Het topsalaris van de collegevoorzitter van de TU-Delft |
|
Jasper van Dijk |
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de bestuursvoorzitter van de Technische Universiteit (TU) Delft 200 000 euro verdient, exclusief pensioenbijdrage?1
Hoe verhoudt dit zich tot uw eis drie jaar geleden dat het salaris van de nieuwe collegevoorzitter onder de balkenendenorm moest blijven? Is het waar dat u de Raad van Toezicht «dreigde te schorsen als het salaris te hoog zou zijn»? Gaat u dit alsnog doen, aangezien de Raad van Toezicht blijkbaar lak had aan uw eis?
Is het waar dat uw uitspraken op 10 oktober 2008 dat de TU Delft «binnen de norm is gebleven» en dat dit «bewijst dat het mogelijk is topbestuurders binnen de vastgestelde kaders aan te stellen», niet meer opgaan? Wat gaat u doen om dit alsnog waar te maken?2
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de wet op het maximumsalaris in de publieke sector? Wanneer ontvangt de Kamer dit wetsvoorstel?
Bent u het ermee eens dat bonussen meetellen in de berekening van het salaris? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen tegen de beloningsconstructie van de TU Delft?
Bent u bereid met de universiteit in overleg te gaan over aanpassing van het salaris van de bestuursvoorzitter? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat een topsalaris van twee ton voor een bestuursvoorzitter extra wrang is in verband met de geplande bevriezing van de salarissen van universiteitsmedewerkers?3
Erkent u dat het bevriezen van de lonen van universiteitspersoneel in strijd is met het sociaal akkoord dat werkgevers en werknemers anderhalf jaar geleden sloten? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Deelt u de mening dat het hoge salaris van de collegevoorzitter tevens buitengewoon pijnlijk is vanwege de bezuiniging van 45 miljoen euro aan de TU Delft? Kunt u zich voorstellen dat universiteitsmedewerkers verbolgen zijn over het hoge salaris van de voorzitter van het College van Bestuur?4
Welke andere bestuurders in het (hoger) onderwijs verdienen meer dan de balkenendenorm? Bent u bereid een overzicht aan de Kamer te sturen?
Een stijgend aantal medewerkers uit de zorg dat is ingeschreven bij het UWV |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat er bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) een stijgend aantal mensen uit de zorg staan ingeschreven?1
Ja.
Bent u van mening dat door goed personeelsbeleid uitval als gevolg van overbelasting kan worden voorkomen?
Goed personeelsbeleid kan inderdaad bijdragen aan het terugdringen van de ervaren werkdruk.
Bent u op de hoogte van de wijze waarop werkgevers in de zorg voorkomen dat de belasting van de medewerkers steeds hoger wordt?
Ik ga geregeld op werkbezoek in zorginstellingen en daar laat ik mij uitvoerig voorlichten over problemen op de werkvloer. Verder voer ik regelmatig overleg met de branche-organisaties en met vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties samen. Daarin wordt onder andere het thema arbeidsomstandigheden besproken. Zij zijn immers de primair verantwoordelijken voor alles wat samenhangt met een goede organisatie van het dagelijkse werk. Beheersing van de werkdruk blijkt voor werkgevers een grote uitdaging te zijn. Ze nemen verschillende maatregelen op het gebied van belasting, belastbaarheid en regelmogelijkheden van het personeel.
Denkt u ook dat er een verband bestaat tussen voortdurende reorganisaties in de zorg en de overbelasting van medewerkers?
Reorganisaties zijn geen specifiek kenmerk van de zorg, dus zou dat niet tot van andere sectoren onderscheidende cijfers kunnen leiden. Reorganisaties vinden op verschillende wijze plaats en kunnen daardoor verschillende effecten hebben op de inzetbaarheid van medewerkers.
Bestaat er naar uw weten een verband tussen de schaalgrootte van instellingen, het werkplezier van medewerkers en de uitval als gevolg van ziekte en overbelasting?
Zo specifiek als u het vraagt, daar zijn mij hier geen signalen van bekend. Wel is bekend dat ziekteverzuimcijfers gemiddeld hoger uitvallen naarmate organisaties groter zijn.
Is het naar uw mening mogelijk dat er een verband bestaat tussen het voortdurend opknippen van functies, het werkplezier en de uitval door ziekte of overbelasting?
Daar zijn mij geen onderzoeken over bekend.
Bent u bereid de bovenstaande mogelijke oorzaken te laten onderzoeken?
De verantwoordelijkheid voor het personeelsbeleid ligt, zoals ik hierboven al meldde primair bij de werkgevers al dan niet samen met werknemers. Het arbeidsomstandighedenbeleid valt, voor zover het om regelgeving en inspectie gaat, onder het domein van het ministerie van SZW. Mijn rol in deze aangelegenheid is dus maar een beperkte.
Net als u vind ik de cijfers van het UWV zorgwekkend. Daarom ga ik sociale partners daar naar vragen in mijn contacten met hen. In het onderzoeksprogramma Zorg en Welzijn, dat ik samen met sociale partners ondersteun, is voorzien om aandacht te besteden aan de mogelijke oorzaken van toenemende uitval.
Bent u bereid dit signaal van het UWV ook met de werkgevers in de zorg te bespreken en deze aan te sporen tot een organisatie- en personeelsbeleid dat het afgebrand raken van medewerkers in de zorg voorkomt?
Zie het antwoord op vraag 3 en vraag 7.
Bent u bereid op basis van de signalen van het UWV ook de Arbeidsinspectie onderzoek te laten doen?
Zie het antwoord op vraag 3 en vraag 7.
Het recht van grensarbeiders op AOW |
|
Roos Vermeij (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Nederbelg raakt AOW-inleg kwijt»?1
Ja.
Is het waar dat ondanks schriftelijke verklaringen van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de opbouw van AOW-rechten een ondernemer, wonend in België, vanaf zijn 65e toch nog moet aantonen of moet kunnen aantonen dat hij recht op een AOW-uitkering heeft? Zo ja, waarom is dat? Zo nee, hoe verhoudt zich dat tot wat in het onderhavige krantenartikel wordt gesteld?
Ja, dat kan zich voordoen.
De burger die niet (langer) in Nederland woont, is in beginsel niet (langer) verzekerd voor de AOW. Wel verzekerd is de niet-ingezetene die feitelijk substantieel in Nederland werkt. Louter de eigen verklaring van een niet-ingezetene dat hij of zij feitelijk substantieel in Nederland werkt of heeft gewerkt, volstaat niet. Verificatie vindt plaats aan de hand van registraties van bijvoorbeeld UWV en Belastingdienst waaruit de gestelde arbeid in Nederland zal (moeten) blijken. Daarnaast zijn gegevens over eventuele in het woonland vervulde werktijdvakken van belang. De SVB ontvangt deze gegevens van het bevoegde zusterorgaan van het woonland op het moment dat het zusterorgaan voor een betrokkene een AOW-pensioen aanvraagt. Deze gegevens bepalen of op grond van de Europese verordening de wetgeving van het woonland van toepassing is (geweest) of dat de niet-ingezetene onderworpen (en dan meestal ook verzekeringsplichtig) was op grond van Nederlandse wetgeving.
De SVB verstrekt elke burger op verzoek en desgewenst ook voor de 65e verjaardag informatie over zijn actuele verzekeringspositie op grond van de AOW. De SVB informeert de burger dan in beginsel aan de hand van de casuspositie en gegevens die de burger zelf bij zijn verzoek presenteert, maar onder voorbehoud van de juistheid en volledigheid daarvan. In een aantal situaties zijn die gegevens immers pas in een (veel) later stadium beschikbaar of in andere overheidsregistraties opgenomen en verifieerbaar. Als op een later tijdstip de eigen opgave van de burger over diens woon/werksituatie niet blijkt te stroken met de feiten of met bedoelde registraties, dan geldt het gemaakte voorbehoud en is de SVB op grond van het EG-recht gehouden de eerder verstrekte informatie weer in te trekken. Immers, anders zou het woonland niet bevoegd zijn om de daar verschuldigde premies te heffen.
Bij grensoverschrijdende woon-/werksituaties kan het in het geval van een directeur-grootaandeelhouder of andere ondernemer voorkomen, dat de (eerdere) eigen opgave niet blijkt te stroken met de in Nederland en/of woonland geregistreerde gegevens. De SVB stelt de burger dan in de gelegenheid om alsnog met betrouwbare authentieke stukken aan te tonen dat hij of zij ondanks het ontbreken van ingezetenschap toch verzekerd is (gebleven) voor de AOW.
Is het mogelijk dat iemand jarenlang AOW-premie betaalt zonder daarvoor rechten op te bouwen? Deelt u de mening dat, indien de ondernemer in kwestie inderdaad geen of beperkte AOW-rechten heeft opgebouwd, hij volledig gecompenseerd moet worden voor de teveel betaalde premies? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mogelijkheid kan zich niet voordoen.
Iemand betaalt uitsluitend premies als iemand verzekerd is en niet andersom. Als een burger in het verleden verplichte premies blijkt te hebben betaald terwijl (naderhand blijkt dat) hij niet verzekerd was, dan kan hij de onverschuldigde betaalde premies terugvragen bij de belastingdienst. Mocht deze mogelijkheid van premierestitutie zijn verjaard, dan compenseert de SVB de onverschuldigd betaalde premies met een extra AOW-opbouw. Op grond van de door haar gepubliceerde beleidsregel, handelt de SVB alsof het vrijwillige betaalde premies betroffen. Dat wil zeggen dat het uitblijven van een (tijdige) aanmelding voor de vrijwillige AOW-verzekering wordt gepardonneerd. Daardoor komt het nooit voor dat er geen AOW-rechten staan tegenover betaalde maar niet-gerestitueerde AOW-premies.
Een oordeel over een concreet individueel geval is uitsluitend voorbehouden aan de betreffende uitvoeringsinstantie. Zoals ik hierboven al heb aangegeven is het niet mogelijk dat een betrokkene jarenlang AOW-premie betaalt zonder daarvoor rechten op te bouwen.
Deelt u, gezien het feit dat ondanks schriftelijke verklaringen van de SVB over de opbouw van AOW-rechten, iemand vanaf zijn 65e toch nog moet aantonen of moet kunnen aantonen dat hij recht op een AOW-uitkering heeft, de mening dat dit proces niet voldoende transparant is voor grensondernemers? Zo nee, waarom niet?
De EG-coördinatieverordening 883/2004 beoogt te voorkomen dat de burger bij grensoverschrijdende (en al dan niet zelfstandige) arbeid in meer dan één lidstaat verzekeringsplichtig en daardoor ook meervoudig premieplichtig is. Als feitelijk substantieel grensoverschrijdend beroepswerkzaamheden worden verricht, wijst de verordening de lidstaat aan waarvan de wetgeving exclusief op een betrokkene van toepassing is. Meestal is dat de wetgeving van het werkland of – als men een zeker deel van dezelfde werkzaamheden ook in het woonland verricht – de wetgeving van het woonland. Over elke periode ontstaat daardoor slechts in één lidstaat premieverplichtingen, maar ook opbouw van ouderdomspensioen. Elke lidstaat waar men in de actieve periode verzekerd en dus premieplichtig is geweest, betaalt uiteindelijk naar rato van die periode een deel van het totale ouderdomspensioen.
Indien een ondernemer vooraf of zo spoedig mogelijk daarna grensoverschrijdende arbeid meldt bij het bevoegde socialezekerheidsorgaan, verkrijgt hij direct alle informatie over de gevolgen van het grensoverschrijdend gaan werken voor bijvoorbeeld aangifte- en premieplicht, ziektekosten-verzekering en pensioenopbouw. Er zijn mij geen signalen bekend, dat deze informatie ontoereikend is.
Bent u bereid om te onderzoeken of het mogelijk is om ondernemers de kans te geven eenmaal vóór hun 65ste bij de SVB een zogenaamde «AOW-check» te laten doen, waarbij het onderzoek zoals dit nu bij de leeftijd van 65 wordt gedaan, eerder wordt gedaan door de SVB, opdat onvoldoende verzekerde ondernemers nog tijd hebben om actie te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij de beantwoording van vraag 2 is aangegeven, kan elke burger op elk moment bedoelde check laten doen. Daarnaast verstrekt de SVB in het kader van de overgang naar een positieve verzekerdenregistratie burgers al op steeds jongere leeftijd een vervroegd verzekeringsoverzicht. Eventuele misverstanden over de verzekerings- en premieplicht kunnen daardoor in een steeds vroeger stadium aan het licht en tot oplossing komen.
