De sluiting van camping Fort Oranje |
|
Sandra Beckerman |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het besluit van de gemeente Zundert om Fort Oranje te sluiten?1
Uiteraard steun ik gemeenten in een actieve uitvoering van hun handhavende taken en verantwoordelijkheden. In het specifieke geval van Fort Oranje heeft de gemeente Zundert geconcludeerd dat er sprake was van een niet langer houdbare situatie op de camping. Hierop heeft de gemeente besloten de camping voor een jaar te sluiten en tevens per 23 juni jl. het beheer over te nemen. Dit besluit is een verantwoordelijkheid van de gemeente Zundert en het is niet aan mij om mij inhoudelijk uit te spreken over de afwegingen die de gemeente hierbij heeft gemaakt.
Bent u van mening dat de situatie voor ruim 600 kwetsbare mensen die er verblijven, mensonterend is, dat zij hulp nodig hebben en niet gecriminaliseerd moeten worden?
De gemeente Zundert heeft geconcludeerd dat er sprake was van een niet langer houdbare situatie door de veelheid aan structurele problemen op het terrein van openbare orde, sociale veiligheid en leefbaarheid. De gemeente Zundert heeft tevens geconstateerd dat er sprake was van (zware) criminaliteit. Het is evident dat niet iedereen die op de camping verblijft zich daaraan schuldig heeft gemaakt. Met de overname van het beheer van de camping is de gemeente Zundert in staat om in kaart te brengen wie er op de camping verblijven, om zorg en ondersteuning aan te bieden en op individueel niveau te bezien welke oplossingen passend zijn.
Waarom heeft het zo lang moeten duren voordat (regio-) gemeenten de criminaliteit op Fort Oranje hebben kunnen aanpakken en tegelijkertijd onschuldigen, waaronder 120 kinderen, een menswaardig alternatief hebben kunnen bieden?
De gemeente Zundert heeft aangegeven een langdurig en zorgvuldig traject van controles en aanschrijvingen uitgevoerd te hebben. De gemeente heeft echter geconstateerd dat de gevraagde inzet tot onvoldoende verbeteringen van de situatie op de camping heeft geleid en is overgegaan tot sluiting van de camping en tot overname van het beheer. Het is niet aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om verder op het beleid van de gemeente Zundert in te gaan. Hierover legt het gemeentebestuur verantwoording af aan de gemeenteraad. Ook herhuisvesting van de personen die momenteel op camping Fort Oranje verblijven is een verantwoordelijkheid van de gemeente Zundert. De gemeente heeft aangekondigd dat voor de personen die momenteel op de camping verblijven gewerkt wordt aan een structurele oplossing. Hiervoor is een herhuisvestingsplan opgesteld, waarbij onder meer woningcorporaties en het Leger des Heils betrokken zijn. Ook waar het maatschappelijke hulp en bemiddeling betreft levert de gemeente maatwerk, in samenwerking met diverse (maatschappelijke) organisaties zoals de GGD en Jeugdzorg.
Hoe gaat u er komend jaar voor zorgen dat alle onschuldige mensen menswaardig worden geherhuisvest, waarbij gemeenten en woningcorporaties verantwoordelijkheid nemen voor hun inwoners omdat zij in het verleden mensen hebben «getipt» om op Fort Oranje te gaan wonen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven welke groepen gasten/bewoners op de camping verblijven en hoe er bij herhuisvesting met deze verschillende groepen, als recreanten, arbeiders uit verschillende (Oost) Europese landen, personen of gezinnen zonder vaste woon- of verblijfplaats, rekening wordt gehouden?
De gemeente Zundert geeft aan dat er op het moment van sluiting tussen de 600 en 700 personen op camping Fort Oranje verbleven, waaronder 120 kinderen. Deze personen zijn onder meer woningzoekenden, jaarstandplaatshouders, recreanten en arbeidsmigranten. Per individu wordt door het gemeentebestuur bezien welke ondersteuning passend is.
Welke middelen zijn er vanuit gemeenten, de provincie en het Rijk beschikbaar voor de integrale aanpak van Fort Oranje en hoe wordt het budget vanuit het Rijk gedekt?
Gemeenten ontvangen van het Rijk via het gemeentefonds gelden om hun wettelijke taken te kunnen uitvoeren, waaronder de taken in het sociaal domein. Daarnaast hebben gemeenten eigen inkomsten uit bijvoorbeeld belastingen. Het is daarbij een gemeentelijke verantwoordelijkheid om een afweging te maken in de besteding van deze gelden. De gemeente Zundert kan (een deel van) deze middelen inzetten voor de integrale aanpak van de problematiek rondom Fort Oranje.
Op welke andere campings en in welke andere gemeenten in ons land speelt een soortgelijke problematiek van enerzijds schrijnende problemen op het gebied van de geestelijke- en lichamelijke gezondheid, vervuiling en brandveiligheid, en anderzijds problemen met de openbare orde, (sociale) veiligheid en criminaliteit?
Een aantal regio’s en provincies heeft actief beleid op verouderde vakantieparken waar zich mogelijk een combinatie van problemen in zowel het sociale, fysieke en veiligheidsdomein zich voordoet of kan gaan voordoen. Een voorbeeld hiervan is het programma Vitale Vakantieparken op de Veluwe, waarin elf gemeenten, provincie en ondernemers samenwerken aan verbetering. Uit een inventarisatie van de parken van acht gemeenten in 2014, blijkt dat er op 7% van het totaal aantal parken (311 geïnventariseerd) sprake was van serieuze veiligheids- en leefbaarheidsproblemen. Op landelijk niveau is er vooralsnog geen overzicht van plaatsen of gebieden waar problematiek zoals op Fort Oranje is gesignaleerd. Een scherper inzicht in de aard en omvang van de problematiek acht ik wenselijk.
Klopt het dat er voor het college van burgemeester en wethouders te weinig (integrale) wettelijke grondslagen zijn om tot handhaving en sluiting van campings en vakantieparken over te gaan? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dit gebrek aan wet- en regelgeving oplossen?2
Het college van burgemeester en wethouders beschikt op basis van verschillende wetten over diverse handhavingsinstrumenten om te zorgen voor een juist gebruik van campings en vakantieparken. Voor het overgrote deel zijn gemeenten zelf verantwoordelijk voor het opstellen van die regels in bestemmingsplannen op grond van de Wet ruimtelijke ordening, en bijvoorbeeld (algemene plaatselijke) verordeningen op grond van de Gemeentewet. Daarnaast gelden er voor de staat en het gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen regels op grond van de Woningwet. Ook heeft de burgemeester een aantal bevoegdheden op grond van de Gemeentewet en de Opiumwet in het kader van de openbare orde en drugsgerelateerde overtredingen. Momenteel ben ik nog niet overtuigd van de noodzaak en de wenselijkheid van het creëren van extra bevoegdheden. Het gesprek met gemeenten en met andere departementen over de vraag wat het Rijk behalve op het terrein van wet- en regelgeving en in aanvulling op de huidige inzet meer gecoördineerd kan doen om de gemeentelijke aanpak te ondersteunen is reeds geïnitieerd.
Welke lessen kan de ambtelijke regiegroep, waarin alle overheden (rijk, provincie en gemeente), hulpdiensten, gezondheidsorganisaties en Taskforce Brabant-Zeeland zitten, trekken uit de casus in Zundert, zodat niet in elke gemeente het wiel opnieuw uitgevonden hoeft te worden en problemen in de toekomst kunnen worden voorkomen?
Ik heb met de gemeente Zundert afgesproken te ondersteunen bij het uitvoeren van een evaluatie naar de aanpak van de ontstane situatie op Fort Oranje. De lessen die hieruit getrokken worden kunnen ook voor andere gemeenten van nut zijn. Tevens ontwikkelt het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) in opdracht van de Minister van Veiligheid en Justitie een handreiking met instrumenten om veiligheidsvraagstukken rond vakantieparken vanuit verschillende rechtsgebieden aan te pakken. Deze handreiking zal in de vorm van een webdossier op de site van het CCV worden geplaatst.
Het bericht dat malware mogelijk energiebedrijven kan platleggen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «IT-beveiliger ESET ontdekt Industroyer, de gevaarlijkste malware gericht op industriële systemen sinds Stuxnet»?1
Ja.
Deelt u de door IT-beveiliger ESET gebezigde stelling dat de malware Win32/Industroyer mogelijk ook schade aan zou kunnen richten aan Nederlandse energiebedrijven of die zelfs stil zou kunnen leggen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In de Nederlandse energiesector wordt veelal gebruik gemaakt van apparatuur en communicatieprotocollen gelijk aan, dan wel vergelijkbaar met, de apparatuur en protocollen waar de malware Industroyer zich op richt. Dit is inherent aan standaardisering en interoperabiliteit. Het is niet uit te sluiten dat de malware ingezet zou kunnen worden tegen systemen van Nederlandse energiebedrijven.
Om schade aan te kunnen richten met de malware dient een aanvaller van buitenaf toegang tot het netwerk van het doelwit te verkrijgen. Pas daarna kan de malware worden ingezet om te communiceren met industriële controlesystemen. Het is qua weerbaarheid dan ook zaak dat partijen er zorg voor dragen dat een aanvaller van buitenaf niet binnendringt op het netwerk om deze aanvalstechniek in te zetten. Dit vraagt niet om een andere inzet dan bij de bescherming tegen andere aanvallen. Het is aan de partijen zelf om maatregelen te nemen die de kans op misbruik beperken of wegnemen, zoals het installeren van software-updates om kwetsbaarheden weg te nemen, en om maatregelen te nemen die de impact van misbruik kunnen beperken, zoals het implementeren van detectie- en monitoringoplossingen om aanwezigheid van (bekende vormen van) malware te kunnen herkennen. Het managen van cybersecurityrisico’s is voor de energiebedrijven een continu proces. Uiteraard ligt de verantwoordelijkheid voor informatiebeveiliging primair bij de partijen zelf.
Is het waar dat Nederlandse energiebedrijven dezelfde of soortgelijke apparatuur en industriële communicatieprotocollen gebruiken als het Oekraïense bedrijf dat vatbaar is gebleken voor deze malware? Zo ja, welke conclusie trekt u hieruit?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, in het geval er sprake is van vitale infrastructuur zoals energiebedrijven, ook de rijksoverheid een verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van de bescherming daarvan? Zo ja, hoe wordt daar in dit concrete geval inhoud aan gegeven? Zo nee, waarom niet?
Overheid en vitale organisaties werken in Nederland samen aan de bescherming van de vitale infrastructuur. De rol van de overheid wordt in generieke zin onder andere ingevuld door middel van wet- en regelgeving. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) van het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft tot taak vitale aanbieders over dreigingen en incidenten te informeren en adviseren en daarbij zo nodig ook anderszins bijstand te verlenen, teneinde maatschappelijke ontwrichting die daarvan mogelijkerwijs het gevolg is te voorkomen en beperken.
Transport en distributie van elektriciteit en gas zijn aangemerkt als vitale processen. Op grond van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet hebben de netbeheerders de verantwoordelijkheid zorg te dragen voor een veilig en efficiënt transport van energie. ICT beveiliging maakt daar intrinsiek onderdeel van uit. De netbeheerder dient datgene te doen dat binnen zijn (juridische) mogelijkheden ligt om de integriteit van zijn netwerk te beschermen. Op een goede taakuitoefening door de netbeheerders ziet de toezichthouder ACM toe. Energiebedrijven onderhouden contact met relevante overheidsdiensten en partner organisaties om de security controls aan te passen aan nieuwe threat intelligence.
Voorts zij nog gewezen op de Europese Netwerk- en informatiebeveiligingsrichtlijn en de implementatiewetgeving die hiervoor in voorbereiding is, die onder meer voorziet in de verplichting van vitale aanbieders in de energiesector om passende beveiligingsmaatregelen te nemen met betrekking tot hun netwerk- en informatiesystemen, en toezicht op de naleving daarvan. Het implementatiewetsvoorstel is op 16 juni jl. in consultatie gebracht.
Biedt ESET zelf concrete (commerciële) oplossingen voor de bescherming tegen de in het bericht genoemde malware? Is die ook bruikbaar voor Nederlandse energiebedrijven? Zijn er ook andere bedrijven die diensten aanbieden om deze bedreigingen tegen te gaan?
Ja, ESET biedt als leverancier oplossingen aan voor bescherming van systemen. In algemene zin geldt dat meerdere digitale beveiligingsbedrijven commerciële toepassingen aanbieden. Het is aan partijen zelf of en op welke wijze zij hiervan in het kader van de beveiliging van hun systemen gebruik maken.
Wat het concrete incident in Oekraïne betreft merk ik overigens nog op dat ESET hiervan actief melding heeft gemaakt bij het NCSC en partijen in de energiesector. De relevante Nederlandse partijen waren dan ook tijdig op de hoogte van het rapport van ESET. Het NCSC blijft de situatie monitoren met het oog op het waar nodig tijdig kunnen informeren en adviseren van genoemde partijen.
Nationale veiligheidseisen bij aanbestedingen van cruciale communicatiediensten van de overheid |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Zorgen om aanbestedingen» en het jaarbericht 2016 van het Agentschap Telecom?1
Ja.
Kunt u aangeven of bij de aanbestedingen van cruciale communicatiediensten van de overheid de kostprijs een van de belangrijkste selectiecriteria is? Zo ja, brengt dit dan geen veiligheidsrisico’s met zich mee? Zo nee, waar blijkt dit uit?
Onder de term «cruciale» in uw vraag wordt door mij steeds begrepen «essentiële veiligheidsbelangen», dan wel «gevoelige informatie».
Bij opdrachten voor cruciale communicatiediensten van het Rijk, vindt de gunning plaats op grond van de economische meest voordelige inschrijving, in beginsel vastgesteld op basis van de beste prijs-kwaliteitverhouding. Behalve (kost)prijs is kwaliteit hierin een belangrijk criterium, waarin mede aspecten als veiligheid, innovatie en duurzaamheid zijn begrepen. Iedere inschrijver zal moeten voldoen aan de overeenkomstig de Nederlandse wet- en regelgeving gestelde eisen gericht op informatiebeveiliging. Zie in dit verband ook mijn antwoord op vraag 3 van de vragen van de leden Hijink en Van Raak over de aanbesteding mobiele telefonie van 27 juni 20172.
Wat is de reden dat deze aanbesteding openbaar is? Waarom heeft u geen beroep gedaan op het wetsartikel dat bepaalt dat bij nationale veiligheid niet openbaar aanbesteed hoeft te worden (zo wordt de renovatie van de Tweede Kamer niet openbaar aanbesteed)?2
Voor zover met «deze aanbesteding» de aanbesteding in het hierboven aangehaalde bericht «Zorgen om aanbestedingen» (IWR2017|Mobiele telefonie) wordt bedoeld, is de reden dat het bij deze opdracht het normale gebruik van sim-kaarten en mobiele telefoontoestellen door ministeries betreft. Dit zijn geen cruciale communicatiediensten.
Op welke manier worden nationale veiligheidsbelangen meegenomen bij aanbestedingen van de overheid op het gebied van cruciale communicatiediensten?
Bij opdrachten op het gebied van cruciale communicatiediensten moet worden voldaan aan de overeenkomstig de Nederlandse wet- en regelgeving gestelde eisen inzake informatiebeveiliging en privacy. Indien er bij de opdracht ook sprake is van persoonsgegevens wordt met de ondernemer aanvullend een zogenoemde verwerkersovereenkomst gesloten, waarin nadere voorwaarden worden gesteld inzake de verwerking van persoonsgegevens en de beveiliging ervan. Zie in dit verband ook mijn antwoord op vraag 3 van de vragen van de leden Hijink en Van Raak over de aanbesteding mobiele telefonie van 27 juni 20174.
Vindt u dat op dit moment voldoende nationale veiligheidseisen worden opgenomen in de aanbestedingseisen van dit soort type aanbestedingen? Zo ja, kunt u dat nader toelichten? Zo nee, wat gaat u daaraan doen? Is dit een reden om opnieuw aan te besteden?
Ja. Zie mijn antwoord op vraag 2 en vraag 4.
Verwacht u in het licht van de aanstaande Brexit dat de Britse inlichtingendiensten via hacks zullen proberen zoveel mogelijk informatie uit andere landen te verzamelen? Zo ja, acht u het dan verstandig dat een Brits bedrijf aanbestedingen kan winnen op het gebied van cruciale communicatiediensten in Nederland?
Ik kan in het openbaar geen uitspraak doen over specifieke gevallen. In het algemeen geldt dat inlichtingenactiviteiten van buitenlandse mogendheden op Nederlands grondgebied zonder voorafgaande instemming van de Nederlandse regering, niet zijn toegestaan. Indien geconstateerd wordt dat een buitenlandse mogendheid zonder instemming dergelijke activiteiten verricht op Nederlands grondgebied, treft de Nederlandse regering maatregelen.
Kunt u in zijn algemeen aangeven of de kans groter wordt op hacks van buitenlandse inlichtingendiensten op cruciale communicatiediensten indien de taken hieromtrent worden uitgevoerd door een buitenlands bedrijf? Zou u dit kunnen toelichten?
In het algemeen geldt dat aanbieders van communicatiediensten die in Nederland actief zijn, moeten voldoen aan alle terzake geldende wet- en regelgeving, waaronder waarborgen rondom de beveiliging van de informatie en de privacy van de klanten. Dat geldt ook voor in Nederland actieve aanbieders die in buitenlandse handen zijn. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 6.
Is het juridisch mogelijk om bij de aanbesteding van cruciale en gevoelige communicatiediensten eisen op te nemen over de herkomst van een onderneming of de vestigingsplaats van de onderneming? Zo nee, zou u het wenselijk achten dat dit wel juridisch mogelijk wordt?
Wanneer het bij een opdracht van het Rijk om cruciale en gevoelige communicatiediensten gaat, dan wordt deze opdracht in beginsel niet openbaar aanbesteed maar wordt gebruik gemaakt van de uitzondering artikel 2.23, lid 1, sub e Aanbestedingswet 2012 (geheim verklaard) zodat de opdracht één op één aan een bepaalde ondernemer kan worden gegund, dan wel aanbesteed op basis van de Aanbestedingswet op Defensie en Veiligheid op grond waarvan buitenlandse ondernemers van buiten de Europese Unie van de aanbesteding kunnen worden uitgesloten (artikel 1.7 Aanbestedingswet op Defensie en Veiligheid).
Kunt u aangeven of de Nederlandse overheid de eis opneemt bij aanbestedingen van cruciale communicatiediensten van de overheid dat bij calamiteiten de dienstverlener dicht in de buurt moet zijn om dit op te kunnen lossen? Zo nee, bent u bereid dit in het vervolg standaard op te nemen in de aanbestedingseisen van dit soort aanbestedingen?
