Kinderarbeid bij de hazelnotenpluk in Turkije |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Wat is uw reactie op een item van EenVandaag over de grootschalige inzet van jonge kinderen bij de hazelnotenpluk in Noord Turkije?1
Zie het gecombineerde antwoord op vraag 1 en 5 van de vragen van de leden Gesthuizen, Irrgang en Voordewind. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 789)
Kunt u bevestigen dat er alleen al uit de provincie rond de stad Sanliurfa 70 000 leerplichtige kinderen, soms niet ouder dan 8 of 9 jaar maandenlang met hun ouders meegaan naar Noord Turkije om daar tegen betaling van € 1,– per uur werkdagen van 11 uur te maken? Zo nee, bent u bereid deze cijfers na te trekken?
Hierover zijn geen officiële cijfers bekend. De gemeente van Şanliurfa en de Association of Seasonal Agricultural Workers (METIDER), gevestigd in Şanliurfa, bevestigen dat personen in Şanliurfa hun inkomen verdienen door seizoensarbeid in andere regio’s. METIDER geeft als onofficiële schatting dat de helft van de personen in het rurale gebied van Şanliurfa en 44 procent van de lagere inkomensgroepen in de stedelijke gebieden (dit laatste gaat om ongeveer 125 000 personen) werkzaam is in de seizoensarbeid. METIDER geeft aan dat het vaak grote gezinnen betreft met gemiddeld vijf kinderen.
De Turkse onderwijsbond Eğitim Sen deed eind 2007 onderzoek onder 115 scholen voor primair onderwijs in zes Turkse zuidoostelijke steden. Hieruit kwam naar voren dat deze scholen 243 000 leerplichtige kinderen onder hun hoede hebben, 23 683 kinderen een deel onderwijs missen vanwege seizoensmigratie.
Kunt u een overzicht geven van Nederlands bedrijven die (op enige schaal) handelen in Turkse hazelnoten of deze in hun producten verwerken?
Zie het antwoord op vraag 4 van de vragen van de leden Gesthuizen, Irrgang en Voordewind. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 789)
Bent u van mening dat producenten van bijvoorbeeld hazelnotenpasta of -chocola de consument inzicht zouden moeten geven in de herkomst van deze noten, temeer daar 75 procent van de hazelnoten afkomstig is uit Turkije waar kennelijk op grote schaal kinderen worden ingezet bij de pluk?
Zie het antwoord op vraag 6 van de vragen van het lid Ferrier. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 790)
Bent u bereid het initiatief te nemen (bijvoorbeeld in het kader van het Initiatief Duurzame Handel) om met alle betrokkenen (producten, leveranciers, supermarkten) ervoor te zorgen dat maatregelen worden genomen om dit soort misstanden in de hele keten uit te bannen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het gecombineerde antwoord op vraag 1 en 5 van de Kamervragen van de leden Gesthuizen, Irrgang en Voordewind (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 789) en het antwoord op vraag 5 van het lid Van Veldhoven-van der Meer. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 791)
Ziet u mogelijkheden om in Europese Unie-verband initiatief te nemen om de Turkse regering aan te spreken op de gesignaleerde praktijken? Zo ja, welke?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 6 van het lid Ferrier (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 790) en het antwoord op vraag 4 van het lid Van Veldhoven-van der Meer. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 791)
De stokkende vrouwenemancipatie in Nederland |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennis genomen van de Global Gender Gap Index van het World Economic Forum?1
Ja.
Deelt u de teleurstelling over het feit dat Nederland van de elfde naar de zeventiende plaats is gezakt op de wereldranglijst die de gelijkheid tussen mannen en vrouwen meet?
Het kabinet vindt de gelijkheid tussen vrouwen en mannen belangrijk. Een daling op de wereldranglijst opgesteld door het World Economic Forum is een signaal dat Nederland achter blijft bij andere landen. De deelname van vrouwen in alle sectoren en lagen van de samenleving is ook in Nederland nog niet vanzelfsprekend. Daarom is het bevorderen van emancipatie ook expliciet in het regeerakkoord opgenomen.
Wat denkt u dat de oorzaak is van deze daling?
De Global Gender Gap Index vergelijkt 134 landen met elkaar op basis van vier hoofdindicatoren: economische participatie, onderwijs, gezondheid en politieke participatie. Op de meeste hoofdindicatoren en subindicatoren is voor de gelijkheid tussen mannen en vrouwen in Nederland een verbetering te zien ten opzichte van voorgaande jaren. De belangrijkste oorzaak van de daling van Nederland in de rangorde is dat een aantal landen het beter is gaan doen. Kijken we alleen naar de positie van Nederland dan scoren we op onderwijs en gezondheid maximaal op gendergelijkheid. Op het terrein van de economische participatie scoort Nederland boven het gemiddelde. Op het terrein van de politieke participatie heeft Nederland in 2010 een lagere score dan in 2009. Dat is ook een reden voor de daling op de ranglijst. De politieke participatie weegt in de totale weging relatief zwaar. Het al dan niet hebben van een vrouwelijke premier weegt bijvoorbeeld net zo zwaar als bijvoorbeeld het aandeel vrouwen dat op de arbeidsmarkt participeert.
Bent u bereid u tot doel te stellen dat Nederland aan het eind van uw kabinetsperiode weer in de top tien van de Global Gender Gap Index staat? Zo nee, waarom niet?
Over de ambities van het kabinet en de wijze waarop daar nadere invulling aan zal worden geven, zal uw Kamer in het voorjaar van 2011 worden geïnformeerd.
De uitkomsten van de Global Gender Index en de Emancipatiemonitor 2010 van het Sociaal en Cultureel Planbureau zullen daar bij worden betrokken.
Bent u bereid de emancipatieportefeuille onder te brengen bij het ministerie van Algemene Zaken, zodat de coördinatie richting andere departementen door uzelf effectief ter hand genomen kan worden?
Nee. De emancipatieportefeuille is uitstekend belegd bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Zij zal ook de coördinatie richting de andere departementen ter hand nemen.
Welke stappen gaat u zetten om er voor te zorgen dat Nederland die top tien positie weer in gaat nemen?
De ambities en doelstellingen van dit kabinet op het terrein van emancipatie voor de periode 2011 tot 2015 zullen worden uitgewerkt in een Actieplan Emancipatie dat uw Kamer in het voorjaar van 2011 zal ontvangen.
Overtredingen van de Arbeidstijdenwet bij de brandweer Zuid-Limburg |
|
Ronald van Raak |
|
Wat vindt u van het trieste jubileum dat tussen juli en oktober 2010 de Arbeidstijdenwet bij de brandweer Zuid-Limburg meer dan honderd keer is overtreden?1
Ik kan niet bevestigen dat de Arbeidstijdenwet tussen juli en oktober 2010 meer dan 100 keer is overtreden. Of deze informatie juist is zal de Arbeidsinspectie vaststellen in een nieuwe inspectieronde die nog dit jaar start.
Hoe verklaart u dat zoveel overtredingen van de Arbeidstijdenwet hebben plaatsgevonden?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven kan nog niets met zekerheid worden gezegd over het aantal overtredingen van de Arbeidstijdenwet. Het zelfde geldt voor mogelijke verklaringen.
Deelt u de overtuiging dat de Arbeidstijdenwet er niet voor niets is en dat overtreding hiervan gevolgen kan hebben voor de veiligheid van het personeel en de burgers, en dat hiertegen moet worden opgetreden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Zoals eerder aangegeven2 ligt de verantwoordelijkheid voor het op juiste wijze toepassen van de Arbeidstijdenwet bij beroepsbrandweerlieden en brandweervrijwilligers bij de werkgever van de brandweerlieden (veiligheidsregio’s en gemeenten).
Het is dan ook allereerst aan het bestuur van veiligheidsregio’s en gemeenten om hun leidinggevenden zodanig te instrueren dat ze op een adequate manier toezien op de naleving van de rusttijden. Het is aan de Arbeidsinspectie om ingeval van structurele overtredingen van de Arbeidstijdenwet corrigerend op te treden zodat de veiligheid van brandweerpersoneel en burgers gewaarborgd blijft.
Is de arbeidsinspectie op de hoogte van bovengenoemde overtredingen? Wat zijn haar bevindingen? Heeft zij sancties opgelegd? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op de vragen 1 en 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in de toekomst geen overtredingen meer zullen plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat door het gevoerde beleid teveel druk op de vrijwilligers komt te liggen en dat dit een ongewenste situatie is? Zo nee, waarom niet?
Pas na afronding van het onderzoek van de Arbeidsinspectie kan ik u daarover nader informeren.
Wat zijn de gevolgen van de overtredingen voor de vrijwilligers zelf? Is de vrijwilliger nog verzekerd als er tijdens de dienst iets gebeurd, terwijl op dat moment sprake is van een overtreding van de Arbeidstijdenwet?
Het voldoen aan de regels van de Arbeidstijdenwet is geen criterium voor het toekennen voor verzekeringsuitkeringen.
Is dit een louter een regionaal probleem, of speelt dit ook landelijk? Zo ja, in welke korpsen? En wat gaat u hieraan doen?
Volgens de mij ter beschikking staande informatie wordt de werkwijze en benadering zoals die wordt gehanteerd door het regionale brandweerkorps
Zuid-Limburg door meerdere brandweerkorpsen in Nederland gehanteerd.
Ik heb geen signalen dat de toepassing van deze werkwijze daar leidt tot overtreding van de arbeids- en rusttijdenregels. Ik zie dan ook op dit moment geen aanleiding om de minister van SZW; die verantwoordelijk is voor de Arbeidsinspectie, te verzoeken de inspecties bij de brandweer te intensiveren.
Korting op het arbeidsloon bij een re-integratiebedrijf vanwege een dienstverband elders |
|
Sadet Karabulut |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u de constructie waarbij een gerechtigde voor de Wet werk en bijstand (WWB) in dienst wordt genomen bij een re-integratiebedrijf op basis van het principe «loon voor uitkering» en waarbij de WWB-uitkering wordt beëindigd per gemeentelijke beschikking in verband met dit contract?1
Ja.
Is het waar dat bij deze constructie het arbeidsloon wat wordt ontvangen van het re-integratiebedrijf is gebaseerd op het wettelijk minimumloon tot op de hoogte van de bijstandsnorm en dus in feite een parttime arbeidscontract is? Zo nee, vindt u het wenselijk dat mensen hierdoor de facto onder het minimumloon komen te werken? Kunt u dit toelichten?
Op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) treed ik niet in de besluitvorming van individuele gevallen.
In algemene zin geldt dat een werkgever gehouden is tot betaling van het minimumloon. Indien minder uren wordt gewerkt dan het aantal uren dat hoort bij de normale arbeidsduur, zoals in casu kennelijk het geval is, wordt de beloning ook evenredig lager. De normale arbeidsduur en de omvang van het aantal uren in de arbeidsovereenkomst (in dit geval 28 uur per week) bepalen dus uiteindelijk de hoogte van het loon.
Kunt u toelichten welke rechten mensen met bovengenoemde constructie opbouwen als het gaat om pensioen, verlofmogelijkheden, etc?
Er bestaat voor een werkgever geen wettelijke verplichting om een pensioenvoorziening te treffen. In beginsel geldt dat werknemers die in een bedrijf dezelfde werkzaamheden verrichten ook dezelfde arbeidsvoorwaarden zullen hebben tenzij er objectieve redenen zijn om daarvan af te wijken. Bij een geschil daarover is het aan de rechter om daar een oordeel over te geven.
Is het juridisch houdbaar en wenselijk dat – in betreffende casus – het re-integratiebedrijf in zijn rol als werkgever de extra inkomsten van deze persoon – uit een dienstverband elders – in mindering brengt op het uit te betalen loon? Zo nee, wat gaat u doen om deze constructie in de toekomst te voorkomen?
In een arbeidsovereenkomst met een re-integratiebedrijf kunnen afspraken worden gemaakt dat een werknemer zoveel als mogelijk bij een ander bedrijf werkzaamheden verricht. Als een werknemer daarbij inkomsten verwerft, kan tevens overeengekomen worden dat deze verrekend kunnen worden met het loon dat de werknemer van het re-integratiebedrijf ontvangt.
