumenten op basis van ervaringen van gemeenten aangeboden. Daarnaast werkt JenV samen met het CCV aan een barrièremodel voor online aangejaagde openbare ordeverstoringen. Hiermee kunnen alle betrokken instanties bepalen welke barrières opgeworpen kunnen worden tegen bijvoorbeeld online opruiing. Ook wordt gewerkt aan een afwegingskader met en voor gemeenten op basis waarvan zij kunnen bepalen welke interventiemaatregelen het beste kunnen worden ingezet en wordt een digitale consultatiebox ingericht voor «advies op maat». Dit maakt het voor gemeenten mogelijk om voor een specifieke casus juridisch advies op te vragen. Ook worden jaarlijks «leerkringen online openbare ordeverstoringen» georganiseerd waar bestuurders, ambtenaren en deskundigen best practices delen. In 2022 zijn drie leerkringen over dit thema georganiseerd, dit jaar worden er ook drie georganiseerd en de hierin opgedane inzichten worden breder gedeeld. Ook onderzoek ik of burgemeesters behoefte hebben aan een voorziening die gemeenten ondersteunt bij het indienen van notice and take down verzoeken bij de internetsector. Tot slot werkt mijn departement samen met het Ministerie van BZK aan een verdere verheldering van het juridisch kader voor online monitoring door gemeenten in het kader van de openbare orde en veiligheid.
Op basis van de hiervoor geduide acties en diverse aanvullende ambtelijke en ook bestuurlijke gesprekken over deze problematiek wordt bezien hoe burgemeesters het beste nog verder kunnen worden ondersteund bij het voorkomen en beheersen van online aangejaagde ordeverstoringen. Daarbij speelt ook dat het van belang is om de balans in het ambt van de burgemeester te behouden. Om die balans te behouden werken mijn ambtsgenoot van BZK en ik, samen met de Vereniging Nederlandse Gemeenten en het Nederlands Genootschap voor Burgemeesters, aan een afwegingskader voor nieuwe burgemeestersbevoegdheden, om zorgvuldig te kunnen beoordelen of een eventuele aanvullende bevoegdheid bij de burgemeester thuishoort of niet. Daarbij zijn de balans tussen de verschillende rollen van de burgemeester en de afbakening tussen het bestuursrecht en het strafrecht essentieel. Dat betekent dat we onder meer ook kijken naar de rol van het OM waar het bijvoorbeeld gaat om gevallen van online opruiing.
Onderschrijft u de conclusie van Jon Schilder, hoogleraar staats- en bestuursrecht, dat de bevoegdheid om burgers online te volgen en om de uitlatingen die zij online doen inhoudelijk te beoordelen niet past bij de rol en taak van de burgemeester, die vooral is gericht op ordeverstoringen en het voorkomen daarvan?2
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn, naar uw oordeel, de consequenties van deze uitspraak voor lokale experimenten met online gebiedsverboden van burgemeesters in andere steden?
Omdat in deze zaak hoger beroep aanhangig is, stel ik mij terughoudend op in het oordelen over de eventuele consequenties van deze specifieke uitspraak.
Bent u voornemens om uw rol als landelijk wetgever op te pakken en de Kamer een alternatief voorstel te sturen om online opruiing aan te pakken, zoals bijvoorbeeld een uitbreiding van de bevoegdheden van de Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal?
Vooropgesteld zij dat opruiing nu al strafrechtelijk verboden is, ook als dit online gebeurt. Op dit moment wordt verder via diverse trajecten – zoals vermeld in de beantwoording van vragen 4 en 5 – gewerkt aan het in kaart brengen en de ordening van de mogelijkheden die er zijn voor burgemeesters om te handelen ter tijdige onderkenning, voorkoming of beheersing van online aangejaagde ordeverstoringen. Dit betreft zowel juridische als niet-juridische interventies. Uit onderzoeken komt bijvoorbeeld naar voren dat gemeenten – met succes – veelal niet-juridische interventies inzetten om online aangejaagde ordeverstoringen aan te pakken. Voorbeelden hiervan zijn het attenderen van ouders van rellende jongeren en het in gesprek gaan met online oproepers.3
Daarbij is ook van belang om te kijken naar wie het meest geëigend is om hierin op te treden en op welke wijze. Vooral de rol van het OM en politie is hierin relevant. Zo hebben we als overheid op dit moment verschillende mogelijkheden om illegale content, zoals bijvoorbeeld opruiing, te laten verwijderen. Dat loopt via de officier van justitie, de rechter-commissaris of de civiele rechter.
Op basis van een duidelijk handelingsperspectief kan vervolgens worden bepaald hoe burgemeesters het beste verder kunnen worden ondersteund bij het voorkomen en beheersen van online aangejaagde ordeverstoringen.
