Het bericht dat moleculaire drugs niet onder de Opiumwet vallen |
|
Foort van Oosten (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe moleculaire drugs vallen niet onder Opiumwet»?1
Ja.
Welke mogelijkheden zijn er om de handel in zogeheten «research chemicals» die niet gebruikt worden voor onderzoeks- maar recreatieve doeleinden aan te pakken?
«Research chemicals» is geen term die in de praktijk van de drugsaanpak wordt gehanteerd. De handel in alle stoffen die op één van de twee Opiumwetlijsten staan, kan middels die wet worden aangepakt. De term die wordt gehanteerd voor nieuwe stoffen is Nieuwe Psychoactieve Stoffen (NPS). We spreken van NPS zolang deze middelen niet op lijst I of II van de Opiumwet zijn geplaatst. Een NPS kan door middel van verschillende procedures onder de Opiumwet gebracht worden. Als er naar aanleiding van een risico-inschatting van het zogeheten CAM (Coördinatie Assessment en Monitoring nieuwe drugs) geconstateerd wordt dat er risico’s voor de volksgezondheid bestaan, wordt aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgesteld om een stof op lijst I of II van de Opiumwet te plaatsen. Ook de EMCDDA (the European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction) en de WHO maken risico-inschattingen en ook via die weg komen in Nederland stoffen op lijst I of II. In gevallen dat een stof een acuut gevaar voor de volksgezondheid vormt, wordt deze met spoed door middel van een ministeriële regeling op één van de Opiumwetlijsten gezet.
Wat is uw reactie op de stelling dat vijf tot tien procent van de handel van deze middelen en drugs via het internet verloopt en dit de komende jaren zal toenemen?
In opdracht van het WODC wordt momenteel een onderzoek uitgevoerd naar de aard en omvang van drugshandel op internet. Dit onderzoek zal de Minister van Veiligheid en Justitie voor de zomer naar uw Kamer sturen, voorzien van een beleidsreactie.
Wat is in algemene zin het beleid in het voorkomen van handel in drugs via internet en verspreiding per post? Hoe wordt dit tegengegaan?
Afgelopen jaren heeft het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie het project ITOM (Illegal Trade on Online Marketplaces2) gedraaid. Bij dit project zijn er kennis en best practises gedeeld met politie, OM en douane binnen Europa en met de Amerikaanse Drug Enforcement Administration (DEA). Ook private partijen waaronder post- en koeriersdiensten hebben deelgenomen, om kennis en ervaringen te delen en de bewustwording te vergroten. Ook hebben er operationele acties plaatsgevonden. Tijdens een van de acties onder het ITOM-project haalden de samenwerkende landen 414 illegale marktplaatsen uit de lucht. Daarnaast vindt operationele samenwerking plaats via reguliere kanalen zoals Europol en Interpol.
Binnen het gezamenlijke programma drugs (2016/2017) van het Landelijk Parket en de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie wordt aandacht besteed aan de bestrijding van de handel van drugs via het internet. Ook binnen EMPACT (European Multidisciplinary Platform against Criminal Threats) is er een operational action plan voor 2016, met daarin acties op het darkwebgerelateerd aan synthetische drugscriminaliteit. Hierbij wordt tevens de douane betrokken. Ik acht de huidige inzet afdoende.
Acht u de huidige inzet afdoende? Zo ja, waarom? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
In het eerder genoemde artikel wordt gerefereerd aan het onderzoek van het Trimbos-instituut over de kwaliteit en prijs van internet drugs tegenover die van straathandel, wanneer zal dit onderzoek naar verwachting worden afgerond? Is het mogelijk om dit onderzoek, voorzien van een kabinetsreactie naar de Kamer te sturen? Kan in deze kabinetsreactie expliciet worden ingegaan op de vraag of het al dan niet gewenst is om deze moleculaire variatie op drugs onder de Opiumwet te laten vallen?
Het Trimbos-instituut heeft data uit het Drugs Informatie Monitoring Systeem van 2013–2015 geanalyseerd en daarbij gekeken naar het verschil tussen samples die online gekocht zijn en de samples die niet online gekocht zijn. De onderzochte stoffen zijn 4-fluoramfetamine, 5/6-APB, methoxetamine, ecstasy, cocaïne, speed, 2C-B en LSD.3 Hierbij is gekeken naar kwaliteit en prijs. De uitkomsten van het onderzoek worden beschreven in een artikel, dat ter publicatie wordt aangeboden aan een internationaal wetenschappelijk tijdschrift. Naar verwachting wordt het artikel deze zomer gepubliceerd. Ik zal u dit toesturen zodra het beschikbaar is.
Ook het onderzoek naar drugshandel op internet in opdracht van het WODC (zie ook vragen 3 en 7) zal de Minister van Veiligheid en Justitie u toesturen zodra dit beschikbaar is. Op basis van de resultaten van beide onderzoeken zal ik u een beleidsreactie sturen. De vraag of «moleculaire variatie op drugs» onder de Opiumwet zou moeten vallen raakt niet aan het onderwerp van beide onderzoeken. Het ligt daarom niet voor de hand om in de kabinetsreactie op beide onderzoeken hierop in te gaan. De verschillende procedures waarmee nieuwe drugsvarianten op de Opiumwetlijsten worden gezet zijn beschreven bij het antwoord op vraag 1. Deze acht ik vooralsnog afdoende.
Wordt in het onderzoek dat op dit moment wordt uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Veiligheid en Justitie naar aard en omvang van online drugshandel ook de online handel in deze moleculaire drugs worden meegenomen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Dit nog lopende onderzoek (waaraan ook in de antwoorden op vragen 3 en 6 wordt gerefereerd) richt zich op een groot aantal aspecten van de online drugshandel. Hierin wordt, wanneer relevant, ook de handel in NPS meegenomen.
Het mogelijk moeten sluiten van gevangenissen |
|
Marith Volp (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Acht gevangenissen en drie jeugdinrichtingen gaan dicht»1 en «Begrip voor uitspraken Tichelaar»2? Herinnert u zich de motie-De Vries c.s. over een inspanningsverplichting dat bepaalde provincies niet meer dan gemiddeld werkgelegenheid mogen verliezen (Kamerstuk 31 490, nr. 126)?
Ja.
Deelt u de mening dat, gezien het ophelderingspercentage van gepleegde misdrijven en het daaraan gerelateerde aantal vervolgingen en veroordelingen, het aantal gedetineerden zou kunnen toenemen als de politie en het Openbaar Ministerie zich meer zouden inspannen om meer criminelen op te sporen en te vervolgen? Zo ja, wat gaat u doen om meer misdrijven op te sporen, te laten vervolgen en meer misdadigers op te sluiten? Kan daardoor voorkomen worden dat de gevangeniscapaciteit moet afnemen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De mening dat er in algemene zin factoren zijn waardoor de behoefte aan detentiecapaciteit «zou kunnen toenemen» deel ik op zich. Ik geef er echter de voorkeur aan de vraag of en in welke mate dat ook daadwerkelijk het geval zou kunnen zijn te baseren op onderzoek.
Zoals ik tijdens het Algemeen Overleg (AO) over het gevangeniswezen op 30 maart jl. heb toegezegd, heb ik het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie Centrum (WODC) de opdracht gegeven opnieuw onderzoek te doen en alternatieve ramingen te presenteren waarbij wordt bezien of een aantal extra factoren zoals benoemd tijdens dit AO gekwantificeerd kunnen worden en kunnen worden meegenomen in de ramingen. Tevens heb ik toegezegd een second opinion aan te vragen met betrekking tot de kwaliteit van het integrale (econometrische) model dat wordt gebruikt voor het berekenen van de PMJ-ramingen. Ik heb toegezegd uw Kamer in mei te informeren over de uitkomsten en consequenties van deze onderzoeken.
Wat is de status van de in het bericht genoemde brief en de daarin genoemde voorgenomen sluitingen van gevangenissen en jeugdinrichtingen? Welke concrete plannen bestaan er met betrekking tot sluiting van specifieke gevangenissen en jeugdinrichtingen?
Zoals ik eerder in de beantwoording van de Kamervragen van de leden Kooiman en Helder heb aangegeven, is het personeel van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) op 21 maart jl. op de hoogte gesteld van de ontwikkelingen en de consequenties die de ramingen uit het meest recente Prognosemodel Justitiële ketens (PMJ) voor de periode 2017–2021 zullen hebben. Openheid en transparantie naar het personeel van DJI staat voor mij voorop. Ik ben mij ervan bewust dat er ook in het recente verleden al veel flexibiliteit is gevraagd van het personeel van DJI. Het is daarom van belang dat allereerst DJI aan zet is. Daarom heb ik DJI verzocht een plan op te stellen waarin zij voorstellen zullen aandragen hoe om te gaan met de dalende capaciteitsbehoefte. De uitkomsten van het WODC-onderzoek en de second opinion als genoemd in vraag 2, zullen uiteraard worden meegenomen bij dit plan.
Is het waar dat het personeel van de in het bericht genoemde gevangenissen en jeugdinrichtingen van de sluiting van de desbetreffende vestiging op de hoogte is gebracht? Zo ja, welke locaties betreft dit? Zo nee, wat is er dan niet waar en welke mededelingen zijn er wel gedaan?
Zie antwoord vraag 3.
Begrijpt u waarom lokale bestuurders van provincies of gemeenten die getroffen dreigen te gaan worden door een sluiting van een gevangenis of jeugdinrichting, geen begrip hebben daarvoor, zeker voor zover het gebieden betreft waar de werkgelegenheid toch al schaars is? Zo ja, gaat u met deze bestuurders in gesprek en wat gaat u tegen hen zeggen? Zo nee, waarom begrijpt u dit niet?
Op 21 maart jl. heeft de Minister van Veiligheid en Justitie, mede namens mij, uw Kamer schriftelijk geïnformeerd over de PMJ-ramingen (PMJ) tot en met 2021 (Kamerstuk 24 587, nr. 634).Op 25 maart jl. heb ik in navolging hiervan, per brief nadere duiding gegeven aan hetgeen in de eerstgenoemde brief werd vermeld (Kamerstuk 24 587, nr. 635). Hierin staat onder meer vermeld dat ik DJI de opdracht heb gegeven een plan op te stellen waarin voldoende flexibiliteit moet zijn geborgd om eventuele toekomstige onzekerheden in de ontwikkeling van capaciteitsbehoefte op te kunnen vangen. Als vermeld zullen de uitkomsten van het WODC-onderzoek en de second opinion worden betrokken en zal het uiteindelijke plan worden besproken met de burgemeesters van de gemeenten waar de inrichtingen gehuisvest zijn en met de regioburgemeesters vanwege hun verantwoordelijkheid in het landelijk overleg veiligheid en politie. Zoals ik in het AO van 30 maart j.l. heb aangegeven, worden in het plan verschillende criteria meegewogen, zoals aanwezige expertise, werkgelegenheid en resocialisatiemogelijkheden. De motie De Vries (4 juli 2013) maakt onderdeel uit van de afweging.
Op grond van welke criteria wordt besloten of een locatie gesloten moet worden? Wordt daarbij expliciet rekening gehouden met de werkgelegenheid in de regio waar een locatie gevestigd is? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat u conform de genoemde motie-De Vries c.s. de inspanningsverplichting hebt om ervoor te zorgen dat de provincies Friesland, Drenthe, Limburg en Zeeland bij deze nieuwe sluiting van gevangenissen en jeugdinrichtingen per saldo niet meer dan gemiddeld werkgelegenheid mogen verliezen? Zo ja, hoe gaat u met die inspanningsverplichting rekening houden? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 5.
Politiebezoek na een tweet over juichende leerlingen vanwege aanslagen België |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Drie agenten aan de deur na tweet over aanslagen Brussel»?1
Ja.
Klopt het dat de burgemeester van Breda de politie opdracht heeft gegeven om een twitteraar aan te spreken op de inhoud van zijn tweet?
Voor een toelichting op de gang van zaken voorafgaand aan het politiebezoek verwijs ik u naar de verklaring van de burgemeester op de Facebookpagina van de gemeente Breda2.
Begrijpt u dat dit soort politiebezoeken intimiderend kunnen werken en tevens de vrijheid van meningsuiting onder druk zetten? Graag een toelichting.
Zoals ik ook heb aangegeven tijdens het Algemeen Overleg Politie van 10 februari jl. en in beantwoording op Kamervragen van de leden Van Klaveren en Bontes en van het lid Tellegen3 behoort het aangaan van het gesprek van de wijkagent met bewoners en betrokkenen in een wijk tot het normale politiewerk. De wijkagent moet in zijn of haar capaciteit zelfstandig deze afweging kunnen maken, zij het dat dit altijd gebeurt onder verantwoordelijkheid van het lokaal gezag. Ik zie dan ook geen reden om de werkwijze van de politie op dit punt te veranderen.
De politie maakt een zorgvuldige afweging bij de inzet van capaciteit. Dit is overeenkomstig de motie van het lid Tellegen4 die conform mijn toezegging onder de aandacht is gebracht van de vertegenwoordigers van het lokaal gezag, i.c. de regioburgemeesters.
Kunt u aangeven wat de politie bedoelt met «je komt uit Breda, hier willen we niet mee geassocieerd worden»?
Uit informatie van de politie blijkt dat de aangehaalde tekst uit het RTL-bericht niet gebezigd is door medewerkers van de politie die bij de desbetreffende twitteraar aan de deur zijn geweest om het gesprek aan te gaan.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om dit soort absurde politiebezoeken tot het verleden te laten behoren?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er meerdere berichten zijn verschenen over juichende leerlingen vanwege de aanslagen in België, tevens van geschokte medeleerlingen?
Ja, ik heb kennisgenomen van deze berichtgeving. Overigens blijkt uit de berichtgeving die hier wordt aangehaald niet duidelijk of er inderdaad sprake is geweest van leerlingen die juichen om terroristische aanslagen. Het spreekt voor zich dat ik de afschuw over dergelijke uitingen volledig deel.
Kinderen doen op school soms controversiële uitspraken, die zeker niet altijd duiden op een radicaliseringsproces. Het is wel van groot belang dat leraren signalen als deze kunnen duiden en vervolgens adequaat handelen. Als leraren te maken krijgen met heftige reacties in de klas, is het belangrijk dat zij het gesprek aangaan met de leerlingen en in staat zijn om dat op een goede manier te doen. De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft u eerder geïnformeerd over de manieren waarop leraren daarbij ondersteund worden.5
In hoeverre deelt u de afschuw van leerlingen die juichen om terroristische aanslagen? Wat is volgens u de oorzaak van dit wanstaltige gedrag?
Zie antwoord vraag 6.
Corruptie bij de douane in de haven van Rotterdam |
|
Jasper van Dijk |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Douane in hemd na nieuwe corruptiezaak» over corruptie in de haven van Rotterdam?1
Integriteitsschendingen beschouw ik als zeer ernstig.