Of in deze casus verrekening volgens de regels heeft plaatsgevonden kan ik niet beoordelen en is ook niet aan mij om te beoordelen. Het betreft hier een arbeidsovereenkomst en eventuele geschillen over de uitvoering daarvan kunnen worden voorgelegd aan de rechter.
Hoeveel mensen in Nederland hebben een arbeidsovereenkomst met een re-integratiebedrijf op basis van het principe «loon voor uitkering»? Staan mensen met een dergelijk contract nog geregistreerd als werkloos of werkzoekend? Kunt u dit toelichten?
De inzet valt binnen de verantwoordelijkheid die gemeenten vanuit de toepassing van de WWB hebben. Daarnaast hebben gemeenten diverse andere instrumenten tot hun beschikking (zie ook het antwoord op vraag 6). Vanuit de systematiek van de WWB hoeven gemeenten zich niet specifiek te verantwoorden over de inzet van de afzonderlijke instrumenten. Het is daardoor niet bekend hoeveel mensen landelijk via deze constructie werken.
Uit een rapportage van de Inspectie Werk en Inkomen en Divosa «MaatWerk First» (2009) onder 42 (intergemeentelijke) sociale diensten blijkt dat ongeveer een gelijk deel van de personen die deelnemen aan work first, werken met behoud van uitkering of regulier loon ontvangen (47%, respectievelijk 42%).
Overigens staan personen met een arbeidsovereenkomst niet langer geregistreerd als bijstandsgerechtigde. Of zij geregistreerd staan als werkzoekende, is afhankelijk van de vraag of een persoon zich ingeschreven laat staan als werkzoekend bij het UWV Werkbedrijf.
Bent u van mening dat publiek re-integratiegeld voor bovenstaande constructies bedoeld is? Kunt u dit toelichten?
In de WWB is de verantwoordelijkheid voor een doelmatig en doeltreffend re-integratiebeleid en oordeel hierover gelegd bij de gemeente zelf. Door gemeenten voor zowel het WWB inkomensdeel als het participatiebudget te budgetteren, is in het stelsel een prikkel voor gemeenten ingebouwd om de re-integratiemiddelen efficiënt en effectief te besteden.
Gemeenten hebben daarbij de mogelijkheid om verschillende instrumenten in te zetten om personen te laten re-integreren. Een van de mogelijkheden daarbij is om een cliënt in dienst te laten treden van de gemeente of een re-integratiebedrijf en deze werkzaamheden bij een bedrijf of organisatie te laten verrichten. Zo kunnen cliënten werkritme opdoen. Het is aan de gemeente om te bepalen of en voor welke cliënten dit instrument wordt ingezet.
Uit bovengenoemde rapportage MaatWerk First van de Inspectie Werk en Inkomen en Divosa blijkt dat in projecten waarin gewerkt wordt met een regulier contract betere uitstroom naar werk wordt gerealiseerd dan bij constructies waarin wordt gewerkt met behoud van uitkering (44 procent in geval van een regulier contract, 26 procent in geval van werken met behoud van uitkering).
Bent u bereid deze vragen voor het algemeen overleg re-integratie op 27 oktober 2010 te beantwoorden?
Ja.
Overigens heb ik begrepen dat dit algemeen overleg tot nader order is uitgesteld.
Het ontslag van 120 jeugdhulpverleners bij Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant |
|
Nine Kooiman |
|
Wat is uw reactie op het bericht «120 man weg bij jeugdzorg Brabant»?1
In het Afsprakenkader dat met provincies is overeengekomen is een budget vastgesteld voor 2010 en 2011. Het structurele budget voor de provincie Noord-Brabant stijgt in 2011 met ruim € 6 000 000 ten opzichte van 2010. Ik initieer hiermee geen bezuinigingen. Het maken van afspraken met bureau jeugdzorg acht ik primair een verantwoordelijkheid van de provincie.
Hoe kan het dat Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant zich genoodzaakt ziet om – vooruitlopend op bezuinigingen van de provincie en de rijksoverheid en mede verwijzend naar het regeerakkoord – 120 goed opgeleide jeugdhulpverleners te ontslaan?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat het bedrag dat jaarlijks door u ter beschikking is gesteld om de stijgende personeelskosten op te vangen (de Overheidsbijdrage in de Arbeidskostenontwikkeling (OVA)) niet evenredig meestijgt met de autonoom stijgende kosten voor Bureau Jeugdzorg? Zo ja, hoe zou Bureau Jeugdzorg volgens u deze kosten moeten opvangen?
De OVA-systematiek voorziet jaarlijks in een een bijdrage die in principe toereikend is om de stijging van de loonkosten, die optreedt ten gevolge van CAO-onderhandelingen, op te vangen. Wanneer deze compensatie niet voldoende is om de stijgende kosten van bureau jeugdzorg op te vangen, is het aan de provincie en bureau jeugdzorg om maatregelen te nemen.
Is het waar dat het aantal zorgmeldingen/ Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK)- meldingen vooralsnog toeneemt, ondermeer door goede campagnes om vermoedens van kindermishandeling vooral te melden? Zo ja, hoe zou Bureau Jeugdzorg dan met minder budget kunnen uitkomen?
Ja, volgens cijfers van de provincie is zowel het aantal zorgmeldingen bij bureau jeugdzorg als het aantal meldingen bij het AMK toegenomen. Dit kan mede een effect zijn van de publiekscampagne «Wat kan ik doen?» die in 2008 is gestart.
Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Is het waar dat de sector er tot nu toe nog niet in is geslaagd de instroom in de jeugdzorg te beperken, maar dat de sector onder verwijzing naar de intentie om deze instroom te beperken nu al minder budget krijgt? Deelt u de mening dat dit de verkeerde volgorde is, en dat pas minder budget kan worden verstrekt vanaf het moment dat de instroom daadwerkelijk is beperkt?
Als staatssecretaris ben ik verantwoordelijk voor het stelsel van jeugdzorg en is de provincie verantwoordelijk voor de uitvoering van de jeugdzorg. Ik bied de provincie hiervoor een financieel kader in de vorm van een doeluitkering. Ik acht het de verantwoordelijkheid van de provincie en het bureau jeugdzorg om te komen tot afspraken over de besteding van de doeluitkering.
Wat zijn de gevolgen voor het personeel? Om hoeveel arbeidsplaatsen gaat het precies? Vallen er ook gedwongen ontslagen? In hoeverre worden betrokkenen van werk naar werk begeleid?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de gevolgen voor de drieduizend pupillen die Bureau Jeugdzorg Brabant nu onder haar hoede heeft?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de gevolgen van het vertrek van deze jeugdhulpverleners voor de drieduizend pupillen en hun ouders waar Bureau Jeugdzorg zorg voor draagt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de vrees dat het ontslaan van jeugdhulpverleners zal leiden tot een snelle en ingrijpende groei van de wachtlijsten? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de vrees dat het ontslaan van jeugdhulpverleners tot gevolg zal hebben dat het bieden van preventieve hulp, vroeghulp en vrijwillige begeleiding als eerste zullen sneuvelen, omdat Bureau Jeugdzorg zich met de beperkte middelen eerst zal moeten richten op het gedwongen kader en de zwaardere zorgvragen? Zo niet, hoe gaat u dit geschetste gevolg voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de garantie bieden dat het ontslaan van jeugdhulpverleners niet zal leiden tot langere wachtlijsten? Zo niet, bent u bereid deze ontslagen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u de garantie bieden dat jongeren en gezinnen die hulp krijgen die zij nodig hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het Afsprakenkader Jeugdzorg is met provincies afgesproken dat alle kinderen de noodzakelijke zorg binnen verantwoorde wachttijden ontvangen. Dit geldt ook voor de provincie Noord-Brabant.
Ik heb uw Kamer op 8 november (TK 2010–2011, 31 839, nr. 75) geïnformeerd over de stand van de wachtlijsten op 1 juli 2010.
Bent u bereid er voor te zorgen dat er geen jeugdhulpverleners hoeven te vertrekken bij Bureau Jeugdzorg, in ieder geval tot het moment dat de instroom van zorgvragen aantoonbaar is beperkt? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk, uiterlijk 11 oktober 2010, te beantwoorden?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Oost-Europese concurrentie in de thuiszorg |
|
Eddy van Hijum (CDA), Sabine Uitslag (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Oost-Europese concurrentie in de thuiszorg» waarin wordt gemeld dat Oost-Europese vrouwen hun intrede doen in de thuiszorg?1
Ja.
Hoeveel Bulgaarse en Roemeense thuishulpen zijn via een detacheringconstructie in de thuiszorg werkzaam? Herkent u het beeld dat het vooralsnog gaat om naar schatting enkele honderden mensen? Verwacht u dat dit aantal in de toekomst zal toenemen?
Voor werknemers uit Bulgarije en Roemenië is een tewerkstellingsvergunning vereist: Nederland maakt immers gebruik van de mogelijkheid om overgangsmaatregelen toe te passen met betrekking tot het vrij verkeer van werknemers uit deze landen. Voor vrij verkeer van diensten gelden geen overgangsmaatregelen. Dit betekent dat Bulgaren en Roemenen wel als zelfstandige zonder personeel (zzp’er) mogen werken in Nederland of als werknemer in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening. Uit het aangehaalde krantartikel blijkt dat Seniorcare24 stelt dat het de laatstgenoemde constructie benut: grensoverschrijdende dienstverlening met eigen werknemers.
Op grond van het vrij verkeer van diensten mag een in een andere EU-lidstaat gevestigde dienstverlener in Nederland met eigen werknemers een dienst komen verrichten, ook als het werknemers betreft voor wie nog geen vrij verkeer van werknemers geldt (zoals Bulgaren). In de Wet arbeid vreemdelingen is geregeld dat voor deze categorie geen tewerkstellingsvergunning is vereist: er kan worden volstaan met een melding («notificatie») bij UWV. Deze notificatieplicht geldt niet wanneer enkel sprake is van het ter beschikking stellen van arbeid: hiervoor blijft een tewerkstellingsvergunning vereist. Uit de cijfers van UWV blijkt dat er dit jaar tot nu toe 24 Bulgaarse vreemdelingen zijn genotificeerd in de zorgsector. In hoeverre in de toekomst gebruik wordt gemaakt van deze mogelijkheid is vooralsnog niet in te schatten.
De Arbeidsinspectie controleert of grensoverschrijdende dienstverleners die hebben genotificeerd niet feitelijk arbeid ter beschikking stellen. In dat geval is sprake van illegale tewerkstelling en wordt in principe een boete opgelegd aan zowel de in het buitenland gevestigde werkgever als aan de in Nederland gevestigde opdrachtgever(s).
Als het gaat om oneerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt, geldt dat ook gedetacheerde werknemers recht hebben op het wettelijk minimumloon. De Arbeidsinspectie houdt toezicht op de naleving van de WML. Ook gelden voor gedetacheerde werknemers de algemeen verbindend verklaarde kernbepalingen uit de van toepassing zijnde cao. Behalve om loon gaat het hierbij om belangrijke arbeidsvoorwaarden zoals werk- en rusttijden, vakantiedagen en gezondheid, veiligheid en hygiëne. Cao-partners zijn zelf verantwoordelijk voor de controle op naleving van de bepalingen in cao’s. Op dit moment is er overigens geen algemeen verbindend verklaarde cao voor de thuiszorg.
Zoals gezegd mogen Bulgaren en Roemenen ook als zzp’er werken in Nederland. Als blijkt dat feitelijk sprake is van een werkgever-werknemerrelatie spreken we van schijnzelfstandigheid. Wanneer de werkgever niet beschikt over een tewerkstellingsvergunning, is sprake van illegale tewerkstelling en legt de Arbeidsinspectie een boete op aan de werkgever. Met de Belastingdienst en IND worden gegevens uitgewisseld over schijnzelfstandigheid. Ook vindt intensieve voorlichting plaats over schijnzelfstandigheid: via brochures in verschillende talen, de campagne «Weet hoe het zit» en de website van de Arbeidsinspectie.
