Het bespioneren van uitkeringsgerechtigden |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u de artikelen «De doorgeslagen jacht op de bijstandsfraudeur» en «Verborgen camera speurt naar bijstandsfraudeurs»?1
Ja.
Onderschrijft u dat, hoewel het terecht is om fraudeurs aan te pakken, de praktijken tegenover bijstandsgerechtigden, zoals die in de artikelen beschreven worden, volkomen zijn doorgeslagen?
De aard van bovenstaande vragen hebben gemeen dat ze alle ingaan op individuele gevallen. Zoals ik heb aangegeven in het ordedebat van 19 juni jl., is het niet aan mij om in te gaan op of een moreel oordeel te vellen over de individuele beschrijvingen in de krantenartikelen.
In het regeerakkoord en de SZW Handhavingskoers 2018–2021 wordt onderstreept dat handhaving op de naleving van de verplichtingen van uitkeringsgerechtigden een randvoorwaarde is voor een werkend stelsel van sociale zekerheid. Ik vind het van groot belang dat deze handhaving effectief en zorgvuldig geschiedt; de rechtszekerheid van een individu moet worden gewaarborgd en tegelijkertijd moeten uitkeringen rechtmatig worden verstrekt.
In het algemeen wil ik opmerken dat niet alleen bijstandsgerechtigden zich aan de wet moeten houden, maar ook de medewerkers van de gemeenten die handhavingsonderzoeken uitvoeren. Per geval dient altijd te worden beoordeeld of de inzet van instrumenten voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarom is het belangrijk dat, wanneer in de uitvoeringspraktijk situaties ontstaan die niet conform de wet zijn, er een rechtsgang open staat. Het is aan de rechterlijke macht om op individueel niveau te toetsen of voldaan is aan de waarborgen van rechtsbescherming.
Vindt u het acceptabel dat door de sociale dienst kinderen worden ondervraagd tijdens het buitenspelen? Wilt u bij de onderbouwing van uw antwoord ingaan op de rechten van het kind en de vergelijking maken met de manier waarop met kinderen van verdachten wordt omgegaan in het strafrecht?
In het bestuursrecht geldt een algemene verplichting om medewerking te verlenen aan een toezichthouder (art. 5:20 Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Deze verplichting voor betrokkene en de bevoegdheid van de toezichthouder deze medewerking te vorderen wordt begrensd door het evenredigheidsbeginsel (art. 5:13 Awb). Het evenredigheidsbeginsel betekent dat een bevoegdheid slechts mag worden uitgeoefend jegens personen die betrokken zijn bij activiteiten waarop krachtens de wettelijke regeling moet worden toegezien. Gelet op dit kader zal het in veel gevallen niet evenredig zijn dat kinderen van verdachten van uitkeringsfraude worden ondervraagd met het oog op het treffen van maatregelen of sancties.
Wat is uw reactie op de sociale dienst in Bunschoten, die een homoseksuele bijstandsgerechtigde vertelt dat hij maar beter kan verhuizen, omdat het volgens de sociale dienst «nog steeds een issue is als je homo bent» in Bunschoten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u reageren op de volgende uitspraak van de Noordwijkse bijstandsgerechtigde: «de sociale dienst zette onze uitkeringen stop en verplichtte ons te gaan samenwonen, maar dat wilden we niet» en kunt u reageren op de sociale dienst van Berg en Dal die een bijstandsgerechtigde vertelt dat het beter is om samen te gaan wonen om zijn vriendin te helpen met traumaverwerking?
Ook bij de beantwoording van deze vragen ga ik niet in op de individuele beschrijvingen uit de krantenartikelen. Wel kan ik in zijn algemeenheid reageren.
De Participatiewet heeft als doel om iedereen in staat te stellen als volwaardig burger mee te doen en bij te dragen in de samenleving. Daarnaast vormt de bijstand een sociaal vangnet voor de mensen die niet langer in staat zijn om zelfstandig in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Het is aan de gemeente om hier uitvoering aan te geven, met de instrumenten die de Participatiewet hiervoor biedt. De werkzaamheden, vanuit welke functie dan ook, zijn altijd gericht op het waarborgen van een inkomen voor de mensen die het nodig hebben of activering (richting betaalde arbeid). Het geven van relatieadvies valt niet onder de uitvoeringstaken van de Participatiewet. Dit neemt niet weg dat het bespreken van een «relatie», mede met inachtneming van de integrale aanpak die gemeenten nastreven binnen het Sociaal Domein, gerechtvaardigd kan zijn. Maar ook hier geldt dat binnen de kaders van de wet en met in achtneming van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit moet worden gehandeld.
Vindt u het geoorloofd dat een sociale dienst relatieadvies geeft?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw reactie op de Noordwijkse bijstandsgerechtigde die via een WhatsApp groep van haar buren, speciaal ingesteld om de status van haar relatie te volgen, werd bespioneerd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de zaak van de vrouw in Alphen aan de Rijn die zich ontfermde over haar suïcidale bovenbuurman en daardoor gekort werd op haar uitkering?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat als iemand helpt met steunkousen aantrekken, zorg biedt bij ziekte of op andere wijze mantelzorg geeft, dit kan leiden tot het intrekken van een bijstand of AOW-uitkering? Kunt u de regels toelichten en helderheid verschaffen aan de personen die hiermee te maken hebben?
Het verlenen van mantelzorg als bijstandsgerechtigde leidt niet zonder meer tot het intrekken van een uitkering. Welk gevolg het verrichten van mantelzorg heeft op het recht op (of de hoogte van) de bijstand, zal afhangen van de specifieke omstandigheden van het geval. Relevante factoren zijn een wijziging in de leefsituatie, het al dan niet ontvangen van inkomsten (bijvoorbeeld uit pgb) en de mate waarin een bijstandsgerechtigde mantelzorger voor arbeidsinschakeling beschikbaar is. Dit vergt uitdrukkelijk een gemeentelijke beoordeling op basis van individueel maatwerk en laat zich niet in centrale regelgeving vatten. Ingevolge de inlichtingenplicht moeten bijstandsgerechtigden alle informatie die van belang is voor het recht op een uitkering onverwijld bij de gemeente melden. Vanuit het kenbaarheidsvereiste is het aan de gemeente om de uitkeringsgerechtigden goed voor te lichten over alle verplichtingen.
Voor de AOW geldt dat mantelzorg in beginsel geen effect heeft op de hoogte ervan. Dit is alleen het geval wanneer de leefvorm wijzigt en een «gezamenlijke huishouding» wordt vastgesteld. De SVB zet momenteel actief in op het voorlichten van AOW-ers over de verplichting van het melden van een wijziging in de leefsituatie.
Vindt u het terecht dat criminelen niet bespioneerd mogen worden zonder toestemming van de officier van justitie, terwijl bijstandsgerechtigden onbeperkt bespioneerd worden?
Gemeenten zijn bevoegd om onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens. Dit onderzoek moet volgens de wet gebeuren. Niet alleen de bijstandsgerechtigde, ook de medewerker van de gemeente moet zich daarbij aan de wet houden. De inzet van handhavingsmiddelen moet voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarmee geef ik aan dat er geen sprake kan zijn van spionage.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in uitspraken van eind 2016 en begin 2017 geoordeeld dat de inzet van camera’s tijdens het toezicht op naleving van de Participatiewet op een onvoldoende duidelijke wettelijke grondslag is gebaseerd.2 De inzet van cameraobservatie bij het toezicht op naleving van de Participatiewet is daarom niet langer toegestaan. Vóór deze uitspraken van de CRvB werd het gebruikmaken van camera’s in de opsporing van bijstandsfraude, met inachtneming van een aantal waarborgen, niet als onrechtmatig beoordeeld door de CRvB. Zo was voorafgaand aan een dergelijk onderzoek toestemming nodig van de Autoriteit Persoonsgegevens en was in een protocol vastgelegd onder welke voorwaarden camera’s mochten worden ingezet.
Bent u bereid regels op te stellen voor het bespioneren, achtervolgen, filmen, GPS-tracking en dergelijke, van bijstandsgerechtigden?
Momenteel verken ik of en zo ja, hoe de wettelijke grondslag voor de inzet van technische hulpmiddelen in de handhaving, kan worden verstevigd. Welke specifieke bevoegdheden en waarborgen bij een versteviging van de wettelijke grondslag zouden kunnen worden opgenomen, is onderdeel van mijn verkenning.
Bent u bereid te regelen dat een officier van justitie toestemming moet geven alvorens een bijstandsgerechtigde bespioneerd mag worden?
Zie antwoord vraag 11.
Vindt u dat bijstandsgerechtigden die verdacht worden van fraude, gewezen moeten worden op het zwijgrecht en op het recht om een advocaat in te schakelen?
Bij een vermoeden van fraude wordt zowel bij een voornemen om een bestuurlijke boete op te leggen als bij strafrechtelijke opsporing de verdachte gewezen op het zwijgrecht.
In het bestuursrecht is er voor betrokkene de bevoegdheid rechtsbijstand in te schakelen. Wanneer bezwaar wordt gemaakt tegen een bestuurlijke boete of in de fase van beroep en hoger beroep kan belanghebbende in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand indien is voldaan aan de daarvoor geldende wettelijke vereisten. In het strafrecht wordt rechtsbijstand aangeboden.
Onderschrijft u dat het uitgangspunt moet zijn dat bijstandsgerechtigden niet minder rechtsbescherming hebben dan criminelen?
Ja. Indien sprake is van uitkeringsfraude van minder dan € 50.000,- wordt de zaak in het algemeen afgedaan met een bestuurlijke boete en wanneer het gaat om hogere fraudebedragen wordt de zaak in het algemeen strafrechtelijk afgedaan. De bestuurlijke boete en het strafrecht zijn verschillende sanctiesystemen, maar zijn qua rechtsbescherming vergelijkbaar. In beide sanctiesystemen voldoet de rechtsbescherming aan de (minimale) vereisten die op grond van artikel 6 EVRM gelden. Voor de bestuurlijke boete geldt dat een met voldoende waarborgen omgeven rechtsgang openstaat bij de bestuursrechter. De bestuursrechter beoordeelt zelfstandig de rechtmatigheid van het aan hem voorgelegde boetebesluit en kan dit vernietigen als de boete hem niet evenredig of anderszins onrechtmatig voorkomt. De jurisprudentie van de afgelopen jaren laat overigens zien dat de bestuursrechter de boetehoogte in concrete zaken steeds indringender is gaan toetsen. Bij het aanwenden van een rechtsmiddel tegen de bestuurlijke boete, kan een rechtszoekende in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand. In dit verband wordt ook gewezen op het nader rapport bij het ongevraagd advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over de verhouding tussen sanctiestelsels in het bestuursrecht en het strafrecht (Kamerstuk 34 775-VI nr. 102).
Wilt u als richtlijn aan gemeenten meegeven dat verhoren worden opgenomen?
Volgens artikel 5:48, tweede lid, van de Awb vermeldt het zogenaamde boeterapport, de naam van de overtreder, de overtreding alsmede het overtreden voorschrift en zo nodig een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip waarop de overtreding is geconstateerd. Op grond van de Awb is er geen
verplichting geluidsopnames te maken van verklaringen. Volgens vaste jurisprudentie mag in beginsel van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt boeterapport worden uitgegaan. In de praktijk worden verklaringen van betrokkene vaak ondertekend en wordt ook het boeterapport door de medewerker van de gemeente ondertekend. Onder deze omstandigheden is er geen noodzaak om van het horen een geluidsopname te maken. In het strafrecht wordt alleen bij zeer ernstige delicten geluidsopnames of video-opnames gemaakt op grond van de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten van het College van procureurs-generaal.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat sociale diensten bijstandsgerechtigden op ongeoorloofde wijze onder druk zetten om stukken te tekenen waar de cliënt niet achter staat, zoals het geciteerde dreigement «als je niet tekent krijg je nooit meer een uitkering» of de Alphense vrouw die drie dagen na een TIA een verklaring moest tekenen, omdat ze anders per direct haar uitkering stop zouden zetten?
Wat betreft de eisen die gesteld worden aan een afgelegde verklaring van een overtreder of getuige geldt (naar analogie van het strafrecht) het volgende:
Aanbevolen wordt de verklaring door een getuige te laten ondertekenen, maar het is geen vereiste. Zonder in te gaan op de individuele beschrijvingen uit de krantenartikelen, wil ik in zijn algemeenheid benadrukken dat de rechtswaarborgen van de uitkeringsgerechtigde altijd in acht moeten worden genomen. Indien de uitkeringsgerechtigde van oordeel is dat zijn of haar rechten niet gewaarborgd zijn, staat er een rechtsgang open. Uit de rechtspraak van de CRvB volgt dan ook dat indien een verklaring wordt afgelegd zonder dat voorafgaand de cautie is verstrekt (of druk is uitgeoefend zodat de verklaring niet in vrijheid is afgelegd), de verklaring dient te worden uitgesloten van bewijs voor boeteoplegging.3
Bent u bereid de positie van de cliëntenraden te versterken?
Voor alle regelingen binnen de sociale zekerheid is de cliëntenparticipatie bij wet geregeld (artikel 47 Participatiewet en artikel 7 Wet SUWI). De uitvoerende instantie (de gemeente, het UWV of de SVB) legt in een verordening of regeling vast hoe de cliëntenparticipatie vormgegeven wordt. Om te garanderen dat cliënten gehoord worden en om de cliëntenraden in staat te stellen hun rol goed uit te oefenen, is bij wet een aantal waarborgen vastgelegd die in ieder geval in verordening/regeling opgenomen dienen te worden. Cliëntenparticipatie is voorts zowel op centraal als decentraal niveau georganiseerd. De positie van de cliëntenraden is hiermee voldoende stevig verankerd.
Erkent u dat de regels voor bijstandsgerechtigden niet duidelijk zijn, bijvoorbeeld wanneer sprake is van samenwonen of een gezamenlijke huishouding, en dat ze dus niet kunnen weten wanneer zij in overtreding zijn?
Ik vind het van belang dat de doelen van de Participatiewet worden bereikt, zorgvuldig ten uitvoer worden gelegd en blijven aansluiten bij de bedoeling van de wetgever. Met die reden staat het ministerie voortdurend in contact met betrokken partijen als Divosa, VNG, cliëntenorganisaties en het uitvoeringspanel gemeenten. Daar waar knelpunten worden gesignaleerd, wordt beoordeeld of aanpassing van het stelsel geboden is.
Vanuit het kenbaarheidsvereiste, is het aan de gemeente om de uitkeringsgerechtigden vanaf het begin van de aanvraag goed voor te lichten over de verplichtingen. Ik vind het van groot belang dit niet slechts schriftelijk gebeurt, maar tevens mondeling wordt toegelicht. Bij gemeenten wordt vanuit oogpunt van preventie geïnvesteerd in goede voorlichting.