Welke andere alternatieve mogelijkheden ziet u om, op basis van de juiste wettelijke grondslag, online opruiing aan te pakken?
Zie antwoord vraag 7.
De oprichting en werkzaamheden van het LIMC |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de eerder door het lid Van Haga gestelde schriftelijke vragen aan de Minister van Justitie en Veiligheid inzake de invloed van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) bij het coronabeleid en de betrokkenheid van het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) daarbij en de beantwoording daarvan?1
Ja.
Hebt u kennisgenomen van de vragen die tijdens het plenaire debat op 1 februari 2023 over het eerste deelrapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) over de aanpak van de coronacrisis heeft gesteld met betrekking tot het LIMC?
Ja, de mondelinge vragen van het lid Van Haga van 1 februari jl. over de oprichtingsdatum van het LIMC zijn betrokken bij de beantwoording van de vragen 3 en 4 hieronder.
Kunt u verklaren waarom door het kabinet wordt verklaard dat het LIMC in maart 2020 werd opgericht, terwijl uit Wob-verzoeken blijkt dat het LIMC al op 3 december 2019 «symbolisch» werd opgericht?2
Het LIMC is niet op 3 december 2019 opgericht, maar op 23 maart 2020, na het uitbreken van de coronacrisis. Op 3 december 2019 zijn bij de Koninklijke Landmacht wel twee andere eenheden opgericht, namelijk 108 Technical Exploitation Intelligence-compagnie en 109 Open Sources Intelligence-compagnie. Dit staat ook beschreven in het eindrapport over het LIMC van de onafhankelijke commissie Brouwer dat ik met een beleidsreactie mede namens de Staatssecretaris van Defensie op 13 januari 2023 aan de Kamer heb aangeboden (Kamerstuk 32 761, nr. 258). 108 en 109 compagnie zijn op 3 december 2019 «symbolisch» opgericht vooruitlopend op de formele oprichting van beide eenheden op 1 februari 2020.
Wat houdt een «symbolische» oprichting in en waarom werd er dus al voor de coronacrisis in Nederland begon een orgaan in het leven geroepen dat zich bezig ging houden met informatiegestuurd optreden (IGO) en grootschalige burgersurveillance? Wat was de aanleiding voor het oprichten van dit orgaan?
Zie antwoord vraag 3.
Wie heeft of hebben het initiatief genomen voor het oprichten van het LIMC en vanuit welke bevoegdheid is dat gebeurd? Wie binnen uw ministerie en/of het kabinet waren hier destijds van op de hoogte? Welke bewindspersonen waren op welk moment überhaupt op de hoogte van het bestaan van het LIMC?
Voor de beantwoording van de vragen 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14 en 15 verwijs ik u naar het gestelde hierover in het onafhankelijke onderzoek naar het LIMC door de Commissie Brouwer en naar de beleidsreactie daarop, waar in het antwoord op vraag 3 en 4 naar wordt verwezen.
Hoe lang is de oprichting van het LIMC in voorbereiding geweest, wie waren daarbij betrokken en vanuit welke behoefte/intentie is dit ontstaan? Waarom zijn de Tweede Kamer en de Nederlandse bevolking hierover destijds niet (breed) geïnformeerd en is hierover geen parlementair debat gevoerd?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven wat het LIMC precies heeft gedaan tijdens de coronacrisis? Welke personen en informatie werden precies gemonitord, op basis waarvan? Wat is er met deze informatie gebeurd, waar is deze voor ingezet/gebruikt, hoe zijn de data verwerkt en/of opgeslagen en wat gaat er in de toekomst (mogelijk) mee gebeuren? Kunt u dit gespecificeerd en tot in detail uiteenzetten?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom zijn personen, onder andere binnen uw ministerie en andere overheidsdepartementen, die kritiek hadden op de werkwijze van het LIMC en het bestaansrecht van dit orgaan, terzijde geschoven en zijn heel veel mensen binnen de overheid überhaupt niet geïnformeerd over de activiteiten van het LIMC? Waarom is nooit transparant naar de Nederlandse bevolking en de Tweede Kamer gecommuniceerd over het bestaan van dit orgaan en de activiteiten die werden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er verslagen/notulen van overleggen van/over het LIMC? Zo ja, kunt u deze aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom is er geen verslaglegging over de oprichting, de werkzaamheden van en de verantwoordelijken voor het LIMC?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom geeft het kabinet aan dat er geen samenwerking bestond tussen het LIMC en verschillende overheidsorganen zoals de politie, het OM en de NCTV, terwijl uit Wob-verzoeken en uit het rapport van de commissie Brouwer blijkt dat deze samenwerking er wel degelijk was? Kunt u uiteenzetten welke samenwerkingen er zijn geweest, waartoe deze dienden en waarin deze samenwerkingen hebben geresulteerd?3
Zie antwoord vraag 5.
