Het bericht 'Universiteiten nemen spionagerisico voor lief' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Universiteiten nemen spionagerisico voor lief»?1 Wat is uw reactie op dit bericht?
Ja. Het artikel illustreert het belang van bewustwording en alertheid bij de kennisinstellingen en van het traject waarin wordt onderzocht in hoeverre aanvullende maatregelen mogelijk en gewenst zijn met betrekking tot de risico’s van ongewenste kennis- en technologieoverdracht via de weg van (academisch) onderwijs en onderzoek. In dit traject wordt onderzocht op welke manier er een brede kennisregeling kan worden opgezet.2
In hoeverre heeft de afgelopen jaren in Nederland spionage en diefstal van onderzoeksbevindingen plaats gevonden binnen (legale samenwerkingsverbanden van) academische kennisinstellingen, waarvoor de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) waarschuwt en kunt u een aantal voorbeelden met ons delen?
Zoals de AIVD in het jaarverslag 2018 meldt, vindt ook binnen legitieme samenwerkingsverbanden tussen academische en kennisinstellingen diefstal van onderzoeksbevindingen plaats. De AIVD meldt dat het veiligheidsbewustzijn en de weerbaarheid van het Nederlandse bedrijfsleven en kennisinstellingen tegen deze risico’s onvoldoende lijken en dat dit een risico vormt voor de economische veiligheid van ons land. Nederlandse innovaties verdwijnen op die manier over de grens. Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over casuïstiek die het actuele kennisniveau en de modus operandi van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten raken.
Wat vindt u van de uitspraak van de directeur van het Mercator Institute for China Studies dat het bij vermoedens van spionage mogelijk moet zijn om in het kader van de nationale veiligheid buitenlanders te weren van onderwijs- of onderzoeksprogramma’s? Hoe vaak heeft de afgelopen jaren een universiteit een buitenlandse student en /of medewerker al dan niet proactief geweerd vanwege (vermoedens van) spionage of diefstal?
Zoals in het antwoord op vraag 1 gesteld, onderzoekt het Kabinet de mogelijkheid en wenselijkheid van aanvullende maatregelen. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van deze verkenning. Uw Kamer zal op de hoogte worden gesteld van de uitkomst van deze verkenning. Ik beschik niet over cijfers van studenten of onderzoekers die de toegang tot universiteiten is ontzegd door deze instelling op basis van (vermoedens van) spionage of diefstal.
Welke (juridische) mogelijkheden hebben universiteiten momenteel om bij (vermoedens van) spionage of diefstal buitenlanders (proactief) te weren van onderwijs- of onderzoeksprogramma’s?
Voor toegang tot bepaalde specifieke onderwijs- en onderzoeksgebieden is een ontheffing vereist onder de Sanctieregeling Noord-Korea 2017. Alle studenten en onderzoekers, ongeacht hun nationaliteit, moeten een ontheffing aanvragen indien zij toelating wensen tot de onderwijs- en onderzoeksvelden genoemd in de bijlage van deze sanctieregeling. Deze lijst is geactualiseerd met de wijziging van de regeling op 31 mei jl. Indien de betrokkene een risico vormt voor proliferatie naar Noord-Korea kan de toegang tot de specifieke onderwijs- en onderzoeksvelden worden ontzegd.
Daarnaast maakt het Kabinet zich in toenemende mate zorgen over het ballistische raketprogramma van Iran en heeft om die reden het toezicht op studenten en onderzoekers in specifieke onderwijs- en onderzoeksgebieden verscherpt. Alle studenten en onderzoekers die actief zijn in deze onderwijs- en onderzoeksgebieden zullen worden getoetst op een mogelijke relatie met het Iraanse ballistische raketprogramma. Nieuwe studenten en onderzoekers die activiteiten willen ontplooien in deze onderwijs- en onderzoeksgebieden zullen worden getoetst voordat zij met het onderwijs of onderzoek starten. De EU-sanctieverordening Iran (267/2012), hoewel niet opgesteld met oog op hoger onderwijs, biedt een grondslag voor dit aangescherpt toezicht.
Wat kunnen deze instellingen in uw ogen doen om hun zogenaamde «dual-use»-technologieën minder kwetsbaar te maken voor spionage, diefstal en oneigenlijk gebruik? Deelt u de mening dat Chinese studenten uitgesloten moeten worden van bepaalde studierichtingen gerelateerd aan vitale sectoren en high tech technology, dit naar analogie van Iraanse studenten rondom (nucleaire) wapens?2
Bestuurders van universiteiten zijn verantwoordelijk voor de integrale veiligheid van hun instelling. Het stimuleren van het bewustzijn van veiligheidsrisico’s onder onderzoekers, studenten en ander personeel, onder andere op het gebied van «dual-use»-technologieën, is hiervan een belangrijk onderdeel. Met een vergroot veiligheidsbewustzijn binnen instellingen worden patronen sneller zichtbaar en kan de instelling eerder handelen. Er bestaat geen wettelijke grond waarop instellingen studenten of onderzoekers enkel op grond van (niet-EU) nationaliteit uit kunnen sluiten van specifieke opleidingen. In het traject waarin wordt onderzocht of (aanvullende) maatregelen gewenst zijn wordt ook gekeken naar andere risicolanden dan Iran en Noord-Korea en andere dan de huidige aangewezen onderwijs- en onderzoeksgebieden. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van deze verkenning.
Hoe verhouden academische vrijheid en nationale veiligheid zich volgens u tot elkaar?
Openheid en toegankelijkheid zijn belangrijke kernwaarden voor het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. De hoge kwaliteit en internationaal hoge status van ons hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek hebben we mede hieraan te danken. Ik sta pal voor de academische vrijheid. Binnen kennisinstellingen moeten studenten, docenten en onderzoekers de ruimte krijgen om te leren, ontdekken en innoveren. Maar net als andere fundamentele vrijheden, heeft ook de academische vrijheid grenzen. Deze grenzen kunnen zijn gelegen in de nationale veiligheid maar kunnen ook voortvloeien uit internationaal en Europeesrechtelijke verplichtingen. De risico’s ten aanzien van ongewenste kennis- en technologieoverdracht ten behoeve van het Iraanse ballistische raketprogramma en het risico dat verworven kennis bijdraagt aan proliferatiegevoelige activiteiten van Noord-Korea of aan de ontwikkeling van systemen voor de overbrenging van kernwapens in Noord-Korea hebben bijvoorbeeld aanleiding gegeven tot maatregelen die de academische vrijheid van individuen kunnen beperken. In het traject waarin wordt onderzocht of aanvullende maatregelen gewenst en mogelijk zijn zal de proportionaliteit hiervan worden afgewogen.
Welke concrete maatregelen kunt en bent u van plan te nemen om het veiligheidsbewustzijn en de weerbaarheid van het Nederlandse bedrijfsleven en kennisinstellingen te vergroten, die volgens de AIVD op dit moment beide onvoldoende zijn?
Het veiligheidsbewustzijn en de weerbaarheid van Nederlandse kennisinstellingen worden gestimuleerd in het platform Integraal Veilig Hoger Onderwijs. Dit platform is met steun van het Ministerie van OCW ingericht door de Vereniging van Nederlandse Universiteiten (VSNU) en de Vereniging Hogescholen (VH). Hierin werken bestuurders en veiligheidsexperts van hoger onderwijsinstellingen samen aan het stimuleren van veiligheidsbewustzijn door het uitwisselen van kennis en kunde en het ontwikkelen van tools en handreikingen. Ik heb de VSNU enkele maanden geleden nog gewezen op het belang van bewustwording en alertheid ten aanzien van internationale samenwerking. Dezelfde boodschap is ook gecommuniceerd met de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) en de Vereniging Hogescholen.
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) informeert bedrijven over de bescherming van bedrijfsvertrouwelijke gegevens en de bescherming van intellectueel eigendom middels octrooien, auteursrecht en andere rechten. Octrooicentrum Nederland (OCNL), onderdeel van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, is de octrooi verlenende instantie voor het Nederlands grondgebied.4 Ook adviseert RVO over andere wijzen waarop bedrijfsgeheimen actief moeten worden beschermd, zoals fysiek en digitaal.5 Daarnaast is het Digital Trust Center (DTC) opgericht, dat niet-vitale ondernemers helpt met veilig digitaal ondernemen.6
Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) dat deel uitmaakt van het Ministerie van Justitie en Veiligheid is het centrale informatieknooppunt en expertisecentrum op het gebied van cybersecurity voor de rijksoverheid en organisaties binnen de vitale infrastructuur. Het NCSC informeert en adviseert genoemde organisaties over digitale dreigingen en kwetsbaarheden, verricht daartoe analyses, en verleent die organisaties bijstand bij het treffen van maatregelen bij dreigingen en incidenten.
De AIVD heeft verscheidene publicaties uitgebracht over spionage voor zowel instanties als individuen.7 Daarnaast informeert en/of adviseert de AIVD (in specifieke gevallen) instanties die het doelwit vormen van inlichtingenactiviteiten, en adviseert hen over weerstandsverhogende maatregelen. Personen of instanties die het vermoeden hebben doelwit te zijn (geweest) van spionage, kunnen dit ook altijd rechtstreeks melden bij de AIVD, of MIVD wanneer het opdrachten voor het Ministerie van Defensie betreft. Bedrijven die opdrachten uitvoeren voor het Ministerie van Defensie worden contractueel Algemene Beveiligingseisen Defensie Opdrachten (ABDO) opgelegd. Deze bedrijven kunnen zich wenden tot Defensie voor advies en assistentie, alsmede met vragen over beveiliging.
Zou, naar aanleiding van de conclusie in de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans» dat er in Nederland, anders dan in China, vrijwel geen centrale regie is over academische samenwerking3 meer centrale regie een deel van de oplossing voor bovengenoemd spionageprobleem kunnen zijn? Indien ja, hoe zou deze centrale regie volgens u vorm kunnen krijgen?
Bij de ten uitvoerlegging van de Chinanotitie zal het aspect van regie zeker aan de orde komen, onder meer via de instelling van een Chinataskforce waaraan verschillende departementen en diensten zullen deelnemen en die structureel overleg zal voeren met onder andere de academische wereld. Voor wat betreft de kenniswereld onderzoekt het kabinet nog de wenselijkheid van aanvullende maatregelen. Ik verwijs naar de antwoorden hierboven op de vragen 3, 4 en 7. Op de uitkomsten van de verschillende trajecten, i.c. op de vormgeving van een eventuele regierol, kan ik nu nog niet vooruit lopen.
Het bericht ‘Syriëstrijder opgepakt in Kapelle’ |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Syriëstrijder opgepakt in Kapelle»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Hoeveel van deze mensenslachters heeft u naar schatting reeds toegelaten op Nederlandse bodem en hoeveel lopen er in totaal vrij rond in Nederland en in de Schengenzône?
Op de feiten en omstandigheden in dit individuele geval kan ik niet ingaan. Ook beschik ik niet over de aantallen waar u naar vraagt in vraag 2. De betrokken organisaties spannen zich echter voortdurend in om personen waarop u doelt in vraag 2 te onderkennen en passende maatregelen te treffen.
Binnen het asielproces zijn alle betrokken organisaties alert op signalen, die mogelijk de nationale veiligheid kunnen raken. Voor de uitvoerende organisaties van de vreemdelingenketen is een meldstructuur ingericht voor dergelijke signalen. Tijdens de identificatie en registratie van asielzoekers zijn de politie en de KMar waakzaam op signalen en geven zij deze door aan de IND en/of I&V-diensten.
Voor alle asielzoekers geldt dat de IND een screening uitvoert. Deze screening is een onderzoek waarbij de al verzamelde informatie en een social media check in samenhang worden bezien. Hierbij wordt bekeken of er sprake is van signalen die kunnen wijzen op een mogelijk gevaar voor de nationale veiligheid, maar ook bijvoorbeeld betrokkenheid bij misdrijven genoemd in artikel 1F Vluchtelingenverdrag, of fraude. Ook na de screening, tijdens het verdere verloop van de asielprocedure blijft de IND alert op nieuwe signalen, zoals bijvoorbeeld klik- of tipbrieven van burgers en slachtoffers/getuigen. Hiernaast zijn de medewerkers van het COA alert op signalen.
In geval van signalen in de asielprocedure die erop duiden dat de persoon mogelijk een gevaar is voor de nationale veiligheid worden deze doorgezet naar de I&V-diensten en politie. Het is kan evenwel niet uitgesloten worden dat signalen die wijzen op een gevaar voor de nationale veiligheid pas na het asielproces zichtbaar worden. In dat geval zal de overheid daar uiteraard ook op acteren.
Op welke wijze is deze islamterrorist door de screening gekomen en hoe is het in hemelsnaam mogelijk dat hij een verblijfsvergunning heeft gekregen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u eindelijk eens bereid te stoppen met het toelaten van asielzoekers en immigranten uit islamitische landen? Zo nee, waarom niet?
Zoals u bekend is, vindt het kabinet dat het categorisch sluiten van de Nederlandse grenzen geen realistische, laat staan een structureel wenselijke oplossing is voor het complexe migratievraagstuk. Het kabinet kiest ervoor risico’s voor de openbare orde zo veel mogelijk te beperken en de veiligheid te bevorderen, waarbij tevens bescherming wordt geboden aan die asielzoekers die bescherming behoeven.
Bent u bereid islamterroristen te denaturaliseren en te garanderen dat zij na hun hopelijk lange straf definitief ons land worden uitgezet?
Op grond van artikel 14 lid 2 Rijkswet op het Nederlanderschap kan het Nederlanderschap worden ingetrokken van personen die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een terroristisch misdrijf of het voorbereiden daarvan als beschreven in het Wetboek van Strafrecht. De betrokkene moet dan wel ook beschikken over een andere nationaliteit omdat hij anders staatloos zou worden.
Mocht het antwoord op vraag 5 en/of 6 nee luiden, interesseert de veiligheid van ons land u eigenlijk wel, of gaat u liever de geschiedenis in als de Minister die de veiligheid in Nederland definitief om zeep heeft geholpen?
Kerntaak van het Ministerie van Justitie en Veiligheid is de zorg voor een vrije, veilige en rechtvaardige samenleving. Het bestrijden van terrorisme en extremisme is zodoende mijn hoogste prioriteit.
Het ontnemen van toegang van Huawei tot Google-software door de Verenigde Staten |
|
Frank Futselaar , Mahir Alkaya |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u de berichten dat de Amerikaanse Minister van Economische Zaken Google heeft verboden Huawei nog te ondersteunen bij het gebruik van het Android-besturingssysteem en bijbehorende apps?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, ik ben met dit NOS-bericht bekend.
Volgens de mij bekende berichtgeving is Huawei recentelijk door het Amerikaanse Ministerie van Handel op een lijst voor export licenties geplaatst (de Entity list). Een direct gevolg is dat bedrijven die vanuit de Verenigde Staten technologie leveren aan Huawei, zoals Google, vanaf nu een exportlicentie moeten aanvragen. Google heeft bekendgemaakt dat het bedrijf naar aanleiding hiervan de toegang van telefoonmaker Huawei tot het besturingssysteem Android beperkt. Na een ontmoeting met president Xi Jinping tijdens de G20, heeft president Trump verklaard dat Amerikaanse bedrijven onder voorwaarden wel zaken zouden mogen doen met Huawei. Hoe deze versoepeling er in de praktijk uit komt te zien is nog niet bekend.
Hoeveel Nederlanders worden geraakt door dit besluit als dit geëffectueerd wordt en met welke gevolgen gaan zij te maken krijgen?
Het is op dit moment niet goed in te schatten hoeveel Nederlanders geraakt zouden worden als dit besluit wordt geëffectueerd. Dit komt door de volgende omstandigheden. Volgens de berichtgeving heeft Google de licentie voor de toegang tot het Android-platform voor Huawei-smartphones beëindigd. Er is een periode van 90 dagen ingesteld door de Amerikaanse overheid voor de transitie naar de nieuwe situatie en om de gevolgen voor de eigen industrie goed in te schatten. Ons beeld is dat tot die tijd de gebruikers van Huawei-smartphones gewoon toegang blijven houden tot Google Play en beveiligingsupdates. Daarnaast heeft Huawei aangegeven (zie ook antwoord op vragen 4 en 5) dat huidige toestellen ook na de transitieperiode zullen blijven werken zoals consumenten gewend zijn, waarbij diensten als Google Play Store, Gmail en beveiliging van Google Play Protect en Huawei blijven functioneren. Indien de blokkade van toegang van Huawei tot Android doorgang vindt, moet Huawei op zoek naar alternatieve systemen, met name waar het nieuw op de markt te brengen typen telefoons betreft. We blijven deze ontwikkelingen volgen.