Kan de door de regering aangestelde «grensmakelaar», die helpt bij het oplossen van problemen die mensen ondervinden wanneer zij in grensgebieden werken en wonen, een rol spelen in bovengenoemde problematiek? Zo ja, welke rol? Zo nee, waarom niet?
De Taskforce Grensoverschrijdende Samenwerking (GROS), waar de Grensmakelaar voorzitter van is, heeft tot taak in overleg met de buurlanden problemen te helpen oplossen die een goede samenwerking in grensregio's in de weg staan. De focus is daarbij op knelpunten die grensregio’s niet zelf kunnen oplossen en die in goed overleg met het rijk en buurlanden moeten worden aangepakt. De Taskforce en haar voorzitter sturen en stimuleren op hoofdlijnen. De Grensmakelaar zelf heeft als voornaamste taak om partijen uit binnen- en buitenland bij elkaar te brengen en hij is het gezicht naar buiten in overleg met buurlanden.
Het daadwerkelijk oplossen van de knelpunten en het nemen van beslissingen in individuele gevallen is en blijft de verantwoordelijkheid van betrokken departementen en instellingen aan beide zijden van de grens.
In de situatie dat een betrokkene al dan niet onbewust, essentiële en consistente gegevens niet (tijdig) verstrekt of dat die gegevens onjuist blijken te zijn zodat achteraf correctie nodig is, volstaat afstemming tussen SVB, Belastingdienst en het Zusterorgaan.
Vormen problemen rondom grensarbeiders in het algemeen en sociale uitkeringen in het bijzonder, aanleiding om die binnen het verband van de Taskforce Grensoverschrijdende samenwerking (GROS) aan de orde te stellen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Verschillende knelpunten die besproken worden binnen de Taskforce GROS betreffen de problematiek van grensarbeiders.
Zo heb ik en mijn toenmalige ambtsgenoot Laumann uit Noordrijn Westfalen op 31 maart jl. in Venlo een gezamenlijk informatieportaal gelanceerd. Dit webportaal geeft grensarbeiders informatie over zaken als sociale uitkeringen, kinderbijslag, belastingen, arbeidsrecht etc. Deze informatie wordt zoveel mogelijk toegesneden op de persoonlijke situatie. Voorbereidingen zijn in gang gezet om een soortgelijk portaal met België te ontwikkelen
Bij brief van 18 juni 2010 heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over mijn voornemen om onder voorwaarden de mogelijkheid te scheppen dat een kennismigrant uit een land buiten de EU die in Duitsland of België wil (blijven) wonen, makkelijker toegang kan krijgen tot de Nederlandse arbeidsmarkt. Hiertoe zal de kennismigrantenregeling in de Wet uitvoeringsregels van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) worden veranderd en – in het kader van de lopende herziening van Wav – in 2011 in werking treden.
De toegenomen arbeidsongeschiktheid onder flexwerkers |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Flexwerkers vaker afgekeurd?1
Ja.
Wat zijn de redenen voor de aanzienlijke stijging in het aantal gevallen van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid onder mensen met een flexibel arbeidscontract?
De WIA-instroom is de afgelopen jaren opgelopen van 21 000 uitkerings-gerechtigden in 2006 naar 29 300 uitkeringsgerechtigden in 2009. Ondanks deze groei bedraagt de WIA-instroom minder dan een derde van de WAO-instroom in de jaren 2001 en 2002.
De groei van de WIA-instroom kent twee oorzaken:
De groei van de WIA-instroom heeft zowel betrekking op werknemers met een vast dienstverband als vangnetters. De WIA-instroom vanuit het vangnet bedraagt in 2009 13 600 mensen. Bij zieke vangnetters gaat het vooral om zieke werknemers die geen werkgever (meer) hebben. Binnen de totale groep vangnetters worden 3 hoofdgroepen onderscheiden; uitzendkrachten, werknemers met een tijdelijk dienstverband en zieke werklozen. Bij deze groepen zijn wat betreft de WIA-instroom verschillende ontwikkelingen zichtbaar. De instroom in de WIA van uitzendkrachten is in de periode 2006–2009 bijna verdubbeld. Daar tegenover staat dat de instroom van zieke werklozen en mensen met een tijdelijk dienstverband maar beperkt is gestegen. Beide ontwikkelingen houden direct verband met de ontwikkeling van omvang van de betreffende groepen. Deze ontwikkelingen zijn overigens geen vaststaand gegeven. De recente ontwikkeling duidt op een daling van het aantal uitzendkrachten en een stijging van het aantal werklozen dat zich zal vertalen naar de instroom in de Ziektewet.
In hoeverre slaagt het Uitkeringsinstituut Werknemersverzekeringen(UWV) erin zieke flexwerkers in de ziekteperiode te re-integreren? Kunt u dit kwantitatief onderbouwen?
Thans bereikt ca. 6%van de ziekmeldingen het einde van de wachttijd. De overige ziektegevallen stromen eerder uit de Ziektewet.
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 6 september over ontwikkelingen rond het vangnet-Ziektewet ben ik uitvoerig ingegaan op de positie van zieke vangnetters en de re-integratie-inspanningen van UWV. Zieke vangnetters vormen een heterogene en moeilijk bemiddelbare groep. 80% van de zieke uitzendkrachten herstelt binnen twee weken. Wat betreft het langerdurend verzuim van zieke vangnetters zijn extra inspanningen nodig. Enerzijds gaat het om modernisering van de Ziektewet. Anderzijds betreft het verbetering van de uitvoering. Hiertoe zijn extra inspanningen opgenomen in het Plan van Aanpak verbetering ZW-arborol van UWV dat ik de Tweede Kamer als bijlage bij mijn genoemde brief heb gezonden.
UWV streeft naar een stijging van het aantal hersteldverklaringen en het aantal werkenden van ruim 40% in 2013. UWV zet nu al een aanzienlijk aantal korte interventies in, gericht op herstel (eind 2009 ca. 16 000). De afgelopen periode heeft UWV voorts meer trajecten ingezet voor zieke vangnetters, gericht op re-integratie naar werk. In 2007 werden nog 3 842 nieuwe trajecten ingezet, in 2009 was dit gestegen naar 5905. De plaatsingspercentages (duurzaam werk na een traject) over de twee laatste jaren zijn 34% voor 2007 en 24% voor 2008. Hierbij zij aangetekend dat nog niet alle trajecten die in 2008 zijn gestart zijn afgerond en dat in 2008 de economische conjunctuur aanzienlijk verslechterde. In het plan van aanpak is aangegeven dat UWV de komende jaren extra trajecten zal inzetten om de geformuleerde doelstellingen te realiseren.
Bent u van mening dat werkgevers verantwoordelijk zouden moeten zijn voor de re-integratie van flexwerkers? Kunt u dit nader toelichten?
In mijn bij het antwoord op vraag 3 genoemde brief van 6 september jl. over ontwikkelingen omtrent het vangnet-Ziektewet, heb ik aangegeven dat modernisering van de Ziektewet noodzakelijk is. In dat kader zal ik ook de financieringssystematiek en de verantwoordelijkheidsverdeling bij re-integratie van zieke vangnetters bezien.
Oneigenlijk gebruik van wachtgeld door wethouders |
|
Ronald van Raak |
|
Is het waar dat wethouders die parttime werken hun inkomen aanvullen met wachtgeld?1
Nee. Een wethouder die in deeltijd wordt aangesteld en geen uitkering op grond van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) ontvangt, geniet gewoon een bezoldiging naar evenredigheid van de tijdsbestedingsfactor. Indien de wethouder is afgetreden en daarna weer opnieuw aantreedt als deeltijdwethouder, geldt de verrekeningssystematiek van de Appa. Op grond van de Appa worden nieuwe inkomsten in mindering gebracht op een Appa-uitkering als deze inkomsten het niveau van de oorspronkelijke bezoldiging overschrijden. Als een gewezen voltijdswethouder onnieuw aantreedt, wordt dus zijn bezoldiging als deeltijdwethouder in mindering gebracht op de uitkering voorzover deze de voltijd bezoldiging overschrijdt. In dit geval behoudt betrokkene hierdoor gedurende zijn uitkeringsperiode het inkomensniveau van een voltijdswethouder.
Is de constatering terecht dat burgers onterecht wordt voorgehouden dat deze wethouders bezuinigen, omdat ook de aanvulling uit het wachtgeld door de gemeente wordt betaald?
Zowel de uitkeringen van een afgetreden wethouder als die van een benoemde nieuwe wethouder komen ten laste van de gemeente. De uitkeringslasten van een voltijdswethouder die opnieuw aantreedt als deeltijdwethouder zijn door de onder 1 genoemde verrekeningssystematiek aanzienlijk lager dan in de situatie dat de gemeente een volledige, niet geanticumuleerde uitkering moet betalen als de uitkeringsgerechtigde niet als wethouder in dezelfde gemeente terugkeert.
Hoeveel wethouders maken op bovengenoemde manier gebruik van de wachtgeldregeling? In welke gemeenten?
Dat is mij niet bekend. Het ministerie van BZK houdt dergelijke gegevens niet bij. De toepassing van de Appa voor wethouders is een gemeentelijke verantwoordelijkheid.
Deelt u de opvatting dat wachtgeld niet bedoeld is om het inkomen van wethouders aan te vullen die voor minder uren opnieuw wethouder worden?
De bedoeling van de wetgeving op dit punt is dat een deeltijd wethouder een uitkeringsrecht krijgt als hij voorheen als voltijds wethouder voor dezelfde gemeente werkzaam is geweest. Dit om het uitkeringsrecht in deze situatie gelijk te trekken aan een wethouder die elders inkomsten verwerft. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever juist heeft beoogd dat betrokken wethouder hierdoor gedurende zijn uitkeringsperiode het inkomensniveau van een voltijds wethouder blijft behouden. Ik verwijs hierbij ook naar de beantwoording van de eerdere vragen over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3170).
Hoe gaat u het gat in de wetgeving dichten en de bovengenoemde constructie onmogelijk maken?
Zoals ik in de beantwoording van de eerdere vragen over dit onderwerp heb aangegeven (nr. 2010Z11476), is er in het geheel geen sprake van een gat in de wetgeving. Het specifieke uitkeringsrecht voor deeltijdwethouders en deeltijdgedeputeerden is na uitdrukkelijk verzoek van de Tweede Kamer in 2001 in de Appa opgenomen.
Over steun aan strijd tegen ontslagen bij Organon |
|
Paul Ulenbelt |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Wilt u de Raad van Commissarissen en de Ondernemingsraad van Organon (onder-)steunen in hun strijd tegen de ontslagen bij Organon? Zo neen, waarom niet? Zo ja, waaruit zal die steun bestaan?1
De Nederlandse overheid is verantwoordelijk voor het wettelijk kader waarbinnen de raad van commissarissen en de Ondernemingsraad van een bedrijf moeten opereren. De rechter toetst waar nodig of bedrijven zich aan de wettelijke voorschriften houden. De overheid speelt geen rol in de directe contacten tussen een onderneming en haar raad van commissarissen of ondernemingsraad.
Dit staat natuurlijk los van het feit dat ik mij vanuit mijn eigen positie inspan voor het behoud van zoveel mogelijk activiteiten en werkgelegenheid, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 20 juli jl. en in de voortgangsrapportage die u gelijktijdig met deze beantwoording ontvangt.
Over de topsalarissen van ziekenhuisbestuurders |
|
Renske Leijten |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «Topsalaris ziekenhuizen boven eigen norm» en het bijbehorende onderzoek van het financieel dagblad?1
Ja.