Met de gewijzigde Fraudewet, die in 2017 in werking is getreden, hebben uitvoeringsorganisaties meer ruimte gekregen om maatwerk toe te passen bij het opleggen van een sanctie. De hoogte van de boete moet altijd worden afgestemd op de mate van verwijtbaarheid, de ernst van de overtreding en de (financiële) omstandigheden van de burger. Als de verwijtbaarheid ontbreekt dan wordt er geen boete opgelegd. Daarnaast is de mogelijkheid om een waarschuwing te geven in plaats van een boete verruimd, bijvoorbeeld voor overtredingen waar kleine bedragen mee gemoeid zijn of als mensen zichzelf melden. Het onrechtmatig verkregen voordeel moet altijd worden terugbetaald. Dit betreft geen sanctie, maar het terugbetalen van onrechtmatig ontvangen uitkering.
Bent u bereid om duidelijke regels op te stellen bij een latrelatie, bijvoorbeeld over hoe vaak iemand bij een partner mag slapen?
De Participatiewet spreekt van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. Of in het concrete geval sprake is van een gezamenlijke huishouding staat ter beoordeling aan het college. Doorslaggevend is het feitelijke «hoofdverblijf». Als uitgangspunt geldt dat het hebben van het hoofdverblijf in dezelfde woning aanleiding is om te onderzoeken of ook aan de overige criteria van het begrip is voldaan. Te weten de «wederzijdse zorg» en «financiële verstrengeling». Voorts wordt het voeren van gezamenlijke huishouding van rechtswege aangenomen indien belanghebbenden hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben èn sprake is van de in artikel 3 lid 4 Participatiewet genoemde rechtsvermoedens.
Een belangrijke toetsingsmaatstaf is of de ene persoon gemiddeld meer dan de helft van de nachten bij de ander verblijft.4 Maar dit is niet voldoende. Daarnaast moeten andere objectieve feitelijkheden in ogenschouw worden genomen. Uit vaste rechtspraak volgt dat de gezamenlijke huishouding niet snel gebaseerd kan worden op één gegeven, zoals het aantal nachten dat iemand bij de ander verblijft, een inschrijving op het adres of de aanwezigheid van persoonlijke bezittingen.5 Het is van groot belang om alle relevante feiten en omstandigheden te beoordelen en mee te nemen in de besluitvorming. Zo blijkt uit de jurisprudentie dat het hebben van een «latrelatie», waarbij minder dan de helft van de week bij de ander wordt geslapen, in het ene geval leidt tot een gezamenlijke huishouding6 en in het andere geval niet.7 Individuele omstandigheden leiden dus tot een wisselende uitkomst.
Welke concrete feiten en omstandigheden specifiek leiden tot de vaststelling van gezamenlijke huishouding zijn zodoende niet in zijn algemeenheid te benoemen of (wettelijk) vast te leggen. Dit is afhankelijk van het individuele geval. Het is aan de rechter om te toetsen of het college de situatie op juiste wijze heeft beoordeeld. De hieruit voortvloeiende jurisprudentie laat zien dat de rechterlijke macht de wet uitlegt zoals deze bedoeld is. Namelijk dat maatwerk geboden is en blijft.
Hoeveel geld is er naar schatting gemoeid met bijstandsfraude?
In 2016 en 2017 bedroeg het geconstateerde benadelingsbedrag bij bijstandsfraude respectievelijk 71 en 69 miljoen euro. In 2016 en 2017 is in totaal respectievelijk 9 en 8,8 miljoen euro aan boetes opgelegd voor bijstandsfraude.8
Hoeveel middelen (geld en menskracht) wordt er ingezet om bijstandsfraude op te sporen?
In de handhaving, van preventie tot repressie, kan een breed scala aan instrumenten ingezet worden. Het is de autonome bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het college om invulling te geven aan de handhaving. Het is aan de individuele gemeente om te beslissen hoeveel geld of mankracht op de handhaving van bijstandsfraude wordt ingezet. Hier bestaat geen landelijk beeld van.
Hoeveel geld is er naar schatting gemoeid met belastingontwijking en belastingontduiking?
De Belastingdienst maakt geen schatting van de verschuldigde belastingen die aan het zicht van de Belastingdienst zijn onttrokken. Er wordt jaarlijks aan de Tweede Kamer in het Jaarverslag IX alleen gerapporteerd over het nalevingstekort bij de belastingplichtigen die bekend zijn bij de Belastingdienst. De Belastingdienst heeft geen beeld van de totale omvang van de tax gap.
Hoeveel middelen (geld en menskracht) wordt er ingezet om belastingontwijking en belastingontduiking op te sporen?
In de administraties van de Belastingdienst wordt geen onderscheid gemaakt tussen regulier toezicht op naleving en specifieke vormen van fraudebestrijding. Een uitsplitsing van middelen en mensen naar belastingontwijking en belastingontduiking is niet te maken.
Wat vindt u van de uitspraak van Divosa dat «overtredingen (...) meestal het gevolg (zijn) van complexe regels»?
Zie antwoord vraag 18.
Wat wilt u doen om de regels eenvoudiger te maken en om het onderscheid te maken tussen mensen die per ongeluk iets fout opgeven en mensen die doelbewust frauderen?
Zie antwoord vraag 18.
Bent u bereid in de Participatiewet rechtsbescherming op te nemen alsmede waarborgen om onjuist gebruik van camera’s en andere spionage middelen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe gaat u het toezicht op de sociale diensten verbeteren, teneinde dit soort wanpraktijken te voorkomen?
Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het systeem, schep ik duidelijke (wettelijke) kaders. Deze moeten enerzijds voldoende ruimte en instrumenten bieden om het handhavingsproces zo optimaal mogelijk in te richten en anderzijds de rechtsbescherming van de uitkeringsgerechtigde waarborgen. Vanuit dit raamwerk is het de autonome bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het college om verdere invulling te geven aan de handhaving. Op grond van artikel 8b Participatiewet dient door het college bij verordening te worden vastgelegd hoe misbruik en oneigenlijk gebruik tegen moet worden gegaan. De primaire verantwoordelijkheid voor de handhaving van de rechtmatigheid ligt dan ook bij de gemeenteraad zelf. Op individueel niveau staat er een rechtsgang open.
Overlijden na fatale val van speeltoestel |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe fout op fout leidde tot de dood van Maurycy»?1
Ja.
Hoeveel klachten heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gekregen over de binnenspeeltuin Happy Days?
Volgens het inspectiesysteem ISI is er in 2013 één melding over de veiligheid bij Happy Days gedaan. De NVWA heeft mij geïnformeerd dat er geen andere veiligheidsmeldingen bij de NVWA gedaan zijn.
Kunt u inzichtelijk maken wat de NVWA sinds 2013 met de klacht, het daaropvolgende inspectiebezoek en de constatering dat geen van de aanwezige attractie- en speeltoestellen een goedkeuringscertificaat had, heeft ondernomen?
De NVWA informeert mij als volgt:
Naar aanleiding van de melding heeft de NVWA contact opgenomen met de melder en in oktober 2013 een inspectie uitgevoerd. Tijdens de inspectie is geconstateerd dat van de daar aanwezige en opgestelde speeltoestellen geen logboeken waren bijgehouden en de certificaten van goedkeuring ontbraken. De directeur van dit bedrijf is hier aan het einde van de inspectie ter plekke mondeling van op de hoogte gesteld. Er is niet, zoals gebruikelijk en conform het geldende interventiebeleid, tijdig een beschikking naar aanleiding van de inspectiebevindingen gestuurd. Pas veel later, in september 2014, is er door de NVWA een schriftelijke waarschuwing gestuurd aan de ondernemer van de speelhal, waarin de ondernemer gesommeerd is om alsnog de vereiste logboeken en certificaten van goedkeuring te overleggen. De ondernemer heeft vervolgens voor een aantal speeltoestellen certificaten van goedkeuring aan de NVWA verstrekt. De ondernemer heeft echter verzaakt om voor alle aanwezige en opgestelde speeltoestellen een certificaat te overleggen en ook zijn er geen logboeken ontvangen. Ook van het toestel waarmee het ongeval in 2015 heeft plaatsgevonden is geen certificaat van goedkeuring ontvangen. Door een onzorgvuldige controle van de documenten heeft de NVWA bij de afhandeling van de opgestuurde documenten niet vastgesteld dat er documenten ontbraken, de geldigheidsduur van een certificaat was verlopen en dat van twee certificaten de geldigheidsduur niet bekend was. In strijd met het eigen interventiebeleid, heeft de NVWA naar aanleiding hiervan ten onrechte niet handhavend opgetreden tegen het bedrijf door het toestel te verzegelen. Bovendien had er een herinspectie ter plaatse moeten plaatsvinden. Bij de inspectie in 2013 is niet gekeken naar de valbeveiliging of naar dempende maatregelen rond het toestel. Als dat wel was gebeurd, zou hebben moeten worden geconstateerd dat deze onvoldoende waren. Op basis van het interventiebeleid zou het speeltoestel vervolgens verzegeld en buiten gebruik hebben moeten worden gesteld.
Waarom heeft het zo lang geduurd dat de NVWA de bevindingen na het inspectiebezoek heeft gedeeld met het desbetreffende bedrijf?
De directeur van dit bedrijf is aan het einde van de inspectie ter plekke mondeling op de hoogte gesteld van de bevindingen van de inspecteur en medegedeeld dat de toestellen van een logboek en een certificaat van goedkeuring moesten worden voorzien, omdat anders de speeltoestellen buiten gebruik gesteld en verzegeld zouden worden. Daarna heeft de NVWA niet adequaat gehandeld. Pas in september 2014 heeft de NVWA een schriftelijke waarschuwing gestuurd aan het bedrijf waarin gesommeerd is om alsnog de vereiste logboeken en certificaten van goedkeuring te overleggen. Uit de registratie van de NVWA kan niet worden verklaard waarom dit pas bijna een jaar na de inspectie is gebeurd.
Welke handhavingsinstrumenten heeft de NVWA om bij tekortkomingen in te grijpen? Kunt u deze handhavingsinstrumenten ordenen naar zwaarte?
De NVWA kan waarschuwingen sturen en namens de Minister voor Medische Zorg en Sport bestuurlijke boetes opleggen. De NVWA kan namens de Minister ook corrigerend optreden. Een technisch voortbrengsel, zoals een speeltoestel, kan dan buiten gebruik worden gesteld en verzegeld zodat het niet meer mag worden gebruikt. Afhankelijk van de hoogte van het risico, kan een technisch voortbrengsel per direct buiten gebruik worden gesteld of na een redelijke termijn waarin de overtreder de mogelijkheid krijgt om de tekortkomingen te (laten) herstellen. Als het gevaar is weggenomen en/of het toestel is goedgekeurd, wordt de buitengebruikstelling opgeheven. In het algemeen interventiebeleid van de NVWA zijn de handhavingsinstrumenten die worden toegepast ingedeeld in klasse A tot en met D. Klasse A (zeer ernstige overtreding), klasse B (ernstige overtreding), klasse C (overtreding) en klasse D (geringe overtreding).Voor attractie- en speeltoestellen zijn die nader ingevuld in een specifiek interventiebeleid, zie antwoord 7.
Deelt u de mening dat twee verschillende inspecteurs die gebruikmaken van hetzelfde toezichtkader eigenlijk niet tot een dusdanig verschillend inzicht kunnen komen?
Hier ben ik het mee eens. De NVWA had tijdens haar inspectie in 2013 behoren te constateren dat er sprake was van een onveilige situatie.
Heeft de NVWA aanpassingen in het toezichtkader doorgevoerd naar aanleiding van deze casus, zodat inspecteurs weten waar zij op moeten letten? Zo ja, welke aanpassingen zijn dit? Zo nee, waarom niet en is de NVWA dit alsnog voornemens te doen?
Per 1 september 2017 het interventiebeleid aangescherpt waardoor er eerder wordt overgegaan tot het verzegelen van een toestel als er een tekortkoming is gesignaleerd.
Daarnaast heeft er vanaf 2016 een programma gelopen om de (sturing op) de uniforme uitvoering van het interventiebeleid door inspecteurs te verbeteren. Sindsdien komen inspecteurs periodiek bij elkaar om inspectie-ervaringen uit te wisselen om te leren van elkaars casus. Ook wordt op deze manier gestreefd naar het zo uniform mogelijk toepassen van het interventiebeleid.
Verder loopt er een driejarig programma waarin alle grotere indoorspeelhallen in Nederland worden geïnspecteerd, waarbij de inspectieresultaten per bedrijf worden gepubliceerd op de website van de NVWA.
Ten slotte verwijs ik naar de maatregelen die in de aanbiedingsbrief zijn omschreven.
Op welke wijze controleert de NVWA of afspraken die gemaakt zijn na bijvoorbeeld het opleggen van een waarschuwing of boete ook daadwerkelijk worden uitgevoerd door het bedrijf?
De NVWA laat weten dat vanuit het huidige ICT-systeem van de NVWA inspecteurs niet ondersteund worden bij de voortgangsbewaking van opgelegde maatregelen. In het project indoorspeelhallen worden de opgelegde maatregelen bijgehouden door de inspecteurs zelf en in een gezamenlijk document bijgehouden door een coördinerend inspecteur. Dit document wordt gedeeld met de inspecteurs en besproken in een maandelijks overleg. Het nieuwe ICT-systeem Inspect (NVWA 2020) zal de inspecteurs bij het opleggen van maatregelen en de voortgangsbewaking ondersteunen.
Is bekend of de NVWA na de boete voor het niet-gekeurde speeltoestel heeft gecontroleerd of het kussen daadwerkelijk is vernietigd, zoals was aangekondigd?
Het betreffende toestel is verzegeld en vervolgens buiten gebruik gesteld. Daarna heeft de politie het toestel in beslag genomen. Het Openbaar Ministerie heeft het toestel nog steeds onder beslag liggen en zal uiteindelijk beslissen wat er met het toestel moet gebeuren.
Het boek ‘Dagboek van een getuige’ en ‘Slachtoffer mislukte liquidatie Breda krijgt geen huurwoning’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kunt u zich uw beantwoording herinneren van de Kamervragen van 25 april 2018 over het boek «Dagboek van een getuige» en over het bericht op de website van het Algemeen Dagblad d.d. 16 november 2017 «Slachtoffer mislukte liquidatie Breda krijgt geen huurwoning», in het bijzonder de beantwoording van de vragen 2, 3 en 4?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat de laatste alinea van die brief zodanig kan worden opgevat dat in de door u toegezegde brief over het stelsel bewaken en beveiligen die u voor de zomer naar de Kamer zou sturen, ook aandacht besteed zal worden aan het budget dat beschikbaar is voor uitvoering van het stelsel bewaken en beveiligen, alsmede de wijze waarop de politie en mogelijk andere instanties de kosten van inzet en maatregelen registreren?
De brief van 5 juni 20183 is inderdaad de brief die ik heb toegezegd in het debat van 4 april 2018 over het liquidatiegeweld in de onderwereld en de brief is waar ik in de laatste alinea van de beantwoording4 d.d. 25 april 2018 op door u gestelde vragen aan refereerde.