Op basis van welke bevoegdheid speelde het LIMC gevoelige informatie over burgers door aan derden, zoals onder meer de politie, de brandweer en het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding, zoals blijkt uit het onderzoek van de commissie Brouwer? Met welk doel werd deze informatie verspreid, welke personen ontvingen deze informatie en wat is daarmee gedaan?
Zie antwoord vraag 5.
Welke personen binnen uw ministerie waren op de hoogte van de activiteiten van het LIMC en de problematiek omtrent het ontbreken en het vinden van een wettelijke basis voor de activiteiten van dit orgaan? Op welk moment zijn deze personen hiervan op de hoogte gebracht en welke acties zijn er op dat moment door hen ondernomen?
Zie antwoord vraag 5.
Als er buiten het medeweten en de instemming van (een deel van) (de top van) uw ministerie is gehandeld door het LIMC, kunt u dan verklaren hoe het mogelijk is dat een (een deel van) de krijgsmacht op eigen kracht en daarmee onrechtmatig dusdanig maatschappelijk ingrijpende operaties in gang zet?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom zijn de activiteiten van het LIMC pas stopgezet nadat via de media naar buiten kwam dat het LIMC op onrechtmatige basis burgersurveillance uitvoerde zonder wettelijke grondslag, terwijl dat binnen de overheid al vanaf het allereerste begin bekend was? Waarom is door uw departement niet eerder aan de bel getrokken? Waarom is expliciet en bewust buiten de wet gehandeld om burgers actief te kunnen monitoren?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat binnen uw ministerie al jarenlang gepoogd wordt om werk te maken van IGO, maar dat dit vooralsnog niet goed van de grond is gekomen? Is in de coronacrisis een kans gezien om deze werkwijze binnen de krijgsmacht uit te rollen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse burger door uw ministerie en/of de overheid en/of het kabinet kennelijk als een «dreiging» wordt gezien die beteugeld moet worden? Welke dreiging vormt het volk dan precies, op basis van welke overwegingen?
De Nederlandse burger wordt door het kabinet niet als een dreiging gezien.
Wat kunnen wij in de toekomst verwachten van IGO door uw ministerie? Bent u voornemens om deze methode verder te implementeren? Zo ja, met welk doel? In welke situaties zal uw departement hiervan gebruikmaken en hoe gaat u ervoor zorgen dat er een wettelijke basis komt op grond waarvan dergelijke surveillance-activiteiten kunnen worden gelegitimeerd? Hoe zullen de rechten, vrijheden en de privacy van burgers worden gewaarborgd?
In de Defensienota-2022 is informatiegestuurd werken en optreden nader toegelicht in actielijn 6 (Kamerstuk 36 124, nr. 1). Zoals toegezegd in de beleidsreactie op het rapport Brouwer ontvangt de Tweede Kamer in de eerste helft van dit jaar de beleidsvisie-IGO. De Staatssecretaris van Defensie heeft tijdens het commissiedebat van 26 januari jl. over het eindrapport over het LIMC van de Commissie Brouwer het voornemen uitgesproken dat de beleidsvisie-IGO vergezeld zal gaan van een voorstel over hoe het kabinet wil omgaan met het advies van Brouwer om in het kader van IGO persoonsgegevens te kunnen verwerken.
Bestaat het LIMC op dit moment nog? Zo ja, wie maken er deel van uit en welke (passieve) activiteiten onderneemt dit orgaan momenteel? Is uw ministerie daar op enige manier bij betrokken? Zo ja, op welke manier en wie zijn dit? Is er van deze activiteiten verslaglegging? Zo ja, kunt deze aan de Tweede Kamer doen toekomen? Bent u bereid periodiek verslag te doen van de activiteiten van het LIMC?
Het LIMC is op 30 maart 2022 opgeheven zoals in het rapport Brouwer staat.
Het bericht ‘Pro-Russische DDoS-aanvallers hebben het gemunt op Nederlandse ziekenhuizen’ |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Kuipers , Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Pro-Russische DDoS-aanvallers hebben het gemunt op Nederlandse ziekenhuizen»?1
Ja.
Kunt u toelichten in hoeverre deze aanvallen gevolgen hebben voor de zorg in Nederland? Deelt u onze zorg dat deze cyberaanvallen potentieel ontwrichtende maatschappelijke gevolgen kunnen hebben?
