Een fatwa tegen Somalische christenen in Europa |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het videobericht «Fatwa for Somali Christians in Europe»?
Ja.
Kunt u bevestigen dat deze fatwa een rechtstreekse bedreiging vormt aan het adres van Somalische christenen in Nederland en in Europa? Zo ja, in hoeverre vormt een deze fatwa voor hen een reëel gevaar?
Nee, dat kan niet worden bevestigd. Er bestaat geen duidelijk inzicht in de positie van de «Council of Somali Scholars» binnen Somalië en in de mate waarin Somaliërs in Europa deze organisatie kennen en geneigd zijn gehoor te geven aan hun oproepen. De oproep werd in elk geval niet breed gedeeld; zij was wereldwijd slechts 135 keer bekeken op het moment dat uw vragen werden gesteld.
Heeft u op eerdere momenten signalen ontvangen dat Somalische christenen in Nederland bedreigd worden of zich bedreigd voelen vanuit hun moederland of vanuit de Somalische gemeenschap alhier?
Nee, vanuit de Somalische gemeenschap in Nederland zijn geen signalen ontvangen die erop wijzen dat de fatwa heeft geleid tot onrust onder Somalische christenen.
Deelt u de mening dat het in Nederland en in Europa niet mag worden geaccepteerd dat christenen van Somalische afkomst worden bedreigd vanwege hun (bekering tot het) christelijk geloof?
Deze mening deel ik volledig. De vrijheid van godsdienst in Nederland en andere Europese landen geldt voor eenieder die zich daar bevindt.
Hebben Nederlandse veiligheidsdiensten als de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) voldoende aandacht voor en zicht op bedreiging van mensen met een moslimachtergrond die in vrijheid hun christelijke geloof willen belijden en uitdragen?
Indien dergelijke bedreigingen worden gemeld, of als de overheid op andere wijze signalen ontvangt dat er sprake is van een dreiging, zal dit door de relevante overheidsinstanties worden onderzocht. Zo nodig zullen maatregelen worden genomen.
Welke beschermingsmaatregelen zijn nodig en zijn of worden genomen om de vrijheid en bescherming van Somalische christenen in Nederland te waarborgen?
Zie antwoord op vraag 5.
Het bericht dat met asbest besmet straalgrit gebruikt is door 140 bedrijven |
|
Bart van Kent |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u de uitzending van AvroTros EenVandaag over 140 bedrijven die hebben gewerkt met asbest vervuild straalgrit van het bedrijf Eurogrit?1
Ja.
Kunt u zich de zorgen van medewerkers van die bedrijven voorstellen die onbeschermd hebben gewerkt met straalgrit en mogelijk asbestvezels hebben ingeademd?
De situatie leidt tot onrust en onzekerheid bij met name werknemers en bedrijven. Ik kan me deze zorgen goed voorstellen. Wij willen daarom zo snel mogelijk helderheid bieden over de aard en omvang van het probleem. Zodra bekend is geworden dat er asbesthoudend grit in Nederland is, hebben de Inspectie SZW, de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de Omgevingsdiensten actie ondernomen om de feiten zo spoedig mogelijk in kaart te brengen. In het weekend van 7 en 8 oktober heeft overleg plaatsgevonden wat heeft geresulteerd in onder andere ILT onderzoek naar de herkomst van het asbesthoudend grit, opdracht vanuit de Inspectie SZW aan TNO naar de blootstellingsrisico’s van het asbesthoudend grit en vorderingsbrieven vanuit de Inspectie SZW naar de afnemers van Eurogrit. Over deze en vervolgacties wordt u per brief nader geïnformeerd.
Onderschrijft u de woorden van Eurogrit dat de hoeveelheden asbest dermate klein waren, dat het volgens experts geen gezondheidsrisico's met zich meebrengt?
De norm voor werknemers is 2.000 vezels per kubieke meter lucht. Bij deze norm hoort een kans op een asbestziekte van 1 op de miljoen mensen per jaar. Deze norm is vastgesteld naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad. Bij het vaststellen van deze normen is uitgegaan van een continue blootstelling gedurende het gehele arbeidsleven: 40 jaar lang, 5 dagen per week, 8 uur per dag. Bij een lagere of een veel korter durende blootstelling is de kans dat een werknemer of omwonende schade aan zijn of haar gezondheid ondervindt dus navenant kleiner. Ook voor de omwonenden lijkt geen sprake van langdurige blootstelling bij het gebruik van asbesthoudend grit.
De analysegegevens van het grit van onderzoeksbureaus in opdracht van bedrijven en vanuit het onderzoek van de ILT die tot nu toe bekend zijn wijzen op een lage concentratie asbest in het grit. De Inspectie SZW heeft ter validatie TNO opdracht gegeven om te bepalen wat de blootstelling is bij de opruimwerkzaamheden. Uit de metingen moet blijken hoe de verdere handhavingsinzet zal verlopen. Uit metingen van de ILT is gebleken dat de asbestbesmetting beperkt is tot een afvalstroom. Dit afval is geïmporteerd vanuit Oekraïne.
Het onderzoek van TNO moet allereerst aantonen welke blootstelling van werknemers te verwachten is bij het opruimen van de voorraden of afvalresten straalgrit waarin asbest voorkomt. Sinds bekend is dat er sprake is van asbesthoudend grit in Nederland, en er nog onduidelijkheid is over de ernst van de situatie, geldt dat gesaneerd moet worden onder risicoklasse 2, het strengste regime. Dit ter bescherming van werknemers. Ook wordt onderzocht wat de te verwachten blootstelling van werknemers is tijdens het opruimen van de met asbest besmette gebieden. Als deze blootstellingsonderzoeken aantonen dat de blootstelling tijdens deze werkzaamheden onder de grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling aan asbest blijft, kunnen de werkzaamheden afgeschaald worden naar risicoklasse 1. Bedrijven zullen in dat geval onmiddellijk worden geïnformeerd en kunnen de werkzaamheden die hier bij passen (laten) uitvoeren en vervolgens hun werk hervatten. Als uit het onderzoek blijkt dat de blootstelling niet onder de grenswaarde blijft, dan blijft generiek risicoklasse 2 van kracht.
De resultaten van dit gedeelte van het onderzoek worden uiterlijk eind oktober verwacht.
Daarna wordt onderzocht wat de blootstelling van werknemers is geweest bij activiteiten in het gebied waar met straalgrit van Eurogrit is gewerkt en wat de blootstelling van de gritstralers zelf is geweest tijdens de straalwerkzaamheden. Indien hier aanleiding toe bestaat zal een ook risico-inschatting voor omstanders en omwonenden worden gedaan. Deze onderzoeksresultaten zullen op korte termijn worden opgeleverd.
Hoe groot waren die hoeveelheden asbest, wat zijn hiervoor de normen en welke experts zouden hebben gezegd dat er geen gezondheidsrisico’s zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is er uit het spoedoverleg naar voren gekomen dat de Inspectie SZW met de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport hebben gehouden?
Er zijn afspraken gemaakt over hoe de Inspectie SZW, de ILT en de Omgevingsdiensten nauw samenwerken om de problematiek goed in kaart te brengen en waar nodig maatregelen te nemen. Inmiddels is ook Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) aangesloten vanwege het gebruik van het straalgrit op mijnbouwinstallaties op land en offshore. De Inspectie SZW heeft bij Eurogrit en de afnemers van Eurogrit informatie gevorderd waaruit naar voren komt op welke locaties het middel is toegepast. Op basis hiervan kan op korte termijn de omvang van de situatie in kaart worden gebracht en kan een gepast vervolgtraject (handhaving) worden ingericht. Hoe de terugroepactie van het verontreinigde straalgrit wordt vormgegeven wordt momenteel uitgezocht. Ten slotte zijn er afspraken gemaakt over de communicatie. Deze verloopt via de website van de Inspectie SZW.
Wat is de insteek van het onderzoek dat deze inspecties inmiddels zijn gestart? Wanneer verwacht u hiervan de eerste resultaten?
Het doel is om zo snel mogelijk duidelijkheid te krijgen over de situaties waarin het straalgrit is gebruikt en over de blootstellingniveaus voor werknemers en omwonenden. Zie het antwoord op vragen 3 en 4.
Welke maatregelen gaat u, in afwachting van het onderzoek, treffen om de veiligheid van medewerkers van de betrokken bedrijven te garanderen?
Bedrijven moeten gezonde en veilige werkomstandigheden bieden voor hun werknemers door risico’s te inventariseren en daarop doeltreffende maatregelen te nemen. Werkgevers zijn in geval van een asbestverontreiniging verantwoordelijk voor het opruimen en saneren van het asbest, conform de bestaande wet- en regelgeving. Bedrijven worden geïnformeerd over hoe zij dienen te handelen via de website van de Inspectie SZW.
Indien de Inspectie SZW signalen ontvangt dat bedrijven op een onveilige manier de asbestbesmetting willen opruimen, of ondanks de besmetting het werk doorzetten en niet wachten tot het opgeruimd is, zal de Inspectie SZW de activiteiten stilleggen en handhavend optreden. Ook bij de terugroepactie van het straalgrit wordt de regelgeving omtrent de gezondheid en veiligheid van werknemers in acht genomen. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Is de verdeling van taken en verantwoordelijkheden van deze beide inspecties voldoende helder? Zo ja, hoe ziet de verdeling er precies uit?
De betrokken toezichthouders, de Inspectie SZW, de ILT, Omgevingsdiensten en SodM en de ministeries SZW en IenM werken nauw samen. De Inspectie SZW ziet toe op de naleving van de arbeidsomstandighedenregelgeving en houdt toezicht op de gezonde en veilige werkomstandigheden van werknemers. De ILT is verantwoordelijk voor het toezicht op de omgang met asbest en asbesthoudende producten en op het grensoverschrijdend transport van afvalstoffen. De ILT ziet toe op de naleving van het productenbesluit en het terugroepen van het met asbest verontreinigde straalgrit. De Omgevingsdiensten houden milieutoezicht op bedrijfsmatige activiteiten met onder andere bedrijfsafvalstoffen of gevaarlijke afvalstoffen. SodM houdt toezicht op de opsporing en winning van delfstoffen en aardwarmte en ziet daarbij toe op de gezondheid en veiligheid van werknemers en milieubescherming op mijnbouwinstallaties offshore.
Deelt u de mening dat bij een minder versnippert toezicht dit soort incidenten sneller opgemerkt dan wel opgepakt zouden worden?
De Inspectie SZW, ILT en de Omgevingsdiensten werken nauw samen om de problematiek van incidenten goed in kaart te brengen en waar nodig maatregelen te nemen. Het samenvoegen van organisaties levert niet per definitie een betere inspectie op. Het gaat om de onderliggende strategie: de vraag of op de juiste zaken wordt gecontroleerd en of de informatie die nodig is, in de praktijk goed wordt uitgewisseld. Dit standpunt is nader toegelicht in de brief die de Minister van BZK aan uw Kamer heeft gezonden op 5 september 2016, met betrekking tot het functioneren van rijksinspecties.(Kamerstuk 31 490, nr. 215)
Bent u bereid te komen tot één nationale inspectie, met voldoende kennis, kunde en capaciteit om misstanden snel en grondig te onderzoeken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
De werkelijke vraag vanuit de politie en het openbaar ministerie (OM) naar sporenonderzoek en het budget van het Nationaal Forensisch Instituut (NFI) |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat er een offerte is uitgebracht op verzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) voor een onderzoek om de gewenste forensische productiecapaciteit in kaart te brengen?1 Wat is de status hiervan?
Ja. Het onderzoek is medio augustus jl. gestart.
Wie zitten er nu in de begeleidingscommissie? Welke deskundigen en belanghebbenden zijn daarin vertegenwoordigd? Bent u bereid er voor te zorgen dat bij de te vormen begeleidingscommissie ook vertegenwoordigers van de politie, het OM, het NFI en de rechtspraak zullen aanschuiven om een zo breed mogelijke commissie te vormen? Zo nee, waarom niet?
De begeleidingscommissie wordt gevormd door een externe voorzitter (een hoogleraar), een externe deskundige afkomstig uit de forensisch wetenschappelijke wereld, een medewerker van één van de beleidsverantwoordelijke directies van mijn ministerie, de projectleider Prognose Model Justitiële ketens (PMJ) en de projectbegeleider van de afdeling Externe Wetenschappelijke Betrekkingen van het WODC. Bij de samenstelling van begeleidingscommissies zijn het wetenschappelijke gehalte en de onafhankelijkheid van de commissieleden van doorslaggevend belang.
De belanghebbenden – i.c. politie, OM, Rechtspraak en NFI – kunnen hun input leveren via de expertsessies die door de onderzoekers worden georganiseerd.
Klopt het dat met de in de offerte geformuleerde onderzoeksvragen slechts onderzocht zal worden wat de mogelijke factoren zijn bij het bepalen van de jaarlijkse hoeveelheid forensische producten zodat het Prognosemodel Justitiële ketens (PMJ) mogelijk aangepast kan worden? Zo nee, kunt u helder uiteenzetten wat precies onderzocht wordt en wat met die uitkomsten mogelijk gedaan gaat worden?