Ik kan echter geen uitspraken doen over de inhoud van specifieke gevallen, zolang deze onder de rechter zijn of worden gebracht. De Douane verleent vanzelfsprekend alle medewerking aan de onderzoeken van deze gevallen.
Deelt u de kritiek dat de beveiliging zo lek is als een mandje?2
De conclusie dat de haven zo lek zou zijn als een mandje, laat ik voor rekening van de auteur van dit artikel. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Is inderdaad sprake van een structureel probleem bij de douane?3
Nee, er is mijns inziens geen structureel probleem bij de Douane.
Welke maatregelen neemt u om de corruptie bij de douane te bestrijden?
Bekend is dat criminele organisaties medewerkers van de Douane hebben benaderd. Gelet op de taak van de dienst geeft dit een risico voor de organisatie en de medewerkers die daarbinnen werken. Zij moeten door preventieve maatregelen veilig hun werk kunnen blijven doen en worden beschermd.
Douane neemt integriteit uiterst serieus. De Douane werkt vanuit vertrouwen in haar medewerkers. Hierbij is integer handelen vanzelfsprekend en is het blijvend stimuleren van integer gedrag leidend. Er is daarbij aandacht voor medewerkers die mogelijk in de verleiding kunnen worden gebracht door criminele organisaties. De Douane biedt zijn medewerkers de mogelijkheid om op verschillende manieren melding te maken van mogelijke integriteitsschendingen; ook als anonimiteit gewaarborgd moet zijn met het oog op de (persoonlijke) veiligheid.
De Douane besteedt veel aandacht aan het opwerpen van barrières om ondermijnende criminaliteit buiten de deur te houden. Zo kent het primaire proces van de Douane beheersingsmaatregelen, zoals interne controle, zijn er preventieve maatregelen in procedures rondom werving, selectie en functiewijzigingen en zijn er reguliere instrumenten zoals bewaking op (conflicterende) rechten in de geautomatiseerde systemen en het bewaken van autorisaties.
De Douane wordt incidenteel geconfronteerd met het feit dat een medewerker ontvankelijk is gebleken voor de toenadering van een criminele organisatie. Hier past alleen een repressief disciplinair beleid met de daarbij behorende maatregelen zoals ontslag.
De Douane heeft naar aanleiding van de twee specifieke integriteitsincidenten aanvullende maatregelen genomen. Deze zijn gericht op (het aanscherpen van) procedures, (het aanpassen van) systemen en de menselijke factor. Zo zijn potentiële mazen in werkprocessen gedicht en mogelijkheden voor «remote» werken beperkt. Ook zijn aanvullende (interne) controles in het selectieproces ingebouwd waarbij recht wordt gedaan aan het vierogen-principe. Zo is een extra steekproefprofiel op containers met het risico van verdovende middelen ingeregeld. Daarnaast wordt een deel van de containers met een verdovende middelen risico door twee selecteurs beoordeeld. Ook zijn en worden daar waar nodig profielen en modus operandi aangepast. Op korte en middellange termijn worden meerdere aanpassingen aangebracht in het geautomatiseerde selectiesysteem waarbij at random werktoedeling en het vierogenprincipe door het automatiseringssysteem verder worden ingeregeld en ondersteund.
De Douane monitort de genomen maatregelen en past deze zo nodig verder aan. Integriteitszorg staat permanent op de agenda van de Douane.
De Douane is zich er overigens van bewust dat nooit uitgesloten kan worden dat zich in de toekomst nieuwe integriteitsincidenten zullen voordoen, hoe scherp de aanpak ook is.
Kunt u een compleet overzicht geven van producten (drugs, wapens) die de afgelopen vijf jaar via omkoping van douanepersoneel zijn doorgelaten?
De Douane en het OM beschikken niet over informatie om een compleet overzicht te kunnen geven van producten (drugs, wapens) die de afgelopen vijf jaar via omkoping van douanepersoneel zijn binnengekomen. Wat we niet weten, weten we niet.
In de periode 2012 tot nu zijn twee douanemedewerkers veroordeeld wegens het medeplegen van de invoer van 11 kg cocaïne en het zich hiertoe als douaneambtenaar laten omkopen. Zij zijn uiteraard ook ontslagen. Daarnaast is een ex-medewerker van de douane veroordeeld voor het medeplegen van de invoer van deze 11 kg cocaïne en de omkoping van de twee bovengenoemde ambtenaren.
Ten aanzien van specifieke gevallen die onder de rechter zijn of worden gebracht zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de conclusie dat deze corruptie economische gevolgen kan hebben, omdat de goede naam van de Rotterdamse haven wordt aangetast?
De Douane is zich zeer bewust van haar maatschappelijke positie. Ik ben mij ervan bewust dat corrupte douaneambtenaren het algemeen belang en de veiligheid van de Nederlandse samenleving ondermijnen. Integriteitsschendingen beschouw ik als zeer ernstig. Voor de maatregelen verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Daarnaast werkt de Douane intensief samen met zowel publieke als private ketenpartners. Voorbeeld hiervan is het programma «Integere Haven» en de, vanuit dit programma, op 15 februari 2016 gestarte campagne «Rotterdamse Haven, Veilige Haven».
Bent u bereid om een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar corruptie in de haven? Zo nee, waarom niet?4
In de Rotterdamse haven wordt al intensief aandacht besteed aan het voorkomen en bestrijden van criminele activiteiten, zoals de smokkel van goederen en personen. Een van de speerpunten bij de campagne «Rotterdamse Haven, Veilige Haven» is om mensen die werkzaam zijn in de haven alerter te maken op signalen van corruptie en hen te vragen om de signalen vervolgens te melden. In het programma «Integere Haven» worden de ontwikkelingen in de haven en de effecten van maatregelen gemonitord. De toegevoegde waarde van een extra onderzoek zal daarom beperkt zijn.
Het bericht ‘Bende in de bajes’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Bende in de bajes»?1
Ja.
Klopt het dat geweldsincidenten schering en inslag zijn in gevangenissen en het afgelopen jaar wel 260 keer raak was?
Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording d.d. 3 maart jl. van eerder door het lid Helder (PVV) gestelde vragen, heeft het handhaven van de orde en veiligheid binnen de inrichtingen, zowel voor de medewerkers als de gedetineerden, de hoogste prioriteit.
Bij binnenkomst in een penitentiaire inrichting (PI) wordt een gedetineerde gedurende twee weken gescreend en geobserveerd. In beginsel worden gedetineerden op een reguliere afdeling geplaatst, tenzij uit de screening en observatie blijkt dat er een verhoogd veiligheidsrisico bestaat. Indien dit het geval is, wordt een gedetineerde op een afdeling met een hoog veiligheidsniveau geplaatst, zoals bijvoorbeeld de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden. Bij de screening wordt – voor zover beschikbaar – gebruik gemaakt van het door de politie, dan wel het Openbaar Ministerie ingevulde formulier risicoprofiel, waarin beheersgegevens over de gedetineerde zijn opgenomen. Op dit moment wordt gewerkt een nieuw formulier risicoprofiel met als doel de verbetering van de informatievoorziening in de keten van de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Op termijn kan hierdoor gerichter informatie worden verschaft aan onder meer de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI).
Om op elke afdeling de interne veiligheid te waarborgen, worden voor de medewerkers van DJI opleidingen, trainingen en oefeningen georganiseerd. Verder zijn er richtlijnen, maatregelen en protocollen opgesteld, waarin is vastgelegd hoe moet worden gehandeld bij onveilige situaties. Daarnaast is er binnen DJI een Intern Bijstand Team (IBT) dat een aanvullende bijdrage levert aan de veiligheid van medewerkers, justitieel ingeslotenen en de organisatie als geheel. De inzet van een Intern Bijstand Team vindt plaats in situaties waarbij de veiligheid in het geding is of dreigt te zijn en deze niet op een gepaste wijze met de gebruikelijke middelen door de executieve medewerkers beheersbaar gehouden of gemaakt kan worden. Tot slot kan de Landelijke Bijzondere Bijstandseenheid van de Dienst Vervoer & Ondersteuning, waar nodig, ingezet worden voor zoekacties, ordehandhaving, evacuaties en ziekenhuisbewakingen.
In 2015 hebben binnen het gevangeniswezen 258 fysieke geweldsincidenten plaatsgevonden tegen personeel. Elk geweldsincident tegen personeel is er één te veel, zodat tegen elk geweldsincident wordt opgetreden. Blijkens de cijfers over de geweldsincidenten in het gevangeniswezen is er sprake van een daling van het aantal fysieke geweldsincidenten tegen personeel per 100 bezette plaatsen, te weten van 5,5 keer in 2010 tot 3 keer in 2015. Ik zie gelet op deze dalende tendens geen aanleiding om extra maatregelen te treffen bovenop alle bekende preventieve en repressieve maatregelen die al worden genomen.
Kan nog wel van incidenten worden gesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Is het aantal geweldsincidenten gestegen of gedaald ten opzichte van eerdere jaren?
Zie antwoord vraag 2.
Worden incidenten altijd gemeld? Zo nee, waarom niet?
Alle vormen van agressie en geweld worden besproken in de teams. Incidenten kunnen te allen tijde door het personeel worden gemeld. Daarbij geldt dat het behoort tot het vakmanschap van de medewerker of incidenten ook formeel worden gemeld, of dat bespreking in het team volstaat. Medewerkers kunnen anoniem aangifte doen en de inrichting ondersteunt medewerkers bij het doen van aangifte. Een belangrijk middel daartoe is het periodiek agenderen van het thema «agressie en geweld» op de agenda van het werkoverleg.
Bij de leiding gemelde incidenten worden altijd in behandeling genomen. Al naar gelang de aard van de incidenten kunnen door de vestigingsdirecteur van de PI disciplinaire sancties worden opgelegd. Van strafbare feiten wordt altijd aangifte gedaan bij de politie door het slachtoffer, dan wel door de directeur van de betrokken PI.
Wordt er altijd aangifte gedaan, aangezien het om bedreigingen, intimidaties en zelfs fysiek geweld gaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel zou zijn dergelijke misdrijven af te doen met het minder toekennen van vrijheden aan de betreffende gedetineerde in het kader van het huidige promoveren/degraderensysteem? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Gaat u regelen dat bewaarders meer informatie krijgen van de politie wanneer een gevangene bij hen binnenkomt, zodat zij een betere inschatting kunnen maken van eventuele veiligheidsrisico’s? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het niet zo kan en mag zijn dat criminelen de baas zijn in de bajes, aangezien u verantwoordelijk bent voor de veiligheid van het gevangenispersoneel? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het aantal geweldsincidenten drastisch afneemt, nu deze incidenten erg hoog in aantal blijven ondanks het nieuwe gevangenisregime?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg over het gevangeniswezen voorzien op 30 maart 2016?
Ja.
Wangedrag van zichzelf voetbalsupporter noemende Nederlanders in Madrid |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Verontwaardiging in Spanje om gedrag PSV-supporters»1 en «Spaanse justitie gaat PSV-supporters mogelijk vervolgen»2? Herinnert u zich de antwoorden op de vragen over voetbalgeweld door Nederlanders in Rome?3
Ja.
Voelt ook u de afschuw en de plaatsvervangende schaamte voor de wijze waarop die Nederlanders zich in Madrid hebben gedragen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het vertoonde gedrag hoort noch thuis op en rond het voetbalveld noch elders in deze samenleving. Omdat het incident heeft plaatsgevonden in Spanje is het in eerste instantie aan de Spaanse instanties om maatregelen te nemen. Nederland zal waar mogelijk volledige medewerking verlenen aan de Spaanse autoriteiten. Daarnaast heeft de betreffende club maatregelen genomen tegen de betrokkenen. De club heeft met de geïdentificeerde betrokkenen gesprekken gevoerd en heeft stadionverboden uitgedeeld, variërend in duur van 12 tot 36 maanden. De stadionverboden zijn opgelegd omdat de betrokken personen de club in diskrediet hebben gebracht.
Deelt u de mening dat de wijze waarop deze Nederlanders zich in Madrid heeft misdragen niet getolereerd mag worden? Zo ja, staan behalve wat de Spaanse autoriteiten gaan doen, ook u middelen open om tegen dit soort gedrag maatregelen te nemen en zo ja, welke? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 2.
Weet u of de burgemeesters van de woonplaats van deze Nederlanders op grond van artikel 172a van de Gemeentewet in verband met deze misdragingen vrijheid beperkende maatregelen, waaronder een meldplicht, hebben opgelegd of overwegen?
Het is aan de burgemeester van de gemeente waaruit een persoon afkomstig is om te bepalen of er aanleiding is om een maatregel op grond van de Gemeentewet op te leggen en te bezien of dat mogelijk is. Dit behoort tot het domein van de burgemeester. Ik vind het daarnaast niet juist om te treden in de beoordeling van individuele casussen.
Kan op basis van racistisch gedrag het genoemde artikel in de Gemeentewet worden gebruikt voor het opleggen van gedragsbeperkende maatregelen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en acht u het dan wenselijk om dat wel mogelijk te gaan maken?
Aan een beslissing op grond van artikel 172a van de Gemeentewet worden relevante verstoringen van de openbare orde ten grondslag gelegd. Een bepalend criterium is dat de burgemeester die de maatregel oplegt ernstige vrees heeft voor verdere verstoring van de openbare orde in zijn eigen gemeente. Indien dit het geval is, kan een burgemeester een maatregel opleggen ter bescherming van de openbare orde in zijn gemeente.
Wanneer treedt de onlangs ook in de Eerste Kamer aangenomen Wet bestrijding van voetbalvandalisme en ernstige overlast (Kamerstuk 33 882) in werking? Welke mogelijkheden voegt deze wet dan toe aan de middelen die ter beschikking staan om op te treden tegen Nederlandse supporters die zich in het buitenland misdragen?
De Wet tot wijziging van de Gemeentewet en het Wetboek van Strafrecht ter aanscherping van de maatregelen ter bestrijding van voetbalvandalisme en ernstige overlast is op 1 juli 2015 in werking getreden4.
Aan de mogelijkheden die de officier van justitie en de strafrechter al hadden om op te treden tegen Nederlandse supporters die in het buitenland strafbare feiten hebben gepleegd en nog niet in het buitenland voor de feiten zijn veroordeeld, is de mogelijkheid voor de strafrechter toegevoegd om aan een veroordeelde van een strafbaar feit een gebiedsgebod op te leggen. Tevens kan de rechter door de inwerkingtreding van deze wet een gebiedsverbod, contactverbod, meldplicht of gebiedsgebod opleggen voor een termijn van vijf jaar in plaats van twee jaar.
Voor de burgemeester maakt deze wet het mogelijk om aan supporters, die de openbare orde herhaaldelijk of eenmalig ernstig hebben verstoord in binnen- en buitenland en er ernstige vrees is voor verdere verstoring van de openbare orde in de eigen gemeente, een maatregel op te leggen verspreid over negentig dagen binnen een tijdsvlak van ten hoogste vierentwintig maanden. Tot slot kan de burgemeester een persoon, aan wie door een private organisatie een sanctie is opgelegd, een maatregel opleggen wegens gedrag dat bij de burgemeester de ernstige vrees doet ontstaan dat die persoon de openbare orde zal verstoren in zijn gemeente.
