Het bericht 'Gemaskerd protest tegen ‘asielfabriek’ |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Gemaskerd protest tegen «asielfabriek»»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat Kameraadschap Noord-Nederland als een organisatie aan de extreemrechtse kant van het politiek spectrum kan worden gezien dan wel, zoals in het genoemde bericht wordt gesteld, «ook wel gezien (wordt) als neo-nazi’s»? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Kameraadschap Noord-Nederland kan worden beschouwd als een extreemrechtse groepering. De groep komt namelijk voort uit de neonazistische groepering Blood & Honour. Kameraadschap Noord-Nederland tracht met demonstraties naar aanleiding van de verhoogde instroom van asielzoekers xenofobie en nationalisme in Nederland aan te wakkeren.
Is er voor de genoemde demonstraties van Kameraadschap Noord-Nederland toestemming van de gemeente nodig, dan wel moeten die demonstraties tijdig aan de burgemeester worden gemeld? Is daar bij de genoemde demonstraties sprake van geweest?
De Wet openbare manifestaties (Wom) schrijft niet voor dat er om toestemming moet worden gevraagd indien het voornemen bestaat een demonstratie te organiseren. Dit komt voort uit het gegeven dat de Grondwet het recht op vergadering en betoging erkent.
Artikel 4 van de Wom bepaalt wel dat de gemeenteraad bij verordening regels kan vaststellen met betrekking tot de gevallen waarin voor vergaderingen en betogingen op openbare plaatsen een voorafgaande kennisgeving vereist is.
De gemeente Oldambt heeft op 18 december 2013 de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Oldambt 2014 (verder APV) bekendgemaakt.
Artikel 2.3 lid 1 van deze APV verplicht degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester. Overtreding van dat voorschrift levert een strafbaar feit op (art 6:1 APV en art 11, eerste lid, sub a, Wom).
De gemeente heeft een melding ontvangen voor het houden van een betoging op 27 februari (optocht vanaf station naar De Klinker). In de overige gevallen waarin er sprake is geweest van betogingen is dat niet het geval geweest.
Mogen er in het belang van de openbare orde en/of veiligheid vooraf eisen worden gesteld om te voorkomen dat deelnemers aan een demonstratie hun identiteit met gelaatbedekking kleding verhullen? Zo ja, welke eisen? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 5 van de Wom kan de burgemeester naar aanleiding van een kennisgeving van een demonstratie in het belang van de openbare orde en veiligheid voorschriften en beperkingen stellen aan een demonstratie. Hierbij geldt dat een voorschrift, beperking of verbod geen betrekking mag hebben op de inhoud van hetgeen wordt beleden, onderscheidenlijk van de te openbaren gedachten of gevoelens. Het is wel mogelijk om eisen te stellen met betrekking tot het achterwege laten van gelaatbedekking. Het opnemen van het voorschrift om geen gebruik te maken van gelaatbedekking, mag zolang de openbare orde c.q. het voorkomen van wanordelijkheden het motief is.
Tevens kan op basis van de gemeentewet artikel 175 een noodbevel worden uitgevaardigd indien er sprake is van buitengewone omstandigheden. Van deze mogelijkheid heeft de burgemeester van de gemeente Oldambt op 20 april jl. gebruik gemaakt. In dit noodbevel is voorzien in een verplichting voor demonstranten met gezichtsbedekkende kleding die zich in Winschoten bevinden om zich voor, tijdens en na de bijeenkomst op eerste aanzegging van de politie verwijderd te houden dan wel te verwijderen naar een door de politie, op last van de burgemeester aangewezen plaats tot 23.00 uur.
Mag aan deelnemers die gemaskerd aan een demonstratie meedoen om een identiteitsbewijs worden gevraagd? Zo ja, onder welke voorwaarden? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Wet op de identificatieplicht is eenieder die de leeftijd van 14 jaar heeft bereikt verplicht op de eerste vordering van een ambtenaar, als bedoeld in artikel 8 van de Politiewet 2012 of artikel 6a van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, een identiteitsbewijs, als bedoeld in artikel 1 van deze wet, ter inzage aan te bieden. De politie mag alleen om een identificatiebewijs vragen als daar een goede reden voor is. Dat is het geval als de politie redelijkerwijs de identiteit nodig heeft om haar taak in het kader van de handhaving van de openbare orde of de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde uit te voeren. Bij openbare manifestaties en demonstraties kan identiteitscontrole plaatsvinden bij onrust of indien rellen of geweld (dreigen te) ontstaan.
Het bericht over een bedreigd Rotterdams gezin |
|
Sadet Karabulut , Nine Kooiman |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een Rotterdams gezin als gevolg van een eergerelateerde familievete met de dood wordt bedreigd?1
Ik heb kennisgenomen van de casus. Ik kan echter niet ingaan op de details van een individuele casus, vanwege de privacy van betrokkenen en in het belang van het strafrechtelijk onderzoek dat momenteel nog gaande is.
Herkent u de signalen dat er bij betrokken instanties sprake is van een kennisachterstand en dat eergerelateerd geweld soms niet als zodanig wordt herkend en er te laat of niet wordt opgetreden? Zo nee, hoe duidt u betreffende Rotterdamse casus?
Nee, op basis van de informatie van de betrokken instanties herken ik deze signalen niet. Zoals ik al heb aangegeven in het antwoord op vraag 1 kan ik de casus niet duiden, omdat het strafrechtelijk onderzoek momenteel nog gaande is.
Als het gaat om de vroegsignalering en aanpak van eergerelateerd geweld hanteert de politie sinds een aantal jaren de zogeheten LEC methode, ontwikkeld door het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld (hierna: LEC EGG) van de politie. Binnen de politie zijn contactpersonen aangewezen en er wordt in onderwijs en voorlichting geïnvesteerd.
De huidige structuur met gespecialiseerde kennisfunctionarissen in de eenheden, de deskundigheid binnen de relevante organisaties voor hulp en advies, waaronder de Veilig Thuis organisaties, en het LEC EGG resulteert in een goede en deskundige structuur op het gebied van deze problematiek.
Bent u bereid om in samenwerking met het Knooppunt Huwelijksdwang en het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld te onderzoeken wat er nodig is zodat eergerelateerd geweld eerder door politie en hulpverlenende instanties wordt herkend?
Nee, daartoe is geen noodzaak omdat bij de aanpak van eergerelateerde geweld al nauw wordt samengewerkt door politie, OM, gemeente en hulpverlenende instanties. Vroegsignalering is een belangrijk onderdeel van de gezamenlijke aanpak. Door de LEC methode worden zaken in een vroeg stadium aangemerkt en behandeld als een eergerelateerde zaak. Indien nodig wordt in het geval van een eergerelateerde zaak het LEC EGG ingeschakeld voor extra expertise.
Verder is het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating juist mede ingesteld om de kennis op gebied van huwelijksdwang en achterlating bij de hulpverlening en Veilig Thuis te vergroten en deze kennis actief te verspreiden.
Bent u het eens met de constatering dat het wenselijk is dat kennis over eergerelateerd geweld bij alle regionale eenheden van de politie aanwezig moet zijn? Zo ja, bent u bereid om te kijken naar de mogelijkheden om hier aanvullende middelen dan wel capaciteit vrij te maken?
Ja dat ben ik met u eens. De politieorganisatie heeft hierin al voorzien door de contactpersonen eergerelateerd geweld in de eenheden en het LEC EGG dat ingeroepen wordt als een zaak wordt gekwalificeerd als complex.
Het bericht dat er door een drugs-lab giftige stoffen zijn vrij gekomen in een woonwijk in Tilburg |
|
Eric Smaling , Nine Kooiman , Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er door een drugs-laboratorium giftige stoffen zijn vrij gekomen in een kinderrijke woonwijk in Tilburg?1
Het is hoe dan ook een onwenselijke situatie als een drugslaboratorium in een woonwijk wordt aangetroffen. De aanpak van georganiseerde criminaliteit, waaronder de bestrijding van synthetische drugs, is dan ook een prioriteit van politie en het Openbaar Ministerie (OM).
Hoe schadelijk is de uitstoot van giftige stoffen geweest door toedoen van dit laboratorium en wat wordt gedaan om de bewoners waar nodig medisch te onderzoeken (zonder dat dit hun eigen risico aantast) en te begeleiden?
Het onderzoeksteam van de politie heeft in dit geval op verzoek van de gemeente Tilburg advies ingewonnen bij de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelingen (LFO). De LFO is binnen de politie ingericht met als taak om drugslaboratoria te ontmantelen. Volgens de LFO waren er in het drugslab inderdaad giftige stoffen aanwezig: met name methanol en zwavelzuur. Deze stoffen zijn brandgevaarlijk en bijtend indien men ermee in aanraking komt. Gelet op de gevaareigenschappen van de gebruikte stoffen en gezien de wijze van gebruik op het moment van aantreffen is het niet te verwachten dat het gevaar verder reikte dan de afgesloten ruimtes op het terrein. Op basis van het advies van de LFO is door de gemeente een bewonersbrief met bovenstaande informatie verzonden naar panden rondom de locatie waar het drugslab werd aangetroffen.
Wat gaat de regering doen om inwoners van een wijk, maar ook politie, medewerkers van een woningbouwcoöperatie en buitengewoon opsporingsambtenaren, te trainen in het herkennen en signaleren van mogelijke drugs-laboratoria die, gezien de grote gevaren (zowel medisch risico als explosiegevaar), zo snel mogelijk opgespoord en ontmanteld moeten worden?
Zowel professionals als burgers worden op diverse manieren geïnformeerd en/of getraind in het herkennen en signaleren van mogelijke drugslaboratoria. Zuid-Nederland, waar veruit de meeste drugslabs worden opgespoord en ontmanteld (zie antwoord vraag 5), heeft daarvan enkele goede voorbeelden.
De politie heeft inmiddels in vier districten binnen Zeeland en West-Brabant informatiebijeenkomsten georganiseerd voor politie, OM en buitengewoon opsporingsambtenaren, om hen te informeren en te trainen in het herkennen van mogelijke drugslaboratoria. Daarnaast wordt in deze regio ook de geurkaart ingezet. De geurkaart is een initiatief van de politie Zeeland-West-Brabant. De eerste oplage van 5.000 stuks is onder professionals in geheel Zuid-Nederland verdeeld. In mei is een nieuwe oplage van 10.000 stuks beschikbaar gekomen. Deze geurkaarten worden in eerste instantie verspreid onder professionals in Noord-Brabant en Zeeland. Na een evaluatie wordt bekeken in hoeverre het zinvol is de geurkaarten verder te verspreiden onder andere regio’s en of er behoefte is aan een «burgerversie».
Inwoners worden ook op andere wijzen voorgelicht. In de regio Zeeland zijn het afgelopen jaar een vijftal bijeenkomsten georganiseerd om boeren voor te lichten over georganiseerde criminaliteit en drugsproductieplaatsen. Door de gemeente Tilburg kan de zogenaamde Buurttent worden ingezet waarin met inwoners in gesprek wordt gegaan en ze geïnformeerd worden over het herkennen en signaleren van drugslaboratoria.
In hoeverre wordt de zogenoemde geurkaart om mogelijke drugslabs sneller te herkennen ook verspreid onder inwoners? Wordt deze geurkaart ook buiten de provincie Brabant gebruikt?2 Zo nee, wat gaat de regering doen om de verspreiding van deze geurkaarten te stimuleren?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel drugs-laboratoria worden er jaarlijks opgespoord en ontmanteld? Kunt u dit uiteenzetten per provincie?
Aantal ontmantelingen per jaar in totaal:
2014: 55
2015: 59
2016 tot 4 mei: 26
Aantal ontmantelingen per provincie:
Gr
Fr
Dr
Ov
Gel
Ut
Fl
NH
ZH
Zl
NB
Lim
2014
2
1
0
0
10
2
4
6
5
0
13
12
2015
0
2
0
3
4
1
1
3
10
0
19
16
2016 (tot 4/5)
0
0
1
0
4
1
0
0
4
0
9
7
Kunt u uiteenzetten hoeveel fte er binnen de Nationale Politie per eenheid is vrij gemaakt voor de aanpak van ondermijnende criminaliteit, waarvan de aanpak en ontmanteling van drugs-laboratoria onderdeel is?
Er zijn ondermijningsteams in de eenheden. In het inrichtingsplan van de politie zijn de aantallen fte voor ondermijning echter niet vastgelegd. Hoeveel fte er per eenheid is vrijgemaakt voor de aanpak van ondermijnende criminaliteit is dus niet aan te geven.
Voor het programma Intensivering Zuid (Ondermijning) is er sprake van een aanvullende aanpak. Daarbij gaat het om 125 fte in totaal, waarvan 25 fte in Zeeland-West-Brabant, 25 fte in de eenheid Brabant-Oost, 25 fte in de eenheid Limburg en 50 fte voor de Landelijke Eenheid. Daarnaast is de Landelijke Faciliteit Ondersteunen Ontmantelen in het leven geroepen voor de hoog specialistische werkzaamheden op het terrein van het ontmantelen van drugslaboratoria. Dat team bestaat uit 8 fte.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van uw toezegging te bekijken of de Opiumwet zo aangepast kan worden dat ook nieuwe grondstoffen die gebruikt wordt voor het vervaardigen van synthetische drugs verboden worden?3 4
Hier zal ik de Kamer nog voor de zomer per brief over informeren.