Het WODC-onderzoek zal in twee fasen worden uitgevoerd. In de eerste fase wordt in kaart gebracht welke factoren de (werkelijke) behoefte aan forensisch onderzoek bepalen. De resultaten van dit onderzoek zullen vervolgens worden gebruikt om de werkelijke behoefte te kwantificeren en te prognosticeren in het kader van de vaststelling PMJ. De resultaten hiervan worden ingebracht bij de besprekingen van de begroting van Veiligheid en Justitie.
Wordt met het voorgestelde onderzoek nu onderzocht welke koppeling beter zou passen zodat er juist meer ruimte kan komen voor sporenonderzoek, gelet op het feit dat het rapport van de expertgroep Forensisch onderzoek en innovatie, betreffende de eerste driejaarlijkse signalering van het opsporingsonderzoek en het forensisch technisch onderzoek2, stelde dat het lineaire verband tussen delicten en NFI-producten, op basis waarvan nu schattingen worden gemaakt voor het PMJ, onhoudbaar was? Zo nee, waarom niet?
Ja. Naar aanleiding van de bevindingen uit de aangehaalde driejaarlijkse signalering is besloten onderzoek te doen naar de factoren die van invloed zijn op de vraag naar forensische producten, teneinde de vraag naar forensisch onderzoek nauwkeuriger te kunnen ramen.
Gaat het onderzoek, zoals in bovengenoemde offerte beschreven, uitwijzen wat de werkelijke vraag is vanuit de politie en het sporenonderzoek en een antwoord geven op de vraag welk budget voor het NFI daar eigenlijk bij zou horen? Zo nee, kunt u aangeven op welke manier de aangenomen motie-Van Nispen c.s. over in kaart brengen van de vraag naar sporenonderzoek dan wel uitgevoerd gaat worden?3
Zie het antwoord op vraag 3.
De berichten inzake de aanhouding van Michael P. uit Zeewolde |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten inzake de aanhouding van Michael P. uit Zeewolde?1 2 3 4
Ja.
Waarom heeft u er niet voor gezorgd dat deze levensgevaarlijke crimineel, Michael P., zijn opgelegde celstraf volledig in de cel uitzit?
Het is belangrijk dat het strafrechtelijk onderzoek en het onderzoek van de Inspecties zorgvuldig kunnen verlopen. Daarom kan ik niet verder ingaan op de details over Michael P. en zijn detentie.
Met het oog op de veiligheid van de samenleving worden gedetineerden voorbereid op hun terugkeer in de samenleving. Het is in dat kader belangrijk dat problemen op het gebied van geestelijke gezondheid en/of verslaving van de gedetineerde worden behandeld. Dat is in het belang van de samenleving; niet alleen in het belang van de veroordeelde. De artikelen 15 lid 5 en 43 lid 3 van de penitentiaire beginselenwet bieden de mogelijkheid gedetineerden met deze problematiek in een forensisch-psychiatrische instelling te plaatsen.
Bij de voorbereiding van gedetineerden op hun terugkeer in de samenleving kunnen forensisch-psychiatrische instellingen passende zorg bieden. Daarvan is verlof een belangrijk onderdeel, mits dit is geoorloofd. De veiligheid van de samenleving staat voorop, zodat de vrijheden gefaseerd worden opgebouwd. De verschillende stappen worden steeds geëvalueerd voordat tot een volgende stap wordt overgegaan. Verlof is evenwel van belang om gedetineerden vanuit een gecontroleerde omgeving te laten oefenen met het verblijf buiten de inrichting. In dat kader kunnen vrijheden worden verleend om buiten een inrichting te werken, een opleiding te volgen of een zorgprogramma te doorlopen.
Afhankelijk van de titel (uit de penitentiaire beginselenwet) waarop een gedetineerde vanuit een PI in een forensische kliniek wordt geplaatst en van het verloop van de behandeling, worden beslissingen over verlof en vrijheden genomen door de behandeldirecteur van de kliniek, de directeur van de zendende penitentiaire inrichting en/of de selectiefunctionaris van Dienst Justitiële Inrichtingen. Bij de beslissing over plaatsing in een forensisch-psychiatrische instelling wordt advies gevraagd aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie en het Openbaar Ministerie.
Waarom hebben u, aangezien u verantwoordelijk bent voor het feit dat dit monster zo kort na zijn veroordeling tot 12 jaar gevangenisstraf vrij rond kon lopen, en de diensten onder uw verantwoordelijkheid, zoals het Openbaar Ministerie (OM), de Reclassering en de gevangenis, de maatschappij niet beschermd tegen dit monster? (artikel 15b Wetboek van Strafrecht en artikel 15 Penitentiaire Beginselenwet)
Zie antwoord vraag 2.
Op welke datum heeft u deze gevaarlijke gek uit de cel gehaald, op de maatschappij los gelaten en (onbegeleid) vrij rond laten lopen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom en door wie is de onbegrijpelijke beslissing genomen om deze gewelddadige misdadiger in de Forensisch Psychiatrische Kliniek Aventurijn Den Dolder te huisvesten, terwijl deze kliniek bekend staat om zijn zogenaamde open karakter, waar onlangs een zware crimineel uit was ontsnapt en die nota bene op loopafstand is van Nijkerk, de plaats waar Michael P. niet zo lang geleden twee jonge meisjes beestachtig heeft verkracht?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kwalificeert u het feit dat het OM in hoger beroep een lagere straf heeft geëist dan de rechtbank in eerste aanleg had opgelegd?
Het is niet aan mij om te oordelen over de eis van een Officier van Justitie in een individuele strafzaak. Het is aan de onafhankelijke rechter om te bepalen wat een passende straf is.
Deelt u de mening dat het de hoogste tijd wordt dat dit soort gevaarlijke gekken levenslang opgelegd krijgen?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het bericht dat er plannen waren om deze kliniek te sluiten? Zo ja, waarom heeft u dit nog niet gedaan, temeer omdat omwonenden al jaren waarschuwen voor de onveiligheid en overlast afkomstig van de criminelen die deze kliniek huisvest?
De kliniek is onderdeel van een private zorgaanbieder waar het Ministerie van Justitie en Veiligheid plekken inkoopt. Op dit moment zijn er geen concrete plannen om de kliniek van Aventurijn (FPA Roosenburg) te sluiten of te verhuizen.
Hoeveel van dit soort misdadigers die een ernstig gevaar voor de samenleving vormen, lopen er op dit moment vrij rond? Hoeveel levensgevaarlijke misdadigers zoals Michael P., verblijven op dit moment niet in de cel, maar net als de gevaarlijke verkrachter Michael P. in klinieken?
Op 14 november 2017 waren in totaal 128 gedetineerden vanuit een PI overgeplaatst naar een forensische kliniek. Voor wat betreft de gedetineerden die in een forensische kliniek worden geplaatst geldt in algemene zin het volgende.
De klinieken en de afdelingen die daarvan deel uitmaken, hebben verschillende beveiligingsniveaus. De selectiefunctionaris van de Dienst Justitiële Inrichtingen neemt de beslissing over plaatsing van een gedetineerde in een bepaalde forensische kliniek. Aan deze beslissing ligt een advies van de penitentiaire inrichting ten grondslag over de psychiatrische problematiek en de wenselijkheid van opname, een inschatting van het vlucht- en maatschappelijk risico dat aan de plaatsing is verbonden van het NIFP en een schriftelijk advies van het Openbaar Ministerie (bij een executie-indicator).
Het bericht inzake kansloze aangiftes bij mensenhandel |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «kansloze aangiftes» van OneWorld, waarin een slachtoffer van mensenhandel het traject na het doen van zijn aangifte omschrijft?1
Ja.
Hoe komt het dat een derde van de aangiftes al binnen een maand wordt geseponeerd? Heeft dit te maken met de capaciteit bij de politie of bij het Openbaar Ministerie (OM)?
Dit is het gevolg van een nieuw ingevoerde werkwijze. Van september 2012 tot januari 2014 heeft er een pilot plaatsgevonden waarin de politie, het Openbaar Ministerie (OM) en de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) een werkwijze hebben ontwikkeld om aangiften met weinig tot geen opsporingsindicaties versneld te behandelen. De pilot heeft laten zien dat de gehanteerde werkwijze tot een verbetering van de onderlinge samenwerking tussen de verschillende organisaties (politie, OM en IND) leidt. De ontwikkelde werkwijze kent daarnaast ook andere voordelen: het slachtoffer weet sneller waar het aan toe is, de opsporingscapaciteit wordt zo efficiënt mogelijk ingezet en de opvangcapaciteit wordt niet langer dan nodig belast. Deze werkwijze wordt momenteel landelijk uitgerold. In de nieuwe werkwijze wordt naar aanleiding van de aangifte zo spoedig mogelijk bekeken welke opsporingsindicaties uitgelopen moeten worden. Daarna wordt er een dossier opgemaakt. Op basis van het dossier wordt door de officier van justitie zo snel mogelijk een beslissing genomen. De beslissing tot een vroegtijdige beëindiging van de zaak kan een van de uitkomsten zijn. Het OM stelt in die gevallen een uitgebreid gemotiveerde sepotbrief op, waarmee voor het mogelijke slachtoffer, diens gemachtigde en eventuele hulpverleners inzichtelijk is welke opsporingshandelingen zijn verricht en tot welke resultaten die hebben geleid.
Deelt u de mening dat het hoge aantal sepots slachtoffers van mensenhandel ontmoedigt om aangifte te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn veel factoren van invloed op de aangiftebereidheid van slachtoffers van mensenhandel. Zo spelen angst en schaamte vaak een rol. Ook zien slachtoffers zichzelf soms niet als slachtoffer, bijvoorbeeld omdat ze een relatie hebben met hun uitbuiter of omdat ze in eerste instantie vrijwillig de prostitutie in zijn gegaan. Daarnaast is bekend dat ook verschillende aspecten binnen het strafproces van invloed zijn op de aangiftebereidheid. Het strafproces wordt door sommige slachtoffers als te belastend ervaren. Daarnaast worden verhalen van slachtoffers waarbij de zaak in een vrijspraak of een sepot eindigt, soms binnen instellingen onder slachtoffers gedeeld. Dit kan ertoe leiden dat andere slachtoffers besluiten om geen aangifte te doen.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat er wel aangifte gedaan wordt om dit vreselijke misdrijf adequaat aan te pakken en daarnaast de grootte van het probleem van mensenhandel inzichtelijk te maken?
Voor de opsporing en vervolging van daders is het van groot belang dat slachtoffers aangifte doen. Er worden dan ook verschillende maatregelen getroffen om de aangiftebereidheid te verhogen. Zo worden er maatregelen getroffen om de drempel, die het informatieve gesprek dat altijd vooraf gaat aan de aangifte soms vormt, te verlagen. Daarnaast is er een handreiking opgesteld voor de samenwerking tussen jeugdhulpaanbieders, LVB (licht verstandelijk beperking)- en GGZ-instellingen enerzijds en politie en justitie anderzijds. Hierin worden ook handvatten geboden om de aangiftebereidheid te stimuleren.
Wat is de voortgang van de uitvoering van de motie-Van Nispen/Volp over een effectievere bestrijding van mensenhandel, waarin verzocht is om in overleg te gaan met de nationale politie, het OM, de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en het Strategisch Overleg Mensenhandel om te bespreken wat nodig is om ervoor te zorgen dat mensenhandel effectiever kan worden bestreden en dat dit een prioriteit blijft?2
De afgelopen maanden is er op verschillende momenten met een breed scala aan betrokken partners, waaronder de politie, het OM, de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en het Strategisch Overleg Mensenhandel, gesproken over de uitvoering van de motie Van Nispen/Volp om te komen tot een verdere intensivering van de aanpak mensenhandel bovenop de investeringsmaatregelen die momenteel al worden uitgevoerd. In het op 10 oktober jl. gepresenteerde regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» zijn daarnaast verschillende maatregelen aangekondigd om de aanpak van mensenhandel verder te intensiveren. Zo zal er worden geïnvesteerd in internationaal opsporingsonderzoek. Daarnaast wordt in bronlanden van mensenhandel een vaste politieliaison gestationeerd. De behandeling van het initiatiefwetsvoorstel Strafbaarstelling misbruik prostituees die slachtoffer zijn van mensenhandel wordt voortgezet. Ook wordt er geïnvesteerd in de regionale Prostitutie Controle Teams. Tot slot komt er extra geld voor de ondersteuning van slachtoffers van mensenhandel.
De komende tijd zullen de gesprekken met de partners worden voortgezet om te komen tot een plan van aanpak voor verdere intensivering van de aanpak, in lijn met de ambities uit het regeerakkoord. Uw Kamer wordt hierover nader geïnformeerd.
Klopt het dat de helft van de West-Afrikaanse slachtoffers van mensenhandel kiest voor een reguliere asielprocedure in plaats van de verblijfsprocedure mensenhandel? Zo ja, deelt u de mening dat dit onwenselijk is als dit ertoe leidt dat mensenhandel onbestraft blijft?