In beginsel worden bij opdrachten geen eisen gesteld over de locatie van een dienstverlener. In plaats daarvan wordt van de ondernemer verlangd dat deze voldoet aan de eisen die worden gesteld aan de termijn waarbinnen door de ondernemer eventuele calamiteiten moeten worden opgelost. Dit acht ik afdoende en zie daarom geen reden om voortaan standaard eisen over de nabijheid van een ondernemer op te nemen.
Op welke manier toetst de Nederlandse overheid of de opgenomen (veiligheids-)eisen na de aanbesteding van cruciale communicatiediensten werkelijk worden uitgevoerd? Kunt u aangeven of de Nederlandse overheid op dit moment beschikt over voldoende capaciteit om dit soort toetsen uit te kunnen voeren? Zo nee, bent u bereid meer capaciteit hiervoor beschikbaar te stellen?
Voor communicatie van staatsgeheime informatie is in het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijkdienst Bijzondere Informatie 2013 (VIRBI 2013) bepaald dat ministeriële goedkeuring noodzakelijk is, voorzien van een advies van de Werkgroep Bijzondere Informatie. Voorafgaand aan een dergelijk advies zijn dergelijke producten door het Nationaal Bureau Verbindingsbeveiliging van de AIVD (NBV) geëvalueerd.
Tijdens de uitvoering van een opdracht wordt via contractmanagement toegezien op de nakoming door de ondernemer van de gestelde eisen betreffende wezenlijke belangen van veiligheid. Ik heb geen aanwijzingen dat de capaciteit hiervoor onvoldoende is.
Deelt u de mening van professor Bas de Jong dat er op het terrein van nationale veiligheidsbelangen nog geen consequent beleid wordt gevoerd door de Nederlandse overheid? Kunt u hierbij toelichten waarom er volgens u wel of geen consequent beleid wordt gevoerd op dit gebied?
Nee, ik deel deze mening niet. Op grond van het Besluit van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, van 1 juni 2013, nr. 3124134, Voorschrift Informatiebeveiliging Rijkdienst Bijzondere Informatie 2013 (VIRBI 2013), wordt per departement beveiligingsbeleid vastgesteld.
Voorts is, zoals in de Kamerbrief van 22 mei jl. van de Minister van Veiligheid en Justitie5 aangegeven, een interdepartementaal programma in uitvoering gericht op het versterken van de economische veiligheid. Aan de hand van ex-ante-analyses worden voor elke sector binnen de vitale infrastructuur eventuele risico’s voor de nationale veiligheid bij buitenlandse investeringen en aanbestedingen van overheidsopdrachten in kaart gebracht om te bepalen of het bestaande instrumentarium van de overheid voldoende waarborgen biedt en zo nodig aanvullende maatregelen te nemen. Op dit moment zijn er drie ex-ante-analyses uitgevoerd: waterkeren, energie en ICT/telecom. Alle overige nog uit te voeren ex-ante-analyses zijn op dit moment in voorbereiding of gaande.
In genoemde brief is ook gemeld dat ter vergroting van de bewustwording van mogelijke risico’s voor de nationale veiligheid bij inkoop en aanbestedingen voorlichtingsbijeenkomsten voor Rijksinkopers zijn gehouden en dat ter ondersteuning van de praktijk een handreiking in voorbereiding is ten behoeve van risico-inschatting en het stellen van selectiecriteria en contractuele voorwaarden. Mede aan de hand hiervan kan beoordeeld worden of bij een aanbesteding nationale veiligheidsbelangen aan de orde zijn en welke beheersmaatregelen in dat geval passend zijn.
Op welke manier opereren andere Europese lidstaten bij aanbestedingen op het gebied van nationale veiligheid bij cruciale communicatiediensten van de overheid? Zijn er landen die strengere aanbestedingseisen hanteren op het gebied van de nationale veiligheid bij cruciale communicatiediensten? Zo ja, welke zijn dat en welke strengere eisen stellen zij?
Andere lidstaten zijn wat de mogelijkheden voor het aanbesteden van hun opdrachten van cruciale communicatiediensten gehouden aan dezelfde Europese regelgeving als lidstaat Nederland. Zie antwoord op vraag 8.
Belastingontwijking door mijnbouwbedrijven via Nederland |
|
Tom van der Lee (GL), Isabelle Diks (GL) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Op de website van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is recent het rapport «Tax avoidance by mining companies in developing countries» geplaatst; is het waar dat dit rapport is geschreven door Profundo en het Offshore kenniscentrum in opdracht van de Minister?1
Ja
Deelt u de conclusie van het onderzoek dat de 38 bestudeerde financierings- en houdstermaatschappijen hoog scoren op de opgestelde 28 indicatoren voor belastingontwijking? Zo ja, welke gevolgen verbindt u hieraan?
Het onderzoek laat zien dat Nederland een relevante schakel is in operationele en financiële structuren van veel internationale mijnbouwbedrijven die actief zijn in ontwikkelingslanden.
Het onderzoek signaleert risico’s op belastingontwijking, maar het ontbrak de onderzoekers aan de nodige fiscale gegevens om te kunnen concluderen dat de structuren ook werkelijk voor belastingontwijking worden benut. De relevante informatie uit dit onderzoek zal door de Belastingdienst worden meegewogen in het toezichtproces.
In het rapport worden op een viertal terreinen aanbevelingen gedaan om belastingontwijking in de mijnbouwsector in ontwikkelingslanden tegen te gaan: transparantie, misbruik van belastingverdragen, capaciteitsopbouw en onderzoek.
Sinds 2015 is een groot aantal maatregelen genomen, overeengekomen of aangekondigd om belastingontwijking tegen te gaan, onder andere op het gebied van het vergroten van transparantie, antimisbruikbepalingen en technische assistentie. De aanbevelingen in het rapport sluiten aan bij de intensivering van bestaand beleid die reeds gang is gezet.
Wat is uw reactie op de uitkomst dat a) de onderzochte financiering- en houdstermaatschappijen bijna geen werknemers hebben in Nederland, en b) dat 31 van de 35 bedrijven waarvan data beschikbaar is helemaal geen werknemers hebben op Nederlandse bodem?
Multinationals en investeringsmaatschappijen maken regelmatig gebruik van Nederland als onderdeel van hun vennootschapsrechtelijke inrichting vanwege het gunstig vestigingsklimaat. Verschillende factoren dragen hieraan bij. Een kwalitatief onderscheidend civielrechtelijke stelsel en bijbehorende rechtspleging, hoogopgeleide en internationaal georiënteerde werknemers, goede infrastructuur een uitgebreid netwerk van belastingverdragen om dubbele belasting te voorkomen en andere fiscale modaliteiten.
In voorkomende gevallen wordt het beheer van Nederlandse vennootschappen door een trustkantoor uitgevoerd.
Trustkantoren fungeren dan als poortwachters van het Nederlandse financieel stelsel. Dit houdt in dat trustkantoren zich moeten inspannen om te voorkomen dat het Nederlandse financieel stelsel wordt gebruikt voor het witwassen van geld, het financieren van terrorisme of voor andere handelingen die als maatschappelijk onbetamelijk worden beschouwd. Om deze poortwachterfunctie te kunnen vervullen dienen trustkantoren hun bedrijfsvoering zo in te richten dat integriteitsrisico’s worden gesignaleerd en kunnen worden beheerst. In dat kader wordt van trustkantoren verwacht dat zij bij hun dienstverlening voortdurend onderzoeken of hun cliënten betrokken zijn bij niet-integer handelen. Om potentieel misbruik te onderkennen, dienen zij zich tot in detail op de hoogte te stellen van hun cliënten, te bedienen doelvennootschappen en de ratio van hun dienstverlening.
Ook kan de vraag opkomen of een Nederlandse vennootschap terecht een beroep doet op verdragen. Dat is één van de aspecten die in het OESO/G20 project Base Erosion and Profit Shifting (BEPS) aan de orde is gekomen. Het gaat daarbij om situaties waarin geen belastingverdrag bestaat tussen het land van de investeerder (het woonland) en het land waarin de investeringen worden gedaan (het bronland). Om bronbelastingen op uitgaande betalingen (dividenden, rente of royalty’s) in het bronland te voorkomen worden de investeringen gedaan via een vennootschap die gevestigd is in een land (het schakelland) dat wel een verdrag heeft met het bronland. De vraag komt dan op onder welke omstandigheden deze opzet als misbruik gekwalificeerd moet worden en of de verdragsvoordelen uit het verdrag tussen het bronland en het schakelland geweigerd kunnen worden.
Het BEPS-project doet onder andere de aanbeveling om in belastingverdragen de bepaling op te nemen dat de verdragsvoordelen niet van toepassing zijn wanneer één van de hoofddoelen van de structuur is gericht op het verkrijgen van die voordelen, de zogenoemde principal purposes test (PPT). Het feit dat er in het schakelland geen werknemers in dienst zijn kan daarbij een aanwijzing zijn, waarbij opgemerkt moet worden dat de functies van een vennootschap niet per se door eigen werknemers uitgevoerd moeten worden maar ook kunnen worden uitbesteed of worden uitgevoerd door ingehuurd personeel. Door ondertekening van het Multilaterale Instrument ter aanpassing van belastingverdragen en door een intensieve benadering van 23 ontwikkelingslanden waarmee Nederland een verdrag heeft, probeert Nederland dergelijke PPT-bepalingen in zoveel mogelijk verdragen op te nemen.
Wat is uw reactie op de conclusie van de onderzoekers dat in ieder geval negen van de elf mijnbouwconcerns offshore bedrijven bezitten, die geleid worden door trustbedrijven?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de conclusie dat Nederland het risico loopt dat de belastingverdragen en de bilaterale handelsverdragen (BIT’s) fiscaal misbruikt worden door internationale mijnbouwbedrijven die geen reële economische activiteiten ontplooien in Nederland?
Wat de belastingverdragen betreft, ligt het fiscalerisico in deze gevallen niet bij Nederland maar bij de verdragspartners. Het zijn immers deze landen die hun recht om te heffen niet (kunnen) uitoefenen. Om het andere land zo goed mogelijk in staat te stellen op dat risico in te spelen wisselt Nederland relevante informatie uit. Onder andere om die informatie-uitwisseling te verbeteren heeft Nederland eenzijdig substance eisen gesteld en moeten belastingplichtigen daarover informatie aan de Nederlandse belastingdienst leveren.
Fiscaal misbruik doet zich niet voor in relatie tot de Nederlandse bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten (IBO’s) ofwel Bilateral Investment Treaties (BITs). Deze beschermen Nederlandse bedrijven en particulieren die in het buitenland investeren. Een investeringsbeschermingsovereenkomst biedt niet meer bescherming dan gebruikelijk onder Nederlands recht, bijvoorbeeld op het gebied van non-discriminatie en onteigening. Op dit moment herziet Nederland de model tekst voor zijn bestaande en toekomstige investeringsbeschermingsovereenkomsten. Zodra dit proces is afgerond, zal Nederland zijn bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten heronderhandelen. In lijn met de nieuwe EU-inzet voor investeringsbescherming zal de definitie van investeerder worden aangescherpt.
Deelt u de mening dat ontwikkelingslanden – naast de invoering van antimisbruikbepalingen – baat hebben bij de toekenning van ruimere belastingrechten dan nu het geval is (inclusief nog te ratificeren verdragen met Malawi, Zambia en Kenia) in bilaterale belastingverdragen?
Het primaire doel van een belastingverdrag met een ontwikkelingsland is hetzelfde als het doel van ieder ander belastingverdrag, namelijk ervoor te zorgen dat dubbele belasting wordt voorkomen en te voorzien in verbeterde rechtszekerheid en administratieve samenwerking. De bijzondere positie van ontwikkelingslanden en het belang dat Nederland hecht aan een succesvolle fiscale ontwikkeling van deze staten, rechtvaardigen enige afwijkingen van het Nederlandse verdragsbeleid ten opzichte van verdragen met ontwikkelde landen. In onderhandelingen over belastingverdragen met ontwikkelingslanden is Nederland daarom bereid om bijvoorbeeld hogere bronheffingen en een ruimer vaste inrichtingsbegrip overeen te komen. Ook wordt veel aandacht besteed aan het onderwerp belastingontwijking. Belastingontwijking is immers een serieus probleem voor ontwikkelingslanden, aangezien deze de zwakke overheidsfinanciën van die landen relatief hard raakt.
Zo heeft Nederland in 2014 23 ontwikkelingslanden benaderd om antimisbruikbepalingen op te nemen in de bilaterale belastingverdragen. Tot nu toe is met tien ontwikkelingslanden (ambtelijk) overeenstemming bereikt over de opname van een antimisbruikbepaling in het verdrag. Daarnaast neemt Nederland deel aan het Multilaterale Instrument (hierna: MLI) om de verdragen in overeenstemming te brengen met de verdragsbepalingen van het OESO/G20 BEPS-project (waaronder een antimisbruikbepaling). In de kabinetsbrief van 28 oktober 20162 komt naar voren dat Nederland voornemens is om zoveel mogelijk verdragen onder het MLI te brengen, waaronder de verdragen met ontwikkelingslanden. Het MLI biedt daardoor een alternatieve route om op efficiënte wijze antimisbruikmaatregelen in de verdragen met ontwikkelingslanden op te nemen.
Ook werd mede op Nederlands initiatief tijdens de Financing for Development Conferentie in 2015 het Addis Tax Initiative (ATI) gelanceerd. Met het ATI zegden donoren toe om de beschikbare middelen voor technische assistentie ter versterking van belastingbeleid en belastingdiensten uiterlijk in 2020 gezamenlijk te hebben verdubbeld. Het is de bedoeling de totale Nederlandse inzet te laten toenemen van € 3 miljoen in 2015 naar ongeveer € 8 miljoen in 2018–2020. Onder meer helpt Nederland ontwikkelingslanden om hun kennis van belastingverdragen te verbeteren.
Zullen de belastingautoriteiten in ontwikkelingslanden toegang krijgen tot het register voor uiteindelijk belanghebbenden (UBO) of gaat u hen op andere wijze in staat stellen om relevante informatie te verkrijgen?
Het recent geconsulteerde concept wetsvoorstel Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden3 bevat het voornemen om in een Nederland een (gedeeltelijk) openbaar register van uiteindelijk belanghebbenden (ultimate beneficial owners, UBO’s) op te zetten. De kern van het conceptwetsvoorstel is dat een deel van het Nederlandse UBO-register openbaar, dus voor iedereen, toegankelijk is na registratie en betaling van een vergoeding voor inzage. Het Nederlandse UBO-register kent tevens een besloten deel, waarin aanvullende UBO-informatie wordt opgenomen. Dit besloten deel is alleen toegankelijk voor daartoe specifiek aangewezen bevoegde (Nederlandse) autoriteiten en de Financiële inlichtingen eenheid Nederland. Buitenlandse belastingautoriteiten kunnen het openbare deel van het Nederlandse UBO-register raadplegen. Uiteraard kunnen buitenlandse belastingautoriteiten ook via de daartoe geëigende officiële kanalen een verzoek tot informatie indienen bij de Belastingdienst.
Bent u het eens met de aanbeveling dat Nederland de lijst van vestigingscriteria zou moeten uitbreiden om verdragsmisbruik te voorkomen?
In de kabinetsbrief van 4 november 20164 is op verzoek van uw Kamer een aantal mogelijkheden geschetst voor het aanscherpen van deze criteria voor in Nederland gevestigde vennootschappen met als doel het voorkomen van verdragsmisbruik. Het is niet aan dit kabinet om hier een vervolg aan te geven.
Kunt u aangeven in hoeverre de aanpak van belastingontwijking in (gesprekken over) de mijnbouwgerelateerde convenanten op de agenda staat?
Het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)-sectorconvenant voor de goudsector is ondertekend op 19 juni jl. Daarin wordt conform de gewijzigde motie van de leden Schouten en Grashoff5 expliciet duidelijk gemaakt dat een van de risico’s in deze sector belastingontwijking is. In aanloop naar de ondertekening van het convenant is toenadering gezocht tot de Nederlandse vestigingen van internationale goudmijnbouwbedrijven. Hoewel deze bedrijven wel geïnteresseerd waren om mee te werken aan een dialoog over maatschappelijk verantwoord ondernemen, was het voor hen nog niet mogelijk om het convenant te ondertekenen. Daarom is een van de toezeggingen van de overheid in het kader van het goudconvenant (artikel 6.7.g) dat ze deze Nederlandse vestigingen van internationale goudmijnbedrijven zal stimuleren om ondertekenaar van het convenant te worden en/of zal stimuleren conform het convenant te handelen. Daartoe zullen de volgende drie stappen gezet worden: (1) Jaarlijks zal door de convenantspartijen geanalyseerd worden of de Nederlandse vestigingen van internationale goudmijnbouwbedrijven conform de OECD Due Diligence Guidance for Responsable Mineral Supply Chains handelen en of er voortgang is; (2) Jaarlijks zal een conferentie georganiseerd worden met deze bedrijven om de bevindingen te bespreken en (3) Gepaste actie zal ondernomen worden tegen bedrijven die niet meewerken of de uitgangspunten van het convenant schenden.
Wat betreft het metaalsectorconvenant, dat onder meer betrekking heeft op een aantal grondstoffen uit het onderzoeksrapport, bevinden de discussies zich nog in de oriënterende fase. De OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen, waarvan Hoofdstuk XI is gewijd aan belastingen, vormen de basis van de convenanten en het risico op belastingontwijking zal dus worden meegenomen bij de dialoog over de risico’s. Het is nog niet mogelijk vast te stellen welke rol het risico op belastingontwijking precies gaat spelen in de uiteindelijke afspraken die vastgelegd worden in het convenant. Dit geldt eveneens voor het (mogelijke) traject in de hernieuwbare energiesector.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat belastingontwijking één van de prioritaire thema’s wordt binnen deze (en andere) convenanten?
De IMVO-convenanten zijn gebaseerd op de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen waarin een hoofdstuk over belastingen is opgenomen. Dit betekent dat hierover in IMVO-convenanten nadere afspraken kunnen worden opgenomen. Alle convenanten zijn de uitkomst van een onderhandeling tussen de partijen die het ondertekenen: bedrijven, maatschappelijke organisaties, vakbonden en de overheid. Een deel van de onderhandeling betreft de onderwerpen en IMVO-risico’s waarover in het convenant afspraken zullen worden gemaakt. Partijen bespreken welke risico’s prioriteit hebben en volgen daarbij de methodologie uit de OESO-richtlijnen. Deze methodologie geeft aan dat bij de prioritering rekening moet worden gehouden met de ernst van de eventuele negatieve effecten en de kans dat het risico optreedt. De overheid zal het thema belastingontwijking actief ter overweging inbrengen bij de vaststelling van de convenantprioriteiten. Of in convenanten afspraken worden gemaakt over de aanpak van belastingontwijking is afhankelijk van de gezamenlijke analyse van dit risico en wat maatschappelijke organisaties, vakbonden, bedrijven en overheid vervolgens gezamenlijk besluiten.