Zoals aangegeven in de beantwoording van bovengenoemde Kamervragen worden maatregelen die de overheid treft in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen, als politietaak, hoofdzakelijk bekostigd vanuit de politiebegroting. Met de investeringen in de politie bij begroting 2017 is de politiebegroting dekkend gemaakt voor de toen vastgestelde voornemens ten aanzien van de sterkte, prestaties, dienstverlening, kwaliteit, personeel, huisvesting en ICT.5 In de reguliere planning en control cyclus van de politie wordt jaarlijks bezien of taken en budget in balans zijn. Daarbij worden ook bevindingen uit onderzoeken en evaluaties meegenomen, waar deze relevant zijn. Zoals gezegd in brief van 5 juni 2018 worden vanuit de politie alle mogelijkheden onderzocht en middelen ingezet om de capaciteit van de DKDB (en andere onderdelen in relatie tot de bescherming van personen) op de korte en langere termijn op orde te krijgen. De stuurgroep Bewaken en Beveiligen is gevraagd hier binnen de bestaande verantwoordelijkheden op toe te zien.
Moet uw brief van 5 juni 2018 worden opgevat als de door u toegezegde brief over het stelsel bewaken en beveiligen?2 Deelt u de observatie dat in die brief geen aandacht is besteed aan de aspecten budget en kostenregistratie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de opdracht aan de stuurgroep bewaken en beveiligen uit te breiden met de volgende opdracht: «3. Inzichtelijk maken welke kosten en inzeturen thans (op hoofdlijnen) besteed worden aan het stelsel bewaken en beveiligen en inzichtelijk maken of de in het verleden vastgestelde 1%-norm nog toepasselijk is dan wel aangepast moet worden?»?
De opdracht van de stuurgroep is er mede op gericht om te onderzoeken welke effecten de ontwikkelingen binnen het fenomeen georganiseerde criminaliteit heeft op zowel het stelsel bewaken en beveiligen als het stelsel getuigenbescherming en indien nodig aanbevelingen te doen om deze toekomstbestendig te houden. Ik wil de uitkomsten en aanbevelingen van deze opdracht eerst afwachten voordat ik opdrachten toevoeg.
Uitkeringsfraude |
|
Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u de artikelen «Harde aanpak uitkeringsfraude werkt fraude juist in de hand»1 en «Uitkeringsgerechtigden willen niet behandeld worden als fraudeurs»?2
Ja.
Wat vindt u van de conclusie van het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen dat de harde aanpak van mensen met een uitkering eerder tot meer dan tot minder fraude leidt?
Ik ben voorstander van effectieve handhaving, zoals verwoord in de SZW handhavingskoers 2018–20213. De uitkeringsinstanties in de sociale zekerheid zetten verschillende instrumenten in en verrichten verschillende interventies om te stimuleren dat de wet- en regelgeving wordt nageleefd en gehandhaafd. Ik vind het belangrijk dat binnen het gehele handhavingsproces, van preventie tot sanctionering, een mix van instrumenten en interventies wordt ingezet die zoveel mogelijk effect hebben. Daarom is «effectief handhaven» één van de hoofdlijnen in de SZW handhavingskoers.4 Samen met het UWV, de SVB en gemeenten ben ik bezig om de kennis over de effectiviteit van instrumenten en interventies te vergroten. Om meer zicht te krijgen op wat wel en niet werkt in de handhaving met als uiteindelijke doel naleving te bevorderen, wordt ook het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen over «slimmer handhaven»5 door SZW in beraad genomen en verder bestudeerd.
Vindt u het ook schadelijk dat de kloof tussen de sociale dienst en uitkeringsgerechtigden toeneemt door deze harde aanpak? Zo nee, waarom niet?
Ik ben mij ervan bewust dat bijstandsgerechtigden zich in een kwetsbare positie bevinden en in een afhankelijkheidsrelatie met de gemeente. Medewerkers van gemeenten worden getraind om binnen dat kwetsbare kader respectvol met mensen om te gaan, zowel bij het stimuleren van het vinden van werk als bij de handhaving van naleving van de verplichtingen.
Het is inderdaad het doel van de Participatiewet om eenieder in staat te stellen als volwaardig burger mee te doen in, en bij te dragen aan, de samenleving. Het is belangrijk om mensen perspectief te bieden op participatie, daar waar het kan zoveel mogelijk via reguliere arbeid. De doelgroep van de Participatiewet bestaat niet alleen uit personen die ondersteund worden richting werk, maar tevens uit mensen die aangewezen zijn op bijstand om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. De bijstandsuitkering vormt het sluitstuk van de sociale zekerheid. Iedereen die daar recht op heeft moet kunnen vertrouwen op de aanwezigheid van dit vangnet.
De werkende beroepsbevolking maakt dit stelsel mogelijk. Ik vind het dan ook belangrijk dat de regels worden nageleefd. Want misbruik tast het maatschappelijk draagvlak onder onze sociale voorzieningen aan. Het regeerakkoord onderstreept dan ook dat handhaving op de naleving van de verplichtingen van uitkeringsgerechtigden een randvoorwaarde is voor een werkend stelsel van sociale zekerheid. Zoals ook uit het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen blijkt, leeft het grootste gedeelte van de uitkeringsgerechtigden deze regels na. Om dat zo te houden worden mensen goed voorgelicht en kijken we wat wel en niet werkt in de handhaving, zodat maatwerk geboden kan worden.
Vindt u het ook schadelijk dat het benaderen van mensen als potentiële fraudeurs leidt tot een verlies van vertrouwen in de sociale dienst en daarmee ook in de overheid in brede zin? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het doel van de Participatiewet is om mensen aan het werk te helpen, en niet om mensen gek te maken (zie ook het eerdere artikel «De doorgeslagen jacht op de bijstandsfraudeur»3 en hun vertrouwen in de overheid te schaden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het daarvoor belangrijk is dat er persoonlijk contact is? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat het contact met de uitkeringsinstantie voor een uitkeringsgerechtigde laagdrempelig is en als functioneel wordt ervaren. Sommige uitkeringsgerechtigden hebben een voorkeur voor persoonlijk contact, maar dat geldt niet voor iedereen. Daarom wordt op diverse wijzen contact onderhouden:
via internet en e-mail, telefonisch, persoonlijk of schriftelijk. Het onderzoek van de universiteit Groningen laat zien dat relatief veel uitkeringsgerechtigden tevreden zijn over de dienstverlening en contactvorm, omdat dit veelal in overeenstemming is met de individuele wensen en voorkeuren van uitkeringsgerechtigden7.
Bij het ondersteunen van werkzoekenden naar een baan zijn vertrouwen en contact tussen de uitkeringsinstantie en de uitkeringsgerechtigde relevante factoren. Waar de één goed in staat is om snel zelf weer werk te vinden, is voor de ander persoonlijk contact met en ondersteuning (al dan niet middels inzet van instrumenten of voorzieningen) door de gemeente of het UWV noodzakelijk. Onderdeel daarvan is niet slechts de wijze, maar mede de frequentie van het contact. Dit wordt ook ondersteund door ander onderzoek, onder meer het onderzoek van de UvA «Geen dwang maar drang; de zachte hand in de bijstand» ziet maatwerk en intensief contact als succesfactoren bij het activeren van mensen die al langere tijd bijstand ontvangen.
Bent u voorstander van de door de onderzoekers genoemde «slimme handhaving», waarbij een band met iemand wordt opgebouwd en iemand wordt geholpen met de regels en het vinden van werk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de frustratie van de handhavers dat de regels slecht aansluiten op de praktijk? Zo nee, waarom niet?
Het is van groot belang dat de Participatiewet zorgvuldig wordt uitgevoerd, dat de doelen van de Participatiewet worden bereikt en blijven aansluiten bij de beoogde effecten van de wetgever. Om dit te waarborgen is de uitvoerbaarheid van het stelsel essentieel. Het ministerie staat met die reden voortdurend in contact met betrokken partijen als Divosa, VNG, cliëntenorganisaties en het uitvoeringspanel. Daar waar knelpunten worden gesignaleerd, wordt beoordeeld of aanpassing van de regelgeving geboden is.
Dit geldt ook voor het terrein van de handhaving. Met de SZW Handhavingskoers 2018–2021 wordt ingezet op de vergroting van de kennis over de effectiviteit van instrumenten en interventies. Naast het onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen inventariseert het Kenniscentrum Handhaving en Naleving (KCHN) van de VNG momenteel de «best practices» bij handhaving. Aan de hand van de resultaten ga ik graag het gesprek aan met gemeenten om te kijken wat de beste voorbeelden zijn, maar ook waar de knelpunten liggen.
Met betrekking tot de sanctionering in het kader van de Fraudewet wil ik benadrukken dat naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de Fraudewet per 1 januari 2017 is aangepast. De uitvoerende instanties hebben als gevolg hiervan meer ruimte gekregen voor maatwerk. Daarnaast zijn de mogelijkheden om een waarschuwing te geven in plaats van een boete verruimd. Indien sprake is van verwijtbaarheid en wordt overgegaan tot het opleggen van een boete, dan moet de hoogte hiervan worden afgestemd op de mate van verwijtbaarheid, ernst van de overtreding en de persoonlijke omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.
Wat gaat u doen met de conclusies van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u naar aanleiding van dit onderzoek bereid om kritisch te kijken naar de regels in de Participatiewet die handhavers belemmeren in hun werk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht 'Nederlands rijbewijs online te koop via Poolse website' |
|
Cem Laçin , Jasper van Dijk , Remco Dijkstra (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederlands rijbewijs online te koop via Poolse website»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit levensgevaarlijke situaties kan opleveren omdat chauffeurs niet over de juiste vaardigheden beschikken, maar wel een voertuig besturen met een vals rijbewijs?
Indien personen, zonder te beschikken over de vereiste vaardigheden, een gemotoriseerd voertuig besturen, zou dit inderdaad gevaarlijke situaties kunnen opleveren. De procedure voor het behalen en behouden van het rijbewijs toetst de benodigde rijvaardigheid, kennis van de verkeersregels en benodigde medische geschiktheid.
Hoe vaak komt dit voor? Heeft u hier informatie over? Hoe vaak wordt vervolging ingesteld na ontdekking van het gebruik, of verkoop van valse rijbewijzen, c.q. identiteitsbewijzen? Tot welke sancties leidt dit?
De Dienst Wegverkeer (hierna: RDW) heeft laten weten dat er in 2017 op 25.000 verzoeken tot omwisseling van een buitenlands rijbewijs naar een Nederlands rijbewijs zo’n 54 vervalsingen zijn gedetecteerd. Bij verzoeken tot omwisseling van een Nederlands rijbewijs naar een buitenlands rijbewijs is de RDW geen vervalsingen van het Nederlandse rijbewijs tegengekomen. De RDW heeft aangegeven dat bij ontdekking van valse rijbewijzen de politie wordt ingelicht. Het is vervolgens aan het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) om te beoordelen of tot vervolging over kan worden gegaan.
Bij het OM vindt geen afzonderlijke registratie plaats van vervolging ter zake van fraude met rijbewijzen. Wel zijn cijfers bekend met betrekking tot het vervolgen ter zake van het vervalsen van reisdocumenten of identiteitsbewijzen, waaronder rijbewijzen, (art. 231 lid 1 Sr.) dan wel het gebruik maken daarvan (art. 231 lid 2 Sr.). Bij het OM zijn ter zake de voornoemde artikelen de volgende hoeveelheid zaken ingestroomd in de afgelopen jaren:
2015
2016
2017
Artikel 231 lid 1 Sr.
53
62
54
Artikel 231 lid 2 Sr.
913
906
910
Totaal
966
968
964
Deze zaken zijn op de volgende wijze afgedaan door het OM:
2015
2016
2017
Dagvaarden
792
815
822
Transactie of OM-strafbeschikking
40
31
21
Sepot
122
116
113
Overig
12
6
8
Totaal
966
968
964
Welke actie gaat u ondernemen om deze criminele activiteiten tegen te gaan en deze site uit de lucht te halen? Welke actie gaat u ondernemen om vergelijkbare sites en aanbieders van valse rijbewijzen uit de lucht te halen?
Voor het uit de lucht halen van Poolse websites waar valse rijbewijzen worden aangeboden, moet door het Nederlandse OM een rechtshulpverzoek worden gericht aan de Poolse autoriteiten met de vraag over te gaan tot een notice-and-take-down procedure met betrekking tot de betreffende websites. Gelet op de huidige Poolse wetgeving is een dergelijk verzoek op dit moment niet zinvol. Ik verwijs u in dit verband naar het antwoord op vraag 6. Uit dat antwoord blijkt dat het aanbieden van (ver)vals(t)e rijbewijzen de aandacht heeft van de Poolse justitiële autoriteiten.
Wordt er bij werkgevers gecontroleerd op de echtheid van rijbewijzen van chauffeurs? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, aan welke maatregelen kan dan worden gedacht?
Werkgevers hebben een groot belang om beroepschauffeurs met valse rijbewijzen of met een niet geldig rijbewijs te weren uit hun bedrijf. Chauffeurs die onbevoegd rijden, zijn namelijk niet verzekerd bij een eventueel ongeval. Het is volgens de brancheorganisatie Transport en Logistiek Nederland dan ook gebruikelijk dat werkgevers bij indiensttreding van een chauffeur het rijbewijs bij de RDW controleren op geldigheid. De controle van de geldigheid van het rijbewijs vindt plaats op basis van het rijbewijsnummer en de geboortedatum van de chauffeur. Daarnaast dienen de meeste truckchauffeurs te beschikken over een bestuurderskaart (tachograafkaart). Een Nederlandse bestuurderskaart wordt pas afgegeven door de KIWA nadat het rijbewijs op geldigheid (en daarmee ook echtheid) is gecontroleerd.
Heeft u reeds contact met de Poolse autoriteiten om deze activiteiten te stoppen en deze vervalsers aan te pakken? Zo ja, wat is uit dit contact voortgekomen? Zo nee, waarom niet? Welke maatregelen worden daar getroffen? Acht u de maatregelen afdoende?
Via de Nederlandse ambassade in Warschau is contact opgenomen met het Poolse Ministerie van Binnenlandse Zaken en Administratie met vragen over de website die Nederlandse rijbewijzen verkoopt.
Het Poolse Ministerie liet weten dat de relevante Poolse autoriteiten aandacht hebben voor de activiteiten van de bewuste site, maar dat zonder wettelijke verruiming er geen grond is voor optreden tegen deze praktijken. Op dit moment is in Polen enkel het opzettelijk gebruik van valse of vervalste documenten in het rechtsverkeer strafbaar, maar het fabriceren of voorhanden hebben van deze documenten niet. Het Poolse ministerie wil met een wetsvoorstel ook het namaken of wijzigen van officiële documenten met het oogmerk om derden te misleiden onder het bereik van het strafrecht brengen. Na de inwerkingtreding van deze nieuwe bepaling zou de Poolse politie – na de vereiste toestemming van het Poolse OM – de personen achter de webwinkel wel mogen opsporen en vervolgen. Bij dit onderzoek zou dan ook de vraag kunnen worden betrokken aan welke burgers vervalste Nederlandse rijbewijzen zijn verkocht.
Het wetsvoorstel ligt op dit moment voor aan het Poolse parlement en de eerste lezing is afgerond. Het Kabinet wacht de ontwikkelingen in dit verband af.