Hoe wordt deze inperking van de rechten van niet-Amerikaanse burgers gerechtvaardigd en wat is het Nederlandse standpunt hierover? Zijn er concrete aanwijzingen dat Huawei voor de Chinese staat «achterdeurtjes» inbouwt in software en, indien dit het geval is, hoe verhouden deze zich in aantal en omvang tot de tot op heden geconstateerde achterdeurtjes van Amerikaanse makelij?
De lijst voor exportlicenties (de Entity list) heeft betrekking op technologie die de Verenigde Staten verlaat en geleverd wordt aan specifieke bedrijven. Op deze lijst zet de VS entiteiten die betrokken zijn, of een aanmerkelijk risico vormen voor de nationale veiligheid of het buitenlandsbeleid van de Verenigde Staten. De VS maakt een eigen afweging over welk bedrijf zij op de lijst voor export licenties plaatst.
De Amerikaanse overheid heeft Huawei op deze lijst geplaatst. Hierbij heeft de Amerikaanse staat specifiek aangegeven dat er momenteel 13 aanklachten tegen Huawei lopen. Deze aanklachten hebben betrekking op het feit dat Huawei zonder dat het bedrijf hiervoor een vergunning heeft aangevraagd bij de Verenigde Staten, levert aan Iran.
De Amerikaanse overheid heeft Google of andere bedrijven niet bij voorbaat verboden om te leveren aan Huawei. Google is echter wel verplicht om een vergunning aan te vragen voor de levering aan Huawei.
De Nederlandse overheid beziet de risico’s die verbonden zijn aan producten en bedrijven op een zorgvuldige «case by case» basis. Een interdepartementale Taskforce onder leiding van de NCTV en met medewerking van de drie grote telecomaanbieders (KPN, T-Mobile en VodafoneZiggo) heeft een risicoanalyse uitgevoerd naar de kwetsbaarheid van telecomnetwerken voor misbruik van leveranciers van technologie voor deze netwerken en welke maatregelen nodig zijn om risico’s te beheersen. Uw Kamer is per brief nader over de uitkomsten van deze Taskforce geïnformeerd.2
Op welke manier gaat u zich inzetten om te voorkomen dat Nederlandse Huawei-gebruikers met ondeugdelijke toestellen komen te zitten?
Huawei heeft op 21 juni jl. een statement uitgebracht onder de noemer «Huawei geeft antwoord». 3 Hieruit blijkt dat er geen gevolgen worden voorzien ten aanzien van de functionaliteit voor huidige bezitters van Huawei-telefoons. Hun toestel blijft functioneren zoals op het moment dat de telefoon werd gekocht. Gebruikers houden toegang tot bijvoorbeeld de Google Play Store, de Gmail-app en updates van apps. Huawei stelt ook dat huidige Huawei-telefoons nog steeds beveiligingsupdates zullen ontvangen. Er lijkt vooralsnog dan ook geen sprake van ondeugdelijke toestellen of andere conformiteitsproblemen.
Voor de aanschaf van nieuwe toestellen geldt dat het de verantwoordelijkheid van de verkoper is om de klant goed te informeren over het product en wat daarvan verwacht mag worden. Indien ten tijde van de verkoop bekend is dat bepaalde applicaties niet (goed) werken, moet de handelaar de consument hierover informeren. Wanneer de consument hiervan op de hoogte is gesteld, kan hij dit meewegen in zijn aankoopbeslissing. Het is belangrijk dat de consument op de hoogte is van de (in de toekomst eventuele beperkte) functionaliteit bij de aankoop van een Huawei-telefoon. Huawei geeft aan dat toestellen die nu in de winkel liggen zullen blijven werken zoals we gewend zijn.
Heeft het conformiteitsbeginsel in de Nederlandse garantiewetgeving gevolgen voor winkeliers bij de Huawei-telefoons die hierdoor minder of onbruikbaar worden? Kunnen winkeliers hierbij schade verhalen bij de Amerikaanse overheid dan wel Huawei?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat Nederland door afhankelijk te worden van Chinese en Amerikaanse bedrijven ook afhankelijk is geworden van de Chinese en Amerikaanse overheid en dat de Amerikaanse overheid niet per definitie meer als bevriend moet worden beschouwd? Is dit voor u aanleiding in navolging van de Chinastrategie ook een Amerikastrategie op te stellen?
Het kabinet deelt deze mening niet en ziet hierin derhalve geen aanleiding een Amerikastrategie op te stellen.
Een open economie en vrijhandel liggen sinds jaar en dag aan de basis van het Nederlandse verdienvermogen. Dit brengt ons namelijk de noodzakelijke financiering, schaalvoordelen, uitwisselen van talen en kennis en essentiële concurrentieprikkels. Dit is een grote kracht en heeft van Nederland als relatief klein land een wereldspeler gemaakt waar het gaat om kennis, innovatie, handel en investeringen. Verwevenheid van de internationale economie met wederzijdse afhankelijkheden kan bovendien bijdragen aan een vreedzame samenwerking en welvaartsgroei. Tegelijkertijd verandert de wereld ook en dat heeft gevolgen voor onze open samenleving en open economie. De wereld is in hoog tempo gedigitaliseerd en geopolitiek, economie en veiligheid zijn steeds meer met elkaar verweven geraakt. Door de veranderende mondiale verhoudingen is het meer dan ooit van belang alert te zijn op het borgen van een gelijk speelveld met de rest van de wereld en het bewaken van onze economische veiligheid. Ten eerste door de Nederlandse en Europese economie sterker te maken door in te zetten op het versterken van de interne markt, het mededingingsrecht en een modern innovatie- en industriebeleid. Een innovatieve economie is namelijk ook een minder kwetsbare economie. Bovendien zet het kabinet zich met de handelspolitieke inzet in op het versterken van het gelijke speelveld, wederzijdse markttoegang en bescherming van intellectueel eigendom. Deze inzet draagt bij aan het voorkomen van eenzijdige strategische afhankelijkheden. In de Kamerbrief «Kabinetspositie Europese Concurrentiekracht» is aangegeven hoe het kabinet hier (ook) in de Europese context invulling aan wil geven.4
Deelt u de mening dat, als de twee belangrijkste economieën onder andere om politieke redenen bedrijven uitsluiten en hun overproductie in andere landen dumpen, er sprake is van een ernstige aantasting van het zogenaamde multilaterale handelsstelsel? Deelt u tevens de mening dat naar alternatieven dient te worden gezocht waarbij de rechten van werknemers en andere burgers beter tot hun recht komen dan tot op heden het geval is geweest?
Nederland is gebaat bij een open en betrouwbaar mondiaal handels- en investeringssysteem. Om de internationale handel te bevorderen en eerlijk te laten verlopen, zijn afdwingbare regels nodig, waar ieder land zich aan houdt. Ook moet dit systeem een effectieve mogelijkheid bieden om geschillen te beslechten.
Het kabinet is en blijft van mening dat goede afspraken maken in multilateraal verband de beste manier is om een gelijk speelveld af te dwingen en zet in op modernisering van de WTO en aanscherping van de WTO-regels waar nodig. Deze Nederlandse inzet is uiteengezet in eerdergenoemde Kamerbrief «Kabinetspositie Europese Concurrentiekracht».
Het moeilijke wijzigen van een achternaam, zelfs voor slachtoffers van misbruik |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Je naam wijzigen na incest is moeilijk en duur»?1
Ja.
Klopt het dat een achternaam tegenwoordig een minder belangrijke functie vervuld, kijkend naar de identificatie van mensen, ten opzichte van 20 jaar geleden mede dankzij het burgerservicenummer?
De functie van de naam blijft belangrijk, maar is in de loop van de tijd aangevuld met andere identificatiemiddelen waaronder biometrische gegevens als vingerafdrukken en het BSN. Het BSN is een uniek nummer dat gekoppeld is aan een persoon die is ingeschreven in de Basisregistratie personen (BRP). De gegevens die overheidsorganisaties verzamelen, bewaren en uitwisselen zijn aangevuld met het BSN dat altijd aan een persoon is gekoppeld. De naam is door technische ontwikkelingen voor de overheid en andere instellingen niet meer het enige identificatiemiddel. In het maatschappelijk leven heeft de naam echter nog steeds een belangrijke identificerende functie. Ik verwacht dat dat in de toekomst ook zo zal blijven. Verder zal de naam een belangrijke individualiserende rol blijven spelen, ook in de relatie tussen burgers en overheid en instellingen.
Kent u de Brochure naamswijziging van Justis?2
Ja.
Hoe vaak heeft een achternaamwijziging jaarlijks plaatsgevonden sinds 2010? Hoe vaak is er een verzoek gedaan tot achternaamwijziging? Kunt u dit uitsplitsen naar A-verzoeken, B-verzoeken en C-verzoeken inclusief subnummer?
In bijgaand overzicht treft u de gevraagde gegevens aan.
Klopt het dat sinds begin 2019 jongeren, geboren in 1998 hun achternaam kunnen wijzigen in de achternaamnaam van de andere ouder? Zo ja, hoe vaak is hier gebruik van gemaakt in de eerste maanden van 2019?
Op 1 januari 1998 is het Besluit geslachtsnaamwijziging gewijzigd om het mogelijk te maken dat kinderen vanaf hun achttiende levensjaar een verzoek kunnen indienen om de achternaam te kunnen wijzigen in die van de andere ouder. Dit verzoek dient voor de 21ste levensjaar gedaan te worden.
Vanaf 1 januari 2019 t/m 31 augustus 2019 zijn er 95 verzoeken ingediend.
Klopt het dat de achternaam, indien geen bezwaar wordt gemaakt en er een positieve beslissing is genomen, per koninklijk besluit wordt gewijzigd? Zo ja, waarom wordt dit per koninklijk besluit gedaan en acht u dit relatief zware middel nog wel het best passend bij een achternaamwijziging?
Geslachtsnaamswijziging gebeurt in de regel bij koninklijk besluit. Voor een voornaamswijziging moet een persoon zich wenden tot de rechtbank. De keuze van de wetgever om een wijziging van de geslachtsnaam door de Koning te laten geschieden en voornaamswijziging, afgezien van de bijzondere regeling voor transgender personen (art. 1:28b lid 2 Burgerlijk Wetboek; BW), door tussenkomst van de rechter heeft een historische achtergrond. Het verschil is te verklaren uit het feit dat in het begin van de negentiende eeuw de Kroon als een belangrijkere instantie dan de rechter werd gezien. Ik zal de mogelijkheden onderzoeken om te komen tot één loket waar men zich kan wenden voor zowel voor- als achternaamswijziging. Overigens is mij niet gebleken dat er op dit moment sprake is van grote of urgente problemen op dit punt.
Waarom zijn er voor het wijzigen van de voor- en achternaam verschillende loketten? Deelt u de mening dat een en hetzelfde loket wenselijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat binnen uiterlijk 20 weken, na indiening van een aanvraag inclusief de juiste bijlage vanuit Nederland, een beslissing door Justis wordt genomen? Welke deskundigheid wordt ingezet bij het nemen van een dergelijke beslissing? Op basis van welke feiten kan besloten worden te besluiten een achternaamwijziging niet goed te keuren, indien wel alle documenten correct zijn ingevuld?
Ja, dat klopt. Artikel 1:7 lid 7 BW bepaalt dat er binnen 20 weken een beslissing dient te worden genomen. Bij de behandeling van de aanvraag wordt o.a. een check in de Basisregistratie personen gedaan en worden eventuele belanghebbenden op de hoogte gebracht van de aanvraag. Zij kunnen een zienswijze indienen. Vervolgens wordt aan de hand van de overgelegde documenten beoordeeld of het verzoek voldoet aan de gestelde voorwaarden (zie het Besluit geslachtsnaamswijziging). Wanneer er niet aan de in het Besluit geslachtsnaamswijziging gestelde voorwaarden wordt voldaan, wordt de aanvraag afgewezen.
Wat is de gemiddelde wachttijd voor een aanvraag tot achternaamwijziging, indien een complete en correcte aanvraag wordt ingediend? Kunt u toelichten waarom, indien een complete en correcte aanvraag ingediend wordt, er toch een termijn van 20 weken wordt gehanteerd? Kan deze termijn aangepast worden?
Op een verzoek tot geslachtsnaamswijziging moet uiterlijk binnen 20 weken worden beslist. 99% van de aanvragen tot naamswijziging wordt binnen 20 weken afgehandeld. De afgelopen jaren is in meer dan driekwart van de gevallen binnen 10 weken een beslissing op een verzoek tot naamswijziging genomen. In het eerste kwartaal van 2019 lag dit percentage hoger.
De in de wet genoemde beslistermijn betreft een maximale termijn. Ik zie geen reden om die termijn aan te passen nu in circa een kwart van de gevallen die termijn ook nodig is om een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen. Ik merk daarbij op dat als sneller kan worden beslist op een verzoek dat ook gebeurt.
Klopt het dat de kosten voor een achternaamwijziging 835 euro bedragen voor een meerderjarige, 835 euro voor één of twee minderjarige kinderen en 1.670 euro voor drie of meer meerderjarige kinderen? Kunt u deze kosten onderbouwen en dan met name ingaan op het feit dat de kosten gelijk zijn wanneer het gaat om één meerderjarige en twee minderjarige kinderen?
In de vraag staat «... 1.670 euro voor drie of meer meerderjarige kinderen». Ik neem aan dat wordt bedoeld «... 1.670 euro voor drie of meer minderjarige kinderen». In dat geval zijn de genoemde tarieven juist. Tot 2011 werd per gezin één tarief gehanteerd, ongeacht het aantal kinderen. Echter, voor elk van de kinderen dient een separaat besluit te worden genomen, aan de hand van verschillende criteria bijvoorbeeld vanwege leeftijdsverschillen. Destijds is gekozen voor een beperkte tariefdifferentiatie in het kader van de wens om te komen enerzijds tot meer kostendekkendheid en anderzijds de vaststelling van een reële én billijke tarifering voor naamswijziging. Er is voor gekozen om voor de behandeling van een verzoek om naamswijziging van maximaal twee kinderen het bedrag van 835 euro te heffen en bij drie of meer kinderen het bedrag van 1.670 euro. De tarieven dekken niet in alle gevallen de kosten die de Dienst Justis maakt.
Hoe moet de zin «Een A- of B-verzoek gaat voor een C1-verzoek. U kunt een C1-verzoek alleen indienen wanneer u niet aan de voorwaarden voldoet van een A- of B-verzoek.» geïnterpreteerd worden?
Uitgangspunt is dat als iemand geslachtsnaamswijziging wil dat alleen kan op de gronden genoemd in de artikelen 1 tot en met 5 van het Besluit geslachtsnaamswijziging (de zogenoemde A- en B-verzoeken). In uitzonderingsgevallen waarin niet aan de voorwaarden voor een A- of B-verzoek wordt voldaan, kan een beroep op de hardheidsclausule worden gedaan (C-verzoek). In dat geval moet de verzoeker onderbouwen dat het achterwege blijven van geslachtsnaamswijziging zijn of haar lichamelijke of geestelijke gezondheid in ernstige mate schaadt.
Klopt het dat wanneer iemand met een niet Nederlands klinkende achternaam een verzoek tot achternaamwijziging doet omdat deze persoon als kind door beide ouders is misbruikt die hiervoor niet onherroepelijk veroordeeld zijn, deze persoon niet in aanmerking komt voor een C1-verzoek (psychologische hinder) maar een B6-verzoek (een niet Nederlands klinkende achternaam wijzigen) in moet dienen?
In een geval waarin zowel sprake is van een niet Nederlands klinkende naam (B6) als waarin wordt voldaan aan de voorwaarden van de hardheidsclausule (C1), wordt betrokkene in de gelegenheid gesteld om een B6-verzoek in te dienen. De reden daarvoor is dat voor een B6-verzoek geen rapport van een onafhankelijk psychiater of psycholoog hoeft te worden overgelegd hetgeen voor betrokkene minder belastend kan zijn. Echter, als betrokkene dat wenst kan ook een beslissing op grond van een C1-verzoek worden genomen.
Zoals bij vraag 11 reeds aangegeven, is het uitgangspunt dat als iemand geslachtsnaamswijziging wil, dat alleen kan op de gronden genoemd in de artikelen 1 tot en met 5 van het Besluit geslachtsnaamswijziging (de zogenoemde A- en B-verzoeken). In uitzonderingsgevallen waarin niet aan de voorwaarden voor een A- of B-verzoek wordt voldaan, kan een beroep op de hardheidsclausule worden gedaan (art. 6 Besluit; C-verzoek).