Tijdens de DDoS-aanvallen waar het artikel naar verwijst is de zorgcontinuïteit niet in het geding geweest. Tegelijkertijd kunnen diensten die een rol spelen bij de zorg voor patiënten wel verstoord worden door een DDoS-aanval. Het risico hierop wordt mede bepaald door de preventieve maatregelen van de zorgorganisatie, de inrichting van het netwerk en de eigenschappen van de DDoS-aanval. Daarom is het ontzettend belangrijk dat ziekenhuizen digitaal weerbaar zijn en (preventieve) maatregelen nemen om de impact van dergelijke aanvallen te beperken.
Dat cyberaanvallen in ernstigere gevallen potentieel ontwrichtende maatschappelijke gevolgen kunnen hebben is echter zeker het geval, zoals ook al vaker is aangegeven in het jaarlijks gepubliceerde Cybersecuritybeeld Nederland.2 Omdat digitale systemen het «zenuwstelsel» van onze maatschappij vormen, maakt het Kabinet zich hard voor de versterking van onze digitale weerbaarheid via de verschillende ambities die omschreven staan in de Nederlandse cybersecurity strategie.3
Welke acties worden ondernomen om adequaat op deze cyberaanvallen te reageren en de gevolgen voor de zorg in Nederland zoveel mogelijk te beperken? Hoe worden de betreffende ziekenhuizen ondersteund?
Ziekenhuizen nemen maatregelen om de gevolgen van een cyberaanval te beperken, en waar nodig zo spoedig mogelijk te mitigeren. Zo hebben ziekenhuizen afspraken met hun ICT-leveranciers over veiligheidseisen aan ICT-producten, en over beheers- en mitigerende maatregelen. Diverse Nederlandse ziekenhuizen maken bijvoorbeeld gebruik van een DDoS-«wasstraat» die ze helpt om DDoS-aanvallen af te kunnen weren.
Alle ziekenhuizen in Nederland die lid van zijn van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) of de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) zijn daarnaast aangesloten bij Z-CERT. Z-CERT voorziet de ziekenhuizen van advies en dreigingsinformatie, en kan tevens netwerken monitoren op kwetsbaarheden of verdachte activiteiten. In het geval van een incident kan Z-CERT een ziekenhuis ondersteunen bij het mitigeren van de gevolgen van een cyberaanval. Daarbij heeft Z-CERT onder andere contact met Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC).
Klopt het dat het alleen om DDoS-aanvallen gaat, of is ook sprake van (dreiging van) andersoortige cyberaanvallen?
Dat klopt. Er is geen indicatie van een andersoortige cyberaanval.
Wat zijn de meest effectieve maatregelen om DDoS-aanvallen te pareren?
Een combinatie van organisatorische- en technische maatregelen kan effectief een DDoS-aanval pareren. Het NCSC heeft deze maatregelen beschreven in een factsheet, die beschikbaar is op de website.4
Kunt u garanderen dat (overheids)organisaties als Z-CERT die dreigingsinformatie over Russische cyberaanvallen ontvangen dit snel en volledig kunnen delen met betreffende bedrijven en sectoren?
In het huidige cybersecuritystelsel is op grond van de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) de primaire taak van het NCSC het verlenen van bijstand aan vitale aanbieders en Rijksoverheidsorganisaties (doelgroeporganisaties) bij digitale dreigingen en incidenten. Dit om het uitvallen van de beschikbaarheid of het verlies van integriteit van netwerk- en informatiesystemen bij de doelgroeporganisaties te voorkomen of te beperken.
Het uitvallen van die netwerk- en informatiesystemen bij deze organisaties kan immers maatschappelijke gevolgen hebben. Denk bijvoorbeeld aan de gevolgen als de dienstverlening van een drinkwaterbedrijf uitvalt. Het NCSC deelt daarom zo snel en volledig mogelijk de dreigings- en incidentinformatie direct met de doelgroeporganisaties.
Voor het informeren en adviseren van andere organisaties dan de doelgroeporganisaties over digitale dreigingen en incidenten zijn er schakelorganisaties. Deze maken deel uit van het Landelijk Dekkend Stelsel. In dat stelsel verstrekt het NCSC vanuit zijn wettelijke operationele en coördinerende rol dreigings- en incidentinformatie aan schakelorganisaties om zo ook organisaties buiten de doelgroep van het NCSC te bereiken.
Het is de verantwoordelijkheid van de schakelorganisaties (zoals Z-CERT) om deze informatie zo snel mogelijk met de eigen achterban te delen. De schakelorganisaties zijn het meest bekend met de systemen van hun achterban, bijbehorende belangen, risico’s en informatiebehoeften.
Kunt u dit ook garanderen voor informatie afkomstig uit andere landen dan Nederland, of informatie uit Nederland die betrekking heeft op organisaties in andere landen?