Het bericht dat Brabantse criminelen in buitengebieden vrij spel zouden hebben |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Brabantse criminelen hebben buiten vrij spel»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van de genoemde onderzoekers dat, hoewel de aanpak van criminaliteit in collegeprogramma’s en het integriteitsbeleid van alle Brabantse gemeenten is verankerd, dat voor wat betreft het gemeentelijke buitengebied zelden tot concrete daden leidt? Zo ja, waarom deelt u die mening en beschikte u al eerder over deze informatie? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en waaruit blijkt het tegendeel van wat de onderzoekers beweren?
Ik heb u op 31 januari 2017 het WODC-onderzoek «Bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit, een stand van zaken» toegezonden.2 Er is in dit onderzoek gekeken naar de stand van zaken anno 2016 van het bewustzijn van gemeenten van georganiseerde criminaliteit, het door hen daartegen ingezette instrumentarium en de mate van samenwerking met andere partners daarbij en de mening van de gemeenten over de ondersteuning door de RIEC’s. Tevens is gekeken naar eventuele verschillen tussen 2009, 2012 en 2016. Hieruit is een aantal positieve lijnen naar voren gekomen: het bewustzijn is wederom toegenomen en het zicht op het voorkomen van georganiseerde criminaliteit is over de hele linie toegenomen. Daarnaast is er sprake van een bestuurlijk en organisatorische verankering van de aanpak; meer dan twee maal zoveel gemeenten heeft een min of meer vastomlijnde structuur voor de aanpak en gemeenten hebben meer capaciteit vrijgemaakt voor de aanpak ten opzichte van 2012.
Ik heb daarnaast aangegeven dat er ook enkele kanttekeningen zijn te plaatsen. Zo ontbreekt bij een deel van de gemeenten nog een gevoel van urgentie omdat zij geen feitelijk zicht hebben op de aanwezige georganiseerde criminaliteit. In het onderzoek «Ondertussen in het buitengebied» van BMC en het CCV, waar het aangehaalde artikel op is gebaseerd, wordt dit een vicieuze cirkel genoemd: omdat er geen urgentie is, wordt geen informatiepositie opgebouwd. En hoewel de aanpak bij meer gemeenten bestuurlijk en organisatorisch is verankerd, blijft de borging fragiel, vooral bij kleinere gemeenten.
Is het waar dat er sprake is van een vicieuze cirkel van gebrek aan bestuurlijke aanpak en een tekort aan informatieopbouw? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u de door de onderzoekers genoemde oorzaken van het achterblijven van daadwerkelijk ingrijpen, namelijk dat vanwege economische belangen het buitengebied niet als ondermijningslocatie wordt gekenmerkt, dat bestuurders de lokale gemeenschap niet willen confronteren met de problematiek, het teveel werk op ruimtelijk en sociaaleconomisch gebied met zich meebrengt, er te veel wordt meegedacht met lokale ondernemers die de criminaliteit faciliteren en door versnippering binnen de gemeentelijke organisatie, onvoldoende ambtelijke capaciteit of gebrek aan slagkracht bij de burgemeester? Zo nee, wat herkent u niet en waaruit blijkt het tegendeel anders dan uit papieren plannen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de oplossingen die de onderzoekers aandragen, waaronder het actiever stimuleren van bedrijvigheid in het buitengebied bijvoorbeeld door op huisjesparken permanente bewoning onder voorwaarden toe te staan, het bewustmaken van ondernemers door de lokale overheid van de risico’s van ondermijnende criminaliteit of een collegebrede aanpak die het veiligheidsdomein ontstijgt (ook handhaving, sociale zaken, economie, milieu en openbare ruimte) en meer inzet van buitengewone opsporingsambtenaren (BOA’s)? Zo ja, wat is er nodig om lokale overheden hiervan te doordringen en hen erbij te helpen? Zo nee, welke oplossingen deelt u niet en waarom niet? Op welke wijze kan het kabinet aanjagen en helpen dat lokale plannen tot daden worden omgezet?
De effectiviteit van de door de onderzoekers genoemde oplossingen kan niet in algemene zin worden beoordeeld, maar dient in onderlinge samenhang en met inachtneming van de lokale context te worden bezien. De beoordeling daarvan is primair aan de lokale autoriteiten. Ik sluit mij aan bij de conclusie van de onderzoekers dat problematiek van verouderde vakantieparken voor een belangrijk deel voorkomen en aangepakt kan worden met maatregelen buiten het veiligheidsdomein. Samenwerking met de provincie is hierbij essentieel. Een voorbeeld van een dergelijke aanpak is het programma Vitale Vakantieparken op de Veluwe, waarin provincie Gelderland, elf gemeenten, recreatieondernemers en vele andere betrokkenen werken aan innovatie, herstructurering, veiligheid en leefbaarheid. Vanuit het Rijk is, op verzoek, bijgestaan met onder meer expertise. Tevens staat het Rijk de gemeente Zundert bij met expertise bij de aanpak van de problematiek op camping Fort Oranje.
Indien er sprake is van georganiseerde ondermijnende criminaliteit is een collegebrede aanpak gewenst. De RIEC’s vervullen al jaren een sleutelrol bij het realiseren van een dergelijke integrale en bestuurlijke aanpak. Mijn ambtsvoorganger heeft daarom op 5 december 2016 bij brief aan de RIEC-burgemeesters kenbaar gemaakt de subsidie voor de RIEC’s en het LIEC na 2017 met vier jaar te verlengen. Om dit onderdeel van de aanpak van ondermijning kracht bij te zetten stel ik voor 2017 € 450.000,– en vanaf 2018 jaarlijks € 1.000.000,– extra beschikbaar voor de RIEC’s en het LIEC voor het opstellen van regionale integrale ondermijningsbeelden en een landelijk ondermijningsbeeld.3
Een ander belangrijk onderdeel in de versterking van de aanpak van ondermijning is het smeden van maatschappelijke coalities, zoals bijvoorbeeld met bedrijven en branches die bewust en onbewust een faciliterende rol spelen. Het is van groot belang dat ook deze partijen zich bewust worden van de rol die ze spelen en de impact daarvan. Om deze publiek-private samenwerking te stimuleren heb ik per 2018 jaarlijks € 450.000,– gealloceerd (€ 250.000,– in 2017). Publiek-private samenwerking op het terrein van bestrijding van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit in relatie tot vakantieparken past in de doelstellingen van dit budget en ik roep partijen dan ook op hiervan gebruik te maken.
Vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt voorts een voorziening opgezet ter ondersteuning van politieke ambtsdragers bij vraagstukken op het gebied van veiligheid, ondermijning en daarmee samenhangende integriteitvraagstukken. Hiervoor is jaarlijks een bedrag van € 600.000,– euro gereserveerd. Uw Kamer wordt hierover binnenkort uitvoerig schriftelijk geïnformeerd.
Het bericht 'Tbs'er Mike J. in 2018 buiten de kliniek' |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht over de veroordeelde moordenaar van Rowena Rikkers (het meisje van Nulde)?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit het zoveelste bewijs is dat tbs’ers (en in dit geval iemand die is veroordeeld voor een gruwelijke moord) bij wie wordt vermoed dat de kans op herhaling groot is, nooit op verlof mogen worden gestuurd? Zo nee, waarom niet?
Nee. De opgelegde tbs-maategel is gericht op het behandelen van de onderliggende stoornis en een veilige terugkeer in de samenleving. Zoals ik ook in de beantwoording van eerdere Kamervragen heb benadrukt: een essentieel onderdeel van deze tbs-maatregel is het verlof.
Verlof tijdens de tbs-behandeling is alleen mogelijk na uitvoerige beoordeling van de aanvraag door verschillende partijen, waaronder de gedragsdeskundigen van de kliniek en het onafhankelijke Adviescollege Verloftoetsing Tbs (AVT).
Door het gefaseerd en zorgvuldig toestaan van vrijheden en het telkens toetsen van het verloop van het verlof, kunnen tbs-gestelden op een verantwoorde manier resocialiseren en worden de maatschappelijke risico’s zoveel mogelijk beperkt.
Daarnaast heeft het voor de verlofmachtiging gevolgen als de tbs-gestelde zich niet aan de gemaakte afspraken houdt. Hierbij wijs ik op de regeling «Eén jaar geen verlof». Op grond van deze regeling is het mogelijk dat in geval van het plegen van een strafbaar feit of ongeoorloofde afwezigheid door een tbs-gestelde ten minste één jaar geen verlofmachtiging wordt verleend.
Deelt u de mening dat de samenleving geen proeftuin voor tbs’ers op verlof moet zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit beleid te veranderen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u ook niet dat criminelen met een persoonlijkheidsstoornis gewoon in de cel behandeld moeten worden en dat tbs afgeschaft moet worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie geen aanleiding om de tbs-maatregel af te schaffen, omdat dit systeem juist bijdraagt aan de veiligheid van de samenleving. Door de stoornis te behandelen, die een rol heeft gespeeld bij het plegen van het betreffende misdrijf, wordt het recidiverisico verlaagd. Een kale celstraf, en ieder ander alternatief voor tbs, zal naar verwachting eerder tot meer dan tot minder recidive leiden.
Een aanranding door een Somalische asielzoeker in Hoorn |
|
Sietse Fritsma (PVV), Lilian Helder (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Vrouw lokt aanrander in de val»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat de betreffende Somaliër pas na maanden is gearresteerd terwijl het slachtoffer al na een week na de gruwelijke misdaad zijn adres heeft doorgegeven?
In een zedenzaak is het vergaren van het bewijs als bedoeld in de wet vaak geen eenvoudige zaak, waardoor een zorgvuldig onderzoek en het leveren van wettige bewijsmiddelen van groot belang is.
Het slachtoffer heeft door middel van «find my iphone» de bewegingen van het toestel in de gaten gehouden en aan de politie doorgegeven. Er zijn meerdere locaties in beeld gekomen. Daarbij is ook het adres van de latere verdachte doorgegeven. Op dat moment was er echter onvoldoende aanvullend bewijs om de man als verdachte aan te merken. De politie heeft vervolgens in overleg met de officier van justitie besloten om het DNA-onderzoek door het NFI af te wachten. Na ontvangst van het rapport van het NFI – waaruit naar voren kwam dat het aangetroffen DNA-profiel kon worden gematcht met het DNA-materiaal van een eventuele verdachte – is de verdachte aangehouden.
Deelt u de mening dat er alleen resultaat is geboekt dankzij dapper optreden van het slachtoffer zelf? Zo nee, waarom niet?
De opsporing van strafbare feiten is een taak van de overheid, maar burgers zijn in het opsporingsproces onmisbaar. Immers, op velerlei wijze zijn burgers betrokken bij het opsporingsproces.
Zo doen burgers onder andere aangiftes, leveren ze getuigenverklaringen, kunnen ze camerabeelden overleggen of tips leveren via Opsporing Verzocht.
In de onderhavige kwestie is de door het slachtoffer aangedragen informatie zeer zeker meegenomen in het onderzoek. Onder meer dankzij deze informatie maar ook dankzij het onderzoek door de politie en het OM is de verdachte aangehouden.
Gaat u er voor zorgen dat panklare (door het slachtoffer aangedragen) informatie, zoals camerabeelden en foto’s, wordt gebruikt en niet terzijde wordt gelegd, zodat dergelijke «fouten» niet meer voorkomen en slachtoffers niet meer in de kou blijven staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het mogelijk dat de verdachte in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning, terwijl hij op dat moment al als verdachte te boek moet hebben gestaan vanwege het feit dat zijn adres al bekend was en hij nota bene ook openlijk IS sympathisant is? Wie krijgt in dit land eigenlijk geen verblijfsvergunning nu weer blijkt dat zelfs gewelddadige, IS verheerlijkende verkrachters een verblijfsvergunning, huis en uitkering krijgen?
Zoals ik in mijn brieven van 25 november 2015 en 25 mei 20162 heb aangegeven, kan de verlening van een verblijfsvergunning asiel worden geweigerd indien de vreemdeling een (bijzonder) ernstig misdrijf heeft gepleegd. Er dient dan sprake te zijn van een (onherroepelijk) rechterlijk vonnis. In het onderhavige geval is er sprake van een verblijfsstatus die al geruime tijd geleden, in 2011, is verleend. Ten tijde van de beoordeling van de verlengingsaanvraag was het delict nog niet opgenomen in de justitiële registers en daarmee niet kenbaar voor de IND. Dat gebeurt als een zaak op de rol wordt gezet door de rechtbank. Inmiddels ligt er in onderhavige zaak een onherroepelijk rechterlijk vonnis. Het is vast beleid dat, indien een vreemdeling onherroepelijk is veroordeeld wegens een misdrijf, wordt beoordeeld of die veroordeling aanleiding moet zijn de status in te trekken. Dit beleid zal ook hier worden toegepast.
Bent u bereid de verblijfsvergunning onmiddellijk in te trekken zodat de verdachte, na het uitzitten van een hopelijk lange straf, uit Nederland kan worden verwijderd? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat ernstige misdrijven gevolgen moeten hebben voor de asielvergunning. Veroordelingen worden altijd serieus genomen en ik streef er naar daar de maximale consequenties aan te verbinden, binnen de ruimte die internationale verdragen en regelingen mij bieden. Nu in deze zaak het vonnis onherroepelijk is geworden, zal de IND onderzoeken of de verblijfsvergunning van de betrokkene kan worden ingetrokken. Ik wijs u op de regelingen in het beleid, zoals beschreven in de brieven genoemd in het antwoord op vraag 5.
Ziet u uzelf nog wel in staat verantwoordelijkheid te dragen voor veiligheids- c.q. vreemdelingenbeleid gelet op de bewezen incompetentie in deze en andere zaken?
Ik «zie» mezelf niet in staat omdat dat geen Nederlandse uitdrukking is. Ik acht mezelf wel in staat tot het dragen van verantwoordelijkheid.
Waarom is deze zaak onder de pet gehouden? Komt het u niet uit dat asielzoekers hier soms als beesten te keer gaan? Hoeveel criminele asielzoekers zijn hier nog (uitgeprocedeerd of nog in procedure) en wanneer zijn ze allemaal uit ons land verwijderd?
Deze zaak is niet onder de pet gehouden; het reguliere strafrechtelijk traject is gevolgd. Hierbij is de verdachte voor de rechter in de openbaarheid gebracht. Op 23 juni 2017 heeft de rechtbank Noord-Holland de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf.
Er kan niet worden aangegeven hoeveel vreemdelingen in het strafrecht (uitgeprocedeerd of in procedure) binnen welke termijn zijn uitgezet. Dat is afhankelijk van meerdere factoren, waaronder de duur van lopende procedures, de duur van de strafdetentie en de mate waarin de vreemdeling actief werkt aan terugkeer nadat de vreemdeling is uitgeprocedeerd. Een vreemdeling in het strafrecht komt in de DT&V caseload zodra hij of zij in voorlopige hechtenis wordt genomen of is veroordeeld en niet langer een rechtmatig verblijf heeft. Eind mei 2017 bevonden zich circa 600 vreemdelingen in het strafrecht in de caseload van DT&V. DT&V heeft de regie over het vertrek van deze vreemdelingen en de regievoerders houden daartoe onder andere periodiek gesprekken met de vreemdeling. Ook wordt ingezet op het verkrijgen van vervangende reisdocumenten indien nodig. Daarmee wordt ingezet op een spoedig en zorgvuldig vertrek van deze doelgroep zoveel mogelijk aansluitend op de strafdetentie.
Kunt u ophouden met dit wanstaltige vreemdelingenbeleid en onze grenzen eindelijk sluiten voor alle asielzoekers, alsmede voor immigranten uit islamitische landen? Zo nee, waarom niet?
Aangezien er geen sprake is van wanstaltig vreemdelingenbeleid kan ik daar niet mee ophouden.
De slechte aanpak van faillissementsfraude |
|
Maarten Hijink , Michiel van Nispen |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het interview met voormalig hoogleraar faillissementsfraude Hilverda waarin zij aangeeft dat de politie te weinig prioriteit geeft en kan geven aan de aanpak van faillissementsfraude?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht en de wens dat er nog meer prioriteit wordt gegeven aan de aanpak van faillissementsfraude. Ik herken het beeld, dat de politie te weinig prioriteit geeft, niet. De realiteit is dat de inzet op deze prioriteit effect heeft op de beschikbare capaciteit en de inzet op andere prioriteiten. De politie is belast met vele andere taken. Dit neemt niet weg dat in de Veiligheidsagenda 2015–2018 kwantitatieve afspraken zijn gemaakt over de aanpak van horizontale fraude, waaronder ook eenvoudige faillissementsfraude valt. Deze afspraken zijn door de politie in 2015 en 2016 gehaald.
Klopt het dat er in de afgelopen twee jaren slechts in 154 respectievelijk 128 eenvoudige faillissementszaken een proces-verbaal is opgesteld? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u deze aantallen in het licht van het totaal aantal zaken waarin een vermoeden is van (eenvoudige) faillissementsfraude dat wordt aangebracht bij de regionale eenheden van de politie?
De intake van meldingen van faillissementsfraude vindt plaats bij het Centraal Meldpunt Faillissementsfraude van de FIOD. De zaken worden vervolgens conform een algemene instructie van het Openbaar Ministerie door het Centraal Meldpunt Faillissementsfraude ten behoeve van zaakselectie toegedeeld aan politie of aan de FIOD. Zaken die in een strafrechtelijk onderzoek worden opgenomen worden door het Openbaar Ministerie geregistreerd, waarbij iedere verdachte een parketnummer krijgt. In een strafrechtelijk onderzoek kunnen meerdere verdachten worden onderzocht. Een verdachte kan betrokken zijn bij meerdere frauduleuze faillissementen. In de Fraudemonitor 2015 van het Openbaar Ministerie2 is een overzicht weergegeven van de aantallen. Voor faillissementsfraude zijn in 2015 126 parketnummers ingestroomd van politie bij het Openbaar Ministerie. Voor faillissementsfraude zijn ook andere grootheden relevant om de kwaliteit en kwantiteit van de inzet van het strafrecht te kunnen duiden. De Fraudemonitor biedt daarom ook inzicht in de uitsplitsing in het aantal faillissementen waarop meldingen betrekking hebben en het aantal faillissementen dat betrokken is in strafrechtelijk onderzoek. In 2015 zijn er bij het meldpunt 449 meldingen ontvangen, die betrekking hadden op 670 faillissementen. Hiervan zijn 280 faillissementen betrokken in een strafrechtelijk onderzoek. Alle meldingen van fraudevermoedens zijn relevant omdat het de opsporing helpt om beter te kunnen bepalen waar strafrechtelijk onderzoek moet worden ingezet. De Fraudemonitor van het Openbaar Ministerie met resultaten in 2016 stuur ik binnenkort aan uw Kamer.