Klopt het dat wanneer iemand als kind is misbruikt door zijn/haar vader die hiervoor onherroepelijk veroordeeld is met medeweten van de moeder die hiervoor niet onherroepelijk veroordeeld is en deze persoon de achternaam van zijn/haar vader wil wijzigen, deze persoon niet de achternaam van zijn/haar moeder aan hoeft te nemen maar ook kan kiezen voor bijvoorbeeld een geslachtsnaam die nog niet in Nederland voorkomt en die Nederlands klinkt?
Ja, dat klopt. In gevallen waarin een beroep op de hardheidsclausule wordt gedaan geldt in beginsel een vrije keuze van de nieuwe achternaam. In de praktijk wordt toepassing gegeven aan het algemene in artikel 1 lid 2 Besluit geslachtsnaamwijziging neergelegde uitgangspunt dat wijziging bij voorkeur geschiedt door omzetting van enkele letters of door toevoeging van een voor- of achtervoegsel. Wanneer dit niet mogelijk of wenselijk is, dan geschiedt wijziging door het kiezen van een andere geslachtsnaam. De andere geslachtsnaam kan ook een geslachtsnaam zijn die nog niet in Nederland voorkomt en die Nederlands klinkt.
Hoe loopt de procedure van een achternaamwijziging wanneer er sprake is van incest, zowel in het geval dat er sprake is van een onherroepelijke veroordeling als in het geval dat hiervan geen sprake is? Hoe wordt in beide gevallen omgegaan met de kosten van de achternaamwijziging?
Als achternaamwijziging wordt verzocht in een geval waarin sprake is van een onherroepelijke veroordeling voor incest, neemt de Dienst Justis op basis van die veroordeling aan dat er sprake is van psychische hinder en kan een beroep op de hardheidsclausule worden gedaan. Het overleggen van de onherroepelijke veroordeling is voldoende om de naamswijziging in te kunnen willigen. Er zijn dan geen leges verschuldigd. In geval er geen onherroepelijke veroordeling ligt, moet verzoeker onderbouwen dat er sprake is van psychische hinder door een rapport te overleggen van een onafhankelijke psycholoog of psychiater.
Zoals ik vandaag in een brief aan uw Kamer heb laten weten, vind ik dat dat eenvoudiger moet kunnen. Ik ben voornemens de werkwijze in deze gevallen aan te passen, zodat het slachtoffer zelf medische stukken kan overleggen waaruit blijkt dat er sprake is van geestelijke of lichamelijke hinder. Het moeten dan wel stukken zijn van een BIG-, NIP- of NVO- geregistreerde behandelaar die een registratie heeft die ziet op de bevoegdheid om een diagnose te stellen ten aanzien van psychische stoornissen. Anders dan voorheen kunnen dat ook stukken van de eigen behandelaar zijn. Daardoor worden een mogelijk psychische belasting en eventuele vertraging in het proces weggenomen. Aan de hand van de overgelegde documenten wordt vervolgens het verzoek beoordeeld en wordt de reguliere procedure gevolgd. Zoals in de brief van vandaag gemeld, ben ik eveneens voornemens om voor slachtoffers van incest die een beslissing kunnen overleggen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven waarbij een uitkering is toegekend, de naamswijziging gratis te maken.
Bent u bereid de procedure van een achternaamwijziging bij incest te vereenvoudigen en te versnellen? Zo ja, hoe gaat u hier zorg voor dragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u toelichten wie een andere belanghebbende is in het geval van een naamswijziging? Zijn beide ouders bijvoorbeeld een belanghebbende indien een meerderjarige een achternaamwijziging vraagt ook in gevallen van C-verzoeken? Zo ja, acht u dat redelijk?
In artikel 7 van het Besluit geslachtsnaamswijziging is vermeld wie voorafgaand aan het nemen van een besluit op een verzoek om naamswijziging moeten worden gehoord. In artikel 1:7 lid 6 BW is bepaald wie schriftelijk worden geïnformeerd over het voornemen om tot naamswijziging over te gaan. Als een meerderjarige een achternaamwijziging vraagt op grond van artikel 6 van het Besluit (C-verzoek), worden zijn of haar ouders hier niet over gehoord en ook niet over geïnformeerd. De ouder wiens naam betrokkene wil krijgen wordt na afronding van de procedure wel geïnformeerd.
Wat vindt u ervan dat wanneer iemand niet voldoet aan de eisen voor een A-verzoek of B-verzoek en er geen sprake is van een C2- of C3-verzoek enkel door middel van psychologische hinder (C1) een verzoek kan worden gedaan? Vindt u het rechtvaardig dat wanneer twee personen met de wens hun achternaam te wijzigen, die feitelijk hetzelfde hebben meegemaakt qua misbruik zonder onherroepelijke veroordeling, bij Justis komen maar dat slechts één gebruik heeft moeten maken van de zorg een psycholoog, alleen deze persoon haar of zijn achternaam kan wijzigen?
In de gevallen waarin geen onherroepelijke veroordeling heeft plaatsgevonden moet nu nog een onafhankelijk (BIG-geregistreerde) psycholoog of psychiater een rapport opstellen waaruit blijkt dat het uitblijven van de naamswijziging de lichamelijke of geestelijke gezondheid van betrokkene ernstig zal schaden. Dat geldt zowel voor verzoekers die gebruik gemaakt hebben van de zorg van een psycholoog als voor verzoekers die dat niet hebben gedaan. Overigens, zoals ik vandaag in mijn brief heb aangekondigd, wil ik die procedure vereenvoudigen.
Hoe kijkt u tegen de mogelijkheid aan de lat voor achternaamwijziging lager te leggen bijvoorbeeld door een achternaamwijziging als grond toe te voegen op basis van «zwaarwegend persoonlijk belang»?
Het criterium «zwaarwegend persoonlijk belang» is een subjectief criterium. Ik ben geen voorstander van het invoeren van een dergelijk subjectief criterium. Dit criterium is lastig te objectiveren, daarmee lastig uitvoerbaar en werkt rechtsongelijkheid in de hand.
Herinnert u zich de toezegging gedaan tijdens het algemeen overleg, gehouden op 16 mei 2018, over Personen- en familierecht dat u een reactie zou geven op het onderzoeksrapport «Geslachtsnaamwijziging na incest. Een juridisch onderzoek naar de knelpunten in de procedure tot wijziging van de geslachtsnaam voor slachtoffers van incest»?3 Wanneer kan de Kamer deze reactie verwachten?
Ja, vandaag heb ik uw Kamer per brief hierover geïnformeerd.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden?
Ja. De vragen 6 en 7 en de vragen 14 en 15 heb ik gelet op hun samenhang samen beantwoord.
Het wijzigen van de achternaam na incest |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Je naam wijzigen na incest is moeilijk en duur»?1
Vandaag heb ik een brief aan uw Kamer gestuurd waarin ik uiteen heb gezet dat ik in dit soort gevallen de procedure voor geslachtsnaamswijziging wil vereenvoudigen.
Vindt u het nog steeds terecht en nodig dat mensen die van hun achternaam af willen, omdat het dezelfde naam is als die van de vader, broer of oom die incest pleegde, te maken krijgen met een belastend psychisch onderzoek, een procedure die wel een jaar kan duren omdat beide ouders belanghebbende zijn en dus inspraak hebben en hiervoor 835 euro aan kosten moeten betalen? Zo ja, waarom?
In gevallen waarin sprake is geweest van incest en een onherroepelijke veroordeling heeft plaats gevonden, is het overleggen van die onherroepelijke veroordeling voldoende om tot naamswijziging over te gaan. In gevallen waarin er geen onherroepelijke veroordeling heeft plaatsgevonden, kan naamswijziging plaatsvinden indien betrokkene aantoonbare lichamelijke of geestelijke hinder ondervindt als gevolg van zijn of haar geslachtsnaam. Ik ga de werkwijze in deze gevallen aanpassen, zodat het slachtoffer zelf medische stukken kan overleggen waaruit blijkt dat er sprake is van lichamelijke of geestelijke hinder. Het moeten dan wel stukken zijn van een BIG-, NIP- of NVO- geregistreerde behandelaar die een registratie heeft die ziet op de bevoegdheid om een diagnose te stellen ten aanzien van psychische stoornissen. Anders dan voorheen kunnen dat ook stukken van de eigen behandelaar zijn. Daardoor worden een mogelijk psychische belasting en eventuele vertraging in het proces weggenomen.
De Dienst Justis handelt deze verzoeken om naamswijziging in 99% van de gevallen af binnen de wettelijke beslistermijn van 20 weken. Anders dan verondersteld, worden de ouders van een meerderjarige verzoeker in het geval van een beroep op de hardheidsclausule niet gehoord voorafgaand aan het te nemen besluit.
Voor wat betreft de kosten verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat informatie over het vervallen van de leges, wanneer er sprake is van naamswijzigingsaanvraag door een slachtoffer van wie de naamgever onherroepelijk is veroordeeld wegens een misdrijf gepleegd tegen familieleden in de tweede graad, tegen zijn/haar levensgezel of tegen de levensgezel van zijn/haar familielid in de eerste of de tweede graad,2 duidelijk en vindbaar moet zijn op de website en brochure van Justis zodat mensen deze informatie mee kunnen nemen in hun overweging tot het besluit van een naamswijziging? Bent u bereid er voor te zorgen dat deze informatie duidelijk en expliciet vindbaar te maken, teneinde de transparantie over de kosten van naamswijzigingen te vergroten?
Ja, ik zal de Dienst Justis vragen ook de betreffende informatie makkelijker vindbaar te maken voor burgers.
Waarom is slechts bij onherroepelijke veroordelingen van de dader de procedure eenvoudiger en gratis?
In gevallen waarin een onherroepelijke veroordeling heeft plaatsgevonden, heeft de rechter het daderschap en daarmee ook het slachtofferschap vastgesteld. Door de Dienst Justis wordt in die gevallen aangenomen dat er sprake is van psychische hinder. In gevallen waarin het niet tot een onherroepelijke veroordeling is gekomen, moet de Dienst Justis op een andere wijze kunnen vaststellen dat er sprake is van psychische hinder. Dat kan aan de hand van een verklaring van een onafhankelijk psycholoog of psychiater. Zoals ik vandaag in een brief aan uw Kamer heb laten weten, vind ik dat dat eenvoudiger moet kunnen. Zie hiervoor het antwoord op vraag 2 waarin ik een en ander heb toegelicht.
Voor wat betreft de kosten verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 7.
Deelt u de constatering dat het vaak, om wat voor reden dan ook, niet tot een onherroepelijke veroordeling komt terwijl dat lang niet altijd wil zeggen dat er geen sprake is van incest en slachtofferschap?
Ik kan deze constatering in zijn algemeenheid niet onderschrijven. Eenduidige cijfers over het aantal gevallen waarin een melding of aangifte van incest niet tot een onherroepelijke veroordeling leidt, zijn helaas niet voorhanden. Dit wordt als zodanig niet geregistreerd door de politie of de rechtspraak.
Bent u daarom bereid te overwegen of hier versoepeling plaats kan vinden van deze criteria, omdat de gevolgen van deze ingewikkelde en dure procedure schrijnend zijn voor de slachtoffers?
Ik neem aan dat uw vraag ziet op de naamswijzigingsprocedure. Zoals ik vandaag in een brief aan uw Kamer heb laten weten, pas ik mijn beleid aan. Kortheidshalve verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 waarin ik een en ander heb toegelicht.
Wilt u bijvoorbeeld overwegen of het doen van een serieuze aangifte voldoende zou kunnen zijn voor het gratis kunnen wijzigen van de achternaam, of bijvoorbeeld door de gezinsleden vrij te stellen van deze hoge kosten bij een soortgelijk verzoek tot naamswijziging? Zo nee, waarom niet?
Als de dader onherroepelijk is veroordeeld, hoeft diens slachtoffer geen leges te betalen voor naamswijziging. De vrijstelling van de leges past in het beleid waarin de overheid slachtoffers van ernstige criminaliteit ondersteunt. Ik meen dat slachtoffers in vergelijkbare gevallen waarin het (nog) niet tot een onherroepelijke veroordeling is gekomen, ook vrijgesteld moeten worden van betaling van leges. Om vrijstelling te kunnen verlenen moet vastgesteld kunnen worden of betrokkene slachtoffer is. Als voorwaarde stellen dat aangifte is gedaan, acht ik daartoe niet toereikend; na de aangifte volgt het tactische onderzoek waarbij de waarheidsvinding centraal staat. Dat onderzoek kan andere inzichten opleveren.
Ik heb bij de aanpassing van mijn beleid besloten om aansluiting te zoeken bij de criteria van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Een naamswijziging is voor slachtoffers van incest ook gratis als door het Schadefonds een uitkering is toegekend. Het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft door die uitspraak betrokkene erkenning gegeven als slachtoffer. Daarvoor is een onherroepelijke veroordeling geen vereiste.
Bodyguards die nodig zijn om vrouwen te begeleiden naar een abortuskliniek |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gratis bodyguards voor vrouwen die abortus laten plegen»?1
Ja.
Wat vindt van dit initiatief van «De Bovengrondse» en «Het Humanistisch Verbond»?
Deze organisaties zijn in beginsel vrij om een dergelijk initiatief op te zetten, uiteraard dienen zij zich daarbij net als iedereen aan de wet te houden.
Hoe vindt u het dat ongewenst zwangeren bodyguards nodig hebben wanneer zij een abortuskliniek bezoeken? Bent u het eens dat dit onwenselijk is? Hoe vindt u het dat de bescherming van deze vrouwen in handen ligt van vrijwilligers?
Vrouwen moeten in alle vrijheid een zwangerschapsafbreking kunnen overwegen en toegang hebben tot abortuszorg. In mijn eerdere antwoorden op Kamervragen en commissieverzoeken over anti-abortus demonstraties bij abortusklinieken heb ik aangegeven het zeer kwalijk te vinden als vrouwen die op het punt staan een abortuskliniek te bezoeken worden lastiggevallen. Ik zou het betreuren wanneer vrouwen het nodig achten om de abortuskliniek met een buddy te bezoeken vanwege demonstraties bij de kliniek. Het is aan de burgemeester om demonstraties in goede banen te leiden, en daarbij in het kader van de bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden ook de veiligheid van deze vrouwen in acht te nemen, zoals ik ook aangaf in mijn eerdere commissiebrief en beantwoording van de Kamervragen hierover.2 3 De burgemeester bepaalt, zo nodig na overleg in de lokale driehoek in hoeverre inzet van de politie daarvoor noodzakelijk is.
Bent u van plan om maatregelen te nemen tegen anti-abortus demonstranten die zich, volgens het artikel, steeds militanter opstellen?
Of maatregelen noodzakelijk en gerechtvaardigd zijn, is afhankelijk van alle relevante feiten en (plaatselijke) omstandigheden, en daarmee een beoordeling die alleen lokaal door de burgemeester kan worden gemaakt. De uitkomst van die afweging kan per geval verschillen. De afgelopen tijd heb ik overleggen met de gemeenten en abortusklinieken gehad. Voor de uitkomsten van deze bijeenkomst verwijs ik u graag naar de brief die hierover verstuurd is naar de Tweede Kamer5 en het debat dat ik met uw Kamer hierover heb gevoerd op 11 juni jl.
Welke aanvullende maatregelen nemen gemeenten inmiddels om bezoekers van abortusklinieken tegen demonstranten in bescherming te nemen? Acht u dit voldoende? Wordt het tijd om aanvullende maatregelen te nemen?
Zie antwoord vraag 4.
In uw antwoorden op eerder gestelde Kamervragen gaf u aan voor het zomerreces met gemeenten en abortusklinieken in gesprek te gaan. Heeft dit gesprek inmiddels plaatsgevonden? Zo ja, wat is daar uitgekomen?2
Zie antwoord vraag 4.
De plaatsing van ex-gedetineerden in een woonwijk in Arnhem |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Komst zorgmijders naar Paasbergflat zorgt voor onrust in Arnhemse wijk»1 en «Stichting Onderdak verrast gemeente Arnhem met plan voor Paasberg»?2
Ja.
Worden er door de Stichting Onderdak op de genoemde locatie, forensische klanten waaronder ex-gedetineerden opgevangen of mensen die op proefverlof zijn dan wel op basis van een andere justitiële titel? Zo ja, om hoeveel personen zal het gaan en worden deze personen door justitie aangemeld bij de stichting?