De keuze voor een bepaalde verblijfsrechtelijke procedure, een asiel procedure of een verblijfsregeling mensenhandel is altijd aan de vreemdeling zelf. Indien tijdens een asielprocedure duidelijk wordt dat een aanvrager mogelijk ook een slachtoffer van mensenhandel is, wordt de aanvrager er op gewezen dat ook een verblijfsvergunning in het kader van de verblijfsregeling mensenhandel kan worden aangevraagd. Deze procedures kunnen gelijktijdig worden doorlopen. Bij een afwijzing van de asielaanvraag vindt daarnaast altijd een ambtshalve toets op mensenhandel plaats door de IND. Middels deze ambtshalve toets wordt nagegaan of betrokkene aangifte heeft gedaan en of er een onderzoek is opgestart. Indien dit het geval is en betrokkene heeft voor deze feiten niet eerder een verblijfsvergunning mensenhandel ontvangen, dan wordt ambtshalve een tijdelijke verblijfsvergunning mensenhandel verleend. Daarnaast wordt door de verschillende ketenpartners in het asielproces gewezen op het belang van het doen van aangifte tegen de daders van mensenhandel. Maar ook hierbij geldt dat de keuze voor het doen van aangifte bij de mogelijke slachtoffers ligt.
Ten slotte, op basis van de recent gepubliceerde IND cijfers3&4 is het niet mogelijk om te beoordelen of de stelling dat de helft van de West-Afrikaanse slachtoffers van mensenhandel kiest voor een asielprocedure in plaats van de verblijfsprocedure mensenhandel, juist is. De IND en de Nationaal Rapporteur Mensenhandel zullen op korte termijn met elkaar in overleg treden om te bespreken hoe in de toekomst meer duidelijkheid zou kunnen worden gegeven over het aantal slachtoffers mensenhandel dat voor een asielprocedure kiest.
Vind u het, gezien het hoge aantal sepots, terecht dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) mensenhandel alleen aannemelijk acht als de dader veroordeeld is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IND volgt bij het verstrekken van de bedenktijd en het toekennen van tijdelijk verblijfsrecht in verband met mensenhandel (B8.3) het oordeel van opsporingsdiensten. De bedenktijd wordt verstrekt bij de geringste aanwijzing van mensenhandel en de B8.3 wordt verstrekt zo gauw een slachtoffer aangifte heeft gedaan of wanneer duidelijk is geworden dat het slachtoffers in verband met ernstiger trauma’s dan wel bedreigingen niet in staat is om aan het opsporingsonderzoek mee te werken. Pas als een mogelijk slachtoffer van mensenhandel een niet-tijdelijke humanitaire vergunning aanvraagt (voorheen voortgezet verblijf), vormt de IND zich een eigenstandig oordeel over de risico’s bij terugkeer naar het land van herkomst. De IND neemt bij de beoordeling van de onderbouwing die door de vreemdeling wordt geleverd van deze risico’s, de aannemelijkheid van de verklaringen – het mensenhandelrelaas – in overweging.
Vanaf 1 januari 2018 zal bovendien met de pilot «Multidisciplinaire advisering slachtofferschap mensenhandel» worden gestart. Een onafhankelijke multidisciplinaire «commissie mensenhandel» zal dan voor slachtoffers waarbij het strafproces is geëindigd in een sepot of vrijspraak, een advies uitbrengen over de aannemelijkheid van het slachtofferschap van mensenhandel. Dit advies zal dan door de IND mee worden genomen in het besluit om wel of niet voortgezet verblijf te verlenen. Deze pilot wordt gestart mede na aanleiding van advies van GRETA5 en de Nationaal Rapporteur, die hebben geadviseerd identificatie van slachtoffers van mensenhandel los te koppelen van de opsporing en vervolging.
Komt het voor dat vluchtelingen ook een verblijfsstatus krijgen indien de dader niet gevonden en veroordeeld wordt? Zo ja, hoe vaak?
Vluchtelingen die ook slachtoffer van mensenhandel zijn, kunnen op verschillende wijzen een verblijfsstatus krijgen. Dat kan door asiel aan te vragen of door de verblijfsregeling mensenhandel. Op basis van voorgaande vragen veronderstel ik dat u specifiek vraagt naar het aantal toekenningen niet-tijdelijk humanitair (voortgezet verblijf). Uit de Slachtoffermonitor 2012–2016 van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel blijkt dat in 2016 54 keer een aanvraag om voortgezet verblijf is toegekend. Dit betekent dat ruim 44% van de aanvragen voor voortgezet verblijf is toegekend. Op dit moment kan echter geen inzicht worden gegeven in het aantal toekenningen dat heeft plaatsgevonden op basis van een veroordeling, een strafrechtelijk proces dat langer dan drie jaar in beslag heeft genomen, of op grond van humanitaire omstandigheden. Ook hierover treedt de IND op korte termijn in overleg met de Nationaal Rapporteur.
Welke stappen bent u van plan te nemen om de aangiftebereidheid te verhogen? Deelt u de mening dat er in het kader van een effectieve aanpak van mensenhandel moet worden bezien of er een betere invulling van de B8/3-procedure mogelijk is om dezelfde rechtsbescherming die de asielregeling biedt aan slachtoffers van mensenhandel te bewerkstelligen, waardoor aangiftebereidheid als onderdeel daarvan wordt vergroot?3
Bij de aanpak van mensenhandel staan twee aspecten centraal: goede zorg en opvang voor de slachtoffers en een efficiënte dader aanpak. Voor dat laatste is het doen van aangifte van groot belang. Voor zowel Nederlandse slachtoffers als buitenlandse slachtoffers van mensenhandel geldt dat zij lang niet allemaal aangifte doen. In het antwoord op vraag 4 heb ik reeds aangegeven dat er verschillende maatregelen worden getroffen om de aangiftebereidheid onder alle slachtoffers van mensenhandel te vergroten. De aangiftebereidheid van slachtoffers van mensenhandel is een continu aandachtspunt.
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven, staat het slachtoffers vrij om een verblijfsprocedure (asiel en/of regulier) te kiezen, die zij ook gelijktijdig kunnen doorlopen. Het onderkennen van signalen van mensenhandel (en de vervolging van daders) heeft continu de aandacht van alle betrokken ketenpartners. Zij zetten in op het onderkennen van de signalen van mensenhandel in welke procedure dan ook. Specifiek binnen de asielprocedure is het afgelopen jaar ingezet op de verbetering van deze signalering en het delen van deze signalen met alle betrokken partners. Slachtoffers worden daarnaast ook actief geïnformeerd over de mogelijkheid om aangifte te doen.
Het bericht ‘Russische whizzkid wordt rijk door jouw documentjes’ |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Ronald Plasterk (PvdA) |
|
Heeft u het item van RTL nieuws over docplayer.nl gezien?1
Ja.
Hoe kan het dat op deze site verschillende belastingaangiftes met burgerservicenummer staan? In hoeverre mag iemand andermans persoonlijke informatie op zijn eigen site zetten?
Het programma voor online belastingaangifte biedt de mogelijkheid om een pdf-versie van de aangifte te maken voor de eigen administratie van degene die aangifte doet. De pdf-versie bevat alle gegevens die in de aangifte zijn opgenomen, dus ook de persoonlijke gegevens van de belastingplichtige. Als dit document door de belastingplichtige wordt opgeslagen op een niet goed beveiligde computer of in de cloud, zou het kunnen dat deze documenten met bepaalde software te traceren zijn en dat zij vervolgens weergegeven kunnen worden op een website. Dit is niet het gevolg van de wijze waarop het programma voor het doen van belastingaangifte is ingericht of beveiligd.
Als het persoonsgegevens betreft, dat wil zeggen gegevens die informatie verschaffen over een identificeerbare natuurlijke persoon, is het plaatsen van dergelijke informatie op een eigen site, te kwalificeren als het verwerken van persoonsgegevens. Het begrip «verwerken» omvat ook het verzamelen, vastleggen en samenbrengen van persoonsgegevens en daar is in dit geval sprake van.
In artikel 8 van de Wet bescherming persoonsgegevens is onder meer bepaald dat persoonsgegevens alleen mogen worden verwerkt als de betrokkene daarvoor zijn ondubbelzinnige toestemming heeft gegeven. Van een ondubbelzinnige toestemming is in dit geval geen sprake en deze handelwijze is dus niet toegestaan.
Daarnaast is het ook zo dat indien en voor zover op de site ook informatie wordt geplaatst waarop auteursrechten, naburige rechten of sui generis databankenrechten berusten, in beginsel ook voorafgaande toestemming van de rechthebbende moet worden verkregen. Zonder die toestemming is er sprake van een inbreuk op voornoemde rechten.
Hoe komt Nederlandse content op een klaarblijkelijk door een Rus beheerde site terecht?
Internet is een plaats waar content verzameld en vrij gedeeld kan worden. Bij het overnemen van die content moet rekening worden gehouden met auteursrechten en/of andere licentievoorwaarden. Vanzelfsprekend is het plaatsen van content die wederrechtelijk is verkregen niet toegestaan.
De informatie die op docplayer terecht is gekomen, is volgens het betreffende bericht verkregen door met een robot het internet te doorzoeken. Om te voorkomen dat bepaalde content wordt verzameld is het Robots Exclusion Protocol opgesteld, maar dit protocol is niet bindend, omdat het alleen ter advies dient en uitgaat van medewerking van de bezoekende webrobot. Er zijn robots die het protocol niet kennen of negeren en dat laatste is hier mogelijk ook aan de orde.
Welk gevaar bestaat er dat de beschikbare documenten met burgerservicenummer en namen tot identiteitsfraude leiden?
In het algemeen geldt dat hoe meer persoonsgegevens over iemand in verkeerde handen terecht komen, hoe groter de kans is op identiteitsfraude. Met alleen het BSN en de naam is niet zoveel mogelijk. Vaak is er meer nodig zoals een (kopie van een) identiteitsdocument. Dit blijkt uit de meldingen over identiteitsfraude die bij BZK binnenkomen. Risico’s voor identiteitsfraude liggen dus hoofdzakelijk in het combineren van het BSN met andere persoonsgegevens uit andere bronnen. Tot nu toe hebben mij nog geen signalen bereikt dat gegevens die op docplayer zijn opgenomen, tot identiteitsfraude hebben geleid.
Welke risico’s zijn er dat via deze site snel virussen kunnen worden verspreid? Hoe wenselijk is het dat de overheid deze site ook gebruikt bij het maken van verwijzingen in Kamerstukken (bijvoorbeeld Kamerstuk 34 595, nr. 33, p. 5)?
Het is niet onmogelijk dat dergelijke websites malware verspreiden. Echter er zijn geen concrete aanwijzingen dat dit ook gebeurt. Dat neemt niet weg dat het bij overheidsdocumenten de voorkeur geniet om naar de primaire en vertrouwde bron te verwijzen. Kanalen van de rijksoverheid (zoals bijvoorbeeld www.rijksoverheid.nl en www.officielebekendmakingen.nl) genieten daarbij ten principale de voorkeur in het licht van vertrouwde communicatie met burgers. Dit onderwerp zal binnen de daarvoor passende gremia van de rijksoverheid onder de aandacht komen.
Welke mogelijkheden zijn er vanuit de overheid om ongewenste content, zoals ingevulde belastingaangiftes met burgerservicenummer of het personeelsblad van de inlichtingentak van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, van de site te halen?
Het kabinet hecht aan een vrij en open internet. Daar waar sprake is van schendingen van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is de Autoriteit Persoonsgegevens (Ap) de onafhankelijk toezichthouder die de bevoegdheid heeft om op te treden in geval van schending van de Wbp. De Ap bepaalt dus zelf wanneer zij dat doet. Daarbij geldt wel dat de bescherming die de Wbp biedt niet kan gelden als de verwerkingen worden gedaan door een verantwoordelijke die geen vestiging heeft in de EU en indien de verwerking wordt gedaan met middelen die zich niet in Nederland bevinden. Voor wat betreft het deel van uw vraag naar het personeelsblad van de MIVD, verwijs ik u naar de brief van de Minister van Defensie hierover van 1 april 2016 (Aanhangsel van Handelingen nr. 2208, Vergaderjaar 2015–2016).
Welke mogelijkheden zijn er voor individuen, zo mogelijk gesteund door de overheid, om ongewenste content, zoals ingevulde belastingaangiftes met burgerservicenummer, van de site te halen?
Het kabinet is voorstander van een vrij en open internet. Het via Google van overheidswege onbereikbaar maken van zich op het internet bevindende gegevens is volgens het kabinet niet de aangewezen weg.
Zoals eerder aangegeven heeft de Autoriteit Persoonsgegevens de bevoegdheid om op te treden in geval van schending van de Wet bescherming persoonsgegevens; deze wet geldt evenwel niet als het verwerkingen betreft door een verantwoordelijke, die geen vestiging heeft in Nederland, met gebruikmaking van middelen die zich niet in Nederland bevinden. Het verwijderen van gegevens van de websites zelf zal in die gevallen moeilijk te realiseren te zijn. Wel kunnen burgers bij de zoekmachines een individueel verwijderverzoek indienen, teneinde zo de resultaten te verwijderen van een zoekopdracht op hun naam. Dit betekent evenwel niet dat de informatie nooit meer gevonden kan worden, want de bron blijft beschikbaar op internet.
Welke verantwoordelijkheid kan hier van Google verwacht worden? Heeft de Nederlandse overheid mogelijkheden om Google tot actie over te laten gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Amber Alert en de inzet bij jong volwassenen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u de uitzending van 8 oktober 2017 van RTL gezien over het nationale alerteringssyteem AMBER Alert?
Ja.