Vindt u het moreel aanvaardbaar dat ziekenhuisbestuurders zichzelf verrijken terwijl de zorg uit bezuinigingsoverwegingen steeds verder wordt verschraald? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het onderwerp van de beloning van bestuurders in de zorg is vaker in kamervragen ter sprake gebracht en in debatten met de Tweede Kamer. In al mijn reacties heb ik er geen twijfel over laten bestaan dat ik vind dat zorgbestuurders maatschappelijk verantwoord moeten worden beloond, waarbij de zwaarte van de functie en de beloning van de overige medewerkers in de sector belangrijke factoren zijn, evenals de wens dat goede bestuurders kunnen worden aangetrokken die ook enige tijd blijven. Naar het bereiken van die situatie werken we nu toe, onder andere met behulp van het opstellen van wetgeving.
Overigens onderschrijf ik niet uw stelling dat ik de zorg verschraal.
Bent u van mening dat zelfregulering in de sector faalt nu blijkt dat ziekenhuisbestuurders gemiddeld € 50 000 boven de Balkenendenorm verdienen? Bent u bereid om een wettelijke norm op te leggen?
Het onderzoek van het FD gaat over de jaarverslagen-2009. De BBZ (beloningscode bestuurders in de zorg) is 1 september 2009 in werking getreden, dus nadat driekwart van het verslagjaar 2009 al was verstreken zonder dat de BBZ gold. Deze nuance moet niet uit het oog worden verloren bij de beoordeling van de inkomenscijfers.
Ook wil ik er op wijzen dat u in uw vraag van een verkeerde toetsnorm uitgaat. De BBZ-normen en ook de beoogde normering van de komende wetgeving zijn niet hetzelfde als de Balkenendenorm. Waar in het FD-artikel inkomens van met name genoemde personen worden aangehaald, gaat het overigens niet om het bruto-inkomen, de gebruikelijke maatstaf, maar om het zogenaamde super-bruto: het bruto-inkomen vermeerderd met de werkgeverslasten voor sociale zekerheid en pensioen.
In de analyse over de inkomensverantwoording van zorgbestuurders in de jaarverslagen die ik jaarlijks naar de tweede Kamer stuur, maak ik inzichtelijk hoe het staat met de afwijking van de werkelijke beloning ten opzichte van de geldende norm.
Erkent u dat jaarlijks blijkt dat zorgbestuurders, in dit geval de ziekenhuisdirecteuren, zich niet laten normeren? Waarom blijft u vasthouden aan een code van de sector zelf?
Wanneer ik naar de gang van zaken kijk, kan ik uw conclusie niet delen.
Voor de hoogte van de inkomens van bestuurders van zorginstellingen baseer ik me op de uitgangspunten die ik in het antwoord op vraag 2 heb uiteengezet. Via eerst de te ruime NVZD-regeling (de regeling van de bestuurders zelf) zijn we medio 2006 bij de zuiniger NVTZ-regeling (de regeling van de toezichthouders) terecht gekomen. Inmiddels is in 2009 de BBZ van kracht geworden (de regeling van de bestuurders én de toezichthouders gezamenlijk).
In de komende wetgeving wordt geregeld dat de minister van VWS de bevoegdheid krijgt een coderegeling op te leggen. De BBZ zal daarvoor een geschikt aanknopingspunt bieden, want die past bij mijn in het antwoord op de vraag 2 neergelegde uitgangspunten.
Wat uit de jaarverslagen over 2009 blijkt, moet ik nog onderzoeken. Ik stel namelijk jaarlijks een analyse op over de inkomensverantwoording van zorgbestuurders in de jaarverslagen die ik vervolgens naar de Tweede Kamer stuur. Daarin maak ik ook inzichtelijk hoe het staat met de afwijking van de werkelijke beloning ten opzichte van de geldende norm. Over de situatie in 2009 heb ik dus op dit moment nog geen concrete cijfers. Omdat bij andere onderzoeken vaak verschillende soorten inkomensbegrippen door elkaar worden gehaald en vergeleken, wil ik pas conclusies trekken als ik mijn eigen analyse af heb.
Kunt u uitleggen hoe het principe «pas toe of leg uit» is gevolgd bij de topsalarissen van bestuurders die dit jaar zijn aangetrokken en die boven de norm liggen? Heeft u hierover een melding gekregen? Zo ja, wat was de uitleg? Zo neen, wat is daarvoor de verklaring?
Ik zal bij het opstellen van mijn eigen analyse letten op de uitleg van afwijkingen van de norm.
Hoe oordeelt u over het feit dat het ziekenhuis met de grootste netto schuld (Orbis Medisch Centrum) maar liefst meer dan 600 duizend euro uitkeerde aan een interimmanager?
Deze casuïstiek bij Orbis Medisch Centrum is eerder, medio mei 2009, in ondermeer kamervragen aan de orde gesteld, zowel door de SP als door de PVV. Mijn antwoord van destijds kan ik hier herhalen: «Het betreft hier afwegingen van de instelling vanuit de uitgezette overlevingsstrategie waarvoor ik niet verantwoordelijk ben, maar die mij in dit verband niet per se onbillijk voorkomen».
Verder heb ik in juni 2010 kamervragen van de VVD, de PVV en de SP gehad en beantwoord over het inhuren van interimmers, in casu een bij GGZ Delfland. Daar heb ik gemeld dat ik vind dat – nu de BBZ eenmaal van kracht is geworden – Raden van Toezicht daarvan uit moeten gaan bij het aantrekken van interim-managers.
Erkent u dat er consultancy bureaus zijn die door het inzetten van perperdure interimmers goud geld verdienen aan de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ken geen onderzoek naar omzet- en winstcijfers van consultancybureaus en dus ook geen voor de zorg gespecificeerde cijfers. Bij gebrek aan dat soort gegevens kan ik uw vraag niet beantwoorden.
Bent u van mening dat de gezondheidszorg zich leent voor zakkenvullen in tijden van donkere bezuinigingswolken? Zo neen, waarom staat u dit dan toe? Zo ja, kunt u het antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Kunt u toelichten hoe u de geboekte 10 miljoen euro bezuiniging op de VWS-begroting van 2011 in verband met de zogenaamde normering gaat behalen, nu blijkt dat de norm niet werkt?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
U doelt, gezien de aangegeven bron, op een bezuiniging die in de begroting-2010 is opgenomen. In dat licht vind ik uw vraag nogal voorbarig. Dat de norm niet werkt, is een nog onbewezen stelling (zie ook het antwoord op vraag 4); dat de bezuiniging over 2010 niet wordt gehaald, is een bewering die nog niet kan worden gestaafd met feiten, hoewel de kans erop inderdaad aanwezig is. Wat er voor maatregelen worden genomen voor een niet-gehaalde bezuiniging uit 2010 komt in de reguliere begrotingscyclus aan de orde. Dat kan in 2011 gebeuren wanneer het gerealiseerde beeld over 2010 duidelijk is, maar wellicht dat er in de begroting-2011 ook al op wordt vooruit gegrepen. Dat zal op Prinsjesdag duidelijk worden.
Het vakantiewerkonderzoek van FNV Jong |
|
Sadet Karabulut |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het onderzoek naar vakantiewerk van FNV Jong?1
Ik heb met belangstelling kennis genomen van het onderzoek en waardeer het dat FNV Jong zich inzet om de situatie rondom vakantiewerk van jongeren inzichtelijk te maken middels dit onderzoek.
Iedere jongere die daadwerkelijk zwart werkt is er één teveel. Ik vind het feit dat een gedeelte van de jongeren zwart werkt of dit overweegt een onwenselijke situatie. Van het loon van jongeren die vakantiewerk doen, moet – zoals geldt voor elke werknemer in Nederland – de gebruikelijke belasting en premies worden ingehouden. Wel behoeft het beeld dat u oproept, mijns inziens nuancering. Ik kan uit de resultaten van het onderzoek niet afleiden dat bijna de helft van de jongeren zwart gaat werken of dit overweegt. Ik maak uit de resultaten wel op dat 14% (2009: 9%) van de jongeren zegt deels zwart en deels wit te gaan werken, maar daar staat tegenover dat 31% (2009: 17%) van jongeren het laat afhangen van de toekomstige baas ofwel het nog niet weet. Bovendien geeft slechts 2% (2009: 5%) van de jongeren aan dat zij (overwegen) alleen zwart te gaan werken.
Hoe beoordeelt u het feit dat bijna de helft van de jongeren zwart gaat werken deze zomer of dat overweegt? Vindt u dit een wenselijke situatie?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het feit dat 29% van de jongeren denkt met zwart werken meer geld te kunnen verdienen dan met wit werken? Bent u van mening dat de mogelijkheden voor het aanvragen van een teruggave van de Belastingdienst (via een T-biljet) voldoende bij jongeren bekend is? Zo ja/nee, waarom?
Het is natuurlijk niet goed indien bepaalde jongeren denken met zwart werken beter af te zijn. Daarom wordt via voorlichting gewezen op risico’s (bijv. letsel bij de uitoefening van vakantiewerk) en de mogelijkheden om belastingteruggave te vragen. Voor jongeren is internet de belangrijkste informatiebron. Vandaar dat de Belastingdienst ook dit jaar via een online jongerencampagne heeft gewezen op de mogelijkheid om de ingehouden loonbelasting terug te vragen via het inzenden van een T-biljet. In de periode van 1 tot 30 april 2010 zijn meer dan 700 000 unieke hits gesignaleerd door de Belastingdienst. Ik ben van oordeel dat de campagne een behoorlijk bereik heeft (gehad).
Naast deze online jongerencampagne zal de Belastingdienst in oktober van dit jaar een brief sturen naar jongeren die geen aangifte hebben gedaan over 2009, maar op basis van de beschikbare informatie bij de Belastingdienst mogelijk wel in aanmerking komen voor een teruggaaf over dat jaar. In deze brief zal de Belastingdienst de jongeren attenderen op de mogelijkheid van teruggaaf.
Erkent u dat het nadeel voor jongeren is als zij bij een zwart bijbaantje letsel, gerelateerd aan het werk, oplopen? Vindt u dit wenselijk? Zo ja/nee, waarom?
Naast het feit dat het onwenselijk is dat jongeren zwart werken, beseffen jongeren tevens blijkbaar onvoldoende wat het risico is als ze bij de uitoefening van vakantiewerk letsel oplopen. Dit neemt niet weg, dat de werkgever, de inlener en/of de onderaannemer – ook ingeval jongeren zwart werken – op grond van artikel 7:658 BW in beginsel aansprakelijk is voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt en daar kan niet ten nadele van de werknemer van worden afgeweken. Mocht het tot een procedure tegen de werkgever moeten komen, dan verkeert de zwartwerker veelal wel in een lastiger bewijspositie.
Op welke schaal werken jongeren zwart tijdens de vakantieperiode? Welke maatregelen zet u in om zwartwerken tegen te gaan?
Het is niet mogelijk om aan te geven op welke schaal jongeren tijdens de vakantieperiode zwart werken. Uit de aard van de zaak bestaat daarover geen betrouwbare informatie.
Om zwart werken tegen te gaan worden vooral preventieve maatregelen genomen. De campagne van de Belastingdienst (zie antwoord op vraag 3) is hiervan het prominente voorbeeld. Ook wordt in het Handboek Loonaangifte informatie verstrekt aan werkgevers waarin wordt gewezen op de «studenten- en scholierenregeling». Op basis van deze regeling hoeven werkgevers binnen bepaalde voorwaarden geen of weinig loonbelasting in te houden.
Daarnaast krijgen vakantiewerkers aandacht in de controles van de Belastingdienst en de Arbeidsinspectie. De Belastingdienst heeft de beschikking over het fiscale sanctiearsenaal wanneer werkgevers worden aangetroffen die werknemers zwart betalen. Zo is het mogelijk om het anoniementarief toe te passen wanneer blijkt dat werknemers niet zijn opgenomen in de loonaangifte. Dat is ook van toepassing op zwart betaalde vakantiewerkers.
De Arbeidsinspectie is niet bevoegd zwart werken op te sporen dan wel te beboeten. Indien de Arbeidsinspectie tijdens haar inspecties een vermoedelijke situatie van zwart werken aantreft, wordt dit doorgegeven aan de Belastingdienst.