De Arbeidsinspectie heeft de aanpak van werkgevers van Bulgaarse en Roemeense schijnzelfstandigen tot een van de speerpunten benoemd in 2010. Het thema «het oneigenlijk verkrijgen van toegang tot de arbeidsmarkt door zelfstandigen zonder personeel» maakt deel uit van het programmaproject ter uitvoering van amendement nr. 43 bij de SZW-begroting 2010, waarover uw Kamer per brief van 15 maart jl. is geïnformeerd.2
Op dit moment heeft de Arbeidsinspectie enkele zaken in de thuiszorg in onderzoek, waaronder het in het artikel genoemde bureau. In deze zaken wordt onderzocht of er sprake is van illegale tewerkstelling door de inzet van schijnzelfstandigen of door het ter beschikking stellen van arbeid zonder de benodigde tewerkstellingsvergunning.
Als het gaat om oneerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt specifiek in de thuiszorg kan ik u melden dat de Arbeidsinspectie in 2011 een inspectieproject op het terrein van arbeidsmarktfraude zal opstarten in de zorgsector. De ontvangen signalen en de ervaringen uit de lopende onderzoeken zullen hierin worden meegenomen.
Kunt u toelichten of de detacheringconstructie die wordt toegepast rechtmatig is? Gaat het hier om schijnzelfstandigen die de facto werknemers zijn? Bent u van mening dat met deze constructie de benodigde tewerkstellingsvergunning voor Roemenen en Bulgaren wordt omzeild?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier bent u voornemens schijnzelfstandigheid en oneerlijke concurrentie in de thuiszorg aan te pakken? In hoeverre controleert de Arbeidsinspectie op schijnzelfstandigheid in de thuiszorg?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de uitlatingen van de voorzitter van Divosa, over dat jonggehandicapten in de bijstand moeten, op persoonlijke titel zijn |
|
Sadet Karabulut |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat de plannen van de voorzitter van Divosa ertoe zullen leiden dat arbeidsgehandicapten voor altijd in de armoede geduwd worden, geen extra baan voor arbeidsgehandicapten oplevert maar slechts leidt tot vergaande tweedeling in de samenleving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat de plannen van de voorzitter van Divosa om arbeidsgehandicapten onder het minimumloon te laten werken verwerpelijk zijn?1
Nee. De voorzitter van Divosa, dhr. R. Paas refereert in een artikel in Trouw aan een voorstel van Divosa uit maart 2010 om de onderkant van de arbeidsmarkt te hervormen. Divosa wil de politiek hiermee een alternatief bieden om de mogelijke bezuinigingen in de sociale zekerheid op te vangen. Het nieuwe kabinet heeft in het concept regeerakkoord VVD CDA aangegeven voornemens te zijn met voorstellen te komen op dit punt. Voor deze voornemens geldt dat deze nog verdere uitwerking behoeven alvorens ze beoordeeld kunnen worden.
Verder merk ik op dat het kabinet de afgelopen jaren verschillende voorstellen heeft gedaan om meer mensen vanuit de WWB/WIJ, Wsw en Wajong aan het werk te helpen. Zo zijn onlangs een aantal pilots «Werken naar vermogen» gestart, waaronder een pilot loondispensatie, waarbij werkgevers toestemming kunnen krijgen om mensen met een arbeidsbeperking minder dan het wettelijk minimumloon te betalen als zij door deze beperking minder productief zijn. Ook hierbij geldt dat het tijd vergt om de resultaten te kunnen beoordelen. Uitgangspunt is altijd dat een activerende uitkeringssystematiek en maatwerk bij re-integratie moeten leiden tot een zorgvuldige aanpak om meer mensen aan het werk te helpen.
Deelt u de mening dat een voorzitter van een vereniging van sociale diensten op persoonlijke titel en zonder enig politiek mandaat of – verantwoordelijkheid dergelijke ingrijpende plannen niet zou moeten presenteren, temeer omdat hij de indruk heeft gewekt namens de vereniging te spreken en honderdduizenden arbeidsgehandicapten de stuipen op het lijf heeft gejaagd?23 Zo ja, welke consequenties verbindt u aan deze uitspraken? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven geeft Divosa aan de politiek een alternatief te willen bieden om de mogelijke bezuinigingen op te vangen. Daarbij wordt door organisaties soms de pers opgezocht. Ik stel het op prijs dat organisaties meedenken om meer mensen aan het werk te krijgen. De voorzitter van Divosa refereert in het artikel in Trouw aan het eerdergenoemde voorstel van Divosa van maart 2010 voor «Een regeling voor de onderkant van de arbeidsmarkt», hij spreekt daarmee namens Divosa en niet op persoonlijke titel.
Wat is volgens u de reden dat de voorzitter van Divosa op persoonlijke titel dergelijke uitspraken heeft gedaan? Is het mogelijk dat hij zich heeft willen profileren als minister van Sociale Zaken? Zo ja, deelt u de mening dat dit voor een minister van Sociale Zaken onwaardige uitspraken zijn en de voorzitter van Divosa zich hiermee heeft gediskwalificeerd als toekomstig minister en als voorzitter van Divosa?
Zie antwoord vraag 2.
Verdenking van vastgoedfraude bij pensioenfondsbeheerder AZL |
|
Jan de Wit , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Bent u bekend met het bericht «OM verdenkt directeur pensioenfonds AZL van omkoping»?1
Ja.
Hoe kan het dat de vreemde verkoopconstructie, waarbij een pand meerdere keren op een dag van eigenaar veranderde terwijl de prijs onverklaarbaar fors steeg, niet direct is opgemerkt?
De notaris is de eerst aangewezen functionaris om onregelmatigheden bij onroerendgoedtransacties op te merken. Degenen die een doorverkoopconstructie te kwader trouw gebruiken, zullen onregelmatigheden echter willen verbergen voor de notaris. Een door mij bij het Kadaster en de gemeente Rotterdam gestarte pilot had als doel de transparantie van vastgoedtransacties te bevorderen (TK, 2008–2009, 29 911, nr. 16). In deze pilot heeft het Kadaster onder andere gewerkt aan een systeem om notarissen eerder in de keten die een vastgoedtransactie behelst van meer informatie te kunnen voorzien. Het Kadaster kan het notariaat naast het reeds werkzame Kadaster-on-Line het systeem «Gebeurtenis gedreven informatie (GGI)» bieden. Hierbij neemt de notaris een abonnement op het over te dragen object en wordt vanaf dat moment geautomatiseerd geïnformeerd over eventuele wijzigingen in de registratie.
Opsporingsdiensten zijn bij het bestrijden van vastgoedfraude afhankelijk van signalen van notarissen en bijvoorbeeld de Belastingdienst. Naar dergelijke signalen wordt ook actief gezocht door opsporingsdiensten door informatie uit onderzoeken te analyseren.
Over de gang van zaken in de onderhavige zaak kan ik vanwege het opsporingsbelang geen mededelingen doen.
Is het waar dat een groot deel van de strafbare feiten inmiddels is verjaard door een inschattingsfout van het Openbaar Ministerie (OM)?2 Waarom is in dit geval verzuimd de verjaring van de strafbare feiten te stuiten? Hoe is dit mogelijk, gelet op het feit dat de bestrijding van vastgoedfraude topprioriteit wordt genoemd?
Het OM heeft hieromtrent het volgende meegedeeld. Bovengenoemde bezwaarschriften van twee van de vier verdachten over het verjaard en niet tijdig gestuit zijn van de strafbare feiten, zijn door de raadkamer ongegrond verklaard. Deze verdachten hebben daar geen hoger beroep tegen ingesteld. De behandeling van de strafzaken tegen deze twee verdachten kan in ieder geval doorgaan.
Ten aanzien van de twee andere verdachten loopt de procedure over de vermeende verjaring nog. De Hoge Raad heeft die zaken terugverwezen naar het Gerechtshof. Het OM stelt zich op het standpunt dat sprake is geweest van stuiting van de verjaring.
Is er naar uw mening voldoende capaciteit en expertise voor de bestrijding van vastgoedfraude? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
Ondermeer voor de aanpak van deze vorm van fraude is binnen het OM een gespecialiseerd parket gevormd, te weten het Functioneel Parket. Binnen het Functioneel Parket is op dit terrein bijzondere expertise ontwikkeld. Ten aanzien van de opsporings-, vervolgings-, en zittingscapaciteit is uw Kamer eerder bericht dat deze niet oneindig is. Daarom moet altijd een selectie worden gemaakt bij het oppakken van strafzaken. Ik ben van mening dat er voldoende expertise is en dat met de beschikbare capaciteit vastgoedfraude zo goed mogelijk wordt aangepakt.
Tevens is onder regie van mijn ambtsvoorganger en de ambtsvoorgangers van de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en Financiën ingezet op een samenhangende strategie gericht op verschillende actoren om misbruik van, en manipulatie met, vastgoed aan te pakken (TK, 2008–2009, 29 911, nr. 16).
Verder verwijs ik naar mijn brief van 1 april 2010 over onder andere het Vastgoed Intelligence Center (VIC; TK, 2009–2010, 29 911, nr. 40). Het VIC ondersteunt de programmatische aanpak van vastgoedgerelateerde georganiseerde misdaad op zaaksniveau door analyses van concrete zaken en op strategisch niveau door onder andere het in beeld brengen van fenomenen.
Is het waar dat openbare behandeling van deze zaak tot nu toe is voorkomen, omdat relevante strafrechtelijke antecedenten bij de verdachten zouden ontbreken en een openbare zitting reputatieschade op zou leveren? Is dit een legitiem argument, waarop eenieder een beroep kan doen? Of geldt dit argument slechts voor «witte boorden', mensen met een hoge positie in het bedrijfsleven?
Nee. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft de verdachten gedagvaard voor de zitting van 29 oktober 2008 van de rechtbank te Den Bosch. Door alle verdachten is tegen de dagvaarding een bezwaarschrift ingediend. De behandeling van de bezwaarschriften vindt plaats in de raadkamer van de rechtbank en dergelijke raadkamerzittingen zijn niet openbaar.
Overweegt u in deze zaak toestemming te geven aan een eventuele schikking tussen de verdachten en het OM waardoor strafrechtelijke vervolging wordt voorkomen? Zo ja, waarom? Bent u bereid deze toestemming niet te verlenen en in ieder geval nader overleg met de Kamer over de schikkingen in fraudezaken af te wachten?
De verdachten zijn gedagvaard. Het OM heeft meegedeeld dat het afdoen van de strafzaak door middel van een transactie op dit moment niet aan de orde is.
Zijn er ex-mijnwerkers of andere pensioenrechthebbenden benadeeld door deze fraude? Zo ja, hoe wordt daarmee omgegaan?
Het OM heeft meegedeeld dat uit het strafrechtelijk onderzoek niet is gebleken dat er ex-mijnwerkers of andere pensioengerechtigden zijn benadeeld door deze fraude.
Het ontslag van het voltallige huishoudelijk personeel van thuiszorgaanbieder Amstelring |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat thuiszorgaanbieder Amstelring het voltallige huishoudelijk personeel zal ontslaan omdat de gemeente Haarlemmermeer met een andere aanbieder in zee gaat?1
Ja. Het gaat overigens om drie andere aanbieders die de opdracht gegund hebben gekregen.
Heeft u inzicht in de manier waarop de gemeente Haarlemmermeer voldoet aan haar inspanningsverplichting, zoals die in de Wet maatschappelijke ondersteuning(Wmo) is opgenomen, ten opzichte van de 400 werknemers die door deze aanbesteding nu hun baan verliezen?
Artikel 10a van de Wmo bepaalt dat de nieuwe aanbieder in overleg treedt met de voormalige aanbieder over de overname van personeel. De gemeente ziet er op toe dat dit overleg plaatsvindt. De bedoelde inspanningsverplichting rust dus bij de nieuwe aanbieder en niet bij de gemeente.
De gemeente Haarlemmermeer heeft deze wettelijke verplichting tot overleg ook in het pakket van eisen opgenomen. Daarnaast heeft zij in haar bestek opgenomen dat aanbieders de CAO VVT moeten naleven. Dit betekent dat de opdrachtnemers ook contractueel verplicht zijn om met de vorige aanbieder(s) in overleg te treden over de overname van personeel tegen de arbeidsvoorwaarden zoals in de toepasselijke CAO zijn opgenomen.