Kunt u aangeven hoeveel zaken er momenteel wachten op behandeling bij het Regionaal Informatie- en Expertisecentrum en wat daarbij de gemiddelde wachttijd is, voordat een zaak behandeld wordt bij het Regionaal Informatie en Experticecentrum?
In april 2015 heb ik u per Kamerbrief5 geïnformeerd over de werkwijzen van RIECs. Door RIEC-partners wordt in gezamenlijkheid besloten of signalen worden opgepakt en zo ja, door welke partner. Hoeveel zaken er op een bepaald moment in de fase van «verdeling» zitten is dus altijd een momentopname, omdat sprake is van een continu proces van het vanuit de partners inbrengen en analyseren van signalen tot het gezamenlijk kiezen en besluiten over de meest effectieve interventie(s). Gedurende deze doorlooptijd ligt de behandeling van een zaak niet stil.
Momenteel zijn er 32 signalen die veredeld worden bij het RIEC Zeeland West Brabant. De doorlooptijden hiervan zijn als volgt:
Doorlooptijd
Signalen
< 6 maanden
20
6–12 maanden
11
12 >
1
32
Wat is de stand van zaken betreffende het onderzoek dat de Arbeidsinspectie op dit moment doet naar de arbeidsomstandigheden van medewerkers van politie en brandweer die betrokken zijn bij het ontmantelen van drugslaboratoria?5
De Inspectie SZW heeft in 2015 de arbeidsomstandigheden, waaronder de arbeidstijden, van het LFO onderzocht. De brandweer is tijdens deze inspectie niet meegenomen. De Inspectie heeft overtredingen van de arbeidstijdenwet geconstateerd. Er zijn maatregelen genomen om de werkdruk van het LFO te verlagen. Zo is in 2015 het aantal medewerkers uitgebreid van vier naar acht. Deze nieuwe medewerkers zijn inmiddels opgeleid voor dit hooggekwalificeerde en specialistische werk en zijn zelfstandig inzetbaar. Daarnaast zijn er maatregelen genomen op het gebied van overtredingen van de Arbeidstijdenwet. Ook investeert de politie in de veiligheid van de medewerkers. Inmiddels is een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) opgesteld. De eerste maatregelen voor de veiligheid op hun werklocatie zijn uitgevoerd.
Een uitspraak van de RSJ d.d. 25 februari jl. |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van een uitspraak van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) van 25 februari 2016 en specifiek de overwegingen omtrent de beoordeling van een door een directeur van een PI opgelegde ordemaatregel naar aanleiding van een bericht van het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP)?1
Ja.
Deelt u de mening dat het in de praktijk onwerkbaar is dat een directeur klaarblijkelijk voortaan binnen één dag geacht wordt onderzoek te doen naar de juistheid van GRIP-informatie, in casu betreffende signalen van politie en Justitie omtrent een ontvluchting en liquidatie, omdat indien de betrokken gedetineerde in het kader van dit onderzoek langer wordt afgezonderd, de RSJ blijkbaar van mening is (overweging 3) dat deze afzondering niet redelijk en billijk is?
Die mening deel ik niet. Allereerst volgt uit de uitspraak niet dat de beroepscommissie van de RSJ van de directeur verlangt dat deze binnen één dag onderzoek doet en afrondt naar de juistheid van de GRIP-informatie. De beroepscommissie heeft geoordeeld dat de directeur in redelijkheid heeft kunnen beslissen klager in afzondering te plaatsen om een onderzoek te (laten) doen naar de betrouwbaarheid en actualiteit van de GRIP-informatie, maar dat het de beroepscommissie niet is gebleken dat een dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Om die reden kon de voortduring van de ordemaatregel na een dag niet langer als redelijk en billijk worden aangemerkt, aldus de beroepscommissie. In deze casus heeft wel degelijk onderzoek plaatsgevonden door de inrichting, maar door een administratieve fout is door de directeur geen verweer gevoerd in de procedure bij de RSJ. Inmiddels zijn de procedures in beroepszaken door de betreffende penitentiaire inrichting aangepast, zodat herhaling wordt voorkomen.
Kunt u bevestigen dat de in casu bestreden afzonderingsmaatregel was opgelegd op een vrijdag en maximaal drie dagen zou duren? Indien dat het geval is geweest, deelt u de mening dat gelet op de personele bezetting in de weekenden in penitentiaire inrichtingen en dientengevolge het onderzoek dat een directeur kan laten verrichten, de uitspraak van de RSJ des te opvallender is en dergelijk onderzoek in de toekomst extra bemoeilijkt op zulk een korte termijn?
De betrokken gedetineerde is inderdaad op vrijdag middels een ordemaatregel in een observatiecel geplaatst en de maatregel gold voor maximaal drie dagen. Kern in deze zaak is dat aan de RSJ ten onrechte niet is gemeld dat er onderzoek was ingesteld. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 deel ik niet de mening dat de beroepscommissie van de RSJ van de directeur verlangt dat deze het onderzoek binnen één dag afrondt.
Indien uw antwoord op de vorige twee vragen bevestigd luidt, kun u aangeven wat u wel een redelijke termijn acht waarbinnen informatie van het GRIP geverifieerd dient te worden en daarbij ordemaatregelen mogen (voort)duren, dit in het belang van de handhaving van de orde en de veiligheid in de inrichting?
Wat als een redelijke termijn moet worden beschouwd waarbinnen GRIP-informatie kan worden geverifieerd, moet per individuele casus worden beoordeeld. Dit kan niet in algemene termen worden aangegeven.
In hoeverre speelt volgens u bij deze ogenschijnlijke misvatting van RSJ over de uitvoeringspraktijk in inrichtingen mee dat in casu de directie niet haar standpunt heeft toegelicht bij de beroepscommissie van de RSJ? Is uw inschatting dat dit een verschil had kunnen maken in deze zaak? Zo ja, op welke wijze?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft de opvatting van de RSJ over de uitvoeringspraktijk in inrichtingen geen rol gespeeld bij het feit dat de directie haar standpunt niet heeft toegelicht ter zitting van de beroepscommissie van de RSJ. Door een administratieve fout is door de directeur geen verweer gevoerd in de procedure bij de RSJ.
Deelt u de mening dat het verstandig is, onder andere gelet op deze zaak, dat directies van inrichtingen zoveel mogelijk hun standpunten, zoals eerder verwoord bij de beklagcommissies, ook toelichten bij de beroepscommissie van de RSJ?
Het is aan de directeur van een inrichting om te beoordelen in hoeverre diens aanwezigheid bij de mondelinge behandeling van een beroepszaak van toegevoegde waarde kan zijn. In dat licht acht ik het dan ook niet nodig bij de directies van inrichtingen het belang van het voeren van verweer bij de beklagcommissie van de RSJ extra onder de aandacht te brengen.
Bent u er bekend mee dat financiële en logistieke redenen (tijdsaspect) belemmerend werken in de praktijk voor directies om af te reizen naar een zitting bij de RSJ? Hoe beoordeelt u dit en kunt u eventuele belemmeringen hieromtrent wegnemen?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre bestaat de mogelijkheid om ook schriftelijk verweer te voeren voor de directies en wordt hier ook voldoende van gebruik gemaakt in de praktijk?
Uit de artikelen 69, eerste lid juncto 63, tweede lid en 64, eerste lid van de Penitentiaire beginselenwet volgt dat schriftelijk verweer wordt gevoerd en dat de klager en de directeur in de gelegenheid worden gesteld mondeling opmerkingen te maken. De wet kent geen verplichting tot mondeling verweer voor de directeur. De beklag- en de beroepscommissie kunnen bepalen dat een mondelinge behandeling achterwege blijft.
Bent u bereid om naar aanleiding van bovenstaande zaak zowel bij de RSJ als bij de directies van inrichtingen het belang van het voeren van verweer bij de beklagcommissie van de RSJ door de directie een keer extra onder de aandacht te brengen?
Zie antwoord vraag 6.
De berichtgeving in verschillende media inzake de veiligheid van persoonsgegevens bij gemeenten |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «gemeente Amersfoort lekt zorggegevens» in het Algemeen Dagblad van 12 april 2016? Bent u eveneens op de hoogte van de inhoud van het onderzoeksrapport «Toestemming Sociaal Domein» zoals dat door de Autoriteit Persoonsgegevens op 19 april is gepubliceerd? Bent u daarnaast ook op de hoogte van het bericht «Gemeenten onzorgvuldig met privegegevens burgers» op NOS.nl, en het bericht «Persoonlijke gegevens niet in goede handen bij gemeenten» uit het NRC, beide verschenen op 19 april 2016? 1 2 3
Ja.
Is de berichtgeving dat de gemeente Amersfoort zich onlangs met het delen van de persoonsgegevens schuldig heeft gemaakt aan een zogeheten datalek, waar? Zijn inderdaad door een blunder van de gemeente Amersfoort de persoonsgegevens (waaronder de burgerservicenummers (BSN), de naam- en adresgegevens en een omschrijving van de (jeugd)zorg) van 1.000 tot 1.500 inwoners die zorg ontvangen via de sociale wijkteams) in verkeerde handen gevallen?
Er was inderdaad sprake van een incident in de gemeente Amersfoort dat is gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna ook: AP). De gemeente Amersfoort geeft op haar website openheid van zaken over de gebeurtenissen en de maatregelen die zij heeft getroffen om verdere verspreiding van de gegevens te voorkomen.
Hoe rijmt deze berichtgeving volgens u met uw antwoorden op eerdere vragen waarin u poneert dat uw inziens «geen gemeenten bekend zijn (red.) die informatiebeveiliging in het algemeen of de beveiliging van persoonsgegevens in het bijzonder niet op orde zouden hebben»?4 Kunt u deze discrepantie nader uitleggen c.q. verklaren? Welke stelling is juist: hebben gemeenten volgens u nou wel of niet de veiligheid van persoonsgegevens op orde? Zo nee, waarom niet en in welke mate niet?
Wanneer gemeenten en andere organisaties persoonsgegevens verwerken, is de Wet bescherming persoonsgegevens van kracht. Voor informatieverwerking in het sociaal domein komen daar nog specifieke bepalingen uit de materiewetten zoals de Wmo 2015 en de Jeugdwet bij. De Autoriteit Persoonsgegevens ziet daarop toe. Om verwerkers van persoonsgegevens inzicht te geven in de handhaving, heeft het College bescherming persoonsgegevens (de voorloper van de Autoriteit Persoonsgegevens) in 2013 richtsnoeren gepubliceerd (http://wetten.overheid.nl/BWBR0033572). Voor informatieveiligheid hebben gemeenten zich bovenop deze wettelijke plicht die geldt voor de verwerking van persoonsgegevens gecommitteerd aan de implementatie van de Baseline Informatiebeveiliging voor Gemeenten (BIG).
Het incident in Amersfoort berustte op een menselijke fout, niet op een fout in de techniek of procedures.
In antwoord op vragen van de leden Veldman, De Caluwé en Oosenbrug (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2076) ging ik in op de wijze waarop gemeenten in samenwerking met hun toeleveranciers een kwetsbaarheid hebben opgelost en dat gemeenten de BIG als gezamenlijk normenkader hanteren. In dat normenkader staan fysieke, organisatorische en technische maatregelen beschreven die gemeenten doorvoeren om de beveiliging van gegevens zoveel als mogelijk te garanderen. Desondanks is een menselijke fout natuurlijk nooit 100% uit te sluiten. Het gaat er om dat gemeenten lering trekken uit dergelijke incidenten en deze benutten om hun beleid op details aan te scherpen. Ik constateer dat de gemeente Amersfoort direct actie heeft ondernomen om te trachten de fout te herstellen, en verdere verspreiding van de gelekte gegevens te voorkomen. Daarnaast heeft zij openheid van zaken gegeven naar zowel de burgers die het betreft, als naar de Amersfoortse bevolking en naar de gemeenteraad. Ook laat de gemeente het incident nader onderzoeken om te achterhalen hoe een dergelijke fout in de toekomst kan worden voorkomen. Een en ander leidt niet tot de conclusie dat gemeenten de informatiebeveiliging in het algemeen of de beveiliging van persoonsgegevens in het bijzonder niet op orde zouden hebben.
Bent u het eens met de stelling dat de berichtgeving in het Algemeen Dagblad over het datalek binnen de gemeente Amersfoort van onlangs overeenkomt met de resultaten van het onderzoek «Toestemming Sociaal Domein», zoals dat op 19 april door de Autoriteit Persoonsgegevens is gepubliceerd, en waarin wordt geconcludeerd dat geen van de 41 onderzochte gemeenten de wettelijke regels kende of deze correct toepaste? Zo ja, kunt u hier een reactie op geven? In hoeverre bent u bereid te erkennen dat er bij gemeenten op het gebied van de veiligheid van persoonsgegevens inderdaad een probleem bestaat, zoals de Autoriteit in haar onderzoek concludeert en waarvan de berichtgeving in het AD een voorbeeld is? Zo nee, kunt u hier eveneens een reactie op geven? Waarom zou er volgens u geen probleem met de veiligheid van persoonsgegevens bij gemeenten bestaan ondanks dat zowel het bovengenoemde onderzoek van de Autoriteit alsmede het bericht in het AD het tegendeel beweren, casu quo laten zien?