De verschuiving van drugsdumpingen van Noord-Brabant naar Gelderland |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Oosten vaker dumpplek gevaarlijk drugsafval»?1
Ja.
Kunt u reageren op de stelling van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) dat er sprake is van een waterbedeffect, omdat criminelen kiezen hun activiteiten vanuit Noord-Brabant naar andere provincies te verleggen?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 3 van de leden Dik-Faber en Segers (beiden ChristenUnie) (2016Z05664).
Kunt u een overzicht geven van het aantal drugsdumpingen per jaar in de periode 2010–2015, waarbij een onderscheid per provincie wordt gemaakt?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 4 van de leden Dik-Faber en Segers (beiden ChristenUnie) (2016Z05664).
Hoe verhoudt de handhavingscapaciteit van de provincie Gelderland en andere provincies zich tot de capaciteit in de provincie Noord-Brabant? Hebben andere provincies genoeg handhavingscapaciteit om deze zaken aan te pakken? Zo nee, welke stappen gaat u zetten om te zorgen dat deze capaciteit zo snel mogelijk beschikbaar is? Wat is volgens u de oorzaak van het verschil in het aantal drugsdumpingen per provincie?
Ik heb geen overzicht van de gevraagde verhoudingen in handhavingscapaciteit.
De verschillen in aantallen drugsafvaldumpingen per provincie houden logischerwijs verband met de ligging van de productielocaties van synthetische drugs. Een logische verklaring voor een groot aantal dumpingen in een provincie is dat in die provincie relatief veel drugslabs aanwezig zijn. Drugscriminelen kunnen, om de kans op opsporing van hun illegale activiteiten te verkleinen, ervoor kiezen het afval verder weg van het drugslab te dumpen, althans in een gebied van een andere toezichthoudende overheid. Zo kan de keuze vallen op locaties in andere provincies. Daarbij wordt de eenvoudigste optie uiteraard gevormd door locaties in naastgelegen provincies op relatief korte afstand van het drugslab. Naarmate de opsporingskans van drugslabs in een bepaalde provincie toeneemt, zouden de criminelen kunnen besluiten ook de drugslabs zelf te verplaatsen naar elders. De provincies Noord-Brabant en Limburg noemen als mogelijke verklaring voor de concentratie van druglabs op hun grondgebied de ligging nabij de grens en de goede logistieke situatie.
Wat is de rol van de verschillende omgevingsdiensten met betrekking tot deze zaak?
De omgevingsdiensten zijn in opdracht van provincies en gemeenten belast met uitvoerende taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Afhankelijk van de vraagstelling vanuit provincies en gemeenten kan een omgevingsdienst taken uitvoeren met betrekking tot het beleid tegen dumping van drugsafval.
Een effectieve aanpak van de problematiek is echter niet te borgen door de omgevingsdiensten alleen. Daarvoor is een brede samenwerking tussen betrokken overheidsinstanties nodig, zoals in Noord-Brabant en Limburg is opgezet. In Noord-Brabant is een projectgroep «Samen Tegen Dumpen» ingesteld, waarin het Rijk, de provincie, waterschappen en gemeenten, de Nationale politie, de LFO, het Nederlands Forensisch Instituut, de Taskforce Brabant Zeeland en (chemisch) afvalmanagement samenwerken. Een vergelijkbaar initiatief bestaat in Limburg, het Masterplan «Limburg Drugslab-vrij», welk plan in RIEC2-verband, onder aansturing van de Provincie Limburg, tot stand is gekomen.
Mogelijke betrokkenheid van KPMG bij (illegale) gokpraktijken op Curaçao en Sint Maarten |
|
Ronald van Raak , André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten over mogelijk illegale gokpraktijken op Curaçao, gericht op digitale sportsbettings (online casino’s)?1 2 3
Ja.
Kunt u verklaren waarom het fenomeen van sportsbettings al meer dan 15 jaar op Curaçao bestaat, zich richt op internationale markten, maar lokaal geen wetgeving bestaat en ook geen controle wordt uitgeoefend door de lokale instanties, zoals de Gaming Control Board (GCB)?4
De gokwereld en de aanpak van mogelijke misstanden daarbinnen is primair een lokale aangelegenheid. Het Openbaar Ministerie op Curaçao en Sint Maarten zijn de bevoegde instanties inzake de aansturing van de opsporing van mogelijke misstanden en daar waar opportuun de vervolging, onder politieke verantwoordelijkheid van de Ministers van Justitie ter plaatse.
Bij verwevenheid tussen de onder- en bovenwereld treden de landen binnen het Koninkrijk gezamenlijk op. Ondermijning raakt immers het Koninkrijk als geheel. Met Sint Maarten zijn op 24 mei 2015 in een protocol onder andere afspraken gemaakt over de aanpak van grensoverschrijdende, ondermijnende criminaliteit. Nederland investeert 22,1 miljoen euro in deze aanpak die door de procureur-generaal van Curaçao, Sint Maarten en de BES wordt aangestuurd.
Op Curaçao treedt het Openbaar Ministerie zichtbaar en succesvol op tegen misstanden die raken aan de integriteit van het bestuur, waarbij ook de gokindustrie in beeld is. Ter illustratie verwijs ik naar de veroordeling d.d. 1 april 2016 in de zogenaamde Bientu-zaak waarbij de verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar en voorts een bedrag van NAF 72,5 miljoen verbeurd is verklaard.
Als Minister van Koninkrijksrelaties ontvang ik – onder andere – de signalen en berichten die in de vraagstelling worden genoemd en ik neem deze zoals hiervoor beschreven serieus. Bij de huidige stand van zaken past het mij evenwel niet om uitspraken te doen over individuele bedrijven en burgers.
Deelt u de mening dat een ongecontroleerde gokindustrie vanuit Curaçao met aantoonbare connecties met personen buiten Curaçao, zoals in de Verenigde Staten, schade kan toebrengen aan de integriteit van het Koninkrijk? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er contact geweest met de desbetreffende overheden (bij voorbeeld Justitie, belasting, douane) van landen zoals de VS ten aanzien van deze grensoverschrijdende gokactiviteiten? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de uitspraak van de heer Francesco Corallo, een casino-eigenaar op Sint Maarten, dat hij zijn boeken laat controleren door KPMG?5
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat daarmee de positie van KPMG kwetsbaar wordt omdat ook Transparency International aangeeft dat de gokindustrie op Sint Maarten sterk verweven is met het politieke bestuur?6
Zie antwoord vraag 2.
Is hier sprake van een afbreukrisico voor het Koninkrijk der Nederlanden vanwege de verbinding tussen KPMG, de heer Corallo en de gokindustrie? Indien niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er sprake van een afbreukrisico voor het Koninkrijk der Nederlanden vanwege de verbinding tussen KPMG, de telefoonmaatschappy UTS op Curaçao, het loterijbedrijf Robbies Lottery en de gokindustrie? Indien niet, waarom niet?7
Zie antwoord vraag 2.
Dumping van drugsafval in Gelderland |
|
Carla Dik-Faber (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Steeds vaker drugsafval gedumpt in Gelderland»?1
Ja.
Heeft u contact gehad met de provincie Gelderland over de toegenomen dumping van drugsafval in Gelderland?
Nee, de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu noch ik hebben contact gehad met de provincie Gelderland over de toegenomen dumping van drugsafval in die provincie.
Wat zijn volgens u verklaringen voor de toenemende dumping van drugsafval in Gelderland?
In het antwoord op vraag 4 wordt ingegaan op de aantallen drugsdumpingen per provincie in 2014 en 2015. Daaruit blijkt dat het aantal geregistreerde drugsdumpingen in Noord-Brabant in 2015 is gedaald ten opzichte van 2014 en in Limburg en, in mindere mate, in Gelderland is gestegen. In enkele andere provincies is ook een toename te zien, maar dat betreft relatief geringe aantallen.
Op basis van deze cijfers zou geconstateerd kunnen worden dat sprake is van een verschuiving van dumplocaties van Noord-Brabant naar omliggende provincies zoals Gelderland en Limburg. Het feit dat de meeste geregistreerde dumpingen in Gelderland hebben plaatsgevonden in het aan Noord-Brabant grenzende deel van de provincie (het rivierengebied), versterkt de indruk dat het om afval gaat van drugslabs die voorheen in Noord-Brabant dumpten. Dumplocaties, maar ook productielocaties kunnen zich naar aangrenzend gebied in Gelderland verplaatst hebben. Een verklaring hiervoor kan zijn dat in het zuiden van het land de aanpak van drugscriminaliteit is geïntensiveerd. Of er sprake is van een waterbed-effect richting Gelderland kan echter niet met zekerheid worden gezegd.
Kunt u inzicht geven in het aantal incidenten met dumping van drugsafval in heel Nederland?
De onderstaande tabel geeft het aantal drugsafvaldumpingen per provincie in 2014 en 2015 dat is geregistreerd bij de Nationale Politie, Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO). In 2014 waren er 159 geregistreerde dumpingen, in 2015 ging het om 160 geregistreerde dumpingen.
Gr
Fr
Dr
Ov
Gel
Ut
Fl
NH
ZH
Zl
NB
Lim
2014
0
0
6
1
9
4
4
4
5
1
77
48
2015
1
1
2
1
16
5
2
8
8
1
47
68
Er zijn geen vergelijkbare cijfers van voorgaande jaren per provincie. Er zijn wel totaalcijfers voor heel Nederland: in 2010 waren er 25 geregistreerde dumplocaties, in 2011 67, in 2012 70 en in 2013 124.
Opgemerkt moet worden dat de aantallen bij de LFO geregistreerde dumpingen lager zijn dan het werkelijke aantal, omdat niet alle aangetroffen dumpingen worden gemeld. De provincies Noord-Brabant en Limburg melden zelf grotere aantallen. Limburg heeft vanuit haar samenwerkingsverband met de politie weet van 59 dumpingen in 2014 en 106 dumpingen in 2015. Noord-Brabant meldt 63 aanvragen voor kostenvergoeding voor opruiming van in 2015 gedumpt drugsafval en gaat ervan uit dat het feitelijk aantal dumpingen het aantal aanvragen overtreft. Daarnaast is er een ontwikkeling te zien naar alternatieve manieren van dumpen, waarover eerdere Kamervragen2 zijn beantwoord. Deze dumpingen komen veel minder vaak aan het licht.
Is het fonds dat u heeft ingesteld en waarmee tegemoet wordt gekomen in de kosten van het opruimen van gedumpt drugsafval ook beschikbaar voor Gelderland? Zo ja, is het bedrag van één miljoen euro dat beschikbaar is voor dat fonds met de recente toename van dumpingen nog wel toereikend? Kunt u een onderbouwd inzicht geven in de mate waarin op dit fonds een beroep wordt gedaan en de mate waarin de omvang van het fonds toereikend is?
Ook gedupeerden van drugsafvaldumping in de provincie Gelderland kunnen cofinanciering van de opruimkosten krijgen (maximaal 50% van de kosten), zoals voorzien door het amendement van de leden Cegerek (PvdA) en R. Dijkstra (VVD) van 29 oktober 2014 op de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu3.
De door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu conform het amendement in de periode 2015–2017 jaarlijks beschikbaar gestelde € 1 miljoen wordt ingezet voor kostenvergoeding van dumpingen in alle provincies. In een op 3 december 2015 tussen de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en de provincies afgesloten convenant zijn afspraken gemaakt over de verdeling van het geld over de provincies en de uitkering ervan aan rechthebbende gemeenten en grondeigenaren. De provincie Noord-Brabant verricht ten behoeve van de andere provincies een groot deel van de benodigde werkzaamheden.4
De meeste provincies hebben voor aanvragen met betrekking tot dumpingen in 2015 een openstellingsperiode bepaald tot en met 31 maart 2016. Uit informatie van de provincie Noord-Brabant5 volgt dat per 31 maart aanvragen waren ontvangen voor cofinanciering van in totaal een kleine € 400.000 aan opruimkosten. Van de 98 aanvragen kwamen er 63 uit Noord-Brabant, 33 uit Limburg, 1 uit Noord-Holland en 1 uit Gelderland. Het totaal aan gevraagde subsidie blijft ruim onder het beschikbare bedrag van € 1 miljoen en ook het aantal aanvragen is kleiner dan verwacht. De oorzaak hiervan wordt onderzocht in het kader van de (tussen)evaluatie van het convenant per 1 oktober 2016.
Hoeveel verzoeken worden er aan dit fonds gedaan en hoe vaak wordt een verzoek aan dit fonds om vergoeding van kosten toegewezen en hoe vaak wordt dat afgewezen?
Wat betreft het aantal ontvangen verzoeken om kostenvergoeding verwijs ik naar het antwoord op vraag 5. Over de mate van toewijzing en afwijzing van aanvragen heb ik nog geen informatie beschikbaar, omdat de aanvragen over 2015 nog niet zijn afgehandeld.
In het genoemde convenant van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu met de provincies is bepaald dat een stuurgroep, waarin alle provincies zijn vertegenwoordigd, zal controleren of de uitvoering van het convenant en de verlening van bijdragen in de kosten van het opruimen van drugsafvaldumpingen op efficiënte en doelmatige wijze plaatsvindt. De werkgroep zal zo nodig verbeteringen voorstellen.
De stuurgroep rapporteert haar bevindingen aan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu uiterlijk op 1 september van elk jaar waarin de verlening van de bijdragen aan de gemeenten en grondeigenaren heeft plaatsgevonden, inclusief een eindverslag van de uitvoering van het convenant en van de behaalde resultaten.
Klopt het dat in Brabant vorig jaar vier tot vijf miljoen euro kosten zijn gemaakt voor het opruimen van drugsafval? Welk percentage van deze kosten is door wie betaald?
In antwoord op vragen van de leden Oskam en Van Toorenburg (beiden CDA) van 8 september 20146 heeft mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer gemeld dat de gemiddelde opruimkosten per dumping € 20.000 zijn. In het antwoord op vraag 4 is aangegeven dat er in 2015 in Noord-Brabant 47 bij de LFO geregistreerde dumpingen waren, maar dat het werkelijke aantal dumpingen hoger ligt, omdat niet alle aangetroffen dumpingen worden gemeld en geregistreerd. Dit zou betekenen, uitgaande van gemiddelde opruimkosten van € 20.000 per dumping, dat de kosten voor het opruimen van drugsafval in Noord-Brabant in 2015 tenminste € 1 miljoen bedroegen.
Anderzijds laat de bij vraag 5 aangehaalde informatie van de provincie Noord-Brabant zien dat de feitelijk gemaakte kosten voor het opruimen van de 98 dumpingen in 2015 waarvoor vergoeding is aangevraagd gemiddeld veel minder dan € 20.000 per dumping bedroegen.