Bent u bereid om de arbeidsinspectie een specifieke opdracht te geven om zwart werken op te sporen en werkgevers die zich hieraan schuldig maken fors te beboeten? Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten hiervan tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke verklaring geeft u voor het feit dat de helft van de jongeren het loonstrookje maar gedeeltelijk begrijpt en dat 6 op de 10 jongeren niet weet wat het wettelijk minimumloon is? Bent u nog steeds van mening dat de structurele voorlichtingsinformatie van uw ministerie voldoet om jongeren op hun rechten en plichten te wijzen? Acht u het wenselijk om jongeren vroegtijdig (bijvoorbeeld op de middelbare school) voor te lichten over hun rechten en plichten als het gaat om betaalde arbeid?2
Op grond van artikel 7: 626 BW is de werkgever gehouden om bij elke voldoening van het in geld vastgestelde loon de werknemer een schriftelijke opgave te doen van het loonbedrag, van de bedragen waaruit dit is samengesteld en van de bedragen die op het loonbedrag zijn ingehouden. Daarbij is het primair aan de werkgever om de loonbestanddelen (waarbij vaak ook sector- of bedrijfsspecifieke regelingen een rol spelen) en de inhoudingen in voor werknemer begrijpelijke taal toe te lichten. In de praktijk gebeurt dit meestal door een meegezonden toelichting per onderdeel van het loonstrookje. Als dat niet gebeurt en/of de informatie voor de werknemer onduidelijk is, dan kan de werknemer de werkgever hierop aanspreken.
Dat een deel van de jongeren niet weet hoe hoog het wettelijk minimumloon is, wil nog niet direct zeggen dat zij zo slecht op de hoogte zijn van hun rechten. Ik acht het belangrijker dat jongeren weten dat zij recht hebben op een wettelijk minimumloon en weten waar zij de hoogte van het wettelijk minimumloon kunnen vinden indien zij een vakantiebaan hebben of zoeken. Het onderzoek van FNV Jong geeft geen aanleiding te veronderstellen dat dit niet het geval is.
Evenals in 2008 en 2009 voert het ministerie dit jaar een campagne om jongeren te wijzen op hun rechten en plichten bij vakantiewerk en -bijbanen. Onderwerpen die aan de orde komen zijn onder meer minimumloon, arbeidstijden en veilig werken. De campagne bestaat uit artikelen en advertenties in bladen die veel door jongeren worden gelezen. Verder kan gedacht worden aan banners op sites die jongeren veel bezoeken (zoals Hyves), posters voor scholen en zoekmachinemarketing. Dit jaar maakt een game deel uit van de campagne. Met de game kunnen jongeren hun kennis van het loonstrookje testen en krijgen ze het juiste antwoord. De campagne loopt dit jaar van mei tot en met september.
Los van de campagnematige aanpak voor extra aandacht, geeft het ministerie structureel voorlichting over de rechten en plichten voor jongeren bij arbeid, inclusief de van toepassing zijnde minimumjeugdloonbedragen. Evenals voorgaande jaren voert de Arbeidsinspectie deze zomer in een aantal bedrijfstakken ook inspecties uit gericht op de veiligheid, gezondheid en werktijden van jeugdige vakantiewerkers.
Er staat op www.szw.nl (onder de rubriek «Arbeidsvoorwaarden -> arbeid door jongeren -> vraag en antwoord, vakantiewerk en bijbanen») onder meer informatie over de hoogte van het minimumjeugdloon per 1 juli 2010. Deze bedragen zijn op de SZW-site ook opgenomen in het dossier «Loon en (pre) pensioen». Alle minimumjeugdloonbedragen worden daar vermeld, met daaraan toegevoegd een overzicht van de berekende bruto-uurlonen op minimumloonniveau als de normale arbeidsduur van een fulltimedienstverband resp. 36, 38 en 40 uren per week bedraagt.
Voorts is op www.arboportaal.nl/ een special over werken door jongeren opgenomen met relevante links.
Daarnaast geeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een brochure uit die te vinden is op www.szw.nl: Vakantiewerk (met minimumloonbedragen). Deze brochure wordt ieder jaar geactualiseerd.
Het bevorderen van de naleving van de regels op het terrein van vakantiewerk is mede een taak van de overheid. Daarnaast acht ik het van belang dat ook werkgevers- en werkne-mersorganisaties zich blijven inspannen voor goede voorlichting aan vakantiewerkers en aan werkgevers.
Hoe verklaart u dat jongeren zo slecht op de hoogte zijn van hun rechten? Welke taak ziet u hier weggelegd voor de overheid?
Zie antwoord vraag 7.
Het Boxmeerse diergeneesmiddelenbedrijf Intervet |
|
Paul Ulenbelt |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Klopt het dat na Organon nu ook het hoofdkantoor en de onderzoekstak van diergeneesmiddelenbedrijf Intervet/Schering-Plough Animal Health uit Nederland dreigt te verdwijnen en er 170 banen op de tocht staan?12 Zo ja, vindt u het wenselijk dat Intervet en de bijbehorende werkgelegenheid mogelijk verdwijnt? Kunt u dit toelichten?
Intervet/Schering Plough Animal Health maakt onderdeel uit van het Merck-concern. Door de samenvoeging van Merck en Schering Plough in 2009 zullen ook de veterinaire activiteiten binnen de twee concerns, resp. Merial en Intervet, samengevoegd gaan worden. Destijds is aangegeven dat Intervet/Schering Plough (waarin zowel de veterinaire activiteiten van Intervet als Schering-Plough zijn ondergebracht na de fusie van 2007) zal worden ingebracht in Merial, een joint venture waarin de dierengeneesmiddelentak van Merck (van voor 2010) en van Sanofi-Aventis zijn ondergebracht. Merck heeft nog geen verdere informatie gegeven wat dit betekent voor de diverse vestigingen van het concern, waaronder die in Nederland. Naar ik heb begrepen wil Merck eerst de reactie van de mededingingsautoriteiten in de VS en Europa bezien voordat het concern verdere stappen neemt hoe men Merial en Intervet/Schering-Plough wil integreren.
Zoals aangegeven heb ook ik kennis genomen van het feit dat men in het nieuwe concernverband in ieder geval wilde kijken naar een vestigingplaats voor het nieuw op te zetten hoofdkantoor voor de nieuwe joint venture. Ik heb begrepen dat diverse locaties in Europa en de VS daarvoor een optie zijn. Ik heb aangegeven dat Nederland daarvoor een geschikte optie is.
In het gesprek met de heer Clark heb ik het belang van Intervet voor Nederland en de waarde die Nederland kan hebben voor Intervet onderstreept. In mijn gesprekken eerder dit jaar met de heer Kohan, de recent benoemde CEO van de animal health joint venture van Intervet en Merial, heb ik ook aangegeven dat Nederland een geschikte locatie zou zijn voor het hoofdkantoor. Hij beaamde dat Nederland ook mee zou worden genomen als optie, maar dat daarvoor wel een bidbook noodzakelijk is. Op 23 juli jl. is door onze ambassadeur in de VS dit bidbook voor Nederland aan de heer Kohan overhandigd. Op basis van gesprekken met Merck en gerichte vragen van hun zijde is hier op 20 augustus jl. nog een aanvullend bidbook aan toegevoegd.
Het is nog niet duidelijk wat de gevolgen zijn van de fusie tussen Merial en Intervet/Schering-Plough. Vanuit EZ zijn wij in ieder geval in overleg met Intervet/Schering-Plough in Boxmeer om te bezien hoe we Nederland als vestigingsland en daarmee de vestiging in Boxmeer zo sterk mogelijk kunnen profileren binnen het concern.
Klopt het dat u in het gesprek met Merck-topman Richard Clark ook de positie van Intervet aan de orde heeft gesteld? Zo ja, kunt u aangeven wat er precies is besproken en wat de uitkomsten van dit gesprek zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gevolgen heeft een mogelijke fusie tussen het Franse Merial (diergeneesmiddelenpoot van Sanofi/Aventus) en het Nederlandse Intervet/SP voor de werknemers van het Nederlandse Intervet en het onderzoek naar diergeneesmiddelen in Nederland? Kunt u dit toelichten? Welke middelen denkt u in te zetten om eventuele personele gevolgen zoals bij Organon het hoofd te bieden?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat er forse Franse druk wordt uitgeoefend om het hoofdkantoor van Intervet/Merial in Lyon te vestigen? Zo ja, welke mogelijke gevolgen heeft dit voor een eventuele wetenschapscampus in Oss? Kunt u dit toelichten? Wat is uw inzet en strategie in de gesprekken met Merck (eigendom van Intervet) en het Franse Merial om te voorkomen dat het hoofdkantoor en de onderzoekstak in Lyon wordt gevestigd?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat u terughoudend bent met het ondernemen van actie om het hoofdkantoor en de onderzoekstak van diergeneesmiddelenbedrijf Intervet voor Nederland te behouden? Zo ja, waarom en welke concrete acties zijn of worden ondernomen om deze hoogwaardige en gezonde industrie voor Boxmeer en Nederland te behouden? Zo nee, kunt u dit toelichten?3
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat er met de recente ontwikkelingen weinig overblijft van «Nederland als kennisland» nu zowel Organon, Intervet, het Nederlands Vaccin Instituut en de vaccingroep van Abbott mogelijk uit Nederland verdwijnen? Zo ja, welke concrete acties en maatregelen denkt u te gaan nemen om deze negatieve trend om te buigen? Zo nee, waarom niet? Hoe denkt u weer toekomst te kunnen bieden aan hoog opgeleide wetenschappelijke talenten in Nederland?
Zoals aangegeven in mijn Kamerbrief van 20 juli jl. komen de huidige ontwikkelingen bij MSD in Nederland voort uit dynamische ontwikkelingen in de farmaceutische industrie wereldwijd. Daarin is aangegeven dat deze gevolgen ook voelbaar zijn in andere landen dan alleen Nederland. Dit blijkt o.a. uit het feit dat MSD ook R&D-activiteiten sluit in Denemarken, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en op enkele locaties in Noord-Amerika.
De overheid kan en wil niet treden in strategische beslissingen die bedrijven op basis van deze ontwikkelingen nemen. Het kabinet is binnen de juiste verantwoordelijkheidsverdeling echter zeer actief om waardevolle activiteiten voor Nederland te behouden, dan wel aan te trekken Het is essentieel te zorgen voor een goed ondernemingsklimaat en een uitmuntende kennisinfrastructuur, die kansen bieden voor bedrijven en daardoor ook kansen voor hoog opgeleide wetenschappelijke talenten. Door het langzaam verdwijnen van de dominantie van de grote farmaceuten ontstaat er ruimte op de markt voor kleine kennisintensieve bedrijven. Rond academische centra zijn de afgelopen jaren jonge en veel belovende innovatieve bedrijven ontstaan, die in samenwerking met de grote farmabedrijven en wetenschap interessante niche-producten hebben ontwikkeld. Deze bedrijven zijn sterk of zelfs geheel gericht op R&D. Onze wetenschappers behoren tot de internationale top op het gebied van infectieziekten, virologie en immunologie.
Binnen het speerpunt Life Sciences & Health zet de overheid stevig in om deze ontwikkelingen te versterken. Het doel daarvan is om onze kenniseconomie duurzaam te versterken en producten te ontwikkelen die van waarde zijn voor de Nederlandse en mondiale markt. Kennisontwikkeling en valorisatie zijn daarbij kernbegrippen.
Vanuit EZ wordt samen met LNV en VWS bezien hoe het Life Sciences & Health programma met kracht kan worden voortgezet en mogelijk nog kan worden uitgebreid. Waar mogelijk zullen dan bestaande stimuleringsmaatregelen gebundeld moeten worden en gericht op enkele speerpunten van beleid.
Ik merk overigens op dat het Nederlands Vaccin Instituut niet uit Nederland verdwijnt. De productieactiviteiten worden door het Rijk verkocht en de onderzoekstaken worden geïntegreerd met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu in een nieuw, sterk onderzoeksinstituut.