Ik ben het niet eens met de stelling dat de berichtgeving in het Algemeen Dagblad over het incident binnen de gemeente Amersfoort overeenkomt met de resultaten van het onderzoek dat op 19 april door de Autoriteit Persoonsgegevens is gepubliceerd. Het onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens is gericht op het vragen van toestemming als wettelijke grondslag voor gegevensverwerking in het sociaal domein. De vraag of gemeenten al dan niet toestemming vragen aan hun cliënten als grondslag voor gegevensverwerking heeft niets te maken met de omgang met datalekken. Een incident als dat in Amersfoort moet gemeld worden bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Daar is iedere gemeente van op de hoogte. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft in december 2015 beleidsregels uitgevaardigd voor de toepassing van de meldplicht datalekken in de Wet bescherming persoonsgegevens.
Herkent u het beeld dat geschetst wordt in het artikel «Gemeenten onzorgvuldig met privégegevens burgers» waarin naar voren komt dat gemeenten niet weten welke privacygevoelige informatie ze mogen vragen van burgers die bij hen aankloppen voor ondersteuning en zorg?
Het rapport van de Autoriteit Persoonsgegevens gaat over de vraag hoe gemeenten omgaan met toestemming. De Autoriteit Persoonsgegevens constateert dat gemeenten veelal toestemming vragen voor gegevensverwerking in het sociale domein. De Autoriteit zegt dat toestemming meestal geen grondslag kan zijn in het sociaal domein omdat die toestemming niet in vrijheid gegeven kan worden, de betreffenden zijn immers afhankelijk van de gemeente voor hulp. De Autoriteit zegt echter ook dat er in die gevallen vaak een andere grondslag voor gegevensverwerking is, een in de materiewetgeving opgenomen wettelijke verplichting of publiekrechtelijke taak. Gemeenten die toestemming als grondslag zien, gaan dus uit van de verkeerde wettelijke grondslag. Aan dat onderwerp is het afgelopen jaar veel aandacht besteed in de ondersteuning van gemeenten.
Het voorbeeld dat in het artikel wordt aangehaald herken ik niet als algemeen beeld. Het is een verantwoordelijkheid van gemeenten om ervoor te zorgen dat hun medewerkers steeds zorgvuldige afwegingen maken omtrent de noodzaak om bepaalde gegevens wel of niet uit te vragen bij betrokkenen.
Kunt u een reactie geven op het feit dat de Autoriteit Persoonsgegevens5 «schrikt van het gebrek aan kennis over privacyregels» (bij gemeenten.)?
Natuurlijk begrijp ik dat de Autoriteit Persoonsgegevens daarvan schrikt. Het is voor de naleving van de privacyregels, waarop de Autoriteit toezicht houdt, immers van belang dat gemeenten goede kennis over die regels in huis hebben. Ik meen echter dat er sinds vorig jaar mei heel hard gewerkt is door gemeenten aan het vergroten van die kennis.
Kunt u zich voorstellen, dat burgers afgeschrikt kunnen worden wanneer hun gemeente hen allerlei persoonlijke vragen stelt?6 Zo nee, waarom niet?
Wanneer de vragen die gemeenten stellen niet ter zake en niet nodig zijn voor het uitvoeren van de gemeentelijke taken op basis van de hulpvragen van de betreffende burgers, kan dat burgers inderdaad afschrikken. Dat is ook niet toegestaan. Voorts ben ik het met de Autoriteit Persoonsgegevens eens dat het van belang is dat gemeenten goed uitleggen waarom ze persoonlijke gegevens vragen en voor welk doel ze die gebruiken. De Wet bescherming persoonsgegevens schrijft immers voor dat betrokkenen worden geïnformeerd over hun betreffende gegevensverwerkingen. Als burgers een goede uitleg krijgen zullen ze niet zo snel afgeschrikt worden.
Bent u het met de constatering van de Autoriteit Persoonsgegevens7 eens dat er momenteel te weinig waarborgen betreffende privacybescherming zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de wettelijke kaders voor die waarborgen op dit moment toereikend zijn. Ik ben ook van mening dat de handreikingen en richtlijnen die daarnaast geboden worden gemeenten in staat stellen om die waarborgen te treffen.
Bent u het met de constatering van de Autoriteit Persoonsgegevens8 eens dat u de zaak teveel op z'n beloop heeft gelaten? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat ben ik niet met de Autoriteit Persoonsgegevens eens zoals ik ook uiteengezet heb in mijn brief aan uw Kamer d.d. 29 april 2016 (Kamerstuk 32 761, nr. 98).
Bent u het met de constatering van de Autoriteit Persoonsgegevens9 eens dat er momenteel sprake is van verschillende regels die niet altijd in overeenstemming zijn met elkaar?
De Autoriteit Persoonsgegevens maakt in het rapport niet duidelijk welke regels volgens haar niet in overeenstemming zijn met elkaar. Als de Autoriteit concreet aangeeft welke regels zij bedoelt, zullen wij daar uiteraard naar kijken.
Kunt u een reactie geven op de constatering van de Autoriteit10 dat er sprake is van een «gebrek aan sturing vanuit Den Haag»? Houdt u vast aan de bewering in uw eerder genoemde antwoord op vragen waarin u poneerde dat «informatiebeveiliging van gemeenten een lokale aangelegenheid is»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad een verantwoordelijkheid van de gemeenten om ervoor te zorgen dat zij voldoen aan de wet. Zowel waar het gaat om de informatieveiligheid, als waar het gaat om de borging van de privacy van burgers.
Met betrekking tot de informatieveiligheid hebben gemeenten de afgelopen jaren veel inspanningen verricht en zich o.a. gecommitteerd aan de BIG. Bij de VNG is de IBD (Informatiebeveiligingsdienst) ingericht om gemeenten te ondersteunen bij de implementatie. Vanuit BZK hebben wij dat van februari 2013 tot februari 2015 ondersteund met de Taskforce Bestuur en Informatieveiligheid Dienstverlening
Met betrekking tot de Privacy sociaal domein heb ik u in mijn brief dd. 29 april 2016 uitgebreid geschetst hoe wij vanuit «Den Haag» richting gegeven hebben en gemeenten ondersteund hebben bij het op een goede manier borgen van de privacy.
Herkent u de situatie zoals geschetst11 dat gemeenten momenteel voor de zekerheid overal maar toestemming voor vragen – ook als dat wettelijk niet hoeft – wat volgens de Autoriteit Persoonsgegevens het vertrouwen van burgers in de overheid niet ten goede komt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete maatregelen kan en wilt u nemen om dit vertrouwen van burgers te herstellen?
Ik ben het met de Autoriteit Persoonsgegevens eens dat -voor zover gemeenten dat nog steeds doen – die situatie ongewenst is. In mijn brief d.d. 29 april 2016, heb ik uitgebreid geschetst hoe wij gemeenten ook op dit punt ondersteund hebben om ervoor te zorgen dat zij de juridische basis van hun gegevensverwerking goed op orde hebben. Die ondersteuning wordt nog voortgezet via masterclasses onder de vlag van de VNG.
Ik heb geen indicatie dat een onjuist gebruik van toestemming door gemeenten ertoe heeft geleid dat het vertrouwen in de overheid is afgenomen.
Welke structurele maatregelen heeft u tot nu toe ondernomen om de veiligheid van persoonsgegevens bij gemeenten voor de burgers controleerbaar te verbeteren?
Binnen het wettelijke kader dat wordt geboden door de Wet bescherming persoonsgegevens is het beveiligen van persoonsgegevens bij gemeenten, net als informatiebeveiliging van gemeenten, een lokale verantwoordelijkheid. Gemeenten hebben de BIG als normenkader vastgesteld middels de Resolutie informatieveiligheid en zijn voortvarend aan de slag gegaan met de implementatie hiervan. De BIG biedt technische, organisatorische en fysieke handvatten om de beveiliging van persoonsgegevens te kunnen waarborgen. Gemeenten voeren een gefaseerde en gedifferentieerde implementatie van de BIG door die gebaseerd is op lokale (risico)afwegingen. De IBD is opgericht door gemeenten zelf en ondersteunt hen in generieke zin bij de implementatie van de BIG en faciliteert kennisdeling tussen gemeenten. Vanuit BZK is dat ondersteund met de Taskforce Bestuur en Informatieveiligheid Dienstverlening.
Bent u het met de Autoriteit Persoonsgegevens eens dat het tijd wordt dat gemeenten met duidelijke richtlijnen gaan werken? Bent u het met de Autoriteit Persoonsgegevens eens dat er een simpel overzicht moet komen van wat mag en wat niet? Zo nee, waarom niet?
Er zijn duidelijke richtlijnen, dat wil niet zeggen dat daarmee alles eenvoudig is. U vraagt om een simpel overzicht van wat mag en wat niet mag, maar zo werkt de Wet bescherming persoonsgegevens niet. De wet vraagt om een afweging te maken welke gegevens noodzakelijk zijn. Wat noodzakelijk is, is afhankelijk van de specifieke casus en de specifieke situatie. Bij een eenvoudige problematiek kunnen gemeenten toe met minder gegevens. Bij complexe multi-problematiek zullen meer gegevens noodzakelijk zijn om tot goede ondersteuning te komen.
Alleen voor standaardprocessen als het maken van een beschikking of facturering is een simpel overzicht mogelijk. Dat kan echter ook per gemeente verschillen. Niet iedere gemeente werkt met contracten op basis van individuele behandelingen. Sommige gemeenten werken met lump-sum bekostiging, daar zijn geen persoonsgegevens voor nodig.
Herkent u het beeld12 dat u «gemeenten heeft laten zwemmen bij de decentralisaties van zorgtaken door geen duidelijke regels over privacy mee te geven»?
Zoals ik in mijn brief van 29 april heb uiteengezet herken ik het beeld niet dat ik de gemeenten heb laten zwemmen.
Kunt u een reactie geven op het citaat van de heer Tomesen, vice-voorzitter van de Autoriteit Persoonsgegevens: «Het Rijk had duidelijkheid moeten scheppen. Gemeenten weten nu niet wat ze ermee aan moeten, en dus ligt het probleem bij de burger»? Kunt u aangeven wat u van plan bent te doen om ervoor te zorgen dat dit probleem bij de burger wordt weggenomen?
Ik ben niet van mening dat het Rijk geen duidelijkheid heeft geschapen. Wij hebben mede naar aanleiding van eerdere signalen van de Autoriteit Persoonsgegevens richting gegeven aan gemeenten middels de kabinetsvisie «Zorgvuldig en bewust». Wij hebben vervolgens nadere invulling gegeven aan de wijze waarop gemeenten de privacy moeten borgen middels de Privacy Impact Assessment 3D. Vervolgens hebben wij met de VNG masterclasses verzorgd om gemeenten verder op weg te helpen. Telkens wanneer gemeenten in de uitvoering op onduidelijkheden stuitten is er vanuit Rijk en VNG van alles aan gedaan om helderheid te scheppen door middel van handreikingen etcetera. Waar nodig is ook de wet aangepast, zoals de veegwet Jeugd. Dat is wat ik bedoel met «richting geven aan de lerende praktijk.» Daar gaan we ook mee door, zoals u in mijn brief van 29 april 2016 heeft kunnen lezen(Kamerstuk 32 761, nr. 98).
Is het waar dat de Autoriteit Persoonsgegevens13, in het verleden herhaaldelijk heeft gewaarschuwd voor dit soort praktijken?
De Autoriteit heeft eerder zorgen geuit over mogelijke privacyrisico’s bij gemeenten. Mede daarom zijn er vanuit het Rijk en de VNG de afgelopen jaren allerlei acties ondernomen om gemeenten te ondersteunen bij een gestructureerde aanpak van privacy bij de nieuwe taken in het sociaal domein. Zie ook mijn antwoord op vraag 16 en mijn brief van 29 april 2016.
Kunt u reageren op de constatering van de heer Tomesen,14 dat daar «onvoldoende naar is geluisterd»?
Ik ben de Autoriteit Persoonsgegevens zeer erkentelijk voor haar rapport. Het rapport bevestigt voor mij dat de inhoudelijke richting die wij geven aan gemeenten de goede is. Juist omdat wij in het verleden goed geluisterd hebben naar de zorgen van de Autoriteit. Ik ben blij dat de Autoriteit duidelijkheid geeft aan gemeenten over wat zij als toezichthouder belangrijk vindt, zodat gemeenten hun verantwoordelijkheid kunnen nemen, met gebruikmaking van hetgeen het Rijk en de VNG hen hebben aangereikt.
Het bericht “Reddingsvloot strandt” |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de berichten uit het artikel «Reddingsvloot strandt»?1
Zoals ook door de Kamer is verzocht dring ik er bij het Veiligheidsberaad en de veiligheidsregio’s op aan dat er een oplossing wordt gevonden voor de financiering na 2016 van de Nationale Reddingsvloot. Ik heb hiertoe op 28 april jl. een brief gestuurd aan het Veiligheidsberaad. Ik heb het Veiligheidsberaad uitgenodigd om hierover voor eind mei in overleg te treden.
Bent u het eens met de stelling dat de ramp- en crisisactiviteiten van de Reddingsbrigade Nederland van essentieel belang zijn voor de nationale veiligheid in het geval van calamiteiten op het water en dus moet blijven bestaan?
Ik heb grote waardering voor het werk en de inzet van de vele vrijwilligers van de Reddingsbrigade Nederland bij de waterhulpverlening. Het is de verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio’s om te voorzien in voldoende hulpverleningscapaciteit bij crises en rampen op en rond het water. De Reddingsbrigade Nederland kan hier aan bijdragen. Naast deze organisatie zijn ook andere publieke en private organisaties actief op dit gebied.