Ik kan vooralsnog niet aangegeven welk percentage van de gemaakte opruimkosten door wie is betaald. De ontvangen aanvragen voor vergoeding verschaffen mogelijk meer inzicht in de kosten en wie deze betaald heeft. Dit zal blijken uit de bij vraag 6 genoemde rapportage door de provincies per 1 september a.s.
Kunt u aangeven hoe vaak het voorkomt dat daders van dumping van drugsafval betalen voor de kosten van het opruimen daarvan? Om welk bedrag gaat dit? Hoe vaak komen deze kosten bij respectievelijk particulieren en gemeenten terecht? Om welk bedrag gaat het dan?
Ik heb geen overzicht van het aantal gevallen waarin daders van dumping van drugsafval betalen voor de opruimkosten daarvan. Indien het Openbaar Ministerie (OM) een verdachte strafrechtelijk vervolgt voor het dumpen van drugsafval kan een gemeente of grondeigenaar zich voegen in het strafgeding als benadeelde partij om zodoende de kosten van het opruimen, die direct door de dumping zijn veroorzaakt, vergoed te krijgen. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 10 februari 2015 een verdachte die drugsafval heeft gedumpt onder meer veroordeeld tot het betalen van € 1.011,34 aan schadevergoeding ten behoeve van de kosten die de benadeelde partij heeft moeten maken voor het opruimen. In het vonnis is niet aangegeven wie de benadeelde partij is. De rechtbank Gelderland heeft op 31 juli 2015 voor hetzelfde soort delict een verdachte onder meer veroordeeld tot het betalen van € 23.227,33 aan schadevergoeding aan de gemeente Noordenveld voor de kosten die zijn gemaakt voor het opruimen.
Bent u van plan om, net als in Brabant via onder andere de project-groep «Samen Tegen Dumpen» gebeurt, in Gelderland nauwer te gaan samenwerken met alle betrokken partijen om dumping van drugsafval daar tegen te gaan? Zo ja, op welke wijze?
In Noord-Brabant heeft de provincie het initiatief genomen om alle partijen die betrokken zijn bij het aanpakken van drugsdumpingen bijeen te brengen via onder andere de projectgroep «Samen Tegen Dumpen». Vanuit mijn departement wordt aan deze projectgroep deelgenomen. Als de provincie Gelderland daar prijs op stelt zal dat in deze provincie ook gebeuren.
Bent u bereid het oriënterend onderzoek van de provincie Brabant naar de effecten van bodemverontreiniging als gevolg van dumpingen in de natuur en een effectieve wijze om dit aan te pakken, te ondersteunen en waar mogelijk te versnellen, nu ook in andere provincies dumping van drugsafval toeneemt? Bent u bereid ook zelf onderzoek uit te laten voeren naar de maatschappelijke effecten en kosten van dumping van drugsafval?
Onderzoek naar effecten van bodemverontreiniging is een reguliere taak van de overheden die beheerder zijn van de bodem of de grond- en oppervlaktewaterlichamen die door de betreffende bodemverontreiniging aangetast kunnen worden. Een effectieve aanpak is mijns inziens slechts gelegen in het zo spoedig mogelijk adequaat opruimen van gedumpt afval. De door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu geboden cofinanciering beoogt dit te stimuleren.
Uiteraard is het nog beter de dumpingen te voorkómen. Daarop richt zich het beleid van mijn ministerie en de inmiddels goed ontwikkelde initiatieven van de provincies Noord-Brabant en Limburg, die de andere provincies eventueel tot voorbeeld kunnen nemen.
Over de maatschappelijke effecten en kosten van dumping van drugsafval is vanuit de provincies nadere informatie te verwachten in het kader van de rapportage over en de evaluatie van het convenant betreffende de cofinanciering van opruimkosten door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Hoe verhouden de uitspraken van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het matigen van de «war on drugs» bij de Commission on Narcotic Drugs zich tot uw inspanningen om drugscriminaliteit te bestrijden in Brabant en Gelderland? Bent u van plan die strijd ook te matigen of wilt u deze juist intensiveren?
De uitspraken van Staatssecretaris Van Rijn zijn gedaan bij de Commission on Narcotic Drugs van de Verenigde Naties en zijn een pleidooi om binnen het internationale drugsbeleid de nadruk vooral op volksgezondheid te leggen. Dit is in grote delen van de wereld niet (voldoende) het geval. Zijn uitspraken moeten dan ook vooral in internationaal verband worden bezien.
Dat de Staatssecretaris dit zou uitdragen, is ook eerder aan uw Kamer gemeld, onder meer bij brief van 29 februari 20167 waarin staat dat één van de speerpunten van Nederland voor het internationale drugsbeleid gelegen is in het «borgen van een brede benadering van het volksgezondheidsperpectief op het werelddrugsprobleem.» Het verschuiven van de balans van misdaadbestrijding naar aandacht voor volksgezondheid heeft met name betrekking op drugsgebruikers, niet op drugsproductie en -distributie.
Er is geen intentie het Nederlandse beleid te veranderen: de grootschalige en georganiseerde misdaad die – ook in Nederland – achter de drugsproductie en -distributie zit moet worden aangepakt. Daar gaan we dan ook mee door.
Het bericht dat de overlast van verwarde personen de pan uit rijst |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de overlast die verwarde personen in vooral de steden veroorzaken de pan uit rijst?1
Ja
Onderschrijft u de cijfers die zijn opgevraagd bij de politie, die stijgingen van het aantal meldingen tot wel 96,8% laten zien? Kunt u de Kamer deze cijfers doen toekomen?
Het is van belang de cijfers van de politie in het volgende perspectief te zien. In februari 2016 heeft de politie een nieuwsbericht uitgebracht waarin melding wordt gemaakt van het aantal incidenten (met verwarde personen) op eenheidsniveau (over de jaren 2011 t/m 2015). De cijfers op gemeenteniveau zijn in maart 2016 via een WOB-verzoek openbaar gemaakt. Het nieuwsbericht en de cijfers zijn gepubliceerd op www.politie.nl en zijn bij de beantwoording van deze Kamervragen gevoegd. Uit deze cijfers blijkt dat er in 2015 opnieuw een toename van het aantal incidenten was waarbij verwarde personen zijn betrokken. Tussen 2011 en 2015 is jaarlijks sprake van een stijging met gemiddeld 13 procent. Uit de cijfers blijkt een stijging van 65% van het totale aantal registraties van overlast door verwarde personen (van 40.012 in 2011 naar 65.831 in 2015). Alle politie-eenheden volgen min of meer de landelijke trend.
Benadrukt moet worden dat het hier gaat om een toename van het aantal registraties van incidenten en niet zonder meer om een toename van het aantal verwarde personen. Eenzelfde persoon kan zorgen voor meerdere registraties en bij één registratie kunnen ook meerdere personen betrokken zijn.
Het aanjaagteam verwarde personen, dat ik samen met de Minister van VenJ en de VNG in september 2015 heb aangesteld, heeft naar aanleiding van de signalen over stijging van het aantal mensen met verward gedrag, door de Universiteit van Amsterdam onderzoek laten uitvoeren naar de aard en omvang. De opgevraagde politiecijfers zijn een belangrijk signaal en in dit onderzoek meegenomen. Zoals hiervoor aangegeven beperken de cijfers van de politie zich echter tot de registratie van het aantal incidenten en geven deze niet het aantal (unieke) personen weer.
De Universiteit van Amsterdam heeft diverse onderzoeken betrokken en geconcludeerd dat er trends te zien zijn die erop wijzen dat er een toename is van mensen met verward gedrag. Op basis van het huidige beschikbare onderzoeksmateriaal is echter nog geen compleet integraal beeld van de omvang van de problematiek beschikbaar. Het aanjaagteam is daarom in gesprek met wetenschappers en ketenpartners om te bekijken of, bijvoorbeeld op lokaal niveau, op basis van nader onderzoek, meer hardheid over de gegevens te krijgen is.
Bent u evenals de politie van mening dat de toenemende overlast van verwarde personen vooral te wijten is aan de bezuinigingen in de geestelijke gezondheidszorg (ggz)? Zo nee, waarom zien zij het verkeerd volgens u?
In het nieuwsbericht van de politie (februari 2016) wordt geen relatie gelegd met bezuinigingen en van een dergelijk causaal verband is geen sprake. Ik stel elk jaar groeiruimte beschikbaar voor de curatieve GGZ en bezuinig dus niet. In de monitor Ambulantisering en hervorming van langdurige GGZ2 stelt het Trimbos-instituut vast dat er geen causaal verband gelegd kan worden tussen de signalen over mensen met verward gedrag en de ambulantisering van de GGZ. Ook de Universiteit van Amsterdam trekt deze conclusie niet. Wel vragen zowel het Trimbos als de Universiteit van Amsterdam aandacht voor de noodzaak van een beter zicht op de noodzakelijke en beschikbare capaciteit in een regio. Naar aanleiding van de uitkomsten van de eerdergenoemde monitor zal ik een handvat laten ontwikkelen dat verzekeraars en gemeenten kunnen gebruiken om meer inzicht te krijgen in de lokale/regionale behoefte aan zorg, gegeven de omvang van de populatie en prevalentie. Ik zal tevens een verdiepingsonderzoek uitzetten naar de omvang van het probleem op regionaal niveau, opdat lokale bestuurders, instellingen, politie en anderen daarmee hun voordeel kunnen doen.
Wat is uw reactie op de veronderstelling dat het er komend jaar waarschijnlijk niet beter op gaat worden, gelet op het aantal recente incidenten?
Ook ik maak me zorgen over de stijging van het aantal incidenten van mensen met verward gedrag. Daarom heb ik samen met de Minister van VenJ en de VNG in september 2015 het aanjaagteam verwarde personen aangesteld. Inmiddels hebt u op 19 februari jongstleden de eerste tussenrapportage ontvangen van het aanjaagteam. De tussenrapportage meldt dat er overal in het land initiatieven zijn om mensen met verward gedrag te ondersteunen. Ook signaleert het aanjaagteam knelpunten die hierbij belemmerend werken. In april zal het kabinet u een reactie op deze tussenrapportage doen toekomen.
Zijn er al concrete resultaten te melden van het vorig jaar geïnstalleerde aanjaagteam verwarde personen? Zo ja, wat zijn die resultaten? Zo nee, waarom niet?2
Ja, op 19 februari jongstleden heeft u de tussenrapportage ontvangen van het aanjaagteam verwarde personen. Zoals ik eerder aangaf zal het kabinet u in april een reactie doen toekomen.
Hoe verklaart u dat, ondanks de installatie van het aanjaagteam, het aantal meldingen van verwarde personen vooralsnog alleen maar lijkt te stijgen?
De mate van de stijging moet, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, nader onderzocht worden. Daarnaast kunnen mogelijke registratie effecten niet worden uitgesloten. Een toename van het aantal geregistreerde incidenten kan te maken hebben met toegenomen bewustzijn en daarmee verbeterde registratie door de politie. Ook kan de meldingsbereidheid door meer aandacht rondom verwarde personen in de samenleving zijn toegenomen.
Verloopt de beddenafbouw in ggz-instellingen volgens u in een verantwoord tempo? Zo ja, hoe komt het volgens u dat een overgrote meerderheid van het personeel dit anders ziet?3
De inzet is erop gericht om ambulante zorgverlening op te bouwen en de intramurale capaciteit terug te dringen. Er zullen uiteraard altijd bedden nodig zijn en die moeten behouden blijven voor de mensen die daarop zijn aangewezen. Ik vind niet dat we moeten stoppen met de ingezette beweging om de intramurale capaciteit te vervangen voor extramurale capaciteit. Het is nodig om op beide onderdelen te blijven inzetten, juist omdat het langdurig opnemen van mensen vanwege een ernstige psychische aandoening niet de «beste zorg» is. Daarbij is het van belang dat partijen zicht hebben op wat er nodig is in een regio aan capaciteit en verschillende vormen van GGZ zorg, zodat zij daarover het gesprek met elkaar kunnen voeren. Om dat te ondersteunen vraag ik het Trimbos-instituut om, samen met partijen, een praktisch handvat te ontwikkelen en doe ik een verdiepingsonderzoek op regionaal niveau.
Ik heb u eind december 2015 de Monitor Ambulantisering en hervorming van langdurige GGZ aangeboden. Zeer binnenkort zullen de Staatssecretaris van VWS en ik onze uitgebreide reactie sturen op de uitkomsten van deze monitor. In deze brief zullen wij ook nader ingaan op de uitkomsten van de enquête van de SP over de GGZ.
Bent u, indien de opbouw van ambulante voorzieningen en de afbouw van instellingsplaatsen niet in een gelijktijdig tempo verlopen, bereid een pas op de plaats te maken met de afbouw van bedden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel FACT-teams zijn er inmiddels actief in het land? Hoeveel dienen dat er uiteindelijk te worden? Loopt deze opbouw omgekeerd evenredig met de afbouw van instellingsplaatsen?
Uit de eerdergenoemde Monitor Ambulantisering en hervorming van de langdurige GGZ blijkt dat in de afgelopen tien tot vijftien jaar het aantal teams dat volgens de FACT-principes werkt, gestaag is gegroeid, tot circa 300. Daarvan beschikken 245 teams inmiddels over het CCAF-kwaliteitskeurmerk. In totaal bedienen deze gecertificeerde teams ongeveer 50.000 mensen met ernstige psychische aandoeningen. Gemiddeld is er 10 fte beschikbaar voor ruim 200 cliënten en ontvangen cliënten van FACT-teams één contact per week. In tijden van crisis wordt de zorg opgeschaald. Wat de precieze caseload van een FACT-team zal moeten zijn, is aan de zorgprofessional zelf. Zij kunnen dit vastleggen in hun richtlijnen en standaarden. Ik heb u op 28 oktober 2015 de tussenanalyse van het Trimbos-instituut aangeboden. Op pagina 10 van dit document treft u de figuren 5 en 6 aan die de ontwikkeling in beeld brengen van de spreiding van de FACT-teams in Nederland (2013 en 2014) en de bezettingsgraad.
Uit de monitor Ambulantisering is op te maken dat het goed zou zijn als de FACT-teams voor een bredere groep mensen met ernstige psychische aandoeningen beschikbaar zou komen. Zoals gezegd zal ik een handvat laten ontwikkelen dat inzicht aan verzekeraars en gemeenten kan geven wat nodig is om in goede zorg te voorzien bij een bepaalde omvang van populatie en prevalentie. Daar hoort ook de afweging bij hoeveel FACT-teams zij zullen inzetten. Ook zal ik nader onderzoek doen op regionaal niveau.
Hoe staat het met de verspreiding van het aantal FACT-teams over het land? Is er een verband tussen de uit het onderzoek gebleken regionale spreiding van het toegenomen aantal meldingen en het achterblijven van het aantal FACT-teams?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is de gemiddelde «caseload» van de personen die actief zijn in deze FACT-teams? Heeft u signalen dat de «caseload» te hoog is? Zo ja, bent u bereid het aantal of de omvang van FACT-teams te laten doen toenemen?