Eén en ander heeft er dan ook toe geleid dat de betrokken aanbieders met elkaar in overleg zijn getreden, met als resultaat dat vrijwel het gehele betrokken personeel van Amstelring per 1 januari 2011 aan de slag kan bij één van de nieuwe aanbieders.
Heeft u er zicht op of de medewerkers van Amstelring, die bij een nieuwe werkgever met soortgelijk werk aan de slag kunnen, dat onder soortgelijke arbeidsomstandigheden en voor hetzelfde loon kunnen doen?
Zoals aangegeven eist de gemeente Haarlemmermeer van haar aanbieders dat zij de CAO VVT naleven. Medewerkers van Amstelring die bij een nieuwe aanbieder in dienst treden moeten conform de arbeidsvoorwaarden van de CAO VVT worden beloond. Dit betekent echter niet dat zij altijd aanspraak kunnen maken op hetzelfde loon als voorheen. De gemeente Haarlemmermeer geeft aan dat de medewerkers voor wie dit geldt, hiervoor door de nieuwe aanbieders gedeeltelijk worden gecompenseerd.
Weet u of de gemeente Haarlemmermeer voornemens is de overige medewerkers via re-integratie te laten doorstromen in nieuwe functies? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u om de gemeente daartoe aan te sporen, ook gezien de uitvoering van de motie Wolbert c.s. die verzoekt om een stappenplan voor doorstroom van alfahulpen2
Het UWV is verantwoordelijk voor de reïntegratie van werkzoekenden die een uitkering van het UWV ontvangen en de gemeente is verantwoordelijk voor de reïntegratie van de overige werkzoekenden. Dit houdt in dat ten aanzien van de hier bedoelde medewerkers de nodige reïntegratie-activiteiten gaan plaatsvinden, hetzij door het UWV, hetzij door de gemeente Haarlemmermeer.
Voor de duidelijkheid meld ik hier nog dat het hier niet om alfahulpen gaat, maar om medewerkers in loondienst.
Het faillissement van Kip caravans |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het faillissement van Kip caravans te Hoogeveen?1
Ja. De Rechtbank te Assen heeft op 28 september 2010 het faillissement van Kip caravans uitgesproken.
Is er inderdaad een reële kans dat er opnieuw een doorstart komt, zoals de organisatie vermeldt in haar persbericht?
Kip Nederland heeft in haar persbericht van 23 september aangegeven dat een eventuele doorstart met alle betrokkenen onderzocht wordt. Op 1 oktober meldde de curator in de Volkskrant dat zich 18 partijen hebben gemeld voor een eventuele doorstart. Er is dus een reële kans op een doorstart, maar of en in hoeverre resultaten bereikt worden met de 18 partijen, is op dit moment nog niet bekend.
In hoeverre zijn het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en het mobiliteitscentrum ingezet om de medewerkers van werk naar werk te begeleiden?
Op 27 september is er een bijeenkomst geweest met de medewerkers van Kip caravans. UWV was vertegenwoordigd met medewerkers van de afdeling faillissementen, het mobiliteitscentrum in Emmen en medewerkers van het Werkplein Hoogeveen. Er zijn concrete afspraken gemaakt met de medewerkers, zij worden uitgenodigd voor bijeenkomsten «Werken aan werk» en het maken van een CV en brief. UWV inventariseert alle vacatures in de regio (Zwolle, Emmen, Hardenberg, Steenwijkerland en Assen) welke vervolgens worden geplaatst in een speciale werkkrant voor de medewerkers van Kip caravans. Daarnaast is UWV in gesprek met uitzendbureaus over plaatsingsmogelijkheden in de regio.
Zijn er ook overheden, zowel lokale als provinciale, betrokken bij de voorkoming van het faillissement en bij de begeleiding van medewerkers naar nieuw werk?
Het mobiliteitscentrum in Emmen brengt alle partijen op het gebied van werk, scholing en inkomen uit de regio bijeen om de met ontslag bedreigde medewerkers zo snel mogelijk naar nieuw werk te begeleiden. Dit zijn onder andere de uitzendbureaus, de gemeenten, werkgevers en scholingsinstellingen. Er is ook contact gelegd met de arbeidsmarktregio IJsselvecht (Zwolle). Ook de provincie is nauw betrokken bij alle mobiliteitsinitiatieven.
Heeft het bedrijf gebruik gemaakt van de deeltijd-WW mogelijkheden die er in de afgelopen periode waren?
Kip Caravans heeft vanaf 29 juni 2009 gedurende drie maanden gebruik gemaakt van de deeltijd WW. Er waren toen 62 personen in dienst. Zestig medewerkers hebben toen voor 50% gebruik gemaakt van de deeltijd WW. Na afloop van deze periode heeft Kip Caravans aangegeven geen verlenging aan te vragen, omdat er voldoende orders waren voor de volgende drie maanden. De regeling deeltijd WW sluit uit dat daarna nog opnieuw een beroep op de regeling kan worden gedaan.
Eén van de verplichtingen bij het gebruik van deeltijd WW is dat arbeidsmarkt-relevante scholing plaatsvindt. De eerste drie maanden deeltijd WW zijn gebruikt voor oriëntatie, korte gerichte bijscholing en voorbereiding op lange termijn-scholing.
Is er in de afgelopen jaren geïnvesteerd in scholing, zodat medewerkers meer kansen hebben op de arbeidsmarkt?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat er alles op alles gezet moet worden om de werkgelegenheid in Drenthe te behouden en dat dit ook geldt voor het werk van deze medewerkers van Kip caravans? Wat zou uw rol daarin kunnen zijn?
Ik ben van mening dat alles in het werk gesteld moet worden om niet alleen de werkgelegenheid in Drenthe, maar in heel Nederland te behouden. Het bedrijfsleven en de overheid hebben daarin ieder een eigen verantwoordelijkheid. De overheid richt zich op het creëren van randvoorwaarden voor structurele economische ontwikkeling en heeft een rol bij het begeleiden van met werkloosheid bedreigde werknemers en werklozen naar ander werk. Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor de strategische beslissingen die zij nemen over de aard en inrichting van hun productieprocessen en daarmee ook voor de continuïteit van hun onderneming.
Ik besef dat het faillissement en het ontslag voor de medewerkers hard aankomt. Voor hen breekt een periode van onzekerheid aan. Ik verwacht dan ook van de samenwerkende partijen in het mobiliteitscentrum Emmen, dat zij alles in het werk zullen stellen om de betrokken medewerkers zo snel mogelijk naar ander werk te begeleiden.
Het ontslag van 31 medewerkers bij de sociale werkvoorziening in Purmerend |
|
Sadet Karabulut |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het ontslag van 31 medewerkers van de sociale werkvoorziening in Purmerend vanwege het mislopen van een rijkssubsidie door de gemeente?1
Ik heb kennis genomen van de twee berichten in het Noord Hollands dagblad. Ik maak daaruit op dat het gaat om het niet verlengen van het dienstverband van 31 personen omdat het re-integratietraject eindigt. De gemeente Purmerend zet in het kader van re-integratie van jongeren een vorm van gesubsidieerde arbeid in (talentenbanen). Jongeren worden tijdelijk in dienst genomen bij Baanstede (sw-bedrijf) om hen werkervaring op te laten doen. Inzet van dit re-integratietraject heeft derhalve geen verband met de Wsw.
In het kader van de Wet Investering in Jongeren geven gemeenten jongeren van 18 tot 27 jaar die zich melden voor een uitkering een leer/werkaanbod. Dit kan een baan zijn, een vorm van scholing of een combinatie van beide, afgestemd op de situatie van de jongeren. De gemeente maakt daarbij zelf de keuze voor inrichting van dit leer/werkaanbod. Het behalen van een startkwalificatie kan van groot belang zijn voor de duurzame inzetbaarheid van jongeren. Het is echter aan de gemeente Purmerend om een keuze te maken in de wijze waarop zij werkloze jongeren een leer/werkaanbod doen.
Ervan uitgaande dat niet-geïndiceerden zichzelf moeten zien te redden, vindt u dit een juiste uitvoering van de Wet Investeren in Jongeren (WIJ)? Zo nee, wat gaat u hiertegen doen?2
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het wenselijk dat 31 jongeren per direct moeten stoppen met hun opleiding en hun Talentbaan omdat de gemeente Purmerend de geldkraan dichtdraait? Vindt u het wenselijk dat deze jongeren hierdoor geen startkwalificatie kunnen behalen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat jongeren beter een opleiding en een werktraject kunnen volgen in plaats van dat zij werkloos thuis op de bank moeten gaan zitten? Zo ja, vindt u het een verstandige keuze van het college in Purmerend om deze jongeren naar huis te sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de gemeente Purmerend gekort wordt door het Rijk voor 3,5 miljoen euro, waardoor zij niet meer in staat is om de Talentbanen voor jongeren te financieren? Zo ja, erkent u dat dit leidt tot meer werkloze jongeren en een langere wachtlijst Wet sociale werkvoorziening (WSW)? Zo nee, hoe zit het dan wel?
De 31 medewerkers van Baanstede in Purmerend waren niet in dienst in het kader van de uitvoering van de Wsw en dus leidt dit niet tot een langere wachtlijst van de Wsw. Het Wsw-budget mag niet worden ingezet voor re-integratie van niet-Wsw-geïndiceerden. Het werkvoorzieningschap Baanstede had deze personen in dienst in het kader van een re-integratietraject. Deze vorm van gesubsidieerde arbeid wordt gefinancierd vanuit het Participatiebudget.
Het participatiebudget van de gemeente Purmerend is in 2010 niet voor 3,5 miljoen euro gekort. In 2010 is het macrobudget van het participatiebudget afgenomen. Dit heeft geleid tot een verlaging van het participatiebudget voor Purmerend in 2010 met 675 duizend euro. Daarnaast heeft de gemeente Purmerend in 2009 haar uitgave aan re-integratie verdubbeld, waarbij voor ruim 2,7 miljoen euro is ingeteerd op de uit voorgaande jaren meegenomen budgetten (meeneemregeling).
Zijn er meer bedrijven voor Sociale Werkvoorziening (SW) die van plan zijn om, vanwege het ontbreken van rijkssubsidie, contracten van SW-geïndiceerden op korte termijn te beëindigen en deze mensen naar huis te sturen? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, kunt u dit uitsluiten?
De 31 banen die niet zijn verlengd hebben geen betrekking op de Wsw, maar vloeien voort uit de inzet van een re-integratietraject uit het participatiebudget. Het is aan de gemeente Purmerend om te besluiten of zij de Talentenbanen voor deze jongeren wil behouden.
Het is mij niet bekend of gemeenten van plan zijn om tijdelijke contracten van Wsw-geïndiceerden niet te verlengen. Gemeenten ontvangen jaarlijks de toekenning Wsw waarin is opgenomen het minimum aantal te realiseren Wsw-plekken met het daarbij behorende budget. Het is aan gemeenten deze toegekende plekken te realiseren.
Ziet u mogelijkheden om de Talentbanen in Purmerend voor deze jongeren te behouden, zodat zij een startkwalificatie kunnen halen en zich kunnen voorbereiden op hun toekomst? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat – vanwege de forse bezuinigingen van 120 miljoen euro per jaar vanaf 2011 – het aantal ontslagen en wachtlijsten zullen groeien en deze bezuiniging van tafel moet? Zo nee, vindt u het sociaal om te bezuinigen op arbeidsgehandicapten die toch al geen of weinig perspectief hebben op een reguliere baan?3
Zoals ik tijdens de begrotingsbehandeling van SZW ook heb gemotiveerd en uiteengezet, ben ik van mening dat een efficiëncykorting op het Wsw-budget voor 2011 noodzakelijk is en dat het mogelijk moet zijn voor de uitvoering dit te realiseren. De Wsw is in vergelijking met het buitenland erg ruim en kostbaar. Er moet, gelet op deze cijfers, dus ruimte zijn voor minder subsidie. Bovendien zitten er in de Wsw mensen die veel meer kunnen dan waarvoor ze worden ingezet. Daarnaast vindt uitstroom naar een reguliere werkgever in het kader van de Wsw (begeleid werken) nog steeds nauwelijks plaats, landelijk 5%, terwijl uit de Wsw statistiek kan worden afgeleid dat ongeveer de helft zou kunnen werken bij een reguliere werkgever. Tenslotte kan uit de statistiek worden opgemaakt dat het aandeel werknemers van voor 1998, die vaak relatief veel betaald krijgen, jaarlijks afneemt door (pre)pensioen van deze werknemers.