Hoe komt het dat er op dit moment nog geen duidelijkheid is over de financiering na 2016 van deze taken van de Reddingsbrigade Nederland? Klopt het dat veiligheidsregio’s voor de Reddingsbrigade Nederland bedoeld geld hebben gebruikt voor andere doeleinden, waardoor er nu financieringsproblemen zijn?
Vanaf begin 2014 hebben mijn ambtsvoorganger en ik bij het Veiligheidsberaad en de veiligheidsregio’s aandacht gevraagd voor het aflopen van een tijdelijke overeenkomst (2011–2015) tussen mijn ministerie, het Nationaal Rampenfonds en de Reddingsbrigade Nederland. Tot op heden heeft dit niet geleid tot afspraken tussen de veiligheidsregio’s en de Reddingsbrigade Nederland, ondanks een éénmalige bijdrage van mij voor 2016 aan de Reddingsbrigade Nederland om dit jaar tot afspraken te komen tussen de veiligheidsregio’s en de Reddingsbrigade Nederland.
Bent u het eens met de stelling dat veiligheid niet in het geding mag komen door bestuurlijk gesteggel? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat er ook na 2016 financiering komt voor onder andere het onderhoud van de boten en het materiaal, waardoor de ramp- en crisisactiviteiten voortgezet kunnen worden?
De financiële middelen waarover de regio’s beschikken zijn afkomstig uit bijdragen van gemeenten en van het Rijk. Deze bijdragen dienen te worden besteed aan de taken van de veiligheidsregio’s die in de Wet veiligheidsregio’s zijn opgenomen. De nadere toedeling van deze bijdragen over deze taken wordt aan de regio’s overgelaten.
Kloppen de berichten dat de Reddingsbrigade Nederland op dit moment al meer capaciteit nodig heeft om in het geval van een overstroming voldoende adequaat te kunnen handelen? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te doen?
Het uitblijven van afspraken tussen de veiligheidsregio’s en de Reddingsbrigade Nederland kan en mag er niet de oorzaak van zijn dat de waterhulpverleningstaak in het geding komt. Ik ga met het Veiligheidsberaad in overleg om er op aan te dringen dat er een einde komt aan de bestuurlijke impasse en dat er een oplossing gevonden wordt, mede naar aanleiding van de aangenomen motie 30 821, nr. 31, ingediend door de leden Tellegen (VVD) en Kooiman (SP).
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de Reddingsbrigade Nederland nu en in de toekomst in staat blijft de ramp- en crisisactiviteiten voort te zetten? Bent u hierover in overleg met de Minister van Infrastructuur en Milieu?
De hulpverlening in geval van overstromingen is een taak van de veiligheidsregio’s. De regio’s hebben de verantwoordelijkheid om hier voldoende op te zijn voorbereid, teneinde adequaat te kunnen handelen.
Het bericht ‘Reddingsbrigade kan straks werk niet meer doen’ |
|
Jaco Geurts (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Reddingsbrigade kan straks werk niet meer doen»?1
Ja.
Is het waar dat er verschil van mening is over de financiering van Reddingsbrigade Nederland vanaf 2017 tussen uw ministerie en de veiligheidsregio’s? Zo ja, wat is uw inzet?
Vanaf begin 2014 hebben mijn ambtsvoorganger en ik het Veiligheidsberaad en de veiligheidsregio’s meerdere malen gewezen op het aflopen van een tijdelijke overeenkomst (2011–2015) tussen mijn ministerie, het Nationaal Rampenfonds en de Reddingsbrigade Nederland. Het is de verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio’s om te voorzien in voldoende hulpverleningscapaciteit bij crises en rampen op en rond het water (Wet veiligheidsregio’s, art.2.
De Reddingsbrigade Nederland kan hier een bijdrage aan leveren, bijvoorbeeld op het gebied van evacuatie bij overstromingen. Ik heb de Reddingsbrigade Nederland een eenmalige bijdrage verstrekt voor 2016. Hiermee bied ik de veiligheidsregio’s en de Reddingsbrigade Nederland een extra jaar de gelegenheid om alsnog tot structurele afspraken te komen. Zoals ook door de Kamer verzocht, dring ik er bij het Veiligheidsberaad en de regio’s op aan dat er een oplossing gevonden wordt.
Deelt u de mening dat het risico op overstroming in Nederland groot is en dat de Nationale Reddingsbrigade met ruim 1000 speciaal opgeleide en geoefende vrijwilligers bij uitstek gespecialiseerd is in het bij overstroming hulp bieden en mensen evacueren?
Ik onderschrijf de noodzaak van voldoende reddingcapaciteit bij (dreigende) overstromingen. Ik heb veel waardering voor het werk en de inzet van de vele vrijwilligers van Reddingsbrigade Nederland. Het is de verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio’s om te voorzien in voldoende hulpverleningscapaciteit bij crisis en rampen op en rond het water. Reddingsbrigade Nederland kan hier een bijdrage aan leveren. Naast deze organisatie zijn ook andere publieke en private organisaties actief op dit gebied. Het is aan de veiligheidsregio’s om te bepalen in hoeverre zij gebruik willen maken van de kennis en kunde van Reddingsbrigade Nederland.
Is het waar dat de Nationale Reddingsbrigade zich gedwongen ziet de Nationale Reddingsvloot te ontmantelen als er vóór eind mei geen overeenstemming over de financiering is?
Ik deel de zorg die Reddingsbrigade Nederland heeft over de continuïteit van de Reddingsvloot als gevolg van het uitblijven van zekerheid over de financiering na 2016. Ik heb dit de voorzitter van Reddingsbrigade Nederland meegedeeld en tevens laten weten dat de waterhulpverlening een taak is van de veiligheidsregio’s. Ik heb mede naar aanleiding van de aangenomen motie, Kamerstuk 30 821, nr. 31, ingediend door de leden Tellegen (VVD) en Kooiman (SP), het Veiligheidsberaad uitgenodigd om vóór eind mei in overleg te gaan om te bevorderen dat er een oplossing komt voor de toekomstige financiering.
Deelt u de mening dat de specifieke kennis en capaciteit van de Nationale Reddingsbrigade in het kader van de samenwerking met de veiligheidsregio’s buiten kijf staat?
Zie het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat de kennis en kunde van deze vrijwilligers volgens een recent rapport bij geen enkele andere hulpdienst in ons land in deze omvang en georganiseerde paraatheid beschikbaar is?
Het is de verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio’s om te voorzien in voldoende hulpverleningscapaciteit bij crisis en rampen op en rond het water. Reddingsbrigade Nederland kan hier een bijdrage aan leveren. Naast deze organisatie zijn ook andere publieke en private organisaties actief op dit gebied. Het is aan de veiligheidsregio’s om te bepalen in hoeverre zij gebruik willen maken van de kennis en kunde van Reddingsbrigade Nederland.
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat de Nationale Reddingsvloot wordt ontmanteld en kennis, kunde en inzet van de betrokken vrijwilligers teloor gaan?
Na het aflopen van een tijdelijke overeenkomst (2011–2015) tussen mijn ministerie, het Nationaal Rampenfonds en Reddingsbrigade Nederland, heb ik Reddingbrigade Nederland voor 2016 eenmalig een bijdrage toegekend. Hiermee heb ik Reddingsbrigade Nederland en de veiligheidsregio’s een extra jaar de gelegenheid geboden om te komen tot structurele afspraken.
Om dit te bevorderen heb ik het Veiligheidsberaad uitgenodigd hierover vóór eind mei in overleg te treden.
Het bericht 'Mishandeling Surinamer in vreemdelingenbarak' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht « Mishandeling Surinamer in vreemdelingenbarak»?1
Ja.
Kent u soortgelijke gebeurtenissen in de gevangenis van Curaçao? Zo ja, welke?
Vanuit mijn rol als Minister voor Koninkrijksrelaties ontvang ik signalen over – onder andere – de rechtshandhavingsketen in de Caribische landen. Het mediabericht waaraan wordt gerefereerd, is daar één van. Uiteraard is voor mij de brede context belangrijk. De juistheid van een bericht is niet aan mij om te bepalen. De in het mediabericht voorgelegde kwestie speelt zich af binnen de autonomie van het land Curaçao.
Deelt u de mening dat misstanden zoals vermeld in het krantenartikel onacceptabel zijn? Zo neen, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat het een taak is van het land Curaçao om te zorgen voor een veilige gevangenis? Zo neen, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat Curaçao als land verantwoordelijk is voor de misstanden in de gevangenis van Curaçao? Zo neen, waarom niet?
Het Land Curaçao is verantwoordelijk voor het tegengaan van misstanden.
Klopt het dat Nederland ondersteuning biedt aan de gevangenis op Curaçao? Zo ja, welke?
De gevangenis van Curaçao betreft een autonome aangelegenheid van het Land Curaçao. Nederland levert geen structurele ondersteuning; die vindt enkel plaats op incidentele basis. Recent heeft Nederland ter bevordering van de afronding van het plan van aanpak Gevangeniswezen van het Land Curaçao beperkte ondersteuning geboden. Voornoemd plan van aanpak betreft ook een autonome aangelegenheid van het Land Curaçao.
Loopt Nederland het risico om wederom aangesproken te worden door de VN, zoals Nederland in het verleden ook is aangesproken door de VN, op misstanden in de gevangenis op Curaçao? Zo neen, waarom niet? Zo ja, met welke consequenties?
Het Koninkrijk der Nederlanden kan aangesproken worden als aangesloten verdragspartij (en daarmee onder internationaal recht dus juridisch eindverantwoordelijk). De periodieke rapportages aan de Verenigde Naties over de implementatie van verdragen worden dan ook door de respectievelijke landen opgesteld. Het Koninkrijk biedt deze rapportages gezamenlijk aan.
Het bericht ‘Veldslag van motorclubs bij Van der Valkhotel Rotterdam’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat het ging om leden van de bendes Hells Angels en de Mongols die elkaar donderdagavond 7 april troffen in het Van der Valk hotel?1
Het Openbaar Ministerie (OM) doet geen mededeling over waar het wel of geen onderzoek naar doet. Mogelijke belangen van opsporing, vervolging en privacy liggen hieraan ten grondslag.
Hoeveel bendeleden zijn er nog voortvluchtig op dit moment?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze is en wordt nazorg verleend aan de geschrokken gasten die op dat moment aanwezig waren in het Van der Valk hotel en/of hier getuige van waren?
Er is uitgebreid hulp aangeboden vanuit gemeente Rotterdam. Er is in samenwerking met Van der Valk een bijeenkomst met alle personeelsleden gepland die ten tijde van het incident aan het werk waren en er worden naar behoefte individuele gesprekken gevoerd. Ook hebben alle gasten die ten tijde van het incident aanwezig waren bij Van der Valk een brief gekregen met een aanbod voor slachtofferhulp. Dit is in overleg met politie gebeurd. Politie en gemeente hebben verder contact met Van der Valk over eventueel te treffen veiligheidsmaatregelen.
Bevinden zich onder de aangehouden personen bekenden van politie en Justitie in het kader van eerdere strafrechtelijke onderzoeken? Kunt u aangeven voor welke delicten deze personen eerder veroordeeld/vervolgd zijn en in hoeverre past dit in het beeld dat leden van deze bendes zich bezig houden met zware en georganiseerde criminaliteit?
Zie antwoord vraag 1.
Welke strafrechtelijke vervolgstappen worden genomen ten aanzien van de aanhouden personen?
Zie antwoord vraag 1.
Waren er signalen bekend bij de politie en Justitie dat deze rivaliserende bendes elkaar op korte termijn bewust zouden opzoeken, ongeacht de precieze plaats en het tijdstip? Of was dit volgens u een toevallige ontmoeting op 7 april jl.?
In het belang van het onderzoek in deze zaak kunnen geen uitspraken worden gedaan. In zijn algemeenheid treden politie en OM op indien er signalen zijn.
Hoe duidt en verklaart u de opkomst van de bende Mongols in Nederland?
Ik heb geen specifieke informatie over de beweegredenen om Mongols MC op te richten. In zijn algemeenheid is er veel onrust in de OMG-wereld te bespeuren, met veel overstapgevallen, afsplitsingen, oprichting van nieuwe OMG’s etc. Dat kan met interne spanningen en rivaliteit te maken hebben, maar ook met de stevige integrale aanpak die de overheid sinds enkele jaren heeft geïntroduceerd. Vergelijkbare tendensen zijn overigens ook in het buitenland waar te nemen.
Kunt u aangeven op welke wijze concreet door politie en Justitie is getracht de komst naar en vestiging in Nederland van de bende Mongols te voorkomen en/of te verhinderen?
Het betreft naar alle waarschijnlijkheid Nederlanders die al of niet eerder lid waren van een andere OMG die het plan opgevat hebben een nieuwe OMG op te richten, daarbij al of niet gebruik makend van contacten met leden van reeds bestaande chapters van Mongols MC. Daar zijn geen of weinig formaliteiten voor nodig. Dat valt dus moeilijk te voorkomen.
Kunt u bevestigen dat er een chapter momenteel actief is van de Mongols in Amsterdam? Op welke wijze wordt daar nu – ook bestuursrechtelijk – maximaal opgetreden tegen deze bende?2
OM en politie zullen de vinger nauw aan de pols houden om te bezien, waar of en hoe Mongols MC zich zal ontwikkelen en optreden waar daartoe aanleiding bestaat.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de strafrechtelijke onderzoeken die lopen tegen leden van Bandidos wegens deelname aan een criminele organisatie?3
In het belang van het onderzoek in deze zaak kunnen geen uitspraken worden gedaan.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het onderzoek dat het Openbaar Ministerie momenteel doet naar de mogelijkheid om bepaalde motorclubs civielrechtelijk te verbieden, gelet op de toezegging in de brief van 12 juni 2015? Wanneer worden de uitkomsten hiervan verwacht?4
Hierover zal ik uw Kamer begin juni nader berichten.