Welke mogelijkheden zijn er om te achterhalen aan wie valse rijbewijzen zijn verkocht zodat deze lieden kunnen worden opgespoord en vervolgd?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 heeft het Poolse Ministerie van Binnenlandse Zaken en Administratie laten weten dat het op grond van de huidige Poolse wetgeving niet mogelijk is te achterhalen aan wie valse rijbewijzen zijn verkocht. Bij het aantreffen van valse rijbewijzen in Nederland zal het OM beoordelen of een strafrechtelijke reactie moet volgen.
Wanneer verwacht u dat deze site uit de lucht is?
Uit het antwoord op vraag 6 volgt dat pas na inwerkingtreding van het Poolse wetsvoorstel een procedure tegen de eigenaren van de betreffende website kan worden gestart. Het is vervolgens aan het Poolse OM en de Poolse rechter om te beoordelen of de betreffende website uit de lucht moet worden gehaald.
Het artikel ‘Nederland medeschuldig aan olifantenslachting’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland medeschuldig aan olifantenslachting»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van de huidige regelgeving omtrent ivoorhandel die beoogt handel in ivoor uit 1947 en later te voorkomen, gelet op de uitkomsten van het onderzoek waarnaar het artikel «Nederland medeschuldig aan olifantenslachting» verwijst?
Het artikel richt zich op de ivoorhandel binnen de Europese interne markt, die in internationaal verband als «nationale markt» wordt beschouwd. Er zijn al beperkende maatregelen voor de overdracht (inclusief verkoop/koop) van ivoor binnen de Europese Unie (EU):
Gezien bovenstaande maatregelen constateer ik helaas dat er, voor zover is na te gaan, in de zaken zoals beschreven in het artikel ook nu al sprake is van illegale handel in ivoor. Er zijn geen adequate bewijstukken of EU-certificaten bij oudere items en de verkoop van recent ivoor is altijd verboden.
De CITES handhavende instanties werken nationaal, Europees en mondiaal nauw samen in de aanpak tegen de illegale handel in onder meer ivoor. Zij kunnen echter niet alle aanbieders van ivoor controleren. De eigenaar dient de legaliteit aan te tonen. Daar ligt de bewijslast. Veilinghuizen en online aanbieders hebben een eigen verantwoordelijkheid in het tegengaan van illegale handel in ivoor. Naast handhaving zet Nederland daarom ook in op voorlichting om illegale handel tegen te gaan.
Volgt u de redenering dat de huidige legale handel in ivoor van vóór 1947 een stimulerende werking kan hebben op de illegale handel in ivoor van na 1947, door bijvoorbeeld lastige handhaving, het stimuleren van de vraag naar ivoor, mazen in de regelgeving en het fungeren als dekmantel?
De EU heeft op basis van een CITES-resolutie3 onderzoek gedaan naar de nationale handel in ivoor om na te gaan of de legale handel inderdaad bijdraagt aan stroperij of illegale handel en daarmee verdergaande maatregelen nodig zijn binnen de EU. Nederland heeft actief bijgedragen aan dit onderzoek en de Europese Commissie ook opgeroepen de afronding te bespoedigen. De resultaten worden geanalyseerd en worden binnenkort met de lidstaten besproken. Dit gebeurt tijdens het beheerscomité CITES dat half september plaatsvindt. Dit is dus niet in juli, dat in het artikel als besluitmoment wordt aangeduid.
Het artikel schetst een beeld dat Nederland zich zou verzetten tegen verdergaande EU-maatregelen. Dit komt niet overeen met de Nederlandse inzet. Nederland heeft in 2015 en 2016 al strengere maatregelen voor de in- en uitvoer van ivoor ingesteld: geen wederuitvoervergunningen voor te verhandelen pre-conventie ivoor en geen invoer van jachttrofeeën van onder meer de Afrikaanse olifant.
Gezien het open karakter van de interne EU-markt kunnen aanvullende maatregelen het beste op Europees niveau genomen worden. Ik zal mij hiervoor inzetten. Als dit echter geen resultaten oplevert of te lang op zich laat wachten, ben ik bereid zelf stengere nationale maatregelen te nemen om de handel van ivoor in Nederland te verbieden. Ik zal de Kamer hierover zo spoedig mogelijk informeren na de Europese besprekingen.
Wel wil ik erop wijzen dat ook een totaalverbod van de verkoop van ivoor binnen de EU illegale praktijken helaas nooit zal uitsluiten of kunnen voorkomen. Opsporing en handhaving en Europese en mondiale samenwerking blijven hierin essentieel. Nederland zal zich daarvoor blijven inzetten.
Wat is de Nederlandse positie ten aanzien van verdere sluiting van de ivoormarkt in de Europese Unie (EU)?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om zich in Europees verband in te zetten voor een sluiting van de ivoormarkt in de EU?
Zie antwoord vraag 3.
Oekraïense spionage gericht tegen Nederlanders die betrokken waren bij MH-17 onderzoek(en) |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat «de Nederlandse MH17-missie bespioneerd is door de Oekraïne»?1
Ja.
Over welke aanwijzingen beschikt u dat Oekraïne dergelijk spionage heeft uitgevoerd? Wanneer is die spionage begonnen en tot wanneer is die doorgegaan?
Hierover kan het kabinet in het openbaar geen uitspraken doen. In algemene zin geldt dat het gevaar van spionage reëel is. Wij verwijzen u in dat verband naar wat daarover is gezegd in het laatste jaarverslag van de AIVD en de MIVD.
Op welke manier(en) heeft dit de werkzaamheden van Nederlandse onderzoekers naar het neerschieten van vlucht MH-17 in hun werkzaamheden belemmerd? Wat betekende dit voor de samenwerking en het delen van informatie in of met het Joint Investigation Team (JIT)?
Er is vanaf het moment dat het JIT is opgericht op een zeer constructieve wijze samengewerkt met Oekraïne en de andere JIT-partners. In het kader van deze samenwerking wordt volgens de gemaakte afspraken informatie uitgewisseld die van belang kan zijn voor het strafrechtelijk onderzoek.
Is het denkbaar dat deze spionage de betrouwbaarheid van de uitkomsten van onderzoeken naar het neerschieten van vlucht MH-17 heeft aangetast?
Er zijn tot op heden geen aanwijzingen dat de gegevens in het MH17-onderzoek niet als betrouwbaar kunnen worden beschouwd.
Kan er naar het oordeel van de regering nog wel op een open wijze worden samengewerkt met Oekraïne in het JIT?
Ja, zoals gezegd is de samenwerking met Oekraïne binnen het JIT zeer constructief te noemen.
Is deze spionage door de Nederlandse regering aan de orde gesteld bij de regering van Oekraïne? Zo ja, wanneer en op welke wijze? Hoe heeft de Oekraïense regering daarop gereageerd? Zo nee, waarom niet?
Nederland staat in goed en frequent contact over de MH17-zaak met de Oekraïense autoriteiten. Direct na publicatie van RTL Nieuws is dit bericht dezerzijds aan de orde gesteld. Zie verder antwoord op vraag 2.
Wilt u deze vragen uiterlijk 2 juli 2018 beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De frauduleuze praktijken van NAVO’s cateraar Suprême |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Hoe cateraar Supreme de NAVO een oor aannaaide» van 23 juni 2018?1
Ja.
Heeft u contact gehad met andere landen over hun ervaringen met het contracteren met private bedrijven? Zo ja, met welke landen? Zo nee, waarom niet?
Bij iedere missie onderzoekt Defensie of zij taken zelf uitvoert of dat zij deze uitbesteedt. Hierbij spelen bedrijfsvoerings-, financiële en pragmatische overwegingen een rol. Aanbestedingen verlopen volgens een procedure en worden zorgvuldig toegekend. Waar mogelijk wordt daarbij samengewerkt met bondgenoten, of met de NAVO Support and Procurement Agency. Dit is een uitvoerend orgaan van de NAVO waarmee landen worden ondersteund voor logistieke zaken en aanbesteding.
Gezien de logistieke uitdagingen en veiligheidsrisico’s voor het bevoorraden van de operaties is slechts een gering aantal bedrijven in staat deze diensten te leveren. Supreme Group (SG) is in Afghanistan, na het zorgvuldig doorlopen van de aanbestedingsprocedure, de opdracht gegund.
Wanneer contracten met leveranciers reeds zijn gesloten, worden deze in principe niet gedeeld tussen partners, vanwege commerciële vertrouwelijkheid. Het is echter bekend dat andere bondgenoten in Afghanistan ook gebruik maakten van de diensten van de SG.
Waarom is er voor gekozen, ondanks de onervarenheid met contracten met private beveiligers, zelf een contract met Supreme af te sluiten? Is overwogen om voor de proviand voorziening aansluiting te zoeken bij een ander land? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waren ten tijde van het afsluiten van het contract met Supreme ook andere leveranciers werkzaam in Afghanistan? Zo ja, heeft u contact gehad met de andere leveranciers?
Zie antwoord vraag 2.
Was u op de hoogte van de hoorzitting van de Amerikaanse senaatscommissies van Toezicht in 2013? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen heeft u aan de uitkomst van die hoorzitting gegeven?
Ja. De uitkomst van de hoorzitting had voor de samenwerking tussen SG en Nederland geen gevolgen.
Heeft u contact gehad met uw ambtgenoot in de Verenigde Staten (VS) na afloop van de hoorzitting van de Amerikaanse senaatscommissies van Toezicht in 2013? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke opvolging heeft u daaraan gegeven?
Gelet op de bovenstaande beantwoording was daar geen aanleiding toe.
Op basis van welke totaalkosten over de periode 2006–2009 heeft u de 2,8 miljoen teveel betaalde euro’s van Supreme teruggekregen? Hoe is het teveel betaalde bedrag berekend en door wie?
In de antwoorden op de Kamervragen uit 2016 (kenmerk 2016Z11247) wordt de werkwijze van de Audit Dienst Defensie (ADD, tegenwoordig Auditdienst Rijk, ADR) toegelicht. Bedragen en berekeningen zijn te vinden in de brief van 6 juli 2016 (kenmerk BS2016011591) waarin uw Kamer vertrouwelijk de rapporten over de bij SG gehouden audits zijn aangeboden.
Heeft u ooit overwogen een ruwe schatting te (laten) maken van het teveel betaalde aan Supreme op basis van openbare gegevens? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarvan de uitkomst?
Ik heb vertrouwen in de audits die zijn gedaan en het oordeel van de ADR. Ik zie dan ook geen reden om de audits over te doen.
Had de ambtenaar van de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID), die de melding van Chris Vos heeft ontvangen, nog andere mogelijkheden om de kwestie intern aan te kaarten? Zo ja, welke? Zo nee, welke instructies gelden er nu voor vergelijkbare meldingen bij de COID die wel de integriteit betreffen met negatieve gevolgen voor Defensie maar geen integriteitsschendig zijn van een Defensiemedewerker?
Meldingen die bij de COID kenbaar worden gemaakt, worden, met instemming van de melder, door de integriteitsadviseur doorgeleid naar de verantwoordelijke lijnmanager of aanbestedende partij. Als de melding betrekking heeft op strafbare feiten wordt de melder ook altijd aangegeven dat hij of zij hier aangifte van kan doen bij de politie of, als het Defensiepersoneel betreft, de Koninklijke Marechaussee.
Wanneer Defensie private partijen inhuurt, hoe is dan de controle op integriteitsschendingen geregeld? Hoe kunt u voorkomen dat vergelijkbare gevallen van integriteitsschending door derden, die ten nadele zijn van Defensie, zich wederom voordoen?
Bij het sluiten van contracten door de rijksoverheid geldt in bepaalde gevallen een auditbeding, zo ook bij SG. Dit betekent dat de ADR tijdens de looptijd van contracten audits kan uitvoeren over de geleverde dienstverlening.
Private partijen kunnen, in geval van een Europese aanbesteding, op basis van de Aanbestedingswet uitgesloten worden van deelneming. Afhankelijk van het type opdracht kan de inkooporganisatie facultatieve uitsluitingsgronden toevoegen zoals prestaties uit het verleden.
Overweegt u alsnog een strafrechtelijke vervolging analoog aan de VS? Zo nee, waarom niet?
Bij de audits over de dienstverlening is geconstateerd dat Supreme Groupe G Defensie te veel had berekend voor een aantal diensten. Naar aanleiding van de audits is gezamenlijk gewerkt aan herziening van de contractvoorwaarden om herhaling te voorkomen en de overeenkomst te verbeteren. Vanwege de aard van de bevindingen en het feit dat het te veel betaalde bedrag is terugbetaald aan Defensie, heeft de ADR geoordeeld dat er geen aanleiding was voor aangifte.
Hoe gaat u voorkomen dat de uitbesteding van de logistiek voor de militaire missie in Afghanistan de staat verzwakt als de beveiliging van de private transporten deze (mogelijk) ondermijnt?
Zoals beschreven in de reactie op het AIV advies aangaande de inzet van civiele dienstverleners in operatiegebieden (Kamerstuk 31 200 X, nr. 116) werkt Defensie aan het verbeteren van veiligheid en stabiliteit ter bevordering van staatsvorming. Stimuleren van de lokale economie draagt hieraan bij. Vanuit wederopbouwperspectief is het van belang om, indien de veiligheidssituatie het toelaat, diensten door lokale partijen te laten uitvoeren. Een andere reden om van lokale partijen gebruik te maken, is om de inzet van militaire capaciteiten zoveel mogelijk te richten op het uitvoeren van militaire kerntaken binnen het vastgestelde mandaat.
In deze kabinetsreactie is tevens gemeld dat de groei van de inzet van particuliere beveiligingsbedrijven in operatiegebieden niet onomstreden is. Er moet altijd een zorgvuldige afweging gemaakt worden bij de inhuur van (lokale) beveiligingsdiensten. De regering ondersteunt nationale en internationale initiatieven om het functioneren van deze sector aan duidelijke normen en regels te binden.
Wat is uw standpunt over de aansprakelijkheid van Nederland voor slachtoffers die vallen bij de door Defensie ingehuurde private bedrijven? Op welke manier geeft u invulling aan de aanbeveling van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) om een zo ruim mogelijke invulling aan het beginsel staatsaansprakelijkheid te hanteren?
Nederland is niet aansprakelijk voor schade die zich bij de civiele dienstverlener en derden (waaronder de werknemers van die dienstverleners) voordoen. In de kabinetsreactie op het desbetreffende AIV-advies (Kamerstuk 31 200 X, nr. 116) wordt het kabinetsstandpunt ten aanzien van staatsaansprakelijkheid nader toegelicht.
Wat was de contractduur met Supreme omtrent de levering van proviand? Waarom heeft u de samenwerking met Supreme tot 1 december 2017 laten doorlopen, ondanks eerdere berichten dat Supreme onnodige hoge kosten doorberekende bij leveranties? Heeft u bij de NAVO geïnformeerd nadat zij in 2015 het brandstofcontract met Supreme niet heeft verlengd of er andere leverancier voorhanden waren die eventueel de levering van proviand hadden kunnen overnemen? Zo nee, waarom niet?