Zie antwoord vraag 9.
Is het volgens u mogelijk dat het stoplichtenmodel dat gebruikt wordt voor het zo optimaal mogelijk declareren, eraan bijdraagt dat mensen te snel ontslagen worden uit een ggz-instelling? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Er zijn voldoende mogelijkheden voor verzekeraars en aanbieders om in contracten gepast gebruik te stimuleren. Bijvoorbeeld door gebruik te maken van spiegelinformatie en het bespreken van uitkomsten van zogenaamde ROM-gegevens. In de agenda voor de GGZ die ik op 26 november 2015 heb toegezonden aan uw Kamer (Kamerstukken II 2015/2016, 25 424, nr. 292) is opgenomen dat de sector samen met de NZa toewerkt naar een nieuw bekostigingssysteem per 2019 volgens het zogenaamde «Engelse model», waarbij gepaste zorg nog sterker het uitgangspunt is.
Erkent u dat de capaciteit van de politie al zwaar onder druk staat en dat door de forse toename van het aantal verwarde personen deze capaciteit nog verder onder druk komt te staan? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek door het WODC dat in 2014 is uitgevoerd, blijkt dat in totaal circa 20 procent van het politiewerk gerelateerd is aan mensen met verward gedrag en hier een aanzienlijke capaciteitsinzet voor de politie mee gemoeid is. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft in zijn beleidsreactie6 op dit onderzoek aangegeven dat hij een herhaling van dit onderzoek wil om te achterhalen of er inderdaad een stijgende trend is in de capaciteitsbesteding bij de politie rond mensen met verward gedrag.
Met de ontwikkeling naar een sluitende en duurzame aanpak van zorg en ondersteuning van mensen met verward gedrag, is de verwachting dat de capaciteit van de politie in de toekomst minder belast wordt. In samenspraak met het lokaal gezag bouwt de politie de opvang in politiecellen en het (politie)vervoer van mensen met verward gedrag die geen strafbaar feit hebben gepleegd, af. Uiteraard moet dan een goed alternatief beschikbaar zijn. Het aanjaagteam geeft aanbevelingen voor passende beoordelingsvoorzieningen en vervoer.
Bent u bereid de capaciteit van de politie niet verder te verlagen tot 49.500 fte in 2019/2020, zoals u nu van plan bent? Zo nee, waarom niet?
Met uw kamer is een operationele sterkte van de politie afgesproken van 49.500 fte. Die is er en blijft er. Wel is er op dit moment sprake van een operationele sterkte die per 1 januari 2016 circa 1000 fte hoger is dan afgesproken. Met het oog op de betaalbaarheid van de politie wordt de omvang van de operationele sterkte teruggebracht tot de afgesproken omvang. Deze afname is in de meerjarenraming van de begroting 2016 van de politie opgenomen.
Is er een inschatting te maken wat de opvang en begeleiding van verwarde mensen de samenleving kost, zowel bij de politie als bij woningbouwcorporaties, zorginstellingen, gemeenten en andere sectoren? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder al gemeld is het op basis van het huidige beschikbare onderzoeksmateriaal niet mogelijk om een compleet integraal beeld te krijgen van de omvang van de problematiek. Daarmee is het op dit moment ook niet mogelijk een inschatting te maken van de maatschappelijke kosten. De komende maanden zal het aanjaagteam experimenteren in de verdiepingsregio's met het in kaart brengen van de omvang van het vraagstuk, met alle betrokken partners.
Geweld in het amateurvoetbal |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Meer geweld in amateurvoetbal»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat er sprake is van een stijging van het aantal geweldsincidenten in het amateurvoetbal? Zo ja, waarom?
De politie registreert niet specifiek op geweld in het amateurvoetbal. Wel is een koppeling te maken van geweldsincidenten op sportlocaties, waaronder voetbalvelden. Op basis van deze koppeling in de politiesystemen ligt de politie-inzet tussen 2011 en 2015 tussen de 105 tot 125 keer per jaar en het aantal aangiften/meldingen tussen de 400 tot 520 per jaar. Het gaat dan om incidenten uiteenlopend van ruzie, mishandeling tot vechtpartijen. De cijfers fluctueren van jaar tot jaar, hierdoor kan er geen trend worden afgeleid.
Beschikt u over gegevens over het aantal keren dat de politie het afgelopen jaar ingezet moest worden in verband met geweldsincidenten bij het amateurvoetbal? Hoe verhouden die gegevens zich tot die van de voorgaande jaren?
Zie antwoord vraag 2.
Beschikt u over gegevens over het aantal meldingen of aangiftes van het afgelopen jaar in verband met geweldsincidenten bij het amateurvoetbal? Hoe verhouden die gegevens zich tot die van de voorgaande jaren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt het bericht, dat er sprake zou zijn van meer geweldsincidenten bij het amateurvoetbal, zich tot de gegevens zoals die in het kader van de voortgangsrapportage Actieplan «Naar een veiliger sportklimaat» zijn verzameld?
In de Monitor van het actieplan «Naar een veiliger sportklimaat» worden jaarlijks de cijfers van het aantal gemelde excessen weergegeven. De cijfers van de KNVB over het aantal excessen in het voetbal laten zien dat het aantal gerapporteerde excessen de afgelopen jaren is gedaald. Waren er in seizoen 2012/2013 nog 414 excessen, in 2013/2014 waren dit 363 en in 2014/2015 is dit gedaald naar 319 excessen. De cijfers van het lopende seizoen worden in augustus bekend gemaakt. Op basis van de beschikbare cijfers lijkt van een stijging van geweld in het amateurvoetbal vooralsnog geen sprake. Dit neemt niet weg dat ieder exces is er een te veel is. Bovendien blijken uit de cijfers alleen de gemelde excessen. Al met al is er nog een weg te gaan om iedereen ieder weekend veilig en met plezier te laten sporten. Daarom blijf ik ook onverminderd inzetten op een veiliger sportklimaat.
Acht u het wenselijk extra aandacht te vragen voor de toename van het aantal geweldsincidenten bij het amateurvoetbal in het kader van het Actieplan «Naar een veiliger sportklimaat»? Zo ja, waar zal die aandacht zich dan op moeten gaan richten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u afgelopen najaar heb laten weten2, zal ik het actieplan «Naar een Veiliger Sportklimaat» twee jaar voortzetten. In dit actieplan zet ik samen met NOC*NSF, de KNVB en de KNHB in op het voorkomen en bestrijden van geweld op en rond het sportveld. De komende twee jaar zal er een extra versterkte inzet plaatsvinden op de begeleiding van die verenigingen waar een verhoogd risico is op incidenten of waar incidenten hebben plaatsgevonden. Dit is een verdere intensivering en uitbreiding van het traject dat de KNVB in samenwerking met Halt in 2014 is gestart.
Een storing van alarmnummer 112 in West-Brabant |
|
Joyce Vermue (PvdA), Harm Brouwer (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat er een storing was op de ochtend van 16 maart 2016, waardoor het alarmnummer 112 in West-Brabant onbereikbaar was per vaste telefoon?1
Ja.
Hoe vaak krijgt u meldingen van storingen van het alarmnummer 112? Worden bepaalde regio’s vaker getroffen door storingen dan andere regio’s? Zo, ja welke regio’s zijn dit en wat is hiervan volgens u de oorzaak?
Meldingen van storingen van het alarmnummer 1-1-2 doen zich slechts zelden voor. Bovendien hoeven storingen die zich voordoen niet altijd te leiden tot hinder voor de burger. Sinds het doorvoeren van de verbeteringen in de infrastructuur de afgelopen jaren is de 112-dienstverlening aan de burger stabiel. Het is mij niet bekend of bepaalde regio’s vaker storingen ondervinden dan andere regio’s.
Wat is de oorzaak van deze storing in West-Brabant? Wat is de reden dat de politie dacht dat er ook een storing in Zeeland was? Hoelang heeft de storing in West-Brabant precies geduurd?
Op de ochtend van 16 maart was er tijdelijk minder lijncapaciteit beschikbaar in de meldkamer van West-Brabant. Hierdoor konden gesprekken die binnenkwamen bij de regionale meldkamer intern niet worden doorverbonden. De inkomende oproepen zijn overgenomen door de meldkamer in Zeeland. De getroffen maatregelen konden na 8 uur worden beëindigd. De bereikbaarheid van het alarmnummer 1-1-2 is voor de inwoners van regio Midden- en West-Brabant en Zeeland niet in het geding geweest. De exacte oorzaak van de storing is nog in onderzoek.
Had deze voorkomen kunnen worden? Zo ja, hoe? Zo nee, kan een dergelijke situatie zich dan overal in Nederland voordoen?
Er wordt momenteel onderzocht wat de oorzaak was van deze storing waarbij er tijdelijk minder lijncapaciteit beschikbaar was.
Hoeveel noemenswaardige incidenten waren er tijdens deze storing, waardoor men door de onbereikbaarheid van het alarmnummer in de problemen kwam?
Er hebben zich voor zover mij bekend geen incidenten voorgedaan tijdens de storing aangezien deze geen impact heeft gehad op de dienstverlening aan de burger. Ik verwijs u daarbij naar mijn antwoord op vraag 3.
Hoe zijn de veiligheidsregio's voorbereid op de mogelijkheid dat 112 onbereikbaar is per vaste telefoon?
In alle meldkamers is een fallbackmogelijkheid om de oproepen via een aangrenzende meldkamer of de landelijke 1-1-2 centrale af te handelen. Deze fallbackmogelijkheden worden dagelijks getest.
Wat hebben de veiligheidsregio’s Zeeland en West-Brabant gedaan om mensen te informeren dat het alarmnummer tijdelijk onbereikbaar was per vaste telefoon? Was dit voldoende? Zo nee, hoe kan deze informatievoorziening verbeterd worden?
De Veiligheidsregio Midden-en West-Brabant heeft een twitterbericht verstuurd om mensen te attenderen op mogelijke problemen. Deze communicatie heeft helaas tot de nodige verwarring geleid omdat de bereikbaarheid voor burgers niet in het geding is geweest.
Hoe kan het dat, ondanks alle verbeteringen aan 112 en het bij uitval verzekeren van toegang tot 112 door middel van een extra beveiligd back-up systeem, toch een storing wordt gemeld? Wat gaat u doen om te voorkomen dat er zich opnieuw storingen voordoen?
Techniek is nooit 100% betrouwbaar, dus storingen kunnen zich altijd blijven voordoen. Er zijn organisatorische maatregelen getroffen waardoor in het geval van een technische storing 1-1-2 voor de burger gewoon bereikbaar blijft. Het onderzoek naar de exacte oorzaak in dit geval loopt nog. Aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek zal worden bekeken of er nog aanvullende maatregelen nodig zijn.
Het sluiten van gevangenissen |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat er nog meer gevangenissen gesloten zullen gaan worden?1 Kloppen de feiten, zoals gesteld in het artikel? Zo nee, waarom niet?
Ik heb kennisgenomen van dit bericht. Op 21 maart jl. heeft de Minister van Veiligheid en Justitie, mede namens mij, uw Kamer schriftelijk geïnformeerd over de zogenaamde PMJ-ramingen tot en met 2021. Op 25 maart jl. heb ik in navolging hiervan, per brief nadere duiding gegeven aan hetgeen in de eerstgenoemde brief werd vermeld. In de berichtgeving in de media wordt gesuggereerd dat er sprake is van een nieuwe bezuinigingsopdracht bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Aan de maatregelen die zullen moeten worden genomen naar aanleiding van de meest recente PMJ-ramingen, ligt echter het primaire doel ten grondslag te zorgen voor een betere aansluiting tussen de operationele capaciteit en de geraamde behoefte aan capaciteit voor de komende jaren. Als gevolg hiervan liggen besparingsopbrengsten evenwel in het verschiet. Ik heb DJI de opdracht gegeven een voorbereidingsplan te ontwikkelen hoe om te gaan met de dalende capaciteitsbehoefte. Er is gekozen voor transparantie en openheid naar het DJI-personeel. Daarom is het DJI-personeel op 21 maart jl. op de hoogte gesteld van de ontwikkelingen en de consequenties die de PMJ-ramingen voor 2021 kunnen hebben. In dit stadium zijn hierover echter nog geen definitieve beslissingen genomen.
In hoeverre acht u het verstandig het gevangeniswezen op te zadelen met reorganisatie op reorganisatie? Kunt u daarbij reageren op de uitspraak van de heer Carbo dat na alle eerdere bezuinigingen rust was beloofd?
Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording van vraag 1, zijn de maatregelen die zullen moeten worden genomen naar aanleiding van de meest recente PMJ-ramingen gericht op een betere aansluiting tussen de operationele capaciteit en de geraamde behoefte aan capaciteit voor de komende jaren. Ik wil namelijk voorkomen dat over een langere periode leegstand moet worden gefinancierd. Ik ben van oordeel dat het blijven financieren van leegstand niet verantwoord is en dus dient te worden voorkomen. Het in bedrijf houden van penitentiaire inrichtingen met een grote hoeveelheid leegstaande cellen betekent een ondoelmatige besteding van publieke middelen. Desalniettemin begrijp ik dat DJI-personeel zich zorgen maakt over het verlies van hun baan, ongeacht de achterliggende reden hiervan. Ik kan mij hun ongerustheid ook goed voorstellen. Het is echter onvermijdelijk dat de capaciteit wordt bijgesteld op basis van de behoefte en dat er daardoor minder personeel bij DJI nodig zal zijn. Binnen de kaders van het vigerende sociale beleid zal in dat geval zoveel mogelijk maatwerk worden geboden voor de betrokken medewerkers bij het zoeken naar een nieuwe baan.
Welke mogelijk scenario’s zijn er door de vestigingsdirecteuren besproken op de extra sociëteitsbijeenkomst op 17 februari 2016?
Zoals ik voorgaand heb vermeld in de beantwoording van vraag 2, vormt de besluitvorming naar aanleiding van de PMJ-ramingen geen onderdeel van een bezuinigingsopdracht. Er is gekozen voor transparantie en openheid naar het DJI-personeel. Daarom is op 17 februari 2016 gesproken over de prognoses die zijn voortgekomen uit het PMJ. In verkennende zin is daar ook gesproken over de maatregelen die in dit kader getroffen zouden kunnen worden. De komende maanden zal DJI verder werken aan het voorbereidingsplan om met de leegstand om te gaan. Het kabinet zal hier vervolgens een besluit over nemen, waarbij bestuurders en ketenpartners worden betrokken. De vertaling van de ramingen naar de VenJ-begroting 2017 komt aan de orde in de ontwerpbegroting die op Prinsjesdag door de Minister van Financiën aan uw Kamer wordt aangeboden. Uw Kamer zal dan ook uiterlijk op Prinsjesdag worden geïnformeerd over de concrete maatregelen die naar aanleiding van de huidige PMJ-ramingen genomen worden.