Is er een mogelijkheid om het AMBER Alert systeem, onder scherpe door de politie vast te stellen criteria, ook te gaan inzetten bij levensgevaarlijke vermissingen bij jongvolwassenen? Bent u hier voorstander van? Zo ja, onder welke voorwaarden zou dit kunnen? Bent u bereid om hier stappen op te ondernemen en in overleg te treden om het AMBER alert systeem ruimer in te kunnen zetten?
De politie beschikt over verschillende middelen om burgers te informeren en/of te betrekken bij urgente vermissingen. Sinds 11 november 2008 is Amber Alert, het landelijk waarschuwingsbericht, een van de middelen die kunnen worden ingezet bij urgente vermissingen van kinderen. Bij de vermissing of ontvoering van een kind kan een landelijk waarschuwingsbericht worden uitgevaardigd door het Landelijk Bureau Vermiste Personen (LBVP), op verzoek van een regionaal eenheid en onder het gezag van de burgemeester, indien in beginsel aan de volgende omstandigheden criteria is voldaan:
Voorts is van belang dat de politie in 2017 de aanbesteding start van een «Voorziening alert kindvermissing». De vraag voor een ruimere inzet van het huidige systeem voor vermissingen van jongvolwassenen zou daarin betrokken kunnen worden. Evenwel, een dergelijke interventie heeft gevolgen op juridisch, financieel, opsporings-tactisch en maatschappelijk terrein, alsook voor de effectiviteit van het in te zetten alerteringsmiddel zelf. Ik zal de politie vragen om uw vraag en de gevolgen van uw verzoek nader te onderzoeken in combinatie met de aanbesteding.
Daarnaast beschikt de politie over een aantal andere middelen om bij een (kind)vermissing in te zetten, zoals Burgernet maar ook social media en politie.nl. De interactie tussen zowel de overheid en haar burgers als burgers onderling krijgen op steeds meer en andere manieren vorm. Nieuwe initiatieven komen op en de techniek van vandaag is morgen alweer achterhaald. Daarbij zijn de huidige systemen in de afgelopen jaren nader ontwikkeld en uitgebreid, waardoor er enige overlap tussen de systemen is gaan ontstaan.
Op dit moment is op verzoek van het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie, waarin de Minister van Veiligheid en Justitie, regioburgemeesters en de voorzitter van het college van procureurs-generaal zitting hebben, een verkenning gaande over de toekomst van alerteringen in het Veiligheidsdomein. Om de komende jaren zo goed mogelijk te blijven aansluiten bij de technologische ontwikkeling en de vraag uit de samenleving is het inzetten op één middel zoals Amber Alert niet opportuun. Ook in het licht van de aanbesteding «voorziening kind vermissing» lijkt mij op dit moment een uitbreiding van het huidige systeem niet raadzaam. Het bereiken van zoveel mogelijk mensen, via diverse kanalen ongeacht het middel, heeft een ieders voorkeur.
Het bericht ‘Russische whizzkid wordt rijk door jouw documentjes’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Russische whizzkid wordt rijk door jouw documentjes»?1
Ja.
Klopt het dat de eigenaar de bestanden op een illegale manier heeft verkregen?
Het betreft een kwalijke zaak dat dergelijke documenten incluis persoonsgegevens online staan. Echter, het valt niet op voorhand te stellen dat deze gegevens illegaal verkregen zijn. Het laat zich aanzien dat deze gegevens, waaronder mogelijk ook persoonsgegevens, bewust of onbewust door gebruikers op het internet zijn geplaatst en daarna door deze site zijn verzameld.
Welke acties bent u voornemens te nemen tegen deze website?
Het kabinet hecht aan een vrij en open internet. Daar waar sprake is van schendingen van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is de Autoriteit Persoonsgegevens de onafhankelijke toezichthouder, die de bevoegdheid heeft om op te treden bij schendingen van de Wbp en zelf bepaalt wanneer zij dat doet.
Daarbij geldt, op grond van artikel 4 Wbp, dat deze wet slechts van toepassing is op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van activiteiten van een vestiging van een verantwoordelijke in Nederland, alsmede in geval van verwerking van persoonsgegevens door of ten behoeve van een verantwoordelijke die geen vestiging heeft in de Europese Unie, waarbij gebruik wordt gemaakt van al dan niet geautomatiseerde middelen die zich in Nederland bevinden, tenzij deze middelen slechts worden gebruikt voor de doorvoer van persoonsgegevens. De Wbp geldt dus niet als het verwerkingen betreft door een verantwoordelijke, die geen vestiging heeft in Nederland, met gebruikmaking van middelen die zich niet in Nederland bevinden.
Bent u bereid om met Google in overleg te gaan om actie te ondernemen tegen deze website?
Zoals eerder aangegeven hecht het kabinet aan een vrij en open internet. Het via Google onbereikbaar maken van zich op het internet bevindende gegevens verdient dan ook niet de voorkeur. Dit geldt des te meer omdat gegevens, waaronder persoonsgegevens, zich daarmee onverminderd op het internet bevinden.
Tot slot geldt dat burgers waarvan ten onrechte persoonsgegevens op deze website zijn gepubliceerd, een individueel verwijderverzoek kunnen indienen bij de zoekmachines als zij die behoefte hebben, ten einde de resultaten te verwijderen na een zoekopdracht op hun naam. Op deze manier worden hun gegevens in ieder geval minder goed vindbaar.
Bent u zich ervan bewust dat in sommige Kamerstukken gelinkt wordt naar de betreffende website? Bent u bereid ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet meer gebeurt?
Ja, ik heb inderdaad naar aanleiding van de berichtgeving geconstateerd dat in diverse publicaties van of via de overheid verwezen wordt naar deze website. Wat mij betreft geniet het de voorkeur om te verwijzen naar de primaire bron en genieten daartoe de kanalen van de rijksoverheid (zoals www.rijksoverheid.nl en www.officielebekendmakingen.nl) ten principale de voorkeur in het licht van vertrouwde communicatie met burgers. Dit onderwerp zal binnen de daarvoor passende gremia van de rijksoverheid onder de aandacht komen.
Het bericht dat de smartphones van NAVO-troepen gehackt proberen te worden |
|
Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Bent u bekend het bericht «Russia has been hacking smartphones of NATO troops»?1
Ja.
Kunt u aangeven of er ook bij de Nederlandse militairen meldingen van (vermoedens van) hacken zijn binnengekomen tijdens de militaire oefening in de Baltische landen?
Om redenen van operationele veiligheid kan ik hierover geen uitspraken doen.
Kunt u aangeven welke maatregelen het Nederlandse leger neemt tegen het hacken van smartphones van defensie medewerkers?
Defensie moet zijn voorbereid op cyberdreigingen en zich hiertegen kunnen beschermen om de inzetbaarheid van de krijgsmacht te garanderen. De verdediging tegen digitale aanvallen is in de Defensie Cyber Strategie dan ook als speerpunt bestempeld (33 321 nr. 1, 27 juni 2012). Netwerken en systemen zijn kwetsbaar voor aanvallen en verstoringen. De verdediging hiertegen behelst onder andere het monitoren en het analyseren van dataverkeer, het onderkennen van digitale aanvallen en de reactie hierop. Defensie moet daartoe bekend zijn met de mogelijke dreigingen in het digitale domein en de kwetsbaarheden van haar eigen netwerken en systemen. Vanuit veiligheidsoverwegingen kan ik hierop niet verder ingaan.
Kunt u aangeven of er in het verleden vaker tijdens NAVO-oefeningen meldingen van cyber-dreigingen zijn binnengekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid dit onderwerp binnen de NAVO bespreekbaar te maken zodat gezamenlijk tot oplossingen gekomen kan worden? Zo nee, waarom niet?
Mede door Nederlandse initiatieven heeft cyber defence reeds de structurele aandacht van het bondgenootschap. Zoals het kabinet heeft aangegeven bij de beantwoording van de vragen van de Tweede Kamer over de Internationale cyberstrategie (26 643 nr. 475, 1 juni 2017), zijn de NAVO-lidstaten het erover eens dat het bondgenootschap sterker staat wanneer de lidstaten hun cyber security op orde hebben. Daarom is door alle lidstaten met de Cyber Defence Pledge de belofte uitgesproken dat de inspanningen op het gebied van cyber security blijvend worden verhoogd. Binnen de NAVO is het NATO Communications and Information Agency (NCIA), waarvan de NATO Computer Incident Response Capability een onderdeel is, verantwoordelijk voor de bescherming van de eigen IT-netwerken en IT-systemen van de Navo tijdens missies en operaties. Tot slot vormen cyber security aspecten een steeds belangrijker onderdeel bij NAVO-oefeningen, trainingen en opleidingen.
The Hague Security Delta |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Ze moesten Nederland veiliger maken, maar bouwden vooral luchtkastelen»?1
Ja.
Hoeveel subsidiegeld of andere financiële faciliteiten kreeg The Hague Security Delta (HSD) van de Nederlandse staat?
De stichting The Hague Security Delta (HSD) heeft in 2014 van het Ministerie van Veiligheid en Justitie een startsubsidie ontvangen van 500.000 euro. In de periode 2015 tot heden zijn ook kostendekkende vergoedingen betaald voor zaalhuur, en voor de organisatie en catering van bijeenkomsten.
Het Ministerie van Economische Zaken heeft een eenmalige subsidie van 15.000 euro verstrekt voor het organiseren van een internationale bijeenkomst op het terrein van veiligheid en technologie.
Is onderzocht of dit geld effectief, dat wil zeggen voor het doel waarvoor het verstrekt is, wordt of is besteed? Zo ja, door wie en wat is de uitkomst van dat onderzoek? Zo nee, waarom is dat nog niet onderzocht en gaat dit alsnog plaatsvinden?
Ja. De subsidie van het Ministerie van Economische Zaken is aangewend voor de organisatie van het «Security Research & Innovation Event» dat op 1 en 2 juni 2016 heeft plaatsgevonden. Dit is georganiseerd mede namens de Europese Commissie en het European Network of Law Enforcement Technology Services. Aan dit evenement namen circa 700 personen deel van bedrijven, kennisinstellingen en overheden.
De startsubsidie van 500.000 euro van het Ministerie van Veiligheid en Justitie is verstrekt om bij te dragen aan de volgende activiteiten:
Over de uitvoering van deze activiteiten is elk kwartaal door HSD schriftelijk gerapporteerd. Uit deze verantwoording, en naar aanleiding van een goedkeurende accountantsverklaring, heb ik opgemaakt dat de activiteiten waarvoor subsidie verleend is zijn gerealiseerd, en dat HSD heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
In hoeverre is financiering vanuit de overheid van belang voor het functioneren en voortbestaan van HSD?
De subsidieverstrekking was niet gericht op het voortbestaan, maar op het opstarten van HSD. Daarom was deze subsidie eenmalig. In het kader van een meer open houding van het ministerie, betere samenwerking met bedrijfsleven en kennisinstellingen, en een meer op innovatie gericht ministerie, sta ik positief ten opzichte van dit soort initiatieven.
Ik ben van mening dat financiering van HSD door het Ministerie van Veiligheid en Justitie mogelijk moet zijn in de vorm van gerichte programmafinanciering naar aanleiding van concrete behoeften. Eerder is aan HSD te kennen gegeven dat ik geen geld ter beschikking stel om een kennis-basis in stand te houden, en dat ik er geen bezwaar tegen heb indien HSD een structurele subsidie relatie aangaat met andere partijen.
Deelt u de mening uit 2014 van de toenmalige secretaris-generaal van het Ministerie van Veiligheid en Justitie dat de HSD niet duidelijk aan kan geven waar het geld heen gaat? Zo ja, waarom? Was deze opmerking van de secretaris-generaal aanleiding tot bijsturing door het ministerie of heroverweging van het verstrekken van subsidie? Zo nee, waarom niet?
Het artikel van de Correspondent is onnauwkeurig. De aangehaalde passages geven niet de mening van de toenmalige secretaris-generaal en het standpunt van het ministerie weer. In september 2014 is het standpunt van het ministerie over HSD geformuleerd. Dit standpunt is met de HSD gedeeld, en bevat geen kritiek die betrekking heeft op de verantwoording van de subsidiegelden.
Het artikel in de Correspondent refereert aan de eerste kwartaalrapportage van HSD over de verantwoording van de subsidiegelden. Deze voldeed niet aan de verwachtingen. De verrichtte activiteiten konden namelijk niet rechtstreeks gekoppeld worden aan de verschillende budgetten. Daarbij is overigens ook opgemerkt dat de activiteiten naar tevredenheid verliepen. Op verzoek van mijn ambtsvoorganger zijn er daarom verbeteringen aangebracht in de verantwoording. Het probleem deed zich vervolgens in latere rapportages minder, en uiteindelijk niet meer voor. In dezelfde periode kwamen er ook verzoeken vanuit HSD voor aanvullende financiering. De activiteiten waarvoor financiering gevraagd werd, waren echter niet concreet genoeg, en deze verzoeken zijn daarom niet gehonoreerd.
Deelt u de mening uit 2014 van de toenmalige secretaris-generaal van het Ministerie van Veiligheid en Justitie dat niet gesteld kan worden dat HSD onafhankelijk is vanwege de zware sturende rol van het bedrijfsleven? Zo ja, waarom en welk gevolg verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zie de eerdere opmerking over de onnauwkeurigheid van het artikel, en de mening van de toenmalig secretaris-generaal in het antwoord op vraag 5.