"Gesjoemel met veiligheidscertificaten" en het niet optreden van de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) |
|
|
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u de artikelen «Inspectie machteloos bij «fraude» veiligheidscertificaten» en «Nieuwe cijfers: baanwerkers doorliepen cursus niet zelf»1 en «Risicosituaties langs het spoor»?2
Ja.
Is het mogelijk dat baanwerkers veiligheidscertificaten verkrijgen waarvoor zij niet zelf de test met succes hebben afgelegd? Zo ja, waarom is er geen adequate beveiliging van het internet examensysteem zodat fraude onmogelijk is? Zo ja, welke maatregelen neemt u zodat deze fraude per direct onmogelijk wordt gemaakt?
De in vraag 1 genoemde artikelen spreken van «veiligheidscertificaten». Met het bedoelde internet examensysteem wordt echter een «bewijs van deelname» verstrekt. De Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) vermoedt dat het mogelijk is dat baanwerkers dit bewijs van deelname kunnen verkrijgen zonder zelf de vragen te beantwoorden. Dit vermoeden is gerezen door de geclusterde momenten waarop de bewijzen van deelname zijn afgegeven. Dit is naar voren gekomen tijdens het onderzoek naar een dodelijke aanrijding van een baanwerker met een metro in Amsterdam Zuid.3
De vragenlijst en het bijbehorende bewijs van deelname zijn geen wettelijk verplichte instrumenten. Ze worden gebruikt door de spoorbeheerder, in dit geval het Gemeente Vervoer Bedrijf (GVB), als middel om het veiligheidsbewustzijn van de baanwerkers te vergroten. Naast deelname aan de internetmodule, krijgen baanwerkers nadere instructies over veilig werken aan de spoorbaan. Het maken van de toets en het verkrijgen van het bewijs van deelname zijn onderdeel van de interne kwaliteitseisen waaraan de baanwerker moet voldoen. De inspectie heeft vastgesteld dat vermoedelijk niet aan deze kwaliteitseisen is voldaan en heeft daarom het signaal afgegeven aan de betrokken ondernemingen dat teveel waarde wordt gehecht aan het bewijs van deelname aan de internetmodule Veiligheid langs de metrobaan. Het is aan de ondernemingen om met behulp van dit signaal hun kwaliteitsborging te verbeteren.
Is het waar dat de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) het niet tot haar verantwoordelijkheid rekent om aangifte van strafbare feiten te doen, ook niet wanneer sprake is van het ten onrechte verkrijgen van veiligheidscertificaten, en dat IVW het ook niet nodig vindt een rapport hierover naar het Openbaar Ministerie te sturen? Zo ja, kunt u dan de IVW direct opdragen aangifte van strafbare feiten te doen en daarbij de rapporten over strafbare feiten door te sturen?
Het is de plicht van de IVW aangifte te doen van misdrijven of van het vermoeden daarvan, zoals beschreven in artikel 162 van het Wetboek van Strafrecht. Als het gaat om andere strafbare feiten, die relevant zijn voor de veiligheid, beschouwt de IVW het als haar verantwoordelijkheid ofwel zelf te handhaven, ofwel bij het Openbaar Ministerie hiervan aangifte te doen.In dit geval heeft de inspectie geoordeeld dat er geen sprake is van strafbare feiten. Daarom is besloten geen aangifte te doen. Naar aanleiding van de publiciteit heeft de IVW alsnog contact opgenomen met het Openbaar Ministerie om te toetsen of dit besluit terecht was. Het Openbaar Ministerie bevestigt de juistheid van het oordeel van de IVW en is met haar van mening dat er geen aanleiding is aangifte te doen. De inspectie kan in haar rol als veiligheidsautoriteit ook andere wegen zoeken om te handhaven, ook al heeft zij zelf geen bevoegdheden om rechtstreeks toe te zien op organisaties als het GVB. Dat zal de inspectie dan ook nog meer gaan doen.
Kunt u de veiligheidsprocedures voor baanwerkers opnieuw bezien en in het bijzonder de aan baanmedewerkers te stellen eisen? Kunt u daarbij extra aandacht besteden aan buitenlandse baanwerkers die kennelijk tolken nodig hebben voor het kunnen begrijpen van de instructies en het kunnen behalen van de certificaten?
Als werkzaamheden aan het spoor plaats moeten vinden, moet, door de aannemer onder wiens verantwoordelijkheid de werkzaamheden worden uitgevoerd, aan de hand van een risicoanalyse bepaald worden hoe dit op veilige wijze kan gebeuren. De spoorsector heeft de uit de Arbowet voortkomende verplichtingen voor het creëren van een veilige werkomgeving uitgewerkt in het Normenkader Veilig Werken. De Arbeidsinspectie en de IVW zijn van mening dat de spoorbranche hiermee haar verantwoordelijkheid neemt en goede invulling geeft aan haar zorgverplichtingen. Ik zie geen aanleiding deze procedures opnieuw te bezien en nadere eisen te stellen. De eisen en instructies zijn ook in andere talen beschikbaar voor buitenlandse baanwerkers die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheersen.
Salarissen boven de balkenendenorm bij de publieke omroep |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Kunt u verklaren waarom na de motie Voordewind1 er nog steeds salarissen bij de publieke omroepen worden uitgekeerd ver boven de balkenendenorm, zelfs van 450 000 euro per jaar?
De motie Voordewind/Atsma hangt samen met een uitgebreid overleg in en met de Tweede Kamer over het al dan niet toestaan van een aantal uitzonderingen op het door de NPO vastgestelde maximale beloningsplafond van € 181 000. De uitkomst van dat overleg was dat de Tweede Kamer er mee in kon stemmen dat er in totaliteit voor 8 presentatoren/programmamakers (5 voor televisie en 3 voor radio) een uitzondering op grond van het BPPO kon worden toegestaan. Tijdens het overleg is ook duidelijk door de toenmalige minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gesteld dat het daarbij alleen om nieuwe overeenkomsten kon gaan.
De verklaring dat er over de jaren 2009 en 2010 meer uitzonderingen zijn, is gelegen in het feit dat er sprake is van lopende overeenkomsten die (nog) niet opengebroken zijn. Het schema in de rapportage van de NPO laat zien dat er voor de jaren 2011 en 2012 nog vijf lopende overeenkomsten zijn die boven het beloningsplafond uitkomen. De raad van bestuur van de NPO bevordert dat nog lopende overeenkomsten zo snel als mogelijk worden aangepast aan de systematiek van het BPPO.
Ook over de hoogte van de beloning van de uitzonderingen is gesproken. In het overleg met de Tweede Kamer heeft de toenmalige minister opgemerkt: «Ik heb zojuist aangegeven dat ik denk dat het op de hele breedte een dempende werking moet hebben op de salarissen en dat de publieke omroep er verstandig aan doet om ook voor die enkele uitzondering die men wellicht maakt – nogmaals: het zijn er niet meer dan vijf voor alle omroepen bij elkaar – te bezien dat het bedrag niet hoger is dan redelijk. Ik vind alleen niet wij dat nu weer hier moeten gaan bepalen, …» (Handelingen II, 1 juli 2009, TK 102, p. 8120). In zijn brief van 16 september 2009 merkt de toenmalige minister op dat het uiteindelijk aan de raad van bestuur van de NPO is om (de hoogte van de beloning van) de uitzondering te bepalen. «Het feit dat omroepverenigingen het meerdere uit verenigingsgelden dienen te betalen, betekent dus niet dat ledenverenigingen zelfstandig over (de hoogte van) de uitzondering kunnen beslissen.» (Kamerstukken II, 2009/10, 31 804, nr. 80).
Hoe bent u van plan samen met de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) de omzeiling van het Beloningskader presentatoren publieke omroep (BPPO) via de management-bv's tegen te gaan? Welke maatregelen wil het NPO hiervoor nemen?2
De raad van bestuur van de NPO geeft aan dat men voornemens is ook de zogenoemde management-BV’s onder het BPPO te gaan brengen. Men wil daartoe een regeling opnemen die vergelijkbaar is met het voorstel zoals dat wordt opgenomen in het wetsvoorstel Normering topinkomens.
Welke verklaring geeft het NPO voor het niet uit de verenigingsmiddelen betalen van het bedrag dat boven de balkenendenorm uitgaat?
De NPO geeft drie verklaringen:
Vindt u dit een plausibele verklaring? Zo ja waarom? Zo nee, bent u bereid, indien de omroepen conform de motie Voordewind, het meerdere boven de balkenendenorm niet uit de verenigingsgelden betalen, dit bedrag in mindering te brengen op de jaarlijkse omroepbijdrage van de overheid aan de desbetreffende omroep, in het verlengde van de maatregel die onlangs de minister van Buitenlandse Zaken toepaste bij een hulporganisatie?
Zoals ik in mijn brief van 21 september jl. aangaf vind ik dit een punt voor verbetering. De NPO geeft in de verklaring ook aan dat sommige omroepen op vrijwillige basis de splitsing reeds hebben aangebracht. Ik ben van mening dat in alle gevallen waar het ledenverenigingen betreft alleen het normbedrag van € 181 000 uit omroepmiddelen mag worden betaald. In lijn met de motie dient al het meerdere uit verenigingsmiddelen te worden opgebracht. Ik zal er bij de raad van bestuur van de NPO op aandringen dit eenduidig in het BPPO op te nemen en daarop toezicht te houden. Overigens is het aan de raad van bestuur toe te zien op de naleving van het beloningskader en daar eventueel (financiële) consequenties aan te verbinden.
Het bericht "Brandweer klust bij als vrijwilliger" |
|
André Elissen (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Brandweer klust bij als vrijwilliger»?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de brandweervakbonden dat er sprake is van een zorgwekkende situatie? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Op de arbeids- en rusttijden van brandweervrijwilligers en beroepsbrandweerlieden zijn de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit van toepassing.
De Arbeidsinspectie is deze zomer, na klachten over de arbeidstijden, opgetreden bij het regionale brandweerkorps Limburg-Zuid. Sindsdien is de situatie daar sterk verbeterd.
Is het u bekend dat de wettelijk vastgestelde rusttijden voor beroepsbrandweerlieden massaal worden genegeerd? Welke maatregelen gaat u nemen om dit probleem aan te pakken?
De wettelijk vastgestelde rusttijden voor beroepsbrandweerlieden en vrijwilligers worden geregeld in de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit.
De verantwoordelijkheid voor het op juiste wijze toepassen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit bij inzet, opleiden en oefenen van beroepsbrandweerlieden en brandweervrijwilligers ligt bij de werkgever (gemeenten en veiligheidsregio’s). Een werkgever, ook de brandweerwerkgever, moet gezond en veilig werken bevorderen en een inschatting maken van de belasting voor een werknemer. Met de belasting moet rekening worden gehouden bij het maken van de roosters en bij het realiseren van de feitelijke arbeidstijden.
De Arbeidstijdenwet maakt daarnaast onderscheid tussen twee groepen vrijwilligers: vrije instroomprofiel (geen verplichte opkomst) en consignatieprofiel (verplichte opkomst). Vrijwilligers met een vrij instroomprofiel vallen, voor wat betreft de tijdsregistratie en de arbeids- en rusttijdnormen niet onder de Arbeidstijdenwet als voldaan wordt aan de voorwaarden dat het gaat om repressief optreden bij brand of ongeval en zij zijn niet verplicht op een oproep daartoe te reageren.
Vrijwilligers met een consignatieprofiel zijn wel verplicht op een oproep te reageren. Consignatiediensten worden niet gezien als arbeidstijd. Dit komt omdat er feitelijk sprake is van een wachtdienst en niet van actieve arbeid. Als er echter vanuit een consignatiedienst uitgerukt wordt, dan telt deze uitruktijd wel mee als arbeidstijd.