Het NCSC staat als nationaal Computer Security Incident Response Team (CSIRT) in contact met het Europese CSIRT netwerk. Binnen dit netwerk wordt informatie over dreigingen en kwetsbaarheden ook zo snel en volledig mogelijk gedeeld
Zijn er op dit moment wettelijke beperkingen die het delen van dreigingsinformatie bemoeilijken en zo ja, welke zijn dat specifiek?
De Wbni regelt dat het NCSC dreigings- en incidentinformatie kan verstrekken aan – in eerste instantie – haar doelgroeporganisaties, namelijk vitale aanbieders en rijksoverheidsorganisaties. Het NCSC doet dat om de meest ernstige maatschappelijke ontwrichting te voorkomen of te beperken. Bovendien kan het NCSC deze informatie aan organisaties verstrekken via schakelorganisaties. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Onlangs (december 2022) is de Wbni gewijzigd om belangrijke wettelijke beperkingen voor het delen van informatie weg te nemen.5 Door deze wijziging kan het NCSC dreigings- en incidentinformatie ook rechtstreeks verstrekken aan organisaties die niet onder de doelgroep van het NCSC vallen of waarvoor geen schakelorganisaties zijn. Denk bijvoorbeeld aan politieke partijen en veiligheidsregio’s. Deze wetswijziging regelt ook dat meer dreigings- en incidentinformatie kan worden gedeeld met zogeheten OKTT’s (schakelorganisaties die objectief kenbaar tot taak hebben om andere organisaties of het publiek te informeren over digitale dreigingen en incidenten).
Daarnaast is de nieuwe Europese richtlijn voor Netwerk- en Informatiebeveiliging (NIB2-richtlijn) in werking getreden. Op dit moment loopt een wetgevingstraject om de richtlijn in Nederlandse wetgeving te implementeren. De Minister van Justitie en Veiligheid zal u hierover nader informeren middels een brief aan uw Kamer in het voorjaar.
Hoe werkt u in Europa samen om op deze cyberaanvallen, die ook andere landen raken, te reageren? Zijn er zaken die we kunnen leren van andere landen op dit punt?
Als Nationaal Computer Emergency Response Team (CERT) staat het NCSC in nauw contact met het speciaal voor de zorg opgerichte Computer Emergency Response Team (Z-CERT) en andere nationale samenwerkingspartners. Het NCSC is ook in contact met internationale (cyber) partners en werkt intensief samen met een uitgebreid (inter)nationaal netwerk van computercrisisteams, zoals het Europese CSIRT netwerk, het International Watch and Warning Network (IWWN) en de European Government Cert-Group (EGC). Het NCSC kan, in samenwerking met deze internationale partners, de situatie monitoren en contact onderhouden over de te nemen vervolgacties tijdens incidenten zoals technisch onderzoek ten aanzien van de DDoS-aanvallen.
Ook op diplomatiek niveau is zowel in EU- als NAVO verband gedeeld dat Nederlandse ziekenhuizen zijn getroffen door DDoS-aanvallen. Hiermee dragen we bij aan een gedeeld situationeel bewustzijn bij onze partners.
Heeft u informatie dat er ook sprake is van een verhoogde cyberdreiging vanuit Russische hackgroepen in andere vitale en/of niet-vitale sectoren? Zo ja, welke sectoren zijn dat en hoe worden betreffende sectoren geholpen om zich hiertegen te wapenen?
De kans op gerichte cyberaanvallen op Nederlandse belangen wordt vooralsnog laag ingeschat. Dit dreigingsbeeld lijkt stabiel maar kan abrupt veranderen. Nederlandse organisaties kunnen door ketenafhankelijkheden, bijvoorbeeld via een toeleverancier of dochterbedrijf, geraakt worden als gevolg van cyberaanvallen in relatie tot de oorlog in Oekraïne. Diverse cybersecurity(basis)maatregelen, ten behoeve van het creëren vanhandelingsperspectief om aanvallen te herkennen en voorkomen, zijn aan organisaties ter beschikking gesteld. Zie hiervoor de factsheet van het NCSC zoals benoemd in vraag 5, en ook de AIVD en MIVD publicatie over cyberaanvallen door statelijke actoren.6
Wordt gemonitord welke organisaties en sectoren in andere landen die wapens aan Oekraïne leveren aangevallen worden, zodat deze organisaties en sectoren in Nederland zich op soortgelijke aanvallen kunnen voorbereiden?
Ja. Het NCSC monitort soortgelijke aanvallen.
De Corruption Perceptions Index 2022 van Transparency International |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Laurens Dassen (Volt) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met deCorruption Perceptions Index 2022, gepubliceerd op 31 januari 2023?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van de index, aangaande de uitkomst van Nederland op plaats acht, mede in het licht van dat Nederland niet eerder zo laag scoorde op de index?