De aanpak van Outlaw Motorcycle Gangs |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Klaar met motorclubs»1, «Zeker 20 schoten gelost bij knokpartij bendes»2 en «Van der Steur onderzoekt wetswijziging voor verbod motorclubs»?3 Herinnert u zich uw brief over de strafrechtelijke aanpak van Outlaw Motorcycle Gangs van 8 oktober 2015?4
Ja.
Hoeveel strafzaken die gerelateerd zijn aan Outlaw Motorcycle Gangs (OMG) zijn er sinds juni 2015 bijgekomen? Hoeveel strafzaken zijn er afgedaan en hoeveel strafzaken lopen er nog?
Ik zal, zoals toegezegd in het AO Politie van 19 april jl., uw Kamer vóór het geplande algemeen overleg georganiseerde criminaliteit op 16 juni a.s, nader informeren over de aanpak van motorbendes.
Verder bericht het Openbaar Ministerie (OM) mij jaarlijks in een voortgangsrapportage over de resultaten die het voortgaande jaar zijn behaald bij de versterkte aanpak van OMG’s. De rapportage over 2016 verwacht ik in januari 2017 aan de Kamer te kunnen toesturen.
Welke veroordelingen in OMG-gerelateerde strafzaken zijn er sinds juni 2015 geweest?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er belemmeringen in wet- of regelgeving voor OMG’s om zich in Nederland als rechtspersoon te vestigen? Zo ja, welke zijn dat? Zo nee, waarom niet?
OMG’s presenteren zich als motorclub («MC») en kunnen zich op verschillende wijze organiseren: als formele of informele vereniging of als stichting. Zij moeten daarbij voldoen aan dezelfde eisen als ieder ander, inclusief het zich onthouden van strafbare feiten.
Acht u het mogelijk en wenselijk dat personen die in Nederland een OMG willen oprichten of daar leiding aan willen geven daarvoor een Verklaring omtrent Gedrag moeten overleggen of een Bibob-toets moeten ondergaan? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Nee ik acht dit niet mogelijk. Het principe achter de VOG is dat organisaties, vanwege hun preventiebeleid, zelf besluiten deze aan te vragen. De overheid stelt de VOG beschikbaar. In het geval van een OMG dient het instrument dus geen nut, wanneer deze OMG zelf geen VOG van haar bestuurders of leden verlangt.
Bij het oprichten van een OMG of vereniging en het benoemen van bestuursleden van een dergelijke vereniging is de Wet Bibob niet van toepassing. De Wet Bibob is van toepassing op beslissingen van de overheid, zoals ten aanzien van vergunningen, subsidies, aanbestedingen en vastgoedtransacties waarbij de overheid partij is. Bij de beoordeling in het kader van de genoemde rechtshandelingen kunnen antecedenten van OMG-leden (al dan niet in clubverband) worden betrokken bij de Bibob-screening ten behoeve van benodigde vergunningen voor bijvoorbeeld de bouw van een clubhuis en exploitatie van horeca-inrichtingen aldaar.
Kan van een OMG als rechtspersoon een verklaring omtrent gedrag worden gevraagd bijvoorbeeld bij kopen of huren van een clubhuis? Zo ja, wie kan dit vragen en gebeurt dit ook? Zo nee, waarom niet?
Van een OMG als rechtspersoon kan een VOG voor rechtspersonen (VOG RP) worden gevraagd bij het kopen of huren van een clubhuis. Andere partijen, zoals een verhuurder of verkoper, kunnen deze van een OMG verlangen. Bij een VOG RP wordt primair gekeken naar antecedenten van de bestuurders van de rechtspersoon. Dit wil niet altijd wat zeggen over de werknemers of andere leden van de organisatie. Zonder hele specifieke informatie over de rechtspersoon of bestuurders van een OMG is het niet mogelijk om na te gaan of er OMG’s zijn die in het verleden een VOG RP hebben aangevraagd.
Deelt u de mening dat leden van OMG’s die strafbare feiten plegen dit in veel gevallen in het georganiseerde verband van hun OMG doen? Zo nee, waarom niet?
Het is mijn overtuiging dat veel OMG’s dienen als dekmantel voor criminelen om afzonderlijk of in georganiseerd verband strafbare feiten te plegen.
Deelt u de mening dat, behalve de strafrechtelijke aanpak van de individuele leden van een OMG, het in voorkomende gevallen ook nodig kan zijn om hun OMG zelf aan te pakken? Zo ja, waarom en hoe doet u dit? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen5 heb aangegeven richt het OM zich primair op strafrechtelijke onderzoeken naar strafbare gedragingen door leden van OMG’s, al dan niet in georganiseerd verband. Het OM beoordeelt momenteel de informatie uit onder meer strafrechtelijke onderzoeken op bruikbaarheid voor civielrechtelijke verbodsprocedures tegen één of meer OMG’s in Nederland. Een civielrechtelijk verbod zal bij de integrale aanpak van OMG’s een extra impuls kunnen geven, bijvoorbeeld om bestuursrechtelijke maatregelen te nemen.
Daarnaast worden hun clubhuizen waar mogelijk gesloten of afgewend en openbare manifestaties tegengegaan. Ook worden zoals bekend fiscale strategieën toegepast tegen OMG’s.
Welke rechtspersoonlijkheid hebben OMG’s in Nederland?
Soms is er sprake van een formele vereniging, soms van een informele. Ook zijn er ten behoeve van het beheer van vastgoed en materieel soms stichtingen in het leven geroepen.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de jurisprudentie rondom het verbieden van OMG’s? Blijkt daar nog steeds uit dat het in juridische zin moeilijk is om een verband aan te tonen tussen strafbare feiten begaan door individuele leden van OMG’s en door de OMG zelf?
De weg van de civielrechtelijke verbodsprocedure is complex en tijdrovend. Bovendien zijn vooraf de slagingskansen van een civielrechtelijk verbod allerminst duidelijk. Indien tot aan de Hoge Raad toe geprocedeerd wordt kan een onherroepelijke civiele uitkomst nog enkele jaren op zich laten wachten.
Deelt u de mening dat de wetgeving ten aanzien van het verbieden van OMG’s zo aangepast zou moeten worden dat OMG’s, waarvan leden zich stelselmatig schuldig maken aan strafbare feiten, eenvoudiger dan op grond van de bestaande wetgeving mogelijk is verboden moeten kunnen worden? Zo ja, waarom en wanneer kan de Kamer deze wet tegemoet zien? Zo nee, waarom nog steeds niet?
De wet biedt de mogelijkheid om verbanden waarvan de leden zich stelselmatig schuldig maken aan strafbare feiten, als een criminele organisatie te betitelen en als zodanig te vervolgen en daarnaast, wanneer aan bepaalde eisen is voldaan, bij de rechter een civiel verbod aan te vragen. Het laatste traject is zoals gezegd complex en tijdrovend is, en de uitkomst staat niet op voorhand vast. Ik zal uw Kamer hierover in juni nader te berichten.
Het bericht ‘Politicus Bonaire werd onterecht bespioneerd’ |
|
Roelof van Laar (PvdA), Fatma Koşer Kaya (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politicus Bonaire onterecht bespioneerd»?1
Ja.
Vindt u het, mede omwille van het vertrouwen in de democratische rechtsstaat, ook zorgwekkend dat de Commissie van Toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (CTIVD) concludeert dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) deels onrechtmatig gegevens van de oud-minister en bestuurder van Bonaire, Jopie Abraham, heeft verzameld?
Het oordeel van de CTIVD inzake de klacht van de heer Jopie Abraham is niet openbaar. Ik kan derhalve niet ingaan op het oordeel van de CTIVD.
Kunt u uiteen zetten op welke manier is getoetst dat er zwaarwegende redenen op basis van staatsveiligheid waren om Abraham het recht te ontzeggen zijn eigen gegevens bij de AIVD in te zien? Bent u van mening dat dat met de kennis van nu geen rechtmatig oordeel was, en zo ja, hoe gaat u dit in de toekomst voorkomen?
Over dit individuele geval kan ik in het openbaar geen uitspraken doen. In zijn algemeenheid kan ik melden dat een verzoek om kennisneming van persoonsgegevens wordt getoetst aan de bepalingen van de Wiv 2002. De Wiv bepaalt dat kennisneming moet worden geweigerd indien de betreffende gegevens het actuele kennisniveau van de dienst, bronnen of modus operandi prijs kunnen geven. Die toets heeft niets te maken met de toets of rechtmatig inlichtingenmiddelen zijn ingezet jegens een individu.
Kunt u in het licht van het eerdere bericht van het NRC2 dat er in dezelfde periode meerdere Bonariaanse politici door de AIVD zijn gevolgd, uitsluiten dat er van meer Bonariaanse politici onrechtmatig gegevens zijn verzameld? Heeft de CTIVD daar onderzoek naar gedaan of bent u bereid daartoe te verzoeken om te voorkomen dat elke Bonariaanse politicus uit die periode een inzageverzoek en/of klacht moet indienen om hieromtrent de waarheid te achterhalen?
Over operationele aangelegenheden kan ik in de openbaarheid geen uitspraken doen. De Nederlandse Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv 2002) is bepalend voor het optreden van de AIVD. Bij de inzet van inlichtingenmiddelen door de AIVD is een robuust toetsingsregime van kracht. Daarbij wordt getoetst of de inzet past binnen de wettelijke taakopdracht van de AIVD. Bovendien wordt getoetst of de inzet van een inlichtingenmiddel proportioneel is, ofwel of het belang opweegt tegen het middel. Ook wordt getoetst of de inzet subsidiair is, ofwel of er geen lichtere mogelijkheden zijn dan de inzet van een bepaald inlichtingenmiddel. Ik hecht eraan te benadrukken dat de CTIVD in haar controle achteraf in het overgrote deel van de gevallen tot de conclusie komt dat de AIVD rechtmatig handelt. Ik zie nu dan ook geen aanleiding te verzoeken tot nader onderzoek.
Klopt het dat de toenmalige Minister-President van de Nederlandse Antillen niet op de hoogte was van de verzameling van gegevens op Bonaire, terwijl dat wettelijk wel noodzakelijk was? Zo ja, kunt u exact ingaan op de wettelijke grond en de destijds gemaakte interpretatie hiervan als gevolg waarvan geen notificatie heeft plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitsluiten dat de gegevens die door de AIVD onrechtmatig zijn verzameld iets te maken hadden met de onderhandelingen over de aansluiting van Bonaire bij Nederland? Indien u dit niet kunt uitsluiten, vindt u dit passend binnen de gelijkwaardigheid van de verschillende Koninkrijksdelen? Welke gevolgen geeft u daar dan aan?
Zie antwoord vraag 4.
Welke «maatregelen», zoals genoemd in het artikel van vorige week heeft u getroffen? Kunt u deze nader toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Nederlandse subsidie voor antisemitisme- en terreurverheerlijking |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland financiert eerbetoon voor het doden van drie joden»?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van deze berichtgeving. Vanuit de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah ontving de Rural Women’s Development Society (RWDS), als onderdeel van een consortium van lokale landbouworganisaties, tussen 2010 en 2012 een bijdrage van € 460.000 voor kleinschalige landbouwprojecten gericht op vrouwen. Tussen 1 april 2014 en 30 september 2015 leverde Oxfam Novib een bijdrage van € 104.852 ten behoeve van het RWDS activiteitenplan vanuit MFS II financiering.
Er is op geen enkele wijze sprake van Nederlandse ondersteuning van de deelname van RWDS aan dit evenement, waarbij andere organisaties en individuen steun uitspraken voor aanslagplegers. Dat laat onverlet dat het kabinet terreurverheerlijking onder alle omstandigheden afkeurt. In dat licht verwelkomt het kabinet dat RWDS zich heeft gedistantieerd van de gewraakte uitingen.
Deelt u de walging over het feit dat de Palestijnse NGO Rural Women’s Development Society(RWDS) lezingen houdt ter ere van terrorist Baha Alyan, die 3 buspassagiers (waaronder 2 bejaarden) neerstak en doodschoot?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van het gegeven dat de RWDS mede gefinancierd wordt door de Nederlandse overheid, middels het Kantoor van de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah (NRO)?3
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe groot de financiële bijdrage van Nederland aan deze organisatie is (ook via gesubsidieerde hulporganisaties als Oxfam Novib) en bent u bereid deze zo spoedig mogelijk stop te zetten?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre begrijpt u dat u met het voortdurende beleid van (indirecte) subsidiëring van antisemitisme- en terrorisme-promotende organisaties (o.a. via NDC, Badil, Al Haq) het antisemitisme salonfähig maakt?