Wat is de reden dat er zo weinig processen-verbaal zijn opgesteld in faillissementsfraudezaken, ondanks dat er de afgelopen jaren wel verschillende maatregelen zijn genomen om dit soort fraude beter aan te pakken? Kunt u daarbij ingaan op de uitlatingen van voormalig hoogleraar Hilverda dat er sprake is van te weinig expertise, mankracht en bevoegdheden om de wapenwedloop met beroepsfraudeurs te winnen?
Beroepsfraudeurs maken zich schuldig aan verschillende vormen van fraude en zoeken actief naar nieuwe mogelijkheden. Dit vergt een gerichte aanpak van fraudeurs en facilitators en vraagt om een verbinding tussen het strafrecht en andere vormen van handhaving, toezicht en nalevingsbevordering. Het strafrecht kan worden ingezet in afstemming met de acties van anderen in de handhavingsketen. Ook de politie investeert in de strafrechtelijke kennis van medewerkers en heeft een Leidraad eenvoudige faillissementsfraude ontwikkeld. Voor wat betreft de bevoegdheden merk ik op dat sinds 1 juli 2016 de Wet civielrechtelijk bestuursverbod in werking is getreden. De rechter kan een bestuursverbod opleggen waardoor een fraudeur voor maximaal 5 jaar kan worden uitgesloten van bestuursfuncties.
Hoeveel fte is er inzetbaar bij de regionale teams van de politie om faillissementsfraude aan te pakken? Hoeveel zaken kunnen zij per jaar oppakken en hoeveel zaken krijgen zij jaarlijks voorgelegd?
Eenvoudige faillissementsfraudezaken worden door de district- en basisteams behandeld en niet door regionale teams. De regionale teams van de politie zijn er voor complexe fraude- en witwaszaken. De politie-inzet per delictsvorm wordt niet geregistreerd. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven hoeveel parketnummers met betrekking tot faillissementsfraude van de politie zijn opgepakt.
Bent u na het lezen van het interview met voormalig hoogleraar Hilverda een andere mening toegedaan met betrekking tot de motie-Gesthuizen waarin werd verzocht om de opsporing van faillissementsfraude op te laten pakken door de regionale Fin-Ec-teams in plaats van door politiedistricten om te voorkomen dat dit type delict niet hoeft te concurreren met andersoortige delicten (Kamerstuk 33 994, nr. 8)? Zo nee, waarom niet?
Er is op 17 juni 2015 over de motie gedebatteerd in de Tweede Kamer. De motie is in stemming gebracht maar heeft onvoldoende steun van de Tweede Kamerleden gekregen en is verworpen. Ik zie geen reden om de motie anders te beoordelen.
Is inmiddels al duidelijk in hoeverre de middelen en capaciteit van het openbaar ministerie toereikend zijn voor de aanpak van faillissementsfraude, aangezien dit na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel herziening strafbaarstelling faillissementsfraude (Kamerstukken 33 994) zou worden gemonitord?
De bedoeling van de wet is dat faillissementsfraude eenvoudiger en met de nodige slagkracht kan worden opgespoord. De wetgever wilde de praktijk van opsporing en vervolging een beter handvat bieden voor de aanpak van faillissementsfraude. Bij de behandeling van het wetsvoorstel in juni 2015 is door mijn ambtsvoorganger aangegeven dat het pragmatisch is om de inspanningen die het Openbaar Ministerie levert in verband met een goede uitvoering van de wet gedurende twee jaar te monitoren. De verwachting is dat dit binnen de beschikbare middelen en capaciteit het geval is. De ervaring met deze wet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden, leidt nog niet tot wijziging van deze verwachting.
Klopt het dat 80 procent van alle fraudegevallen relatief eenvoudige faillissementsfraude tot 100.000 euro betreft? Zo nee, waarom niet? Wat is de pakkans als het gaat om dit soort zaken?
In de Fraudemonitor 2015 is toegelicht dat van de ontvangen meldingen bij het Centraal meldpunt bij de FIOD ongeveer twee derde wordt opgespoord door de politie en ruim een derde van het geheel wordt opgespoord door de FIOD. In dat laatste geval gaat het om complexe zaken. Ten aanzien van de vraag over de pakkans verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Hoe komt het dat in 2015 30 procent van de faillissementen frauduleus was en dat dit aandeel nog steeds stijgende is? Wat wordt eraan gedaan om deze trend te stoppen en de aanpak te intensiveren en/of te verbeteren?
In de brief aan uw Kamer3 bij het onderzoek dat het Centraal Bureau voor de Statistiek heeft verricht naar oorzaken en schulden van faillissementen, is aangegeven dat de stijging van het percentage niet onverwacht is. In de afgelopen periode is de maatschappelijke en politieke aandacht voor het voorkomen, detecteren en bestrijden van fraude toegenomen. Door betere samenwerking en een ketenbrede en integrale aanpak is er meer inzicht in mogelijke fraude en is er meer aandacht voor het melden van fraudevermoedens.
In de aanpak van faillissementsfraude zijn diverse maatregelen getroffen. Het accent ligt op het voorkomen, verstoren en tijdig detecteren van fraude. In de Veiligheidsagenda zijn afspraken gemaakt voor de aanpak van horizontale fraude. Door de modernisering van de strafbaarstelling van faillissementsfraude is het niet voldoen aan de administratieplicht zelfstandig strafbaar gesteld. Daarnaast is vorig jaar de Wet civielrechtelijk bestuursverbod in werking getreden, waardoor de rechter een persoon voor een bepaalde periode kan uitsluiten van bestuursfuncties. Dit voorkomt dat een fraudeur zijn praktijken kan voorzetten als bestuurder van een nieuwe B.V. De Wet versterking positie curator treedt per 1 juli 2017 in werking. Daarin is onder meer de fraudesignalerende taak van de curator vastgelegd en wordt de positie van de curator versterkt door de inlichtingenplicht van de failliet en derden. Op de zogenoemde fraudespreekuren kunnen curatoren terecht met vragen over de aanpak bij fraudevermoedens. Dit spreekuur vindt plaats onder leiding van een insolventierechter en hierin participeren het Openbaar Ministerie, de politie, de FIOD en de Belastingdienst. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie in 2016 zowel eenvoudige als complexe faillissementsfraude aangepakt. Opnieuw zijn themazittingen gehouden naast de diverse afzonderlijke, meer omvangrijke zaken. Voor de aanpak van faillissementsfraude is het van belang dat publieke en private partijen samenwerken. In het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing spreek ik hierover met vertegenwoordigers van het Nederlandse bedrijfsleven.
Klopt het dat de Kamer van Koophandel zelf jaarlijks 4.000 lege BV’s ontbindt? In hoeverre heeft zowel de Kamer van Koophandel als de politie genoeg expertise en mankracht om te kunnen onderzoeken of sprake is van fraude?
De Kamer van Koophandel is op grond van het Burgerlijk Wetboek bevoegd om lege rechtspersonen te ontbinden. Dit opschonen is wenselijk om te voorkomen dat lege B.V.»s kunnen worden misbruikt door fraudeurs. Ten aanzien van de mogelijkheid tot ontbindingen van rechtspersonen op eigen verzoek heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat onderzoek wordt gedaan naar mogelijk misbruik4. De Tweede Kamer wordt dit najaar, na afronding van het onderzoek, nader geïnformeerd.
Wat is uw reactie op de uitspraken van voormalig hoogleraar Hilverda over dat de Belastingdienst door gebrek aan mankracht onvoldoende onderzoek kan doen naar veelplegersnetwerken die samen goed zijn voor zo’n 400 miljoen euro aan belastingschuld?
Faillissementsfraude, turboliquidaties en misbruik van rechtspersonen zijn onderwerpen die maatschappelijk schade aanrichten onder andere met betrekking tot verschuldigde belastingen. Dit zijn hoog risicovolle posten die de aandacht van de Belastingdienst hebben. De afgelopen jaren heeft de Belastingdienst ingezet op subjectgericht toezicht en doet dat nog steeds. Hieronder vallen onder andere de veelplegersnetwerken. De afgelopen jaren heeft de Belastingdienst hierin veel effort gestoken en doet dat nog steeds. De Belastingdienst heeft hierdoor ook veel kennis en expertise opgebouwd inzake de opbouw van structuren en het gedrag van de veelplegersnetwerken. Om de beschikbare capaciteit van de Belastingdienst zo efficiënt mogelijk in te zetten, moeten strategische keuzes in de handhaving worden gemaakt.
Klopt het dat de Kamer van Koophandel vaker inschrijvingen zou kunnen weigeren of vernietigen, maar daar te voorzichtig mee is? Hoe kan volgens u toch beter gebruik gemaakt worden van deze beschikbare mogelijkheden?
De Kamer van Koophandel beoordeelt de inschrijvingen op grond van geldende regelgeving voor het Handelsregister. In het door de Minister van Economische Zaken ingediende wijzigingsvoorstel voor de Handelsregisterwet zijn voorstellen opgenomen om de weigeringsgronden voor de inschrijving aan te scherpen. Daarnaast wordt voorgesteld dat de Kamer van Koophandel voortaan signalen met andere toezichthouders en handhavers kan delen. Dit wetsvoorstel wacht op behandeling door uw Kamer.
Wat vindt u ervan dat voormalig hoogleraar Hilverda stelt dat er beter moet worden samengewerkt? Deelt u haar mening? Zo nee, waarom niet? Op welke manier vindt er samenwerking plaats ten behoeve van de aanpak van faillissementsfraude?
De aanpak van faillissementsfraude is gebaat bij samenwerking. Dit belang wordt onderschreven door de betrokken organisaties. In aanvulling op mijn antwoord op vraag 8 zijn ook private partijen, zoals notarissen, banken en brancheverenigingen, betrokken bij het voorkomen, verstoren en tijdig detecteren van fraude. In de programmatische aanpak van horizontale fraude wordt daarom nadrukkelijk aandacht besteed aan preventie en bewustwording. In samenwerking met publieke en private partijen zijn bijvoorbeeld indicatoren en op te werpen barrières geïnventariseerd. Dit biedt een praktisch hulpmiddel hoe faillissementsfraude beter kan worden herkend en gedetecteerd.
Kunt u reageren op de verschillende suggesties om faillissementsfraude beter aan te pakken?2
Een notaris is betrokken bij de overdracht van aandelen. Op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering is een notaris meldingsplichtig ten aanzien van voornemens tot een ongebruikelijke transacties aan FIU NL. De suggestie om de overdracht van aandelen te weigeren als er geen door een accountant goedgekeurd jaarverslag is, leidt tot de vraag of een jaarverslag dat ziet op een vorig boekjaar voldoende actueel is en de juiste informatie biedt om tot een goede indicatie van de waarde van de aandelenoverdracht te komen. Daarbij geldt dat niet alle rechtspersonen hun bestuursverslag (voorheen: jaarverslag) door een accountant behoeven te laten controleren. Dit geldt alleen voor middelgrote en grote rechtspersonen. Ook een stichting kan een onderneming drijven en aandeelhouder zijn. De suggestie om voortaan aandeelhouderschap door stichtingen te verbieden gaat voorbij aan het feit dat dit op zichzelf niet malafide is. De suggestie om het Handelsregister uit te breiden met fiscale informatie heb ik onder de aandacht van de Minister van Economische Zaken gebracht.
Wat is de stand van zaken in de uitvoering van de motie-Gesthuizen c.s. waarin is verzocht om een onderzoek naar de mogelijke uitbreiding van de garantstellingsregeling voor curatoren (Kamerstuk 34 253, nr. 12) Wanneer zullen de resultaten hiervan bekend zijn en aan de Kamer worden gezonden?
Ik informeer uw Kamer deze zomer.
Filmrollen van de geheime dienst die mogelijk betrekking hebben op de 'affaire Sanders' |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Klopt het dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) omstreeks 2008–2009 een aantal filmrollen heeft gedeponeerd bij het Nationaal Archief die mogelijk te maken hebben met de «affaire Sanders», een interne spionagezaak uit 1946 waarbij ook de toenmalige premier betrokken was?1
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft op 4 oktober 2001 het Archief van het Bureau Nationale Veiligheid, 1945–1946 overgebracht naar het Nationaal Archief.
Klopt het dat het Nationaal Archief deze filmrollen aan het publiek ter beschikking zou moeten stellen, maar dit vooralsnog niet kan omdat deze rollen in een slechte staat verkeren?
Het Archief van het bureau Nationale Veiligheid, 1945–1946 bevat beperkt openbaar materiaal dat op grond van de Archiefwet niet zonder meer aan het publiek ter beschikking kan worden gesteld. De betreffende filmrollen zijn bovendien niet gedigitaliseerd waardoor deze filmrollen nog niet toegankelijk zijn.
Klopt het dat de AIVD wettelijk verplicht is om de kosten van de restauratie van deze filmrollen op zich te nemen, maar hier tot op heden niet toe bereid is geweest?
Het Nationaal Archief en de AIVD bezien in gezamenlijkheid op welke manier, gelet op de kwetsbaarheid van het materiaal, de filmrollen gedigitaliseerd kunnen worden, opdat deze toegankelijk worden, met inachtneming van de beperking van de openbaarheid.
Hoe gaat u verzekeren dat deze filmrollen niet verloren gaan, maar alsnog snel worden gerestaureerd?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u verzekeren dat deze filmrollen na een restauratie ook daadwerkelijk openbaar worden?
Zie antwoord vraag 3.
Capaciteitsgebrek bij sporenonderzoek |
|
Michiel van Nispen , Ronald van Raak |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is precies de oorzaak van het feit dat na de gewapende overval met dodelijke afloop het sporenonderzoek pas zo laat kon worden gestart? Hoe groot is het capaciteitsprobleem precies?1 Hoe beoordeelt u dit?
Uit de informatie van de politie blijkt dat er in deze zaak geen sprake is van te laat starten met het sporenonderzoek. Binnen een uur nadat het delict werd gemeld, waren twee forensisch rechercheurs van de eenheid Limburg ter plaatse. Een rechercheur van de eenheid Oost-Nederland is later ingezet en een vierde rechercheur van de eenheid Limburg is de volgende ochtend ingezet. Bij dergelijke geweldmisdrijven zet de politie zich ten volle in om snel het sporenonderzoek te starten.
Hoe veel vaker is het voorgekomen dat forensisch onderzoek door capaciteitsproblemen vertraging oploopt? Wat doet dit met de kwaliteit van het sporenonderzoek?
Vooropgesteld wordt dat bij zware misdrijven alle inspanningen worden gepleegd om forensisch onderzoek tijdig plaats te laten vinden. Het kan voorkomen dat er zich in een eenheid op een bepaald moment meer zaken voordoen waarvoor forensische capaciteit van de politie nodig is. Als er sprake is van samenloop in werkzaamheden krijgen de zwaarste zaken prioriteit. Zo nodig kan in inzet worden voorzien met bijstand uit andere eenheden. Op die manier heeft Forensische Opsporing (FO) genoeg mensen om zware zaken op te pakken.
De tweede fase van de personele reorganisatie is op 1 juli 2016 gestart. In deze fase worden de formatie en bezetting kwalitatief en kwantitatief met elkaar in evenwicht gebracht. U bent hierover geïnformeerd in de voortgangsbrief2. In deze brief is voorts aangegeven dat er verschillende maatregelen zijn genomen om de basis van de opsporing en vervolging op orde te brengen. Een belangrijke maatregel is de werving van specialisten, onder meer op het gebied van forensische opsporing.
Welke maatregelen gaat u nemen om er voor te zorgen dat personele problemen er niet aan in de weg staan dat sporen snel en zorgvuldig kunnen worden onderzocht in dit soort ernstige zaken?
Zie antwoord vraag 2.
Voortvluchtige criminelen die geen belasting hoeven te betalen |
|
Renske Leijten , Michiel van Nispen |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat voortvluchtige criminelen in beginsel geen belasting hoeven te betalen nu er op grond van de Nederlandse belastingwetgeving sprake moet zijn van een duurzame band met het land van verblijf?1
Een voortvluchtige crimineel die hier niet woont en die hier geen inkomen heeft moet, zoals alle voortvluchtige criminelen, worden gepakt, maar er is geen reden om hem in Nederland belasting te laten betalen.
Het bericht waarnaar de vragenstellers verwijzen, is gebaseerd op een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 november 2013. In deze zaak ging het om de vraag of de belanghebbende binnenlands belastingplichtig was. Een natuurlijke persoon is binnenlands belastingplichtig in Nederland als hij hier woont. Iemands woonplaats wordt naar de omstandigheden bepaald. Bij een geschil over de woonplaats is het de rechter die de omstandigheden die partijen aanvoeren, weegt en tegen elkaar afzet. Dit is ook gebeurd in de genoemde uitspraak. In die zaak is volgens het Hof onder meer niet komen vast te staan dat de belanghebbende sociale betrekkingen in Nederland heeft gehad, dat hij hier over enige woonruimte beschikte of dat hij hier inkomensgenerende (illegale) activiteiten verrichtte. Onder die omstandigheden oordeelde het Hof dat de belanghebbende in Nederland niet woonachtig en niet belastingplichtig was.
Ik vermoed dat het bericht voortkomt uit de overweging van het Hof dat het in de rede ligt dat een verdachte die op de vlucht is niet in staat is een duurzame betrekking tussen hem en (het grondgebied van) een bepaald land na te streven of te realiseren. Dit is echter geen algemene of een dragende overweging voor het uiteindelijke oordeel van het Hof, maar een omstandigheid die het Hof in deze zaak in aanmerking neemt bij zijn weging van de stellingen die de belanghebbende aanvoert voor het niet hebben van een woonplaats in Nederland. Deze overweging moet ook in die context worden gelezen en begrepen. Voor zover het bericht de overweging uit die context haalt en veralgemeniseert, is het mijns inziens onjuist.
Waar is een voortvluchtige crimineel dan nog wel belastingplichtig?
Zoals een ieder is een voortvluchtige crimineel binnenlands belastingplichtig in zijn woonland. De belastingwetgeving in Nederland is namelijk in dit opzicht niet uniek; voor zover ik weet hanteren alle landen in de wereld voor het bestaan van een binnenlandse belastingplicht in de inkomstenbelasting (mede) het woonplaatsbeginsel. Daarnaast kan een voortvluchtige crimineel, wederom zoals een ieder, buitenlands belastingplichtig zijn in het land waarin hij niet woont maar wel inkomen geniet. Anders dan in de onderhavige vragen besloten lijkt te liggen, kunnen mensen zonder een duurzame band met Nederland dus wel degelijk hier belastingplichtig zijn en belasting moeten betalen.
Kan uiteen worden gezet wanneer een crimineel die naar Nederland is gevlucht wel binnenlands belastingplichtig is en wanneer niet?