Stichting Onderdak is een zorgaanbieder die door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) gecontracteerd is voor de Forensische Zorg. Stichting Onderdak geeft aan dat er op 4 juni vijf personen met een forensische titel op de betreffende locatie verbleven. Deze personen zijn hier inderdaad door DJI geplaatst.
Begrijpt u dat er onrust onder buurtbewoners is of kan ontstaan als er zonder vooroverleg ex-gedetineerden of mensen die elders overlast hebben veroorzaakt in hun buurt worden gehuisvest? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp heel goed dat buurtbewoners zorgen hebben als zij niet tijdig geïnformeerd worden over de komst van een instelling met forensische patiënten in hun wijk. Het is voor het gevoel van veiligheid belangrijk dat duidelijk is wat voor instelling zich wil vestigen in een wijk, welke partijen daarbij betrokken zijn en hoe de veiligheid in de wijk gewaarborgd wordt. Het moet voor buurtbewoners en de gemeente dan ook transparant zijn welke plannen een dergelijke instelling heeft.
Goed contact tussen forensische instellingen en gemeenten is van groot belang. In het kader van de lokale openbare orde en veiligheid is het belangrijk voor een gemeente te weten welke doelgroep in de betreffende instelling verblijft. De gemeente dient op basis van die informatie bijvoorbeeld beslissingen te nemen over de inzet van wijkagenten. Instellingen voor forensische zorg hebben een eigen rol in het onderhouden van goede contacten met de gemeente waarin zij zijn gehuisvest. Uit contact met de Stichting en de gemeente blijkt dat dat in het onderhavige geval niet goed is verlopen. Om ervoor te zorgen dat zorgaanbieders actief en regelmatig in contact treden met gemeenten zal dit voortaan als verplichting opgenomen worden in de contracten tussen DJI en de forensische instellingen.
DJI onderhoudt nauw contact met de gemeente Arnhem en Stichting Onderdak over deze zaak. DJI heeft stichting Onderdak nadrukkelijk opgeroepen te zoeken naar een oplossing die werkbaar is voor de gemeente en recht doet aan de maatschappelijke onrust.
De gemeente Arnhem heeft met vertegenwoordigers van de wijkverenigingen van de drie omliggende wijken gesproken over de ontstane situatie, en heeft afgesproken de vertegenwoordigers van de wijkverenigingen in de ontwikkelingen te blijven betrekken. Tevens zijn omwonenden geïnformeerd middels een brief.
Deelt u de mening dat vooraf overleg moet hebben plaatsgevonden met de gemeente over de plaatsing van personen door de genoemde stichting? Zo ja, hoe komt het dat dit niet gebeurd is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de gemeente en de bewoners nu wel geïnformeerd gaan worden? Hoe gaat u er voor zorgen dat dit voortaan wel op tijd gaat gebeuren?
Zie antwoord vraag 3.
De inzet van private beveiligers bij de arrestantenzorg in Oost-Nederland |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de Nederlandse Politiebond (NPB) er bij de eenheidsleiding op heeft aangedrongen dat de onderbezetting in de arrestantenzorg in Oost-Nederland snel en structureel moet worden opgelost?1 Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ja. Het inhuren van ondersteunend personeel voor de flexibele opvang van tijdelijke hiaten in de bezetting of onverwachte piekmomenten is binnen de politie op zichzelf geen bijzonderheid en een mogelijkheid om flexibel in te kunnen spelen op veranderende omstandigheden. De kwaliteit van de arrestantenzorg door de Nederlandse politie is van hoge kwaliteit, wat onder meer blijkt uit de rapportages van de externe (internationale) toezichthouders. Om deze kwaliteit te waarborgen is een dergelijke maatregel soms noodzakelijk. De verzorging van arrestanten dient immers 24/7 gewaarborgd te zijn. De inhuur van externe medewerkers in de politie-eenheid Oost-Nederland betreft een tijdelijke maatregel en deze medewerkers worden alleen ingezet voor ondersteunende taken.
De veiligheid van alle medewerkers en van de ingesloten personen staat daarbij voorop. De leiding van de politie-eenheid neemt de zorgen bij de arrestantenverzorgers serieus en werkt momenteel tezamen met de medewerkers aan een bestendige en structurele oplossing.
Klopt het dat in plaats van getraind en gekwalificeerd personeel gekozen wordt private beveiligers voor de arrestantenzorg in te zetten? Zo ja, waarom? Klopt het dat het private beveiligers aan bevoegdheden en mogelijkheden ontbreekt om adequaat in te staan voor de veiligheid en de beveiliging van arrestanten, arrestantenverzorgers en zichzelf? Zo ja, wat vindt u dan van de signalen van de werkvloer dat de beperkte inzet van taken die private beveiligers op zich kunnen nemen niet gaat helpen bij het aanpakken van de geconstateerde onderbezetting? Zo nee, waarom niet?
De externe inhuur voor de arrestantenzorg in de politie-eenheid Oost-Nederland wordt alleen ingezet voor ondersteunende taken en is een tijdelijke maatregel waarvan gebruik wordt gemaakt indien er sprake is van een operationele noodzaak (zie ook mijn antwoord bij vraag 1). In die zin is de constatering correct dat de inzet van beveiligingsmedewerkers in ondersteunende taken niet bijdraagt aan een structurele oplossing van de onderbezetting. Dit geldt ook voor de eventuele inzet van medewerkers uit de basisteams.
De medewerkers van het externe beveiligingsbedrijf mogen geen ambtshandelingen verrichten en hebben hiervoor een duidelijke werkinstructie. Zij werken onder leiding van gekwalificeerde arrestantenverzorgers van de politie. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling van de eenheid Oost-Nederland om structureel beveiligingsmedewerkers in te zetten in de arrestantenzorg.
Kunt u precies aangeven of en zo ja, in welke mate andere regio’s kampen met onderbezetting in de arrestantenzorg? Hebben zich inmiddels incidenten voorgedaan die kunnen worden herleid tot het tekort aan voldoende getraind en gekwalificeerd personeel? Deelt u de mening dat het risico op incidenten aanzienlijk toeneemt als wordt doorgegaan met het niet toekennen van verlofverzoeken, het inzetten van personeel buiten het eigen arrestantencomplex en het morrelen aan de mogelijkheden om werk te combineren met het privéleven? Zo nee, waarom niet?
Gezien het korte tijdsbestek waarop uw Kamer heeft verzocht om deze vragen te beantwoorden kan ik op deze termijn hierop geen sluitend antwoord geven. Wel kan ik stellen dat de politie in een aantal politie-eenheden gebruik maakt van de inhuur van externe beveiligingsbedrijven. Het gaat in ieder geval om de eenheden Limburg, Oost-Nederland, Den Haag, Noord-Holland en Rotterdam. In mijn brief van 12 november 2018 heb ik u overigens geïnformeerd over de € 91 miljoen die ik beschikbaar heb gesteld om met tijdelijke maatregelen de inzetbaarheid te vergroten.2 Dit zou bijvoorbeeld via de inhuur van externe medewerkers kunnen. Het beeld is dat de inhuur voor deze functies in de eenheid Oost-Nederland eind 2019 verminderd zal zijn door onder meer het invullen van vacatures.
Waardoor wordt de huidige onderbezetting in de arrestantenzorg veroorzaakt? Wat vindt u van het verwijt van de NPB dat eerder te weinig is geïnvesteerd in het opleiden en inzetten van voldoende politiecapaciteit?
Oorzaken van de onderbezetting zijn onder meer de uitstroom, lopende vacaturevervulling en vacatures die deels vooralsnog niet worden ingevuld door de aantrekkende arbeidsmarkt. Soms is er sprake van een intensivering van een bepaalde taak, zoals bij de afname van celmateriaal ten behoeve van DNA-onderzoek (deze taak mag alleen door politiemedewerkers worden uitgevoerd) of zijn er incidentele oorzaken van een (veelal tijdelijke) toename van het werkaanbod binnen de arrestantenzorg, waardoor extra ondersteuning nodig is. Het op peil houden van de personele bezetting door gekwalificeerde medewerkers op de negen locaties binnen de eenheid Oost-Nederland resulteert momenteel in een hoge werkdruk en extra reisbewegingen. De eenheid Oost-Nederland zet ook bij haar structurele oplossing voor de huidige onderbezetting in op het blijvend investeren in het opleiden en inzetten van voldoende politiecapaciteit.
Welke maatregelen stelt u voor om het aantal getrainde en gekwalificeerde arrestantenverzorgers op niveau te krijgen? Welke meetbare doelstellingen stelt u daarbij voor?
Voor mij is van belang dat de taakuitvoering in de arrestantenzorg op het gewenste niveau geschiedt. Ik heb geen aanleiding hieraan te twijfelen. Er zijn overigens verschillende toezichthouders die toezien op de kwaliteit van de arrestantenzorg. De politie heeft oog voor de continuïteit in de bedrijfsvoering en voor de positie van de medewerkers. Gezien de aard van de taakuitvoering (zie ook mijn antwoord bij vraag 1) zullen er soms momenten ontstaan waarbij inhuur noodzakelijk is, en dat zal ook in de toekomst niet kunnen worden uitgesloten.
De politie hanteert als uitgangspunt het op orde hebben van de personele formatie en bezetting. Dit geldt ook binnen de arrestantenzorg met eigen medewerkers. Elke politie-eenheid spant zich ten volle in om te komen tot het invullen van bestaande vacatures, het opleiden van (nieuwe) medewerkers en het behouden van bestaande medewerkers. De politie beschouwt het werken binnen de afdelingen Arrestantentaken als een vak, waarvoor gericht moet worden opgeleid.
Bent u bereid deze vragen nog voor het algemeen overleg politie van 21 mei 2019 te beantwoorden?
Ja.
Mannen die vluchten voor huiselijk geweld en daardoor het contact met hun kinderen kwijtraken |
|
René Peters (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat per jaar tientallen mannen die vluchten voor huiselijk geweld het contact met hun kinderen kwijtraken, doordat de kinderen toegewezen worden aan moeder en moeder vervolgens bepaalt of vader zijn kind mag zien?1
Ja.
Hoeveel mannen verblijven er per jaar in een mannenopvang vanwege huiselijk geweld? Hoe groot is het percentage mannen dat kinderen meeneemt naar de opvang?
De meest recente cijfers over het gebruik van de vrouwenopvang zijn afkomstig van de Federatie Opvang en hebben betrekking op het jaar 20182. Daaruit blijkt dat in 2018 ruim 16.500 personen een beroep hebben gedaan op de opvang. Het gaat om zo’n 12.000 vrouwen, 200 mannen en 4.500 kinderen. Uit die cijfers blijkt niet hoeveel kinderen met hun moeder dan wel met hun vader in de opvang zaten. Ik heb van de Federatie Opvang begrepen dat het merendeel van de kinderen in de opvang met de moeder meekomt.
Hoeveel vrouwen verblijven er per jaar in een vrouwenopvang vanwege huishoudelijk geweld? Hoe groot is het percentage vrouwen dat kinderen meeneemt naar de opvang?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het beeld dat vrouwen na een (v)echtscheiding over het algemeen meer bescherming lijken te genieten dan mannen en dat mannen hierdoor het contact met hun kinderen ongewild kunnen kwijtraken?
Ik beschik niet over informatie die het beeld zoals verwoord in de vraag zonder meer kan bevestigen. Zowel mannen als vrouwen kunnen na een scheiding het contact met hun kinderen kwijtraken.Belemmeringen in het contact komen vaak voort uit conflicten tussen de ouders onderling. Dit mag echter geen reden zijn dat het kind het contact met de ouder kwijtraakt na een scheiding.
Uitgangspunt is dat kinderen hun beide ouders moeten kunnen blijven zien, ook na een scheiding. Met het Programma Scheiden zonder Schade dat de Minister voor Rechtsbescherming en de Minister van Volksgezondheid uitvoeren, samen met de VNG, zetten we ons in om de schade bij kinderen als gevolg van de scheiding van hun ouders zoveel als mogelijk te beperken.
Deelt u de mening dat kinderen recht hebben op contact met beide ouders, dus ook met hun vader? Zo ja, bent u bereid dit probleem nader in beeld te brengen en passende maatregelen te nemen, zodat vaders die vluchten voor huiselijk geweld meer mogelijkheden krijgen om contact te houden met hun kinderen? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Blijvend contact met beide ouders is in het belang van een gezonde ontwikkeling van het kind. Met het oog op deze problematiek wordt op afzienbare termijn, mede ter uitvoering van de motie-Westerveld3, een expertteam opgericht, dat als opdracht krijgt om concrete oplossingen aan te reiken (Zie Voortgangsrapportage Scheiden zonder Schade4). Ik zal dit aspect van vaders die vluchten voor huiselijk geweld en als gevolg daarvan hun kinderen niet meer zien, onder de aandacht van dit expertteam brengen.
Het bericht ''Helft vrouwelijke journalisten heeft met bedreigingen te maken' NRC checkt' |
|
Joost Sneller (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht ««Helft vrouwelijke journalisten heeft met bedreigingen te maken» NRC checkt»?1
Ja
Bent u bekend met de conclusie uit het onderzoek Een onveilig klimaat2 door Marjolein Odekerken en Laura Das, waarin wordt gesteld dat bijna de helft van het aantal vrouwelijke journalisten te maken heeft gehad met bedreigingen of geweld in het kader van hun werk? Hoe duidt u deze conclusie?
Ik ben bekend met de conclusies uit het aangehaalde onderzoek. Bedreigingen, intimidaties en (gewelds)incidenten zijn onacceptabel. Voor journalisten, ongeacht hun geslacht, achtergrond of arbeidsmarktpositie, geldt dat in het bijzonder vanwege de belangrijke rol die zij vervullen in de vertegenwoordiging van het vrije woord. Het is onaanvaardbaar dat journalisten die hun werk uitvoeren, belemmerd worden in de uitvoering hiervan door de acties van anderen.
Hoe duidt u voorts de conclusie dat met name freelancers en/of journalisten met een migratieachtergrond kwetsbaar zijn en te maken te krijgen met bedreigingen, intimidaties of geweld in het kader van hun werk? Deelt u de zorgen dat deze bedreigingen de persvrijheid van deze groepen specifiek belemmert?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de aanbevelingen van Dr. Odekerken en Dr. Brenninkmeijer voortvloeiend uit het bovengenoemde onderzoek?3 Hoe duidt u deze aanbevelingen?
In reactie op de (beknopte) aanbevelingen zoals deze recent zijn gepubliceerd, kan ik u meegeven dat deze in lijn zijn met eerdere aanbevelingen die Dr. Odekerken en Prof. dr. Brenninkmeijer hebben gedaan naar aanleiding van hun onderzoek «Een dreigend klimaat».4 Deze aanbevelingen hebben geresulteerd in de oprichting van de Stuurgroep Agressie en Geweld tegen Journalisten en het op 19 juli 2018 door de Stuurgroep gesloten «Akkoord Stuurgroep Agressie en geweld tegen journalisten»5, waarin diverse maatregelen zijn aangekondigd om de positie van journalisten tegen geweld en agressie te versterken.
Zo zijn er in het akkoord maatregelen opgenomen die bijdragen aan de bescherming van journalisten, zoals trainingen over juridische mogelijkheden en het opvangen van slachtoffers in de eigen organisatie door middel van bijvoorbeeld psychische hulp. Andere maatregelen zijn gericht op het stimuleren van het doen van aangifte, zoals normstelling, standaardisering, mede namens het slachtoffer aangifte doen als werkgever/opdrachtgever en het onderhouden van de contacten met politie en justitie namens het slachtoffer.
In het akkoord zijn ook afspraken opgenomen die journalisten een speciale positie geven als er sprake is van agressie of een geweldsdelict. Zo is bijvoorbeeld afgesproken dat politie en OM prioriteit zullen geven aan opsporing en vervolging van agressie en geweld tegen journalisten.
Als er geen weerstand geboden kan worden door de journalist of de werkgever tegen een dreiging, kan het lokaal bevoegd gezag onder de werking van het Stelsel Bewaken en Beveiligen maatregelen nemen. Zij doet dit altijd op basis van dreiging en risico.
Deze en andere onderdelen van het akkoord worden verder uitgewerkt in het project «PersVeilig». Op 1 april jl. is de website van het project met een meldpunt voor bedreigde journalisten gelanceerd. Daarnaast is per 1 april jl. in de OM-aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen (2019A003) een paragraaf opgenomen over de mogelijkheid om hogere straffen te eisen bij agressie of geweld tegen journalisten.