In het artikel van de Correspondent wordt gerefereerd aan de vraag of HSD een functie zou kunnen innemen als onafhankelijk platform voor onderwerpen waar zowel publieke als private partners een gedeeld belang hebben, maar waar geen van die partijen een natuurlijke, leidende rol heeft. Een dergelijke functie zou in theorie vragen om een onafhankelijk besturingsmodel. Een besturingsmodel waarin bedrijven, kennisinstellingen noch overheden een dominante invloed kunnen uitoefenen. Dit model conflicteerde met het (toenmalige) besturingsmodel van HSD, dat mede gebaseerd was op een lidmaatschapsstructuur voor partners. In de beginperiode van HSD waren de partners voornamelijk bedrijven. Later is het aantal partners verbreed, is het besturingsmodel aangepast, en is een meer evenwichtige bestuurssamenstelling tot stand gekomen.
Gebleken is ook dat de lidmaatschapsstructuur van HSD geen blokkade hoeft te vormen voor samenwerking. De afgelopen twee jaar is samen met HSD een innovatieprogramma opgezet en uitgevoerd om de mogelijkheden van satelliet toepassingen voor het domein van Veiligheid en Justitie te verkennen. Voor deze begeleiding heeft geen financiële vergoeding voor diensten plaatsgevonden. Voor alle contacten met kennisinstellingen en bedrijfsleven zijn de regels en procedures van de aanbestedingswetgeving gevolgd. De samenwerking wordt zowel door het ministerie als HSD als door de betrokken programmapartners als positief ervaren.
Waarom is er gezien de bovenstaande mening van de genoemde secretaris-generaal toch subsidie aan de HSD verstrekt?
Zie het antwoord op vraag 5 en 6.
Is het waar dat HSD zorgt dat het bedrijfsleven en hoge ambtenaren met elkaar in contact komen en dat betalende leden eens per jaar een uitnodiging voor een bijeenkomst met hoge ambtenaren krijgen? Zo ja, wie zijn die hoge ambtenaren en waarover gaan die gesprekken? Zijn er gespreksverslagen beschikbaar en kunt u die aan de Kamer doen toekomen?
Er zijn geen afspraken tussen HSD en het Ministerie van Veiligheid en Justitie over contacten met hoge ambtenaren. De HSD is wel een platform waar publieke en private partijen elkaar kunnen ontmoeten op het terrein van innovatie en veiligheid. Ad hoc vinden daarom bijeenkomsten, symposia of brainstorm sessies plaats. Ook is het Ministerie van Veiligheid en Justitie uitgenodigd voor de vergaderingen van het Algemeen Bestuur van HSD, om deze als toehoorder bij te wonen.
Is aanleiding om te veronderstellen dat er publieke middelen aan HSD zijn gegeven terwijl het doel van die organisatie mede het beïnvloeden van hoge ambtenaren is? Zo ja, waarom en welke gevolgen verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het doel van HSD is niet het beïnvloeden van hoge ambtenaren, maar het creëren van een nationaal veiligheidscluster, teneinde:
Acht u het mogelijk of aannemelijk dat er sprake is of was van niet integer handelen door de HSD ten opzichte van de overheid of verkeerd gebruik van belastinggeld? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3, heeft HSD voldaan aan de verplichtingen die verbonden waren aan de subsidie verstrekking. Aan HSD is wel als aandachtspunt meegegeven dat de activiteiten van HSD en The Hague Centre for Strategic Studies in de praktijk moeilijk te onderscheiden waren.
Brandstofzwendel |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Sharon Dijksma (PvdA) |
|
Heeft u het bericht gelezen «Brandstofzwendel scheepvaart erger dan de eiercrisis»? Wat is uw reactie daarop?1
Ja.
Het mag niet zo zijn dat uit economische motieven verboden stoffen worden bijgemengd in scheepsbrandstoffen. Het Ministerie van Infrastructuur en Water zet zich daarom nationaal en internationaal in om de kwaliteit van scheepbrandstoffen te verbeteren, en te voorkomen dat afvalstoffen worden bijgemengd.
De Minister van Justitie en Veiligheid en ik herkennen ons echter niet in de berichtgeving gedane stelling dat de «brandstofzwendel erger dan de eiercrisis» is. Zie het antwoord op vraag 4 voor een uitgebreidere reactie op de berichtgeving.
Kunt u reeds een beeld schetsen van de aard en de omvang van de mogelijke zwendel met brandstof? Zo nee, wanneer denkt u dat dat beeld wel voldoende compleet is om met de Kamer te delen?
De ILT voert onderzoek uit naar de herkomst en kwaliteit van chemische (rest)stromen die worden gebruikt bij het «blenden» (mengen) van zowel stookolie voor zeeschepen als benzine of diesel voor de Afrikaanse markt. De informatie die hiervoor is gevorderd van terminals wordt momenteel geanalyseerd. De Kamer is op 15 mei 2017 geïnformeerd over de insteek van dit onderzoek (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016/2017, nr. 1589). Naar verwachting kan de Kamer in de eerste helft van 2018 over de resultaten van dit onderzoek worden geïnformeerd.
Wat zijn de verschillende rollen, taken en bevoegdheden van de onderzoekende of handhavende instanties?
De ILT houdt toezicht op het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen, de grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen (EVOA) en de naleving van de REACH2 verordening, de POP-verordening3 en het Besluit organisch halogeengehalte brandstoffen (Bohb). In praktijk blijkt dat met name de REACH- en afvalwetgeving aangrijpingspunten bieden om stoffen die voor het blenden worden gebruikt (de zogenaamde blendstocks) te beoordelen en meer transparantie in de markt te bereiken. Afvalstoffen mogen niet worden toegepast bij het blenden van brandstof. Blendstocks moeten als chemische stof of mengsel voldoen aan REACH. Dit betekent dat voor de meeste van deze stoffen een REACH-registratie nodig is waarin de aard, samenstelling en de beoogde toepassing van de stof beschreven zijn.
Waar de ILT overtredingen van deze wetgeving constateert die strafbare feiten inhouden, wordt nauw samengewerkt met de politie en het Openbaar Ministerie. In het lopende onderzoek wordt samengewerkt met het «Andante»-team van het Openbaar Ministerie. Onder deze naam pakt een speciaal team van de politie deze problematiek aan onder het gezag van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie. De omgevingsdiensten houden toezicht op de afgifte, acceptatie en verwerking van afvalstoffen. De politie is belast met de opsporing van illegaal en crimineel gedrag. Hieronder valt de illegale afgifte, frauduleuze benaming en het illegaal verwerken van (gevaarlijk) afval.
Deelt u de verwachting dat sprake kan zijn van een groot gifschandaal? Waar baseert u uw verwachting op?
Op basis van de mij bekende feiten kan ik de verwachting dat sprake zou zijn van een «groot gifschandaal» niet onderschrijven.
Ook namens de Minister van Justitie en Veiligheid kan ik aangeven dat de politie deze stelling niet onderschrijft.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 voert ILT op dit moment onderzoek uit waarmee onder andere meer inzicht zal worden verkregen in de herkomst en samenstelling van scheepsbrandstoffen. Daarbij wordt specifiek bekeken of er mogelijk afvalstromen in de brandstoffen worden bijgemengd.
Wat zijn de resultaten van eerdere acties (zoals het project «Andante») tegen afvalzwendelaars en hoe verhouden die zich tot het nu lopende onderzoek «Zwarte Stromen»?
Op 23 september 2016 is uw Kamer geïnformeerd over de staat van het onderzoek naar milieucriminaliteit binnen de zeevaart, en is ingegaan op het project Andante (Kamerstuk 31 409, nr. 124). Diverse strafzaken maken onderdeel uit van het overkoepelende programma Andante. Een deel daarvan is reeds afgerond. Het betreft hier complexe zaken die specialistische kennis vragen en een lange adem in de opsporing en vervolging. De website van het Openbaar Ministerie geeft een beeld van enkele resultaten van onderzoek naar milieucriminaliteit in de zeevaart4. Het project «Zwarte Stromen» is een vorm van samenwerking tussen bestuurlijke en strafrechtelijke handhavers bij controles op met name het zwavelgehalte en ongewenste stoffen in stookolie.
Wat is de stand van zaken, zowel in Europees verband als in Nederland, van de plannen om te komen tot een zwarte lijst van gevaarlijke stoffen die niet in stookolie mogen voorkomen?
In de motie De Vries (Kamerstuk 33 450, nr. 15) werd de regering verzocht marktpartijen te ondersteunen bij het opstellen van lijsten van ongewenste stoffen, en de mogelijkheid te onderzoeken deze om te zetten in internationaal handhaafbare regels. Ik zet mij in nationaal en internationaal verband in voor de kwaliteitsborging van scheepsbrandstoffen en internationale acceptatie van een lijst van ongewenste stoffen in stookolie. Naast de eerder genoemde berichtgeving aan uw Kamer, is in de berichten van 15 januari 2015 (Kamerstuk 31 409, nr. 71), 11 juni 2015 (Kamerstuk 31 409, nr. 81) en 14 april 2016 (Kamerstuk 31 409, nr. 111) ingegaan op de vragen die daarover bij uw Kamer leefden.
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid de afgelopen jaren overleg gevoerd met de relevante organisaties in de stookoliesector om te komen tot een lijst van ongewenste stoffen in stookolie. Als uitvloeisel hiervan heeft een in 2015 opgericht samenwerkingsverband van het Havenbedrijf Rotterdam met de Nederlandse brancheverenigingen voor respectievelijk de olie-industrie, de tankopslagbedrijven en de leveranciers van scheepsbrandstof een lijst van stoffen gepubliceerd die zij aanmerken als onwenselijk in stookolie5. Samen met overheden en stakeholders in Nederland, België en Duitsland wordt onderzocht of en hoe de lijst ongewenste stoffen opgenomen kan worden in kwaliteitsrichtlijnen voor brandstofleveranciers. De resultaten worden ingebracht in lopend overleg over kwaliteitsrichtlijnen voor scheepsbrandstoffen binnen de Internationale Maritieme Organisatie (IMO). De eerste resultaten uit dit IMO-overleg worden eind 2018 verwacht.
Kunt u toelichten waarom de zwarte lijst die in de maak zou zijn voor scheepsbrandstof met stoffen die er niet in mogen voorkomen al enkele jaren wordt uitgesteld, ondanks aandringen van de Tweede Kamer?
Er is geen sprake van uitstel van de zwarte lijst. Alleen in Nederland extra strenge regels stellen biedt geen oplossing voor de internationale problematiek omtrent kwaliteit van scheepsbrandstoffen. Eventuele praktijken van ongewenste bijmenging zouden zich verplaatsen naar andere landen. Om die reden wordt gestreefd naar een internationaal gelijk speelveld en naar verdergaande verduidelijking van de internationale kwaliteitseisen voor scheepsbrandstoffen. In het antwoord op vraag 6 wordt de nationale en internationale aanpak beschreven.
Bent u het ermee eens dat juist een zwarte lijst van groot belang is om beter en gerichter op te kunnen treden tegen afvalzwendelaars?
Voor handhaving van de ILT biedt de wetgeving genoemd in het antwoord op vraag 3 het formele toetskader. Voor het handhaven van deze wetgeving is de onder vraag 6 genoemde lijst ongewenste stoffen niet strikt noodzakelijk. Deze lijst heeft bovendien geen formele juridische status. Wel kan de lijst ondersteunend zijn voor de handhaving. Als namelijk blijkt dat een stof die op de lijst staat is gemengd in een scheepsbrandstof, is dit een aanwijzing dat een afvalstof is bijgemengd, of in elk geval een stof die onder REACH niet als scheepsbrandstof is geregistreerd.
Het helpen van slachtoffers van kinderporno |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kinderpornografie blijft slachtoffers achtervolgen»?1
Ja.
Is er in Nederland eerder onderzoek gedaan naar de ervaringen van slachtoffers van kinderporno? Zo ja, welk onderzoek betreft dit, welke conclusies werden daaruits getrokken? Zo nee, waarom niet en hoe kan er dan effectief beleid worden gevoerd om deze slachtoffers te helpen?
De gevolgen van seksueel misbruik en kinderporno zijn voor slachtoffers en hun omgeving vaak afschuwelijk. Daarom besteedt het ministerie veel aandacht aan hulpverlening aan deze slachtoffers. Over de wijze waarop de hulpverlening aan slachtoffers van seksueel misbruik het beste vormgegeven kan worden zijn verschillende onderzoeksrapporten verschenen. De uitkomsten van deze onderzoeken hebben vertaling gekregen in beleid gericht op slachtoffers van seksueel geweld. Voorbeelden zijn het onderzoek naar het risico van secundaire victimisatie van slachtoffers van zedendelicten van het WODC (2010) en het onderzoek naar de meerwaarde van Centra Seksueel Geweld bij de ondersteuning van slachtoffers van seksueel geweld (Regioplan 2014). Op basis van het laatste onderzoek is bijvoorbeeld besloten tot ondersteuning van de landelijke uitrol van de Centra Seksueel Geweld.