Defensie heeft diensten aan SG uitbesteed in Afghanistan (tot 2010) en Mali (t/m 2017). Defensie heeft in 2011 een raamovereenkomst gesloten met vaste prijzen en tarieven met een looptijd tot 1 augustus 2015. Hierna zijn tot aan 1 december 2017 langer lopende nadere overeenkomsten gesloten. De redenen hiervoor waren bovenal een pragmatische aanpak en zekerheid. Destijds was nog niet bekend hoe lang de missie zou duren en of het zinvol zou zijn om een aanbestedingsprocedure, welke minimaal zes maanden duurt, te starten.
Daarnaast was het eerdere geschil met SG naar behoren opgelost en waren er geen klachten over de dienstverlening.
De levering van proviand aan Nederland en de levering van brandstof aan de ISAF-missie in Afghanistan zijn twee verschillende opdrachten voor verschillende diensten van SG. Voor nadere informatie over de brandstofleveranties in Afghanistan verwijs ik u graag naar de beantwoording van de Kamervragen die eerder naar uw Kamer zijn gestuurd op 13 januari 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 943).
Bij wie kopen de Duitsers het proviand voor de missie in? Welke kosten zijn daar voor Nederland aan verbonden?
Duitsland heeft in Gao, Mali (Camp Castor), een contract met Valiant Integrated Services. Dit bedrijf heeft SG overgenomen. De precieze kosten die verbonden zijn aan de levering van proviand door Duitsland aan Nederland worden momenteel nader uitgewerkt in een overeenkomst.
De bescherming van kroongetuigen en hun familie |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Familie kroongetuige Nabil B. zit klem»1 en herinnert u zich het bericht over een wethouder uit Emmen die in het buitenland moest onderduiken?2
Ja.
Is het waar dat er in Nederland onvoldoende capaciteit is teneinde bedreigde personen waaronder gemeentebestuurders en familieleden van kroongetuigen te beschermen? Zo ja, waarom is er te weinig capaciteit? Zo nee, waarom moeten er dan toch bedreigde personen naar het buitenland uitwijken?
Voor alle personen in Nederland kunnen in geval van dreiging en risico beveiligingsmaatregelen genomen worden. De overheid treft aanvullende maatregelen, indien de aard en de omvang van de dreiging dermate is dat de persoon en werkgever daar zelf geen weerstand tegen kunnen bieden. Hierbij is de inschatting van de dreiging en het risico leidend voor het vaststellen van het beoogde weerstandsniveau en de bijbehorende beveiligingsmaatregelen. Persoonsbeveiliging is slechts een van de opties in een heel palet aan mogelijke maatregelen. Bij het nemen van deze beveiligingsmaatregelen is sprake van risicobeheersing, geen risico-uitsluiting. Volledige veiligheid kan niet worden gegarandeerd. Welke beveiligingsmaatregelen genomen moeten worden om de veiligheid zo goed mogelijk te kunnen waarborgen is maatwerk. Daarbij speelt waar mogelijk ook de impact die de beveiligingsmaatregelen op het leven van betrokkenen zullen hebben een rol. Per geval wordt afgewogen wat proportioneel is. Bij een zeer hoge dreiging zullen vergaande beveiligingsmaatregelen genomen moeten worden, eventueel vertrek naar het buitenland. Zoals ook in de kamerbrief3 d.d. 5 juni gemeld staat de capaciteit onder druk, door enerzijds veel beveiligingsopdrachten en anderzijds een capaciteitstekort bij de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging (DKDB). Op dit moment wordt daarom scherp gekeken welke variatie er mogelijk is in beveiligingsconcepten zodat de betrokken partners de veiligheid zo goed mogelijk kunnen waarborgen. Er worden op maat maatregelen getroffen die passen bij de dreiging en het risico en de balans tussen veiligheid en vrijheid.
Deelt u de mening dat de veiligheid van kroongetuigen, hun familie, bedreigde bestuurders en andere bedreigde personen ten alle tijde door de overheid gewaarborgd moet worden? Zo ja, waarom en deelt u dan ook de mening dat capaciteitsproblemen geen reden mogen zijn dat niet te doen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u voorts de mening dat als de beveiliging van kroongetuigen en hun familie niet optimaal is, dat daarmee het risico bestaat dat kroongetuigen niet langer wensen mee te werken? Zo ja, waarom en wat gaat u doen dat te voorkomen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Voordat met een kroongetuige een overeenkomst wordt gesloten zal in het kader van getuigenbescherming vooraf per situatie bekeken worden of er bescherming nodig is voor de kroongetuigen en familie en zo ja, voor wie in welke mate. De veiligheid van betrokkenen wordt steeds zo goed mogelijk gewaarborgd, vanzelfsprekend wordt de impact van de beveiligingsmaatregelen op het leven van betrokkenen hierbij in ogenschouw genomen. Daarnaast geldt dat scherp wordt gekeken welke variatie er mogelijk is in beveiligingsconcepten. Zo wordt steeds getracht voor alle betrokken personen de optimale situatie te bereiken. Indien de getuige zich met deze maximaal haalbare situatie toch niet kan verenigen, dan kan dat ertoe leiden dat de getuige geen verklaringen (meer) zal willen afleggen.
Wat gaat u doen teneinde er voor te zorgen dat de beveiliging van kroongetuigen, hun familie en van anderen die daarvoor in aanmerking komen, wel optimaal wordt?
Er wordt getracht de beveiliging van alle betrokken personen op de meest passende wijze in te richten. In algemene zin, en zoals ook aangegeven in de kamerbrief van 5 juni jl, heb ik een aantal opdrachten gegeven om de effecten van de georganiseerde criminaliteit op het beschermen van personen te onderzoeken en de stelsels bewaken en beveiligen en getuigenbescherming verder te optimaliseren. Voor nadere toelichting op de opdrachten verwijs ik u naar de kamerbrief die tegelijkertijd met deze beantwoording aan uw Kamer is aangeboden.
Het bericht ‘Dit zijn de schepen en organisaties die migranten oppikken’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht over schepen die migranten oppikken op zee?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat vier van de in de berichtgeving genoemde schepen onder de Nederlandse vlag varen? Zijn er bij u meer schepen bekend die onder de Nederlandse vlag varen teneinde migranten uit de Middellandse zee op te pikken?
Nederland is vlaggestaat van slechts één van de in het artikel genoemde NGO (Non-Gouvernementele Organisatie)-schepen, namelijk het schip de Sea-Watch 3, van de gelijknamige Duitse NGO. De drie andere in het artikel genoemde schepen, de Lifeline, de Sea Fuchs en de Sea Eye (ook alle drie van Duitse NGO’s), zijn in het bezit van een eigendomscertificaat (ICP – International Certificate for Pleasure Crafts) afgegeven door het Nederlandse Watersportverbond of Koninklijke Nederlandsche Motorbootclub en een call sign en MMSI-nummer (ten behoeve van de communicatieapparatuur aan boord), uitgegeven door Agentschap Telecom. Een dergelijk ICP en/of call sign impliceert geen recht op een vlaggestaatrelatie met Nederland. Dat een dergelijk schip er voor kiest een Nederlandse vlag op zijn achtersteven te plaatsen doet hier niet aan af.
Deelt u de conclusie van Nieuwsuur dat Italië vrijwel alleen te maken heeft met economische migranten?2 Wat is uw oordeel over de noodzaak van het opvangen van economische migranten?
Verreweg het merendeel van de migranten die in Italië aankomen, komt inderdaad niet in aanmerking voor internationale bescherming. Voor hen is terugkeer naar hun herkomstlanden aan de orde. Gedurende het terugkeerproces dient betrokkenen adequate opvang te worden geboden.
Deelt u het standpunt van de Italiaanse regering dat het oppikken van migranten uit de Middellandse Zee mensensmokkelaars in de kaart speelt en daarmee mensensmokkel en illegale migratieroutes in stand worden gehouden?
Het kabinet ondersteunt levensreddende activiteiten in algemene zin. De activiteiten van NGO-schepen in de Middellandse zee kunnen bijdragen aan het redden van levens. Het is hierbij wel van belang dat de kapitein de orders van het land van de kustwacht in wiens search and rescue gebied de actie plaatsvindt opvolgt, en de voor dergelijke activiteiten noodzakelijke veiligheidsmaatregelen treft. Het kabinet deelt de zorgen van de Italiaanse regering dat schepen van betrokken NGO’s niet altijd voldoende zijn uitgerust om reddingsacties uit te voeren, waardoor gevaarlijke situaties kunnen ontstaan voor zowel de bemanning als de aan boord genomen drenkelingen. Bovendien deelt het kabinet de zorgen van Italië over de aanhoudende irreguliere instroom van migranten die de Middellandse Zee opgaan met bootjes die niet geschikt zijn om de oversteek te maken, en in dit verband over de neveneffecten van de aanwezigheid van NGO-schepen dicht onder de Libische kust.
Bent u bereid zich in te spannen de voornoemde activiteiten van de vier schepen, die onder de Nederlandse vlag varen, te stoppen en daarmee aan de wens van de Italiaanse regering tegemoet te komen?
Zoals gezegd vaart het merendeel van deze schepen niet onder Nederlandse vlag. De Nederlandse wet- en regelgeving met betrekking tot de nationaliteitsverlening aan schepen, de verlening van call signs of de afgifte van internationale certificaten voor pleziervaartuigen is, net als het internationale zeerecht, niet toegesneden op het structureel uitvoeren van reddingsoperaties in internationale wateren door dit soort schepen. Het kabinet beziet de mogelijkheden om hier betere kaders voor te scheppen.
De brief van de Turkse president Erdogan inzake de Turkse verkiezingen |
|
Han ten Broeke (VVD), Bente Becker (VVD), Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Erdogan stuurt Nederlandse Turken weer een brief over aanstaande verkiezingen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het verzenden van de brief van de Turkse president, wiens partij in 20152 en in 20173 soortgelijke brieven naar Turkse Nederlanders verstuurde?
In 2015 concludeerde het College bescherming persoonsgegevens (CBP) op basis van de verkregen informatie dat in Turkije politieke partijen op grond van Turks recht tegen betaling lijsten van kiesgerechtigden met hun adressen kunnen krijgen.
In de brief van 2015 stond een expliciete oproep om op de heer Erdogan te stemmen. Vanwege dit ongewenste stemadvies werd de Turkse ambassadeur toen ontboden. Tijdens het referendum in 2017 werd een brief verstuurd door de toenmalige premier van Turkije en partijleider van de Turkse AKP Yildirim met een algemene oproep om te gaan stemmen. De Turkse ambassadeur werd naar aanleiding van deze brief niet ontboden. Het verzenden van een dergelijke brief is toegestaan binnen de kaders van de Nederlandse wet.
De huidige brief is ondertekend door de heer Erdogan in zowel zijn rol als president van Turkije als partijleider van de Turkse AKP. In de brief komen uitspraken terug die de Turkse president Erdogan gebruikt in speeches tijdens o.m. AKP-bijeenkomsten, en worden lezers uitgenodigd om die uitspraken te steunen. Echter, in de brief wordt geen letterlijke oproep gedaan om op de Turkse president Erdogan of de AKP te stemmen. De boodschap betreft een algemene oproep om te gaan stemmen.
Desalniettemin vindt het kabinet het ongepast dat Nederlandse burgers een brief ontvangen van de Turkse president met een oproep om te gaan stemmen voor de Turkse parlements-en presidentsverkiezing. Dit zou namelijk opgevat kunnen worden als een impliciet stemadvies.
Kunt u aangeven of u de brief, voor zover dat verschil maakt voor het oordeel, gezien moet worden als brief van de Turkse regering of van de Turkse AK-partij? Heeft de herkomst of ondertekening nog gevolgen voor het oordeel van de regering?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u om de Turkse regering aan te spreken op deze vorm van inmenging, gezien het feit dat er op dit moment geen sprake is van vertegenwoordiging op ambassadeursniveau?
De brief is verstuurd aan Nederlanders met een Turkse achtergrond die zich in Turkije hebben geregistreerd als kiezer. In 2015 concludeerde het College bescherming persoonsgegevens (CBP) op basis van de verkregen informatie dat in Turkije politieke partijen op grond van Turks recht tegen betaling lijsten van kiesgerechtigden met hun adressen kunnen krijgen.
Het versturen van een dergelijke brief is in Nederland niet verboden.
Het staat Turkije vrij banden te onderhouden met Turken die in het buitenland wonen, mits dit geschiedt op basis van vrijwilligheid. Een dergelijke internationaal geaccepteerde diasporapolitiek is ook in Nederland toegestaan, zolang deze past binnen de grenzen van onze rechtsstaat en de participatie van Nederlanders met een Turkse achtergrond niet belemmert. Dit betekent dat de Turkse autoriteiten zich moeten onthouden van ongewenste bemoeienis met de keuzes die Nederlandse burgers maken. Wanneer het Kabinet constateert dat de Turkse diasporapolitiek de grenzen van onze rechtsstaat overschrijdt dan wel participatie van Nederlanders met een Turkse achtergrond belemmert, zal het Kabinet niet aarzelen de Turkse autoriteiten hierop aan te spreken.
Is gebruik gemaakt van hetzelfde adressenbestand dat in 2015 werd gebruikt voor het verzenden van een brief vanuit de Turkse regering, destijds ondertekend door de toenmalige Turkse Minister van Buitenlandse Zaken?
De Autoriteit Persoonsgegevens is een onafhankelijke toezichthouder die zelf bepaalt welk onderzoek zij uitvoert. Zij heeft verder aangegeven dat de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) alleen geldt voor instanties buiten de Europese Unie als ze goederen of diensten aanbieden aan EU-burgers of als ze hun gedrag monitoren. Volgens de Autoriteit Persoonsgegevens lijkt het geven van stemadvies daar niet onder te vallen.
De brief is, net als in 2015, verstuurd aan Turkse kiesgerechtigden. In 2015 concludeerde het CBP dat in Turkije politieke partijen, op grond van Turks recht, tegen betaling lijsten van kiesgerechtigden met hun adressen kunnen krijgen.
Kunt u zich herinneren dat toenmalig Minister van Buitenlandse Zaken, de heer Koenders, de Kamer in 2015 liet weten dat het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) onderzoek zou verrichten naar de destijds verzonden brief?4 Heeft de Autoriteit Persoonsgegevens, de opvolger van het CBP, de Turkse regering ditmaal om inlichtingen gevraagd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven in hoeverre de verzending van deze brief zich verhoudt tot de recent in werking getreden Algemene Verordening Gegevensbescherming? Kunt u, indien u verwijst naar het feit dat Turkije geen lid is van de Europese Unie (EU) en zich daarmee niet geraakt zou voelen door Europese privacywetgeving, aangeven of het uitmaakt of de Turkse regering bij het verzamelen van de adresgegevens en het verzenden van de brief is bijgestaan door EU-onderdanen dan wel welk ander relevant aanknopingspunt zich voordoet?
Nee. De brief is verstuurd aan Nederlanders met een Turkse achtergrond die zich in Turkije hebben geregistreerd als kiezer. De conclusie van het CBP was in 2015 dat het verkrijgen van lijsten van geregistreerde kiesgerechtigden en hun adressen door politieke partijen (tegen betaling) in Turkije kan op grond van Turks recht.
Het betreft dus een Turkse aangelegenheid die buiten de rechtsbevoegdheid van Nederland valt.