Deelt u de mening dat oververmoeide brandweerlieden een gevaar zijn voor zichzelf, burgers en hun collega’s? Bent u bereid ten aanzien van vrijwilligers nadere voorwaarden te stellen aan de rusttijd c.q. te bezien of de voorwaarden die gelden voor beroepsbrandweerlieden onverkort van toepassing kunnen worden verklaard voor vrijwilligers? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met de vakbonden dat brandweercommandanten c.q. districtshoofden in feite misbruik maken van de «vrijwilligers», omdat deze flexibel en kennelijk ongelimiteerd inzetbaar zijn? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Als het gaat om «vrije instroom»-vrijwilligers staat het de vrijwilliger vrij om al of niet gehoor te geven aan een oproep. Er is geen sprake van dwang of verplichting. Het deelnemen aan repressief optreden of aan hulp bij een ongeval geschiedt op vrijwillige basis. Om die reden kan er in dit geval geen sprake zijn van misbruik. Voor de vrijwilligers met verplichte opkomst stelt de arbeidstijdenwetgeving duidelijke grenzen aan de inzetbaarheid van vrijwillige brandweerlieden. De arbeids- en rusttijdenregels zijn voor hen nagenoeg even strikt als voor de beroepsbrandweerlieden. Waar de naleving van de wettelijk vastgestelde rusttijden te wensen overlaat heeft de Arbeidsinspectie de mogelijkheid om corrigerend op te tredenen doet dat ook, zoals onlangs bij het regionale brandweerkorps Limburg-Zuid.
Bent u bereid het toezicht op en de handhaving van wettelijk vastgestelde rusttijden voor brandweerlieden te intensiveren en daartoe de Arbeidsinspectie opdracht te (doen) geven? Zo ja, op welke termijn en voor welke periode? Zo nee, waarom niet?
De Arbeidsinspectie voert steekproefsgewijze inspecties uit op de arbeidsomstandigheden waarvan de arbeids- en rusttijden deel kunnen uitmaken. Ook reageert de Arbeidsinspectie op binnenkomende klachten. Bij geconstateerde overtredingen worden waarschuwingen gegeven en zonodig boetes opgelegd. Vooralsnog zie ik hierin geen aanleiding om de minister van SZW, die verantwoordelijk is voor de aansturing van de Arbeidsinspectie, te verzoeken de inspecties bij de brandweer te intensiveren.
Op dit moment zijn inspecties voorzien bij de brandweer op het gebied van arbeidsomstandigheden voor met name de onderwerpen risico-inventarisatie en -evaluatie, instortings- en explosiegevaar, flessen voor ademlucht, agressie en geweld en duikarbeid.
Deelt u de mening dat het toezien op naleving van rusttijden mede een verantwoordelijkheid is van de leidinggevenden bij de brandweer? Zo ja, bent u bereid een duidelijke ambtsinstructie ter zake te doen uitgaan alsmede maatregelen te treffen tegen leidinggevenden die deze instructie negeren c.q. niet actief uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 ligt de verantwoordelijkheid voor het op juiste wijze toepassen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit bij inzet, opleiden en oefenen van beroepsbrandweerlieden en brandweervrijwilligers bij de werkgever van de brandweerlieden (veiligheidsregio’s en gemeenten).
De leidinggevenden binnen de brandweerorganisatie handelen bij het toezien op de naleving van de rusttijden in opdracht van hun werkgever (veiligheidsregio’s en gemeenten) Het is dan ook aan het bestuur van veiligheidsregio en gemeenten om hun leidinggevenden zodanig te instrueren dat ze op een adequate manier toezien op de naleving van de rusttijden. Dit houdt onder andere in dat de leidinggevende rekening houdt met de arbeid die de vrijwilliger bij een andere (doorgaans zijn hoofd-)werkgever verricht.
Explosieve toename van discriminatie op het werk |
|
Sadet Karabulut |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Vindt u een explosieve groei van discriminatie op het werk tegen vooral ouderen, allochtonen, homo's, gehandicapten en zwangere vrouwen, kortom alle minderheden ook onacceptabel? Zo ja, wat is uw analyse en wat gaat u hiertegen doen?1
Elke discriminatoire handeling of bejegening is onacceptabel. Discriminatie dient met kracht te worden bestreden. De overheid blijft strijden voor de bescherming van het gelijkheidsbeginsel dat is neergelegd in artikel 1 van onze Grondwet.
Een toename van het aantal klachten over discriminatie hoeft niet te betekenen dat de discriminatie toegenomen is. De stijging is grotendeels het gevolg van de publiekscampagne in 2009 van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in samenwerking met Art.1 om het melden van discriminatie te bevorderen. De explosieve groei waar het Algemeen Dagblad melding van maakt, wordt door de Discriminatiemonitor niet-westerse migranten op de arbeidsmarkt 2010 en de Monitor Rassendiscriminatie niet bevestigd (TK, vergaderjaar 2009–2010, kamerstuk 30 950, nr. 18). Uit deze monitors blijkt dat niet-westerse allochtonen in 2009 minder discriminatie op de arbeidsmarkt hebben ervaren dan in 2005.
Uit het landelijk Criminaliteitsbeeld Discriminatie van de politie (Poldis 2009) blijkt dat het aantal (2212) in 2009 geregistreerde discriminatie-incidenten lager is dan van 2008 (26 incidenten minder). Van de geregistreerde discriminatie-incidenten heeft slechts 10,5% betrekking op de werkomgeving.
Hoeveel medewerkers hebben zich in 2009 ziek gemeld vanwege discriminatie op de werkvloer? Kunt u dit toelichten?
Er is geen nationale registratie van ziekte wegens discriminatie beschikbaar.
Is het waar – zoals de FNV en Artikel 1 aangeven – dat er weinig terecht komt van de verplichting voor werkgevers om maatregelen te nemen tegen discriminatie op de werkvloer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Werkgevers zijn sinds 2009 verplicht maatregelen te nemen tegen discriminatie. Het onderzoek «Goede praktijken tegen geweld» (2006), uitgevoerd door DSP-groep in opdracht van SZW, toont aan dat werkgevers het onderwerp discriminatie al langer meenemen in hun algemene beleid inzake «ongewenst gedrag». Sinds 2007 zijn sociale partners bezig met het opstellen van arbocatalogi op sectorniveau. Een snelle rondgang langs sectoren laat zien dat het onderwerp ongewenst gedrag in de meeste relevante sectoren wordt opgepakt.
Of werknemers ervaring hebben met discriminatie op de werkplek wordt jaarlijks bevraagd in de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA). Daarbij wordt gevraagd of er op de werkplek van de werknemer discriminatie voorkomt naar sekse/ huidskleur/ geloofsovertuiging/ seksuele geaardheid/ leeftijd. De resultaten van de NEA onderzoeken laten een lichte daling zien in de «regelmatig» voorkomende discriminatie van ruim 3% van de werknemers in 2005 en 2006 tot bijna 2% in 2008. Deze vragen worden opnieuw gesteld in de NEA 2010; de resultaten worden openbaar in mei 2011.
Er zijn geen NEA cijfers over 2009. Momenteel wordt een evaluatieonderzoek voorbereid van de Arbeidsomstandighedenwet 2007 dat inzichtelijk moet maken in hoeverre sociale partners invulling hebben gegeven aan het onderwerp psychosociale arbeidsbelasting (PSA).
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die werkgevers – sinds de verplichting in 2009 – hebben genomen tegen discriminatie op de werkvloer?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel werkgevers zijn er in 2009 en 2010 gewaarschuwd, beboet of terechtgewezen vanwege het niet nemen van maatregelen tegen discriminatie op de werkvloer? Hoeveel situaties van discriminatie op de arbeidsmarkt heeft de arbeidsinspectie in 2009 behandeld en wat heeft dit opgeleverd?2
Er zijn bij de Arbeidsinspectie 13 klachten binnengekomen die (al dan niet mede) betrekking hebben op discriminatie op de werkvloer. Van de binnengekomen klachten zijn er 4 in behandeling genomen. Een van die klachten heeft betrekking op beleid ongewenste omgangsvormen. In dat kader loopt momenteel een handhavingstraject, waarin aan de betreffende werkgever een eis is gesteld. De overige 9 zaken zijn niet in behandeling genomen om verschillende redenen. Onder andere: de klager is een ex-werknemer of is nog geen werknemer, de klacht is ingetrokken want inmiddels door de werkgever opgelost, enkele klachten zijn niet in behandeling genomen maar wel doorgezonden naar andere relevante instanties, zoals de Commissie gelijke behandeling.
Kunt u uiteenzetten op welke schaal er wordt gediscrimineerd op ras en leeftijd bij sollicitaties? Wat heeft het project «Vacatures voor alle leeftijden» in 2009 opgeleverd?3
Uit de publicatie van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) «Liever Mark dan Mohammed» (januari 2010) blijkt onder meer dat autochtoon Nederlandse sollicitanten gemiddeld 44% kans hebben een uitnodiging voor een sollicitatiegesprek te ontvangen. Vergelijkbare niet-westerse migranten hebben gemiddeld 37% kans op een sollicitatiegesprek. Daarnaast blijkt uit dit onderzoek dat wanneer niet-westerse werkzoekenden voldoen aan het functieprofiel en een goede brief en passend curriculum vitae kunnen overleggen, zij vaak voor een sollicitatiegesprek worden uitgenodigd.
Het Hugo Sinzheimer Instituut (HSI) heeft in 2008 in het kader van de evaluatie van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd (WGBL) onderzoek gedaan naar leeftijdsonderscheid. Een op de zeven respondenten uit dit onderzoek zegt wel eens last te hebben gehad van leeftijdsdiscriminatie (Kamerstukken II 2008–2009, 30 347, nr. 2). De Commissie gelijke behandeling heeft in 2009 105 verzoeken om een oordeel binnen gekregen over discriminatie op grond van leeftijd. In 2008 waren dat er 106. Het rapport «Kerncijfers 2009» van Art. 1 bevat een landelijk overzicht van klachten die bij antidiscriminatiebureaus (ADB’s) in Nederland zijn geregistreerd in het jaar 2009. Voor de discriminatiegrond leeftijd zijn er 798. 624 klachten die betrekking hadden op het terrein arbeidsmarkt. In 2008 registreerde Artikel 1 in totaal 970 klachten over de discriminatiegrond leeftijd.
Het Expertisecentrum LEEFtijd heeft sinds 2005 jaarlijks het project «Vacatures voor alle leeftijden» uitgevoerd. Het project is er op gericht ongerechtvaardigd leeftijdsonderscheid in vacatures tegen te gaan. Volgens LEEFtijd is het aantal vacatures met direct leeftijdsonderscheid fors afgenomen. Dit duidt er op dat werkgevers beter op de hoogte zijn van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd (WGBL) zoals dat ook naar voren komt in onderzoek van het HSI. LEEFtijd constateerde in 2009 dat vacatures met indirect leeftijdsonderscheid nog met regelmaat voorkomen. In 2010 is het project «Vacatures voor alle leeftijden» wederom herhaald. Het project is nog niet afgerond maar LEEFtijd meldt de volgende voorlopige resultaten. Er zijn in totaal 500 vacatures met leeftijdsonderscheid gevonden op landelijke vacaturesites. Op enkele uitzonderingen na werd in de meeste van deze vacatures geen leeftijd genoemd, maar wel een term die aan leeftijd is gerelateerd zoals junior, senior, oud, en student. De werkgevers die verantwoordelijk zijn voor de gescreende vacatures zijn aangeschreven met het doel hen te attenderen op de gelijke behandelingswetgeving. Daarnaast is de brochure «Diversiteit werkt» meegestuurd, waarin tips staan voor een divers personeelsbestand. Organisaties en wervings- en selectiebureaus die in eerdere projecten gescreend zijn hebben een aparte brief ontvangen. Zij zijn gewezen op het feit dat zij hun wervingsgedrag ondanks eerder schrijven niet hebben aangepast.
Bent u van plan om met de antidiscriminatiebureaus in gesprek te gaan om te bekijken of er aanvullende maatregelen nodig zijn om discriminatie op de arbeidsmarkt en werkvloer te verminderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt de Kamer over de uitkomsten informeren?