Bovengenoemde maatregelen zijn gericht op de brede journalistieke doelgroep. In de brief van 12 juni 2018 die door de Minister van JenV mede namens mij is verstuurd aan uw Kamer, wordt aangegeven dat het aspect van bedreiging specifiek gericht op vrouwelijke journalisten en journalisten met een migratieachtergrond onder de aandacht van de Stuurgroep gebracht zou worden.6 Ik heb via de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) vernomen dat dit onderwerp binnen de Stuurgroep de aandacht heeft. In het Veiligheidsplan voor de Nederlandse media dat op verzoek van de Stuurgroep op dit moment wordt ontwikkeld en in het najaar zal worden gepubliceerd, wordt uitgebreid de kwetsbare positie van vrouwelijke journalisten en journalisten uit minderheidsgroepen behandeld. De kwetsbare positie van freelance journalisten wordt daarin ook belicht. Een concrete uitwerking van het specifieke beleid binnen het Veiligheidsplan en de te ontwikkelen trainingen, gericht op genoemde groepen, zal in het najaar als onderdeel van de totaalaanpak van de Stuurgroep gepresenteerd worden.
Kunt u uiteenzetten welke maatregelen er al bestaan om persveiligheid in het algemeen te waarborgen? Zijn daarvan maatregelen specifiek gericht op vrouwelijke journalisten, freelancers en/of journalisten met een migratieachtergrond? Op welke wijze komt deze problematiek aan bod binnen de Stuurgroep Geweld en Agressie tegen Journalisten?
Zie antwoord vraag 4.
Indien er geen maatregelen bestaan of geen extra inzet wordt gepleegd om persveiligheid voor specifiek vrouwelijke journalisten, freelancers en/of journalisten met een migratieachtergrond te waarborgen, bent u bereid dit aspect specifiek toe te voegen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat repressie niet meer voldoende is in drugsaanpak |
|
Vera Bergkamp (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederlandse drugsaanpak onhoudbaar»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het pleidooi van de Brabantse recherchechef, de heer R. de Groot, dat alleen repressie niet meer voldoende is?
Er is in het Nederlandse drugsbeleid geen sprake van een eenzijdig repressieve aanpak. Het drugsbeleid wordt gekenmerkt door een balans tussen volksgezondheids- en justitieaspecten. Daarbij is ook zeker aandacht voor preventie en ontmoediging van drugsgebruik. De Staatssecretaris van VWS heeft uw Kamer per brief van 25 april 2019 geïnformeerd over het (hard)drugspreventiebeleid.2 Het preventiebeleid zet stevig in op het voorkomen van gebruik en van de normalisering ervan binnen bepaalde groepen. De kern van het beleid is via zoveel mogelijk kanalen – ouders, gemeenten, scholen, professionals, horeca, organisatoren van evenementen en door informatievoorziening – zorgen dat jongeren en jongvolwassenen zich bewust zijn van de risico’s.
Het beleid wordt de komende jaren aangevuld met vijf nieuwe maatregelen. Eén van deze maatregelen is het ontwikkelen van innovatieve interventies, waarmee voorkomen wordt dat jongeren beginnen met drugsgebruik. Daarnaast is een wetswijziging van de Opiumwet in voorbereiding, waarmee in één keer veel gevaarlijke Nieuwe Psychoactieve Stoffen (NPS) kunnen worden verboden. Om het drugsgebruik van een aantal middelen, zoals GHB, XTC en lachgas, te ontmoedigen worden er specifieke maatregelen genomen.
Nog voor het zomerreces stuur ik uw Kamer een brief waarin ik inga op het beleid ten aanzien van de problematiek van de synthetische drugs, waaronder het handhavingsbeleid op festivals en evenementen, en de ontwikkelingen op het gebied van wetgeving.
Deelt u de analyse van de heer De Groot dat vanwege de grote winstmarges steeds meer criminelen toetreden tot die markt en dat eenmaal in die markt de kans dat ze ooit nog op een eerlijke manier hun geld verdienen heel klein is? Zo nee, waarom niet?
Hoewel er geen «harde» gegevens beschikbaar zijn over het aantal in de illegale drugsindustrie actieve criminelen, heb ik geen reden te twijfelen aan de analyse van de heer De Groot op dit punt. Het is bekend dat de drugshandel een lucratieve industrie is. Daarom zet ik stevig in op versterking en versnelling van de aanpak van ondermijning met een focus op de illegale drugsindustrie, de grootste aanjager van georganiseerde criminaliteit, en de criminele geldstromen. De versterking van die aanpak wordt ondersteund met financiële middelen, het ondermijningsfonds van € 100 mln. en € 10 mln. structurele gelden, en ondermijningswetgeving.
Deelt u de analyse van emeritus hoogleraar, de heer C. Fijnaut, dat met het verbod op het gebruik van drugs sprake is van een norm die in steeds mindere mate door de bevolking wordt gedeeld? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse drugsbeleid kent geen verbod op het gebruik van drugs. Bezit, productie en verkoop van middelen die in de Opiumwet staan, is wel verboden. Dit onderscheid dient te voorkomen dat mensen geen hulp zoeken als zij in de problemen komen als gevolg van drugsgebruik. Ik herken dat er binnen bepaalde groepen een zekere normalisatie van harddrugsgebruik plaatsvindt. Over deze normalisatie van drugs maak ik mij zorgen. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven zet het preventiebeleid onder andere stevig in op het voorkomen van gebruik van drugs en de normalisering van het gebruik. Voor de aanpak van de normalisering van drugs wordt samengewerkt met verschillende partijen. Van alle kanten proberen we bijvoorbeeld jongeren en jongvolwassenen te bereiken: via ouders, gemeenten, scholen, horeca, organisatoren van evenementen en door informatievoorziening. De Staatssecretaris van VWS heeft hiernaast het Trimbos-instituut gevraagd om samen met andere partijen een vernieuwde aanpak te ontwikkelen om te voorkomen dat jongeren beginnen met drugsgebruik en om normalisering tegen te gaan. Wij zullen de normalisering van drugsgebruik binnen bepaalde groepen ter discussie blijven stellen en ons blijven inzetten om de beoogde doelgroepen met de juiste boodschap te bereiken.
Deelt u de analyse van de heer Fijnaut dat handhaving van het drugsverbod onbedoeld leidt tot een ernstig neveneffect, namelijk een illegale markt die wordt bediend door criminele organisaties? Zo nee, waarom niet?
Een verbod op enig product leidt, als dat verbod overtreden wordt, per definitie tot een illegale markt. Harddrugs worden dermate schadelijk geacht voor mens en maatschappij, dat de overheid zich genoodzaakt heeft gezien de productie, distributie, verkoop etc. ervan te verbieden. Dit is een principe dat internationaal breed wordt onderschreven en is vastgelegd in internationale verdragen. Tegen criminele netwerken die dit verbod overtreden zullen wij als overheid altijd optreden.
Deelt u de analyse van de heer Fijnaut, dat de strijd tegen de georganiseerde misdaad zo'n grote prijs heeft dat de vraag opkomt of die aanpak nog wel houdbaar is? Zo nee, waarom niet?
Hoe de strijd tegen de georganiseerde misdaad gevoerd moet worden, is onderwerp van permanente discussie met alle partners in die aanpak. De aanpak van de georganiseerde misdaad is geen vaststaand gegeven: door middel van instrumenten als de vierjaarlijkse Veiligheidsagenda wordt deze aanpak zeer regelmatig tegen het licht gehouden en prioriteiten zo nodig anders gelegd.
Bent u van mening dat de huidige aanpak nog wel houdbaar is? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Het is voor het kabinet evident dát de strijd tegen de georganiseerde misdaad gevoerd moet worden. Dit kabinet investeert fors in de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Het kabinet investeert incidenteel 100 miljoen euro en structureel 10 miljoen euro in concrete projecten gericht op de aanpak van de drugsindustrie en bijbehorende geldstromen.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 6, zoekt het kabinet daarnaast in samenwerking met alle partners continu naar verbeteringen in de huidige aanpak.
Deelt u de opvatting van de heer De Groot dat teneinde het verdienmodel van de drugshandel succesvol aan te pakken een grondige evaluatie van aanpak en beleid nodig is? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet investeert in de aanpak van de harddrugsindustrie en de bijbehorende criminele geldstromen (zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7) en voert daarnaast een experiment uit met een gesloten cannabisketen om te bezien of het mogelijk is die keten te sluiten en wat de effecten zijn op de criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid. Deze beide beleidstrajecten worden grondig gemonitord en geëvalueerd. Op grond van de bevindingen die daaruit volgen kunnen door het dan zittende kabinet beslissingen over de toekomst van het beleid worden genomen.
Bent u bereid, zoals de heer De Groot suggereert, een brede commissie van wetenschappers in te stellen die moet adviseren of regulatie of legalisatie in Europees verband een oplossing van het probleem vormt? Zo nee, waarom niet?
In het regeerakkoord staat opgenomen dat wij als kabinet een experiment starten met een gesloten cannabisketen, om te bezien wat de effecten zijn op de criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid. Hier wordt momenteel uitvoering aan gegeven. Dit experiment past binnen een voorzichtige internationale trend om anders te kijken naar de regelgeving voor cannabis.
Over harddrugs zoals XTC bestaat een internationale consensus dat ze een onaanvaardbaar risico voor mens en maatschappij vormen. Daarom staan ze in Nederland op lijst I van de Opiumwet. Het in het leven roepen van een commissie acht ik dan ook niet opportuun.
De Nederlandse drugsaanpak |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederlandse drugsaanpak onhoudbaar»?1
Ja.
Deelt u de analyse van de genoemde recherchechef dat de huidige aanpak van de zware georganiseerde misdaad niet meer afdoende is om de problemen te bestrijden? Zo ja, waarom en wat gaat u anders doen? Zo nee, waarom niet?
Hoe de strijd tegen de georganiseerde misdaad gevoerd moet worden, is onderwerp van permanente discussie met alle partners in die aanpak. De aanpak van de georganiseerde misdaad is geen vaststaand gegeven: door middel van instrumenten als de vierjaarlijkse Veiligheidsagenda wordt deze aanpak zeer regelmatig tegen het licht gehouden en prioriteiten zo nodig anders gelegd.
Deelt u de opvatting van de recherchechef dat een grootschalig onderzoek nodig is waarbij wetenschappers zouden moeten adviseren of regulatie of legalisatie in Europees verband een oplossing van het probleem vormt? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dit entameren? Zo nee, waarom niet?
Harddrugs, waar het hier over gaat, zijn middelen waarvan de afweging is gemaakt dat deze dermate schadelijk zijn voor mens en maatschappij, dat wij als overheid ons genoodzaakt zien de productie, distributie, verkoop etc. ervan te verbieden. Dit is een principe dat internationaal breed wordt onderschreven en is vastgelegd in internationale verdragen. Tegen criminele netwerken die dit verbod overtreden zullen wij als overheid altijd optreden.
Nog voor het zomerreces stuur ik uw Kamer een brief waarin ik inga op het beleid ten aanzien van de problematiek van de synthetische drugs, waaronder het handhavingsbeleid op festivals en evenementen, en de ontwikkelingen op het gebied van wetgeving.
In het regeerakkoord is opgenomen dat het kabinet een experiment start met een gesloten cannabisketen, om te bezien wat de effecten zijn op de criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid. Hier wordt momenteel uitvoering aan gegeven. Dit experiment past binnen een voorzichtige internationale trend om anders te kijken naar de regelgeving voor cannabis.
Over harddrugs zoals XTC bestaat een internationale consensus dat ze een onaanvaardbaar risico voor mens en maatschappij vormen. Daarom staan ze in Nederland op lijst I van de Opiumwet.Het in het leven roepen van een commissie die onderzoek gaat doen zoals wordt voorgesteld, acht ik dan ook niet opportuun.
Deelt u de mening dat meer gedaan moet worden aan preventie en ontmoediging van drugsgebruik? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De Staatssecretaris van VWS heeft uw Kamer per brief van 25 april 2019 geïnformeerd over het (hard)drugspreventiebeleid.2 Het preventiebeleid zet stevig in op het voorkomen van gebruik en van de normalisering ervan binnen bepaalde groepen. Dit is geen eenvoudige opgave en de inspanning vergt een lange adem. De kern van het beleid is via zoveel mogelijk kanalen – ouders, gemeenten, scholen, professionals, horeca, organisatoren van evenementen en door informatievoorziening – zorgen dat jongeren en jongvolwassenen zich bewust zijn van de risico’s. Het beleid wordt de komende jaren aangevuld met vijf nieuwe maatregelen. Een van deze maatregelen is het ontwikkelen van innovatieve interventies waarmee voorkomen wordt dat jongeren beginnen met drugsgebruik. Verder bereiden we ook een wetswijziging van de Opiumwet voor waarmee we in één keer veel gevaarlijke Nieuwe Psychoactieve Stoffen (NPS) kunnen verbieden. Om het drugsgebruik van een aantal middelen, zoals GHB, XTC en cocaïne, te ontmoedigen, worden er specifieke maatregelen genomen.
Het bericht ‘Kritiek op Saoedi’s? Dan dreigt gevaar’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kritiek op Saoedi’s? Dan dreigt gevaar»?1
Ja.
Heeft u contact gehad met de Noorse inlichtingendienst dan wel de Amerikaanse inlichtingendienst CIA over het gevaar dat journalisten lopen die kritisch zijn op het Saoedisch regime? Zo nee, bent u wel op de hoogte van het risico voor journalisten die kritisch zijn op het Saoedisch regime, en dat zij moeten oppassen voor hun veiligheid? Zo ja, wat is uw reactie daarop? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zorgen over de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië. De vrijheid van critici en andersdenkenden wordt ernstig beperkt. Dit geldt voor activisten, geestelijken en ook journalisten. De afgelopen jaren is vrijheid van meningsuiting verder onder druk komen te staan. Het meest duidelijke voorbeeld hiervan is de verschrikkelijke moord op journalist Jamal Khashoggi. Nederland spreekt met gelijkgestemde landen over de situatie in Saoedi-Arabië. De regering gaat in het openbaar niet in op concrete contacten tussen Nederlandse en buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Bent u bekend met de kritische commentaren en de inzet voor burgerrechten van de in Noorwegen woonachtige journalist İyad el-Baghdadi? Zo ja, valt dit naar uw mening onder de normale werkzaamheden van journalisten? Zo nee, waarom niet?
İyad el-Baghdadi is schrijver, journalist en mensenrechtenverdediger. El-Baghdadi heeft zich regelmatig kritisch uitgelaten over het democratische gehalte van de regeringen in de regio. Het kritisch volgen van ontwikkelingen in de regio behoort uiteraard tot het belangrijke werk dat journalisten, activisten en andere politieke commentatoren doen.
Bent u van mening dat journalisten, schrijvers en anderen die worden vervolgd voor het uitoefenen van hun recht op vrije meningsuiting, bescherming moeten krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kan deze bescherming invulling krijgen?
Vrijheid van meningsuiting is een voorwaarde voor een goed functionerende democratie en een vrije samenleving, en is daarom één van de Nederlandse mensenrechtenprioriteiten wereldwijd. Nederland zet zich via verschillende kanalen in voor de bescherming van de vrijheid van meningsuiting en de veiligheid van journalisten. Voorbeelden zijn de bilaterale gesprekken van de Mensenrechtenambassadeur, de aandacht die Nederland in multilateraal verband vraagt voor schendingen van die rechten, bijvoorbeeld in de Mensenrechtenraad, en activiteiten die Nederland steunt die bijdragen aan de versterking van het maatschappelijk middenveld.
Heeft u over het risico dat journalisten, schrijvers en anderen uit Saoedi-Arabië, die worden vervolgd voor het uitoefenen van hun recht op vrije meningsuiting, gesproken met uw Noorse en Europese ambtsgenoten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is er gesproken over een gezamenlijk strategie richting Saoedi-Arabië?
Nederland spreekt in bilateraal contacten en in Europees verband met regelmaat over de situatie in Saoedi-Arabië. De EU heeft gezamenlijke verklaringen afgelegd waarin de moord op journalist Khashoggi in de sterkste bewoordingen wordt afgekeurd en wordt opgeroepen tot grondig, transparant en geloofwaardig onderzoek en vervolging van de daders. Daarnaast hebben alle EU-lidstaten de verklaring van 7 maart jl. in de Mensenrechtenraad ondertekend, waarin de EU haar toenemende zorgen uitspreekt over de arrestaties en behandeling van (mensenrechten)activisten onder anti-terrorismewetgeving. Ook spreekt de EU zich regelmatig uit over het uitvoeren van de doodstraf in Saoedi-Arabië. Meest recentelijk werd dit gedaan door de EU-woordvoerder voor buitenland- en veiligheidsbeleid op 2 april en 24 april jl.