Zoals gezegd geldt voor iedere natuurlijke persoon dat hij binnenlands belastingplichtig is in Nederland als hij hier woont en wordt de woonplaats naar de omstandigheden bepaald. Een aantal relevante omstandigheden is reeds genoemd in het antwoord op de eerste vraag. Daarnaast kunnen bijvoorbeeld een rol spelen de nationaliteit, de woonplaats van degene met wie de belanghebbende een relatie heeft en het land waar een bankrekening wordt aangehouden of waar de aankopen voor levensonderhoud worden gedaan. Het gaat echter altijd om de beoordeling van de specifieke feiten in een concreet geval. Een limitatieve opsomming van relevante omstandigheden kan ik dan ook niet verstrekken.
Hoe vaak is het de afgelopen jaren voorgekomen dat een voortvluchtige crimineel geen belasting hoefde te betalen aan de Nederlandse overheid?
Met uitzondering van de genoemde zaak zijn mij geen zaken bekend die de belastingplicht van een voortvluchtige crimineel betreffen.
Deelt u de mening dat hiermee het risico ontstaat dat Nederland een belastingparadijs wordt voor buitenlandse criminelen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel niet de mening dat hiermee het risico ontstaat dat Nederland een belastingparadijs wordt voor buitenlandse criminelen. Zoals gezegd wijkt de belastingwetgeving in Nederland in dit opzicht naar mijn weten niet af van de belastingwetgeving in andere landen. Voor zover een crimineel zich bij zijn vlucht al zou laten leiden door de belastingwetgeving in een bepaald land, is hij in Nederland dus niet beter af dan in een ander land.
Gelet op het feit dat het afpakken van crimineel geld nog lang niet goed genoeg verloopt, en vervolgens het heffen van belasting bij voortvluchtige criminelen nu ook problematisch blijkt, ziet u ook het risico dat hierdoor de mogelijkheden om te investeren met crimineel geld toenemen waardoor het risico op witwassen ontstaat alsmede oneerlijke concurrentie? Is er een meldingsplicht voor (financiële) adviseurs die in aanraking komen met de wens te investeren met crimineel geld? Welke andere mogelijkheden zijn er om dit risico tegen te gaan?
Op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) zijn instellingen die onder de reikwijdte van de Wwft vallen – waaronder ook in de wet bepaalde (financieel) adviseurs – onder meer verplicht om cliëntenonderzoek te verrichten. Het cliëntenonderzoek omvat de identificatie en verificatie van cliënten, een risicobeoordeling van cliënten en de monitoring van transacties. Daarnaast dienen instellingen die onder de werking van de Wwft vallen een ongebruikelijke transactie onverwijld, nadat het ongebruikelijke karakter van de transactie bekend is geworden, te melden aan de Financiële inlichtingen eenheid. Voor hetgeen een ongebruikelijke transactie is, zijn indicatoren vastgesteld. Eén van die indicatoren is een transactie van € 15.000 of meer, betaald in contanten. De Financiële inlichtingen eenheid verzamelt, registreert, bewerkt en analyseert de gegevens die het verkrijgt, teneinde te bezien of deze gegevens van belang kunnen zijn voor het voorkomen en opsporen van misdrijven. Bij het vermoeden van een fiscaal misdrijf kan de Belastingdienst/FIOD worden betrokken.
De Belastingdienst participeert verder in verschillende samenwerkingsvormen om vormen van ondermijnende criminaliteit tegen te gaan. Zo werkt de Belastingdienst bijvoorbeeld (op casus niveau) samen met het Openbaar Ministerie (OM), de politie en gemeenten. Ook is de Belastingdienst, zoals aangegeven in de beantwoording van door de heer Van Nispen gestelde Kamervragen over het afpakken van crimineel vermogen in april 20172, met het OM in gesprek om elkaars mogelijkheden bij het afpakken van crimineel verkregen vermogen respectievelijk het innen van de belastingschuld zo goed mogelijk te benutten.
In hoeverre zijn de consequenties van de wettelijke voorwaarde dat een belastingplichtige een duurzame band moet ontwikkelen met het land van verblijf voorzien en besproken bij de totstandkoming hiervan?
Dat iedere natuurlijke persoon binnenlands belastingplichtig is in Nederland als hij hier woont en dat de woonplaats naar de omstandigheden bepaald wordt, ligt sinds jaar en dag in de Nederlandse belastingwetgeving vast. Daarbij is juist beoogd dat een natuurlijk persoon die naar de omstandigheden niet in Nederland woont, niet binnenlands belastingplichtig is. De afbakening van onbeperkte heffingsrechten naar de woonplaats is een wereldwijd aanvaard principe en is naar mijn mening een rechtvaardig uitgangspunt.
Deelt u de mening dat misdaad niet mag lonen en dat de belastingwetgeving daarom dusdanig moet worden gewijzigd dat voortvluchtige criminelen niet meer kunnen profiteren van het feit dat ze op de vlucht zijn en voortaan dus gewoon binnenlands belastingplichtig zijn? Zo nee, waarom niet en welke maatregelen gaat u dan nemen om te voorkomen dat misdaad loont en Nederland een belastingparadijs wordt voor voortvluchtige criminelen?
Dat misdaad niet mag lonen onderschrijf ik. De overheid werkt er hard aan om dit te voorkomen en om voortdurend de meest effectieve maatregelen te nemen en te verbeteren. Ik zie geen aanleiding om specifiek voor voortvluchtige criminelen een inbreuk te maken op het woonplaatsbeginsel. Zoals eerder aangegeven is de afbakening van onbeperkte heffingsrechten naar de woonplaats een wereldwijd aanvaard principe en kan een ieder die niet in Nederland woont wel degelijk worden belast voor inkomen dat in Nederland wordt genoten, met dien verstande dat een verdrag de feitelijke effectuering van dat heffingsrecht kan beïnvloeden. Dit zou niet anders zijn indien Nederland voortvluchtige criminelen als fictief binnenlands belastingplichtigen zou aanmerken.
Het bericht dat beleggingsfraudeurs steeds weer toeslaan |
|
Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Hoeveel gevallen van beleggingsfraude komen er jaarlijks voor?1 Hoe heeft dit aantal zich sinds 2008 ontwikkeld? Kunt u ook aangeven welk financeel belang is gemoeid met beleggingsfraude? Kunt u enige toelichting geven op deze cijfers?
Beleggingsfraude is een vorm van fraude waarbij criminelen particulieren ertoe weten te bewegen om grote bedragen geld te beleggen in door hen aangeboden producten. Deze criminelen investeren de ontvangen bedragen vervolgens niet of nauwelijks in de beloofde beleggingsproducten, maar wenden de gelden vooral aan voor persoonlijk gewin.
De schade als gevolg van de fraude komt vooral voor rekening van particuliere beleggers. Als gevolg van de financiële crisis is het aantal particuliere beleggers in de jaren na 2012 sterk afgenomen. In 2014 belegden ongeveer 770.000 huishoudens op de beurs. Enkele jaren daarvoor bedroeg dit aantal anderhalf miljoen. Inmiddels stappen weer meer particulieren in de markt, mede vanwege de lage spaarrente. De exacte schade die veroorzaakt wordt door beleggingsfraude wordt niet afzonderlijk geregistreerd. Een precies beeld ontbreekt daardoor.
Zoals de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer eerder berichtte zijn de in de Veiligheidsagenda 2015–2018 afgesproken doelstellingen met betrekking tot de aanpak van horizontale fraude, inclusief beleggingsfraude, in 2015 en 2016 ruimschoots gehaald.
Welke acties zijn sinds het uitbreken van de financieel-economische crisis genomen om burgers te beschermen tegen beleggingsfraude? Kunt u aangeven welk effect deze maatregelen hebben gehad?
De aanpak van fraude, ook van beleggingsfraude, is een zaak van alle betrokken partijen: burgers, bedrijven en andere private en publieke partijen. In de eerste plaats is het van belang dat burgers zelf alert zijn en zich steeds goed informeren. Dit geldt ook voor potentiële beleggers. Zij moeten zich bewust zijn van de risico’s van beleggen en zelf onderzoek doen naar de achtergrond van aanbieders. De bescherming van beleggers moet worden bezien in het licht van een breder handhavingskader van het Openbaar Ministerie, toezicht, handhaving en publieksvoorlichting door de toezichthouders AFM en/of DNB tot waarschuwingen van bijvoorbeeld de Fraudehelpdesk1 of de Kamer van Koophandel.
De Wet op het financieel toezicht (Wft) bevat de verplichting voor aanbieders van effecten om wettelijk voorgeschreven informatie, in de vorm van een prospectus, aan (potentiële) beleggers te verstrekken. Voor aanbieders van beleggingsobjecten en van deelnemingsrechten in beleggingsinstellingen bestaat een vergunningsplicht. De AFM ziet toe op naleving van deze plichten. Zowel de prospectus- als de vergunningsplicht kennen vrijstellingen. Van de vergunningsplicht zijn uitgezonderd aanbieders van beleggingsobjecten en van deelnemingsrechten in beleggingsinstellingen die een nominale waarde van minimaal € 100.000 hebben. Tot 2012 lag deze vrijstellingsgrens op € 50.000. Voor aanbieders van effecten geldt tot 1 oktober 2017 dat aanbiedingen die de € 2,5 miljoen euro niet overschrijden geen prospectus openbaar hoeven te maken. Sinds 1 juli 2011 zijn aan de € 2,5 miljoen-vrijstelling extra voorwaarden verbonden waardoor deze niet meer zo ruim kan worden toegepast als voorheen. Zo is het bijvoorbeeld niet langer mogelijk om verschillende emissies te doen binnen dezelfde groep, of van verschillende klassen effecten, waarmee feitelijk het totaal opgehaalde kapitaal ver boven de € 2,5 miljoen uit zou kunnen komen. Sinds 1 januari 2012 geldt voor aanbiedingen die niet vergunnings- of prospectusplichtig zijn de verplichting om dit te melden op een door de AFM voorgeschreven wijze. Deze voorgeschreven vrijstellingsvermelding moet de (potentiële) belegger bewust maken van het feit dat de activiteit die onder zijn aandacht is gebracht niet onder het regulier toezicht staat en dat er dus geen getoetst prospectus of vergunning is. Vanaf 1 oktober 2017 is de grens waaronder aanbieders van effecten vrijgesteld zijn van de prospectusplicht verhoogd naar € 5 miljoen onder gelijktijdige invoering van de plicht om aan de AFM te melden dat gebruik wordt gemaakt van de vrijstelling. Hierdoor krijgt de AFM een overzicht van vrijgestelde aanbieders en kan zij eerder inspelen op malversaties bij die partijen. Samen met de melding zal de aanbieder een minimum aan informatie aan de AFM moeten verstrekken, waaronder gegevens over de aanbieder, de aandeelhouders, de omvang van de aanbieding en de besteding van de door de beleggers ingelegde gelden.
Wanneer er sprake is van een vrijgestelde aanbieding heeft de AFM sinds 15 oktober 2008 de bevoegdheid op te treden tegen aanbieders die in strijd met de Wet oneerlijke handelspraktijken (Wohp) misleidende informatie aan consumenten verstrekken. Dit is een civielrechtelijke wet waarvoor de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) regelt dat de AFM toezicht houdt. In 2014 heeft dit er bijvoorbeeld toe geleid dat de AFM aan Centurion een last onder dwangsom heeft opgelegd omdat Centurion onjuiste en te weinig informatie had verstrekt aan consumenten die obligaties of certificaten (of beide) van Centurion hadden gekocht of mogelijk zouden kopen. De last onder dwangsom hield in dat Centurion de betrokken consument schriftelijk moest informeren over de eventuele zekerheden, over de totaal opgehaalde gelden door Centurion, over de besteding van de inleg van houders van obligaties en certificaten en over de inkomsten van de bedrijfsactiviteiten van Centurion. Deze informatie moest Centurion ook publiceren op haar website.2 In deze zaak had de AFM een vermoeden fraude en heeft zij aangifte gegaan bij het Openbaar Ministerie. Over de samenwerking tussen het Openbaar Ministerie en de AFM verwijs ik u naar het antwoord op vraag 11.
Naast de hiervoor genoemde specifieke toezichtsactiviteiten die voortvloeien uit het geldende wettelijke kader wordt er ingezet op preventie van beleggingsfraude.
Zo onderneemt de AFM verschillende acties om de consument bewuster te maken van de risico’s van beleggen. De AFM waarschuwt consumenten in generieke zin voor malafide partijen in de vrijgestelde beleggingsmarkt, maar waarschuwt geregeld ook voor specifieke mogelijke malafide partijen, zoals boiler rooms. Ook wijst de AFM consumenten op de risico’s van beleggen, bijvoorbeeld door middel van een checklist beleggen in obligaties op haar website. Recentelijk heeft de AFM via de consumentennieuwsbrief en via Facebook aandacht besteed aan vrijgestelde beleggingen.
Daarnaast is er in 2011 binnen het Financieel Expertise Centrum (FEC), waar onder meer het Openbaar Ministerie, FIOD, de AFM, DNB en de Politie aan deelnemen, een interventiestrategie afgesproken rondom beleggingsfraude. Deze richt zich op i) betere preventie door onderling op elkaar afgestemde voorlichting over de risico’s van beleggingsfraude; ii) het trachten zo vroeg mogelijk beleggingsfraude in de markt op te sporen en iii) efficiëntere handhaving door direct en in gezamenlijke afstemming tussen de betrokken FEC-partners op te treden.
Bovendien wordt onder coördinatie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie door publieke en private partijen samengewerkt aan effectieve barrières met als doel het de fraudeur zo moeilijk mogelijk te maken. De Minister van Veiligheid en Justitie heeft daartoe onder andere afspraken gemaakt binnen het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing. Tot slot is de aanpak van fraude, inclusief beleggingsfraude, een prioriteit in de Veiligheidsagenda 2015–2018 en zijn over de aanpak daarvan afspraken gemaakt met de politie. Het voornemen zoals opgenomen in de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie over 2018 is dat de Veiligheidsagenda voor de periode 2019–2022 een vervolg krijgt.
Kunt u uitleggen waarom, ondanks de genomen maatregelen, beleggingsfraude nog steeds regelmatig voorkomt?
Het helemaal voorkomen van dit soort praktijken door toezicht is helaas niet realistisch. De AFM heeft bij vrijgestelde aanbiedingen beperkte bevoegdheden en houdt op basis van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) toezicht op de naleving van de Wet oneerlijke handelspraktijken (Wohp). Oneerlijke handelspraktijken zien op onjuiste en te weinig verstrekte informatie aan de consument en zien niet specifiek op oplichting of fraude door ondernemingen. Dit brengt mee dat de AFM alleen bevoegdheden heeft ten aanzien van de informatieverstrekking door de aanbieder aan de belegger en niet direct bij de instelling kan ingrijpen. Ook in het strafrecht geldt dat pas kan worden ingegrepen wanneer (een deel van) het geld van beleggers is verdwenen, voordat sprake is van een redelijk vermoeden van oplichting of verduistering. Een consument zal dus zelf moeten opletten wanneer hij geld wil investeren, waarbij informatie en waarschuwingen vanuit de toezichthouder, zoals in het antwoord op vraag 2 beschreven, uiteraard behulpzaam kunnen zijn.
Is de Autoriteit Financiële Markten (AFM) alert op verkopers die hoge rendementen beloven, al dan niet in combinatie met het op duurzame wijze verkrijgen van deze rendementen? Zo ja, hoe uit zich dat?
Voor aanbieders van effecten geldt op basis van de Wft een prospectusplicht. Dit vloeit voort uit Europese regelgeving. Voor aanbieders van beleggingsobjecten en deelnemingsrechten in beleggingsinstellingen geldt een vergunningsplicht. De AFM verleent een vergunning wanneer de aanvrager, onder meer, aantoont dat zal worden voldaan aan de vereisten met betrekking tot geschiktheid, betrouwbaarheid en vakbekwaamheid van dagelijks beleidsbepalers, dat het beleid van de bedrijfsvoering een integere uitoefening van het bedrijf waarborgt en de zeggenschapsstructuur niet ondoorzichtig is. Wanneer niet aan deze vereisten is voldaan zal de vergunning geweigerd worden.
De prospectusplicht geldt tot 1 oktober 2017 niet voor aanbiedingen van effecten die een totale waarde van minder dan € 2,5 miljoen bedragen, bij aanbiedingen aan minder dan 150 personen en bij aanbiedingen van effecten die een nominale waarde hebben van tenminste € 100.000 per effect. De AFM houdt bij vrijgestelde aanbiedingen toezicht op de naleving van de Wohp, zoals in het antwoord op vraag 2 te lezen is. Oneerlijke handelspraktijken zien op onjuiste en te weinig verstrekte informatie aan de consument en zien niet specifiek op oplichting of fraude door ondernemingen. Dit brengt mee dat de AFM alleen bevoegdheden heeft ten aanzien van de informatieverstrekking door de aanbieder aan de belegger.
Vanaf 1 oktober is de vrijstellingsgrens van € 2,5 miljoen verhoogd naar € 5 miljoen. De vrijstelling, en de verhoging daarvan, heeft als doel de toegang tot de kapitaalmarkten voor MKB-ondernemingen zo efficiënt mogelijk te maken. Tegelijkertijd mag een vrijstelling niet ten koste gaan van de bescherming van beleggers. Om die reden bestaat nu al de verplichting dat aanbieders die gebruik maken van de vrijstelling dat moeten vermelden in de informatie die zij verstrekken aan beleggers. Tegelijk met de verhoging van de vrijstellingsgrens zijn bovendien additionele waarborgen ingevoerd. Zo zijn alle aanbieders van effecten die gebruikmaken van de vrijstellingsmogelijkheid verplicht om hiervan melding te doen aan de AFM. De AFM krijgt hierdoor een overzicht van vrijgestelde aanbieders en kan eerder inspelen op malversaties bij die partijen. Indien de AFM verneemt dat een partij een vrijgestelde aanbieding doet, terwijl zij zich niet bij de AFM heeft gemeld, kan dit voor de AFM bovendien een dringende reden zijn om onderzoek bij deze partij te doen. Dit maakt het voor malafide partijen moeilijker dan thans het geval is om buiten het zicht van de AFM te blijven. Daarnaast zijn minimuminformatievereisten ingevoerd waaraan vrijgestelde aanbieders moeten voldoen. Door invulling te geven aan de minimuminformatievereisten worden beleggers beter beschermd en is tegelijkertijd voor ondernemingen beter duidelijk welke informatie zij dienen te verschaffen. Het is daarbij van belang dat de verstrekte informatie evenwichtig is en begrijpelijk voor de belegger is. Deze informatie dient voorafgaand aan de aanbieding van de effecten te worden verstrekt, zodat de belegger relevante informatie tot zich kan nemen en in staat is het effect te vergelijken met andere effecten, voordat de overeenkomst tot stand komt.