Veel ADB’s zijn onafhankelijke stichtingen. Alle ADB’s voeren in het kader van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen voor gemeenten twee wettelijke taken uit, namelijk bijstand verlenen bij discriminatieklachten en het registreren van die klachten. Afhankelijk van de contractrelatie met gemeenten kunnen ADB's ook facultatieve taken uitvoeren, zoals voorlichting over discriminatie. Die keuze wordt op lokaal niveau gemaakt. Ik heb geen directe invloed op de ADB’s. De landelijke vereniging Art. 1 bestaat uit een landelijk expertisecentrum en een branche die veel van de ADB's vertegenwoordigt. Het kabinet heeft regelmatig contacten met Art. 1 over de bestrijding van de discriminatie.
Jaarlijkse verlofreizen van ambassadepersoneel |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Ambassadeverlof kost 3 miljoen euro» en «Meerderheid wil soberder reisregeling»?1
Ja.
Is het waar dat uw departement drie miljoen euro per jaar besteedt aan verlofreizen voor uitgezonden werknemers? Zo nee, wat is het correcte bedrag?
Mijn departement besteedt gemiddeld 3,5 miljoen euro per jaar aan verlofreizen naar Nederland voor uitgezonden ambtenaren en hun op de standplaats verblijvende afhankelijke gezinsleden. Dit bedrag kan per jaar variëren, afhankelijk van het aantal uitgezonden ambtenaren (momenteel 1155) en afhankelijke gezinsleden (momenteel 1648), de ticketprijzen en de valutakoersen.
Is het waar dat uitgezonden werknemers buiten Europa één keer per jaar recht hebben op een businessclassticket terug naar Nederland voor het hele gezin?
Alle uitgezonden ambtenaren en op de standplaats verblijvende afhankelijke gezinsleden maken inderdaad één keer per jaar aanspraak op een verlofreis naar Nederland. Hiermee worden zij onder meer in staat gesteld voeling met Nederland te houden, contacten met familie en kennissen in Nederland te onderhouden, de bedrijfsarts te bezoeken en op het departement besprekingen te voeren en cursussen te volgen. Voor nabije standplaatsen zoals binnen Europa en Noord-Afrika wordt economy class gereisd. Bij verre bestemmingen mag business class worden gereisd. Dit is onderdeel van de secundaire arbeidsvoorwaarden die met de vakbonden zijn overeengekomen. Een eventuele bijstelling hiervan vereist daarom overeenstemming met de vakbonden.
Kunt u aangeven welk deel van de totale verlofreiskosten wordt opgemaakt door deze businessclasstickets?
Ongeveer 90%.
Welke besparing zou gerealiseerd worden als de uitgezonden werknemers buiten Europa (en hun gezinnen) economyclass zouden reizen?
Jaarlijkse verlofreizen naar Nederland horen bij het werken bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Het is een regeling die geldt voor alle uitgezonden ambtenaren en die ook gebruikelijk is voor medewerkers van organisaties die wereldwijd werken. Indien bij alle verlofreizen economy class gereisd zou worden, zou dat naar verwachting besparing kunnen opleveren van 25% tot 30% van de kosten van de business class. Die schatting is gebaseerd op tickets onder vergelijkbare voorwaarden en met aanzienlijke kortingen die het ministerie van Buitenlandse Zaken op al haar vliegtickets heeft bedongen met marktpartijen.
De scheefgroei in de premies Werkhervatting gedeeltelijk Arbeidsongeschikten (WGA) van de Uitvoeringsorganisatie Wekvoorziening (UWV) |
|
|
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Kosten zieke werknemers scheef verdeeld»1 waarin wordt gesteld dat bedrijven met veel arbeidsongeschikten zich relatief goedkoop verzekeren bij het UWV?
Ja.
Kloppen de in het artikel genoemde cijfers van Dillen Consultancy? Betalen bedrijven met een individueel risico van € 1 000 per € 1 miljoen aan loonsom circa 2,6 maal hun risico aan WGA-premies bij het UWV? En ligt de premie voor bedrijven met een risico van € 30 000 inderdaad op 0,7 maal het risico?
De genoemde cijfers kloppen bij de gegeven verhoudingen tussen de uitkeringslasten en de loonsom en vloeien voort uit de regels met betrekking tot de premievaststelling.
Deelt u de analyse van het UWV dat dit komt door een vaste premievoet en de aftopping van de premie boven een bepaald maximum? Kunt u nader ingaan op de oorzaken van de scheve verhouding tussen risico en premie?
Ja. Om deze cijfers in het juiste perspectief te plaatsen vermeld ik dat bedrijven met een loonsom van € 1 miljoen zonder arbeidsongeschiktheidslasten de minimumpremie betalen van 0,07% en dat deze bedrijven met een last van € 15 000 of meer de maximumpremie betalen van 2,20%. Tussen de minimumpremie en de maximumpremie stijgt de premie in verhouding tot de lasten. De premie wordt vastgesteld op basis van het risico van de werkgever. Dit risico is de verhouding tussen het uitkeringsbedrag dat is betaald aan werknemers van de werkgever en de loonsom van de werkgever. Het risico wordt vervolgens omgerekend naar een premie. De premie is hoger naarmate het uitkeringsbedrag hoger is ten opzichte van de loonsom. Er geldt echter een ondergrens, de minimumpremie, en een bovengrens, de maximumpremie. Een publiek verzekerde werkgever betaalt altijd ten minste de minimumpremie en niet meer dan de maximumpremie. Door de systematiek van een minimumpremie en maximumpremie, zullen werkgevers die vrijwel geen schade veroorzaakt hebben, een premie betalen, die relatief hoog is ten opzichte van de schadelast. Anderzijds zullen werkgevers met een schade boven een bepaald maximum, het meerdere van deze schade niet meer terug zien in hun premie. De premie zal door dit maximum niet verder toenemen ongeacht de omvang van de schade. Deze verhouding is een rechtstreeks gevolg van de keuze om de premiedifferentiatie voor werkgevers te laten bewegen binnen een zekere bandbreedte met een minimumpremie en een maximumpremie. Met dit systeem worden risico’s van werkgevers in bepaalde mate verevend en wordt voorkomen dat de premie zo hoog kan worden dat deze voor de werkgever niet meer draaglijk is.
Hoe kan het dat de premies en het risico sinds 2010 scheef zijn gaan lopen, terwijl dit stelsel al langer bestaat?
Het stelsel van premiedifferentiatie in de publieke verzekering van de Werkhervattingsregeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) bestaat sinds 2007. De premies zijn sindsdien volgens dezelfde systematiek vastgesteld op basis van het risico van de werkgever. Het feit dat de premies niet volledig evenredig stijgen met het risico is toegelicht in het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat onder de genoemde omstandigheden bedrijven met veel arbeidsongeschikten relatief goedkoop uit zijn bij het UWV? Is hierbij sprake van een bewuste keuze of van een weeffout? Is het geen (financieel) gevaar dat het UWV overblijft met de «slechte risico’s», terwijl de «goede risico’s» zich op de private markt verzekeren?
Door het maximum in de premiestelling betalen bedrijven met een groot aantal arbeidsongeschikten een lagere premie dan het geval zou zijn zonder een maximumpremie. Dit is een bewuste keuze die voor een bepaalde mate van verevening en solidariteit in het stelsel zorgt. Het zijn in de praktijk vooral de kleinere bedrijven waarvoor de maximumpremie een bescherming biedt. De vraag of werkgevers relatief goedkoper uit zijn bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) is niet eenduidig te beantwoorden. De vergelijking tussen de publieke premie en de premie van een private verzekeraar hangt af van de mate waarin de verzekeraar risico’s verevent. Ook bij een private verzekeraar zal de premie aan een maximum gebonden zijn. Vooralsnog is niet gebleken dat private verzekeraars voornamelijk de «goede risico’s» verzekeren en dat de «slechte risico’s» bij het UWV verzekerd zijn.
Hoe verhoudt deze problematiek zich tot de evaluatie Effecten hybride financiering uit 2009?2 Is het waar dat de in het artikel beschreven scheefgroei niet is meegenomen in deze evaluatie omdat dit probleem speelt sinds 2010? Beïnvloedt de scheefgroei de conclusies van deze evaluatie en uw visie op het hybride stelsel?
De centrale vraag in het evaluatie-onderzoek WGA was of er verschillen zijn tussen private en publieke uitvoering wat betreft re-integratie-activiteiten en de resultaten daarvan. Conclusie op basis van het onderzoek is dat niet is aangetoond dat het publieke dan wel het private domein beter presteert wat betreft beperking van langdurig verzuim en WGA-risico en bevordering van werkhervatting. Voorts is geconcludeerd dat voor het huidige stelsel met keuzevrijheid voor werkgevers geldt dat publieke en private spelers elkaar aanvullen en scherp houden en dat werkgevers zich kunnen laten leiden door de aanpak die in hun specifieke geval het meest wenselijk is. Bij het antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven dat er geen sprake is van een nieuw feit. De ontwikkeling van de premie beïnvloedt deze conclusies naar aanleiding van de evaluatie en mijn visie op het bestaande keuzestelsel dus niet.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de hoorzitting van de Vaste Kamercommissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid over financiering WGA op 29 september 2010?
Ja.
Het verkeerd voorlichten van deelnemers door het Pensioenfonds voor Werk en (re)Integratie |
|
Roos Vermeij (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in De Limburger over het verkeerd voorlichten van deelnemers door het Pensioenfonds voor Werk en (re)Integratie (PWRI)?1
Ja.
Deelt u de mening dat het wel erg wrang is voor de deelnemers dat het PWRI in 2009 de Nederlands Pensioen Beleggingsnieuws (NPN)-prijs voor «Meest effectieve communicatie» ontving, omdat er veel aandacht wordt besteed aan het op een begrijpelijke wijze communiceren met de mensen in de sociale werkvoorzing sector?
Het Pensioenfonds voor Werk en Re-Integratie (PWRI) heeft de NPN prijs 2009 gewonnen voor de effectieve wijze van communiceren met deelnemers en werkgevers over de pensioenregeling. De Aanvullende Oudedagsvoorziening (AOV-regeling) is geen onderdeel van de pensioenregeling, maar is een tegoed dat voor de werknemer wordt beheerd door het PWRI. Ik constateer dat de communicatie door het PWRI over de AOV-regeling in het verleden ongelukkig is geweest. Inmiddels heeft PWRI de informatievoorziening verbeterd.
Deelt u de mening dat deelnemers van een pensioenfonds, ongeacht opleidingsniveau, volledig, juist en begrijpelijk moeten worden voorgelicht over hun pensioen en overige aanvullende regelingen?
Ja.
Het aanbieden van beleggingsrekeningen als spaarrekeningen door Het Pensioenfonds voor Werk en Re-Intergratie (PWRI) |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «PWRI-fonds zegt te sparen, maar belegt?»1
Ja.
Hoe groot zijn de financiële gevolgen die ontstaan door de verliezen op de beleggingen van het Pensioenfonds voor Werk en Re-integratie voor de wsw’ers die een Arbeidsongeschiktheid Verzekering (AOV) ontvangen?
De deelnemers in de Aanvullende Oudedagsvoorziening, die wordt uitgevoerd door het pensioenfonds Werk en (re-)Integratie, zijn in 2009 voor het eerst geconfronteerd met een negatief rendement (–18,2%).
Dit negatieve rendement is in 2010 voor deelnemers en recent gepensioneerden gevolgd door een rendementstoekenning van 22,2%. Geen van de AOV-uitkeringsgerechtigden is gekort op de uitkering. Er is ook niet gekort op de in het vooruitzicht gestelde uitkering.
Was de Autoriteit Financiële Markten (AFM) eerder op de hoogte van onjuiste informatievoorzieningen door het PWRI-fonds? Zo ja, waarom heeft de AFM dan afgezien van het nemen van maatregelen hiertegen?
Allereerst zij opgemerkt dat de AFM geen toezichtstaak heeft met betrekking tot de AOV-regeling. Deze regeling is aan te merken als een spaarfonds in de zin van de (per 1 januari 2007 vervallen) Pensioen- en spaarfondsenwet (Psw). De Psw bood werkgevers de mogelijkheid om de werknemers pensioen toe te zeggen, of hen de gelegenheid te geven «te sparen voor een uitkering bij wijze van oudedagsvoorziening» in een spaarfonds (artikel 3, eerste lid van de Psw). Voor zowel pensioenfondsen als spaarfondsen gold op grond van artikel 9b van de Psw dat de ingelegde premies konden worden belegd.