Wat is uw reactie op de waarschuwing van Baghdadi dat de fase waarin de Saoedische kroonprins kon worden gezien als een verlichte hervormer definitief voorbij is en nu een nieuwe fase is aangebroken van keiharde repressie? Heeft u hier contact over gehad met uw Noorse en Europese ambtsgenoten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u, al dan niet in multilateraal verband doen met deze waarschuwing?
Zoals beschreven in de Kamerbrief van 18 oktober jl. zijn er in Saoedi-Arabië verschillende ontwikkelingen zichtbaar. Een aantal van deze ontwikkelingen zijn positief. Zo zorgen de ingezette economische hervormingen voor een verbeterde positie van vrouwen in het land. De afgelopen jaren zijn honderdduizenden Saoedische vrouwen toegetreden tot de arbeidsmarkt. Nederland en de EU steunen verdere economische hervormingen vanuit de overtuiging dat een stabiel en economisch moderniserend Saoedi-Arabië goed is voor de stabiliteit in het land en de regio. Tegelijkertijd is er ook reden tot zorg. De ruimte voor mensenrechtenverdedigers, activisten en journalisten in Saoedi-Arabië is substantieel afgenomen. Ook heeft Nederland zoals bekend zorgen over de rol die Saoedi-Arabië speelt in de oorlog in Jemen. Nederland blijft daarom een kritische dialoog voeren met Saoedi-Arabië via bilaterale kanalen en in de daarvoor bestemde multilaterale fora en in goed overleg met Europese en andere gelijkgezinde landen.
Op welke wijze gaat u gehoor geven aan de oproep van Baghdadi aan Westerse landen om zich krachtig te weer stellen tegen het toenemende repressieve regime in Saoedi-Arabie?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u contact gehad met de Noorse regering en/of uw Europese collega’s over het voorstel om niet langer te investeren in Saoedi-Arabië? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hierover nader informeren?
Nederland is geen voorstander van een boycot of economische sancties tegen Saoedi-Arabië, waarvoor sowieso de benodigde brede internationale consensus zou ontbreken. Zie tevens het antwoord op vraag 5.
Het bericht 'Koppen rollen door crisis Politieacademie' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Koppen rollen door crisis Politieacademie»?1
Ja.
Herinnert u zich uw brief van 22 maart 2019 waarin u het rapport «Samen werken aan goed politieonderwijs en -onderzoek» aan de Kamer heeft aangeboden?2
Ja.
Kunt u aangeven in welke mate en in welk opzicht het door ABD Topconsult (pagina 15 en 16 van het rapport) geconstateerde gebrek aan integraliteit in de besturing van de Politieacademie ten grondslag heeft gelegen aan of beïnvloedend is geweest op de ontstane situatie in de top van de Politieacademie? In hoeverre gaat een nieuwe leiding van de Politieacademie met diezelfde problemen te maken krijgen? Welke veranderingen, bijvoorbeeld als het gaat om de mandaatregeling, worden er op korte termijn doorgevoerd om opnieuw deze problemen te voorkomen? Of is enkel sprake geweest van een incomptabilité de humeur?
Het geconstateerde gebrek aan integraliteit is inderdaad beïnvloedend geweest op de ontstane situatie binnen het directieteam van de Politieacademie.
De verbetervoorstellen zoals deze zijn beschreven in het rapport «Samen werken aan goed politieonderwijs en -onderzoek» worden momenteel nader uitgewerkt. Prioriteit heeft daarbij een nieuwe mandaatregeling waarbij de directeur van de Politieacademie verantwoordelijk is voor zowel het primaire proces als de bedrijfsvoering en een adequate wisselwerking tussen het Politiedienstencentrum (PDC) en de Politieacademie. Het streven is om de nieuwe mandaatregeling deze zomer gereed te hebben.
Klopt het dat de Politieacademie sinds enige jaren niet meer verantwoordelijk is voor de werving en selectie van nieuwe politieagenten? Welke organisatie voert die taken nu uit?
Sinds de wijziging van de Politiewet 2012 van 1 januari 2017 is de Politieacademie niet meer verantwoordelijk voor de werving en selectie van nieuwe politieagenten. Het Politiedienstencentrum voert die taken nu uit.
Klopt het dat kandidaten die tijdens de werving afvallen, tegen die beslissing in beroep kunnen gaan? Bij welke instantie kunnen zij in beroep gaan? Gebeurt dit in de praktijk ook daadwerkelijk? Om hoeveel gevallen gaat dit, afgezet tegen het totaal aantal personen dat betrokken wordt in een politieselectie?
Het besluit of iemand voldoet aan de selectienormen wordt ten allen tijde genomen door een selectieteam van de politie. Kandidaten kunnen niet in beroep gaan tegen deze beslissing. Kandidaten kunnen bij het hoofd van de afdeling van het betreffende selectieteam wel bezwaar maken tegen hun behandeling tijdens de selectie of hoe de procedure is verlopen. Er is een procedure waarin kandidaten kunnen aangeven en motiveren het oneens te zijn met een selectiebeslissing waarna aanvullend onderzoek kan worden gedaan. Dit aanvullende onderzoek kan leiden tot een heroverweging. Ik beschik niet over cijfers over hoe vaak dit gebeurt. Een kandidaat kan onder voorwaarden een herkansing krijgen op een selectieonderdeel zoals de sporttest, maar zal ook dan de norm zoals verwoord in de regelgeving Aanstellingseisen Politie moeten behalen. Van het afdwingen van toelating tot de politieopleiding is geen sprake. De opleiding is geen selectie-instrument, selectie vindt plaats voordat de opleiding start.
In wat voor soort gevallen is een beoordeling van wervingsfunctionarissen te bediscussiëren? Kun je een beslissing van een psycholoog ter discussie stellen en alsnog afdwingen dat je aan de opleiding gaat deelnemen? Kun je een score op een sporttest ter discussie stellen en alsnog afdwingen dat je aan de opleiding gaat deelnemen? In hoeverre wordt de opleiding an sich als een selectie-instrument gezien?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Vuurwerk afgestoken bij ArenA ondanks verbod' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Vuurwerk afgestoken bij ArenA ondanks verbod»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat er veel politie aanwezig was terwijl vuurwerk werd afgestoken, maar dat deze dienders niet hebben ingegrepen? Zo ja, kunt u aangeven waarom de politie niet heeft ingegrepen?
Bij elk politieoptreden wordt een afweging gemaakt tussen het belang van direct en zichtbaar optreden en het risico op escalatie. Er zijn situaties waarin er niet direct opgetreden kan worden tegen vuurwerk. Dat is bijvoorbeeld het geval als er in een menigte vuurwerk wordt afgestoken waardoor direct aanhouden niet mogelijk is of als politieoptreden leidt tot escalatie (openbare ordeverstoringen). In die gevallen wordt gepoogd om de daders op een later tijdstip aan te houden. De burgemeester van Amsterdam heeft mij laten weten dat in deze specifieke situatie is besloten om niet direct op te treden tegen het afsteken van vuurwerk in de menigte, vanwege de kans op escalatie met gevaar voor omstanders tot gevolg.
Kent u het programma «Samen sterk tegen vuurwerk» dat de clubs, de KNVB, de politie, het openbaar ministerie, de gemeenten en het Ministerie van Justitie en Veiligheid gezamenlijk hebben opgepakt? Vallen wedstrijden in het kader van de Champions League ook onder dit programma? Hoe kan het dat ondanks dit programma in zo massale mate in en rond de ArenA gebruik is gemaakt van vuurwerk, inclusief fakkels en toortsen?
Ja, het Projectplan Aanpak Vuurwerk in het Voetbal is op 20 december 2018 gelanceerd en tot stand gekomen in overleg met clubs, supporters, de KNVB, gemeenten, OM en mijn ministerie. Het streven is om de associatie tussen vuurwerk en voetbal uit te bannen. De kern van dit plan bestaat uit een verander- communicatie- en handhavingsstrategie.
Aan het gebruik van vuurwerk in stadions door supporters kleven significante gezondheids- en veiligheidsrisico’s en het gebruik is op grond van onder andere de huisregels verboden.
Buiten het stadion is (afgezien van de jaarwisseling) het afsteken van vuurwerk zonder vergunning verboden; dit geldt alleen niet voor de categorie F1-vuurwerk (kindervuurwerk). Ook wedstrijden in internationaal verband vallen onder dit regime.
Kunt u aangeven hoe club, KNVB en politie, indien er vuurwerk is afgestoken bij een voetbalwedstrijd, te werk gaan? Is daar een protocol voor ontwikkeld? Is er eenduidig beleid om te zorgen dat raddraaiers worden opgepakt of wordt per wedstrijd bekeken of de politie moet ingrijpen? Indien het laatste het geval is, kunt u aangeven op basis waarvan de politie besluit of zij al dan niet moet ingrijpen? Wordt na een wedstrijd actief opgespoord wie vuurwerk hebben afgestoken?
In het Kader voor Beleid Voetbal en Veiligheid is de taakverdeling tussen de verschillende partijen rond een voetbalwedstrijd vastgelegd.2 De betaald voetbal organisatie is verantwoordelijk voor de veiligheidssituatie in het stadion en het bijbehorende terrein. De politie is verantwoordelijk voor de openbare orde en veiligheid en is in beginsel niet aanwezig in het stadion.
Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen vuurwerk in de openbare ruimte en vuurwerk dat in het stadion (of het stadiongebied) wordt afgestoken. In het stadion geldt de volgende procedure bij nationale wedstrijden waarbij sprake is van grote hoeveelheden vuurwerk:
Volgens de richtlijn stadionverboden van de KNVB kan aan de dader van vuurwerkgerelateerde incidenten een stadionverbod van maximaal 60 maanden worden opgelegd.
Politie en OM zijn verantwoordelijk voor de handhaving op vuurwerk buiten het stadiongebied. OM en politie geven hoge prioriteit aan de opsporing en vervolging van de daders van voetbal gerelateerde delicten.
Bent u van mening dat het belangrijk is dat de politie, ook bij gelegenheden als deze, handhavend optreedt als het gaat om het vuurwerkverbod? Zo ja, wat vindt u ervan dat de politie blijkbaar niet heeft opgetreden toen er vuurwerk werd afgestoken bij de ArenA?
Ja. De politie treedt handhavend op als het gaat om het vuurwerkverbod. De politie maakt altijd een lokale inschatting van de situatie, om te beoordelen welke aanpak in die specifieke situatie het beste is, onder andere met betrekking tot de openbare orde. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven zijn er situaties denkbaar waarin er niet direct opgetreden kan worden. In dit geval is er een afweging gemaakt tussen het belang van direct optreden (aanhouden van de daders) en de kans op escalatie. Daarbij is de keuze gemaakt om niet direct op te treden omdat dit tot escalatie kon leiden. Dit doet politie onder het gezag van de burgemeester.
Het bericht ‘Onze veiligheid in eigen hand houden’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onze veiligheid in eigen hand houden»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het initiatief van een consortium van Nederlandse technologiebedrijven om te onderzoeken of er een Nationaal Veilig Communicatienetwerk (NVC) kan worden opgezet?
Ja.
Deelt u de mening van de initiatiefnemers dat het opzetten van een NVC noodzakelijk is door onder meer een toename van cybercriminaliteit en de steeds groter wordende invloed van buitenlandse providers? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Die meningen deel ik niet. Er zijn diverse actoren betrokken bij de weerbaarheid van vitale infrastructuur. De primaire verantwoordelijkheid voor de continuïteit en weerbaarheid van vitale processen ligt bij de vitale aanbieders zelf. Daarbij hoort het verkrijgen van inzicht in dreigingen en kwetsbaarheden, risico’s en het ontwikkelen en onderhouden van capaciteiten waarmee de weerbaarheid van vitale processen wordt verhoogd en geborgd. Het verantwoordelijke vakdepartement stelt algemene kaders vast voor de sectoren die onder haar verantwoordelijkheid vallen (in beleid of in wet- en regelgeving). De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voert regie en let daarbij vooral met en voor alle betrokkenen op samenhang, efficiëntie en effectiviteit van weerbaarheidsverhogende maatregelen. In samenwerking met de vitale aanbieders zorgen de vakdepartementen voor borging en controle op de capaciteiten op het gebied van vitale infrastructuur. In de besprekingen die continu in het kader van dit stelsel worden gevoerd, is nu geen behoefte naar voren gekomen die de noodzakelijkheid van een Nationaal Veilig Communicatiesysteem onderbouwt.
Hoe kwalificeert u de uitspraak van de initiatiefnemers dat ons hele systeem waarmee veiligheids- en hulpdiensten straks met elkaar communiceren bijna in Chinese handen is, terwijl de kennis en techniek gewoon in eigen land voorhanden is?
Ik heb uw Kamer op 26 april 2019 geïnformeerd over de beveiliging van het vernieuwde C2000.2 In deze brief heb ik aangegeven hoe er op verantwoorde wijze vervolg wordt gegeven aan de vernieuwing van het spraaknetwerk van C2000. In deze brief heb ik toegezegd een verkenning uit te voeren naar een oplossing die niet afhankelijk is van landen waarvan is vastgesteld dat ze een offensief cyberprogramma voeren tegen Nederlandse belangen. Ik zal uw Kamer hierover na de zomer informeren.
Deelt u de in het artikel aangedragen mening dat een NVC noodzakelijk is voor het veilig aansturen van de kritische infrastructuur van Nederland, privacy te kunnen waarborgen bij digitale gezondheidszorg, het betalingsverkeer beter te beschermen en het kunnen toestaan van onbemande voortuigen en vaartuigen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is er naar uw mening, aangezien de initiatiefnemers van het NVC aangeven dat het nationale netwerk kan dienen als back-up voor het C2000-netwerk en als extra capaciteit in geval van grootschalige calamiteiten, behoefte aan een extra back-up en extra capaciteit voor het C2000-netwerk? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het C2000-netwerk is toegerust om de hulpdiensten te ondersteunen, ook bij calamiteiten. Het vernieuwde C2000 krijgt de beschikking over een grotere capaciteit om onverwachte pieken in de belasting van het netwerk op te vangen. Bovendien kan, zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld bij brief van 26 april 2019,3 ieder netwerk uitvallen door een technische storing of langdurige stroomuitval. Voor dergelijke situaties hebben de operationele diensten (politie, brandweer, ambulancediensten en Koninklijke Marechaussee) continuïteitsplannen die tijdelijk in werking treden om de noodhulp aan burgers zo goed mogelijk te continueren.
Zijn er naar uw weten andere landen die experimenteren met een NVC of plannen hebben om een dergelijk netwerk op te zetten? Zo ja, welke landen zijn dit?
Ik ben op dit moment niet bekend met andere landen die experimenteren met een NVC of plannen hebben om een dergelijk netwerk op te zetten.
Hoe kwalificeert u de security audit van Xebia en het advies van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) van april 2019 waarin zij schrijven dat het onwenselijk is dat Nederland voor de uitwisseling van gevoelige informatie of voor vitale processen afhankelijk is van de hard- of software van bedrijven uit landen waarvan is vastgesteld dat ze een offensief cyberprogramma tegen Nederlandse belangen voeren, in relatie tot de oproep van de initiatiefnemers?
Het kabinet beziet op een zeer zorgvuldige en case-by-case-basis de risico’s ten aanzien van digitale producten. In mijn brief van 17 september 2018 heb ik u geïnformeerd dat ik specifiek voor het vernieuwde C2000 een security audit door het bedrijf Xebia heb laten uitvoeren alsook het Nationaal Bureau Verbindingsbeveiliging (NBV) van de AIVD om advies heb gevraagd.4 Ik heb uw Kamer op 26 april 2019 geïnformeerd over de uitkomsten van de beveiligingsonderzoeken naar het vernieuwde C2000.5
Het online bestellen van wapens en drugs |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat wapens en drugs via het vrije internet relatief makkelijk besteld kunnen worden?1
Ja, dat heb ik.
Heeft u eerder signalen ontvangen dat bijvoorbeeld vuurwapens ook op het vrije internet besteld kunnen worden? Zo ja, welke stappen heeft u gezet om dit tegen te gaan?
Ja. Het is niet ondenkbaar dat het bestellen van vuurwapens op het vrije internet mogelijk is. Als met het vrije internet wordt gedoeld op het «clear web»/ «deep web» dan is dit – gelet op de kenmerken van het internet – denkbaar, aangezien op social media platforms het goed mogelijk is om afgeschermde groepen of omgevingen te creëren waarin dezelfde anonimiteit als op het «dark web» kan worden gegenereerd.