Het toezicht van de AFM is risicogestuurd. Dit betekent dat de AFM over het algemeen haar toezichtsinspanningen baseert op ontvangen signalen en monitoring van de markt, bijvoorbeeld over uitzonderlijk hoge rendementsverwachtingen. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de soort propositie en of personen eerder betrokken zijn geweest bij aanbiedingen. Dit is ook het geval bij het toezicht op vrijgestelde aanbiedingen van effecten. Er moet op zijn minst een juridisch te onderbouwen redelijk vermoeden van onjuiste, misleidende of onvolledige informatie aan de consument zijn alvorens de AFM een formeel middel kan inzetten. In geval van beleggingsfraude betekent dat bijvoorbeeld dat (een deel van) het geld van beleggers in strijd met hetgeen is beloofd moet zijn besteed, alvorens sprake is van vermoedelijk onjuiste informatie. Een monitoring van de markt kan er toe leiden dat de AFM op onregelmatigheden stuit en handhavend optreedt. Wanneer de AFM oplichting of fraude vermoedt, zal altijd met FIOD en Openbaar Ministerie in overleg worden getreden en zal, indien daar aanleiding toe is, aangifte gedaan worden.
Handhaving door de AFM ziet op grond van de Whc en Wohp bij vrijgestelde aanbiedingen enkel op informatieverstrekking. Zo heeft de AFM wanneer op basis van het risicogestuurde toezicht aan het licht is gekomen dat de gelden door de aanbieder anders worden besteed dan aan de belegger is beloofd, de bevoegdheid door middel van een aanwijzing of last onder dwangsom de aanbieder te verplichten om dit aan de belegger mee te delen. De AFM kan ook een bestuurlijke boete opleggen. Hiernaast kan de AFM een openbare waarschuwing publiceren.
De AFM kan bij vrijgestelde aanbiedingen echter geen aanbiedingen staken, verbieden of nieuwe aanbiedingen van bekende beleggingsfraudeurs van de markt weren.
Zijn verkopers van beleggingsproducten te allen tijde verplicht om een vergunning aan te vragen? Zo nee, waarom niet? Onder welke omstandigheden kan een vergunning worden geweigerd?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom bestaat er alleen een prospectusplicht voor verkopers wanneer de totale tegenwaarde van de effecten die worden aangeboden, meer dan 2,5 miljoen euro bedraagt? Waarom bestaat er geen prospectusplicht voor alle verkopers van beleggingsproducten?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom krijgen beleggingsfraudeurs niet automatisch een bestuursverbod na een veroordeling?
Een strafrechtelijk bestuursverbod op grond van artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht kan in strafzaken als bijkomende straf worden geëist. Vervolgens is het aan de strafrechter om al dan niet over te gaan tot het opleggen van een bestuursverbod.
Per 1 juli 2016 is de Wet civielrechtelijk bestuursverbod van kracht. Hiermee is aan de Faillissementswet de mogelijkheid toegevoegd om -op verzoek van de curator of van het OM- een civielrechtelijk bestuursverbod (van ten hoogste 5 jaren) op te leggen aan een bestuurder die faillissementsfraude pleegt of zich schuldig heeft gemaakt aan wangedrag in aanloop naar een faillissement. Ook in dit geval is het aan de rechter om al dan niet over te gaan tot het opleggen van een bestuursverbod.
Hoe oordeelt u over de rol van banken in dit dossier? Komen zij hun signalerende rol volgens u goed na? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) zijn banken verplicht om onderzoek te verrichten naar hun cliënten. Daarnaast verplicht de Wwft tot het melden van ongebruikelijke transacties bij de Financiële inlichtingen eenheid (FIU). Voor de naleving van deze verplichtingen is het noodzakelijk dat banken informatie vergaren over hun cliënten en dat zij de transacties van hun cliënten monitoren. Hierbij kunnen banken fraude detecteren, bijvoorbeeld aan de hand van mutaties op een bankrekening die door een frauduleuze partij wordt aangehouden. Omdat fraude doorgaans wordt vormgegeven met gelegitimeerde transacties, is het voor banken niet eenvoudig om signalen van fraude – bijvoorbeeld met beleggingsfondsen – te detecteren. Ook lopen geldstromen vaak over meerdere rekeningen. Wanneer die bij andere banken of in het buitenland worden aangehouden, heeft een bank daar geen inzicht in. De informatiedeling tussen banken onderling en tussen banken, toezichthouders en opsporingsinstanties is gebonden aan geldende regelgeving met betrekking tot privacy en vertrouwelijkheid. Deze gelden ook op het terrein van bestrijding van beleggingsfraude.
Verschillende zaken bij het OM zijn gestart door aangiftes van banken in een zeer vroeg stadium, waardoor veel geld in beslag kon worden genomen en de fraude snel kon worden gestopt.
Deelt u de mening van de strafrechtadvocaat in het artikel, die stelt dat de AFM bevoegd is om zeer ingrijpende handhavingsmaatregelen te nemen, maar dat deze eerder ingezet moeten en kunnen worden? Is het voor de AFM mogelijk om eerder in te grijpen? Kunt uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Is de capaciteit van zowel de AFM als het Openbaar Ministerie (OM) volgens u voldoende op peil om beleggingsfraude tegen te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hierboven beschreven zijn de bevoegdheden van de AFM bij vrijgestelde aanbiedingen beperkt. Op grond van de Whc en Wohp ziet de AFM bij vrijgestelde aanbiedingen enkel toe op informatieverstrekking. Meer capaciteit voor de AFM zou daarom niet direct leiden tot betere mogelijkheden om beleggingsfraude tegen te gaan.
Binnen het Openbaar Ministerie en de FIOD heeft aanpak van fraude prioriteit en wordt deze steeds verder versterkt. Daarbij wordt actief de samenwerking gezocht met private partijen. Overigens geldt ook in het strafrecht dat pas kan worden ingegrepen wanneer (een deel van) het geld van beleggers is verdwenen, voordat sprake is van een redelijk vermoeden van oplichting of verduistering. FIOD en Openbaar Ministerie beschikken over voldoende middelen en expertise om op te treden tegen beleggingsfraude.
Kunt u aangeven hoe de samenwerking tussen de AFM en OM verloopt? Wie oordeelt uiteindelijk of een zaak strafrechtelijk of bestuursrechtelijk wordt afgedaan? Welk afwegingskader wordt hierbij gebruikt? Speelt capaciteit een rol bij de vraag of een zaak bestuursrechtelijk dan wel strafrechtelijk wordt afgedaan?
De FIOD is, onder het gezag van het Openbaar Ministerie, belast met de strafrechtelijke opsporing op het gebied van diverse wettelijke regelingen die betrekking hebben op de financieel-economische ordening.3 In de Beleidsbrief voor de bijzondere opsporingsdiensten zijn, onder andere, de thema’s witwassen, beleggingsfraude en marktmisbruik genoemd. Op het terrein van de financiële integriteit wordt een belangrijk deel van de zaken aangeleverd door de financiële toezichthouders DNB en de AFM. Nadere concretisering van de onderwerpen waarop strafrechtelijk wordt ingezet vindt gezamenlijk plaats. Op grond van het Convenant ter voorkoming van ongeoorloofde samenloop van bestuurlijke en strafrechtelijke sancties vindt afstemming tussen het OM, de AFM en de FIOD plaats over de wijze van afdoening van bepaalde overtredingen van de financiële toezichtwetgeving. In dit zogenaamde tripartite-overleg wordt bepaald welke zaken in strafrechtelijk onderzoek worden genomen en welke zaken bestuursrechtelijk kunnen worden afgedaan volgens het kader zoals dat in genoemd convenant wordt geschetst. Primair wordt in het tripartite-overleg dus de keuze gemaakt tussen een bestuursrechtelijke afdoening of een strafrechtelijke afdoening omdat die elkaar (als gevolg van het «una via» beginsel) uitsluiten. De keuze wordt gemaakt aan de hand van een aantal indicatoren zoals (in willekeurige volgorde en niet uitputtend): de ernst van de overtreding van de norm (valt dat nog binnen een bestuurlijke boetecategorie; zo niet dan zou strafrecht geïndiceerd kunnen zijn), de wijze waarop de overtreding is begaan (is er sprake van schuld of opzet), de benadeling van derden, de mogelijkheden voor compliance, de complexiteit van een zaak (onderzoek dat alleen door inzet van strafrechtelijke dwangmiddelen tot een goed eind kan worden gebracht impliceert bijvoorbeeld strafrechtelijk onderzoek) en recidive (hetgeen een contra-indicatie voor bestuursrechtelijk handelen is). Richtsnoer is daarbij dat de interventie een evenwichtig maatschappelijk effect moet sorteren. Zolang dat maatschappelijk effect behaald kan worden door bestuursrechtelijk ingrijpen heeft zulks de voorkeur. De (per definitie beperkte) opsporingscapaciteit kan daarbij wel een rol spelen, maar het te behalen maatschappelijk effect prevaleert. Uiteindelijk beperkt de beschikbare capaciteit altijd de mogelijkheden van elke betrokken instantie en noopt dit tot het maken van keuzes in het tripartite-overleg.
Het bericht 'Oorlog op zee tegen redders vluchtelingen' |
|
Jasper van Dijk , Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Oorlog op zee tegen redders vluchtelingen»?1
Ja.
Is het openbaar ministerie (OM) op de hoogte van de deelname van Nederlanders aan activiteiten die kunnen leiden tot de dood van vluchtelingen?
Ik heb geen signalen van het openbaar ministerie (OM) ontvangen dat er mogelijk Nederlanders betrokken zijn bij dergelijke activiteiten.
Deelt u de analyse dat de aangekondigde acties om reddingsoperaties in de Middellandse Zee te dwarsbomen mogelijk strafbare feiten kunnen opleveren? Zo nee, waarom niet?
Vooralsnog is onduidelijk wat de in het bericht genoemde organisatie (Defend Europe) voornemens is feitelijk te gaan doen.
Zoals bij alle acties geldt, mag het handelen van de betrokken personen een bepaalde grens niet overschrijden. Zo mag geen geweld worden gebruikt.
Het is in beginsel aan de opsporingsinstanties van het desbetreffende land waar de acties worden gepleegd om onderzoek te doen naar mogelijke strafbare feiten, beoordeeld naar het aldaar geldende recht. Het OM kan door dat land eventueel om ondersteuning gevraagd worden door middel van een formeel rechtshulpverzoek.
Of het OM zelfstandig bevoegd is, hangt af van een aantal factoren, zoals de plaats en de aard van de acties, de vlag waaronder een vaartuig vaart en de nationaliteit van verdachten en eventuele slachtoffers. Zulke factoren zijn bepalend voor de vraag of Nederland rechtsmacht heeft om eventuele strafbare feiten te vervolgen. Zonder rechtsmacht is het Nederlandse OM niet bevoegd.
Naar Nederlands recht is het vernielen of beschadigen van andermans eigendom in ieder geval strafbaar, en zo ook handelingen die kunnen leiden tot verwonding of de dood van personen. Voor delicten op zee gelden er bovendien speciale wetsartikelen. Op grond van de artikelen 168 en 169 van het Wetboek van Strafrecht is het doen zinken, stranden of verongelukken en het vernielen, onbruikbaar maken of beschadigen van vaartuigen strafbaar. Als daarbij levensgevaar voor een ander te duchten is of als het feit iemands dood ten gevolge heeft, staat er een hogere strafbedreiging op.
Mocht het OM ter kennis komen – al dan niet via een rechtshulpverzoek – dat Nederlanders of vaartuigen onder een Nederlandse vlag betrokken zijn bij de acties en lijken hier strafbare feiten te zijn gepleegd, dan kan het OM besluiten nader onderzoek in te stellen.
Kunt u aangeven of eventuele deelname door Nederlanders wordt gemonitord door het OM en of bij het begaan van strafbare feiten vervolging zal plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de regering contact gehad met andere lidstaten van de Europese Unie over het waar mogelijk voorkomen en al dan niet opsporen van strafbare feiten tegen migranten en/of hulpverleners op de Middellandse Zee? Zo ja, welk plan van aanpak is naar aanleiding hiervan opgesteld? Zo nee, bent u bereid dit contact direct te gaan leggen en een plan van aanpak op te stellen?
Nee, hierover is geen specifiek contact geweest. Wat betreft eventuele strafbare feiten tegenover migranten en hulpverleners op de Middellandse Zee verwijs ik naar de beantwoording van vraag drie en vier.
Klopt het dat de Libische kustwacht buiten de territoriale wateren van Libië waarschuwingsschoten heeft afgevuurd terwijl reddingsschip Aquarius van Artsen Zonder Grenzen bezig was met een reddingsoperatie en dat hierdoor paniek ontstond die gevaarlijk was voor opvarenden? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is en bent u bereid hierover contact op te nemen met de Libische autoriteiten?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichtgeving over dit incident. De lezingen over wat er precies is gebeurd, lopen uiteen. Het bevestigt dat het noodzakelijk is om te blijven investeren in het verbeteren van de maritieme coördinatie en duidelijke afspraken over hoe nationale kustwachten, Europese maritieme missies, ngo’s en koopvaardij (al dan niet gezamenlijk) moeten optreden bij reddingsoperaties. In de EU-training van de Libische kustwacht zal blijvend aandacht worden besteed aan mensenrechten, het zeerecht en veiligheid op zee. Ook in de bilaterale contacten met de Libische kustwacht en autoriteiten worden deze kwesties aan de orde gesteld.
Protesten in het noorden van Marokko |
|
Sadet Karabulut |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Marokkaanse politie arresteert leider van Rif-protest»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat Nasser Zafzafi en twintig andere demonstranten door de Marokkaanse autoriteiten zijn gearresteerd?
Ja, Nasser Zafzafi is op 29 mei jl. gearresteerd en de andere genoemde personen op 26 mei jl.
Is u bekend waarom zij zijn gearresteerd?
De aanklachten tegen de verschillende arrestanten verschillen.
Nasser Zafzafi is gearresteerd nadat hij de dienst in een moskee had onderbroken. Hij en zes anderen zijn onder meer aangeklaagd voor activiteiten die de staatsveiligheid en de territoriale integriteit van Marokko aantasten. De op 26 mei gearresteerde demonstranten zijn op 14 juni veroordeeld tot maximaal 18 maanden celstraf, voor onder meer geweld tegen ordetroepen en vernieling van publieke voorzieningen.
Hoe beoordeelt u het optreden van de Marokkaanse autoriteiten tegen de demonstranten? Is dit proportioneel?
Het overgrote deel van de demonstraties die sinds oktober 2016 plaatsvinden is vreedzaam verlopen. Het is belangrijk dat alle geweldsincidenten, gepleegd door ordetroepen of anderen, zeer goed worden onderzocht.
Hoe beoordeelt u de eisen van de demonstranten? Deelt u de opvatting dat er sprake is van marginalisering van het Rif gebied in het noorden van Marokko?
De sociaaleconomische eisen van de demonstranten zijn legitiem, zoals ook regelmatig benadrukt door de Marokkaanse regering. De afgelopen jaren is in de regio geïnvesteerd. Verdere verbetering van sociaaleconomische kansen en openbare voorzieningen is belangrijk.
Bent u bereid opheldering bij uw Marokkaanse collega’s te vragen over de arrestatie van de demonstranten en aan te dringen op een eerlijk proces in het geval het tot vervolging komt? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op de vragen van het lid Van den Hul is aangegeven, wordt de situatie nauwlettend gevolgd. Het is uiteraard van groot belang dat al deze processen eerlijk verlopen.
Kent u het bericht «Marokkaans Nederlandse organisaties: Geen inmenging door Marokkaanse overheid in Nederland»?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat op 15 mei een aantal Marokkaanse moskeeën en andere organisaties deel hebben genomen aan een bijeenkomst in Utrecht in opdracht van de Marokkaanse overheid met de bedoeling een verkeerd beeld te schetsen over de situatie in de Rif en om weerstand te creëren tegen die opstanden, zoals meerdere Marokkaans Nederlandse organisaties beweren? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Uit de media is vernomen dat deze bijeenkomst heeft plaatsgevonden. Het kabinet is niet bekend dat hier sprake was van betrokkenheid van de Marokkaanse autoriteiten.
Zo ja, bent u bereid met uw collega’s in Marokko contact op te nemen om deze bemoeienis te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat het NL-alert systeem nog steeds fouten bevat |
|
Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over een fout in het NL-Alert systeem, waardoor op woensdag 24 mei jl. één NL-Alert bericht tot elf keer toe in een groot verspreidingsgebied is verzonden?1
Ja.
Is de fout in het systeem inmiddels gevonden? Zo ja, kunt u dit toelichten? Ging het hier om een losstaand incident of was dit een gevolg van het feit dat het NL-Alert systeem structurele fouten vertoont? Waarom?
Eén NL-Alert bericht wordt over twee kanalen uitgezonden (te weten 919 en 4371). Dit is om te garanderen dat zowel klassieke mobiele telefoons als smartphones het bericht kunnen ontvangen. De meeste telefoons tonen slechts één van de twee berichten; enkele (nog) niet. De bezitters van die toestellen zullen één NL-Alert bericht dus tweemaal ontvangen. Het betreffende NL-Alert bericht van 24 mei jl. is vanuit de meldkamer in Amsterdam vier keer verstuurd, hetgeen niet de bedoeling is. Aangezien er toestellen zijn die één bericht twee keer tonen, kan het in dit geval zijn dat mensen het bericht acht maal hebben ontvangen. De telecomoperators hebben de vier vanuit de meldkamer aangeboden berichten conform de afspraken over de twee kanalen uitgezonden. De gemeente Amsterdam voert een evaluatie uit van deze inzet van NL-Alert en beziet in overleg met mijn ministerie welke aspecten een rol hebben gespeeld bij het viermaal verzenden van hetzelfde bericht.
Hoeveel mensen hebben zich sinds afgelopen woensdag afgemeld voor het NL-Alert systeem? In hoeverre acht u dit een gevolg van het incident met NL-Alert rondom de voetbalwedstrijd van Ajax die avond?
Van aan- of afmelden is bij NL-Alert geen sprake. NL-Alert is landelijk gelanceerd in november 2012. De verzendtechniek achter NL-Alert is cell broadcast; dit is vergelijkbaar met een radiosignaal en dus eenzijdig. Bij een verzending van NL-Alert is het aantal personen dat een bericht ontvangt om die reden per definitie niet kenbaar.
Om toch een globaal beeld te hebben van het aantal burgers dat NL-Alert berichten ontvangt, laat ik bij de halfjaarlijkse landelijke controleberichten een representatieve steekproef uitvoeren. Het directe bereik is bij het eerste landelijke controlebericht in februari 2013 gemeten op 9%. Bij het meest recente controlebericht was het directe bereik 58%. Dat zijn 8,8 miljoen Nederlanders van twaalf jaar en ouder. Door enerzijds een gerichte massamediale campagne en anderzijds afspraken te maken met de leveranciers van toestellen, is deze groei gerealiseerd. De recente groei van 3% past bij de geleidelijke groei die NL-Alert doormaakt. Doordat nagenoeg alle mobiele telefoons die nu in Nederland nieuw op de markt komen automatisch zijn ingesteld op de ontvangst van NL-Alert, groeit het directe bereik in de komende periode gestaag verder. Daarnaast is het indirecte bereik van NL-Alert hoog; de bereidheid om het bericht door te geven in een echte crisissituatie is gemiddeld 85%.