Het kabinet wil geen steun verlenen aan organisaties die antisemitische uitingen doen danwel terreur verheerlijken of aan organisaties die deze subsidies doorgeven aan organisaties die zich daaraan schuldig maken. Daarbij benadrukt het kabinet dat het van belang is om onderscheid te blijven maken tussen stellingname ten aanzien van het beleid van de Israëlische regering en antisemitisme. Dit is staand beleid dat het kabinet zeer nadrukkelijk uitdraagt, zowel nationaal als internationaal. Ik verwijs u tevens naar de antwoorden op eerdere vragen van de leden Van Klaveren en Bontes (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, Aanhangsel nr. 3227, d.d. 3 september 2015). De subsidievoorwaarden die de Nederlandse overheid hanteert bieden voldoende waarborgen om steun aan dergelijke organisaties te voorkomen. Indien evenwel geconstateerd wordt dat er sprake is van schending van de subsidievoorwaarden door een organisatie, zullen maatregelen worden getroffen, waarbij het opschorten of beëindigen van de bijdrage tot de mogelijkheden behoort.
Wanneer wordt er eindelijk uitvoering gegeven aan de motie Van Klaveren om subsidie te stoppen aan organisaties die zich schuldig maken aan antisemitisme?4
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid u in internationaal verband (EU en VN) in te zetten voor de beëindiging van subsidiestromen naar organisaties die direct en indirect antisemitisme en terrorisme verheerlijken en promoten? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Een mishandeling van een lesbisch stel in Groningen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Lesbisch stel ernstig mishandeld tijdens uitgaan in Groninger binnenstad»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het in het bericht genoemde incident afschuwelijk is en dat daar met kracht afstand van moet worden genomen?
Ja.
Heeft de burgemeester van Groningen persoonlijk contact met deze slachtoffers opgenomen? Voert de gemeente specifiek beleid ten aanzien van de persoonlijke omgang met slachtoffers van discriminatoir geweld? Zo ja, waar bestaat dat beleid uit?
Dit behoort tot het domein van de burgemeester. Het door u gevraagde beleid is aan de gemeente en het is desgewenst aan de gemeenteraad om hier met het college over van gedachten te wisselen.
Kent Groningen politiemensen van «Roze in Blauw», die als LHBT'er (Lesbisch, Homo-, Bi-, en Transgender) bij LHTB-gerelateerde incidenten kunnen bemiddelen en ondersteunen bij het doen van een melding of aangifte bij LHBT-gerelateerde incidenten? Zo nee, waarom niet?
Ja. Roze in Blauw in de eenheid Noord Nederland speelt een actieve rol in het ondersteunen van operationeel politiewerk, zoals ook blijkt uit de wijze waarop dit incident is afgehandeld. Roze in Blauw heeft naast bemiddelen en ondersteunen ook een belangrijke rol in het versterken van kennis en vakmanschap bij politiemensen. Immers – en dat laat de afhandeling van dit incident zien –, goed politiewerk op dit vlak is niet alleen afhankelijk van medewerkers van Roze in Blauw, maar ook van het feit dat betrokken politiemensen goed weten hoe op te treden bij dit soort gevoelige incidenten.
Hoeveel Roze in Blauw-teams zijn er inmiddels bij de nationale politie? Zijn die inmiddels in alle politieregio's of grote steden actief? Zo nee, waar niet en waarom niet?
Sinds 1 augustus 2015 bestaat het politienetwerk Roze in Blauw Nederland. Dit heeft een sterke impuls gegeven aan de activiteiten van de Roze in Blauw-netwerken in de eenheden; de realisatie van een landelijke dekking. Er is een Roze in Blauw team bij alle elf de eenheden, bij het politiedienstencentrum en de politieacademie.
Deelt u de mening dat het niet normaal is dat homo's, lesbiennes of biseksuelen hun gedrag in de openbare ruimte moeten aanpassen omdat zij anders moeten vrezen voor discriminatie of geweld? Zo ja, waarom vindt u dat en wat wordt er gedaan om te voorkomen dat deze groepen zich onveilig voelen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, ik deel de mening dat het niet normaal is als LHBT-ers hun gedrag in de openbare ruimte moeten aanpassen uit vrees voor discriminatie of geweld. In het Nationaal actieplan tegen discriminatie2 wordt ingegaan op de acties die het kabinet neemt tegen discriminatie vanwege de ingrijpende gevolgen voor individuen en de samenleving als geheel. In bijlage II bij het Nationaal actieplan tegen discriminatie wordt ingegaan op de acties die het kabinet neemt tegen discriminatie van LHBT-ers.
Deelt u de mening dat het niet normaal is dat personen vanwege hun seksuele gerichtheid op straat worden uitgelachen, nagefloten of uitgescholden en dit ook nog aan de orde van de dag lijkt te zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat het niet normaal is als personen vanwege hun seksuele gerichtheid op straat worden uitgelachen, nagefloten of uitgescholden. Op grond van artikel 1 van de Grondwet is discriminatie, op welke grond dan ook, niet toegestaan.
Deelt u de mening dat bovengenoemde vormen van seksuele intimidatie onvoldoende strafrechtelijk kunnen worden aangepakt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Veel van wat onder de noemer van «seksuele intimidatie» valt, is al strafbaar. Het Wetboek van Strafrecht kent meerdere artikelen waarin handelingen, die vormen van seksuele intimidatie genoemd kunnen worden, strafbaar worden gesteld; het gaat dan om de uitingsdelicten zoals belediging, laster, smaad etc. Als het gedrag gepaard gaat met handtastelijkheden of geweld kan de zedenwetgeving bescherming bieden.
Hoeveel meldingen over homodiscriminatie zijn er in 2015 bij het Discriminatie Meldpunt Groningen binnengekomen? Hoeveel aangiftes wegens homodiscriminatie of -geweld zijn er in 2015 bij de politie gedaan?
Het Discriminatie Meldpunt Groningen heeft in 2015 19 meldingen op grond van seksuele gerichtheid ontvangen. Van deze meldingen is er in 8 gevallen eveneens aangifte gedaan. Daarnaast zijn er nog 6 meldingen op grond van geslacht geregistreerd, die betrekking hadden op transgenderdiscriminatie.
Over de aangiften bij de politie wordt de Tweede Kamer geïnformeerd via de landelijke politierapportage over discriminatiecijfers, die naar verwachting voor de zomer aan de Tweede Kamer zal worden gezonden.
Geeft het aantal landelijke meldingen of aangiftes wegens homodiscriminatie of -geweld wel een goed beeld van het aantal incidenten dat er werkelijk heeft plaatsgevonden? Zo ja, hoe weet u dat? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om de meldings- en aangiftebereidheid te vergroten?
Nee, het landelijk aantal meldingen geeft geen goed beeld van het werkelijk aantal incidenten. Uit onderzoek naar ervaren discriminatie door het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP)3 blijkt dat de meldingsbereidheid laag is, waardoor de conclusie gerechtvaardigd is dat de meldingen slechts het topje van de ijsberg vormen. En vaak komen alleen zeer ernstige of opvallende vormen van discriminatie in de publiciteit.
Signalen dat slachtoffers geen melding of aangifte doen omdat ze zich niet serieus genomen voelen, moeten ter harte worden genomen. Een aangifte van discriminatie dient volgens de Aanwijzing Discriminatie altijd opgenomen te worden. De politie werkt hard aan het verbeteren van het aangifteproces door dat mensen overal, altijd en op verschillende manieren aangifte kunnen doen, door een betere terugkoppeling naar slachtoffers en door een gedegen opleiding en opleidingsniveau van intake- en servicemedewerkers. Bovendien wordt specifiek ten aanzien van discriminatie een nieuw convenant met ketenpartners gesloten en, aanvullend, een hernieuwd reactieprotocol.
In het Nationaal actieplan tegen discriminatie4 is ingegaan op de inzet vanuit het kabinet om de bewustwording en meldingsbereidheid ten aanzien van discriminatie te versterken. Bovendien is de meerjarige brede voorlichtingscampagne tegen discriminatie in september 2015 van start gegaan met een zogenaamde koepelcampagne «Zet een streep door discriminatie».
Om specifiek de meldingsbereidheid bij de LHBT-groep te vergroten, wordt de eerder gehouden campagne voor het vergroten van de aangifte- en meldingsbereidheid in LHBT-media in 2016 door het Ministerie van Veiligheid en Justitie voortgezet.
Deelt u de mening dat signalen dat slachtoffers geen melding of aangifte doen omdat men zich niet serieus genomen voelt, zeer ter harte moeten worden genomen? Zo ja, is dit een landelijk probleem? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat slachtoffers zich wel serieus genomen voelen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat de subsidie-imam angst zaait |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Waarom zaait subsidie-imam Elforkani angst?1
Ja
Deelt u de zorgen over de maatschappelijke angstbeelden en verontrusting die op grond van het originele bericht zijn ontstaan? Zo ja, wat gaat u op grond hiervan ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u feitelijk en onderbouwd ingaan op het realiteitsgehalte van de waarschuwingen van de subsidie-imam, specifiek met betrekking tot de beweringen «dat de terroristische netwerken klaar staan» en «dat er binnen maximaal anderhalf jaar een aanslag in Amsterdam plaatsvindt, indien er niks gebeurt»?2
Is het door de subsidie-imam omschreven dreigingsbeeld en de door hem omschreven termijn van anderhalf jaar waarheidsgetrouw? Zo ja, op welke feiten heeft hij deze opmerking volgens u gebaseerd? Zo nee, wat vindt u van de onjuistheid van de beweringen en bent u bereid om het valse dreigingsbeeld door middel van een actief communicatiebeleid recht te zetten?
Heeft de subsidie-imam de informatie waarop hij zijn dreigingsbeelden baseert gedeeld met de autoriteiten? Zo ja, welke informatie is er gedeeld? Zo nee, deelt u dan de mening dat het niet delen van deze informatie, indien deze informatie bestaat, uiterst onverantwoord is?
Deelt u de mening dat het middels de voorpagina van een krant uiten van de waarschuwingen door de subsidie-imam een geval is van «gevaarlijke angstzaaierij»?3 Zo nee, waarom niet?
Wat waren volgens u de motieven van de subsidie-imam om zijn uitingen op de voorpagina van krant te doen?
Kunt u aangeven of de omschrijving van de subsidie-imam, namelijk dat «veel mensen in de wijken ervan (van jongeren in terroristische netwerken) weten, maar ervoor kiezen om hun mond te houden en deze jongeren te beschermen» juist is? Zo ja, waar is dit op gebaseerd en wat gaat u op grond hiervan doen? Zo nee, deelt u dan de mening dat dit een kwalijke verdachtmaking van welwillende Nederlanders betreft die niks van doen wensen te hebben met terrorisme?
Acht u het verantwoord dat overheidspartijen samenwerken met een partij4 die ongefundeerde waarschuwingen de wereld in helpt via de media en tevens gangbare sociologische wetenschappelijke theorieën met betrekking tot de oorzaken van radicalisering van tafel veegt2? Zo ja, waarom wel? Zo nee, bent u bereid om de samenwerking als rijksoverheid met deze partij te staken en om gemeenten op te roepen om hetzelfde te doen?
Zowel voor de aanpak jihadisme als vanuit de bredere integratieonderwerpen wordt intensief samengewerkt met organisaties, vertegenwoordigers en sleutelfiguren uit de verschillende gemeenschappen.
Sommige organisaties krijgen binnen de geldende subsidiekaders ondersteuning voor de uitvoering van activiteiten die passen binnen de agenda integratie of de verschillende Actieplannen en -programma’s, zoals discriminatie, zelfbeschikking en aanpak Jihadisme. Ook krijgen verschillende organisaties opdrachten binnen de daarvoor geldende inkoopregels. Het gaat hier dan met name om kennis, expertise en netwerken die niet binnen de nationale of lokale overheid beschikbaar zijn. Ik ga hier verder niet in op individuele opdrachtverleningen.
Kunt u een overzicht geven van de projecten, en de bedragen die daarmee gepaard gingen, die de rijksoverheid (direct en indirect) heeft laten uitvoeren door de subsidie-imam en zijn bedrijven? Zo ja, wat hebben deze projecten opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het thema radicalisering en de terroristische dreiging door sommigen met onzuivere intenties worden aangegrepen om subsidiegelden en daarmee inkomsten te verwerven? Zo ja, classificeert u dit ook als een «radicaliserings- en terrorisme industrie», maakt de subsidie-imam hier deel van uit en wat doet u hiertegen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven of de «radicaliserings- en terrorisme industrie» wordt gefaciliteerd door de expertise-unit sociale stabiliteit? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het budget van de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (hierna: ESS) maakt onderdeel uit van de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. In totaal is 2016 is een bedrag van 2 mln begroot; het gaat daarbij met name om apparaatskosten en deels om programmabudget. Het betreft momenteel een inzet van 10 FTE. Dit aantal wordt nog uitgebreid zoals aangekondigd in de TK brief Versterking Veiligheidsketen d.d. 27 februari 2015.
In de voortgangsrapportages over het integraal actieprogramma Jihadisme, is genoemd wat ESS aan resultaten heeft geleverd (o.a. TK, 2015–2016, 29 754, nr. 326). Dit zijn onder andere:
Door de ESS worden geen subsidies verstrekt voor de uitvoering van projecten. Wel is er een beperkt aantal opdrachten gegeven, onder andere op het gebied van gespreksbemiddeling, organisatie van de werkconferentie, het samenstellen van lokale sociale kaarten, doorontwikkeling van trainingen en organisatieontwikkeling. De omvang van de externe inhuur bedroeg in 2015 ca. € 150.000,–
Wat is het financiële budget van de expertise-unit sociale stabiliteit en voor hoeveel fte is er personeel aanwezig?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u een overzicht geven van de projecten die de expertise-unit sociale stabiliteit heeft uitgevoerd en van de middelen die aan deze projecten zijn besteed?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u een lijst verschaffen met een overzicht van de externe inhuur van personeel door de expertise-unit sociale stabiliteit en bij welke projecten er gebruik is gemaakt van externe inhuur?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u een overzicht geven van de bedrijven en (maatschappelijke) organisaties die bij de werkzaamheden en projecten van de expertise-unit sociale stabiliteit zijn betrokken?