Naast Nobilon houdt ook het Nederlands Vaccin Instituut op te bestaan en staat de vaccingroep van Abbott in Weesp en Olst ook al te koop. Daarmee blijft alleen Crucell in Leiden over, maar ook daar is de situatie niet stabiel. Wordt het niet de hoogste tijd dat initiatieven om te komen tot een nieuwe vaccin R&D/Productie infrastructuur nu snel door de overheid, inhoudelijk, organisatorisch en financieel gesteund gaan worden? Kunt u toezeggen dat op korte termijn concrete acties worden ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de toekomst van Intervet in Nederland voordat er onomkeerbare besluiten worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Door de verkoop van Intervet aan Schering Plough in 2007 en de fusie van Merck en Schering Plough ligt de verantwoordelijkheid voor deze activiteiten en het informeren van de stakeholders bij het Merck concern. Ik kan u dus geen toezegging doen ten aanzien van informatieverstrekking over besluiten, die door Merck genomen worden. Zoals u merkt zijn mijn departement en ik zeer actief om waardevolle activiteiten in Nederland te behouden en informeren uw Kamer daar waar nodig. Zoals toegezegd in het AO van 21 juli jl. stuur ik u gelijktijdig met deze beantwoording een voortgangsrapportage over de activiteiten rond Organon, die sinds het AO hebben plaatsgevonden. Hierin is ook de situatie ten aanzien van Intervet meegenomen.
Wanneer gaat de minister-president bellen met de CEO van MSD over Organon? Bent u bereid om de uitkomsten gedetailleerd aan de Kamer te melden? Zo nee, waarom niet?
De minister-president heeft op 30 juli 2010 met de topman R. Clark van Merck gebeld. Zoals toegezegd in het debat met uw Kamer tijdens het AO van 21 juli jl. informeer ik uw Kamer met een voortgangsrapportage over de activiteiten die hebben plaatsgevonden. Deze rapportage ontvangt u gelijktijdig met deze beantwoording.
Rechtsbijstand, de kwetsbare positie van zzp-ers en ‘no cure no pay’ |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Herinnert u zich uw brief1 waarin u bekend maakt te hebben besloten geen beleid te initiëren waarmee de geconstateerde kwetsbaarheid van zzp-ers2 wordt opgelost binnen het bereik van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb)?
Ja.
Heeft u bij dit besluit overwogen om voor dit soort – en gelijksoortige – gevallen te bezien of een vorm van «no cure no pay» een oplossing kan bieden? Zo nee, waarom niet?
Bij zakelijke vorderingen zal het voornamelijk gaan om het voeren van verweer tegen een bij een ondernemer ingediende vordering dan wel om incassoproblemen bij een door de ondernemer ingediende vordering. In het eerste geval is no cure no pay logischerwijs niet aan de orde. Bij incasso staat de Verordening op de praktijkuitoefening (onderdeel Resultaatgerelateerde beloning)3 van de Nederlandse Orde van Advocaten (de Orde) al wel toe dat de beloning van de advocaat een deel bedraagt van de opbrengst van de vordering, overigens met inachtneming van een binnen de advocatuur gebruikelijk en aanvaard incassotarief.
Bij brieven van 2 december 20094 en 12 april 20105 heb ik de Tweede Kamer voorts geïnformeerd over mijn standpunt inzake resultaatgerelateerde beloning van de advocatuur. In deze brieven heb ik aangegeven dat het wenselijk is dat er ruimte is voor ontwikkeling van vormen van resultaatgerelateerde beloning. Ik ben van mening dat de toegang tot het recht ermee gebaat is als de advocatuur nieuwe, voor de rechtzoekende aantrekkelijke, betalingsarrangementen ontwikkelt en aanbiedt. Voorwaarde is evenwel, dat de onafhankelijkheid van de advocaat niet in geding komt en de toegang tot het recht voor de rechtzoekende gewaarborgd is. Op 18 maart 2010 heb ik met de Orde over het onderwerp resultaatgerelateerde beloning overlegd. Ik heb de Orde gevraagd een voorstel te initiëren voor een experiment met resultaatgerelateerde beloning. Dit voorstel wacht ik met veel belangstelling af.
Deelt u de zorg dat de door u genoemde oplossingen voor de kosten van rechtsbijstand (het sluiten van een rechtsbijstandsverzekering, het aansluiten bij een brancheorganisatie en/of het vormen van reserves) in veel gevallen niet, niet tijdig of niet volledig de kwetsbare positie van zzp-ers opheft? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 7 juli 2010 heb vermeld, deel ik deze zorg niet. De Wet op de rechtsbijstand biedt reeds de mogelijkheid voor ondernemers om in specifieke gevallen een beroep te doen op gesubsidieerde rechtsbijstand. Voor het overige ben ik van mening dat ondernemers reeds voorafgaand aan het starten van een onderneming rekening moeten houden met mogelijke bedrijfsrisico’s, waaronder eventuele kosten van rechtsbijstand, en dat zij daarvoor tijdig een voorziening moeten treffen. Dergelijke risico’s komen ook aan de orde in de voorlichting die de Kamers van Koophandel geven aan ondernemers, en in het bijzonder aan startende ondernemers. Ook de Orde is gestart met het geven van voorlichtingsdagen, naar aanleiding van een in 2009 door de Rijksuniversiteit Groningen uitgevoerd onderzoek naar belemmeringen in de toegang tot de advocatuur voor betalende particulieren en het MKB. Inmiddels heeft de Orde in juni 2010 een eerste regionale bijeenkomst georganiseerd (Het Recht van de Ondernemer).
Acht u het wenselijk dat, in het licht van de beperkte ruimte binnen uw begroting voor gefinancierde rechtshulp, opnieuw wordt gekeken naar de invoering van «no cure no pay» in enige vorm? Zo ja, welke stappen gaat u daartoe nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het mogelijke massaontslag bij Organon te Oss |
|
Ad Koppejan (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Vanuit de Organon vestiging in Oss wordt gevraagd om temporisering van de reorganisatieplannen hetgeen meer kansen biedt voor een zelfstandig verder gaan binnen een sciencepark. Is het kabinet bekend met deze vraag, en zo ja ziet zij mogelijkheden om dit verzoek bij de hoofddirectie te ondersteunen? Is het kabinet bereid medewerking te verlenen aan het tot stand komen van een sciencepark? Zo ja op welke wijze?1
Op 15 juli jl. heb ik een petitie in ontvangst genomen. Hierin wordt het initiatief van MSD voor het opzetten van een science park door het personeel, onderschreven als bijdrage aan vervangende werkgelegenheid. Daarnaast doet de petitie een oproep om naar meerdere initiatieven te kijken. Deze worden in kaart gebracht in de twee werkgroepen die inmiddels van start zijn gegaan, en waarin rijksoverheid, de regio, de gemeente en MSD samenwerken. Actieve inzet van het overheidsinstrumentarium voor innovatie en ondernemerschap zal daarbij nadrukkelijk worden meegenomen. Zie ook het antwoord op vraag 1 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009-2010, nr. 2929).
Het massa ontslag in Oss heeft alle bestuurlijke organen in beweging gebracht. Is het kabinet bekend met de initiatieven vanuit de gemeente Oss, de provincie Noord-Brabant en het Europees Parlement? Zo ja welke rol speelt het departement van Economische Zaken hier in? Is er sprake van coördinatie? Heeft Economische Zaken hier de regie rol?
Zie mijn antwoord op vraag 1 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2929), aangaande de instelling van twee werkgroepen.
Bekend is dat MSD meerdere onderzoeksafdelingen heeft in verschillende landen in Europa. Bent u op de hoogte waar deze onderzoeksafdelingen zich bevinden? Worden deze onderzoeksafdelingen elders in Europa in dezelfde mate getroffen door de voorgenomen reorganisatie als in Oss? Wat is het verschil in vestigingsklimaat van de verschillende landen ten opzichte van Nederland waar MSD haar onderzoeksafdelingen wel grotendeels in stand houdt?
We hebben hier te maken met een consolidatieproces van wereldwijde omvang. R&D-werkzaamheden zullen in de komende twee jaar op 8 locaties wereldwijd worden beëindigd. Verschillende sites in de VS zelf worden geraakt. Buiten de VS heeft dit consolidatieproces van R&D-activiteiten gevolgen voor Canada, Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Duitsland. Duidelijk is hiermee geworden dat er sprake is van een brede verschuiving van activiteiten naar en binnen de VS, omdat daar reeds grotere R&D-vestigingen bestaan. MSD is altijd in grote lijnen positief geweest over het vestigingsklimaat in Nederland van haar activiteiten. Zoals in de brief van 15 juli jl., die ik, mede namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, aan uw Kamer heb gestuurd, is aangegeven, blijkt uit recente besluiten van andere buitenlandse bedrijven om juist wel de R&D-activiteiten in Nederland behouden, dat er vertrouwen is in het Nederlandse R&D-klimaat. Deze vraag heb ik ook voorgelegd aan de CEO van Merck in mijn telefonische contact met hem. Hiervan zal ik u in het Algemeen Overleg van 21 juli a.s. verslag doen.
De hoge werkloosheid onder allochtone moeders |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Bent u bekend met het zorgwekkende bericht dat ruim de helft van de allochtone moeders geen betaald werk heeft, tegen een kwart van de autochtone moeders?1
Ja.
Deelt u de mening dat het een goed streven is dat zoveel mogelijk vrouwen zelfredzaam en economisch zelfstandig zijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet streeft naar het vergroten van de arbeidsparticipatie, mede in het licht van de vergrijzing. Economische participatie is cruciaal voor maatschappelijke emancipatie en voor sociale integratie. Dit geldt ook voor niet-westerse allochtone vrouwen.
Het bevorderen van de arbeidsmarktparticipatie valt onder de primaire verantwoordelijkheid van mijn collega van SZW. Het is mijn rol om samen met SZW te kijken of het arbeidsmarktbeleid effectief is voor allochtonen. Dit doe ik mede op basis van onderzoek en de signalen die ik krijg uit mijn overleg met de minderhedenorganisaties. Het kabinet zet naast algemene maatregelen aanvullende maatregelen in om de arbeidsparticipatie van allochtone vrouwen te verbeteren. Gestimuleerd wordt bijvoorbeeld dat inburgeringscursussen (waarvan één van de profielen het profiel werk is) parallel lopen aan re-integratietrajecten. Voorts zijn het programma Duizend en één Kracht, de Methodiekontwikkeling allochtone vrouwen (via vrijwilligerswerk naar werk), de Handreiking allochtone vrouwen en arbeid en een Trainingsmodule allochtone vrouwen (voor gemeenteambtenaren) recente voorbeelden van aanvullend beleid. In opdracht van de departementen SZW, OCW en VROM/WWI wordt een onderzoek uitgevoerd naar de arbeidsmarktpositie van niet-westerse allochtonen. Hierin zal specifiek aandacht uitgaan naar de positie van allochtone meisjes. Aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek zal worden bekeken of, en zo ja welke maatregelen nodig zijn.
In het boek «De kunst van het stijgen» vertolkt Heinz Schiller zijn visie dat de professie van het welzijnswerk moet blijven, maar dat de focus van welzijnswerk in het algemeen meer gericht moet zijn op onderwijs en arbeidsmarkttoeleiding. Dit past in het kabinetsbeleid.
Bent u voorts van mening dat er een groot arbeidspotentieel bestaat onder allochtone moeders, die met het oog op de vergrijzingsproblematiek benut zou moeten worden? Zo ja, welke rol ziet u hierin voor uzelf weggelegd als demissionair minister voor Integratie en wat heeft u daar concreet aan gedaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de visie van Heinz Schiller, zoals verwoord in het boek «De kunst van het stijgen»? Deelt u de mening dat het welzijnswerk allochtone moeders in mindere mate moet benaderen als «moeder», maar meer «als vrouw met eigen ontwikkelingsmogelijkheden en ambities»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u treffen om het wijkenbeleid en het welzijnswerk in buurten met achterstanden meer te laten richten op de sociale stijging, in het bijzonder die van allochtone moeders?
Bij de start van de wijkenaanpak heeft het kabinet de keuze van maatregelen nadrukkelijk bij gemeenten neergelegd. In elk van de veertig wijken is door lokale partijen een aanpak ontwikkeld die is afgestemd op de lokale uitdagingen. Gemeenten hebben, naast de algemene programma’s, vaak specifieke maatregelen ingezet om werkloze wijkbewoners terug te leiden naar de arbeidsmarkt. Meestal gebeurt dit in combinatie met (wijkgerichte) inburgering. Voorbeelden van specifieke maatregelen zijn de participatiecoaches in Arnhem of het frontlineteam in Leeuwarden. Het kiezen van thema’s, prioriteiten en het ontwikkelen van een wijkaanpak is een lokale aangelegenheid. Overigens, allochtone vrouwen krijgen in principe dezelfde mogelijkheden om zich te ontwikkelen via het onderwijs of de arbeidsmarkt als iedereen in Nederland.