Wat was de rol van de Turkse ambassade, dan wel één of meerdere consulaten, bij het verzamelen van de adresgegevens en het verzenden van de brief?
Het Turks diplomatieke netwerk in Nederland was, voor zover bij het Kabinet bekend, niet betrokken bij het verzamelen van de adresgegevens en het verzenden van de brief.
Heeft u het versturen van deze brief betrokken bij het overleg met de Turkse autoriteiten over het al dan niet plaatsen van op de Turkse verkiezingen wijzende, en door de Nederlandse overheid gefaciliteerde, verkeersborden langs de snelweg? Zo nee, waarom niet?
Het Kabinet heeft de Turkse autoriteiten toestemming gegeven voor het openen van stemlokalen om Turkse stemgerechtigden te laten stemmen voor de Turkse parlements- en presidentsverkiezingen van 24 juni 2018. Dit is gebruikelijk en past binnen de inzet om democratische processen te bevorderen. In de communicatie met Turkije is besproken dat verdere invulling hiervan in overleg met het lokale gezag moest plaatsvinden en ook onderhevig was aan lokale regelgeving.
Houdt u staande dat het plaatsen van deze borden nodig was voor verkeersgeleiding en openbare orde? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, kunt u toezeggen in het vervolg een nee-tenzij-beleid te hanteren ten aanzien van dit soort verzoeken, dus dit alleen te doen indien onomstotelijk vaststaat dat het nodig is voor de veiligheid?
In aanloop naar de verkiezingen hebben de Turkse autoriteiten, na toestemming van het Kabinet, in goed overleg met de gemeenten, zelf voor stemlocaties, een verkeersplan en beveiliging gezorgd. Het lokale gezag is primair verantwoordelijk voor besluiten zoals het plaatsen van verkeersborden in het kader van openbare orde en veiligheid. Er is rekening gehouden met het grote aantal kiesgerechtigden voor de Turkse verkiezingen, zowel in Nederland als ook in de ons omringende EU-landen.
Staat u, als het in de toekomst onverhoopt toch noodzakelijk blijkt borden te plaatsen, open voor het voorstel van Kamerlid Kuzu, zoals voorgesteld tijdens het mondelinge vragenuur van 19 juni 2018, om de volgende keer op elk verkeersbord een disclaimer te plaatsen met de opmerking dat de Nederlandse regering, als facilitator van de verkeersborden, Erdogan niet steunt?5
Nee. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft tijdens het mondelinge vragenuur van 19 juni 2018 aangegeven dat de Nederlandse regering zich niet inhoudelijk mengt in de Turkse verkiezingen. Het faciliteren van stemlokalen in Nederland, waarvoor een ander land van het Kabinet toestemming heeft gekregen, is aan het lokaal bevoegd gezag.
Kunt u aangeven hoe ver de regering is met het nader verkennen van de wenselijkheid om campagne-activiteiten door buitenlandse politici uit niet EU-landen te reguleren, naar aanleiding van de Duitse notificatie?6 Kunt u inschatten wanneer u de Kamer denkt te kunnen informeren over een uitkomst?
De verkenning loopt en na afronding zal de Kamer geïnformeerd worden over de bevindingen.
Een vonnis waarbij een taakstraf wordt opgelegd na (poging tot) mishandeling van een agent. |
|
Arno Rutte (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat het opleggen van een taakstraf na (poging tot) mishandeling van een agent nauwelijks uitdrukking geeft aan de ernst van hetgeen heeft plaatsgevonden, namelijk geweld tegen een agent die een publieke taak vervult ter bescherming van de openbare orde in het belang van ons allemaal? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de rechter om te oordelen over de schuldigverklaring, en bij een schuldigverklaring over de op te leggen sanctie. In die oordeelsvorming van de rechter past mij als Minister geen rol. Over de opgelegde straf zal ik mij dan ook niet uitspreken.
Deelt u daarom de mening dat geweld tegen personen met een publieke taak niet afgedaan zou moeten kunnen worden met slechts een taakstraf? Zo nee, hoe legt u dan uit dat een taakstraf desondanks voldoende uitdrukking geeft aan de geschoktheid van de samenleving?
Ik wil benadrukken dat ieder geweld tegen hulpverleners en politieagen
ten onacceptabel is. Geweld tegen hulpverleners wordt als een strafverzwarende omstandigheid beschouwt die doorwerkt in de straftoemeting. Dat is ook tot uitdrukking gebracht in de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, in de strafvorderingsrichtlijnen van het Openbaar Ministerie en de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) tussen politie en het Openbaar Ministerie inzake de agressie tegen ambtenaren met een publieke taak. Het Openbaar Ministerie heeft mij laten weten dat de strafeis conform deze richtlijnen tot stand is gekomen. Het blijft echter aan de rechter te oordelen over een passende sanctie, waarbij ik nogmaals wil aangeven dat mij als Minister hierin geen rol past.
Welke concrete stappen mogen van u worden verwacht om na bewezen mishandeling of poging daartoe van een agent of een andere publieke dienstverlener tenminste een celstraf op te leggen? Ziet u in dit kader bijvoorbeeld meerwaarde in aanscherping van artikel 22b Wetboek van Strafrecht, waaruit volgt dat bij een aantal ernstige delicten niet mag worden volstaan met slechts een taakstraf? Zo nee, welke aanpassing / aanscherping van de wet bent u dan voornemens te doen?
In 2012 is het Wetboek van Strafrecht gewijzigd, waardoor de mogelijkheden om een taakstraf op te leggen voor ernstige zeden- of geweldsmisdrijven werden beperkt (artikel 22b Sr.) Bij brief van 22 januari 2018 heeft de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer geïnformeerd over het onderzoeksrapport van de evaluatie van deze wetswijziging.1 Op basis van de bevindingen van deze evaluatie doen de onderzoekers een concrete aanbeveling voor aanpassing van het wettelijk kader. De bevindingen zijn met relevante actoren in de strafrechtspleging besproken. De Minister voor Rechtsbescherming streeft ernaar zijn beleidsreactie op het rapport deze zomer aan uw Kamer te zenden.
Tenslotte, welke concrete stappen mogen van u worden verwacht om ook de pakkans te vergroten van degenen die geweld plegen tegen personen met een publieke taak?
Met de instelling van de ELA Afspraken in 2010 hebben politie en Openbaar Ministerie opsporings- en vervolgingsafspraken gemaakt over de aanpak van daders van agressie en geweldsdelicten tegen werknemers met een publieke taak, als onderdeel van het programma Veilige Publieke Taak. Dat programma liep van 2007 tot en met 2016, onder coördinatie van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. De ELA afspraken hebben betrekking op een eenduidige, snellere, efficiëntere en hardere aanpak van dit soort daders. Voorbeelden van de afspraken zijn een hoge prioritering, lik op stuk beleid, het verhalen van schade op daders en het vorderen van een verhoogde strafeis. Zie hiervoor ook de diverse voortgangsrapportages Veilige Publieke Taak, die in de afgelopen jaren aan uw Kamer zijn verstuurd.2 Het programma Veilige Publieke Taak is inmiddels afgerond, maar het beleid blijft onverlet van kracht. Er zijn mij geen signalen bekend dat de pakkans van daders bij dit soort delicten laag is.
Het bericht ‘Recordbedrag aan verdachte transacties gemeld bij FIU’ en het onderliggende jaaroverzicht van de FIU |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Recordbedrag aan verdachte transacties gemeld bij FIU»1 en het onderliggende jaaroverzicht van de FIU?2
Ja. Het jaaroverzicht van de FIU-Nederland heb ik op 22 mei jl. aan uw Kamer gestuurd.3
Hoe verklaart u de stijging van de verdachte transacties, zowel in waarde als in aantal, ten opzichte van eerdere jaren?
Op basis van FIU-analyses zijn vorig jaar 40.546 transacties verdacht verklaard. Dit is een afname in vergelijking met 2016, waarin 47.847 transacties verdacht werden verklaard door de FIU-Nederland. Het jaar 2016 betrof echter een uitzondering, omdat er in 2016 veel na-meldingen van ongebruikelijke transacties werden gedaan door betaaldienstverleners. Het aantal door de FIU-Nederland verdacht verklaarde transacties laat vanaf 2011 verder een stijgende lijn zien. Deze toename is onder andere te verklaren doordat de FIU-Nederland de afgelopen jaren veel heeft geïnvesteerd in het delen van kennis op trends en fenomenen met meldingsplichtige instellingen, toezichthouders, de diverse opsporingsdiensten en buitenlandse FIU’s. Daarbij komt dat meer nieuwe melders bij de FIU-Nederland zijn geregistreerd. De totale waarde van de verdachte transacties bedroeg in 2017 bijna 6,7 miljard euro, het hoogste bedrag sinds de instelling van de FIU-Nederland. Zoals aangegeven in het jaaroverzicht van de FIU-Nederland 2017 is te zien dat het aantal verdachte transacties met een waarde hoger dan tien miljoen euro is toegenomen van 38 in 2016 naar 58 in 2017. Deze verdacht verklaarde transacties met een waarde hoger dan tien miljoen euro omvatten het merendeel van de totale waarde van alle verdacht verklaarde transacties. De stijging van de totale waarde van de verdacht verklaarde transacties is te verklaren door deze toename van het aantal verdacht verklaarde transacties met een hoge waarde.
Hebt u zicht op het percentage verdachte transacties die de Financial Intelligence Unit (FIU) opspoort? Zo ja, hoe hoog ligt dat? Hoeveel transacties blijven, naar schatting, nog buiten beeld?
De FIU-Nederland spoort zelf geen verdachte transacties op. Op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) zijn bepaalde instellingen verplicht ongebruikelijke transacties te onderkennen en te melden aan de FIU-Nederland. De FIU-Nederland analyseert de meldingen van ongebruikelijke transacties, waarna de FIU-Nederland in bepaalde gevallen tot een verdacht verklaring komt. In dat geval wordt de beschikbare informatie met betrekking tot de verdacht verklaarde transactie verstrekt aan diverse (bijzondere) opsporingsinstanties, inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Het aantal meldingen van ongebruikelijke transacties door meldingsplichtige instellingen bij de FIU-Nederland kan jaarlijks sterk verschillen en ligt deels buiten de invloedsfeer van de FIU-Nederland. Er blijven geen ongebruikelijke transacties die bij FIU-Nederland zijn gemeld buiten beeld. Alle ongebruikelijke transacties worden semi-geautomatiseerd gematched met politiebestanden. Het aantal verdachte transacties wordt grotendeels bepaald door het aantal ongebruikelijke transacties dat door meldingsplichtige instellingen wordt gemeld, alsook door de resultaten van de door de FIU-Nederland uitgevoerde onderzoeken en de verzoeken vanuit de diverse opsporings-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten of andere FIU’s. Bovendien zijn eenmaal door meldingsplichtige instellingen gemelde ongebruikelijke transacties vijf jaar beschikbaar voor analyse-doeleinden door de FIU-Nederland.
Wat zijn de ervaringen van de FIU met de instanties en organisaties die transacties bij hen moeten melden? Zijn alle meldplichtige groepen en sectoren even secuur met het melden van transacties? Waar zijn lacunes te vinden? Welke groepen rapporteren relatief weinig transacties?
Niet de FIU-Nederland maar de verschillende Wwft-toezichthouders houden toezicht op de secure naleving van de verplichting om ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland. Uit de openbare jaaroverzichten is per sector van meldingsplichtige instellingen aangegeven hoeveel ongebruikelijke transacties worden gemeld. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het aantal meldingsplichtige instellingen per sector sterk kan verschillen. De Wwft-toezichthouders kunnen bestuursrechtelijk optreden indien de verplichtingen uit de Wwft, waaronder het melden van ongebruikelijke transacties, niet worden nageleefd. Het Openbaar Ministerie kan zo nodig strafrechtelijk hiertegen optreden. Naast deze repressieve kant heeft elke toezichthouder zogenoemde guidance documenten opgesteld om de onder hun toezicht gestelde meldingsplichtige instellingen nader te informeren over deze verplichting. Ook de FIU-Nederland geeft hierover regelmatig voorlichting aan de desbetreffende instellingen om de compliance op dit gebied te bevorderen.
Kunnen de in bijlage 1, tabel 12, van het jaaroverzicht genoemde aantal verdachte transacties afgezet worden tegen het totaal aantal gemelde transacties per groep?
In het jaaroverzicht staat in tabel 12 van bijlage 1 het aantal meldingen van ongebruikelijke transacties per sector. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, analyseert de FIU-Nederland de meldingen van ongebruikelijke transacties, waarna de FIU-Nederland in sommige gevallen tot een verdacht verklaring van deze ongebruikelijke transacties komt, die zij vervolgens ter beschikking stelt aan diverse opsporings-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Ook staat in het jaaroverzicht het aantal verdachte transacties per sector van meldingsplichtige instellingen vermeld.
Ziet u mogelijkheden om de positie van de FIU te versterken? Biedt het wettelijk en regelgevend kader voldoende handvaten om witwassen effectief tegen te gaan? Heeft de FIU voldoende capaciteit om de sterk stijgende stroom aan verdachte of te verwerken transacties te controleren? Welke mogelijkheden zijn er nog om de samenwerking tussen de FIU en andere instanties te verbeteren?
In de integrale beleidsreactie op zowel de beleidsmonitor witwassen en de beleidsmonitor terrorismefinanciering als de nationale risicoanalyses (NRA’s) witwassen en terrorismefinanciering zal ik ingaan op de effectiviteit van het voorkomen en bestrijden van witwassen en terrorismefinanciering, de rol van de FIU-Nederland hierbij en de eventuele mogelijkheden om de samenwerking tussen de FIU-Nederland en andere instanties te verbeteren. De beleidsreactie en de beleidsmonitoren zullen, zoals reeds toegelicht in de begeleidende brief bij de NRA4 en in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van der Linde (VVD)5, na afronding door het WODC aan uw Kamer worden toegezonden. Hierbij merk ik reeds op dat in het kader van de implementatie van de vierde Europese anti-witwasrichtlijn de samenwerking tussen Europese FIU’s onderling, alsook met nationale bevoegde autoriteiten op voornoemde terreinen, al wordt verbeterd. Hiervoor verwijs ik naar het wetsvoorstel Implementatiewet vierde anti-witwasrichtlijn6 dat uw Kamer recentelijk heeft aangenomen.
Ten aanzien van de capaciteit van de FIU-Nederland kan ik melden dat ik uw Kamer in verband met het groeiend aantal ongebruikelijke transacties bij brief van 4 december 20167 reeds heb geïnformeerd over de ingezette capaciteitsuitbreiding van de FIU-Nederland. De middelen hiervoor zijn inmiddels beschikbaar gesteld aan de FIU-Nederland.
Komen uit het onderzoek patronen naar voren van witwassen of terrorismefinanciering door het gebruik van bitcoins of andere cryptovaluta? Zo ja, welke? Kunnen deze inzichten gebruikt worden om wetgeving effectiever te maken?