In elk geval constateert de politie in de praktijk dat het al langere tijd mogelijk is geweest om binnen Europa onderdelen te bestellen via websites waarmee een nagenoeg volledig vuurwapen te maken is. Sommige onderdelen, denk aan een loop of een afsluiter, zijn soms lastiger te verkrijgen, maar kunnen ook op bestelling gemaakt worden. Het is in Nederland overigens een strafbaar feit om dergelijke onderdelen zonder vergunning (verlof of ontheffing) voorhanden te hebben. Hierop wordt gehandhaafd.
Met de implementatie van de herziene EU vuurwapenrichtlijn2 in de verschillende nationale wetgevingen van EU lidstaten zijn alle essentiële onderdelen van een vuurwapen in alle EU lidstaten vergunningsplichtig. Aangenomen mag worden dat essentiële onderdelen dan ook niet meer zo eenvoudig te bestellen zullen zijn.
Deelt u de mening dat het enorm zorgelijk is dat criminelen zowel op het dark web als op het vrije internet zo makkelijk hun gang kunnen gaan?
Wanneer de drempel om illegaal aan wapens en drugs te kunnen komen laag is, is dat zorgelijk. De opsporing in het digitale domein is besproken in het Algemeen Overleg Strafrechtelijke onderwerpen van 17 april jongstleden3. In dit Algemeen Overleg heb ik uw Kamer een brief toegezegd over aanpak van internetcriminaliteit en de dilemma’s daarbij. Deze brief verwacht ik dit najaar naar uw Kamer te verzenden. In deze brief zal ik nader op de problematiek in gaan.
Kunt u inzicht bieden in de effectiviteit van de huidige opsporingsmogelijkheden van online criminaliteit? Ziet u hier ruimte voor verbetering? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u dit onderzoek als voldoende aanleiding om de legitimatieplicht bij het versturen van pakketjes te heroverwegen? Zo nee, ziet u een alternatieve oplossing waardoor postbedrijven betere controle op de inhoud van pakketten kunnen uitvoeren?
Dit onderzoek van de programmamaker van Inside geeft geen aanleiding om legitimatieplicht bij het versturen van postpakketten te heroverwegen. Het betreft hier immers het ontvangen van postpakketten die verzonden zijn vanuit het buitenland.
Postbedrijven leveren op dit moment al een grote bijdrage. Deze bedrijven voeren zelfstandig en op eigen initiatief controles uit om medewerkers en processen te beschermen. Daarnaast verlenen zij expertise en deskundigheid binnen het publiek private samenwerkingsverband dat aan de orde kwam bij de beantwoording van uw vragen d.d. 5 april 2019. Binnen dit samenwerkingsverband wordt onderzocht hoe ondermijnende criminaliteit bestreden wordt door middel van een integrale aanpak. Op basis van gezamenlijke analyses wordt bekeken hoe in de breedte misbruik wordt gemaakt van postbedrijven.
Welke aanvullende maatregelen overweegt u om te verzekeren dat criminelen geen zware wapens en drugs kunnen laten thuisbezorgen in een handomdraai?
De aanpak van illegaal wapenbezit en -handel is als onderdeel van anti-ondermijning geprioriteerd in de Veiligheidsagenda 2019–2022. Om de ambitie uit de Veiligheidsagenda te kunnen realiseren wordt momenteel een actieprogramma opgesteld.
Kent u het bericht «Amby wil «jihadbruid» Aïcha niet in de buurt»?1 2
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Klopt het dat deze vrouw in 2014 is teruggekeerd naar Nederland na verblijf in een terroristisch gebied, maar mede door gebrek aan bewijs niet vervolgd is door het openbaar ministerie? Is er in dit soort gevallen toch mogelijk sprake van een verplicht deradicaliseringstraject en wordt dat in dit geval ook toegepast?
Zoals bekend is betrokkene teruggekeerd in 2014 en in Nederland aangehouden en verhoord. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft de zaak tegen betrokkene in mei 2015 geseponeerd wegens onvoldoende bewijs.
In dit soort gevallen wordt er geen verplicht deradicaliseringstraject opgelegd.
Deradicalisering kan alleen succesvol zijn als een persoon open staat voor verandering. Verplichte deelname aan een deradicaliseringstraject is dan ook niet zinvol. Wel is het mogelijk op vrijwillige basis een deradicaliseringstraject te starten bij bijvoorbeeld het Landelijk Steunpunt Extremisme (LSE).
Hoe en door welke autoriteit wordt bepaald waar een persoon, die is teruggekeerd uit een terroristisch gebied en mogelijk zelfs is veroordeeld voor het voeren van de jihad, mag wonen in Nederland? Is er wet- of regelgeving die bepaalt dat iemand met mogelijke radicale denkbeelden niet opnieuw in een kwetsbare omgeving in zijn of haar oude netwerk, in de oude woonplaats en/of wijk mag terugkeren? Zo nee, waarom niet?
Iemand die zijn straf heeft ondergaan kan zich vestigen waar hij wil. Bij een veroordeling kan in uiteenlopende stadia de rechter of het OM bijzondere voorwaarden opleggen, bijvoorbeeld een contactverbod met iemand uit het oude extremistische netwerk of een locatieverbod in het geval de ex-gedetineerde in de directe omgeving van slachtoffers of nabestaande woont of als terugkeer de openbare orde verstoort.
Tevens wordt ter voorbereiding op vrijlating in het multidisciplinaire casusoverleg bezien welke maatregelen getroffen moeten worden om de dreiging te minimaliseren. Onderdeel hiervan kan zijn dat wordt bekeken of er redenen zijn om op grond van de Tijdelijke Wet Bestuurlijke Maatregelen Terrorismebestrijding (hierna: Twbmt) een gebiedsverbod op te leggen zodat de beïnvloeding door de extremistische ex-gedetineerde kan worden tegengegaan.
Is het gebruikelijk een buurt op de hoogte te stellen van het plaatsen van een persoon die eerder verbleven heeft op terroristisch grondgebied? Zo nee, waarom niet? Wordt een burgemeester in zijn hoedanigheid als hoeder voor de openbare orde hierover ingelicht? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid biedt burgemeesters de mogelijkheid om via de informatievoorziening Bestuurlijke Informatie Justitiabelen (BIJ) tijdig geïnformeerd te worden over de terugkeer van (ex-)gedetineerden die onherroepelijk zijn veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf voor ernstige gewelds- of zedendelicten en van personen die zijn veroordeeld tot een tbs-maatregel met dwangverpleging of een verlengbare PIJ (Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen)-maatregel. De BIJ-regeling heeft tot doel om burgemeesters in staat te stellen, indien nodig, maatregelen te treffen in het kader van het handhaven van de openbare orde.
De categorie gedetineerden veroordeeld voor een terroristische activiteit is op dit moment nog niet opgenomen in de BIJ-regeling. Wel zijn er enkele terroristische misdrijven – die aangemerkt zijn als ernstig gewelddelict, zoals moord of gijzeling met een terroristisch motief – waarbij burgemeesters geïnformeerd worden. Op dit moment wordt er een verbeterplan voor de BIJ-regeling gemaakt. Bekeken wordt hoe de wens van gemeenten om geïnformeerd te worden over de terugkeer van personen die veroordeeld zijn voor een terroristische activiteit hierin kan worden meegenomen.
Hoe wordt na het terugplaatsen ergens in Nederland van een persoon die eerder verbleef in een terroristisch grondgebied toegezien op zijn of haar activiteiten in de wijk en zijn of haar netwerk als geen sprake is van een veroordeling en hoe gebeurt dit waar dit wel het geval is?
Wanneer een persoon terugkeert vindt onder regie van de gemeente in het multidisciplinair casusoverleg overleg plaats en wordt de aanpak afgestemd. Op welke wijze de betrokken partijen zicht houden op de persoon in kwestie maakt onderdeel uit van die bespreking (bv. inzet van de meldplicht vanuit de Twbmt). Verder maken de politie en AIVD een inschatting van de dreiging, houden hen indien noodzakelijk scherp in beeld en zijn alert.
Bij een veroordeling kan in uiteenlopende stadia de rechter of het OM bijzondere voorwaarden opleggen (bijvoorbeeld een contactverbod met iemand uit het oude extremistische netwerk of een locatieverbod in het geval de ex-gedetineerde in de directe omgeving van slachtoffers of nabestaande woont of als terugkeer de openbare orde verstoort). Middels het contactverbod kan een drempel worden opgeworpen tegen terugkeer naar het oude (extremistische) netwerk. De reclassering houdt hier toezicht op.
Hoe lang duren in Nederland gemiddeld deradicaliseringstrajecten met verscherpt toezicht en op basis van welke criteria en randvoorwaarden en door wie wordt bepaald of een traject als afgerond kan worden beschouwd?
Hiervoor bestaat geen landelijk vastgesteld afwegingskader. De duur van het toezicht van de reclassering wordt bepaald door de rechter. De duur van een eventueel vrijwillig deradicaliseringstraject varieert ook per geval. Het multidisciplinaire casusoverleg monitort deze processen.
Is hiervoor een centraal landelijk vastgesteld afwegingskader aanwezig? Zo ja, kunt u dit delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 6.
Wie controleert of personen die deelgenomen hebben aan dergelijke trajecten na afronding ook gederadicaliseerd blijven?
In het geval een persoon vrijwillig deelneemt aan een deradicaliseringstraject monitort het multidisciplinaire casusoverleg het proces en passen indien nodig het plan van aanpak hierop aan.
Kunt u aangeven of de gemeente Maastricht een dergelijk traject heeft?
De gemeente Maastricht heeft conform het landelijke beleid ook een lokale aanpak radicalisering met o.a. een multidisciplinair casusoverleg ingeregeld. Binnen deze aanpak kan zij gebruik maken van alle maatregelen en trajecten.
Zal de gemeente Maastricht het verbod op gezichtsbedekkende kleding dat binnenkort van kracht wordt actief gaan handhaven, aangezien uit verschillende bronnen blijkt dat hier sprake is van het dagelijks dragen van een niqaab?
Vanaf augustus 2019 treedt de Wet gedeeltelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding in werking. Dit verbod geldt voor het dragen van gezichtsbedekking in het openbaar vervoer, het onderwijs, de zorg en in overheidsgebouwen. Het dragen van gezichtsbedekkende kleding in openbare ruimten blijft ook na 1 augustus 2019 toegestaan. Wanneer iemand toch gezichtsbedekkende kleding draagt op genoemde locaties waar dit niet is toegestaan, kan door een medewerker van de locatie worden verzocht om de gezichtsbedekking af te doen of anders de locatie te verlaten. Daarnaast kan overtreding van het verbod worden gestraft met een geldboete van de eerste categorie (maximaal 415 euro (in 2019)).
De aanpak van mestfraude |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat het aanpakken van de mestfraude een van uw prioriteiten is?
Ja, het aanpakken van mestfraude is een prioriteit van het kabinet.
Kunt u een overzicht geven van de instanties (bijvoorbeeld de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), politie, brancheorganisaties en/of andere) waar mensen een melding kunnen doen als zij een vermoeden hebben dat de mestregels worden overtreden?
Het melden van mestfraude kan bij diverse meldpunten in Nederland gedaan worden. Burgers kunnen een melding doen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl), de NVWA, de Waterschappen, de politie, omgevingsdiensten en gemeenten en diverse andere meldpunten zoals Meld Misdaad Anoniem, Milieu Klachten Centrale, Samen Sterk in Brabant. Gemeenten kunnen gebruik maken van de BuitenBeterApp, waar burgers verdachte zaken in het buitengebied kunnen melden. Meldingen van mestfraude worden zoveel mogelijk doorverwezen naar de NVWA.
Wat zijn de procedures bij het aannemen van deze meldingen bij de verschillende instanties onder vraag 2?
Overheidsdiensten hebben elk een eigen verantwoordelijkheid voor het toezicht op wet- en regelgeving en hebben procedures ingericht om alle meldingen zorgvuldig te beoordelen. Het ligt voor de hand dat klachten over mestfraude gemeld worden of terechtkomen bij de NVWA, RVO.nl en de politie. Ik ga hieronder verder in op die procedures.
Alle fraudesignalen die telefonisch, schriftelijk of via het digitale formulier «melden mogelijke fraude» bij RVO.nl binnenkomen worden geregistreerd. Bij de melder wordt gecheckt of de wet- en regelgeving juist is geïnterpreteerd. RVO.nl doet onderzoek naar de melding en er zijn meerdere uitkomsten na een melding van vermoedelijke (mest)fraude mogelijk. Indien duidelijk sprake is van het vermoeden van (mest)fraude wordt aangifte gedaan bij het Openbare Ministerie. Het kan ook zijn dat de melding voor nader onderzoek wordt doorgezet naar de NVWA. Door RVO.nl wordt daarnaast getoetst of een bestuursrechtelijke sanctie mogelijk is.
Een fraudesignaal dat binnenkomt via het 0900-nummer van de NVWA (0900–0388) of via het meldingsformulier op de website, komt standaard terecht bij het Klantcontactcentrum (KCC). Het KCC beoordeelt/classificeert (urgentiebepaling) en registreert de meldingen, zodat het vervolgtraject kan worden ingezet. Deze meldingen worden vervolgens doorgezet naar een inspectieteam. Daar wordt een afweging gemaakt op basis van verschillende wegingsfactoren of opvolging wordt gegeven aan de gedane melding. In geval niet-anoniem de melding is gedaan, is de afspraak dat er terugkoppeling aan de melder plaatsvindt wat er met de melding wordt/is gedaan. Er komen bij de supervisors van het KCC ook meldingen binnen via meld misdaad anoniem in een aparte webapplicatie. Deze meldingen worden beoordeeld en geclassificeerd. Meldingen die niet worden doorgezet worden afgedaan via de webapplicatie. De overige meldingen worden door de supervisors doorgezet naar het KCC waarna registratie in het Mos-systeem plaatsvindt, zodat het vervolgtraject kan worden ingezet.
Wil iemand melden, maar absoluut anoniem blijven dan kan dit bij het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de Inlichtingen en Opsporingsdienst (IOD) van de NVWA. Dit team werkt met informanten wiens identiteit te allen tijde wordt afgeschermd. Hun anonimiteit is van belang, omdat het verregaande consequenties kan hebben wanneer hun identiteit bekend wordt. Denk bijvoorbeeld aan ontslag, bedreiging of erger. Wanneer iemand contact opneemt met het TCI, is het van belang dat dit niet met anderen wordt besproken. Anders kan volledige anonimiteit niet worden gegarandeerd. Het TCI koppelt om dezelfde reden nooit terug wat er met een melding wordt gedaan. Overigens zal het TCI altijd beoordelen of een anonimiteit van de melding echt noodzakelijk is.
De Inlichtingen en Opsporingsdienst (IOD) van de NVWA ontvangt naast meldingen van bedrijven en burgers ook informatie van eigen inspecteurs, anonieme informatie via het TCI, van andere opsporingsdiensten, van overheidsinstanties en Europese Onderzoek bevelen van andere landen.
Binnen Gebiedsgericht handhaven en bij bepaalde risicogericht geselecteerde ondernemingen wordt door de NVWA al nauw samengewerkt met andere toezichtpartners om zo de slagkracht en effectiviteit te vergroten.
Bij de politie kan er, net als bij andere zaken, door alle burgers melding worden gedaan van mestfraude via de website van de politie.
Bij vermoedens en signalen van mestfraude wordt er altijd contact gezocht door de politie met de NVWA en/of het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie. Bij constateringen van het overtreden van de mestregels omtrent het uitrijden van mest of opslag van mest maakt de politie processen-verbaal op.
Is er een instantie die alle meldingen (van andere instanties) verzamelt, zodat een totaaloverzicht ontstaat? Zo ja, welke? Zo nee, waarom is dit niet geregeld en bent u van plan dit te gaan regelen? Zo nee, hoe rijmt u dit met de prioriteit die u geeft aan de aanpak van mestfraude?
Zoals uit het antwoord op vraag 3 valt af te leiden kunnen diverse instanties meldingen ontvangen. Er is geen instantie die alle meldingen, ook van alle andere instanties, verzamelt.
De diverse instanties werken wel met elkaar samen aan de aanpak van (mest)fraude vanuit de Versterkte Handhavingsstrategie Mest.
Zo zijn er uit signalen / meldingen gezamenlijke controles uitgevoerd. Door de samenwerkende instanties wordt ingezet op het waar mogelijk delen van informatie, binnen de kader van onder meer de privacy wetgeving. Binnengekomen signalen bij de NVWA worden periodiek besproken met het Functioneel Parket.