De Corruption Perceptions Index meet hoe corrupt de publieke sector van elk land volgens deskundigen en zakenmensen wordt geacht. De score van een land is het waargenomen niveau van corruptie in de overheidssector op een schaal van 0–100, waarbij 0 staat voor «corrupt» en 100 voor «zeer schoon». Nederland scoort van oudsher, net als ook in 2022, hoog op de index. Zoals Transparency International zelf ook aangeeft wordt Nederland met een achtste positie nog steeds gezien als een van de landen met een weinig corrupte publieke sector. Uit het rapport volgt dat er sprake zou zijn van stagnatie van het integriteitsbeleid in Nederland. Ik herken me niet in het geschetste beeld. Ik zie de daling in het totaal aantal punten wel als een signaal dat serieus genomen moet worden. Dat doet het kabinet ook; er zijn al verschillende integriteitsmaatregelen genomen en er zijn er nog een aantal in voorbereiding. Graag verwijs ik ook naar de antwoorden op vraag 7 en 8.
Wat is uw appreciatie aangaande de toelichting van Transparency International van de Nederlandse positie op de index, te weten vanwege achterblijvende regelgeving op het gebied van politieke integriteit, gebrekkige controle op financiering van politieke partijen en weinig toezicht van lobbyisten?
Allereerst is het van belang om altijd scherp te blijven op mogelijke verbeteringen van regelgeving en toepassing en handhaving daarvan. Ook de toelichting op de Corruption Perceptions Index van Transparency International, waarin Transparency International een aantal maatregelen voor politieke integriteit bepleit, is hiervoor van belang. Vanuit het kabinet is er de laatste maanden het nodige in gang gezet op dit terrein. Dit jaar volgt verdere implementatie van een aantal maatregelen die hieronder worden genoemd. De index van Transparency International richt zich op meerdere vormen van integriteitsbeleid, onder andere op het regeringsbeleid en het integriteitsbeleid van het parlement.
Tijdens het debat over de initiatiefnota van de leden Dassen en Omtzigt over wettelijke maatregelen om de integriteit bij bewindspersonen en de ambtelijke top te bevorderen (Kamerstuk 36 101, nr. 2) op 19 september jl. heb ik u geïnformeerd over lopende zaken rondom integriteit en de voortgang op de aanbevelingen van de Group of States against Corruption (GRECO), waaronder de aankondiging van wetgeving met betrekking tot gewezen bewindspersonen en de gedragscode Integriteit Bewindspersonen die eind december 2022 naar de Kamer is gestuurd. Zie ook de beantwoording op vraag 7.
Daarnaast is in december jl. het onderzoek van prof. dr. C.H.J.M. Braun inzake de mogelijke invoering van een lobbyregister («Afwegingskader Legitieme Belangenvertegenwoordiging») gepubliceerd. In het voorjaar komt het kabinet met een appreciatie op dit onderzoek.
Op het gebied van de financiering van politieke partijen zijn meerdere veranderingen doorgevoerd met de inwerkingtreding van de Evaluatiewet Wet financiering politieke partijen (Wfpp) per 1 januari 2023. Zo wordt de transparantie rondom giften vergroot en de invloed van grote giften beperkt, onder andere door de invoering van een giftenmaximum van € 100.000,-, een meldingsplicht van giften boven de € 10.000 binnen 3 dagen en, in verkiezingstijd, het aanleveren van een aanvullend verslag van giften uiterlijk één maand na afloop van de stemming. Eveneens moet voor een gift vanaf € 1.000,- door een rechtspersoon de belanghebbenden achter deze rechtspersoon vermeld worden. Ook op lokaal niveau wordt de transparantie vergroot door de verplichting een giftenregelement te publiceren op de eigen website. Verder worden er met de Wet op Politieke Partijen, waarvan het wetsvoorstel momenteel in consultatie is, verdergaande transparantie verplichtingen voorgesteld en wordt ook een onafhankelijke toezichthouder opgericht. Op decentraal niveau wordt voorgesteld om het giftenmaximum, de meldingsplicht van substantiële giften, aanvullende transparantie na verkiezingen, en het bekend maken van de belanghebbende achter een rechtspersoon in te voeren. Daar staat tegenover dat ook een subsidieregeling is opgenomen voor decentrale partijen voor drie jaar.
Ten opzichte van 2022, waar het rapport betrekking op heeft, zijn veel wijzigingen doorgevoerd en ingezet om transparantie en daarmee ook publieke controle op de financiering van politieke partijen te vergroten.
Wat is deeigen kabinetsverklaring aangaande het behalen van de achtste positie op de index en daarmee de laagste score van Nederland sinds Transparency deze index opstelt? Waar ziet u zelf de meeste achteruitgang in Nederland? Waar ziet u zelf de meeste achteruitgang in Europa?