Voor wat betreft projecten die door middel van externe inhuur zijn uitgevoerd, zie vraag 14. Naast organisaties die via externe inhuur betrokken zijn, werkt de Expertise-unit Sociale Stabiliteit samen met een netwerk van sleutelfiguren en organisaties op basis van vrijwillige inzet.
Hoe is de wervingsprocedure voor het personeel van de expertise-unit in zijn werk gegaan?
Conform toezegging aan de Kamer6 zijn in eerste instantie de vacatures bij de ESS opengesteld voor de medewerkers van FORUM. Aansluitend bij de taakopdracht van ESS (kennisversterking onder gemeenten, professionals en gemeenschappen m.b.t. maatschappelijke spanningen en radicalisering, en versterken van vroegsignalering op deze terreinen) is in de selectieprocedure gericht gekeken naar verschillende functieprofielen die noodzakelijk zijn. Zo is gericht gezocht naar inhoudelijke kennis van sociale spanningen en radicalisering, relevante netwerken in gemeenschappen, gemeenten, en professionals en expertise op het terrein van communicatie, trainingen en professionals (onderwijs, hulpverleners).
Is er bij deze wervingsprocedure sprake geweest van het uitzetten van vacatures via een publiekelijk toegankelijk kanaal? Zo ja, bij hoeveel van de geworven personeelsleden betreft het een dergelijke procedure? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 17 is aangegeven zijn in eerste instantie vacatures bij de ESS opengesteld voor de medewerkers van FORUM. Er zijn 4 oud-medewerkers van FORUM bij de ESS aangesteld. De expertise die in aanvulling hierop is aangetrokken is niet ingevuld via vacatures uitgezet via publiek toegankelijke kanalen. Het betreft hier specifieke functieprofielen waarvoor voor de eerste lichting medewerkers in de verschillende netwerken onder gemeenten, professionals en gemeenschappen gericht geworven is om een optimale aansluiting op deze netwerken te garanderen. In 2016 is in aanvulling daarop een tweetal profielen via www.werkenvoornederland.nl gepubliceerd.
Is er gewerkt met een functieprofiel? Zo ja, welk functieprofiel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Is er sprake geweest van het benaderen van potentieel personeel in het kader van de werving en is er gebruik gemaakt van wervingsbureaus? Zo ja, bij hoeveel van de geworven personeelsleden betrof het een dergelijke procedure?
Zie antwoord vraag 18.
Zijn er doelbewust personen uit (maatschappelijke en politieke) organisaties door de expertise-unit sociale stabiliteit geworven? Zo ja, welke organisaties betreft het, met welke reden is dit gedaan en is er hiermee afgeweken van de standaardprocedure?
Er zijn geen leden doelgericht uit «maatschappelijke» noch «politieke» organisaties geworven. Alle huidige medewerkers van de ESS zijn geworven op basis van de profielen die zijn opgesteld. Deze profielen zijn gebaseerd op competenties, expertise en netwerk van de personen in kwestie.
De verzending per post van persoonsgegevens in combinatie met het Burgerservicenummer |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is de norm voor het per post verzenden van een aanmaning waarin naam, adres en woonplaatsgegevens (NAW) én het Burgerservicenummer (BSN) worden vermeld?
Overheidsorganisaties bepalen, uitgaande van de taak die zij uitvoeren, welke gegevens voor de vervulling van hun taak nodig zijn en in welke gevallen die per reguliere post aan de burger gevraagd of verzonden dienen te worden. Het uitgangspunt is dat in de communicatie tussen de overheid en de burger herkenbaar moet zijn voor de burger wat er van hem verwacht wordt en dat de burger uit de brief een aantal essentiële zaken moet kunnen destilleren. Daartoe is in de regel noodzakelijk om de identificerende gegevens (naam, adres en woonplaats, BSN) van de burger op te nemen. Naast de NAW gegevens van de burger, gebruikt de overheid het BSN om het contact met de burger zo efficiënt mogelijk te laten verlopen en persoonsverwisseling uit te sluiten. Het BSN is in dat contact een belangrijk gegeven voor de burger, om te kunnen controleren of post echt voor hem is bestemd.
Overheidsorganisaties streven er overigens naar om steeds minder papieren brieven naar de burger te sturen. Dit heeft te maken met de digitalisering van de overheidsdienstverlening. Geleidelijk aan wordt steeds meer gebruik gemaakt van beveiligde digitale kanalen, zoals de Berichtenbox op MijnOverheid en persoonlijke domeinen bij overheidsorganisaties.
In hoeverre mag een overheidsinstantie in de (papieren) correspondentie het BSN én de NAW-gegevens op één formulier vermelden?
Het gebruik van het BSN als identificerend nummer door overheidsorganisaties is geregeld in de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer. Voor NAW-gegevens is dit geregeld in de Wet basisregistratie personen. Er zijn geen wettelijke beperkingen die het gebruik van een combinatie van deze gegevens in correspondentie van of met de overheid verbieden.
Deelt u de mening dat het vermelden van BSN en NAW-gegevens op een per post te verzenden stuk bij vermissing misbruik in de hand kan werken, omdat de gegevens in de verkeerde handen kunnen vallen? Zo nee, waarom niet?
De Postwet biedt waarborgen voor een betrouwbare verzending en bezorging van alle post, ook indien daarin gevoelige gegevens zijn opgenomen. Het is desondanks niet volledig uit te sluiten dat post in verkeerde handen valt, waardoor bijvoorbeeld de bescherming van persoonsgegevens in het geding kan zijn. Zodra zich risico’s manifesteren rondom de postbezorging is het aan het postbedrijf maatregelen te nemen om zijn verplichtingen op grond van de Postwet jegens de betreffende overheidsorganisatie na te komen. Daarnaast dienen postbedrijven er onder meer in hun aannamebeleid en gedurende de gehele verdere arbeidsrelatie op toe te zien dat hun personeel integer, betrouwbaar en zorgvuldig is. Daarnaast zal de (uitbestedende) overheidsorganisatie zich ervan moeten vergewissen dat het postbedrijf adequate maatregelen in stand houdt om betrouwbare verzending van post te garanderen. In voorkomend geval zal de betrokken overheidsorganisatie nadere maatregelen dienen te treffen, zoals aangetekende verzending of verzending per koerier, het maken van nieuwe (contractuele) afspraken of nog meer gebruik maken van beveiligde elektronische postbezorging zoals de Berichtenbox op MijnOverheid of via persoonlijke domeinen bij overheidsorganisaties.
Welke maatregelen treft u om misbruik bij vermissing van brieven die overheidsinstanties, in het bijzonder gemeenten, versturen te voorkómen?
Zoals in antwoord 3 is aangegeven, is het primair aan het postbedrijf om maatregelen te nemen om risico’s bij postbezorging te voorkomen, en om zijn verplichtingen jegens de desbetreffende overheidsorganisatie na te komen. Daarnaast zal de (uitbestedende) overheidsorganisatie zich ervan moeten vergewissen dat het postbedrijf adequate maatregelen in stand houdt. Indien nodig zijn er verschillende maatregelen ter beschikking zoals andere vormen van postbezorging.
Hoe gaat u gemeenten erop wijzen dat het vermelden van BSN en NAW-gegevens in de correspondentie risico van misbruik met zich meebrengt?
Hier is geen aanleiding voor; zoals in antwoord 3 is aangegeven biedt de Postwet waarborgen voor een betrouwbare verzending en bezorging van alle post, ook indien daarin gevoelige gegevens zijn opgenomen. Er zijn verder geen indicaties dat overheidsorganisaties nalaten om een zorgvuldige afweging te maken tussen de hoeveelheid gegevens die verzonden worden en of verzending per reguliere post de daartoe geëigende methode is.
Ziet u in dit verband de noodzaak van de motie-Oosenbrug/Van der Linde (Kamerstuk 33 750 VII, nr. 23) over het ontkoppelen van het BTW-identificatienummer en de BSN voor zzp’ers? Zo ja, is dit voor u een aansporing om de uitvoering ervan ter hand te nemen? Zo nee, waarom niet?1
In de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 9 juli 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 31 066, nr. 210, blz. 3) is uiteengezet waarom uitvoering van de motie Oosenbrug geen begaanbare weg is. De toen gegeven argumenten gelden nog steeds, ook wat betreft de impact van het vervangen van de huidige BTW-identificatienummers door andere nummers in de ICT-systemen voor BTW-heffing en afhandeling van intracommunautaire transacties. Zoals in de eerdergenoemde brief is aangegeven, leidt de introductie van een apart nummer naast het BSN voor één en dezelfde persoon tot zodanige foutrisico’s in de genoemde processen dat daardoor de (massale) uitvoering en handhaving van omzetbelasting niet meer kan worden gewaarborgd en ook ondernemers zelf daarvan onevenredig veel last zouden ondervinden.
Het bericht dat een Curaçaose loterij het ook goed doet in Nederland |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Curaçaose loterij doet het ook goed in Nederland»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat loten van loterijen uit Curaçao, Aruba en Sint Maarten illegaal verkocht worden op Nederlands grondgebied? Zo neen, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat er over het prijzengeld van de in Nederland verkochte loten alsnog kansspelbelasting moet worden betaald? Zo neen, waarom niet?
Ja.
Welke handhavingsmogelijkheden zijn er in Nederland? In hoeverre worden die ook toegepast?
In Nederland wordt zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk gehandhaafd. Overtredingen van de Wet op de kansspelen (Wok) worden primair bestuursrechtelijk gehandhaafd door de onafhankelijke toezichthouder, de Kansspelautoriteit. De Kansspelautoriteit heeft de volgende bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten tot haar beschikking:
Op de website van de Kansspelautoriteit treft u een overzicht aan van het gebruik van deze handhavingsinstrumenten. Gelet op de mogelijkheid tot zowel bestuursrechtelijke als strafrechtelijke handhaving, is op 15 november 2012 een handhavingsprotocol tussen de Kansspelautoriteit en het Openbaar Ministerie in werking getreden.
Welke handhavingsmogelijkheden zijn er in Caribisch Nederland? Zijn deze toereikend? In hoeverre worden die ook toegepast?
De Kansspelautoriteit is een zelfstandig bestuursorgaan en prioriteert of zij zal handhaven op basis van haar publieke doelen. Om de Wok zo goed mogelijk te handhaven en consumenten de mogelijkheid te bieden in een betrouwbare omgeving aan een kansspel deel te nemen, wisselt de Kansspelautoriteit informatie uit met collega-handhavingsinstanties. Dat heeft er toe geleid dat de Kansspelautoriteit meerdere meldingen over Curaçaose loterijen die illegaal in Nederland loten aanbieden heeft onderzocht. Het ging hier niet om grootschalige illegale kansspelen die leiden tot grote sociale of maatschappelijke problemen.
Het onderzoek van de Kansspelautoriteit heeft geleid tot interventie en tot het beëindigen van de overtredingen. Tot nog toe kon worden volstaan met informele handhavingsinstrumenten, zoals een waarschuwing.
In hoeverre zal de Kansspelautoriteit alsnog overgaan tot handhaving?
De Kansspelautoriteit vindt handhaving van de Wok en de bestrijding van illegale kansspelen belangrijk om zodoende consumenten de mogelijkheid te bieden in een betrouwbare omgeving aan een kansspel deel te nemen. Daartoe wisselt de Kansspelautoriteit informatie uit met collega-handhavingsinstanties. Dat heeft ertoe geleid dat de Kansspelautoriteit meerdere meldingen over Curaçaose loterijen die illegaal in Nederland loten aanbieden heeft onderzocht. Het gaat hier niet om grootschalige illegale kansspelen die leiden tot grote sociale of maatschappelijke problemen.
Het onderzoek van de Kansspelautoriteit heeft geleid tot interventie en tot het beëindigen van de overtredingen. Tot nog toe kon worden volstaan met informele handhavingsinstrumenten, zoals een waarschuwing.
Bent u bereid deze kwestie aan te kaarten bij uw ambtsgenoten uit Curaçao en de Kamer over de afwikkeling hiervan te informeren? Zo neen, waarom niet?
Ja. Evenals bij het vorige Justitieel Vierpartijen Overleg (JVO) zal de Minister van Veiligheid en Justitie bij het JVO in juni as. bij zijn ambtsgenoot van Curaçao aandacht vragen voor gedegen toezicht op het internet gokken.
Wordt er ook overgegaan tot handhaving richting de verkopers van de loten? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Op grond van de Wok is het niet toegestaan om gelegenheid te geven tot deelname aan kansspelen, zonder dat daarvoor een vergunning is verleend door de Kansspelautoriteit. De Kansspelautoriteit prioriteert zelfstandig of zij zal handhaven, op basis van haar publieke doelen.
Het bericht ‘Lastpak naar aso-azc’ |
|
Mona Keijzer (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u in de voorbereiding op uw brief over de aangescherpte aanpak van overlastgevende asielzoekers -conform uw toezegging- ook de mogelijkheid onderzocht de Penitentiaire Inrichting(PI) Tilburg in te richten als detentieplaats voor 1F-ers en asielzoekers die in opvanglocaties of daarbuiten strafbare feiten hebben gepleegd dan wel voor overlast hebben gezorgd?1 Zo ja:, wat zijn uw bevindingen daaromtrent en waarom heeft u hier vooralsnog niet voor gekozen?