De sluiting van de ASR-vestiging in Woudsend |
|
Sander de Rouwe (CDA), Eddy van Hijum (CDA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de sluiting van de ASR vestiging in Woudsend?
Ja.
Deelt u de grote zorg van zowel het gemeentebestuur als de provincie dat de sluiting een forse aanslag op de werkgelegenheid in de regio betekent?
De voorgenomen sluiting van de ASR-vestiging in Woudsend, waar nu nog ruim 150 mensen werkzaam zijn, leidt inderdaad tot een gevoelig verlies aan regionale werkgelegenheid. Dat betreur ik, zeker voor zover dat ook persoonlijke gevolgen heeft voor de huidige werknemers van ASR Woudsend. Het besluit van ASR Nederland om het merendeel van zijn activiteiten te concentreren op één locatie in de regio Utrecht, lijkt echter vooral ingegeven door bredere strategische belangen van bedrijfsvoering op concernniveau. Daar kan en wil de overheid niet in treden.
Hoe verhoudt dit vertrek zich met de kabinetsinzet om bijzondere aandacht te besteden aan de mogelijke versterking van de ruimtelijk-economische structuur van het Noorden?
Met zowel generiek als regiospecifiek programmatisch beleid zet het kabinet sterk in op economische structuurversterking, ook in Noord-Nederland. Vooral het programma «Koers Noord» staat daarin centraal. Daarmee wordt systematisch gewerkt aan ondermeer de verdere uitbouw van sterke clusters van kennis en bedrijvigheid, aan versterking van het innoverend vermogen van Noord-Nederland, en aan het verhogen van opleidingsniveaus van de daar aanwezige en potentiële beroepsbevolking. Al dit soort inspanningen staan in het teken van de algehele transitie naar een sterke kenniseconomie, die ook het noorden van ons land doormaakt. Zij blijven onverminderd relevant, ook voor die regio’s binnen Noord-Nederland die incidenteel met een forse economische tegenwind te maken krijgen.
Bent u bereid om samen met de provincie, gemeente en ASR een acceptabele oplossing voor het werkgelegenheidsprobleem te zoeken?
Het ligt niet op mijn weg om voor een individueel werkgelegenheidsprobleem, zoals dat zich nu voordoet rond ASR Woudsend, op rijksniveau naar oplossingen te zoeken. De primaire verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij lokaal en regionaal betrokken partijen. Ik begrijp dat met name de gemeente Wymbritseradiel en de provincie Friesland al nauw contact onderhouden met de Raad van Bestuur van ASR Nederland. Zij streven naar oplossingen die de negatieve gevolgen van de voorgenomen sluiting van ASR Woudsend zo veel mogelijk kunnen beperken.
Kunt u aangeven hoe één en ander zich verhoudt tot de krimpproblematiek? In dat kader zijn er vorig jaar een tweetal moties aangenomen (32 123 VII, nr. 35 en 32 123 XIII, nr. 28). Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van deze moties?
Woudsend is gelegen in de zuidwesthoek van Friesland. Het Interbestuurlijk Actieplan Bevolkingsdaling, waarin de geprognosticeerde bevolkingsontwikkelingen zijn opgenomen zoals geraamd door de onderzoeksbureaus Primos en Pearl, geeft voor Zuidwest-Friesland een bevolkingsontwikkeling aan van vrijwel geen groei, maar ook geen grote krimp.
Motie 32 123 VII, nr. 35 verzoekt de regering om reorganisaties van de rijksoverheid zo veel mogelijk te laten bijdragen aan versterking van de economische structuur en werkgelegenheid in krimpgebieden. Bij de voorgenomen sluiting van ASR Woudsend is geen sprake van een reorganisatie zoals in deze motie bedoeld. Op dit moment is ook geen grote reorganisatie bij de rijksoverheid voorzien. Daarom is het dus zeer waarschijnlijk aan een volgend kabinet om te bepalen hoe met deze motie om te gaan.
Motie 32 123 XIII, nr. 28 verzoekt de regering om een inventarisatie te maken van succesvolle lokale initiatieven die zorgen voor behoud van economische bedrijvigheid, en dit instrumentarium aan te reiken aan gemeenten in krimpregio’s. Deze inventarisatie is inmiddels gereed en wordt gedrukt. Deze zal binnenkort aan uw Kamer worden toegezonden, en onder andere worden verstuurd naar alle gemeenten en tal van organisaties.
Werkloosheid onder allochtone jongeren |
|
Sietse Fritsma (PVV), Léon de Jong (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «een op de vier jonge allochtonen heeft geen werk»?1
Ja.
Hoe verhouden de in het artikel gepresenteerde cijfers zich tot de Wet Investeren in Jongeren (WIJ), die stelt dat jongeren tussen de 18 en 27 jaar of een baan hebben of een opleiding volgen?
De WIJ is op 1 oktober 2009 in werking getreden en geeft gemeenten een instrument in handen om te investeren in de participatie van jongeren en afhankelijkheid van een uitkering te voorkomen. De wet is in een eerste periode alleen van toepassing op nieuwe jongeren die een beroep doen op ondersteuning door de gemeente. Per 1 juli 2010 eindigt voor die jongeren die op 30 september 2009 recht hadden op algemene bijstand op grond van Wet werk en Bijstand het overgangsrecht. Vanaf dat moment vallen zij ook onder de WIJ. Dit betekent dat pas vanaf het derde kwartaal 2010 een beeld van het gehele bestand van de WIJ zichtbaar gaat worden.
In hoeverre draagt de voortgaande massa-immigratie van ongeschoolde gelukszoekers bij aan het terugdringen van werkloosheid onder allochtone jongeren?
Ik herken mij niet in het beeld van een voortgaande massa-immigratie van ongeschoolde gelukszoekers.
Het terugdringen van de werkloosheid onder allochtone jongeren heeft de aandacht van dit kabinet. De Wet Investeren in Jongeren, het actieplan Jeugdwerkloosheid, de kwalificatieplicht en de maatregelen in het kader van Voortijdig Schoolverlaten zijn voorbeelden van belangrijke instrumenten die de afgelopen jaren zijn ingezet om de kansen van (onder andere allochtone) jongeren structureel te vergroten. Gemeenten hebben de hoofdrol bij het bestrijden van de werkloosheid onder deze groep. Daarnaast zijn er aanvullende maatregelen genomen om werkgevers te stimuleren tot het voeren van diversiteitsbeleid, om de positieve beeldvorming over allochtone jongeren te versterken en allochtone jongeren te trainen in sollicitatie- en werknemersvaardigheden.
Wat is er bekend over de verschillen in arbeidsethos/mentaliteit van allochtone jongeren ten opzichte van autochtone jongeren? In hoeverre spelen die verschillen een rol bij de hoge werkloosheid onder allochtone jongeren?
In een onderzoek uit 2005 onder 100 werkgevers met medewerkers uit etnische minderheden, geeft een overgrote meerderheid van werkgevers aan geen noemenswaardige verschillen te ervaren in de arbeidsprestatie en -motivatie van allochtone en autochtone werknemers.2 Uit onderzoek in 2009 onder werkgevers blijkt dat 87 % van de werkgevers geen verschil ervaart in het functioneren en de motivatie van allochtone en autochtone medewerkers.3 De factor arbeidsethos/mentaliteit lijkt dus geen rol van betekenis te spelen bij de hogere werkloosheid onder allochtone jongeren.
Heeft u kennis genomen van het bericht op RTLZ.nl: Bedrijven beboet voor overtreding deeltijd-WW?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat 149 bedrijven oneigenlijk gebruik hebben kunnen maken van de deeltijd-WW regeling waardoor er in tijden van crises alsnog 400 medewerkers zijn ontslagen ? Zo neen, waarom niet?
Met de opvatting dat een bedrijf dat door frauduleus handelen ten onrechte of teveel publieke middelen heeft ontvangen, niet alleen het onrechtmatig verkregen bedrag moet terugbetalen, maar ook een boete verschuldigd is, ben ik het geheel eens. De regeling deeltijd-WW voorziet in zo’n boete als een bedrijf het UWV niet informeert over het feit dat zijn werknemers meer uren werken dan in de aanvraag was vermeld. De vergoeding die het bedrijf in dat geval verschuldigd is, is gelijk aan het bedrag van de uitkeringen van alle werknemers van wie de werktijd is verkort, niet alleen het teveel betaalde bedrag. Het is het bedrijf daarnaast niet langer toegestaan de werktijd te verkorten.
Het bericht op RTLZ.nl heeft echter geen betrekking op frauduleus handelen. Het beëindigen van dienstbetrekkingen na toepassing van deeltijd-WW is weliswaar niet beoogd, maar ook niet onrechtmatig. Deeltijd-WW stelt een bedrijf in staat om personeel in dienst te houden waarvoor het tijdelijk onvoldoende werk heeft. De regeling beoogt ontslagen te voorkomen, maar het is een illusie te veronderstellen dat dit in alle gevallen mogelijk is. Marktontwikkelingen kunnen immers een onverwachte wending nemen waardoor ontslag niet valt te voorkomen.
Deelt u de mening dat de tijdelijke deeltijd-WW regeling een middel is dat de negatieve gevolgen van de huidige crises in de bedrijven kan verkleinen en werknemers aan het werk kan houden, dat bedrijven die oneigenlijk gebruik maken van deze regeling en fraude plegen naast dat het totaal bedrag moet worden teruggevorderd en er een boete wordt opgelegd ook de totale kosten van de controle op haar rekening moet nemen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel mensen er in totaal ondanks de deeltijd-WW regeling sinds 1 april 2009 zijn ontslagen bij deelnemende bedrijven? Hoe gaat u voorkomen dat in de toekomst meer bedrijven misbruik maken van deze regeling?
Het in het bericht op RTLZ.nl genoemde aantal van 398 vergoedingen was de stand van zaken op 30 april 2010. Op 31 juli 2010 heeft het UWV 544 vergoedingen opgelegd in verband met het ontstaan van een WW-recht wegens werkloosheid binnen een periode van 13 weken na afloop van de toepassing van deeltijd-WW2. Nog 150 vergoedingen waren op dat moment nog in behandeling.
Het aantal vergoedingen betreft een deel van de instroom in de WW na afloop van deeltijd-WW. In de periode van 1 april 2009 tot 1 augustus 2010 zijn in totaal 3 751 werknemers na toepassing van deeltijd-WW werkloos geworden en in verband daarmee ingestroomd in de WW.
Voor 2 669 van deze werknemers is geen vergoeding verschuldigd vanwege het tijdsverloop tussen het einde van de deeltijd-WW en de instroom in de WW. Vanwege het faillissement van de werkgever heeft het UWV in 388 gevallen geen vergoeding opgelegd.
Onderstand schema geeft de stand van zaken weer per 30 april en 31 juli.
30 april 2010
31 juli 2010
Instroom in WW na afloop deeltijd WW
2 105
3 751
• Geen vergoeding verschuldigd
1 172
2 669
• Vergoeding verschuldigd
933
1 082
° Opgelegd
398
544
° Aantal werkgevers
149
306
° Nog in behandeling
–
150
° Afgezien van vergoeding wegens faillissement
–
388
Over de periode vanaf 1 april 2009 is voor in totaal 70 000 werknemers deeltijd-WW toegepast. Voor ruim de helft van deze werknemers was deeltijd-WW op 31 juli 2010 weer beëindigd. Ongeveer 90% van deze werknemers is na afloop van deeltijd-WW niet werkloos geworden.
Zoals hierboven al is aangegeven maakt deelname aan de deeltijd-WW een ontslag niet onrechtmatig. Wel zijn bedrijven een vergoeding verschuldigd voor iedere werknemer die binnen 13 weken na afloop van de deeltijd-WW uit dezelfde dienstbetrekking werkloos wordt en in verband daarmee recht heeft op WW. Deze verplichting bevordert een zorgvuldige afweging vooraf over het gebruik van deeltijd-WW. Het bedrijf dat deeltijd-WW overweegt wordt hierdoor gedwongen het perspectief op langere termijn bij die afweging te betrekken.