Nederland heeft een achtste plaats op de index behaald en staat daarmee in de top tien van de minst corrupte landen. Wel is het totale puntenaantal van Nederland – net als dat van acht andere landen in de top tien – met twee punten gedaald. De reden die Transparency International hiervoor aandraagt, is dat – met name – de Nederlandse regelgeving op het gebied van politieke integriteit zou achterblijven. Het kabinet vindt dat dit onvoldoende recht doet aan de inspanningen die hier het afgelopen jaar op zijn gepleegd. Voor een appreciatie van deze bevinding verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Voor wat betreft het anti-corruptie- en integriteitsbeleid in de EU biedt het rechtstaatrapport 2022 van de Europese Commissie de meest recente en een waardevolle basis voor debatten tussen en in EU-lidstaten over de rechtstaat, inclusief corruptiebestrijding. Op 9 september 2022 is hierover een appreciatie naar Uw Kamer verzonden (Kamerstuk, 21 501-02, nr. 2534). Dit onderwerp komt regelmatig aan bod bij de Raad voor Justitie en Binnenlandse Zaken, met als doel dat lidstaten best practices en uitdagingen bespreken. Ondanks de reeds getroffen anti-corruptiemaatregelen binnen veel EU-lidstaten, blijven op dit terrein uitdagingen – zoals capaciteitstekorten of tekort aan middelen voor effectieve implementatie van het anti-corruptieraamwerk – bestaan, zoals reeds toegelicht in de appreciatie van 9 september 2022.
Kunt u in uw kabinetsappreciatie van het onderzoeksrapport van de Universiteit Leiden omtrent het lobbyregister meenemen wat de oorspronkelijke onderzoeksvraag voor het onderzoeksrapport van het kabinet aan de onderzoekers was? Waarom is voor deze onderzoeksvraag gekozen? Wat is de argumentatie voor het kiezen van een onderzoeksvraag resulterende in een wetenschappelijke overzichtsstudie?
Ja, in de kabinetsappreciatie van het onderzoek zal hierop worden ingegaan.
Bent u het eens met de stelling dat Nederland niet veel tijd meer zou moeten nemen, na het al twee jaar lang missen van een deadline van een Europese instantie als de GRECO, omdat dit de geloofwaardigheid en daarmee effectiviteit van de instituties daarmee verslechterd?
De evaluaties van internationale gremia zoals de GRECO geven aanbevelingen om het Nederlandse systeem waar nodig en mogelijk verder te verbeteren. Het kabinet neemt de internationale aanbevelingen ter verbetering van de publieke integriteit serieus, en zet zich in voor de implementatie van deze aanbevelingen. Dit vraagt om inhoudelijke en zorgvuldige afwegingen en implementatie, hetgeen tijd kost.
Bent u van oordeel dat de door het kabinet voorgenomen beleidsmaatregelen voldoende zullen zijn om de negatieve bevindingen van Transparency International weg te nemen? Zo ja, waarom verwacht u dat dit voldoende zal zijn? Zo nee, welke aanvullende maatregelen moet en gaat u nemen?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3. De afgelopen periode is veel in gang gezet rondom wet- en regelgeving op het gebied van integriteit. Ook dit jaar zijn er voornemens, zoals indiening van het wetsvoorstel met regels gewezen bewindspersonen, het aanstellen van een vertrouwenspersoon integriteit voor bewindspersonen en een training en bespreking van de gedragscode integriteit bewindspersonen in de ministerraad. Daarnaast komt het kabinet met een reactie op het onderzoeksrapport van professor Braun naar de mogelijke invoering van een lobbyregister en met de nota integriteit openbaar bestuur.
Overigens spreekt Transparency International niet alleen het kabinet maar ook nadrukkelijk andere partijen, zoals het parlement en buitenlandse regeringen, aan op stagnatie van integriteitsmaatregelen. Of dit voldoende is naar het oordeel van Transparency International, is dus niet alleen afhankelijk van de maatregelen die genomen worden vanuit het kabinet. Effectief integriteitsbeleid vraagt om voortdurende aandacht en reflectie van alle partijen.
Het kabinet wil corruptie zoveel mogelijk voorkomen en waar corruptie, ondanks alle preventieve maatregelen, toch nog heeft plaatsgevonden, zo effectief mogelijk bestrijden met een goed functionerend repressief anti-corruptiebeleid. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft uw Kamer eind 20222 in dit kader geïnformeerd dat zij op basis van gesprekken met relevante ketenpartners en het maatschappelijk middenveld verkent hoe de huidige integrale, repressieve aanpak van corruptie met additionele maatregelen kan worden versterkt. In het kader van deze verkenning zal bijzondere aandacht uitgaan naar corruptie in relatie tot georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Ook staat het onderwerp corruptie op de agenda van de Ministeriële Commissie Aanpak Ondermijning.