De FIU-Nederland doet structureel onderzoek naar meldingen van ongebruikelijke transacties in relatie tot cryptocurrencies. Op 15 augustus 2017 heeft de FIU-Nederland naar aanleiding van onderzoek naar de aan- en verkoop van virtuele betaalmiddelen specifiek op dit terrein zogenoemde typologieën vastgesteld.8
Voorts is van belang te melden dat de FIU-Nederland thans alleen zicht heeft op gemelde ongebruikelijke transacties die te maken hebben met cryptocurrencies gerelateerde geldstromen in het reguliere betalingsverkeer. De totale omvang van de illegale component binnen het betalingsverkeer dat aan cryptocurrencies verbonden is, is derhalve niet vast te stellen door de FIU-Nederland. Op Europees niveau is reeds overeenstemming bereikt om platforms voor het omwisselen van virtuele valuta en custodian wallet providers onder het bereik van de Europese anti-witwasrichtlijn te brengen. Daarmee wordt de meldplicht op termijn ook voor hen van toepassing. De FIU-Nederland verwacht dat hierdoor haar inzicht in de risico’s met betrekking tot het gebruik van cryptocurrencies, in relatie tot het witwassen van geld en terrorismefinanciering, zal toenemen. De Minister van Financiën heeft in zijn brief van 8 maart jl.9 zijn bredere visie uiteengezet over effectievere wetgeving op het terrein van cryptovaluta. Hierover is met uw Kamer reeds overleg gevoerd.
Welke mogelijkheden ziet u nog om dit effectiever aan te pakken?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat de monitor witwassen en de monitor terrorismefinanciering naar de Kamer wordt gestuurd?
Ja, dat heb ik bij deze gedaan.
Het tegengaan van winkeldiefstal |
|
Martin Wörsdörfer (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Reizende roofbendes gaan vrolijk hun gang»?1
Ja.
Klopt het dat de materiële schade van winkeldiefstal jaarlijks tussen € 700 miljoen en € 1 miljard beloopt?
Uit een validatieonderzoek, dat vorig jaar in mijn opdracht is uitgevoerd, blijkt dat op basis van de beschikbare bronnen geen betrouwbare (of «beste» schatting) van de omvang van winkeldiefstal in Nederland in termen van aantal delicten en schade kan worden gegeven. Op dit moment wordt een vervolgonderzoek uitgevoerd dat antwoord moet geven op de vraag of het mogelijk is tot een goede registratie en betrouwbare gegevens te komen.
Is bekend hoe vaak in winkelgebied(en) wordt overgegaan tot het opleggen van een collectieve winkelontzegging aan winkeldieven? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen?
In het Collectief Winkelverbod zijn op dit moment (juni 2018) 257 actieve verboden en 206 waarschuwingen opgenomen. Deze waarschuwingen en verboden verlopen na een vooraf ingestelde tijd (1 of 2 jaar) en worden dan automatisch uit de systemen verwijderd. Uiteraard komen er ook steeds waarschuwingen en verboden bij. Het exacte aantal zal dus steeds wijzigen.
Bent u bereid tevens na te gaan of er belemmeringen worden ervaren bij het overgaan tot het opleggen van genoemde winkelontzegging? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
In de praktijk worden volgens het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, bij het opleggen van een winkelontzegging of een waarschuwing die aan een winkelontzegging vooraf gaat, weinig belemmeringen ervaren.
Bent u bekend met signalen dat het doen van aangifte van winkeldiefstal door winkeliers nogal eens als niet eenvoudig wordt ervaren? Zo ja, hoe komt dit? Zo nee, zou u dat in kaart willen brengen?
Mijn inzet is en blijft om burgers en bedrijven te stimuleren om altijd aangifte te doen van een strafbaar feit.2 De politie werkt aan een verbeterd aangifteproces bij winkeldiefstal. Detailhandel Nederland wordt daar nauw bij betrokken en signalen van winkeliers kunnen in dit traject worden meegenomen. Om de aangiftebereidheid te verhogen ontwikkelt de politie momenteel een nieuwe visie op de dienstverlening die inspeelt op technologische en maatschappelijke ontwikkelingen en de behoefte van de burger. Zo zijn er laagdrempelige aangiftemogelijkheden gecreëerd. Er kan voor onder andere winkeldiefstal aangifte worden gedaan op het politiebureau, in wijksteunpunten, via een 3-D aangifteloket, telefonisch, met het landelijk aangifteformulier winkeldiefstal en via internet.
Deelt u de mening dat het doen van aangifte een eenvoudig proces zou moeten zijn? Zo ja, hoe kan het proces van het doen van aangifte vereenvoudigd worden?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het doen van aangifte nodig is om over te gaan tot het mogelijk maken van een civiele schikking tussen winkels en dieven? Hoeveel tijd gaat gemiddeld genomen gemoeid met het «afwikkelen» van een winkeldiefstal (aanhouding, opmaken proces-verbaal, etc.)?
Op basis van onrechtmatige daad in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek kunnen ondernemers een verdachte een bedrag in rekening brengen. In het geval van winkeldiefstal wordt hiervoor een standaardbedrag van € 181,– gehanteerd voor de indirecte schade die ondernemers lijden door de tijd die zij kwijt zijn aan het aanhouden van de winkeldief en overdragen aan de politie. Aangifte doen is hiervoor een vereiste. Daarnaast bestaat er ook de mogelijkheid voor slachtoffers om zich te voegen in het strafproces.
De doorlooptijden van een winkeldiefstal worden niet separaat door de politie geregistreerd. Als de afhandeling met een bekende dader via ZSM loopt is het één of twee dagen. Indien de dader niet bekend is of de zaak complexer is loopt de doorlooptijd op.
Is het waar dat het doen van aangifte een vereiste is om over te mogen gaan tot het delen van informatie, zoals signalementen van winkeldieven? Zo ja, waarom is dat zo?
Nee. Binnen het systeem van het Collectief Winkelverbod mag deze informatie worden gedeeld met alle deelnemers. Dit mag ook zonder het doen van aangifte.
Een Turks Festival in Arnhem dat een manifestatie is van de Turkse extreemrechtse Partij van de Nationalistische Beweging |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het bericht dat het Turks Festival in Arnhem geen onschuldig «cultureel en muzikaal evenement» is, maar een manifestatie van de Turkse Federatie Nederland (TFN), een bolwerk van de Turkse extreemrechtse Partij van de Nationalistische Beweging (MHP)?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja.
De Nederlandse samenleving is veerkrachtig en biedt ruimte voor een grote diversiteit van beschouwingen, opvattingen, waardepatronen en leefstijlen. Deze vrijheid is er voor iedereen, ook voor mensen die meningen uiten die sommigen van ons misschien onwenselijk of zelfs schokkend vinden. Het kabinet is zich ervan bewust dat de TFN en MHP bekend staan om hun (nationalistische) gedachtegoed. Het festival is een terugkerend initiatief van een lokale organisatie uit Arnhem die op woensdag 20 juni 2018 tijdens de gemeenteraadsvergadering van de gemeente Arnhem heeft verklaard geen directe banden te hebben met andere organisaties.
Is het waar dat de lokale autoriteiten dit jaar al wel op de hoogte zijn van de te verwachten aanwezigheid van de Grijze Wolven? Zo ja, wat is uw advies aan de gemeente Arnhem hieromtrent?
De gemeente Arnhem heeft aangegeven dat een vergunning is aangevraagd en verleend voor een jaarlijks Turks cultureel festival. Een directe link met de Grijze Wolven is niet bij de gemeente bekend. In 2016 is vastgesteld dat enkele personen tijdens het evenement een gebaar maakten dat geassocieerd wordt met de Grijze Wolven. In 2017 zijn daar geen waarnemingen van gedaan. Het is aan de gemeente Arnhem zelf om te bepalen of zij willen meewerken aan een multicultureel evenement in hun gemeente.
Wat heeft het gesprek, dat burgemeester Marcouch heeft aangegeven te voeren, over het «nationalistische karakter» van het festival opgeleverd?2
De gemeente heeft meerdere gesprekken gevoerd met de organisatie van het Turkse festival. In deze gesprekken is het mogelijke nationalistische karakter van het evenement aan de orde gesteld en is benadrukt dat het hoogst onwenselijk is als de organisatie gedragingen tolereert die ontwrichtend zijn, onverdraagzaamheid bevorderen en de integratie van bevolkingsgroepen tegenwerken. Het Turkse festival moet volgens de gemeente vooral de integratie bevorderen en moet een feest zijn voor alle Arnhemmers. De organisatie is gevraagd om af te zien van eventuele controversiële programmaonderdelen. De organisatie gaf aan deze uitgangspunten te onderschrijven.
Acht u het wenselijk dat als slot- en hoofdact voor het festival een zanger (Ozan Manas) uit Turkije is uitgenodigd die bekend is om zijn nationalistische en haatzaaiende liederen, zoals het tegen Armeniers gerichte: «Jullie die een oog hebben op de Ararat en Nagorno-Karabach Jullie die mijn opa en oma hebben afgeslacht en doen baden in bloed Jullie die zich sterken met de leugen van de genocide Wij hebben nog een rekening te vereffenen met jullie Wij luisteren niet naar het kraken van de steen van het geduld Of we leggen jullie het eeuwige zwijgen op of we laten jullie bloed ophoesten»?3 Kunt u hier een toelichting op geven?
De organisatie van het festival heeft verklaard dat de Turkse zanger Ozan Manas niet zal komen.
Indien er sprake is van strafbare feiten in woord of gedragingen, is de politie daar alert op en zal daar tegen worden opgetreden. De beoordeling of er sprake is van stafbare feiten ligt bij het Openbaar Ministerie. De burgemeester treedt op bij verstoringen van de openbare orde.
Bent u bereid bij de burgemeester van Arnhem na te vragen of deze zal optreden als dergelijke teksten worden gebezigd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met de antwoorden op Kamervragen uit 2016, waarin wordt geschreven dat het om enkele personen zou gaan die de Grijze Wolven Groet brachten? Bent u van mening dat dit een correcte weergave van de werkelijkheid was? Zo nee, hoe zou u de situatie nu omschrijven?4
Ja. De gemeente heeft verklaard dat het een correcte weergave van de werkelijkheid betrof.
Bent u bekend met het feit dat in dezelfde antwoorden geen inhoudelijk antwoord wordt gegeven op de vraag: «Vindt u het acceptabel dat Grijze Wolven zich openlijk manifesteren tijdens een optocht door Arnhem»? Wilt u deze vraag met ja of nee beantwoorden en hier een toelichting op geven?
Nee.
Wanneer het kabinet constateert dat de grenzen van de rechtsstaat overschreden worden, dan wel dat de participatie van Nederlanders met een migratie-achtergrond belemmerd wordt of spanningen binnen of tussen bevolkingsgroepen in Nederland ontstaan, zal het via de daartoe geëigende kanalen actie ondernemen.
Deelt u de mening dat een festival zoals het geplande festival in Arnhem de integratie niet bevordert?
Op basis van de duiding van gemeente Arnhem, zijn er tot nu toe geen aanwijzingen dat het Turkse festival een anti-integratieve werking zou hebben. De gemeente Arnhem wil immers niet meewerken aan welke vorm van polarisering dan ook. Wanneer gemeente Arnhem constateert dat het evenement de participatie van Nederlanders met een migratie-achtergrond belemmert, zal het niet aarzelen verdere actie te ondernemen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor 22 juni 2018?
Dat is mij helaas net niet gelukt.
Het bericht '’Ik kan wel huilen’, Delft schrikt van weer een geweldsincident' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht ««Ik kan wel huilen», Delft schrikt van weer een geweldsincident»?1 Passen deze incidenten in een trend van geweldsincidenten die elders in Nederland ten opzichte van vooral horecagelegenheden zijn gepleegd? Is hier sprake van een nieuwe vorm van criminaliteit, namelijk een vorm van afpersing van horecaondernemers?
Dit bericht is mij bekend. De zaken zijn momenteel nog in onderzoek bij het Openbaar Ministerie. Zoals bekend kan ik niet vooruit lopen op de resultaten van strafrechtelijke onderzoeken.
Kunt u aangeven – niet alleen in Delft maar ook in andere steden – op welke grond en met welk doel panden gesloten worden na een schiet- en/of geweldsincident in of nabij zo’n pand?
De burgemeester zal ieder besluit afzonderlijk moeten motiveren; doorgaans zullen overwegingen rondom het herstel van de openbare orde en vrees voor verdere verstoring van de openbare orde aan zijn besluitvorming ten grondslag liggen.
Wordt bij het sluiten van panden na een schiet- en/of geweldsincident meegewogen welke motivatie er achter dat schiet- en/of geweldsincident schuil gaat? Is het standaardbeleid dat panden gesloten worden na een schiet- en/of geweldsincident? Verschilt dit wellicht per regio? Wordt op deze wijze een slachtoffer (ondernemer) van zo’n schiet- en/of geweldsincident niet dubbel getroffen?
De burgemeester zal bij zijn besluitvorming vanuit het oogpunt van proportionaliteit alle bekende feiten en omstandigheden betrekken. Daartoe behoren zowel het belang van de handhaving van de openbare orde als de belangen van eventuele slachtoffers en (de gevolgen voor) betrokken ondernemers. Daardoor kan er nimmer sprake zijn van een standaardbesluit en blijft een passende motivering vereist. Regionale verschillen zijn daarbij doorgaans niet leidend.
Kunt u aangeven of er alternatieven zijn voor het (standaard)sluiten van panden na schiet- en/of geweldsincident?
Zoals in het antwoord op de vorige vraag aangegeven berust het sluiten van panden na een schiet- en/of geweldsincident niet op standaard-besluitvorming. De burgemeester zal de belangen van de handhaving van de openbare orde afwegen tegen te nemen maatregelen.
Het is aan de burgemeester om in een bepaalde situatie de meest geschikte maatregel te treffen, waarbij naast een beslissing om al dan niet een inrichting te sluiten doorgaans het instellen van extra toezicht en het eventueel instellen van cameratoezicht als eerste zullen worden overwogen.
Jihadist Maastricht verdacht van betrokkenheid bij ontvoering Zuid-Afrika |
|
Machiel de Graaf (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Jihadist Maastricht verdacht van betrokkenheid bij ontvoering Zuid-Afrika»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er iets grondig mis is in dit land als terroristen met een enkelband mogen rondlopen? Zo nee, waarom niet?
Een enkelband is een effectief hulpmiddel om naleving van een locatieverbod of -gebod te controleren. Binnen het Nederlands rechtsbestel is de rechter bevoegd te oordelen over passende sancties en eventuele voorwaarden, waaronder de inzet van een enkelband. Het past mij niet om mij hierover uit te spreken.
Deelt u de mening dat het «verscherpte toezicht» een lachertje is geweest voor deze terrorist, aangezien hij in het buitenland gewoon strafbare feiten kon plegen? Zo nee, waarom niet?
Aangezien het hier gaat om een individuele strafzaak die nog onder de rechter is, kan ik niet op deze vraag ingaan.
Bent u bereid veroordeelde terroristen zo lang mogelijk op te sluiten en na het uitzitten van die lange straf hun de Nederlandse nationaliteit af te pakken en ervoor zorg te dragen dat zij nooit meer een voet op Nederlandse bodem zetten? Zo nee, waarom niet?