Er wordt daarnaast door de GGD Amsterdam in samenwerking met het AMC longitudinaal onderzoek uitgevoerd onder slachtoffers van seksueel misbruik waarvan ook pornografisch materiaal is gemaakt. De bevindingen van dit onderzoek zullen worden betrokken bij het beleid voor hulpverlening aan slachtoffers van seksueel misbruik en/of kinderporno. Op dezelfde wijze wil ik ook omgaan met het internationale onderzoek naar slachtoffers van kinderpornografie zoals uitgevoerd door het Canadian Centre for Child Protection. Het feit dat 48 procent van de respondenten van dit onderzoek afkomstig is uit Nederland maakt de onderzoeksresultaten bruikbaar voor de Nederlandse context.
Deelt u de mening geuit door de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen dat er nog te weinig bekend is over de behoeften van deze slachtoffers, «waardoor we hen vaak niet kunnen bieden wat ze nodig hebben»? Zo ja, wat gaat u doen om er voor te zorgen dat er meer bekend wordt over hoe deze slachtoffers geholpen kunnen worden? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en waaruit blijkt dan dat die kennis wel beschikbaar is?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de nationale politie eerder overwogen om een webcrawler in te zetten die «continu geautomatiseerd het openbare internet afzoekt en melding maakt van kinderpornografisch materiaal, zodat het verwijderd kan worden»? Zo ja, wanneer en waarom wordt een dergelijk hulpmiddel niet ingezet?
Het type webcrawler waar u aan refereert is een methode om bestaand beeldmateriaal op te sporen. Op dit moment wordt bekeken wat de mogelijkheden zijn voor het inzetten van een dergelijke webcrawler en in hoeverre dit toegevoegde waarde heeft in aanvulling op de reeds bestaande (internet-)opsporingsmethoden van kinderporno. Dit wordt meegenomen in het plan van aanpak kinderporno dat eind 2017 aan de Tweede Kamer wordt aangeboden.
Deelt u de mening geuit door de Nationaal Rapporteur dat een webcrawler een efficiënte manier is om kinderporno van het web te verwijderen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Overweegt u om binnen afzienbare tijd het instrument van een webcrawler te laten inzetten? Zo ja, op welke termijn en op welke schaal? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Vergt het inzetten van een webcrawler extra capaciteit bij de nationale politie, het Meldpunt Kinderporno of een andere instantie? Zo ja, hoeveel fte zou dit bij benadering vergen?
Zie antwoord vraag 4.
Is er wet- of regelgeving die het gebruik van een webcrawler door de nationale politie in de weg staat? Zo ja, welke wet- of regelgeving betreft dat en kunnen deze belemmeringen worden weggenomen?
Op grond van de Nederlandse wetgeving zijn opsporingsambtenaren bevoegd om gebruik te maken van een dergelijke techniek op het openbare internet. Hierbij gelden de gebruikelijke voorwaarden die van toepassing zijn bij de inzet van iedere opsporingstechniek, onder meer om de privacy van onschuldige burgers te waarborgen en de inzet en de verkregen data toetsbaar en controleerbaar te houden.
Worden slachtoffers van kinderporno op de hoogte gesteld als er in een strafzaak kinderpornografisch werk bekend wordt zodat zij een schadevergoeding kunnen eisen? Zo ja, gebeurt dit ook daadwerkelijk? Zo nee, waarom kan dit niet?
Gevonden beeldmateriaal (dat uit miljoenen afbeeldingen kan bestaan) wordt nu reeds op geautomatiseerde wijze vergeleken met materiaal dat reeds bekend is. Slachtoffers van kindermisbruik worden genotificeerd door de politie of het Openbaar Ministerie (OM) in geval hun misbruikmateriaal wederom opduikt in een onderzoek. Dit gebeurt echter niet automatisch omdat het perspectief van het slachtoffer mede leidend is. De afweging of slachtoffers genotificeerd moeten worden is dus maatwerk. Daarbij houden politie en OM rekening met de ernst en de aard van het misbruik en het belang van het slachtoffer. Het perspectief van het slachtoffer is daarbij wel doorslaggevend: heeft het slachtoffer eenmaal aangegeven op de hoogte te willen worden gehouden van eventueel nieuw misbruikmateriaal dan zal het slachtoffer hierover in beginsel worden geïnformeerd.
In een lopend onderzoek worden slachtoffers via de gebruikelijke procedures van slachtofferzorg op de hoogte gehouden van het van hen gevonden beeldmateriaal. Deze slachtoffers kunnen zich dan ook als civiele partij voegen in het strafproces. Wanneer geen strafrechtelijk onderzoek tegen een verdachte loopt, kunnen eventuele slachtoffers die afgebeeld staan op ouder beeldmateriaal op openbaar toegankelijke internetomgevingen geen schadevergoeding eisen via het strafproces.
Het bericht dat een niet bestaand land lid is geworden van Interpol |
|
Lilian Helder (PVV), Gidi Markuszower (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (PvdA), Stef Blok (VVD) |
|
Kunt u uitleggen waarom de niet bestaande staat Palestina zomaar lid kan worden van Interpol? 1
Het Palestijnse verzoek tot toetreding tot Interpol kon op voldoende steun rekenen in de Algemene Vergadering van Interpol, waardoor de Palestijnse toetreding een feit werd.
Kunt u uitleggen hoe een kweekvijver voor terroristen en geleid door terroristen kan bijdragen aan de strijd tegen grensoverschrijdende criminaliteit?
Het verzoek tot toetreding is ingediend door Palestijns Autoriteit (PA). De politie en veiligheidsdiensten van de PA helpen terroristische aanslagen te voorkomen, onder meer in samenwerking met de Israëlische autoriteiten.
Steunt Nederland het lidmaatschap van Palestina bij Interpol? Zo ja, waarom?
De delegaties van de landen binnen het Koninkrijk die eigenstandig lid zijn van Interpol hebben zich onthouden van stemming, omdat het Koninkrijk de «Staat Palestina» niet erkent. Dit is de gebruikelijke stempositie van het Koninkrijk bij Palestijnse toetredingsverzoeken tot internationale organisaties. Door toetreding acht de PA zich gebonden aan internationale normen en afspraken in de bestrijding van criminaliteit waar Nederland ook voor staat.
Hoeveel Israëliërs moeten er nog neergestoken worden, hoeveel raketten moeten er nog op Israël worden afgevuurd en hoeveel Palestijnse terreurtunnels moeten er nog worden gegraven voordat u de financiële en politieke steun aan de Palestijnen eindelijk intrekt?
Het kabinet onderstreept dat er geen enkele rechtvaardiging is voor aanslagen.
Het kabinetsbeleid ten aanzien van de Palestijnse Autoriteit is bekend. Nederland ondersteunt de opbouw van de Palestijnse instellingen en economie, met als doel een levensvatbare, democratische, Palestijnse staat op basis van de grenzen van 1967 mogelijk te maken, als onderdeel van de twee-statenoplossing. De Palestijnse Autoriteit is niet betrokken bij raketbeschietingen of aanleg van tunnels die voor terroristische doeleinden worden gebruikt. Het kabinet ziet daarom geen aanleiding om de relatie met de Palestijnse Autoriteit te herzien. Het kabinet benadrukt dat er voldoende waarborgen zijn om te voorkomen dat de Nederlandse financiële steun misbruikt kan worden voor terroristische doeleinden.
Toegang van terroristen tot het Europees Parlement |
|
Raymond de Roon (PVV), Vicky Maeijer (PVV), Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u er van op de hoogte dat meervoudig vliegtuigkaapster Leila Khaled onlangs in het Europees parlement is ontvangen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het krankzinnig is dat een dergelijke terroriste toegang heeft gekregen tot een gebouw van het Europees parlement?
Ik zie geen aanleiding te treden in de afweging die door het Europees parlement is gemaakt bij de uitnodiging aan mevrouw Khaled. De discussie daarover moet in eerste instantie in dat gremium worden gevoerd.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat deze terroriste een visum heeft gekregen om in het Schengengebied te verblijven? Deelt u de mening dat ook dat krankzinnig is?
Zoals u weet ga ik niet op individuele zaken in. In het algemeen geldt dat vreemdelingen die een gevaar vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid ter fine van weigering toegang kunnen worden gesignaleerd in het Schengen Informatie Systeem (SIS). Deze signalering heeft tot gevolg dat de vreemdeling gedurende de signalering geen toegang kan verkrijgen tot de landen binnen het Schengengebied en aan de grens zal worden geweigerd, ook als hij of zij (nog) een geldig visum heeft. Aan een signalering op grond van de openbare orde of nationale veiligheid moet feitelijke informatie ten grondslag worden gelegd. Veelal is dit een (onherroepelijke) veroordeling voor een misdrijf of een ambtsbericht van de AIVD met de conclusie dat de vreemdeling een gevaar is voor de nationale veiligheid.
Welke mogelijkheden ziet u om te verhinderen dat zoiets ooit nog weer gebeurt? Wat gaat u daar aan doen?
Zoals hiervoor aangegeven treed ik niet in het uitnodigingsbeleid van het Europees parlement.
Het bericht ‘Nederland weer een stukje meer Turks: Enschede krijgt joekel van een azaantoetermoskee’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland weer een stukje meer Turks: Enschede krijgt joekel van een azaantoetermoskee»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er al genoeg islam is in Nederland en dat we moeten de-islamiseren? Zo nee, waarom niet?
Van islamisering, het organiseren van de maatschappij volgens islamitische principes, is geen sprake. Daarnaast hebben we in dit land wetten, regels en vrijheden van onze Nederlandse rechtsorde die gelden voor iedereen. Dus ook de vrijheid van godsdienst wat inhoudt in dat iedereen het recht heeft zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet. Alle religies en dus ook de islam worden daarbij gelijk behandeld.
Deelt u tevens de mening dat de invloed van de Turkse «sultan» Erdogan via Diyanet en haar moskeeën, en deze megamoskee in het bijzonder, in Nederland juist moet worden verkleind in plaats van vergroot? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet accepteert niet dat buitenlandse overheden anti-democratisch, anti-integratief en onverdraagzaam gedrag in Nederland propageren dat haaks staat op de uitgangspunten van de rechtsstaat. Om dit tegen te gaan heeft het kabinet al nadere regels aangekondigd om de transparantie van maatschappelijke en religieuze instellingen te vergroten (Kamerstuk 32 824/ 29 279, nr. 155). Echter staat het elke geloofsgemeenschap vrij om binnen de regels, wetten en vrijheden van dit land een gebedshuis te bouwen. Dat is hier ook het geval geweest
Bent u bereid al uw invloed aan te wenden met als doel dat deze megamoskee, deze Turkse islamitische ambassade en kazerne, niet gebouwd gaat worden en dat daarmee de bewonersprotesten serieus worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Het verlenen van vergunningen, bepalen van de bestemmingsplannen etc. is de verantwoordelijkheid van de desbetreffende gemeente en dus een lokale aangelegenheid.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter visie gelegen, van 25 mei 2017 tot en met 12 juli 2017. Gedurende deze termijn zijn in totaal 75 zienswijzen bij de gemeenteraad kenbaar gemaakt.
De ingediende zienswijzen zijn zorgvuldig behandeld en hebben niet geleid tot het wijzigen van het ontwerpbestemmingsplan om de bouw van de moskee af- of uit te stellen.
Paspoortcontroles door luchtvaartmaatschappijen |
|
Martijn van Helvert (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA), Ockje Tellegen (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Stef Blok (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Geen ID nodig voor vliegen binnen EU»1 en «Zeker tien luchtvaartmaatschappijen checken de identiteit van hun passagiers niet»?2
Ja.
Kloppen de berichten dat als er geen bagage wordt ingecheckt bij vluchten binnen het Schengengebied, een passagier nooit een identiteitsbewijs hoeft te laten zien? Was u ervan op de hoogte dat er geen identiteitscontroles (meer) plaatsvinden op Nederlands luchthavens? Zo ja, hoe oordeelt u hierover? Zo nee, waarom niet?
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen grenscontroles door de Koninklijke Marechaussee (KMar) en identiteitscontroles door luchtvaartmaatschappijen.
Bij een grenscontrole wordt de identiteit van de passagier vastgesteld en wordt een controle gedaan in de relevante databases, zoals het Schengen Informatie Systeem (SIS).
Het Schengenacquis regelt het vrije verkeer van personen tussen de 26 Schengenlidstaten. In het Schengenacquis is onder meer afgesproken dat grenscontroles alleen plaatsvinden aan de buitengrenzen van het Schengengebied. Dit is een van de fundamentele principes van het Schengenacquis.
Luchtvaartmaatschappijen kunnen passagiers wel verzoeken zich te legitimeren ten behoeve van een conformiteitscheck, bijvoorbeeld bij het inchecken van bagage. Bij een conformiteitscheck wordt bij vertrek enkel gecontroleerd of de naam op het identiteitsbewijs van de passagier overeenkomt met de naam op het vervoersdocument. Luchtvaartmaatschappijen zijn hiertoe echter niet verplicht en het is dus mogelijk dat de identiteit van reizigers niet wordt gecontroleerd op intra-Schengen vluchten. Bij een conformiteitscheck worden passagiers niet gecontroleerd in databases zoals het SIS.
Kunt u aangeven hoeveel luchtvaartmaatschappijen, actief op de Nederlandse luchthavens, de identiteit van hun passagiers niet checken? Kunt u daarbij aangeven om hoeveel passagiers het jaarlijks gaat? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zijn luchtvaartmaatschappijen in Nederland niet verplicht een conformiteitscheck uit te voeren. Cijfers over hoeveel luchtvaartmaatschappijen de identiteit van hun passagiers controleren worden niet bijgehouden.