Voor deeltijd-WW is daarnaast de instemming vereist van de relevante vertegenwoordiging van werknemers (vakbonden, ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging). Het gebruik van deeltijd-WW betreft dus een gezamenlijk besluit van werkgever en werknemers. Dat ligt ook in de rede omdat het gebruik van de regeling ten koste gaat van de WW-rechten van de betrokken werknemers. De benodigde instemming van de werknemersvertegenwoordiging draagt er eveneens toe bij dat een aanvraag van deeltijd-WW vooraf zorgvuldig wordt afgewogen.
Deelt u de mening dat ook bij de bedrijven die tussen 1 april 2009 en 1 juli 2009 gebruik maakten van de deeltijd-WW regeling maar desondanks werknemers hebben ontslagen alsnog het bedrag moet worden teruggevorderd, boetes moeten krijgen opgelegd en de controle kosten moeten betalen? Zo neen, waarom niet?
Nee. Het is immers niet onrechtmatig om werknemers te ontslaan van wie eerder de werktijd is verkort. Wel is het bedrijf in voorkomende gevallen een vergoeding verschuldigd. Hiervan uitgezonderd zijn bedrijven die naar aanleiding van de wijziging van de regeling op 20 juli 20093 het aantal werknemers in deeltijd-WW hebben teruggebracht. Per die datum is de maximale duur waarover een bedrijf de werktijd mag verkorten, gerelateerd aan het percentage werknemers voor wie van de regeling gebruik wordt gemaakt. Een bedrijf dat op dat moment de voorkeur gaf aan een qua duur ongewijzigde voortzetting van deeltijd-WW, moest de toepassing van de regeling op een deel van zijn werknemers stopzetten. Als het bedrijf door de gewijzigde regeling werknemers heeft moeten ontslaan, is het niet redelijk een vergoeding op te leggen.
Kunt u aangeven welke tegemoetkoming de ontslagen werknemers is gedaan, hoeveel er inmiddels weer aan het werk zijn en welke inspanningen er zijn geleverd om deze mensen weer aan het werk te krijgen? Zo neen, waarom niet?
Tegemoetkomingen die werkgevers in het kader van een ontslag aan werknemers doen, worden niet geregistreerd. Datzelfde geldt voor inspanningen van werkgevers om hun ontslagen (ex-)werknemers weer aan het werk te krijgen. Werkloze en met werkloosheid bedreigde werknemers kunnen gebruik maken van de dienstverlening van het UWV.
Uit UWV-cijfers blijkt dat tot 1 juni 2010 ongeveer 33% van de werknemers die na afloop van deeltijd-WW werkloos zijn geworden en recht hebben verkregen op WW, in verband met een nieuwe baan weer zijn uitgestroomd uit de WW. Dit betreft een voorlopige stand, een deel van de werknemers was op 1 juni jl. nog maar kort werkloos.
De grootschalige ontslagen bij MSD/Organon te Oss |
|
Hans Spekman (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Massaontslag bij MSD in Oss»?1
Ja.
Deelt u de mening dat zo’n grootschalig verlies van werkgelegenheid in deze regio bijzonder zorgwekkend is en dat snel handelen noodzakelijk is om de schade te beperken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Daarom is het ook goed dat, zoals in de brief van 15 juli jl., die ik, mede namens de minister van SZW, aan uw Kamer heb gestuurd, is aangegeven, overleg plaatsvindt tussen veel partijen – inclusief de overheid – om de werkgelegenheid en kennis zoveel mogelijk te behouden.
Wat gaat er op korte termijn gebeuren om ervoor te zorgen dat de mensen die vandaag hun baan verliezen, zo snel mogelijk weer aan de slag kunnen?
Op dit moment is nog niet duidelijk voor welke medewerkers boventalligheid ontstaat. Zoals in de brief aan uw Kamer van 15 juli jl. in nader detail is aangegeven, vindt tussen veel partijen overleg plaats om de werkgelegenheid en kennis zoveel mogelijk te behouden. Hiertoe zijn twee werkgroepen in het leven geroepen, zoals weergegeven in mijn antwoord op vraag 1 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2929). Actieve inzet van het instrumentarium zal het kabinet daarbij nadrukkelijk meenemen.
Wordt door het UWV2 geanticipeerd op een grote toename van (hoogopgeleide) werkzoekenden in de betreffende regio?
Het UWV is reeds nauw betrokken, via de vestiging in Oss en het mobiliteitscentrum in Den Bosch, bij voorbereidende gesprekken. Inzicht in over welke medewerkers het gaat is noodzakelijk om acties richting arbeidsmarkt te ontwikkelen. MSD heeft aangegeven dat de benodigde informatie over de werknemers zal worden opgesteld ten behoeve van dienstverlening door UWV en overige (private) partijen. MSD zoekt de samenwerking met private en publieke partijen. Het UWV zoekt daarbij pro-actief de samenwerking op met gemeenten en andere partijen en denkt mee over mogelijke alternatieven.
Is het kabinet bereid om spoedig in contact te treden met de gemeente Oss om te kijken wat samen gedaan kan worden om deze klap op te vangen?
Zie mijn antwoord op vraag 1, (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2929), aangaande de instelling van twee werkgroepen.
De massale ontduiking van de CAO in de taxibranche |
|
Paulus Jansen , Paul Ulenbelt |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat ruim zestig procent van de Nederlandse taxi-ondernemers zich niet aan de cao houdt en één op de vijf ondernemers zelfs fraude pleegt om sociale lasten en premies te ontduiken1 en kloppen de vermelde feiten?
Ja, ik ken het bedoelde bericht. Het Sociaal Fonds Taxi (SFT) is verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens, zoals die ook in het jaarverslag 2009 van het SFT zijn opgenomen.
Heeft u, rechtstreeks dan wel via de Inspectie Verkeer en Waterstaat of de Arbeidsinspectie eerder signalen ontvangen over deze misstanden? Zo ja, wanneer en via wie? Welke actie heeft u daarop ondernomen? Zo nee, hoe is dat mogelijk als er sprake is van dusdanig massale overtreding?
De Inspectie Verkeer en Waterstaat noch de Arbeidsinspectie hebben signalen ontvangen over niet-naleving van de cao taxivervoer. De problematiek is eerder aan de orde geweest tijdens het FNV-symposium over marktwerking op 3 juni 2010. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in zijn toespraak tijdens het symposium gewezen op het belang van de handhaving van de cao door cao-partijen zelf, in het geval de cao niet wordt nageleefd. Zie voorts het antwoord op vraag 2 van het lid De Mos.
Onderschrijft u het standpunt van KNV Taxi dat gemeenten en zorgverzekeraars mede schuldig zijn aan de situatie?
Zie het antwoord op vraag 3 van het lid De Mos (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3178).
Klopt het dat met name grote taxibedrijven zich schuldig maken aan het ontduiken van de cao en het plegen van fraude? Kunt u een overzicht geven van de juridische constructies waar gebruik van wordt gemaakt, alsmede van uw (voorgenomen) aanpak om genoemde constructies aan te pakken (voorgenomen acties, door wie, tijdplanning)?
Uit navraag bij het SFT blijkt dat in het algemeen de grotere taxibedrijven zich iets beter aan de cao houden dan kleinere bedrijven. In de praktijk blijken bedrijven soms personeel in te zetten via uitzendbureaus, die ook onderdeel van de bedrijfsholding kunnen zijn. Het SFT geeft aan dat deze «constructie» op zichzelf legaal en niet frauduleus is, maar wel oneigenlijk wordt gevonden. Daarom hebben sociale partners in de nieuwe cao Taxivervoer afgesproken dat werkgevers maximaal 15% van de bruto loonsom aan uitzendkrachten mogen besteden. Zie voorts het antwoord op vraag 2 van het lid De Mos.
Hoe vaak kwam ontduiking van de cao en fraude met sociale premies voor in de periode voor de liberalisering van de taxibranche? Indien dit veel minder vaak was dan nu, bent u bereid om onderzoek te laten uitvoeren naar de relatie tussen de liberalisering van de taxisector, de aanbestedingen van het groepsvervoer en genoemde misstanden?
Een onderzoek zoals bedoeld acht ik niet mogelijk en ook niet nodig. Over de periode voor de liberalisering is geen informatie bij het SFT bekend. Een onderzoek is daarom niet goed uitvoerbaar. Kijkend naar de toekomst is van belang dat sociale partners en het SFT zelf actief de naleving van de cao Taxivervoer verbeteren. Daarnaast loopt de «kwaliteitsimpuls contractvervoer» die moet leiden tot beter aanbesteden en monitoren van contracten. Een onderzoek is dan ook niet nodig. Zie ook de antwoorden op de vragen 2 en 3 van het lid De Mos.
Wat gaat u ondernemen om werknemers die salaris, pensioenopbouw of andere vergoedingen zijn misgelopen, te helpen zodat ze alsnog hun verdiende beloningen krijgen?
Het SFT legt bedrijven bij niet-naleving van de cao naheffingen op. Dit betreft de achterstallige bedragen (bijvoorbeeld van pensioenafdrachten) en een boete van 10% daarover. Deze nabetalingen komen ten goede van de betrokken werknemers.
Gaat u de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD), de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) of eventueel andere instellingen wijzen op deze kwestie, helemaal wanneer er verdenking zou kunnen zijn van fraude of het onterecht inhouden van sociale premies? Kunt u uw antwoord duidelijk toelichten?
De SIOD en FIOD hebben geen betrokkenheid bij toezicht op de naleving van cao’s. De instanties die belast zijn met opsporing en handhaving van wet- en regelgeving nemen alle signalen over (eventuele) misstanden mee in hun risico-analyses van bedrijfstakken en bedrijven. Op basis van die analyses worden jaarlijks de prioriteiten bepaald.
Is de minister van SZW inmiddels overtuigd van de noodzaak voor een landelijke toezichthouder op de naleving van cao’s? Kan hij zijn antwoord motiveren?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5 van het lid Dijksma (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3179) en naar de brief van de Minister en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 december 2009 over de handhaving van cao’s (Kamerstukken II, 2009/10, 29 544, nr. 219).
Het vertrek van MSD |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het vertrek van een groot deel van het farmaciebedrijf MSD-Oss?
Ik betreur de aangekondigde inkrimping ten zeerste, met name voor het betrokken personeel en hun gezinnen. Ook voor de kennispositie op het gebied van geneesmiddelenonderzoek en -ontwikkeling betekent het vertrek van de R&D-activiteiten een fors verlies voor Nederland.
Het is van groot belang om nu actief te werken aan behoud van deze kennis, en te bezien hoe met het personeel actief werkgelegenheid in de regio kan worden behouden. Hiertoe zijn al werkgroepen gestart, zoals in de brief van 15 juli jl., die ik, mede namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, aan uw Kamer heb gestuurd, is verwoord.
Was u op de hoogte van de plannen van MSD om een groot deel van haar activiteiten uit Nederland terug te trekken? Zo ja, hoe lang al en welke pogingen heeft u eventueel ondernemen om dit bedrijf voor Nederland te behouden?
Tussen de farmaceutische industrie en de overheid vinden al veel langer regelmatige contacten plaats. Bedrijfsleven en overheid hebben hierbij een eigen verantwoordelijkheid, maar hebben wel regelmatig afstemming, ook bijvoorbeeld over internationale ontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor de bedrijven.
Direct na de aankondiging van de overname van Schering Plough door Merck in 2009 zijn vanuit de overheid de contacten met beide hoofdvestigingen van MSD in Nederland geïntensiveerd. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en ik hebben daartoe o.a. gesproken met de heer Hassan, voormalig CEO van Schering Plough. Ook zijn er contacten gelegd op CEO-niveau bij Merck, zowel schriftelijk als telefonisch. Vanuit Merck werd in die tijd aangegeven dat men nog druk bezig was na te denken over een nieuwe strategie en dat men medio 2010 met nadere informatie zou komen.