Tijdens het AO Vreemdelingen- en asielbeleid van 3 maart jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2181) heb ik toegezegd na te gaan in hoeverre het mogelijk is om vreemdelingen aan wie artikel 1F van het VN Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen in vreemdelingenbewaring te stellen als er zicht is op strafrechtelijke berechting. Ik heb tevens toegezegd te verkennen of een gesprek met het Internationaal Strafhof hieraan kan bijdragen en aangegeven dat deze verkenning enige tijd kan kosten. Momenteel is deze verkenning gaande waarover ik uw Kamer op een later moment zalinformeren. Ik zie hierbij geen directe relatie met de aangescherpte aanpak van asielzoekers die in de COA-opvanglocaties onaanvaardbaar gedrag vertonen, zoals beschreven in mijn brief van 31 maart jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2179). Deze aanpak richt zich, ook vanuit juridisch oogpunt, op een andere groep dan vreemdelingen aan wie artikel 1F van het VN Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen,
Voorts zijn mij geen toezeggingen bekend over het onderzoeken van de geschiktheid van één specifieke locatie, zoals de vraag veronderstelt.
Kunt u bevestigen dat de mogelijkheden thans worden onderzocht het detentiecentrum Zeist in te richten als «Amok-Asielzoekerscentrum (AZC)» waar overlastgevende asielzoekers apart en in een strenger regime worden opgevangen? Onderzoekt u hierbij tevens de mogelijkheden het geldende regime binnen dit AZC vorm te geven volgens het bestuursrechtelijke kader van de vreemdelingendetentie?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 31 maart jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2179) werkt het COA aan de mogelijkheid om een aparte opvangvoorziening voor overlastgevende asielzoekers te creëren. Een belangrijk aspect hiervan is het in kaart brengen van mogelijk geschikte locaties, waartoe onder meer overleg met DJI wordt gevoerd. Alvorens een mogelijk geschikte locatie ook daadwerkelijk hiervoor ingezet kan worden is vervolgens de instemming van het betreffendelokale bestuur een vereiste.
Een ander belangrijk aspect van de uitwerking is de invulling van het regime in de aparte opvangvoorziening. Zoals in de brief van 31 maart jl. (Kamerstuk 19 637, 2179) aangegeven is het uitgangspunt dat het regime strenger wordt dan in de reguliere opvangvoorzieningen. Dit wordt momenteel nader uitgewerkt binnen de juridische kaders die hierbij gelden. Vooruitlopend hierop kan ik wel aangeven dat het regime van vreemdelingenbewaring niet zal gelden, omdat dit ziet op vrijheidsontneming waar in de opvangvoorziening voor overlastgevende asielzoekers geen sprake van zal zijn.
Wat is de planning omtrent de mogelijkheid om het Detentie Centrum Zeist op genoemde wijze in te richten, ook gelet op de naderende sluitingsdatum van de PI Tilburg?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn volgens u de voor en- nadelen van het inrichten van een AZC voor overlastgevend asielzoekers boven het idee van plaatsing in een (voormalige) PI? Deelt u de mening dat een nadeel in elk geval is dat overlastgevers in het AZC de mogelijkheid wordt geboden zich buiten het AZC te begeven (dit ondanks de voorgenomen dagelijkse meldplicht) – gelet ook op uw eerdere voornemen harder op te treden ten aanzien van asielzoekers die zich schuldig maken aan misdrijven?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven op welke wijze de strafrechtelijke opsporing en vervolging van asielzoekers die zich hebben schuldig gemaakt aan strafbare feiten wordt vergemakkelijkt bijvoorbeeld door de instelling van een separate opvanglocatie?
Als een asielzoeker een strafbaar feit begaat volgt in beginsel een opsporingsonderzoek. Ik zie daarbij geen verband met de komst van een aparte opvangvoorziening voor overlastgevende asielzoekers.
Wilt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het eerstvolgende Algemeen overleg over vreemdelingen- en asielbeleid, (vermoedelijk) op 28 april aanstaande?
Ja.
De zwakke beveiliging van de Nederlandse kerncentrales tegen terrorisme |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Beveilig kerncentrales beter tegen terrorisme»?1
Ja.
Deelt u de visie dat het onacceptabel en zeer zorgelijk is dat er op dit moment, zeker met het oog op de terreurdreiging, in Nederland slechts onbewapende beveiligers bij kerncentrales staan?
Nee.
Het beveiligingsniveau van Nederlandse kerncentrales en daarmee het weerstandsniveau tegen o.a. terroristische dreiging is hoog en is in lijn met nationale en internationale wet- en regelgeving. Dreiging en risico voor kerncentrales worden continu gemonitord en indien nodig worden aanvullende maatregelen getroffen. Op dit moment is er geen concrete informatie beschikbaar die een verhoogde dreiging op deze sector genereert.
Hoe duidt u de oproep van de Amerikanen om ook in Nederland kerncentrales te beveiligen met teams op het terrein van de centrale, die uitgerust zijn met automatische geweren?
Internationaal zijn er afspraken/richtlijnen over het benodigde algemene niveau van de beveiliging van kerninstallaties waartoe ook kerncentrales behoren. Experts worden daar nadrukkelijk betrokken bij beoordelingen. Ten grondslag aan de richtlijnen ligt een breed palet aan mogelijke typen dreigingen en risico’s. Landen kunnen beveiligingsmaatregelen altijd nog nader afstemmen op de lokale situatie, ook omdat niet alle installaties hetzelfde zijn, en landen soms een specifieke uitstraling willen bereiken.
Ik heb geen concrete dreigingsinformatie uit de Verenigde Staten ontvangen die wijst op aanslagen tegen kerncentrales in Nederland.
Kunt u aangeven waarom in Nederland kerncentrales slechts beveiligd worden op het niveau van landen als Slowakije en Argentinië?
Voor kerninstallaties, waartoe ook kerncentrales behoren, gelden al uitgebreide beveiligingseisen die zijn vastgelegd in nationale en internationale wet- en regelgeving. Nationale en internationale experts worden daarbij betrokken. De beveiligingsmaatregelen rond de Nederlandse kerninstallaties zijn in lijn met deze wet- en regelgeving. Deze maatregelen worden geregeld in de praktijk getest en geëvalueerd. Over specifieke beveiligingsmaatregelen worden verder geen inhoudelijke mededelingen gedaan.
Bent u bereid het verstandige advies van de Amerikaanse nucleaire veiligheidsexperts zo spoedig mogelijk op te volgen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse aanpak voor beveiliging van nucleaire installaties is in lijn met nationale en internationale wet- en regelgeving. Deze aanpak is niet gericht op inzet van bewapende beveiliging zonder concrete dreigingsinformatie. Alle geldende beveiligingsmaatregelen en (beoefende) procedures maken het ook onnodig om dit uitgangspunt te wijzigen. Op dit moment is er geen concrete informatie beschikbaar die een verhoogde dreiging op deze sector genereert.
Het inhuren van detentietoezichthouders via een extern beveiligingsbedrijf |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waarom is ertoe besloten detentietoezichthouders in te huren via een extern beveiligingsbedrijf?1
Bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) is op dit moment binnen de functiegroep beveiligers (waar ook de functie Detentie Toezicht Houder onder valt) sprake van schaarste. Indien er schaarste ontstaat beziet DJI eerst hoe dit met interne mobiliteit opgelost kan worden. Als geen interne oplossing kan worden gevonden wordt er via een mantelpartij tijdelijk extern beveiligingspersoneel ingehuurd. Op deze wijze kan de veiligheid binnen de inrichtingen gegarandeerd worden. De huidige raamovereenkomst met dit externe beveiligingsbedrijf is van kracht sinds 1 april 2013.
Sinds wanneer worden er via dit externe beveiligingsbedrijf detentietoezichthouders aangenomen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het onwenselijk en niet uit te leggen is dat eerst wordt besloten detentiemedewerkers te ontslaan, in het kader van het Masterplan en de nieuwe reorganisatieronde, om vervolgens over te gaan tot het inhuren van externen? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de uitvoering van het Masterplan is tot nu toe geen sprake van reorganisatieontslagen. Binnen de rijksoverheid geldt het Van Werk Naar Werk-beleid (VWNW), waarmee medewerkers naar ander werk begeleid worden. Reorganisatieontslag is op grond van dit beleid niet mogelijk. Eigen DJI-medewerkers hebben voor structurele vacatures voorrang boven externe inhuur, vanzelfsprekend onder toepassing van de regels van het VWNW-beleid. Er wordt alleen extern ingehuurd indien de vacatures niet tijdig kunnen worden vervuld door gekwalificeerd DJI-personeel. De situatie dat externe medewerkers structureel in de plaats komen voor eigen beveiligers- of penitentiair inrichtingswerkers is dan ook niet aan de orde.
Betekent dit dat de Dienst Justitiële Inrichtingen dergelijke expertise niet zelf in huis heeft? Kunt u uw antwoord toelichten? Waarom worden externe medewerkers aangenomen terwijl interne medewerkers worden ontslagen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre komen deze externe medewerkers in de plaats van het eigen beveiligings- en Penitentiair Inrichtingswerkerspersoneel? Wat zijn daar de redenen van?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is of wordt er niet voor gekozen eigen personeel in dienst houden en eventueel om te scholen tot detentietoezichthouder?
Waar dit mogelijk is en past binnen het VWNW beleid worden DJI medewerkers ingezet, en zo nodig omgeschoold, binnen betreffende functies. Dit neemt niet weg dat de situatie zich kan voordoen dat er niet tijdig DJI-medewerkers inzetbaar zijn. In dat geval moet een tijdelijk beroep op externe inhuur gedaan kunnen worden. Het betreft immers de veiligheid binnen de inrichtingen, waar bij personele tekorten snel ingegrepen moet worden. Het kostenaspect speelt hierin geen doorslaggevende rol.
Kunt u aangeven waarom u het inhuren van externen goedkoper vindt dan het aannemen, in dienst houden of omscholen van intern personeel?
Zie antwoord vraag 6.
Het mogelijk moeten sluiten van gevangenis De Karelskamp te Almelo |
|
Manon Fokke (PvdA), Marith Volp (PvdA), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gevangenis Almelo opnieuw op nominatie om te sluiten»?1
Ja.
Wat is de status van het in het bericht genoemde conceptplan en de daarin genoemde voorgenomen sluitingen van gevangenissen en jeugdinrichtingen?
Bij brief van 21 maart2 en 25 maart3 jl. is uw Kamer geïnformeerd over de meest recente ramingen uit het Prognosemodel Justitiële ketens (PMJ). Het DJI-personeel is op 21 maart jl. op de hoogte gesteld van de ontwikkelingen en de consequenties die de PMJ-ramingen voor de periode 2017–2021 zullen hebben. Ik heb de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) de opdracht gegeven een plan te ontwikkelen hoe om te gaan met de dalende capaciteitsbehoefte.
Zoals ik tijdens het Algemeen Overleg (AO) over het gevangeniswezen op 30 maart jl. heb toegezegd, heb ik het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie Centrum (WODC) de opdracht gegeven opnieuw onderzoek te doen en alternatieve ramingen te presenteren waarbij wordt bezien of de factoren zoals benoemd tijdens dit AO gekwantificeerd kunnen worden en kunnen worden meegenomen in de ramingen. Tevens heb ik toegezegd een second opinion uit te laten voeren met betrekking tot de kwaliteit van het integrale (econometrische) model dat wordt gebruikt voor het berekenen van de PMJ-ramingen.
Ik heb aangegeven uw Kamer in mei te informeren over de uitkomsten en consequenties van deze onderzoeken. Deze uitkomsten zullen vanzelfsprekend worden meegenomen bij het opstellen van het plan van DJI.
Dit plan zal worden besproken met de burgemeesters van de gemeenten waar de inrichtingen gehuisvest zijn en met de regioburgemeesters vanwege hun verantwoordelijkheid in het landelijk overleg veiligheid en politie.
Is het waar dat het personeel van de in het bericht genoemde gevangenissen en jeugdinrichtingen van de sluiting van de desbetreffende vestiging op de hoogte is gebracht? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie antwoord vraag 2.
Als er sprake is van sluiting van de gevangenis in Almelo, zal dat dan ten koste gaan van werkgelegenheid? Zo ja, hoeveel arbeidsplaatsen gaan er (mogelijk) verloren? Hoe verhoudt dit besluit zich tot het beleid dat is uitgezet om krimpregio’s te sparen voor sluiting van overheidsinstanties om zo de werkgelegenheid in die gebieden te behouden
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van de vragen 2 en 3, werkt DJI momenteel aan een plan. Er is thans geen sprake van definitieve plannen om een PI, welke dan ook, te sluiten; er worden geen onomkeerbare stappen gezet. Tijdens het Algemeen Overleg over het gevangeniswezen dat op 30 maart jl. plaats vond, heb ik opgemerkt dat het ontzien van krimpregio’s een zwaarwegende factor is in de besluitvorming. Het is één van de factoren die in de weging worden meegenomen. Het plan van DJI geldt als een eerste ontwerpvoorstel, waarna verdere afwegingen zullen worden gemaakt. De uitkomsten van het WODC-onderzoek en de second opinion zullen ook hierbij worden betrokken. Uiteindelijk zal een politiek besluit worden genomen.