Wat vindt u van het feit dat er wel gecontroleerd wordt op bagage, maar dat de passagier die reist binnen het Schengengebied niet wordt gecontroleerd op het identiteitsbewijs? Deelt u het ongemakkelijke gevoel dat men zo nooit zeker weet wie er precies aan boord is? Deelt u tevens de zorgen dat hiermee de mogelijkheden om terroristen en andere personen die zich schuldig maken aan ernstige criminaliteit op te sporen en aan te pakken, niet benut kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 zijn grenscontroles en de conformiteitscheck niet hetzelfde.
Gezien het huidige dreigingsbeeld ben ik het met u eens dat het wenselijk is ook zicht te krijgen op reizigers binnen het Schengengebied zonder dat dit ingaat tegen de fundamentele principes van het Schengenacquis. De nationale Passenger Name Records (PNR) wetgeving ter implementatie van de EU PNR richtlijn, die binnenkort naar uw Kamer zal worden gezonden, biedt hiervoor mogelijkheden. Ook acht ik het wenselijk om in geval van een calamiteit snel zekerheid te hebben over de identiteit van eventuele slachtoffers.
Voor de implementatie van de richtlijn, wordt een passagiersinformatie-eenheid (Pi-NL) opgericht die exclusief bevoegd is om de passagiersgegevens te verzamelen en analyseren ten behoeve van de bestrijding van terrorisme en zware criminaliteit. Ook voor intra-Schengen vluchten zullen passagiersgegevens vooraf worden geanalyseerd. Daarmee hebben de lidstaten een instrument om zicht te krijgen op de reisbewegingen van gekende en ongekende personen van wie op basis van de binnen wettelijke kaders uitgevoerde analyse, een dreiging uit gaat.
De PNR richtlijn biedt niet de mogelijkheid om te controleren of personen die een vervoersbewijs hebben gekocht ook daadwerkelijk gebruik maken van het vervoersbewijs en of passagiers in het vliegtuig reizen met een ticket op eigen naam. Dat is alleen na te gaan met een conformiteitscheck. Wanneer de nationale implementatie van de PNR richtlijn is voltooid kan Pi-NL passagiersgegevens verzamelen en analyseren, waaronder gegevens die verzameld worden bij een conformiteitscheck. Zodra de PNR richtlijn is geïmplementeerd is de conformiteitscheck van toegevoegde waarde voor het opsporen van terroristen of zware criminelen. Met de implementatie van de PNR richtlijn en een verplichte conformiteitscheck kan Pi-NL passagiersgegevens ontvangen van luchtvaartmaatschappijen van personen die daadwerkelijk aan boord van het vliegtuig zijn.
Voor extra-Schengenvluchten vindt er al een conformiteitscheck plaats door middel van grenscontroles, uitgevoerd door de KMar. In navolging van Frankrijk wordt door verschillende EU lidstaten, waaronder Nederland, de mogelijkheid onderzocht conformiteitschecks door luchtvaartmaatschappijen verplicht te stellen voor intra-Schengen vluchten die vanuit de lidstaat vertrekken. In deze verkenning wordt de impact van een conformiteitscheck van ca. 14 miljoen passagiers, die vanuit Nederland binnen het Schengengebied reizen, op het operationele proces van de luchtvaartsector meegenomen.
Wat zijn de (Europese) afspraken over identiteitsbewijscontroles bij vluchten binnen het Schengengebied? Welke partijen zijn precies waarvoor verantwoordelijk? Kunt u hierbij ingaan op de verdeling van verantwoordelijkheden tussen lidstaten, luchthavens, luchtvaartmaatschappijen en veiligheids- en handhavingsdiensten?
Identiteitscontroles ten behoeve van de Schengen buitengrenscontroles worden op de luchthavens uitgevoerd door de KMar. Bij deze grenscontrole wordt de identiteit vastgesteld en moet een check worden gedaan in de relevante databases zoals het Schengen Informatie Systeem (SIS). Sinds 7 april 2017 geldt dat deze checks niet alleen op derdelanders, maar ook op alle EU burgers moet worden uitgevoerd. In uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als er sprake is van een acute terroristische dreiging, kunnen Schengenlidstaten op basis van de Schengen Grens Code voor een bepaalde periode grenscontroles uitvoeren aan de binnengrenzen. De Europese Commissie heeft op 27 september jl. voorstellen gedaan om deze regels aan te passen en de maximale toegestane termijn te verlengen. De regering zal haar standpunt op deze voorstellen verwoorden in een BNC fiche aan uw Kamer.
Luchtvaartmaatschappijen, luchthavens en inlichtingen- en veiligheidsdiensten hebben geen rol bij de uitvoering van grenscontroles op Nederlandse luchthavens. Het staat luchtvaartmaatschappijen wel vrij om te controleren of de naam op het identiteitsbewijs van de passagier overeenkomt met de naam op het vervoersdocument. De EU lidstaten kunnen op basis van huidige Europese regelgeving luchtvaartmaatschappijen verplichten conformiteitschecks uit te voeren voor vluchten die vertrekken vanaf hun grondgebied naar andere lidstaten. In Frankrijk is de verplichting voor het uitvoeren van conformiteitchecks door luchtvaartmaatschappijen al enige tijd van kracht. Frankrijk beschikt tevens sinds enige jaren over nationale wetgeving voor het verzamelen van PNR-gegevens. Zoals toegelicht in antwoord op vraag 4 is een conformiteitscheck van toegevoegde waarde indien PNR wetgeving van kracht is. Frankrijk werkt momenteel aan de aanpassing van die wetgeving ten behoeve van de implementatie van de EU PNR richtlijn.
In welke gevallen kunnen er wel identiteitsbewijscontroles binnen het Schengengebied worden ingevoerd? Kunnen lidstaten binnen het Schengengebied hier een eigen afweging in maken? Zo ja, op welke gronden en zo nee, kunt u dan ingaan op de Franse situatie?
Zie antwoord vraag 5.
Welke regels, rollen en verantwoordelijkheden hebben luchtvaartmaatschappijen en luchthavens bij identiteitscontroles binnen het Schengengebied? Wat kunnen zij precies controleren?
Zie antwoord vraag 5.
Welke afspraken zijn er met vliegtuigmaatschappijen en Nederlandse luchthavens gemaakt over de noodzaak om identiteitsbewijscontroles uit te voeren op vluchten binnen het Schengengebied? Welke eigen afwegingen kunnen zij hierin maken om al dan niet over te gaan tot identiteitsbewijscontroles? Wat is de taakverdeling tussen de Marechaussee en luchtvaartmaatschappijen bij de identiteitscontrole van luchtvaartpassagiers?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat indien luchtvaartmaatschappijen het identiteitsbewijs controleren om te zien of die overeenkomt met de naam op de boardingpass, zij een boete kunnen krijgen? Zo nee, wat zijn dan de regels? Zo ja, hoeveel boetes zijn er in 2016 en 2017 uitgedeeld?
In Nederland staat het luchtvaartmaatschappijen vrij het identiteitsbewijs van een passagier te controleren om te checken of deze overeenkomt met de naam op het vervoersbewijs. Indien zij dit doen kunnen zij hiervoor geen boete krijgen.
Welke mogelijkheden zijn er om vliegtuigmaatschappijen ertoe te bewegen dat zij de identiteit van hun passagiers altijd moeten controleren, zoals in Frankrijk gebeurt? Welke consequenties brengt dat met zich mee en welke meerwaarde kan dat opleveren? Welke rol speelt het huidige dreigingsniveau hierin?
Zie antwoord vraag 5.
Welke afspraken gelden er precies voor vluchten buiten het Schengengebied inzake identiteitscontroles? Welke partijen zijn precies waarvoor verantwoordelijk? Kunt u hierbij ingaan op de verdeling van verantwoordelijkheden tussen lidstaten, luchthavens, luchtvaartmaatschappijen en veiligheids- en handhavingsdiensten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe ziet u het spanningsveld tussen het nemen van maatregelen om de identiteit te controleren om de veiligheid te borgen en het recht tot vrij reizen binnen het Schengenverdrag? Wat zijn de mogelijkheden om door middel van identiteitscontroles op luchthavens zicht te houden op bewegingen van personen die in beeld zijn van de veiligheidsdiensten? Wat zijn hiervan de consequenties voor de overheid, luchthaven en luchtvaartmaatschappijen? En welke andere mogelijkheden zijn er als identiteitscontroles niet tot de opties behoren?
Het vrij verkeer van personen en de mogelijkheid om vrij te reizen binnen het Schengengebied is een groot goed en van groot economisch belang voor Nederland. Systematische grenscontroles aan alle binnengrenzen zouden grote consequenties hebben voor de mobiliteit en de Nederlandse economie. Ik ben met u eens dat er in deze tijd, waarin de veiligheid onder druk staat, sprake is van een spanningsveld. Daarom ben ik er voorstander van om op andere manieren, die minder hinderlijk zijn voor de reiziger, toch zicht te hebben op wie ons land binnenkomt of verlaat. De wetgeving die nu wordt geïmplementeerd biedt de mogelijkheid daartoe. Wanneer de PNR richtlijn is geïmplementeerd hebben relevante overheidsdiensten meer mogelijkheden om de reisbewegingen van verdachte personen te detecteren. Conformiteitschecks kunnen dan helpen bij het vaststellen of een verdacht persoon daadwerkelijk gebruikt maakt van het gekochte vervoersbewijs en of passagiers in het vliegtuig reizen met een ticket op eigen naam.
Welke rol speelt de implementatie van de Europese richtlijn inzake het gebruik van passagiersgegevens (Europees PNR) om de geconstateerde problemen op te lossen? Wanneer is de implementatie voorzien? Welke afspraken zijn hier binnen Europa over gemaakt? Op welke wijze wordt de richtlijn in Nederland geïmplementeerd en in hoeverre zijn luchtvaartmaatschappijen hierbij betrokken?
De implementatie van de PNR richtlijn biedt de mogelijkheid reisbewegingen van verdachte personen of personen met risicoprofielen te detecteren. De richtlijn moet 25 mei 2018 geïmplementeerd zijn. De luchtvaartmaatschappijen zijn reeds enige tijd betrokken bij de voorbereiding van de implementatie. Op deze manier wordt getracht de impact op de luchtvaartmaatschappijen te minimaliseren. Daartoe wordt nauw samengewerkt en houden alle lidstaten zich aan de overeengekomen afspraken voor de transmissie van de gegevens aan de passagiersinformatie-eenheden van de lidstaten.
Het bericht dat in Nederland dagelijks 30 terreurexperts uit Europa bijeenkomen |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de uitzending van het NOS Achtuurjournaal van 25 augustus 2017?1
Ja.
Is de uitspraak van de heer Bertholee, hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD), dat ergens in Nederland elke dag 30 experts bijeenkomen om informatie met betrekking tot terreurdreiging in Europa met elkaar te delen, waar?
Ja.
Zo ja, kunt u toelichten wat voor expertgroep dit is? Wie hebben hier zitting in? Wat is de nationaliteit van deze experts?
De heer Bertholee, directeur-generaal van de AIVD, refereerde aan het fysieke platform dat onder Nederlands voorzitterschap bij de Counter Terrorism Group in 2016 is opgericht. Het platform is bedoeld om het tijdig uitwisselen van operationele inlichtingen mogelijk te maken en richt zich op personen die mogelijk betrokken zijn bij de planning en uitvoering van aanslagen in Europa. De Counter Terrorism Group is een samenwerkingsverband van veiligheidsdiensten van de EUlidstaten, Noorwegen en Zwitserland.
Binnen welke juridische kaders vinden deze expertbijeenkomsten plaats?
De leden van de Counter Terrorism Group delen in het kader van nationale veiligheid inlichtingen vanuit hun eigen nationale juridische context. De AIVD wisselt gegevens uit met andere Europese inlichtingen- en veiligheidsdiensten conform de Wiv 2002. Het betreft aldus een multilaterale samenwerking conform de geldende EU-lijn, neergelegd in artikel 4.2. van het EU-handvest en artikel 73 VWEU.
Wat voor soort informatie wordt tijdens deze sessies uitgewisseld? Met welk doel wordt deze informatie uitgewisseld?
In het platform worden operationele inlichtingen gedeeld over personen die mogelijk betrokken zijn bij de planning en uitvoering van aanslagen in Europa. Het doel van de uitwisseling is de lidstaten tijdig in staat te stellen deze planning te verstoren en aanslagen te voorkomen.
Op welke wijze is het toezicht op deze expertgroep en de informatie die hier wordt uitgewisseld geregeld?
Bij de multilaterale samenwerking is multilateraal toezicht door nationale toezichthouders van de Platform-leden van toepassing. De rechtmatigheid van handelingen van deelnemers kan worden gecontroleerd door hun nationale toezichthouders.
Wanneer de AIVD gegevens deelt of gebruikt, kan de CTIVD deze handelingen toetsen aan het wettelijke kader, de Wiv 2002.
De gevolgen van toenemende agressie verstekelingen |
|
Malik Azmani (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Truckers rijden niet meer op Engeland» en «Kies bij twijfel over veiligheid andere haven»?1
Ja.
Herkent u zich in de in het artikel gesignaleerde problemen met agressieve verstekelingen? Wat vindt u hiervan?