Hoeveel personen boven de twaalf jaar worden bereikt met het NL-Alert systeem? Kunt u zich herinneren dat u eerder aangaf dat het bereik van NL-Alert in juni 2016 op 55% lag2 en dit eind 2016 slechts gegroeid is naar 58%?3 Hoe verklaart u deze minimale groei van 3% in zes maanden?
Zie antwoord vraag 3.
Welke stappen worden ondernomen om ervoor te zorgen dat het NL-Alert systeem in de toekomst foutloos werkt?
In antwoord 2 is reeds aangegeven dat de telecomoperators in alle drie de betreffende inzetten van NL-Alert de berichten zoals aangeboden door de meldkamer succesvol hebben uitgezonden. In algemene zin geldt dat net zoals 100% veiligheid niet kan worden gegarandeerd, ook niet kan worden gegarandeerd dat technische systemen te allen tijden foutloos werken. Dat laat onverlet het streven naar een zo optimaal mogelijke kwaliteit.
Voor het verspreidingsgebied van NL-Alert is de positionering van de zendmasten van de telecomoperators van belang. Tot op heden wordt NL-Alert in relatief kleine gebieden uitgezonden. Daarbij bleek in het verleden dat dan niet genoeg masten het bericht uitzonden om iedereen in het geselecteerde gebied te kunnen bereiken. Om die reden is in overleg met de telecomoperators voor een systematiek gekozen waarbij ook masten in een ring rondom het geselecteerde gebied gaan uitzenden. Bij zowel de inzet in Amsterdam, als ook bij de inzet in Rotterdam en omstreken bij de huldiging van Feyenoord op 15 mei jl., is NL-Alert voor het eerst in een relatief groot gebied verstuurd. Ik ga samen met de veiligheidsregio’s en de telecomoperators bekijken of de ring rondom het in de meldkamer geselecteerde gebied bij dergelijke grote verzendgebieden wel nodig is om voldoende mensen in het geselecteerde gebied te bereiken.
Klopt het dat op zaterdag 27 mei 2017, naar aanleiding van een brand in het Westelijk Havengebied, tevens NL-Alerts zijn uitgezonden?4
NL-Alert is inderdaad ingezet naar aanleiding van een brand in het Westelijk Havengebied in Amsterdam op zaterdag 27 mei 2017. Ook bij een brand in hetzelfde gebied op 22 april 2017 is NL-Alert ingezet. In beide gevallen is een gebied geselecteerd door een daartoe in de meldkamer bevoegd persoon. Bij beide inzetten hebben de telecomoperators het bericht succesvol uitgezonden. De veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland evalueert het gebruik van NL-Alert bij deze twee incidenten.
Hoe groot was het verspreidingsgebied en hoe groot is het bereik van beide uitgestuurde NL-Alerts met betrekking tot de brand in het Westelijk Havengebied geweest? Klopt het dat ook hier het NL-Alert systeem nog niet naar behoren heeft gewerkt? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat het project NL-Alert in 2011 gestart is? Wat is de oorzaak dat de vervolmaking van dit systeem is uitgesteld en NL-Alert pas in 2020 gereed is om de traditionele alarmpalen te vervangen? Welke kosten zijn met deze vertraging jaarlijks en incidenteel gemoeid?
NL-Alert is landelijk gelanceerd in november 2012 en ik werk aan de verdere ontwikkeling van het middel. Van een vertraging en extra kosten hierbij is geen sprake. NL-Alert is geen vervanger van het WAS; dat is nooit de bedoeling geweest. Wel is het zo dat NL-Alert als onderdeel van het totale pakket van burgeralarmering bijdraagt aan het op den duur kunnen afbouwen van het WAS. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 2 juni 2017 aan uw Kamer bij de aanbieding van het onderzoeksrapport Kwetsbare groepen bij crisiscommunicatie (Kamerstuk 29 517, nr. 122), hebben maatschappelijke en technologische ontwikkelingen het aanbod van en de vraag naar de wijze waarop communicatie in de samenleving plaatsvindt drastisch veranderd. Aandacht voor specifieke doelgroepen die mogelijk (deels) niet mee kunnen gaan in deze maatschappelijke en technologische ontwikkelingen, is van belang met betrekking tot de verschillende middelen voor het alarmeren en informeren van de bevolking.
In de beleidsreactie op het rapport geef ik aan dat het vergroten van de diversiteit van kanalen om NL-Alert verder te verspreiden mijn aandacht heeft. Een eerste verbreding van NL-Alert is de verzending via vaste telefonie (op basis van aanmelding), waarvan ik verwacht dat dit eind 2017 beschikbaar is. Hoeveel de beoogde verbreding van NL-Alert incidenteel en structureel gaat kosten, moet duidelijk worden door het uitvoeren van pilots (bijvoorbeeld met apps en schermen in de publieke ruimte) in 2017 en 2018. Zoals aangegeven in de beleidsreactie informeer ik uw Kamer daar nader over in het voorjaar van 2018.
Op welke wijze onderzoekt u de mogelijkheden om enkel specifieke doelgroepen te bereiken met het NL-Alert systeem? Op welke termijn verwacht u dat de verspreiding van NL-Alert via vaste telefonie beschikbaar wordt?5
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat zowel het NL-Alert systeem als het sirenenetwerk geëvalueerd worden door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum, en dat deze evaluaties in het voorjaar van 2017 naar de Kamer worden gezonden? Wanneer kan de Kamer deze evaluaties verwachten?
Nee. Wel is in opdracht van het WODC het onderzoek naar het alarmeren en informeren van kwetsbare groepen bij crisiscommunicatie, zoals bedoeld in antwoord 8 en 9, uitgevoerd en aan Uw Kamer aangeboden.
Het bericht 'Patstelling postcoderoos tussen energieleveranciers en Coöperaties' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Patstelling postcoderoos tussen energieleveranciers en Coöperaties»?1
Ja.
In hoeverre bent u bekend met het niet mee willen werken aan de postcoderoosregeling door energiebedrijven?
Mij heeft het nieuws bereikt dat er energiebedrijven zijn die geen medewerking verlenen aan de postcoderoosregeling. Ik ben bekend met het overzicht op de website van «HIER opgewekt», waar staat welke twaalf leveranciers in ieder geval hebben aangegeven mee te werken aan de regeling.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat klanten van sommige energieleveranciers niet deel kunnen nemen aan een regeling om duurzame energie te stimuleren?
Ik ben van mening dat het in het kader van de energietransitie wenselijk zou zijn als alle leveranciers zouden meewerken. Energieleveranciers kunnen hiermee ook laten zien dat zij bijdragen aan de energietransitie.
In hoeverre bent u bereid deze problematiek voor de ICT systemen mee te nemen in de evaluatie van de postcoderoosregeling?
Bij de evaluatie van de regeling die voor dit jaar staat gepland, zal worden gekeken hoe doelmatig en doeltreffend de regeling is. Vanuit die invalshoek zullen ook de administratieve lasten voor coöperaties, VVE’s en energiebedrijven worden bezien.
In hoeverre bent u bereid de acceptatie van de postcoderoosregeling door energieleveranciers te verplichten?
Ik overweeg op dit moment niet om de energieleveranciers te verplichten. Een aantal energieleveranciers gaf ten tijde van het opstellen van de regeling verlaagd tarief energiebelasting aan dat zij hoge kosten zouden moeten maken om hun administratieve systemen op de regeling in te richten. Bij de inwerkingtreding van de regeling is besloten om energieleveranciers niet wettelijk te verplichten om mee te werken. Leden van een energiecoöperatie kunnen ook van leverancier wisselen om gebruik te maken van de regeling. De verwachting was dat bij voldoende belangstelling voor de regeling dit energieleveranciers zou kunnen overtuigen om alsnog mee te werken. Het initiatief ligt daarmee in eerste instantie bij de energieleveranciers. De uitvoerbaarheid en administratieve lasten van de regeling zullen aan bod komen bij de evaluatie van de regeling.
Het uitzetten van homoseksuele asielzoekers naar Irak |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Sahir is «niet homo genoeg» en moet terug naar Irak»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, aangezien homoseksuele asielzoekers uit Irak het hoogste beschermingsniveau genieten, dat aangeeft hoe gevaarlijk het voor homo’s in Irak is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de systematische vervolging van homoseksuelen in Irak voer ik een prima facie beleid waarbij het, om in aanmerking te kunnen komen voor een verblijfsvergunning, slechts nodig is dat iemand aantoont afkomstig te zijn uit Irak en geloofwaardig kan verklaren over zijn seksuele gerichtheid.
Deelt u de mening dat asielzoekers bij wie twijfel zou kunnen bestaan over hun homoseksuele geaardheid eerder het voordeel van de twijfel dan het nadeel daarvan moeten krijgen en dus in Nederland mogen blijven? Zo ja, waarom en hoe gaat u er zorg voor dragen dat het beleid van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wordt gewijzigd? Zo nee, waarom niet?
De IND geeft – in algemene zin – een vreemdeling het voordeel van de twijfel, indien aan een aantal voorwaarden is voldaan, die zijn omschreven in artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn. Homoseksualiteit hoeft in het kader van de asielprocedure niet bewezen te worden. Wanneer een vreemdeling stelt dat hij homoseksueel is, is het aan hem om de gestelde seksuele gerichtheid nader te onderbouwen. Bij de beoordeling van het asielverzoek wordt rekening gehouden met de omstandigheid dat het voor een vreemdeling niet mogelijk is om met sluitend bewijs aan te tonen dat hij homoseksueel is. Aan de andere kant is de enkele stelling van de vreemdeling dat hij homoseksueel is, ook niet voldoende. De beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid is tussen deze twee uitersten ingericht. De beoordeling van de geloofwaardigheid van een gestelde seksuele gerichtheid wordt door de IND verricht conform een uitgebreide werkinstructie. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft deze beoordelingssystematiek deugdelijk bevonden. Ik zie in het licht van bovenstaande geen aanleiding om het beleid aan te passen.
Kunt u aangeven op grond waarvan de huidige werkinstructie van IND een objectieve basis vormt voor het vaststellen of iemand die asiel wil krijgen op basis van zijn homoseksuele geaardheid, die geaardheid heeft?
De huidige werkinstructie is een rechtstreeks gevolg van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2015. Met deze aangepaste werkinstructie wordt nader inzichtelijk gemaakt hoe de IND onderzoek doet naar de gestelde seksuele gerichtheid als asielmotief en op welke wijze de IND een gestelde seksuele gerichtheid beoordeelt. Doel is om met behulp van open vragen het asielverzoek zo objectief mogelijk te beoordelen. Bij het opstellen van deze instructie heeft de IND onder meer gebruikt gemaakt van UNHCR guidelines en onderzoekrapportages van de Canadese Prof. Dr. LaViolette. Hiermee is een werkwijze ontwikkeld waarbij de geloofwaardigheid en consistentie van een asielrelaas van een vreemdeling die stelt homoseksueel te zijn, op de meest objectieve en effectieve manier beoordeeld wordt. Daarbij wordt iedere zaak op zijn individuele omstandigheden beoordeeld.
Deelt u de mening dat de nadruk op het proces van bewustwording en zelfacceptatie om aan te kunnen tonen dat iemand een homoseksuele geaardheid heeft in veel gevallen niet werkbaar is? Zo ja, waarom en welke conclusies trekt u daaruit? Zo nee, waarom niet?
Bij de beoordeling van een gestelde homoseksuele geaardheid wordt veel gewicht toegekend aan de verklaringen van de vreemdeling over het bewustwordings- en acceptatieproces in relatie tot de situatie van homoseksuelen in het land van herkomst. Ik deel niet uw mening dat dit in veel gevallen niet werkbaar is. Vreemdelingen die in Nederland asiel aanvragen vanwege hun gestelde seksuele gerichtheid komen veelal uit landen waar homoseksualiteit niet wordt geaccepteerd en vijandig wordt bejegend. Als zij zich in een dergelijke omgeving bewust worden dat hun seksuele gerichtheid impact heeft op hun leven, zowel sociaal als maatschappelijk, mag verwacht worden dat zij over het proces van deze bewustwording kunnen verklaren. De werkinstructie biedt voldoende ruimte om, op basis van open vragen, in een gehoor te spreken over de mate waarin de vreemdeling problemen heeft ondervonden om zijn seksuele gerichtheid te uiten in het openbaar en/of in zijn directe omgeving, met name als zijn directe omgeving dit onacceptabel vond dan wel er sprake is van een maatschappij waarin homoseksualiteit niet wordt geaccepteerd. De verklaringen hierover worden betrokken bij de weging of een vreemdeling geloofwaardig heeft verklaard omtrent zijn gestelde seksuele gerichtheid dan wel of dit motief alleen wordt voorgewend voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning.
Deelt u de mening van de voorzitter van LGBT Asylum Support dat er een geschillencommissie zou moeten komen waarin gedragsdeskundigen alle feiten kunnen meewegen en een bindende uitspraak kunnen doen met betrekking tot de seksuele geaardheid van een asielzoeker? Zo ja, op welke termijn gaat u die commissie instellen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ik deel de mening van de voorzitter van LGBT Asylum Support niet. EU Lidstaten moeten artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn eerbiedigen. Op grond van dit artikel is de beoordeling van de geloofwaardigheid van de asielzoeker voorbehouden aan een nationale beslissingsautoriteit. Deze verantwoordelijkheid als zodanig kan daarom niet worden overgedragen of uitbesteed aan een externe deskundige.
Het bericht 'Oostenrijk hekelt Nederlandse aanpak drugsproducenten'. |
|
Remco Dijkstra (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht op nu.nl en Reuters waarin Oostenrijk de Nederlandse aanpak van ondergrondse drugslaboratoria hekelt?
Ja.
Klopt het dat Oostenrijk en het hoofd van de Oostenrijkse politie zich hebben beklaagd dat Nederland onvoldoende inzet pleegt in het doen van onderzoek naar en het aanpakken van (ondergrondse) drugslaboratoria? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
Andere signalen buiten genoemd bericht zijn mij niet bekend en zijn ook niet naar voren gekomen in het kennismakingsgesprek dat ik onlangs heb gehad met de Oostenrijkse Minister van Justitie.
Ik herken niet het beeld dat Nederland te laks zou zijn in de aanpak van drugcriminaliteit. In de aanpak van georganiseerde criminaliteit is drugscriminaliteit een van de prioriteiten. Daar valt zeker ook de productie van synthetische drugs onder.
Klopt het bovendien dat volgens uw Oostenrijkse collega de samenwerking tussen Nederland en Oostenrijk als het gaat om de aanpak van drugsproducenten beter zou moeten? Zo ja, waar schort de samenwerking dan precies aan en welke stappen neemt u c.q. uw collega om dit te verbeteren?
De samenwerking met Oostenrijk op het gebied van de aanpak van drugsproducenten verloopt over het algemeen naar behoren. Zoals in elke internationale samenwerkingsrelatie is daarbij ook voortdurend aandacht voor het onderhoud van de relatie. Specifieke knelpunten zijn mij op dit moment niet bekend. Mochten zich in de operationele samenwerking knelpunten voordoen tussen de Oostenrijkse en de Nederlandse rechtshandhavingsdiensten, dan zal ik daar uiteraard naar kijken.
In hoeverre is de berichtgeving juist dat bij Nederlandse autoriteiten «verzoeken» van Oostenrijkse zijde op de plank blijven liggen? Over wat voor soort verzoeken gaat het dan specifiek? Wat is de reden van een eventuele vertraging?
Het is de Nederlandse autoriteiten niet duidelijk geworden op welke verzoeken Oostenrijk in de berichtgeving duidt.
Hoe regelmatig komt het voor dat ondergronds drugslaboratoria c.q. opslagplaatsen worden aangetroffen?
De bij de politie bekende cijfers over 2016 betreffen 61 productielocaties en 84 opslaglocaties. Hierbij wordt overigens niet geregistreerd of het ondergrondse locaties betreft of niet.
Deelt u het standpunt dat de ontmanteling van deze laboratoria na ontdekking voortvarend moet plaatsvinden? Gebeurt dat ook? Welke organisaties spelen een rol bij de ontmanteling ervan? Wie voert daarin de regie?
Ik ben met u van mening dat de ontmanteling van dergelijke laboratoria voortvarend moet plaatsvinden. Overwegingen als gevaarzetting voor de directe omgeving spelen een rol bij de beslissing om de ontmanteling extra snel ter hand te nemen. De ontmantelingen worden verricht door de specialisten van de Landelijke Faciliteit Ondersteuning Ontmantelen (LFO) van de Landelijke Eenheid van de politie. De LFO wordt eventueel geassisteerd door brandweer LFO-ers en maakt zo nodig gebruik van de aanvullende kennis en kunde van gespecialiseerde externe bedrijven. Het opsporingsonderzoek in het geval een drugslaboratorium wordt aangetroffen vindt plaats onder het gezag van het Openbaar Ministerie (OM). De ontmantelingen worden uitgevoerd onder aansturing van de politie in afstemming met het OM.
In hoeverre kunnen de kosten van de ontmanteling van deze laboratoria succesvol op de illegale drugsproducenten worden verhaald? Wie draait op voor de kosten indien deze personen geen of onvoldoende verhaal bieden?
Op dit moment neemt de politie de kosten voor ontmanteling en vernietiging van laboratoria voor haar rekening, als het lab bij toeval wordt aangetroffen. Indien er sprake is van een opsporingsonderzoek is de verdeling van de kosten onderwerp van gesprek tussen politie en OM. Indien de ontmanteling onderdeel is van een opsporingsonderzoek kan crimineel vermogen worden afgepakt. De kosten voor de ontmanteling vormen echter geen onderdeel van het af te pakken criminele vermogen.
Hoe staat het met de uitvoering van het gewijzigde amendement Cegerek/Dijkstra (Kamerstuk 34 000 XII nr. 49) dat ziet op cofinanciering inzake het opruimen van drugsafval? Kunt u een actueel inzicht geven in de besteding van de extra middelen die de afgelopen jaren voor cofinanciering bij het opruimen van drugsdumpingen ter beschikking zijn gesteld?
De uitvoering van het gewijzigde amendement Cegerek/Dijkstra geschiedt op basis van een «Convenant uitwerking amendement cofinanciering opruiming drugsafvaldumpingen». Dit convenant is op 28 april 2016 gesloten met de provincies. In dit convenant is afgesproken dat de provincies een modelverordening voor de verlening van bijdragen in de kosten voor het opruimen van drugsafvaldumpingen opstellen en de uitvoering op zich nemen. De provincies beoordelen en behandelen de aanvragen op basis van vooraf overeengekomen criteria, en keren bij een rechtmatige aanvraag een bedrag aan cofinanciering van de opruimkosten uit.