Wat is uw appreciatie aangaande de constatering van Transparency International dat er een wereldwijde stagnatie plaatsvindt in de groei van integriteit in de publieke sector in de afgelopen tien jaar?
Het is betreurenswaardig dat Transparency International constateert dat er wereldwijd stagnatie plaatsvindt in de groei van integriteit in de publieke sector. Een sterke publieke integriteit draagt bij aan het vertrouwen van burgers in de overheid en daarmee aan het welzijn van een land en dient alleen daarom al te worden bewaakt. Om andere landen te steunen met het verbeteren van hun corruptie-aanpak draagt Nederland onder andere via de jaarlijkse rechtsstaatrapporten van de Europese Commissie bij aan het uitwisselen van best practices. Ook nemen het Ministerie van BZK en JenV actief deel aan diverse internationale anti-corruptie en integriteitsnetwerken, zoals GRECO van de Raad van Europa en de Working Group on Bribery van de OESO. Deze netwerken zetten een internationale standaard voor integriteit- en anti-corruptiebeleid en zien toe op de naleving van deze standaard in de nationale context. In dit kader leert Nederland ook van de ervaringen in andere landen.
Ik vind het uitermate belangrijk dat er op internationaal niveau belangstelling voor het onderwerp integriteit is en blijft. Dit draagt bij aan de ontwikkeling en de verbetering van het integriteitsbeleid in de publieke sector.
Wat gaat Nederland in 2023 doen om, naast het verbeteren van haar eigen integriteitscijfers, bij te dragen aan het verbeteren van de integriteitscijfers van mede EU-lidstaten en van de EU zelf?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 8. Nederland moedigt de EU aan om de transparantie en publieke integriteit te versterken van zowel de EU-instituten als die van de lidstaten, waar optreden op EU-niveau is gerechtvaardigd.
Het kabinet is van mening dat de EU nog meer kan optreden om in de hele EU tot effectieve anti-corruptiebestrijding te komen, inclusief wanneer het aankomt op de begroting van de Unie. Sinds 1 januari 2021 is de verordening betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (MFK-rechtstaatverordening) van kracht, waarmee een koppeling wordt gelegd tussen de ontvangst van middelen uit de EU-begroting en de eerbieding van de beginselen van de rechtstaat. Ook vindt Nederland het van belang dat instanties als het Europees Openbaar Ministerie (EOM) en het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) over voldoende middelen beschikken om hun taken goed uit te voeren. Nederland blijft daarnaast lidstaten oproepen om zich aan te sluiten bij het EOM, voor diegenen die dit nog niet hebben gedaan.
Wat is uw lezing van de constatering van Transparency dat juist rijke westerse landen met een goede reputatie ideaal zijn om private winsten uit corruptie, oorlog of misdaad wit te wassen? Hoe verhoudt deze constatering van Transparency zich tot het huidige Nederlandse witwasklimaat?
Het kabinet vindt het van groot belang dat witwassen op een effectieve wijze wordt tegengaan. Zo wil het kabinet ervoor zorgen dat er in Nederland een ongunstig witwasklimaat is. Een effectieve aanpak van witwassen houdt onder andere in dat de meeste inzet en aandacht uitgaat naar het aanpakken van de grootste witwasrisico’s. In Nederland zijn fraude en aan drugs gerelateerde strafbare feiten naar schatting verantwoordelijk voor meer dan 90% van alle misdaadgelden. Het kabinet wil voorkomen dat dergelijke misdaadgelden worden witgewassen. De afgelopen periode is in meerdere onderzoeken geconstateerd dat de aanpak van witwassen in Nederland een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en de basis goed op orde is. Zo beoordeelt de Financial Action Taskforce (FATF) de Nederlandse aanpak van witwassen als robuust. Het kabinet ziet echter op een aantal terreinen mogelijkheden voor verdere verbeteringen. De prioriteiten hiervoor staan beschreven in de beleidsagenda voor de aanpak van witwassen, die op 25 september 2022 met uw Kamer is gedeeld.
Tot slot; op welke plaats wil het kabinet volgend jaar staan op de index?
Het kabinet blijft inzetten op effectieve versterking van integriteits- en anti-corruptiebeleid in Nederland, om zo de rechtsstaat en het vertrouwen daarin te waarborgen. Het kabinet vertrouwt erop dat die inzet zich ook volgend jaar zal vertalen in een hoge plaats op de index.
Kunt u deze vragen één voor één binnen drie weken beantwoorden en aan de Kamer doen toekomen?
Door benodigde interdepartementale afstemming heeft de beantwoording meer tijd in beslag genomen.