De problematiek rond verstekelingen is mij bekend. Mijn collega van Justitie en Veiligheid en ik hebben echter geen signalen ontvangen dat de problemen zouden toenemen.
Hoeveel Nederlandse chauffeurs zijn er sinds 2015 slachtoffer geworden van geweld en bedreigingen van verstekelingen? Hoeveel meldingen krijgt u dagelijks van verstekelingen in Nederland en wat wordt er met deze meldingen gedaan? Klopt het dat het probleem van agressieve verstekelingen steeds groter wordt? Zo nee, waarom niet?
Er zijn mij geen cijfers bekend over aantallen Nederlandse chauffeurs die sinds 2015 slachtoffer zijn geworden van geweld en bedreigingen.
In de periode augustus 2016 t/m augustus 2017 zijn 1325 inklimmers in vrachtauto’s binnen Nederland aangetroffen. «Inklimmers» zijn vreemdelingen die illegaal de oversteek naar het Verenigd Koninkrijk willen maken. Wanneer personen worden gepakt als zij illegaal het land proberen uit te reizen dan moeten ze Nederland onmiddellijk verlaten, uiteraard op legale wijze. Als mensen niet vrijwillig vertrekken worden ze gedwongen uitgezet. Ze zullen als regel in bewaring worden geplaatst tenzij ze onmiddellijk het land kunnen verlaten. Ze krijgen ook een inreisverbod opgelegd. Daarnaast wordt er opgetreden als er sprake is van strafbare feiten als het bezit van een vals paspoort, vernieling of het illegaal verblijven in andermans voertuig of op andermans terrein.
Wat is de schade die de Nederlandse transportsector hierdoor oploopt? Hoe verhoudt zich dit tot de afspraken die eerder hierover met de Franse overheid en binnen Europa zijn gemaakt naar aanleiding van de problemen in Calais?
De exacte schade die de Nederlandse transportsector oploopt als gevolg van de problemen in Calais is niet bekend. Naar mijn informatie doet de Franse overheid er alles aan om te voorkomen, dat de situatie in Calais weer verslechtert.
Bent u ook van mening dat onze vrachtwagenchauffeurs zonder gevaar voor hun eigen leven hun werk in Europa moeten kunnen beoefenen? Zo ja, welke maatregelen worden en zijn er ondernomen door uw Franse en andere Europese collegae om onze vrachtwagenchauffeurs te beschermen?
Ik ben van mening dat de veiligheid van vrachtwagenchauffeurs altijd zoveel als mogelijk verzekerd moet worden. De Franse overheid heeft diverse maatregelen genomen om de situatie in Calais aan te pakken.
Bij brief van 27 juli jl. in antwoord op vragen van Kamerlid van Helvert is uw Kamer geïnformeerd over de ontruiming van het migrantenkamp in Calais in het najaar van 2016 en over maatregelen die de Franse overheid neemt om te voorkomen dat de situatie in Calais weer verslechtert. Onlangs heeft de Franse overheid in het kader hiervan twee nieuwe opvangcentra op ongeveer 90 kilometer van Calais in gebruik genomen.
Bent u bereid om opnieuw met uw Franse en Europese collegae in gesprek te gaan over de wederom nijpende situatie rond Calais om de Nederlandse vrachtwagenchauffeurs te beschermen? Zo ja, kunt de uitkomsten hiervan met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij het antwoord op vraag 5 aangegeven doet de Franse overheid er op dit moment alles aan om te voorkomen dat de situatie in Calais weer verergert. Ik zie daarom op dit moment geen reden om hierover in gesprek te gaan.
Wanneer verwacht u dat dit probleem nu echt opgelost is? Waar ontbreekt het aan om dit op korte termijn te realiseren? Is daar aangepaste (Europese) wetgeving voor nodig? Zo ja, wanneer kan de kamer die verwachten?
De verstekelingenproblematiek in Calais en de gevolgen hiervan voor de Nederlandse transportsector hebben al geruime tijd de aandacht van het kabinet. Het kabinet heeft begrip voor de problemen die chauffeurs in Calais ondervinden.
Echter de veiligheidssituatie in Calais valt onder de verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten.
Het kabinet vraagt hiervoor regelmatig aandacht in de (geëigende) Europese gremia en in bilaterale contacten met Frankrijk. De Europese regelgeving bevat op dit moment voldoende handvatten om de verstekelingenproblematiek tegen te gaan.
Wat is inmiddels de status van het door Europese transportorganisaties zelf ontwikkelde meldsysteem voor verstekelingen? Functioneert dit systeem inmiddels?
Transport en Logistiek Nederland (TLN) heeft in de zomer van 2015 een meldsysteem ingesteld voor Nederland. Er werd toen in Europees verband gesproken over het opzetten van een centraal systeem, maar hier is volgens mijn informatie verder geen vervolg aan gegeven. TLN heeft echter zeer regelmatig contact met zusterorganisaties in omringende landen wanneer er signalen zijn over illegale immigranten.
De terugkeer van Nederlanders uit IS-gebied |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Nederlandse Jihadbruid in Syrië: «geen spijt van mijn tijd in het kalifaat»1, «NCTV: «Meer Nederlanders in IS heropvoedingskampen Syrië»»2 en «Rutte: «Uitgereisde Jihadisten kunnen beter sneuvelen»»?3
Ja.
Klopt de reactie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), zoals gesteld in de uitzending van Nieuwsuur van 20 september 2017, dat de Nederlandse autoriteiten Nederlandse uitreizigers uit IS-gebied of landen daar omheen niet helpen met hun terugkeer naar Nederland? Zo ja, klopt het dat Nederlandse terugkeerders niet geholpen worden met hun terugkeer, doordat de Nederlandse overheid hier niet om vraagt bij de autoriteiten waar deze personen zich op dat moment bevinden, zoals in het voorbeeld van de jihadiste in de eerder genoemde uitzending van Nieuwsuur?
De Nederlandse overheid biedt geen bijstand aan Nederlandse uitreizigers om het strijdgebied te verlaten. Wanneer een uitgereisde Nederlandse jihadist zich in persoon meldt bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging, kan deze persoon daar vragen om consulaire bijstand. Per individu wordt de aanpak bepaald. Deze kan strafrechtelijk, inlichtingenmatig en/of bestuurlijk van aard zijn.
Hoe verhoudt de berichtgeving namens de NCTV in Nieuwsuur van 20 september 2017 zich tot de eerdere uitspraken van de NCTV in oktober 2016, namelijk dat Nederlanders in IS-gebied wel actief worden teruggehaald?
De NCTV heeft in oktober 2016 niet aangegeven dat Nederlanders in ISIS-gebied actief worden teruggehaald. De NCTV gaf wel aan dat de persoon waar het in de besproken casus om ging zich kon melden bij een Nederlandse vertegenwoordiging buiten het strijdgebied, en dat vervolgens de aanpak zou worden bepaald. Terugkeer naar Nederland onder begeleiding van de KMar is een van de mogelijkheden die in relatie tot deze casus benoemd is.
Kunt u helderheid bieden over welke activiteiten de Nederlandse autoriteiten wel of niet uitvoeren met betrekking tot het terughalen van Nederlandse burgers uit IS-gebied?
De Nederlandse autoriteiten halen geen Nederlandse burgers uit strijdgebied.
Kunt u helderheid bieden over in welke gevallen er wel of niet aan autoriteiten van andere landen wordt verzocht om terugkeer van een Nederlandse uitreiziger?
Per geval wordt de aanpak met betrekking tot terugkeerders bepaald. Indien het OM een uitreiziger internationaal heeft gesignaleerd (via Interpol of met een Europees Aanhoudingsbevel), kan aan het land waar de persoon wordt aangetroffen om uitlevering worden verzocht, indien Nederland daar een rechtshulprelatie mee heeft.
Deelt u de mening dat uitreizigers naar IS-gebied die mogelijk terroristische daden aldaar hebben gepleegd, in Nederland voor de rechter moeten komen en berecht moeten worden voor de mogelijke terreurdaden die zij hebben begaan? Zo ja, waarom wordt niet alles in het werk gesteld om deze mensen terug te halen en ze zo ook te kunnen berechten en bestraffen?
Ja, ik deel de mening dat uitreizigers naar strijdgebied die mogelijk terroristische daden aldaar hebben gepleegd, in Nederland voor de rechter moeten komen en berecht moeten worden voor de mogelijke misdaden die zij hebben begaan. In sommige gevallen kan de bescherming van de nationale veiligheid er echter om vragen te voorkomen dat iemand legaal kan terugkeren naar Nederland door het intrekken van diens Nederlanderschap. Per geval wordt de aanpak met betrekking tot terugkeerders bepaald. Deze kan strafrechtelijk, inlichtingenmatig en/of bestuurlijk van aard zijn. Daarbij worden belangen als door de vraagsteller genoemd, vanzelfsprekend afgewogen.
Deelt u de mening dat het niet terughalen van betreffende Nederlandse uitreizigers een zeker risico met zich meebrengt, daar deze mensen zich hiermee buiten het zicht van de autoriteiten kunnen bewegen en zo mogelijk in de toekomst een gevaar voor de Nederlandse en Europese samenleving kunnen vormen?
Zie antwoord vraag 6.
Nederlandse truckers die niet meer naar Engeland rijden vanwege agressie door verstekelingen |
|
Jasper van Dijk , Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (VVD) |
|
Kent u het bericht «Truckers rijden niet meer naar Engeland»?1
Ja.
Herkent u zich in het beeld dat transportondernemingen in Nederland niet meer naar Engeland rijden vanwege agressie door verstekelingen? Zo ja, kunt u bij benadering aangeven om hoeveel bedrijven het gaat en wat de economische schade voor Nederland als transportland is? Zo nee, waarom niet?
Volgens de mij op dit moment beschikbare informatie is er geen sprake van een algemeen beeld dat transportondernemingen in Nederland niet meer naar Engeland rijden vanwege agressie door verstekelingen. Ik blijf echter in contact met Transport en Logistiek Nederland om de ontwikkelingen te monitoren.
Bent u ook van mening dat truckers binnen de Europese Unie veilig hun lading van A naar B moeten kunnen brengen? Zo ja, wat heeft u binnen de Europese Unie ondernomen om de veiligheid van vrachtwagenchauffeurs te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de veiligheid van chauffeurs altijd zoveel als mogelijk verzekerd moet worden. Binnen de geëigende Europese gremia vraagt het kabinet regelmatig aandacht voor de problematiek rond verstekelingen op vrachtwagens.
Bent u op de hoogte van de brief die Europarlementariërs Agnes Jongerius (PvdA) en Dennis de Jong (SP) naar u en uw Franse en Belgische ambtgenoten hebben gestuurd over het toenemende aantal incidenten op de route naar Calais?2
Ja, ik ben van deze brief op de hoogte.
Kunt u aangeven wat u met de oproep van de Europarlementariërs heeft gedaan of gaat doen?
In de brief wordt onder andere opgeroepen om samen met alle betrokkenen meer beveiligde parkeerplaatsen te realiseren en het beveiligingsniveau van reeds bestaande parkeerplaatsen te verbeteren.
De rijksoverheid werkt samen met bedrijfsleven al een aantal jaar samen om transportcriminaliteit aan te pakken. Mede door deze samenwerking kon recent een criminele bende worden opgepakt. De samenwerking wordt in de komende tijd voortgezet. De aandacht voor veilige parkeerplaatsen is er: Rijkswaterstaat stimuleert, in samenwerking met andere overheden, de totstandkoming van een netwerk van beveiligde truckparkings langs de goederencorridors. Ik ben van mening dat ernaar gestreefd moet worden een dergelijk netwerk binnen heel Europa te realiseren. Het is daarom goed dat er met Europees geld een studie wordt uitgevoerd naar de wensen op het terrein van beveiligd parkeren, naar het beter aan laten sluiten van vraag en aanbod en het ontwikkelen van een integraal beleidskader. Daarnaast zijn er middelen beschikbaar uit het CEF fonds (Connecting Europe Facility). Op dit fonds kunnen geïnteresseerden zich inschrijven, dus ook exploitanten van beveiligde parkeerplaatsen. Die financiering kan worden gebruikt voor het upgraden van het veiligheidslevel op bestaande parkeerplaatsen, de bouw van nieuwe parkeerplaatsen, studies naar wenselijkheid en haalbaarheid van beveiligde parkeerplaatsen en het optimaliseren van gebruik van beveiligde parkeerplaatsen door informatievoorziening of slim gebruik van data. Waar nodig zullen – zoals in het verleden eerder is gebeurd – kansrijke Nederlandse inschrijvingen op dit fonds beleidsmatig worden gesteund.
Hebt u contact met chauffeurs en hun vertegenwoordigers om deze problematiek te bespreken en van hen oplossingsmogelijkheden te horen? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van deze gesprekken? Zo nee, waarom niet?
Over de problematiek rond verstekelingen in vrachtwagens en de situatie in Calais heb ik regelmatig met Transport en Logistiek Nederland (TLN). Via TLN worden ook de problemen die chauffeurs ondervinden aan mij doorgegeven.
Onlangs is mij een petitie aangeboden met als onderwerp «Geweld tegen chauffeurs» namens een groot aantal chauffeurs. Ik heb over de in deze petitie geuite zorgen contact gehad met de initiatiefnemers van de petitie en hen gevraagd om met concrete ideeën te komen om de door hen gesignaleerde problemen aan te pakken.