Welke mogelijke gevolgen hebben deze mogelijke scenario’s voor onder andere het gevangenispersoneel en de gedetineerden?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat deze mogelijke scenario’s ook zijn besproken omdat de regering in 2017 wederom op het Ministerie van Veiligheid en Justitie wil bezuinigen? Vindt u verdere bezuinigingen op onder andere de veiligheid nog wel verstandig, gezien de afgelopen discussie over de begroting van Veiligheid en Justitie over 2016? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gebeurt er als de prognoses over de mogelijke daling van het aantal gedetineerden niet uitkomen? Waarop zijn deze prognoses gebaseerd?
Met het PMJ wordt de ontwikkeling van de capaciteitsbehoefte in de strafrechtelijke, civielrechtelijke en bestuursrechtelijke keten geraamd. Deze ramingen vormen een jaarlijks onderdeel van het begrotingsproces. Het model is meerdere malen extern gevalideerd. Voorts verwijs ik u naar mijn brief van 21 maart jl., deze bevat een toelichting op de PMJ-ramingen. Daarbij merk ik op dat ik DJI de opdracht heb gegeven een voorbereidingsplan te ontwikkelen waarin voldoende flexibiliteit moet zijn geborgd om eventuele toekomstige onzekerheden in ontwikkeling van capaciteitsbehoefte op te kunnen vangen.
Bent u bereid om deze vragen afzonderlijk te beantwoorden vóór het Algemeen overleg over het gevangeniswezen voorzien op 30 maart 2016?
Ja.
De sluiting van nog meer gevangenissen die dreigt |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Snoeironde voor cellen»?1
Ja.
Klopt het dat op uw ministerie druk wordt vergaderd over een nieuwe snoeironde in het gevangeniswezen omdat het aantal gevangenen maar blijft dalen?
Zoals ik in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Kooiman heb aangegeven, zullen er als gevolg van de voortdurende daling van de behoefte aan celcapaciteit zoals geraamd in het Prognosemodel Justitiële ketens (PMJ), maatregelen moeten worden genomen om te voorkomen dat leegstand bij DJI structureel gefinancierd wordt. Gelet hierop heb ik de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) de opdracht gegeven om een voorbereidingsplan te ontwikkelen zodat er op een verantwoorde wijze kan worden ingespeeld op de geprognosticeerde capaciteitsbehoefte. Op 21 en 25 maart jl. is uw Kamer bij brief hierover geïnformeerd. Ik kan mij evenwel voorstellen dat het personeel van DJI geschrokken is van deze PMJ-ramingen en ongerust is over het mogelijke verlies van hun banen.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat gevangenissen, die eerder de dans ontsprongen, nu toch met sluiting worden bedreigd terwijl het gevangeniswezen rust was beloofd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het wel erg makkelijk is om aan te geven dat gevangenissen moeten sluiten omdat de geregistreerde criminaliteit gedaald is, terwijl dat net zo goed een gevolg kan zijn van de enorme bezuinigingen op het Openbaar Ministerie (OM) en de politie waardoor automatisch de opsporing van strafbare feiten in het geding komt?
Sinds 2002 is er sprake van een langdurige en significante daling van criminaliteit. Deze dalende lijn blijkt niet alleen uit het aantal geregistreerde misdrijven maar ook uit de slachtofferenquêtes. De laatste 7 jaar is het aantal geregistreerde misdrijven met 23% gedaald, de daling geldt zowel voor de vermogenscriminaliteit (autodiefstal, woninginbraak, straatroof) als de geweldscriminaliteit (mishandeling, seksueel geweld, verkrachting, moord en doodslag).
Er zijn geen concrete aanwijzingen dat deze daling kan worden verklaard door bezuinigingen op Openbaar Ministerie en politie. De doelstellingen voor de politie die zijn opgenomen in de gemeenschappelijke Veiligheidsagenda 2015–2018 en zijn opgesteld met het Openbaar Ministerie en regioburgemeesters, zijn tot nu toe realistisch en haalbaar gebleken. Ik onderschrijf niet de algemene constatering «dat de opsporing van strafbare feiten in het geding komt door bezuinigingen op Openbaar Ministerie en politie».
Deelt u daarbij de mening dat er veel nieuwe vormen van criminaliteit zijn waarvan nog niet eens cijfers beschikbaar zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar zijn de betreffende prognoses over de daling dan op gebaseerd en wanneer komen deze naar de Kamer?
De beschikbare cijfers laten zien dat de meeste vormen van klassieke, «offline» criminaliteit afnemen. Het klopt dat door de nog relatief recente opkomst van nieuwe vormen van «online criminaliteit» er thans weinig betrouwbare statistische informatie beschikbaar is over de aard en omvang van dit fenomeen. Wel zijn er aanwijzingen dat criminaliteit zich voor een deel heeft verplaatst naar de «online wereld». Ik heb daarom het WODC gevraagd dienaangaande een onderzoek te starten. Overigens hebben deze belangrijke criminaliteitsfenomenen zoals ondermijning, cybercrime en fraude, alsook het afpakken van crimineel vermogen, een plaats gekregen in de Veiligheidsagenda 2015–2018.
Wanneer ontvangt de Kamer eindelijk het toegezegde rapport over de betrouwbaarheid van politiecijfers, dat antwoord moet geven op de vraag of de (geregistreerde) criminaliteit wel echt daalt?
Naar verwachting zal de Inspectie Veiligheid en Justitie het onderzoek over de (opheldering van de) cijfers van de High Impact Crimes dit voorjaar afronden.
Bent u ervan op de hoogte dat de daadwerkelijke criminaliteit veel hoger ligt dan de geregistreerde criminaliteit en dat u dus beter fatsoenlijk in opsporing kan investeren, waardoor gevangenissen helemaal niet hoeven te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat de totale omvang van criminaliteit méér behelst dan wat de politie registreert of wat blijkt uit slachtofferenquêtes. Criminaliteit die wordt aangepakt of aangekaart door Bijzondere Opsporingsdiensten (zoals de FIOD), inspecties of bestuurlijke autoriteiten komt maar gedeeltelijk terug in deze cijfers. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om thema’s als fraude en milieucriminaliteit. Ook delicten waarvan meestal geen aangifte wordt gedaan bij de politie, komen niet in de cijfers terug. Hierbij kan gedacht worden aan handel in verdovende middelen en illegaal wapenbezit. Ook zijn er aanwijzingen dat de criminaliteit die resteert, zich concentreert bij specifieke dadergroepen of op specifieke plaatsen en complex en hardnekkig is.
Ik onderschrijf dat investeren in de kwaliteit van de opsporing van groot belang is en blijft. Ik zond het Contourenplan voor de versterking van de opsporing 23 november 2015 aan uw Kamer, die dit plan heeft betrokken bij de begrotingsbehandeling van VenJ 2016 en het AO Politie van 10 februari jl. In het plan zijn maatregelen opgenomen die de opsporing zowel kwalitatief als kwantitatief versterken. Politie en OM werken momenteel aan de uitwerking van een gedetailleerder plan met lange(re) termijn maatregelen.
De brand bij een transportbedrijf in Duiven |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht over de brand bij een transportbedrijf in Duiven?1
Ja.
Klopt het dat de oorzaak van de brand niet meer te achterhalen is?2 Is het officiële onderzoek naar de oorzaak van de brand daarmee afgerond? Zo nee, wanneer zal dit worden afgerond en worden er nog nieuwe feiten uit dat onderzoek verwacht?
Volgens de gemeente was de Brandweer Gelderland-Midden binnen een uur na melding gestart met het brandonderzoek. Een dag na de brand is samen met verzekeraar en contra-expert onderzoek gedaan naar de oorzaak van de brand. De brand blijkt zo heet te zijn geweest dat geen oorzaak of exact ontstaansgebied meer te achterhalen is. De daarvoor benodigde indicatoren bleken volledig verbrand. Het onderzoek van de brandweer naar de oorzaak van de brand is beëindigd.
Was er bij de betreffende omgevingsdienst informatie bekend waaruit bleek dat dit een risicobedrijf was? Zo ja, welke risico’s waren er? Is op de juiste manier gehandhaafd? Zo nee, waren er andere signalen dat dit een risicobedrijf was?
De gemeente Duiven heeft alleen mandaat gegeven aan de omgevingsdienst voor de vergunningverlening en het toezicht op de verplichte basistaken. Dat betekent dat het toezicht bij dit bedrijf wordt uitgevoerd door de gemeente Duiven en niet door de omgevingsdienst.
Het bedrijf heeft zich in het eerste kwartaal van 2015 gevestigd in Duiven in een bestaand bedrijfspand. Het wordt door de gemeente niet gezien als risicovol bedrijf, waarbij er een onmiddellijke opleveringscontrole dient plaats te vinden. Evenmin waren bij de gemeente signalen bekend die er op enigerlei wijze op duiden dat er sprake zou zijn van een risicobedrijf. Een opleveringscontrole was gepland in het eerste kwartaal 2016.
Zijn er bij deze brand stoffen vrijgekomen die een gevaar voor de volksgezondheid kunnen vormen? Zo ja, welke maatregelen zijn genomen om deze gevolgen zoveel mogelijk te beperken?
Bij de brand in Duiven heeft de brandweer metingen verricht in het benedenwinds gelegen gebied. Daarbij zijn geen meetbare concentraties aangetoond. Wel zijn in onder andere de gemeente Westervoort roetdeeltjes aangetroffen. Zoals gebruikelijk is in overleg met de Geneeskundig Adviseur Gevaarlijke Stoffen een handelingsperspectief opgesteld: «De roetdeeltjes zijn niet direct schadelijk en mogen met water worden weggespoeld.»
Welke lessen worden getrokken uit de brand bij dit bedrijf? Welke gevolgen heeft dit voor onder meer de controle door omgevingsdiensten?
Weliswaar is de gemeente Duiven aangesloten bij de Omgevingsdienst Arnhem, maar het betreffende transportbedrijf behoort tot een categorie bedrijven die niet tot het basistakenpakket van de omgevingsdiensten behoren. De gemeente Duiven heeft ervoor gekozen zelf het toezicht op dit bedrijf uit te voeren. Het bedrijf valt onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit.
De controle van bedrijven op de naleving van het Activiteitenbesluit vindt plaats volgens een bepaalde toezichtfrequentie die afhankelijk is van de potentiële milieubelasting, de risico’s en het naleefgedrag. Het is aan het lokale bevoegd gezag om te bepalen of er een noodzaak is om een bepaalde vorm van verscherpt toezicht op dit bedrijf of een andere controlefrequentie voor deze categorie bedrijven toe te passen.
Daarnaast geldt dat in de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden voor incidenten waarvoor een zogenaamde GRIP-fase wordt afgekondigd een multidisciplinaire evaluatie plaatsvindt volgens een bestuurlijk vastgestelde evaluatiesystematiek. Een dergelijke evaluatie zal ook ten aanzien van dit incident plaatsvinden. Daaruit zal moeten blijken welke leerpunten uit dit incident naar voren komen.
Nepwapens |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Verkoop nepvuurwapen leidt tot grote politie-inzet»1 en herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over deze problematiek?2
Ja.
In hoeverre heeft de verkoop van op echt lijkende speelgoedwapens sinds dat op grond van de Europese Speelgoedrichtlijn toegestaan moest worden, geleid tot meer verkoop van dergelijke speelgoedwapens?
Het probleem zit erin dat speelgoedwapens tegenwoordig niet of nauwelijks te onderscheiden zijn van echte wapens waardoor dreigende situaties kunnen ontstaan. In de Nederlandse wet is een verbodsbepaling voor het dragen van speelgoedwapens in de openbare ruimte opgenomen. Het dragen hiervan is strafbaar als sprake is van een voorwerp dat als een wapen wordt aangemerkt, omdat gelet op de aard of omstandigheden waaronder het voorwerp wordt aangetroffen redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het bestemd is om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen.
Het bezit op zich van speelgoedwapens die voorzien zijn van een CE-keurmerk is niet verboden, airsoftwapens in beginsel wel, afgezien van een beperkte vrijstelling voor leden van de Nederlandse Airsoft Belangen Vereniging.
De politie heeft veel aandacht voor speelgoedwapens. In 2014 zijn 125 op echt gelijkende speelgoed of airsoftwapens in beslag genomen. In 2015 waren dit er 140. Er wordt daarbij niet apart geregistreerd op airsoftwapens of speelgoedwapens. Ook is politie een bewustwordingscampagne gestart om te wijzen op de risico’s die speelgoedwapens met zich mee brengen.
Ik beschik niet over verkoopcijfers van speelgoedwapens.
Is het waar dat de politie «steeds meer op echt lijkende nepvuurwapens» tegenkomt? Zo ja, over welke cijfers of andere indicaties beschikt u? Zit het probleem zowel bij speelgoedwapens bedoeld voor kinderen als bij airsoftwapens? Zo nee, waarom is dat niet waar?
Zie antwoord vraag 2.
Leidt de verkrijgbaarheid van op echt lijkende nepvuurwapens tot situaties waarbij de politie moet uitgaan van de aanwezigheid van echte wapens? Zo ja, waarom en wat zijn gevolgen daarvan onder andere voor de inzet van de politie? Zo nee, waarom niet?
Ja, de politie wordt geconfronteerd met burgers die speelgoedwapens dragen in publieke ruimtes waarbij onduidelijk is of het echte wapens of speelgoedwapens betreft. In deze situaties gaat de politie ervan uit dat het echte wapens betreft en zet de «procedure aanhouding vuurwapengevaarlijke verdachte» in waarbij in veel gevallen meerdere politie eenheden betrokken zijn.
Deelt u de mening dat het spelen met speelgoedwapens of het gebruiken voor de airsoftsport net zo goed kan met wapens die wel te onderscheiden zijn van echte wapens? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom zou het spelen of schieten met bijvoorbeeld een opvallend gekleurd nepwapen minder plezier opleveren?
Natuurlijk zou ik het toejuichen als speelgoedwapens aanstonds te onderscheiden zouden zijn van echte vuurwapens. Ik zie echter weinig mogelijkheden om dit te kunnen afdwingen. Er zijn ook van echte wapens opvallend gekleurde varianten beschikbaar. Binnen de Europese regelgeving bestaan bovendien geen mogelijkheden om speelgoedwapens uit Nederland te weren. Ik kan niet beoordelen of spelen met een afwijkend gekleurd speelgoedwapen minder plezier oplevert. Wat de airsoftwapens betreft acht ik de huidige regeling vooralsnog afdoende.
Deelt u de mening dat de aanwezigheid en gebruik van op echt gelijkende nepwapens in Nederland bijdraagt aan grotere onveiligheid? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze wapens niet langer de veiligheid bedreigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de gevolgen van de Europese Speelgoedrichtlijn niet mogen zijn dat de veiligheid in gevaar komt? Zo ja, wat gaat u doen om in Europees verband deze richtlijn te laten aanpassen in de zin dat op echt gelijkende nepwapens verboden worden? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het niet aan de orde om de Speelgoedrichtlijn ter discussie stellen. De Wet wapens en munitie kent al een bepaling die het mogelijk maakt om situaties met voorwerpen, waarvan, gelet op hun aard of de omstandigheden waaronder zij worden aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij zijn bestemd om te dreigen van strafrechtelijke gevolgen te voorzien. Daaronder kunnen onder omstandigheden ook speelgoedwapens begrepen worden. Voor imitatiewapens die niet onder de Europese Speelgoedrichtlijn vallen is het bezit, omdat zij op een echt wapen lijken overigens nog steeds verboden. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Ziet u nog steeds geen mogelijkheden om binnen de Europese regelgeving de betreffende voorwerpen uit Nederland te weren? Zo ja, waarom? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u wel?