In het Nederlandse rechtsbestel is het de rechter die oordeelt over de strafmaat.
Na onherroepelijke veroordeling voor een terroristisch misdrijf, kan het Nederlanderschap op grond van artikel 14, tweede lid aanhef en onder b, Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), door de Minister van Justitie en Veiligheid worden ingetrokken. De intrekking van het Nederlanderschap mag niet tot staatloosheid leiden. Wanneer het Nederlanderschap wordt ingetrokken wordt de betrokken persoon tevens tot ongewenst vreemdeling verklaard en gesignaleerd in het Schengen Informatie Systeem (SIS). Deze signalering heeft tot doel te voorkomen dat betrokkene ongezien het Schengengebied in komt.
De detentie en de persoonlijke veiligheid van Tommy Robinson in het Verenigd Koninkrijk |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Britse islamcriticus, activist en journalist Tommy Robinson, binnen een paar uur is gearresteerd, veroordeeld en gedetineerd, terwijl hij de moed had verslag te doen van een proces van veelal islamitische kinderverkrachters?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de arrestatie en veroordeling, zoals ook al gemeld in de beantwoording van uw Kamervragen, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2380)
Heeft u ook kennisgenomen van vele demonstraties over de hele wereld van London tot Los Angeles en van Tel Aviv tot Sydney om solidariteit te tonen aan Tommy Robinson en tegen zijn arrestatie, veroordeling en detentie te protesteren?
Ja.
Heeft u er ook kennis van genomen dat Tommy Robinson inmiddels is verplaatst naar een andere gevangenis in het Verenigd Koninkrijk met een aanzienlijke moslimpopulatie waardoor hij gevaar loopt, daar inmiddels ook al bedreigd zou zijn, en dus mogelijk voor zijn leven moet vrezen?
Over de omstandigheden van de detentie van Tommy Robinson zijn het kabinet geen details bekend. Het kabinet acht dit een verantwoordelijkheid van de regering van het Verenigd Koninkrijk en doet hier geen nadere uitspraken over.
Bent u bereid onmiddellijk contact op te nemen met uw Britse ambtsgenoot Theresa May en haar te vragen op zijn minst de persoonlijke veiligheid van de door velen – wereldwijd – gesteunde Tommy Robinson te garanderen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u voorts de mening dat Tommy Robinson zo snel mogelijk moet worden vrijgelaten? Zo ja, wilt u dat dan ook doorgeven aan uw Britse ambtsgenoot?
Dit is een zaak voor de Britse rechter.
Wilt u deze vragen nog deze week beantwoorden?
Het onderzoek van scholierenorganisatie LAKS over veiligheid op school |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Hoe beoordeelt u dat slechts 56 procent van de scholieren in het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) en 48 procent van de leerlingen in het praktijkonderwijs zich veilig voelt op school, blijkens een tevredenheidsonderzoek van het Landelijk Aktie Komitee Scholieren onder bijna 75.000 leerlingen van alle middelbare schoolniveaus?1
Uiteraard is het streven dat alle leerlingen zich veilig voelen op school. Het baart mij dan ook zorgen om te horen dat juist leerlingen in het praktijkonderwijs (pro) en het vmbo, waar het vaak gaat om meer kwetsbare leerlingen, duidelijk minder vaak tevreden zijn over de veiligheid op hun school.
De berichtgeving over het onderzoek gaat in op het percentage leerlingen dat (heel) tevreden is over de veiligheid van de school. Als alle resultaten van de LAKS-monitor op dit vlak in beschouwing worden genomen, blijkt dat 82 procent van de pro-leerlingen en 87 procent van de vmbo-leerlingen (heel) tevreden of neutraal over de veiligheid is. Gemiddeld is 92 procent van de vo-leerlingen (heel) tevreden of neutraal over de veiligheid op de eigen locatie en 8 procent (heel) ontevreden. Dat is een onwenselijk groot verschil tussen de schooltypen.
In andere vormen van monitoring van de veiligheidsbeleving op school wordt het beeld dat pro- en vmbo-leerlingen zich minder veilig voelen bevestigd. Uit de tweejaarlijkse meting die vanuit OCW met de monitor Sociale veiligheid in en rond scholen wordt gedaan, kwam in 2016 naar voren dat de meeste leerlingen in het pro (91 procent) en het vmbo (94 procent) zich veilig voelen. Zij voelen zich echter minder vaak veilig dan het gemiddelde van alle vo-leerlingen (95 procent). Eind dit jaar zal ik u de uitkomsten van de meest actuele afname van de monitor Sociale veiligheid in en rond scholen sturen.
Overigens heeft de Sectorraad Praktijkonderwijs in haar reactie op de resultaten van de LAKS-monitor aangegeven dat hun eigen monitoring van de veiligheidsbeleving van de leerlingen in het pro een beduidend positiever beeld geeft. De door hen (bij ruim 12.000 pro-leerlingen) afgenomen monitor geeft aan dat 90 procent van de pro-leerlingen zich veilig voelt. Dit komt sterk overeen met het percentage uit de hierboven genoemde OCW-monitor van 2016.
Hoe verklaart u dit gebrek aan veiligheidsbeleving op het vmbo, ondanks dat Wet veiligheid op school voorschrijft dat scholen een pestprotocol naleven, een vertrouwenspersoon hebben en actief in de gaten houden hoe leerlingen de veiligheid op school ervaren? Schiet de regelgeving tekort, schort het aan de naleving ervan of heeft u nog een andere verklaring?
De Wet veiligheid op school is op 1 augustus 2015 in werking getreden. Daarmee is helder omschreven dat de school een verregaande inspanningsverplichting heeft om te zorgen dat leerlingen kunnen leren in een (sociaal) veilig schoolklimaat. In de wet is aangegeven dat scholen een veiligheidsbeleid dienen te ontwikkelen, een duidelijk aanspreekpunt voor leerlingen en ouders aangaande pesten moeten hebben, en dat scholen jaarlijks dienen te monitoren hoe het staat met de veiligheidsbeleving, het welbevinden en de aantasting van de veiligheid onder de leerlingen. Dit laatste geeft scholen heldere aangrijpingspunten om het beleid gericht bij te stellen indien daar aanleiding toe blijkt op basis van de monitoring. Scholen moeten de resultaten van die monitoring jaarlijks doorgeven aan de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) zodat deze informatie kan worden gebruikt in het toezicht en de handhaving.
De verplichting om de monitoringsresultaten ter beschikking te stellen aan de inspectie is ingegaan in het schooljaar 2016/2017. Helaas hebben veel scholen dit in dat schooljaar niet gedaan. Scholen hebben over het algemeen wel de verplichte monitoring gedaan maar een deel van hen is vergeten de resultaten door te sturen. Deze scholen hebben na de zomer van 2017 een waarschuwing ontvangen van de inspectie. Daarbij is duidelijk gemaakt dat het van belang is de resultaten van het lopende schooljaar (2017/2018) wel tijdig, voor 1 augustus 2018, door te sturen aan de inspectie. Ik ga ervan uit dat scholen hiermee aan de slag gaan.
Ik ben er van overtuigd dat er met de Wet veiligheid op school een helder en goed kader is neergezet waarmee scholen precies weten wat er van ze verwacht wordt en er goede informatie en ondersteuning beschikbaar is. Zo hebben scholen jaarlijks goede informatie om hun beleid op dit vlak te optimaliseren en zijn er, indien zij dat nalaten, ook voor het toezicht heldere aangrijpingspunten om scholen hierop aan te spreken en te handhaven. Uit de diverse monitoren waarbij de sociale veiligheid, of pesten in het bijzonder, aan bod komen is de afgelopen jaren gebleken dat er een toename is van het aantal leerlingen dat zich veilig voelt op school, en een afname van het aantal leerlingen dat zegt dat zij gepest worden. Op het moment dat het systeem zoals dat is neergezet met de Wet veiligheid op school daadwerkelijk in zijn geheel is geïmplementeerd, en een aantal jaar functioneert, verwacht ik een verdere toename van het aandeel leerlingen dat zich veilig voelt op school. Dat betekent dat scholen ook in de komende jaren de aandacht voor dit onderwerp moeten vasthouden en er inderdaad hard aan moeten werken. Een sociaal veilig schoolklimaat vraagt tenslotte om continue aandacht van alle betrokkenen.
Wat gaat u ondernemen om de veiligheidsbeleving op vmbo-scholen te verbeteren?
Zoals ik al aangaf is het beeld dat de veiligheidsbeleving op vmbo-scholen enigszins achterblijft ten opzichte van de andere schoolsoorten, herkenbaar. Daarom is juist ook op scholen met een vmbo-aanbod de afgelopen jaren heel hard gewerkt aan het verbeteren van die veiligheid. Dat neemt niet weg dat daar voor sommige scholen toch nog een uitdaging ligt om die veiligheidsbeleving nog meer aandacht te geven. In mijn brief van 24 mei jongstleden, over de uitkomsten van het onderzoek naar de effectiviteit van anti-pestprogramma’s, gaf ik aan dat aanbod en het gebruik van dergelijke programma’s in het voortgezet onderwijs achterblijft. 2 Dat is een gemiste kans.
Ik ben in gesprek met diverse betrokkenen, waaronder de VO-raad, om te bezien wat er kan worden gedaan om het aanbod, maar ook het gebruik van anti-pestprogramma’s in het voortgezet onderwijs te vergroten, dan wel te stimuleren. In deze gesprekken zal ik ook specifiek ingaan op de vraag in hoeverre er op vmbo-scholen gebruik wordt gemaakt van deze programma’s, of dit dan bewezen effectieve programma’s betreft en wat er kan worden gedaan om het gebruik daarvan te stimuleren. Dergelijke programma’s kunnen in de PDCA-cyclus zoals scholen die op basis van de Wet sociale veiligheid op school dienen op te zetten, een belangrijke rol spelen.
Kunt u met een doorwrochte visie op deze problematiek komen voorafgaand aan het algemeen overleg van 5 september 2018 over sociale veiligheid in het onderwijs?
Zoals hierboven geschetst ben ik van mening dat er de afgelopen jaren een helder kader is neergezet waarin scholen, leerlingen en ouders en het toezicht weten waar ze terecht kunnen en wat hun plichten en rechten zijn. Nu het kader is neergezet wil ik de komende jaren inzetten op de invulling en toepassing. Daarbij hoort ook handhaving. Het is ook in deze fase en de jaren daarna zaak dat leraren en scholen dit thema hun voortdurende aandacht geven. Ik realiseer me dat sommige scholen daarbij nog enige ondersteuning kunnen gebruiken. Zij kunnen daarvoor terecht bij Stichting School en Veiligheid. Ik zal samen met de VO-raad bezien op welke wijze wij deze ondersteuning op accenten kunnen aanpassen zodat deze goed is afgestemd op de conclusies van het onderzoek naar de anti-pestaanpakken en de uitkomsten van de LAKS-monitor.
Dna profielen van veroordeelde criminelen |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Tienduizenden veroordeelde criminelen ontbreken in dna-databank»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling dat meer dan 21.000 DNA-profielen van veroordeelde criminelen zouden ontbreken en het ministerie zich niet aan de wet zou houden?
Het Ministerie houdt zich aan de wet. Het cijfer waaraan wordt gerefereerd betreft het aantal personen dat staat geregistreerd in het opsporingsregister van de politie (OPS) voor DNA-afname in het kader van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA-V). Ieder jaar is er een aantal personen dat niet kan worden opgespoord. Dit aantal betreft het totaal aantal signaleringen vanaf 2006 tot op heden. Een deel van hen verblijft vermoedelijk niet meer in Nederland.
Wat is de stand van zaken in de zogenaamde herstelactie die was ingezet om de forse achterstanden van ontbrekende DNA-profielen weg te werken? Hoe groot is de groep veroordeelden van wie nog geen DNA is afgenomen? Wat gaat u doen om deze achterstand in te halen?
De herstelactie en inhaalslagen zijn afgerond. Momenteel bevat de DNA databank in totaal 268.230 profielen van veroordeelden die DNA hebben afgestaan. Het aantal gesignaleerde personen in OPS van 21.000 vanaf 2006 is niet aan te merken als een achterstand.
Hoe kijkt u aan tegen de stelling dat honderden misdrijven hierdoor onopgelost blijven?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven zijn de inhaalslagen afgerond. Het is juist dat naarmate er meer DNA-profielen van veroordeelden zijn opgenomen in de DNA databank, de kans op opgeloste misdrijven toeneemt. Hoeveel dat er zouden kunnen zijn laat zich niet precies berekenen.
Wat vindt u van de mogelijkheid om afname van DNA reeds bij inverzekeringstelling mogelijk te maken? Welke mogelijkheden ziet u hier (alsnog) voor? Zouden eventuele (juridische) bezwaren hiertegen ondervangen kunnen worden door het DNA-materiaal te vernietigen indien de verdachte uiteindelijk niet wordt veroordeeld voor het strafbare feit waarvoor hij in verzekering was gesteld? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat deze mogelijkheid serieuze aandacht verdient. Zie mijn reactie hierop in mijn beleidsbrief ten behoeve van het Algemeen Overleg DNA-V met uw Kamer van 4 juli a.s. welke tegelijk met de beantwoording van deze vragen is verzonden.
Kunt u nader expliciteren waarom u voornemens bent de huidige verplichte afname van DNA te wijzigen in die zin dat dit niet langer plaatsvindt bij jeugdigen die zijn veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur? Hoe gaan ons omringende landen hiermee om?
Directe aanleiding om mijn beleid in deze te herzien zijn de twee oordelen van het VN-mensenrechtencomité waarover ik uw Kamer in mijn brief van 3 april 2018 heb geïnformeerd2 alsook de praktijk die zich bij diverse rechtbanken heeft ontwikkeld. Het VN-comité oordeelt dat afname van celmateriaal bij minderjarige veroordeelden en de verwerking daarvan tot een DNA-profiel dat wordt opgenomen in de DNA-databank, niet proportioneel is ten opzichte van het legitieme doel van het voorkomen en opsporen van serieuze misdrijven.3 De uitspraken van het VN-mensenrechtencomité horen ook voor andere landen leidend te zijn. Het kabinet respecteert deze uitspraken en is bereid en voornemens daar invulling aan te geven. Overigens vergt uitvoering van dit voornemen wijziging van de Wet DNA-V. Na indiening van het betreffende wetsvoorstel zal uw Kamer in de gelegenheid zijn zich over dat voorstel een oordeel te vormen. Ik ben voornemens het wetsvoorstel nog dit jaar in formele consultatie te geven.
Deelt u de mening dat door dit voornemen het risico kan ontstaan dat recidivisten niet in beeld komen? Welke risico's in het kader van veiligheid brengt dit voornemen met zich mee? Of, anders geformuleerd, hoe nuttig is het afnemen van DNA-materiaal bij de betreffende jongeren tot nu toe gebleken in strafzaken?
Zoals ik in mijn brief van 3 april jl. heb aangegeven, respecteert het Kabinet de uitspraken van het VN-mensenrechtencomité. Wel zal ik in het kader van de wetswijziging onderzoeken of en zo ja hoe in de regeling een onderscheid gemaakt dient te worden tussen «first offenders» en recidivisten.