De eerste aanvragen voor cofinanciering van opruimkosten konden in 2016 worden ingediend over gemaakte kosten in 2015. Resultaat hiervan is dat in 2016, over het eerste amendementsjaar 2015, van de beschikbare 1miljoen euro € 220.000 is uitgekeerd aan cofinanciering. De openstellingsperiode voor aanvragen voor cofinanciering van kosten voor opruimingen in 2016, loopt nog tot 1 september 2017. Hoeveel aanvragen, toekenningen en tot welk bedrag aan uitbetaling dit zal leiden voor opruimingen in het jaar 2016, zal pas in het najaar bekend worden.
Tot welke resultaten heeft dit geleid? Wat valt er te zeggen over de effectiviteit? Is de pakkans verhoogd? Waarvoor is het geld ingezet? Is een inzicht te krijgen in projecten waarbij gebruik is gemaakt van deze middelen?
Bij de uitvoering van het «Convenant uitwerking amendement cofinanciering opruiming drugsafvaldumpingen» door de provincies is sprake van onderbesteding.
De onderbesteding is o.a. terug te voeren op:
Het aantal vaten met een lek was lager dan verwacht. Mede daardoor waren ook de kosten voor het reinigen van verontreinigde bodem lager dan was geraamd.
Onbekendheid met de regeling bij gemeenten en terreinbeheerders, waardoor er bij de provincies minder aanvragen zijn ingediend dan aanvankelijk was gedacht.
Op basis van de over het jaar 2015 uitgevoerde evaluatie van de uitvoering van het convenant zijn de provinciale subsidieregelingen voor 2016, met inachtneming van de geldende convenantafspraken, waar nodig verduidelijkt en aangepast en is meer aandacht gegeven aan communicatie naar de doelgroep. Om de pakkans te verhogen is vanaf het begin als vereiste in de subsidieregelingen opgenomen dat bij een aanvraag ook aangifte bij de politie moet zijn gedaan. Het is nog te vroeg om hier conclusies uit te trekken. Wel is geconstateerd dat in een aantal provincies, waaronder Noord-Brabant, door de subsidieaanvragen en de voorwaarde van aangifte een beter beeld is ontstaan van de omvang en de ruimtelijke verspreiding van drugsafvaldumpingen.
In 2015 zijn 153 meldingen van drugsafvaldumpingen gedaan. Voor 105 van deze dumpingen zijn cofinancieringsaanvragen ingediend. Hiervan zijn er 94 gehonoreerd. De aanvragen zijn voornamelijk afkomstig van gemeenten (70%), omgevingsdiensten (22%) en waterschappen (8%). Particulieren blijken in 2015 (nog) niet goed op de hoogte te zijn van de subsidieregelingen voor cofinanciering opruimkosten. Informatie over de aard en omvang van de individuele drugsafvaldumpingen waarvoor een cofinancieringsaanvraag is ingediend, alsmede over de middelen die zijn uitgekeerd voor cofinanciering van de opruimkosten, is beschikbaar bij de provinciale uitvoeringsorganisatie.
Is het nodig, gezien de aanhoudende berichten over illegale dumpingen in buitengebieden, het Rijks- en Provinciaal beleid tegen drugsdumpingen verder te intensiveren of zelfs meerjarig en structureel te maken? Welke afweging wordt daarin gemaakt? Welke initiatieven zijn thans gaande?
Na de evaluatie van de uitvoering van het convenant over 2015, beraden het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en de provincies zich of het instrument van cofinanciering van opruimkosten van drugsafvaldumpingen, via een convenant en twaalf provinciale subsidieregelingen, de beste manier is om gedupeerden tegemoet te komen. Na het beschikbaar komen van de evaluatie van de uitvoering van het convenant over 2016, zal bekeken worden of en hoe het beleid moet worden bijgesteld.
Er is geen synthetisch drugsafval zonder productieplaats. De inzet van de politie, het OM, NFI en partners (waaronder de FIOD) is dan ook gericht op het verstoren van het productieproces van synthetische drugs. De aanpak van de productie van synthetische drugs en de aanpak van het dumpen van afval dat daarbij wordt geproduceerd is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van bestuur, politie en Openbaar Ministerie (OM). Bijvoorbeeld in Zuid Nederland wordt ondermijnende criminaliteit integraal en intensief aangepakt. De aanpak richt zich zowel op het effectief verstoren van de criminele industrie als op het versterken van de bestuurlijke weerbaarheid en integriteit. Daarnaast werkt de politie aan een eenduidige benadering en opvolging van een drugsafvaldumping, waarbij de dumping -plaats delict- in eerste instantie zowel vanuit het milieu- als het generieke opsporingsperspectief wordt benaderd.
Ten aanzien van de aanpak in de buitengebieden kan vermeld worden dat er verschillende samenwerkingsafspraken ten aanzien van het toezicht in het buitengebied zijn. Net als op straat, is ook in het buitengebied goede samenwerking en afstemming noodzakelijk tussen de politie, gemeenten, provincies en de boa’s van andere organisaties. Dit betekent dat er in de lokale driehoeken aandacht is voor de handhavingsinzet in deze gebieden en dat de werkgevers van de boa’s in de buitengebieden worden betrokken bij overleg hierover. Daarnaast is er structureel overleg op lokaal niveau tussen gemeente, politie, OM en de boa-werkgevers hetgeen de samenwerking bevordert en bijdraagt aan een effectieve, lokale veiligheidszorg. Hiertoe worden ook handhavingsbeleid en handhavingsplannen vastgesteld. Een voorbeeld is het handhavingsteam «Samen Sterk in Brabant.» De gezamenlijke inzet draagt onmiskenbaar bij aan de veiligheid en leefbaarheid en het natuurbehoud in de buitengebieden.
Welke stappen zijn recent gezet in het voorkomen dat drugsproducenten of handelaren via de post hun illegale waar aanbieden?
De politie en het OM werken nauw samen met PostNL in het project Post/Pakket Interventieteam (PIT) om de problematiek van illegale verzendingen zoals drugs aan te pakken. Dit team is ondergebracht bij de Landelijke Eenheid van de politie. Naast de politie en het OM zijn er diverse andere partijen bij dit project betrokken, onder meer het LIEC, Transport en Logistiek Nederland, RIEC Den Haag, de Koninklijke Marechaussee en de douane. Het doel van het project is om de post- en pakketfaciliteiten zodanig weerbaar te maken, dat de gelegenheidsstructuur voor criminele doelen wordt weggenomen. De aanpak van illegale verzendingen door dit interventieteam gebeurt onder meer door onderschepping van post en pakketten, door de implementatie van technische innovaties en door inzet van speurhonden door PostNL. De pakketten en de drugs die door PostNL onderschept worden, worden daarna door de opsporingsambtenaren en NFI-onderzoekers nader onderzocht en afgehandeld.
Meer algemeen voert de Douane toezicht uit op het EU-grensoverschrijdende goederenverkeer. Dit toezicht vindt risicogericht plaats, waarbij hulpmiddelen zoals speurhonden ingezet kunnen worden. Dit toezicht vindt ook plaats op (brief en pakket)post- en koerierszendingen. Daarbij speelt de douane in op actuele risico’s en modus operandi, zoals smokkel van synthetische drugs in uitgaande briefpost.
Het bericht ‘Gouda is een onveilige gemeente’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de AD misdaadmeter 2017 waaruit blijkt dat de kans op inbraak in Gouda, Bodegraven-Reeuwijk en Waddinxveen het hoogste is van Nederland?1
Ja.
Is het correct dat sterkte van het basisteam Bodegraven-Reeuwijk en Gouda 138 fte zou moeten omvatten en dat op deze sterkte een tekort van 20 fte bestaat? Kunt u aangeven in welke mate dit tekort bijdraagt aan het niet kunnen voorkomen dan wel opsporen van woninginbraken? Op welke termijn is de politie sterkte van minimaal 138 fte gerealiseerd?
De verdeling van de politiesterkte per basisteam is vastgelegd in het Inrichtingsplan Politie, dat ook aan uw Kamer is verzonden2. Hoe de politiecapaciteit wordt ingezet, wordt bepaald in het gesprek dat tussen politie, officier van justitie en burgemeester(s) plaatsvindt in de gezagsdriehoek. Verantwoording over die inzet wordt op lokaal niveau afgelegd, door de burgemeester in de gemeenteraad. Over deze specifieke casus doe ik dan ook geen uitspraken. De politie is een flexibele organisatie. Indien nodig kan zij door (horizontale) samenwerking of (verticale) opschaling extra capaciteit leveren.
Deelt u de mening dat daders van woninginbraken veelal afkomstig zijn uit de nabije omgeving waar inbraken gepleegd worden? Kunt u aangeven hoe dat ligt ten aanzien van daders van woninginbraken in de gemeente Gouda in de jaren 2015 en 2016?
Uit een interne landelijke analyse van de politie uit 2014 naar de aard en omvang van woninginbraken blijkt dat de meerderheid van de woninginbraken worden gepleegd door daders uit de nabije omgeving van het plaats delict. Uit recente lokale cijfers blijkt dat 79% van de bekende verdachten van een woninginbraak in Gouda, tevens woonachtig is in Gouda (periode 2014–2016).
Is er een verband tussen het vrijkomen van verdachten en veroordeelden en een stijging in het aantal inbraken en pogingen tot inbraak?
Uit onderzoek van het WODC is gebleken dat het algemeen recidive (2 jarige prevalentie) tussen 2002 en 2012 voor volwassen daders is gedaald, van 29,2% in 2002 naar 25.0% in 20123. Op dit moment is er geen recent onderzoek beschikbaar om specifieke uitspraken te kunnen doen naar de ontwikkeling van recidive bij plegers van woninginbraken. Ik kan uw Kamer wel informeren over het feit dat het WODC op mijn verzoek in 2016 een onderzoeksprogramma is gestart om tot en met 2021 recidivemetingen uit te voeren naar plegers van High Impact Crimes (i.c. woninginbrekers en overvallers). Naast informatie over de totale populatie recidivisten wordt ook onderzocht welke regionale verschillen er bestaan. Dit programma vindt plaats ten behoeve van een nog gerichtere aanpak in de toekomst.
Welke maatregelen worden er in en rond Gouda in de justitiële keten (inclusief het veiligheidshuis) genomen om de kans op woninginbraak te minimaliseren? Is er daarbij sprake van een individu-gerichte aanpak?
De lokale driehoek in Gouda heeft mij aangegeven dat de aanpak van woninginbraken prioriteit heeft. Op basis van een gezamenlijk plan met zo’n 15 maatregelen werken politie, openbaar ministerie, gemeenten en andere partners samen om het tij te keren. Er worden dadergerichte maatregelen genomen om de pakkans te vergroten. Het uitgangspunt bij de vervolging is dat alle van woninginbraak verdachte personen worden voorgeleid bij de rechtercommissaris en zo mogelijk worden aangebracht bij de meervoudige kamer. Het is van groot belang dat de gevolgen van een inbraak duidelijk kenbaar worden gemaakt aan de verdachte en de samenleving. Verder wordt waar mogelijk het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte afgenomen. Daarnaast zijn er maatregelen om te voorkomen dat daders recidiveren en worden er concrete preventiemaatregelen genomen.
Binnen het Veiligheidshuis Hollands Midden vindt ook de Top60 aanpak plaats; dit is een specifieke aanpak van de gemeente Gouda gericht op hoog-risicodaders. Ook personen die verdacht worden van een (poging tot) woninginbraak kunnen binnen de aanpak vallen. Voor iedere Top60»er is er een individuele aanpak, die ook is gericht op zijn of haar gezin. Hierbij wordt ingezet op instroombeperking: het voorkomen dat minderjarige broertjes, zusjes en/of kinderen van de Top60»er strafbare feiten gaan plegen.
Welke inzet pleegt u om de woninginbraken in deze hoog risico gebieden te verminderen?
De aanpak van woninginbraken is voor mij ook komend jaar prioriteit. In samenwerking met gemeenten, de strafrechtketen, bedrijven, maatschappelijke organisaties (waaronder ouderenbonden) en het CCV worden op lokaal niveau gerichte concrete maatregelen genomen om woninginbraken in hotspot-gebieden te voorkomen. Hierbij is voor 2017 een aantal speerpunten benoemd: stimuleren samenwerking gemeenten en woningbouwcorporaties, versterking aanpak opsporing en vervolging, stimuleren van burgerinitiatieven, stimuleren van de toepassing van het Politie Keurmerk Veilig Wonen (PKVW) en continueren landelijke campagne «Harm Alarm».
Het bericht dat Nederland op het spoor is van contacten tussen hulporganisaties en smokkelbendes |
|
Raymond Knops (CDA), Mona Keijzer (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat een Nederlandse inlichtingendienst samen met een Duitse inlichtingendienst via militaire schepen en spookschepen al enkele maanden op het spoor zouden zijn van contacten tussen mensensmokkelaars en schepen van hulporganisaties in de Middellandse zee tussen Libië en Italië?1
Over operaties van de Nederlandse inlichtingendiensten en het uitwisselen van informatie met partners worden in het openbaar geen uitspraken gedaan.
Klopt het dat deze dienst en de regeringen in Den Haag en Berlijn daarover ingelicht hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de antwoorden van zowel de Minister van Buitenlandse Zaken2 als de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie3 dat het kabinet «niet beschikt over aanwijzingen dat er sprake zou zijn van rechtstreeks contact tussen sommige hulporganisaties en criminele smokkelbendes»?
De kwestie heeft de aandacht van het kabinet. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld is de Italiaanse justitie bezig met een oriënterend feitenonderzoek naar mogelijke contacten tussen sommige hulporganisaties en criminele mensensmokkelorganisaties. Het kabinet wacht de uitkomsten van dit onderzoek af.
Herinnert u zich de uitspraak van de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens het Algemeen overleg over de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) op 10 mei jl., die stelde «van niets te weten» en er «met extra aandacht» naar zou gaan kijken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid dit te doen en de Kamer daarover te informeren?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verloopt de informatievoorziening vanuit de inlichtingendiensten richting het kabinet, alsmede de interdepartementale afstemming, als het gaat om informatie betreffende contacten tussen sommige hulporganisaties in de Middellandse Zee en smokkelbendes? Ziet u ruimte voor verbetering?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de Italiaanse openbare aanklager Zuccaro: «Er zijn hulpschepen die buiten het internationale water treden, de satellietzenders afbreken om niet te worden getraceerd. Ze krijgen telefoontjes uit Libië waarin wordt gezegd dat er rubberen boten op zee worden gestuurd die ze moeten komen ophalen.»?4
Schepen van ngo’s komen soms zeer dichtbij de Libische kust om reddingsoperaties uit te voeren. Mensensmokkelaars hebben hun modus operandi hieraan aangepast door bijvoorbeeld bootjes met zeer weinig brandstof de zee op te sturen. Berichten over telefoontjes uit Libië naar ngo’s en het afbreken van satellietzenders worden onderzocht door de Italiaanse justitie in het eerder genoemde feitenonderzoek. Zoals hierboven vermeld wacht het kabinet de uitkomsten van dit onderzoek af.
Klopt het dat ook Frontex materiaal van afgetapte gesprekken bij de Italiaanse openbare aanklager heeft aangeleverd?
Het is het kabinet bekend dat Italiaanse onderzoekers contact hebben met verschillende partijen, waaronder Frontex. Welke informatie wordt uitgewisseld is het kabinet niet bekend. Het gaat hier immers om een Italiaans onderzoek. Opgemerkt zij dat Frontex geen opsporingsinstantie is. Wel levert Frontex, als onderdeel van het nieuwe mandaat van de Europese Grens- en Kustwacht, bijdragen aan het voorkomen en opsporen van zware grensoverschrijdende criminaliteit, zoals mensensmokkel. Indien Frontex bij het uitoefenen van de taken aan de buitengrenzen relevante informatie vergaart, kan zij deze doorgeven aan bevoegde Europese en nationale opsporingsdiensten.
Als er inderdaad sprake is van betrouwbare, geloofwaardige inlichtingen over contacten tussen mensensmokkelaars en schepen van hulporganisaties in de Middellandse Zee, bent u dan bereid maatregelen te bepleiten?
Het is in beginsel aan de opsporingsinstanties van het land waar de acties worden gepleegd om onderzoek te doen naar mogelijke strafbare feiten. Indien uit onderzoek zou blijken dat sprake is van dergelijke contacten tussen schepen van ngo’s en mensensmokkelaars of dat deze organisaties op een andere wijze aantoonbaar deel uitmaken van mensensmokkelactiviteiten, is het kabinet van mening dat dit strafbaar is. Het is in dat geval aan het openbaar ministerie om te besluiten of tot vervolging wordt overgegaan.
Mochten onderzoeken of inlichtingen hiertoe aanleiding geven, dan zal in afstemming met relevante actoren worden gekeken hoe hiermee om te gaan en welke acties ondernomen kunnen worden.
Welke mogelijkheden ziet u om op te treden binnen het mandaat van de maritieme EU-operatie Sophia, dat onder meer gericht is op het systematisch identificeren, in beslag nemen en afvoeren van schepen of vaartuigen die gebruikt worden voor mensensmokkel en/of -handel, dan wel hiervan verdacht worden? Bent u bereid een en ander te adresseren in EU-verband?
De EU-operatie Sophia verzamelt informatie over netwerken van mensensmokkel-en mensenhandel in het centrale deel van de Middellandse Zee en kan die doorgeven aan EU-lidstaten, Europese agentschappen, internationale partners en de Libische kustwacht. Hieronder kan ook de informatie over contacten tussen de hulporganisaties en mensensmokkelaars vallen. Indien er gegronde redenen zouden zijn om schepen van hulporganisaties ervan te verdenken dat zij worden gebruikt voor mensensmokkel of -handel, dan kunnen deze onder het mandaat op volle zee worden doorzocht. In voorkomend geval zou het desbetreffende schip in beslag kunnen worden genomen. De contacten tussen hulporganisaties en mensensmokkelaars tegengaan, valt echter buiten het mandaat van EU-operatie Sophia.
Heeft u, in het licht van het bovenstaande, bovendien kennisgenomen van de berichtgeving over een bijna-aanvaring tussen een schip van de Duitse actiegroep Sea Watch en een schip van de Libische kustwacht?5 Vond dit incident plaats in Libische territoriale wateren?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichtgeving over dit incident maar beschikt niet over informatie over de precieze locatie. Het bevestigt dat het noodzakelijk is te blijven investeren in het verbeteren van de maritieme coördinatie en duidelijke afspraken te maken over hoe nationale kustwachten, Europese maritieme missies, ngo-schepen en koopvaardij (al dan niet gezamenlijk) moeten optreden bij reddingsoperaties. In de EU-training van de Libische kustwacht zal structureel aandacht worden besteed aan mensenrechten, het zeerecht en veiligheid op zee.
Hoe beoordeelt u deze «wild west» taferelen tussen een actiegroep en de – door de EU getrainde – Libische kustwacht?
Zie antwoord vraag 11.