Zie antwoord vraag 7.
De aanbesteding voor nieuwe politieauto’s |
|
Gert-Jan Segers (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Ook schoonste diesels zitten fors boven de uitstootnorm»1 en het bericht «Agent rijdt straks in vervuilende diesel»2? Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het duurzaam inkopen van mobiliteit door overheden?3
Ja.
Klopt het dat in de (concept)aanbesteding van dienstvoertuigen van de Nationale Politie de eis is opgenomen dat de voertuigen een dieselmotor moeten hebben?4
Het betreffende bericht verwijst naar de voorgenomen aanbesteding van de Basis Politievoertuigen. Deze aanbesteding bevindt zich in de voorbereidende fase. In deze voorbereidende fase is een conceptprogramma van eisen van de voorgenomen aanbesteding met de betreffende eis voorgelegd aan het bedrijfsleven middels een marktconsultatie. Deze eis zal echter worden geschrapt en zal dus geen onderdeel uitmaken van het definitief programma van eisen.
Overigens gaat het hier om een aanbesteding van een deel van het wagenpark van de politie, namelijk de Basis Politievoertuigen. Dit betreft een categorie van voertuigen die intensief zullen worden gebruikt en waaraan hoge functionele eisen worden gesteld.
Kunt u aangeven hoeveel hoger de NOx-praktijkemissies van nieuwe dieselvoertuigen op dit moment zijn dan die van personenauto’s op benzine, hybriden, (semi)elektrische voertuigen, (semi)elektrische bestelwagens en bestelwagens op cng?
Sinds lange tijd weten we dat dieselvoertuigen (dieselpersonenauto’s, dieselbestelauto’s en diesel plug-in hybrides) op de weg meer stikstofoxiden uitstoten dan in het laboratorium. Dit is ook meermalen met uw Kamer gedeeld.
De NOx-uitstoot van nieuwe dieselauto’s ligt in de praktijk een factor 15 hoger dan die van nieuwe benzineauto’s5. Vanzelfsprekend stoten volledig elektrische voertuigen geen stikstofoxiden uit.
Hoe beoordeelt u de eis uit deze aanbesteding dat het voertuig een dieselvoertuig moet zijn, dit in relatie tot de recente bevindingen dat dieselvoertuigen de lucht veel meer vervuilen en in het licht van de (stedelijke) luchtkwaliteitsdoelen en ambities?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de eis van 140g CO2/km veel hoger is dan hetgeen bijvoorbeeld gebruikelijk is voor nieuwe personenauto’s in de zakelijke markt? Zo ja, hoeveel?
In 2014 zijn in Nederland circa 384.000 nieuwe personenauto’s geregistreerd, waarvan de gemiddelde CO2-uitstoot 107,3 g/km bedroeg. Volgens opgave van de Vereniging Nederlandse Autoleasemaatschappijen (VNA) bedroeg in 2014 de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuw ingezette leasepersonenauto’s ongeveer 99 g/km. Kanttekening hierbij is dat het hierbij om naar verhouding veel dieselauto’s gaat. Dieselauto’s hebben ten opzichte van een vergelijkbare benzineauto een lagere CO2-uitstoot.
Uit de website waarnaar u in vraag 6 verwijst, blijkt inderdaad dat er een aantal grotere benzineauto’s beschikbaar is, waarvan de uitstoot niet meer bedraagt dan 116 gram CO2/km. Zoals blijkt uit het brandstofverbruiksboekje 20167 is er een zeer groot aantal benzineauto’s dat hieraan voldoet.
Klopt het dat zelfs in de categorie grote personenauto’s veel voertuigen onder de 116g CO2/km beschikbaar zijn zoals bijvoorbeeld valt te zien in de top 10 zuinige auto's?5
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat in de aanbesteding naast deze CO2-eis geen aanvullende klimaateisen en wensen zijn opgenomen? Welke aanvullende eisen en gunningscriteria staan voor vergelijkbare voertuigen (personenauto's en bestelauto's) in de aanbestedingscriteria op de website van PIANOo en waarom worden deze niet ten minste gebruikt? Klopt het dat in andere aanbestedingen van overheden hogere duurzaamheidsambities worden gesteld dan op de website van PIANOo? Zo ja, waarom gebruikt u deze niet?
Zoals eerder aangegeven bevindt de voorgenomen aanbesteding van de Basis Politievoertuigen zich nog in de voorbereidende fase en is er dus nog geen sprake van een definitief programma van eisen. De politie beraadt zich op dit moment op de wijze waarop eisen en/of gunningscriteria die betrekking hebben op duurzaamheid/milieuaspecten een plek kunnen krijgen in het definitief programma van eisen. Daarbij zal worden bezien in hoeverre de politie voor deze specifieke voertuigcategorie kan aansluiten bij de op de website van PIANOo te vinden «Milieucriteria voor het maatschappelijk verantwoord inkopen van Dienstauto’s (inclusief onderhoud)».
Overheden/aanbestedende diensten bepalen zelf het ambitieniveau van een aanbesteding. In de milieucriteriadocumenten die op de website van PIANOo te vinden zijn, zijn zowel minimumeisen als gunningscriteria opgenomen. De gunningscriteria geven aanbestedende diensten de ruimte om een eigen ambitieniveau, dat boven de minimumeisen ligt, te kiezen. Via het Plan van Aanpak Maatschappelijk Verantwoord Inkopen vraagt de rijksoverheid expliciet aandacht voor het toepassen van deze gunningscriteria bovenop minimumeisen.
Hoe kwalificeert u de duurzaamheidsambitie van de aanbesteding van de dienstvoertuigen van de politie in het licht van de klimaatagenda, het plan van aanpak Maatschappelijk Verantwoord Inkopen en de brandstofvisie en -uitvoeringsagenda?
Ik kan geen kwalificatie verbinden aan de duurzaamheidsambitie van de voorgenomen aanbesteding van de Basis Politievoertuigen, omdat het definitief programma van eisen nog niet gereed is, zoals ook is aangegeven in de antwoorden op de vragen 2,4 en 7.
Bent u bereid met de Nationale Politie in overleg te treden om de eisen en criteria in de aanbesteding minimaal in lijn te brengen met het plan van aanpak Maatschappelijk Verantwoord Inkopen?
Ik heb reeds aandacht gevraagd voor het onderwerp duurzaamheid/ milieuaspecten bij de politie. De politie beraadt zich op dit moment op de wijze waarop dit een plek kan krijgen in het definitief programma van eisen.
Bent u ermee bekend dat in antwoord op marktvragen de politie geen functionele reden geeft waarom diesel wordt geëist, maar expliciet aangeeft dat voor diesel wordt gekozen omdat dit door de fiscale vrijstelling (BPM en MRB) de meest voordelige keuze is? Deelt u de mening dat dit een ongewenst effect is? Speelt dit effect ook bij de keuze voor andere voertuigen zoals taxi’s, Wmo-vervoer, bestelbusjes et cetera?
In een reactie op een vraag vanuit de markt heeft de politie gemeld dat de diesel werd vereist vanwege het hoge kilometrage per jaar en omdat door de vrijstelling voor de motorrijtuigenbelasting diesel vanuit bedrijfseconomisch oogpunt het meest gunstig was. Zoals eerder aangegeven wordt deze eis geschrapt en zal deze dus geen onderdeel uitmaken van het definitief programma van eisen.
Wanneer vanuit bedrijfseconomisch oogpunt naar de totale kosten van de aanschaf, het gebruik en het onderhoud van auto’s wordt gekeken zijn ook de fiscale heffingen zoals BPM en MRB van belang. Deze heffingen zijn normaliter voor dieselauto’s hoger dan voor benzineauto’s vanwege de brandstoftoeslag ter compensatie van de lagere accijns op diesel. Door de teruggaaf voor de BPM en de vrijstelling in de MRB zoals in geval van politieauto’s en bijvoorbeeld taxi’s, gehandicaptenvervoer en bijzondere categorieën bestelauto’s, wordt het vanuit bedrijfseconomisch oogpunt al bij een lager aantal gereden kilometers per jaar interessant om te kiezen voor een dieselauto in plaats van een benzineauto. Vanuit milieuoogpunt is rijden in een benzineauto echter te verkiezen boven rijden in een dieselauto.
Welke oplossingen zijn mogelijk om deze onbedoelde belemmeringen voor verduurzaming op te heffen of te compenseren?
Hiervoor bestaan verschillende mogelijkheden. Er kan een dialoog tussen aanbestedende diensten en bedrijfsleven worden georganiseerd om ambities te verkennen. In de aanbesteding kunnen gunningscriteria uit de milieucriteriadocumenten worden toegepast. Ook kan er worden aanbesteed op basis van levensduurkosten.
Het bericht dat de politie het vaakst te laat komt in Rijnwaarden |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw verklaring voor de stelling dat er zoveel verschil tussen het halen van de aanrijtijden is in verschillende gemeenten?1
De politie hanteert sinds 2013 reactietijden (i.p.v. aanrijdtijden). De aanrijdtijd is de tijd tussen de opdracht aan de medewerkers op straat om ter plaatse te gaan en het moment van ter plaatse komen. De reactietijd is de tijd tussen het opnemen van de oproep van de melder en het moment van ter plaatse komen. Reactietijden sluiten beter aan bij de beleving van de melder, maar hebben als consequentie dat de tijdsduur altijd langer is ten opzichte van de aanrijtijd.
Met de komst van de Nationale Politie is er voor spoedeisende meldingen een ambitieuze streefnorm geformuleerd. Voor 2013 was het streven om in 80% van de gevallen binnen 15 minuten ter plaatse te zijn. Dit streefcijfer liep op naar 85% voor 2014 en 90% voor 2015. Het percentage waarin de streefnorm wordt gehaald, is de afgelopen jaren daadwerkelijk verbeterd: landelijk is dit nu 85%. De gebieden waar dit percentage lager ligt zijn voornamelijk de landelijke, perifere gebieden.
Vindt u het wenselijk dat in sommige gemeenten maar in 58,3% van de gevallen de aanrijdtijd wordt gehaald? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
Nee. Indien de norm ook in deze gebieden in alle gevallen zou moeten worden gehaald, zouden hiervoor aanzienlijk meer middelen moeten worden ingezet. Gegeven de begrensde capaciteit aan politie zou deze extra inzet ten koste gaan van politie-inzet op andere terreinen. De politie zet in dergelijke situaties in op het gedurende de rit naar de locatie contact houden met de melder om deze bij te staan en op het benaderen van alle aanwezige politieagenten, dus ook eenmanssurveillance en/of motoragenten, agenten uit andere teams en recherchemedewerkers.
De politie blijft haar uiterste best doen om de – aan zichzelf opgelegde – streefnorm te behalen. Bij iedere melding waarbij de norm niet wordt gehaald wordt achteraf bekeken wat beter had gekund. Ik zal de korpschef vragen een nadere analyse van de specifieke gebieden, zoals Rijnwaarden, waar de prestaties substantieel lager zijn dan het landelijk gemiddelde. Ik zal uw Kamer daarover te zijner tijd informeren.
Bent u het ermee eens dat met het verder bezuinigen op politievoertuigen de veiligheid in deze gebieden nog verder uitgekleed wordt? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt bij de plannen ten aanzien van het wagenpark is dat op de voor deze taak benodigde voertuigen niet wordt bezuinigd.
Bent u het ermee eens dat met het verder verminderen van de capaciteit van de politie de veiligheid in deze gebieden verder verslechterd? Zo nee, waarom niet?
De veiligheid is landelijk, dus ook in de landelijke gebieden, toegenomen. Daarbij helpt dat in het huidige politiebestel eenvoudiger extra capaciteit opgeschaald kan worden waar de veiligheidssituatie daarom vraagt.
Bent u het ermee eens dat door het sluiten van nog meer politieposten de bereikbaarheid van de politie slechter wordt in deze gebieden? Zo nee, waarom niet?
Nee. De politie heeft dienstverlening tot één van de centrale thema’s benoemd en heeft haar dienstverleningsconcept vernieuwd. Kern van het dienstverleningsconcept is dat de toegankelijkheid van de politie gewaarborgd is door dienstverlening aan te bieden via meerdere kanalen. Het uitgangspunt bij de keuze voor de huisvestingslocaties is, ook in de perifere gebieden, dat de dienstverlening op orde blijft. Bij het overleg over de huisvestingslocaties met het lokaal bestuur is hier rekening mee gehouden.
Bent u bereid de bezuinigingen op de politievoertuigen te herzien, nu u de cijfers heeft over de slechte aanrijdtijden van de politie in veel gebieden? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt bij de plannen ten aanzien van het wagenpark is dat op de voor deze taak benodigde voertuigen niet wordt bezuinigd.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór het Algemeen overleg Politie, dat gepland staat op 13 april 2016?
Ja.
De militaire beveiliging van Belgische kerncentrales en het oordeel van de Hoge Gezondheidsraad dat België onvoldoende is voorbereid op een kernramp |
|
Judith Swinkels (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Kent u het bericht «België zet militairen in voor bewaking kerncentrales»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van terreurdreiging bij de Belgische kerncentrales? Zo ja, sinds wanneer is deze informatie bij u bekend?
Er bestaan goede contacten met de Belgische autoriteiten op dit gebied. Uit deze contacten blijkt dat er geen concrete dreigingsinformatie aan de besluitvorming ten grondslag heeft gelegen. Dit heeft de Belgische Minister van Binnenlandse Zaken ook in de media verklaard.
Wat is uw mening over het feit dat de Belgische kerncentrales naar aanleiding van terreurdreiging momenteel bewaakt worden door het Belgische leger?
Hoewel in België militairen zijn ingezet bij de kerncentrales (en daarnaast vele andere locaties), heeft de Belgische Minister van Binnenlandse Zaken in de media verklaard dat deze maatregelen niet te maken hebben met een specifieke terroristische dreiging tegen nucleaire instellingen in België.
Zijn er aanwijzingen dat terreurdreiging bij de kerncentrale in Nederland bestaat? Zo ja, sinds wanneer is deze dreiging reëel? Bent u voornemens, net als uw Belgische collega, het leger in te zetten in de beveiliging van de kerncentrale in Nederland? Waarom wel of waarom niet? Welke maatregelen worden momenteel genomen ter beveiliging van Nederlandse kerncentrale tegen terreurdreiging?