De mogelijkheid van een dergelijk spaarfonds is sinds de inwerkingtreding van de Pensioenwet komen te vervallen. Bij de vervanging van de Psw door de Pensioenwet is geregeld (artikel 5 van de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet) dat bestaande spaarfondsen – waaronder dus de AOV-regeling – mogen blijven bestaan, en dat daar met ingang van 1 januari 2008 geen premies meer mogen worden ingelegd.
Het pensioenfonds voert de AOV-regeling uit naast de «gewone» pensioenregeling van het fonds. Het toezicht op deze activiteit van het pensioenfonds ligt, nu het in feite de uitvoering betreft van een spaarfondsregeling, geheel bij DNB en vindt plaats op basis van de oude pensioenwetgeving.
Het fonds heeft de deelnemers aan de AOV-regeling eind 2009, voorafgaand aan de media-aandacht, een brief gestuurd waarin het negatieve rendement van 2009 werd gecommuniceerd. Voorts hebben zij in april 2010 wederom uitleg van het fonds ontvangen hoe de regeling werkt en dat er geen sprake is van een gegarandeerd rendement maar van beleggen. In juli 2010 is er in Flits, de nieuwsbrief van het pensioenfonds, een artikel opgenomen over de AOV-regeling en het negatieve rendement van 2009. Het reglement van de AOV-regeling zal in november 2010 worden aangepast, onder andere voor wat betreft de term «sparen». Die blijkt namelijk verwarring op te roepen.
Bij DNB (en AFM) zijn naar aanleiding van het negatieve rendement over 2009 drie klachten binnengekomen over de AOV-regeling. De klachten zijn betrokken in het lopend toezicht. Over eventuele handhavende maatregelen kan ik geen mededeling doen, omdat deze informatie vertrouwelijk is.
Gaat de AFM de klachten over het PWRI-fonds verder onderzoeken om eventueel passende maatregelen te treffen? Zo nee, bent u bereid de AFM hiertoe te verzoeken?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manier vindt u dat de huidige gedupeerden worden geholpen door de mogelijkheid van de AFM om sancties op te leggen aan de pensioenfondsen als er een overtreding wordt geconstateerd?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er bij u andere situaties bekend waarbij beleggingsrekeningen door pensioenfondsen ten onrechte als spaarrekeningen worden aangemerkt?
Nee.
Vindt u dat de huidige wet- en regelgeving voldoende waarborgen biedt om zulke onjuiste informatievoorziening in de toekomst te voorkomen? Zo nee, welke maatregelen bent u bereid te nemen zodat deze situatie voortaan toch voorkomen kan worden?
De vigerende wetgeving op het terrein van aanvullend pensioen, de Pensioenwet en de daarop gebaseerde lagere regelgeving, bevatten uitgebreide informatiebepalingen. Mocht dat niet afdoende blijken te zijn, kan dat worden meegenomen in bijvoorbeeld de evaluatie van de pensioenwet.
Uitbuiting van Indiase textielarbeiders door C&A en H&M |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Kent u het bericht «Indiase textielarbeidsters uitgebuit voor C&A en H&M» en «Gevangen tussen fabrieksmuren voor bruidsschat»?12
Ja.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat de betreffende Nederlandse kledingconcerns kleding afnemen van bedrijven die de textielwerksters een vierde van het Indiase minimumloon betalen en loon inhouden voor een bruidsschat?
Wat vindt u van de verschillende reacties van de kledingconcerns op de bevindingen, waaronder een ontkenning van de plaatsing van orders, en in achtnemende dat één van de betreffende kledingconcerns in september 2009 ook hongerlonen bleek uit te betalen aan arbeiders in Azië?3
Uit gesprekken met C&A en H&M is ons gebleken dat zij zich inzetten om goede arbeidsomstandigheden bij hun Indiase toeleveranciers te bewerkstelligen. Hierbij betrekken zij een brede groep belanghebbenden, waaronder lokale NGO’s, brancheorganisaties en de Indiase overheid.
C&A heeft aangegeven, in tegenstelling tot de indruk die in het genoemde artikel wordt gewekt, geen contractuele relatie met KPR Mills te hebben. Tot 2007 heeft C&A wel met KPR Mills samengewerkt, maar volgens C&A is deze relatie verbroken toen bleek dat KPR Mills onvoldoende medewerking wilde geven aan gezamenlijke verbetertrajecten van de arbeidsomstandigheden. Medio 2010 ontving C&A het verzoek van een Duitse tussenpersoon om het Indiase bedrijf Quantum Knits toe te voegen aan hun lijst van leveranciers. Bij nader onderzoek door C&A bleek Quantum Knits een dochter te zijn van KPR Mills. Daarop heeft C&A de tussenpersoon laten weten samenwerking met Quantum Knits niet goed te keuren. De tussenpersoon had echter alvast een technisch evaluatieproces in gang gezet en zogeheten «colour and size samples» aangevraagd. Deze monsters zijn geproduceerd in KPR Mills en de Volkskrant journalist heeft waarschijnlijk een voorbeeld hiervan gezien tijdens haar bezoek aan KPR Mills. Er is volgens C&A echter geen sprake geweest van een opdracht of order.
H&M heeft aangegeven in het verleden negatieve ervaringen met KPR Mills te hebben gehad en heeft naar aanleiding daarvan geen zakelijke relatie. Echter, medio 2010 heeft Quantum Knits, dochterbedrijf van KPR Mills, H&M benaderd en daarbij aangegeven te kunnen voldoen aan de gedragscode van H&M. Na controle bleek er volgens H&M geen reden te zijn om niet samen te werken met Quantum Knits en is een eerste testorder geplaatst. De artikelen over de slechte arbeidsomstandigheden in KPR Mills waren voor H&M een belangrijk signaal om een diepgaander onderzoek uit te voeren naar de mate waarin Quantum knits, als dochter van KPR Mills, zich aan de H&M gedragscode houdt en aan te dringen bij KPR Mills op gezamenlijke verbetertrajecten. H&M stuurde volgens eigen zeggen hierbij aan op breed gedragen initiatieven in dialoog met het management van KPR Mills, de werkneemsters en lokale NGOs. Het management van KPR Mills bleek echter niet bereid om voldoende informatie te delen en samen te werken, waardoor de vertrouwensrelatie tussen beide dermate werd aangetast dat beide kanten zich genoodzaakt zagen om de relatie op te zeggen.
Gegeven de relatie tussen KPR Mills en beide bedrijven en de gerapporteerde inspanningen, hebben laatstgenoemden naar onze mening met de nodige inzet getracht hun invloed bij de leverancier aan te wenden om de situatie te verbeteren. Daarnaast werken beide bedrijven aan verbeteringen in de arbeidsomstandigheden in de textielsector in zuid India. Voorbeelden hiervan zijn de structurele samenwerking van C&A met Terre des Hommes, de actieve rol van H&M in de Brands Ethical Working Group gericht op dialoog en acties om arbeidsomstandigheden te verbeteren, verschillende trainingprojecten en overleg met de Apparel Export Promotion Council over arbeidsomstandigheden in de Indiase textielindustrie.
Bent u bereid deze concerns aan te spreken op het nemen van hun verantwoordelijkheid en het daadwerkelijk voldoen aan de door hen zelf opgestelde voorwaarden? Wilt u aandringen bij deze concerns mogelijk andere orders die vervaardigd worden onder barre omstandigheden te annuleren? Zo nee, waarom niet?
Uit gesprekken met C&A en H&M en de brancheorganisaties in de textielbranche blijkt dat de sector zich bewust is van de verantwoordelijkheid in de handelsketen, het belang van transparantie en de noodzaak om waar mogelijk bij te dragen aan verbeteringen in de arbeidsomstandigheden bij de toeleveranciers. Zoals bijvoorbeeld blijkt uit de position paper van augustus 2010 van de brancheorganisaties Raad Nederlandse Detailhandel en Vereniging van Grootwinkelbedrijven in Textiel en de recent gepubliceerde visie van MODINT op MVO en duurzaamheid . Tegelijkertijd geeft de sector aan dat de specifieke invulling van deze verantwoordelijkheid een continu verbeterproces is en dat garanties op het zich niet voordoen van onvolkomenheden in de keten niet kunnen worden gegeven. De afgelopen jaren zijn in de textielsector positieve ontwikkelingen op het terrein van MVO te zien, niet alleen ten aanzien van ambitieuze doelen maar ook ten aanzien van de inzet van vele bedrijven. Verbeterprocessen vragen tijd en inzet. Indien er geen uitzicht op verbetering is, zien bedrijven het stopzetten van de handelsrelatie met de betreffende bedrijven in India als een uiterste maatregel. De brancheorganisaties hebben aangegeven graag het reguliere contact met de overheid hierover voort te zetten en waar mogelijk samen te werken.
In dit kader vinden wij het raamwerk van de Speciale Vertegenwoordiger van de Verenigde Naties voor Mensenrechten en het Bedrijfsleven (John Ruggie) een goede referentie voor internationaal opererende bedrijven. Hij stelt dat bedrijven een verantwoordelijkheid hebben om de mensenrechten te respecteren en de risico’s in de handelsketen te onderzoeken en het bedrijfsproces zo in te richten dat deze risico’s verminderen. In dit licht heeft John Ruggie in zijn rapport van augustus 2010 aangegeven dat bedrijven meer invloed in de handelsketen hebben, indien zij samen met andere bedrijven invloed op de toeleverancier proberen uit te oefenen. Dit is een optie die de textielsector verder kan exploreren.
Hoe oordeelt u in het licht van deze zaak over de tot op heden bereikte initiatieven op gebied van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de consument beter inzicht zou moeten hebben in de omstandigheden waaronder producten worden vervaardigd om zodoende af te kunnen wegen het product al dan niet aan te schaffen? Op welke wijze kan dit worden bevorderd?
Consumenten die productieomstandigheden willen meewegen in hun aankoopbesluit kunnen daar in de winkel naar vragen. Soms hebben winkels specifiek gelabelde kledinglijnen. De Nederlandse regering gaat uit van de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven om verantwoorde consumentenproducten en betrouwbare consumenteninformatie aan te bieden. Transparantie over de MVO ambitie en verslaglegging over ketenverantwoordelijkheid zijn belangrijke middelen voor bedrijven om dit vertrouwen te krijgen en te behouden.
Op welke wijze spreekt u de Indiase autoriteiten aan op het aanpakken van uitbuiting van arbeiders door in hun land gevestigde bedrijven en op welke wijze kan Nederland dan wel de Europese Unie het bevorderen van de mensenrechten in India ondersteunen, specifiek die van meisjes en vrouwen? In hoeverre wordt de International Labour Organization betrokken bij het zoeken naar structurele oplossingen om hier kinderarbeid tegen te gaan?
De ambassade in New Delhi is actief op het terrein van de mensenrechten. Het bestrijden van kinderarbeid en het verbeteren van de positie van vrouwen zijn prioriteitsgebieden. Om zo veel mogelijk effect te sorteren werkt Nederland op deze terreinen nauw samen in EU-verband. De ambassade geeft uitvoering aan de EU-richtlijnen voor mensenrechtenverdedigers en draagt actief bij aan de jaarlijkse mensenrechtendialoog die de EU voert met India. Tijdens de meeste recente mensenrechtendialoog tussen India en de EU zijn onderwerpen als kinderarbeid en vrouwenrechten uitgebreid besproken. De ambassade heeft actief deelgenomen aan de voorbereiding van deze dialoog. De ambassade in New Delhi financiert kleinschalige mensenrechtenprojecten onder het Mensenrechtenfonds. Voorts neemt de ambassade deel aan seminars/conferenties over kinderarbeid/vrouwenrechten en wordt nauw contact onderhouden met Indiase NGO's en internationale actoren, waaronder de International Labour Organization. Voor wat betreft de betrokkenheid van deze organisatie bij de bestrijding van kinderarbeid in India kan worden opgemerkt dat IPEC, het kinderarbeidprogramma van de ILO sinds 1992 actief is in India. Nederland neemt actief deel aan vergaderingen van de ILO, waaronder die over kinderarbeid.