Kunt u een overzicht (graag per instantie per maand over de afgelopen twee jaar) geven van het aantal meldingen/aangiften inzake (vermoedens) van mestfraude in Zuidoost-Brabant bij de verschillende instanties?
De NVWA-IOD heeft in de periode medio 2017 t/m mei 2019 in totaal 34 signalen in relatie tot mest(fraude) vastgelegd. Daarvan hebben er 20 betrekking op de provincie Brabant, met name het zuidoostelijk gedeelte. Deze signalen zijn vrijwel geheel afkomstig van de TCI en eigen NVWA-inspectie.
Bij de politie wordt mestfraude als zodanig niet geregistreerd maar wel strafrechtelijke feiten, zoals valsheid in geschrifte of oplichting. Een overzicht van het aantal meldingen van mestfraude bij de politie is dus niet te geven.
RVO.nl heeft in de periode medio 2017 tot heden 25 meldingen van mogelijke mestfraude vastgelegd.
Wordt een melding te allen tijde geregistreerd, ook als er geen capaciteit is om een controle ter plaatse te doen? Zo nee, waarom niet?
Alle meldingen die binnenkomen via de geëigende kanalen (zie het antwoord op vraag 3) worden te allen tijde geregistreerd. Het kan ook voorkomen dat meldingen langs andere wegen binnenkomen, zoals via sociale media, signalen uit het veld of anonieme brieven. Ook bij dergelijke meldingen is het uitgangspunt dat deze worden geregistreerd, maar ik kan niet met stelligheid zeggen dat dit altijd is gebeurd.
Is het u bekend dat iemand die het 0900-nummer van de NVWA belt met een vermoeden van fraude, niet serieus genomen wordt aangezien deze meldingen niet geregistreerd worden en er verschillende verklaringen worden gegeven waarom de melding niet opgenomen wordt?
Mocht het zo zijn dat een melder het gevoel heeft niet serieus te zijn genomen, dan betreur ik dat ten zeerste. Fraude is verborgen en signalen/meldingen zijn hard nodig om mestfraude aan te kunnen pakken. Meldingen die bij de NVWA binnenkomen via de geëigende kanalen worden geregistreerd, ik verwijs uw Kamer ook naar mijn antwoorden op de vragen 3 en 6.
Vindt u het acceptabel dat een vermoeden van fraude niet geregistreerd wordt?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat mensen die hun nek uitsteken om vermoedens van fraude te melden door deze behandeling zich niet aangespoord voelen om een volgende keer een dergelijke melding te doen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 7.
Herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen van de leden Lodders en Aukje de Vries1 waarin u bevestigd heeft dat u het positief vindt dat mensen die overtredingen van de Meststoffenwet zien in hun omgeving dit ook melden?
Ja. Dit vind ik nog steeds positief.
Kunt u aangeven welke stappen u na het verkregen signaal in 2018 (via de media en schriftelijke vragen) heeft gezet om te beoordelen of het proces van melden, het opnemen van melding/aangifte en het beoordelen van deze meldingen adequaat plaatsvindt?
Het proces van afhandeling van meldingen is destijds beoordeeld en waar nodig aangepast, wat heeft geleid tot het proces zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 3. Signalen/meldingen die via de geëigende kanalen binnenkomen worden geregistreerd en doorgeleid naar het inspectieteam. Daar wordt de melding beoordeeld en vindt de weging plaats hoe de verdere afhandeling plaatsvindt. Er kan echter niet met betrekking tot elke onderzoekswaardige melding een opsporingsverzoek worden gestart.
Kunt u aangeven waarom deze meldingen niet geregistreerd worden en waarom er bijvoorbeeld niet steekproefgewijs grondmonsters genomen worden op percelen waar één of meerdere meldingen over binnenkomen?
Zoals hierboven aangegeven hecht ik groot belang aan meldingen die duiden van mestfraude. Daarom worden meldingen die via de geëigende kanalen binnenkomen geregistreerd, beoordeeld en waar nodig gedeeld met andere instanties. Dit heeft in de praktijk geleid tot gezamenlijk met andere instanties uitgevoerde controles.
Het (al dan niet steekproefsgewijs) nemen van grondmonsters wordt door de NVWA niet als instrument gehanteerd in de aanpak van mestfraude. Dat heeft twee redenen. Ten eerste verstaat de NVWA onder het illegaal uitrijden van mest het uitrijden buiten de toegestane periodes of ten tijde van sneeuw en vorst. Het gaat dan dus om het moment van uitrijden en grondmonsters leveren geen bewijs dat op een verkeerd moment mest is uitgereden.
Ten tweede kan het gaan om overbemesting. Ook daarvoor leveren grondmonsters geen sluitend bewijs. Er is de laatste tientallen jaren veel fosfaat en stikstof opgehoopt in de Nederlandse landbouwgronden door hoge bemesting. Fosfaat is weinig mobiel in de bodem. Overtreding van de meststoffenwetgeving door meer fosfaatbemesting dan is toegestaan, kan alleen aangetoond worden in een bodemanalyse als het fosfaatgehalte extreem hoog is. Het teveel bemesten met stikstof kan aangetoond worden in de hoeveelheid minerale stikstof die in de bodem na de oogst aanwezig is. Er zijn echter meer factoren die van invloed zijn op de hoeveelheid minerale stikstof in de bodem, zoals het weer. In een jaar, zoals vorig jaar, met relatief lage opbrengsten en weinig nitraatuitspoeling zal er ook veel minerale stikstof in de bodem aanwezig zijn. Kortom, veel minerale stikstof in de bodem na de oogst hoeft niet te betekenen dat de meststoffenwetgeving is overtreden. Als een perceel elk jaar een heel hoog gehalte aan minerale stikstof heeft dan kan dit een indicatie zijn voor te hoge bemesting maar een sluitend bewijs is het zeker niet.
Hoeveel grondmonsters heeft de NVWA de afgelopen twee jaar genomen bij percelen waarvan vermoed wordt dat er mestfraude (illegaal uitrijden van mest) plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u in overleg met uw collega’s in België over de aanpak van mestfraude en het tegengaan van (illegale) transporten over de weg/grens? Zo ja, welke acties zijn op basis van dit overleg in gang gezet?
Tussen de Vlaamse en Nederlandse controleautoriteiten is regelmatig contact. Zoals beschreven in het «Memorandum van overeenstemming» (dit is een interne afspraak tussen de NVWA met de Vlaamse mestbank) vindt uitwisseling van gegevens plaats over grensoverschrijdende transporten (importen en exporten) van dierlijke meststoffen. Door het delen van deze gegevens op basis van dit memorandum krijgen de bevoegde autoriteiten zicht op de transporten en daarmee op de afnemers en gebruikers van de meststoffen. Deze data-uitwisseling biedt inzicht om gericht onderzoeken te starten. Ook op dit vlak is er op operationeel niveau afstemming met de Vlaamse mestbank.
Op importen uit België naar Nederland worden analyses uitgevoerd. RVO.nl onderneemt actie als wordt geconstateerd dat Belgische bedrijven hun grensoverschrijdende afvoer wel hebben geregistreerd in het Belgische Mestafzetdocumentenregister, die niet terug te vinden zijn in het Nederlandse vervoersbewijzen dierlijke mest (VDM) register.
Ter illustratie: in 2018 is een analyse uitgevoerd van de importen uit België naar Nederland. Er waren circa 70 Belgische bedrijven (grensboeren) die wel afvoer naar Nederland in het kader van grensoverschrijdend vervoer hadden geregistreerd in het Belgische Mestafzetdocumentenregister, maar niet waren terug te vinden in het Nederlandse vervoersbewijzen dierlijke mest (VDM) register. Deze circa 70 adressen zijn naar aanleiding van het operationeel overleg aan RVO.nl overgedragen. Van RVO.nl hebben al deze bedrijven op 1 maart 2019 een brief ontvangen om alsnog de VDM’s met betrekking tot 2018 voor 15 maart 2019 in te zenden en de VDM’s voortaan binnen 10 werkdagen te doen. Hierop kwam veel respons en werd aangegeven dat men hieraan wilde voldoen. Met betrekking tot de groep die niets van zich heeft laten horen wordt door RVO.nl het opleggen van een boete overwogen, als een van de opties om de nog ontbrekende cijfers te krijgen.
Is er inmiddels een gezamenlijke aanpak mestfraude met België? Zo ja, hoe ziet deze eruit?
Zie antwoord vraag 14.
Herinnert u zich dat u eind 2018 heeft aangegeven dat er 63 keer proces-verbaal is opgemaakt door de NVWA en deze doorgeleid zijn naar het openbaar ministerie?2
Ja. In de versterkte handhavingsstrategie Mest is gemeld dat in 2017 door de NVWA 63 processen-verbaal naar het OM zijn gestuurd.
Kunt u aangeven wat de status is van deze 63 zaken, bij hoeveel zaken er vervolging heeft plaatsgevonden en kunt u hierop een uitgebreide toelichting geven?
Het OM heeft van de 63 processen-verbaal die in 2017 op grond van een verdenking van overtreding van de meststoffenwet door de NVWA zijn ingestuurd, er nog 20 in behandeling. Van de uitstroom – 43 zaken – is in 56 procent van de zaken een schuldigverklaring uitgesproken door de rechtbank in eerste aanleg. 12 procent van de zaken is geseponeerd, 23 procent van de zaken is afgedaan met een OM-transactie en 9 procent van de zaken is gevoegd bij een al lopend strafrechtelijk onderzoek.
Afschaffing van het 500 euro biljet |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Exit 500 eurobiljet»?1
Ja.
Bent u het eens met het pleidooi van een teamleider van de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU; in het artikel aangeduid als de witwaspolitie) om het 500 eurobiljet af te schaffen?
Grote sommen contant geld spelen een belangrijke rol bij criminele geldstromen en hoge coupures kunnen hieraan bijdragen. Zoals ook aangekondigd in het plan van aanpak witwassen dat vandaag naar de Tweede Kamer is verzonden, gaan Minister Grapperhaus en ik ons inzetten voor het afschaffen van het 500 eurobiljet. Afschaffing zorgt ervoor dat het witwassen van crimineel vermogen via hoge coupures moeilijker wordt gemaakt. De Europese Centrale Bank (ECB) heeft de productie en uitgifte van het 500 eurobiljet in 2019 stopgezet. Dit biljet is echter nog wel in roulatie en de ECB heeft aangekondigd dat dit ook de komende tijd zo zal blijven. In Europese wetgeving is dwingend vastgelegd wat wettig betaalmiddelen zijn. Dit geldt ook voor het 500 eurobiljet. Individuele lidstaten kunnen hier niet van afwijken. Daarom zullen we via de Nederlandsche Bank (DNB) bij de ECB pleiten voor een einddatum waarop het 500 eurobiljet permanent uit de omloop wordt gehaald. Daarnaast zullen we in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) aankaarten hoe de acceptatie van het 500 eurobiljet in Nederland, zolang dit nog in omloop is, kan worden beperkt.
Deelt u de mening dat een biljet waar nauwelijks mee wordt betaald maar wel volop in het criminele circuit circuleert weg moet als wettig betaalmiddel? Deelt u de mening dat het 500 eurobiljet de internationale drugsvaluta is geworden en niet voor niks «bin ladens» worden genoemd in het criminele circuit?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat ongeveer 30 procent van de waarde van de euro’s in contanten wordt vertegenwoordigd door 500 eurobiljetten, terwijl vrijwel niemand er ooit mee betaalt? Is het ook waar dat de helft van de biljetten in Zuid-Amerika wordt gebruikt en dat dat duidt op grootscheeps misbruik? Ze hebben daar de euro toch niet ingevoerd?
Volgens de ECB waren er eind april 2019 22,5 miljard eurobankbiljetten in omloop, met een totale waarde van € 1.229 miljard. Hiervan bestond 20,6% uit 500 eurobiljetten, wat neerkomt op een waarde van € 253,4 miljard.2 Uit een enquête van de ECB over het gebruik van contant geld blijkt dat consumenten in de EU contant geld in verschillende coupures vooral gebruiken voor hun dagelijkse bestedingen, om mee te sparen of om opzij te zetten als voorzorgsmaatregel.3
Hoeveel 500 eurobiljetten er precies in Zuid-Amerika circuleren is niet bekend. De ECB schat in dat, uitgedrukt in waarde, ongeveer 30% van de in omloop zijnde eurobankbiljetten buiten het eurogebied circuleert. Het betreft vooral de hogere coupures en deze worden met name in aangrenzende EU-landen aangehouden. De biljetten worden doorgaans gebruikt als spaarinstrument en voor de afwikkeling van transacties op internationale markten.4 Uit onderzoek blijkt dat het 500 eurobiljet ook gebruikt wordt voor niet-legitieme redenen zoals smokkel. Dit blijkt onder meer uit een wetenschappelijke publicatie uit 2016 getiteld «Cash and carry: the high cost of currency smuggling in the drug trade».5
Wanneer verwacht de Europese Centrale Bank (ECB) dat de 500 eurobiljetten uit omloop zijn? Bent u bereid een einddatum voor het 500 eurobiljet met de ECB af te spreken, bijvoorbeeld 2021, waarna de biljetten alleen nog bij de centrale banken omgewisseld kunnen worden?
De ECB heeft in 2016 besloten de productie en uitgifte van het 500 eurobiljet permanent te beëindigen. In 2019 is de uitgifte van het 500 eurobiljet daadwerkelijk stopgezet. In navolging van de uitgiftestop van de centrale banken in het Eurosysteem zijn de Nederlandse banken gestopt met het recirculeren van deze coupure. Dat betekent dat de coupure bij een Nederlandse bank nog kan worden gestort, maar niet meer kan worden opgenomen. Hierdoor zullen de 500 eurobiljetten geleidelijk uit de omloop gaan; sinds 2016 is een daling in de omloop van deze coupures te zien.6 Zolang het biljet nog in omloop is, kan het worden ingewisseld bij banken. Hier is op dit moment nog geen einddatum aan verbonden. Zoals beschreven in het antwoord op de vragen 2, 3, 6 en 9 en in het plan van aanpak witwassen zal ik daarom, met mijn ambtsgenoot van Justitie en Veiligheid, via DNB bij de ECB pleiten voor een einddatum waarop het 500 eurobiljet permanent uit de omloop wordt gehaald. Daarnaast zullen we in het MOB aankaarten hoe de acceptatie van het 500 eurobiljet in Nederland, zolang dit nog in omloop is, kan worden beperkt.
Ziet ook u het voordeel dat door het 500 eurobiljet af te schaffen drugscriminelen het leven in de toekomst zuurder wordt gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om, vergelijkbaar met wat oud-minister Lieftinck in 1945 deed in het kader van de naoorlogse geldzuivering, ervoor te pleiten dat het 500 eurobiljet ongeldig wordt verklaard? Ziet u ook het voordeel dat boeven die op stapels geld zitten zo hun zwarte geld nergens kwijt kunnen en hen dus recht in het hart raakt?
Zie antwoord vraag 5.
Welke partijen, naast criminelen, zijn er in Europa eigenlijk nog voorstander van om de 500 eurobiljetten in stand te houden? Het is toch zo dat de Amerikanen om dezelfde reden, bestrijding van criminaliteit, de grotere coupures al veel eerder hebben afgeschaft en dat ook andere landen niet geen bankbiljetten met een zo grote waarde hebben?
Er zijn EU-landen, bijvoorbeeld Duitsland en Oostenrijk, waar het niet ongewoon is om het 500 eurobiljet te gebruiken in het legale circuit. Bijvoorbeeld voor het aanschaffen van dure producten of om te sparen zonder afhankelijk te zijn van het bankwezen en girale geldstromen. In dergelijke landen hebben partijen in onder andere de detail- en groothandel, als ook consumenten die het 500 eurobiljet gebruiken, nog belang bij de circulatie ervan. Sinds 26 april 2019 zijn ook Duitsland en Oostenrijk gestopt met de uitgifte van het 500 eurobiljet. In Amerika geldt hetzelfde beleid als in de EU ten aanzien van hoge coupures; zij worden niet langer geproduceerd, maar gelden nog steeds als wettig betaalmiddel. Een ander land waar grote coupures nog gehanteerd worden is Zwitserland. Daar bestaat het CHF 1000-biljet (omgerekend bij de huidige koers ongeveer 900 euro7) dat nog steeds opgenomen kan worden en als betaalmiddel geldt.
Bent u, nu u aan het criminele gebruik van 500 eurobiljetten zelf iets kunt doen, anders dan aan de witwasproblemen bij ING die moeten worden opgelost, bereid de oproep van de witwaspolitie te volgen en zo criminelen het leven moeilijker te maken?
Zie antwoord vraag 2.