De gesprekken met MSD waren er op gericht dat de Nederlandse onderdelen van MSD zich zo goed mogelijk zouden presenteren in de geplande wereldwijde herstructurering en het aanpakken van eventuele knelpunten. Deze contacten concentreerden zich met name op het in kaart brengen van de sterke en zwakke punten van Nederland en hoe de vestigingen in Nederland het beste in konden spelen op de samenvoeging van activiteiten van Schering Plough en MSD. Dat deze contacten gewaardeerd werden, bleek wel uit het feit dat de minister van VWS en ik betrokken waren bij de opening van nieuwe activiteiten in Haarlem en in Oss.
Deze intensieve contacten worden ook nu voortgezet. Zo heb ik telefonisch contact met de CEO van Merck in de VS. Daarnaast zijn werkgroepen ingesteld, gericht op het behoud van werkgelegenheid en kennis, zoals in mijn antwoord op vraag 1 sub 2010Z10485 uiteengezet heb (zie ook de brief aan uw Kamer van 15 juli jl).
Bent u bereid te analyseren welke factoren ten grondslag liggen aan het vertrek van dit zeer kennisintensieve bedrijf uit Nederland, zodat er lering uitgetrokken kan worden?
Vanuit het Ministerie van EZ is constant aandacht voor het versterken van het vestigingsklimaat. Goed inzicht in de relatieve positie is daarbij van groot belang. Daarbij wordt gebruik gemaakt van internationale vergelijkingen, maar ook van bilaterale contacten met bedrijven.
Bekend is dat Nederland in internationaal perspectief goed scoort op het terrein van logistiek/geografische ligging, fiscaal klimaat, omgevingsfactoren en ondernemingsklimaat.
Dit beeld wordt ook bevestigd in de contacten met MSD. Daarnaast was men voor haar type activiteiten met name positief over de goed gedocumenteerde patiëntengroepen, de vaardige medische onderzoekers en de hoogwaardige onderzoekinfrastructuur. Natuurlijk zag MSD ook verbeterpunten. Zo wenste men hogere en meer structurele financiering van R&D-activiteiten. MSD noemde daarnaast als belemmeringen de kleine thuismarkt en de regelgeving. Bij de regelgeving gaat het met name om de medisch/ethische toetsing van klinisch onderzoek en de opname van nieuwe medicijnen in het vergoedingensysteem. Inmiddels is op het gebied van regelgeving actie ondernoemen door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Het huidige besluit van Merck is vooral ingegeven door bredere strategische belangen op concernniveau, gezien het feit dat ook de R&D-activiteiten in andere Europese landen worden stopgezet en verplaatst naar de VS. Dit neemt niet weg dat het kabinet sterk zal blijven inzetten op een sterk vestigingsklimaat met specifieke aandacht voor de farmaceutische industrie.
Welke actie gaat u ondernemen om te voorkomen dat meer kennisintensieve bedrijven zich uit Nederland terugtrekken?
Nederland blijft een aantrekkelijke vestigingsplaats voor R&D-activiteiten. Uiteraard heeft het vestigingsklimaat de continue aandacht van het kabinet, zowel om R&D in Nederland te behouden als om deze aan te trekken vanuit het buitenland. Dat dit effect heeft, blijkt wel uit de vestiging van het hoofdkantoor van Danone in Nederland en de keuze van Wärtsilä bij een grootscheepse reorganisatie om juist wel de R&D-activiteiten in Nederland te behouden. Ook de overname van Océ door Canon getuigt van vertrouwen in het Nederlandse R&D-klimaat.
Wat gaat u doen om de innovatiekoplopersbelofte hard te maken en dus juist een aantrekkelijk vestigingsklimaat in Nederland voor innovatie en Research & Development te creëren?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om het verlies aan kennisintensieve banen te compenseren?
Het kabinet beseft dat de plannen voor de getroffen medewerkers hard aankomen. Voor hen breekt nu een onduidelijke tijd aan. Zoals in de brief aan uw Kamer van 15 juli jl. is aangegeven, vindt tussen veel partijen overleg plaats om de werkgelegenheid en kennis zoveel mogelijk te behouden. Hiertoe zijn twee werkgroepen ingesteld, zoals eerder aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009-2010, nr. 2929). De rol van de overheid ligt primair bij het ondersteunen van dit proces. Daarnaast zal de overheid haar instrumentarium actief inzetten om met ontslag bedreigde werknemers naar werk te begeleiden. Hierbij zal ook nauw samengewerkt worden met MSD.
Wat gaat u doen om de getroffen mensen en gezinnen te helpen?
Zie antwoord vraag 6.
Het mogelijk verdwijnen van banen bij het farmaceutisch bedrijf MSD in Oss |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de voorgenomen reorganisatie bij het farmaceutisch bedrijf MSD in Oss, waarbij meer dan de helft van de 4500 banen dreigt te verdwijnen?1
Ja.
Is het bericht waar dat MSD zowel de productie van vrijwel alle medicijnen als de onderzoeksafdeling verplaatst naar het buitenland? Kunt u aangeven welke directe en indirecte gevolgen dit heeft voor de werkgelegenheid in Noord-Brabant?
MSD heeft aangekondigd alleen de R&D-activiteiten in Oss te verplaatsen naar de VS, maar de productie in Oss te behouden. Dit treft overigens niet alleen Nederland. We hebben hier te maken met een consolidatieproces van wereldwijde omvang. R&D-werkzaamheden zullen in de komende twee jaar op 8 locaties wereldwijd worden beëindigd. Verschillende sites in de VS zelf worden geraakt. Buiten de VS heeft dit consolidatieproces van R&D-activiteiten gevolgen voor Canada, Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Denemarken en Duitsland.
De productie blijft in Oss; wel zal een efficiencyslag plaatsvinden. Als gevolg van deze maatregelen gaan naar verwachting in Oss 2175 van de 4500 banen verloren, waarvan 1000 banen in R&D.
MSD heeft toegezegd om mee te zoeken naar het uitplaatsen van bestaande activiteiten. Op dit moment is nog niet duidelijk voor welke medewerkers boventalligheid ontstaat en welke via natuurlijk verloop het bedrijf voor die tijd zullen verlaten.
Bent u bereid om in contact te treden met MSD om te vernemen welke motieven ten grondslag liggen aan de verplaatsing van activiteiten uit Nederland en de Kamer hierover op korte termijn te informeren? Kunt u daarbij aangeven in hoeverre er sprake is van een «level playing field» met de landen waarnaar activiteiten worden verplaatst?
Bekend is dat Nederland in internationaal perspectief goed scoort op het terrein van logistiek/geografische ligging, fiscaal klimaat, omgevingsfactoren en ondernemingsklimaat. MSD heeft dit ook altijd bevestigd. Daarnaast was men voor haar type activiteiten met name positief over de goed gedocumenteerde patiëntengroepen, de vaardige medische onderzoekers en de hoogwaardige onderzoekinfrastructuur. Natuurlijk zag MSD ook verbeterpunten. Zo wenste men hogere en meer structurele financiering van R&D-activiteiten. MSD noemde daarnaast als belemmeringen de kleine thuismarkt en de regelgeving. Bij de regelgeving gaat het met name om de medisch/ethische toetsing van klinisch onderzoek en de opname van nieuwe medicijnen in het vergoedingensysteem. Inmiddels is op het gebied van regelgeving actie ondernoemen door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Zoals ik ook heb aangegeven in de brief van 15 juli jl. (kamerstuk 29 544, nr. 255), die ik, mede namens de minister van SZW, aan uw Kamer heb gestuurd, zijn er al langer contacten met MSD over de mogelijke gevolgen van de overname.
Het huidige besluit van Merck is vooral ingegeven door bredere strategische belangen op concernniveau, gezien het feit dat ook de R&D-activiteiten in andere Europese landen en in Canada worden stopgezet en verplaatst naar de VS. Ook worden R&D-sites in de VS zelf beëindigd. Dit neemt niet weg dat het kabinet sterk zal blijven inzetten op een sterk vestigingsklimaat met specifieke aandacht voor de farmaceutische industrie.
Welke mogelijkheden ziet u om door middel van verbetering van het vestigingsklimaat banen voor de regio te behouden of alternatieve werkgelegenheid te creëren?
Er vindt tussen veel partijen, zowel het rijk, de provincie en gemeente Oss, als vanuit MSD en andere partijen, overleg plaats om werkgelegenheid en kennis te behouden.
De rol van de overheid ligt primair bij het ondersteunen van dit proces. Daarnaast zal de overheid haar instrumentarium binnen de geldende Europese regels actief inzetten om met ontslag bedreigde werknemers naar werk te begeleiden. Hierbij zal ook nauw samengewerkt worden met MSD. Onder leiding van de gedeputeerde economie van de provincie Noord-Brabant is hiertoe een werkgroep ingesteld, zoals reeds aangegeven is het antwoord op vraag 1 (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2929).
Welke mogelijkheden biedt het Europees Globaliseringfonds om de werknemers van MSD via omscholing nieuw perspectief te bieden? Bent u bereid om een aanvraag voor financiële steun uit het Globaliseringsfonds actief te ondersteunen?
Het Europees Globaliseringsfonds kan actieve arbeidsmarktmaatregelen financieren, die speciaal bedoeld zijn om ontslagen werknemers weer aan het werk te helpen. Het Ministerie van SZW kan een aanvraag indienen bij de Europese Commissie als aan de criteria van de verordening kan worden voldaan. De mogelijkheid om een aanvraag in te dienen wordt de komende periode uitgewerkt in samenwerking met MSD.
Bent u bereid om zich (mede) in te zetten om de kennis en het vakmanschap van werknemers die met ontslag worden bedreigd voor het bedrijf en/of de regio te behouden en te voorkomen dat werknemers massaal in de WW belanden? Welke maatregelen gaat u hiertoe samen met de werkgever treffen?
Werknemers die hun baan verliezen, zullen worden geholpen bij het zoeken naar een andere baan. Zoals ook al in mijn brief, mede namens de minister van SZW, d.d. 15 juli jl. is aangegeven, is het UWV via de vestiging in Oss en het mobiliteitscentrum in Den Bosch reeds enkele weken betrokken bij voorbereidende gesprekken. De komende periode zal duidelijk worden wat het mobiliteitscentrum (netwerk van UWV met gemeenten en private partijen als uitzendbureaus) concreet kan betekenen bij het begeleiden van dit proces.
Zoals eerder aangegeven zijn er inmiddels ook twee werkgroepen ingesteld, mede gericht op het behoud van werkgelegenheid (zie het antwoord op vraag 1, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2929).
Het bericht dat ontwikkelingsorganisatie SNV weigert het salaris van haar directeur te verlagen |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hulporganisatie SNV weigert salaris te verlagen»?1
Ja.
Bent u bereid, nu ontwikkelingsorganisatie SNV het salaris van 160.000 euro van haar directeur niet wil verlagen, de subsidie aan SNV geheel stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik de Kamer eerder heb meegedeeld kies ik als maatregel in dit geval voor een korting op de subsidie aan SNV die gelijk is aan het verschil tussen het salaris van de directeur en de DG-norm, die op 1 januari 2011 van kracht wordt in het kader van MFS II. Het in vergelijking met de DG-norm (bestanddelen: bruto-loon, vakantie-uitkering, eindejaarsuitkering) te hoge salarisdeel zal achteraf jaarlijks verrekend worden met het toegekende subsidiebedrag.
Tot een algehele stopzetting van de subsidie aan SNV ben ik niet bereid. Een dergelijke maatregel zou de organisatie en zijn begunstigden in ontwikkelingslanden onevenredig zwaar treffen. De korting op de subsidie acht ik als maatregel passender.
Deelt u de mening dat de directeur van SNV zich niet zozeer met armoedebestrijding maar eerder met zelfverrijking bezighoudt? Zo nee, waarom niet?
Hoewel ik het salaris van de directeur van SNV te hoog vind en daarom ook passende maatregelen heb genomen, heb ik geen reden te twijfelen aan de motieven en inzet van de directeur van SNV op het vlak van armoedebestrijding. De door u gebruikte kwalificatie ten aanzien van voorzitter van de Raad van Toezicht laat ik voor uw rekening.
Deelt u de mening dat Lodewijk de Waal – voorzittter van de Raad van Toezicht van SNV die instemde met het salaris ter hoogte van 160.000 euro – een salonsocialist is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.