Voor kerninstallaties, waartoe ook kerncentrales behoren, gelden standaard al uitgebreide beveiligingsmaatregelen die zijn vastgelegd in nationale en internationale wet- en regelgeving. De beveiligingsmaatregelen rond de Nederlandse kerninstallaties zijn in lijn met deze wet- en regelgeving. Deze maatregelen worden geregeld in de praktijk getest en geëvalueerd. Over specifieke beveiligingsmaatregelen worden verder geen inhoudelijke mededelingen gedaan, dat geldt ook voor het moment waarop al dan niet militairen worden ingezet.
In Nederland is het dreigingsniveau Substantieel, wat betekent dat de kans op een terroristische aanslag reëel is. De kans op een aanslag tegen een kerncentrale staat niet op gelijke voet met het algemene dreigingsniveau. Niettemin kunnen terroristen dreigen met of oproepen tot aanslagen op kerncentrales. Uiteraard wordt elk incident in binnen- en buitenland dat lijkt te wijzen op belangstelling van terroristen voor nucleaire objecten op zijn merites beoordeeld en verdisconteerd in beveiligingsmaatregelen.
Deelt u de mening dat de terreurdreiging bij de Belgische kerncentrales niet alleen België aangaat, maar tevens effect heeft op de veiligheid van grensregio’s in zowel Nederland, Luxemburg als Duitsland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre heeft u contact (gehad) over deze dreiging met u en uw collega’s uit de buurlanden? Is er afstemming tussen u en uw collega’s uit de buurlanden met betrekking tot het tegengaan van deze dreiging?
Hoewel in België militairen zijn ingezet bij de kerncentrales, heeft de Belgische Minister van Binnenlandse Zaken in de media verklaard dat deze maatregelen niet te maken hebben met een specifieke terroristische dreiging tegen nucleaire instellingen in België.
De dreiging van terrorisme is een vraagstuk dat alle landen in Europa raakt. Gedegen samenwerking tussen landen in Europa (en daar buiten) is cruciaal om deze dreiging het hoofd te bieden. Er is dan ook frequent contact tussen partijen die betrokken zijn bij het tegengaan van terroristische dreigingen in binnen- en buitenland.
Klopt het dat Amerikaanse deskundigen al enige tijd geleden hebben aangedrongen op uitbreiding van de beveiliging van de Belgische kerncentrales met het oog op terroristische dreiging? Zo ja, wanneer en op welke manier is deze informatie tot u gekomen? Kunt u uitweiden over de aard van deze waarschuwingen? Hebben deze waarschuwingen tevens betrekking op de kerncentrale in Nederland?
Internationaal zijn afspraken/richtlijnen over het benodigde algemene niveau van de beveiliging van kerninstallaties waartoe ook kerncentrales behoren. Experts worden daar nadrukkelijk betrokken bij beoordelingen. Ten grondslag aan de richtlijnen ligt een breed palet aan mogelijke typen dreigingen en risico’s. Landen kunnen beveiligingsmaatregelen altijd nog nader afstemmen op de lokale situatie, ook omdat niet alle installaties hetzelfde zijn, en landen soms een specifieke uitstraling willen bereiken.
Ik heb geen concrete dreigingsinformatie uit de Verenigde Staten ontvangen die wijst op aanslagen tegen kerncentrales in Nederland.
Waarom heeft u er niet voor gekozen informatie over terreurdreiging bij Belgische en/of Nederlandse kerncentrales met de Kamer te delen door dit bijvoorbeeld op te nemen het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland? Bent u voornemens dit aspect voortaan mee te nemen in het in kaart brengen van terreurdreiging in Nederland?
Zoals ik bij de vragen 2, 3 en 5 aangaf, heeft de Belgische Minister van Binnenlandse Zaken in de media verklaard dat de inzet van militairen bij de kerncentrales niet te maken heeft met een specifieke terroristische dreiging tegen nucleaire instellingen in België.
Het DTN geeft een overzicht van de belangrijkste kenmerken van de algemene terroristische dreiging tegen Nederland en Nederlandse belangen, en dient vooral als kompas voor het brede CT-beleid. In het algemene dreigingsniveau dat daaruit voortvloeit wegen alle gekende dreigingen mee. Mochten er concrete dreigingen bekend worden, bijvoorbeeld tegen de Nucleaire sector, dan worden deze dus meegewogen in het algemene dreigingsniveau.
Waarom heeft de Belgische regering ervoor gekozen juist nu de beveiliging van kerncentrales op te schroeven tot het niveau van het leger? Welke eerdere maatregelen heeft de Belgische regering hiertoe genomen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kent u het bericht «België onvoldoende voorbereid op kernramp. Een ernstig nucleair ongeval kan zich voordoen»?2
Ja.
Bent u op de hoogte van het oordeel van de Belgische Hoge Gezondheidsraad, het wetenschappelijk adviesorgaan van het Belgische Ministerie van Volksgezondheid, in een rapport naar aanleiding van de nucleaire ramp in het Japanse Fukushima dat België onvoldoende is voorbereid op een ongeluk in een van de kerncentrales omdat crisisplannen niet op orde zijn? Wat is uw reactie op het oordeel van de Belgische Hoge Gezondheidsraad?
Ja, ik ben op de hoogte van het rapport van de Belgische Hoge Gezondheidsraad. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft zoals door de Tweede Kamer gevraagd per brief gereageerd op dit rapport. Deze reactie heeft u 24 maart jl. ontvangen (32 645, nr. 65). De aanbevelingen van de Hoge Gezondheidsraad zijn in lijn met de inzichten zoals die ook internationaal worden besproken en zoals die bijvoorbeeld in de laatste EURATOM richtlijnen zijn vastgelegd en nationaal worden geïmplementeerd.
Deelt u de conclusies van de Belgische Hoge Gezondheidsraad dat een ernstig ongeval met de Belgische centrale in Doel tot één miljoen mensen zou kunnen treffen, niet alleen in België maar ook in Nederland? Zo ja, verandert dit inzicht uw houding en/of beleid ten aanzien van de risico’s omtrent Belgische kerncentrales en dan vooral de acties die u onderneemt richting uw Belgische collega teneinde deze risico’s zo klein mogelijk te houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u beschrijven wat er in uw houding/beleid gewijzigd is naar aanleiding van dit inzicht?
Zoals de Minister van Infrastructuur en Milieu in haar bovengenoemde brief ook aangeeft heeft de Hoge Gezondheidsraad in België geen onderzoek gedaan naar de kans of waarschijnlijkheid dat een dergelijk ongeval plaats vindt maar aangenomen dat dit kan. Vanuit die aanname is gekeken naar de mogelijke gevolgen van een dergelijk ongeval. De conclusies leiden niet tot nieuwe inzichten voor de kans op een dergelijk ongeval. België heeft een nationale verantwoordelijkheid voor de nucleaire veiligheid, hierbij moet België uiteraard wel voldoen aan internationale verdragen en richtlijnen waar zij bij zijn aangesloten zoals het verdrag nucleaire veiligheid onder de vlag van het Internationaal Atoomagentschap en de EURATOM richtlijn nucleaire veiligheid. De Belgische Minister van Binnenlandse Zaken heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu onlangs nogmaals verzekerd dat veiligheid in België op de eerste plaats komt en dat de Belgische toezichthouder, het FANC, hierover de volledige, onafhankelijke bevoegdheid heeft.
Nu door de Hoge Gezondheidsraad nogmaals is vastgesteld dat een nucleair ongeluk een zeer serieus scenario is en hij tevens adviseert de risicoanalyses verder uit te breiden, bent u bereid de Onderzoeksraad voor Veiligheid te verzoeken een analyse te maken van wat er precies zou gebeuren wanneer er met een of meerdere kerncentrales in België een (ernstig) ongeval zou plaatsvinden ten gevolge van een terroristische aanslag, een technisch gebrek of een andere oorzaak? Zo nee, waarom niet?
De OVV heeft aangegeven zich te buigen over de vraag of zij een onderzoek willen uitvoeren naar de veiligheid van de Belgische en Nederlandse kerncentrales. Ik wacht hun conclusies hierover af.
Wanneer u niet bereid bent een verzoek te richten tot de Onderzoeksraad voor Veiligheid, bent u vervolgens wel voornemens om ook uw risicoanalyses ten aanzien van de Belgische kerncentrales en de gevolgen van een ongeval daarmee voor Nederland verder aan te scherpen naar aanleiding van de conclusies van de Belgische Hoge Gezondheidsraad? Zo nee, waarom niet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven hoe dit precies gestalte kan krijgen?
Zie het antwoord op vraag 12.
Deelt u de mening van de Hoge Gezondheidsraad dat in een straal van 100 kilometer snel jodium moet worden uitgedeeld om de schildklier te beschermen tegen radioactiviteit bij een nucleair ongeval, in plaats van de straal van 20 kilometer zoals nu het geval is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie bent u voornemens te nemen op dit punt en op welke termijn?
In 2014 heeft de Minister van Economische Zaken de Kamer geïnformeerd (32 645, nr. 60) over het besluit om de interventieniveaus en de daarmee samenhangende preparatiezones aan te passen in verband met de harmonisatie van (de voorbereiding van) maatregelen bij kernongevallen in Nederland en onze buurlanden. Dit besluit houdt onder meer in dat in Nederland de preparatiezone voor jodium profylaxe distributie wordt uitgebreid tot 100 km. In de brief die de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 8 maart jl. (34 300, nr. 155) naar de Kamer heeft gestuurd is beschreven hoe de distributie van jodiumtabletten wordt aangepakt in deze grotere preparatiezone.
Welke lessen trekt u uit het onderdeel van het oordeel van de Hoge Gezondheidsraad dat betrekking heeft op de communicatie richting de bevolking in het geval van een nucleair ongeval? Levert dit rapport uw nieuwe inzichten op die u gaat bespreken met uw Belgische collega, gezien de zorgen die er leven in de Nederlandse grensstreek omtrent dit onderwerp? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie bent u voornemens te nemen op dit punt en op welke termijn?
Ik herken het beeld dat de Hoge Gezondheidsraad schetst met betrekking tot het belang van transparante communicatie. Ook de vooruitgang in communicatiemiddelen en snel delen van informatie zijn onderdelen waar de overheid als geheel snel op in moet spelen. De inzichten van de Hoge Gezondheidsraad zijn daarin niet nieuw, maar geven wel het belang en de urgentie aan van dit onderwerp. De zorgen die leven in de grensstreek zijn besproken in diverse overleggen. Verdere initiatieven en afspraken hierover worden door de ANVS en de veiligheidsregio’s opgepakt. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft op 18 januari jl. over de zorgen en wensen m.b.t. communicatie van de grensregio’s gesproken met een aantal burgermeesters en voorzitters van veiligheidsregio’s. Op 20 januari jl. heeft zij hierover ook gesproken met de Belgische Minister van Binnenlandse Zaken.
Het bericht ‘Kosten opruimen drugsafval Brabant in kaart gebracht’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Kosten opruimen drugsafval Brabant in kaart gebracht»?1
Ja.
Is het waar dat het aantal geregistreerde drugsafvaldumpingen in de provincie Noord-Brabant is gestegen van 54 in 2010 tot 196 in 2014? Wat is het aantal in 2015?
De provincie Noord-Brabant geeft aan dat het aantal dumpingen van drugsafval in de jaren tot en met 2014 flink is gestegen. De provincie schat een aantal van 180 dumpingen op haar grondgebied in 2014. In 2015 lijken in Noord-Brabant minder dumpingen te hebben plaatsgevonden dan in 2014, door een verschuiving naar elders, met name naar Limburg en, in mindere mate, naar Gelderland. De meest recente opgave van de provincie Limburg meldt 59 dumpingen op Limburgs grondgebied in 2014 en 106 in 2015.
Is het waar dat het aantal geregistreerde drugsafvaldumpingen in de provincie Limburg is gestegen van 59 in 2014 tot 105 in 2015?
Zie antwoord vraag 2.
In welke gevallen zijn gemeenten verantwoordelijk voor het opruimen van gedumpt drugsafval?
Over de verantwoordelijkheid voor opruiming van gedumpt drugsafval is uw Kamer onder meer geïnformeerd in antwoord 7 van de Minister van Veiligheid en Justitie en de Staatssecretaris van Economische Zaken van 3 maart jl. op Kamervragen van de leden Segers en Dik-Faber (beiden ChristenUnie) over drugsafval in landbouwakkers (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1762). Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.
Waarom moeten gemeenten het afval opslaan in afwachting van de resultaten van tests?
Voor deze stelling in het bericht is geen grond, in ieder geval is er geen wettelijke verplichting.
Welke kosten hebben Brabantse en Limburgse gemeenten in de jaren 2014 en 2015 gemaakt voor het opruimen van synthetisch drugsafval en het afval van wietkwekerijen?
Er is geen totaalbeeld van deze kosten. Naar ruwe schatting van de beide provincies gaat het om bedragen van enkele miljoenen euro’s in elk van deze provincies.
Deelt u de mening, dat het ongewenst is dat het opruimen van drugsafval wordt uitgesteld vanwege de hoge kosten?
Ja.
Welke maatregelen neemt u om de financiële consequenties van het dumpen van drugsafval voor gemeenten op te vangen?
Om het probleem van de kosten te verzachten stelt het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in de periode 2015–2017 jaarlijks € 1 miljoen beschikbaar voor cofinanciering van de opruiming van drugsafvaldumpingen (maximaal 50% van de kosten). Hiermee wordt invulling gegeven aan het amendement van de leden Cegerek en R. Dijkstra van 29 oktober 2014 op de begroting van IenM (Kamerstukken II 2014–2015, 34 000 XII, nr. 13). In Noord-Brabant is daarnaast een projectgroep «Samen Tegen Dumpen» ingesteld, waarin het Rijk, de provincie, waterschappen en gemeenten, politie, LFO (Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen), NFI, Taskforce Brabant Zeeland en (chemisch) afvalmanagement samenwerken. Een vergelijkbaar initiatief bestaat in Limburg, het Masterplan «Limburg Drugslab-vrij», welk plan in RIEC-verband, onder aansturing van de provincie Limburg, tot stand is gekomen. Dit plan heeft tot doel om Limburg vrij te maken van drugslabs en drugsafvaldumpingen. Dit gebeurt onder meer door het inrichten van zogenaamde «Proeftuinen», waarbij kennis- en informatiedeling voorop staan zodat alle ogen en oren in het veld geactiveerd worden.
Hoe worden de middelen uit de tegemoetkoming van het Rijk op basis van de samenwerkingsovereenkomst van 3 december 2015 verdeeld? Op welke wijze kunnen gemeenten aanspraak maken op deze middelen?
In een op 3 december 2015 tussen de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu en de provincies afgesloten convenant zijn afspraken gemaakt over de verdeling van het geld over de provincies en de uitkering ervan door de provincies aan rechthebbende gemeenten en grondeigenaren. De provincie Noord-Brabant verricht ten behoeve van de andere provincies de benodigde werkzaamheden (zie https://www.brabant.nl/subsites/subsidiedrugsafval.aspx).