De kwetsbare positie van jongeren op de werkvloer |
|
John Kerstens (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Jongeren kwetsbaar op de werkvloer»?1
Ja.
Herkent u de daarin getrokken conclusie dat jongeren vaker het slachtoffer zijn van ongevallen op de werkvloer dan oudere werknemers? Beschikt u daaromtrent over aanvullende gegevens?
De conclusie uit het artikel is gebaseerd op cijfers uit het zogenaamde Letsel Informatie Systeem. Hierin worden gegevens verzameld over ongevallen van werknemers die behandeld zijn op de spoedeisende hulp.
Ik kom niet tot dezelfde conclusie. Er zijn andere bronnen over arbeidsongevallen die een completer beeld geven van de stand van zaken in Nederland. Uit de TNO Monitor Arbeidsongevallen, die betrekking heeft op alle arbeidsongevallen – ernstige en minder ernstige – blijkt niet dat jongere werknemers vaker het slachtoffer zijn van ongevallen dan oudere werknemers. Zo hadden in 2011 jonge werknemers van 15 tot 25 jaar een kans op een arbeidsongeval van 2,5%, terwijl bij werknemers ouder dan 25 jaar de kans 3,0% was.
Deze monitor wordt door het ministerie gebruikt om periodiek te rapporteren over het aantal arbeidsongevallen in Nederland.
Is de blijkbaar kwetsbaardere positie van jongeren op de werkvloer aanleiding voor u en/of de Inspectiedienst SZW aanleiding daar extra aandacht aan te besteden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Mijn beleid voor gezond en veilig werken heeft mede als uitgangspunt dat jongeren een kwetsbare positie op de werkvloer hebben. Zo zijn werkgevers op grond van de Arbowet verplicht aanvullende maatregelen voor jonge werknemers te nemen, onder meer op het gebied van voorlichting en toezicht, het soort werkzaamheden en de werktijden.
De Inspectie SZW besteedt in het kader van haar zogenaamde sectoraanpak aandacht aan jongeren in die sectoren waar zij als bijzondere risicogroep zijn geïdentificeerd.
In aanvulling daarop zijn er maatregelen genomen in het kader van het Actieplan Arbeidsveiligheid (2010–2013). Dit plan is gericht op ongevalsreductie door het versterken van het veiligheidsbewustzijn en de veiligheidscultuur. In dit plan waren zgn. «nieuwkomers» – jonge werknemers, flexwerkers en werknemers met een niet-Nederlandse afkomst – als expliciete risicogroepen benoemd.
Met ondersteuning van SZW hebben onder meer de volgende activiteiten plaatsgevonden: een veiligheidscampagne gericht op jonge werknemers van CNV Jongeren; workshops gericht op nieuwkomers in de sector Transport en Logistiek; een integrale aanpak voor nieuwkomers in de sector Metaal; en een veiligheidscampagne van VeiligheidNL, waarin jonge werknemers aan oudere werknemers worden gekoppeld (buddy-systeem). Kern van deze activiteiten is het op gang brengen van gedragsverandering.
Vanwege de risico’s die deze groep kan lopen, blijft er bijzondere aandacht binnen het beleid voor gezond en veilig werken voor jonge werknemers.
Bent u bereid te (laten) onderzoeken of het gegeven dat jongeren vaker dan oudere werknemers «flexkracht» zijn (en ten aanzien van flexkrachten over het algemeen minder aandacht wordt besteed aan veilig werken) een van de redenen zou kunnen zijn dat jongeren vaker slachtoffer zijn van ongevallen op de werkvloer? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Beschikt u over gegevens omtrent een mogelijk verband tussen flexwerk in het algemeen en de kans op ongevallen op de werkvloer? Zo ja, wilt u deze aan de Kamer beschikbaar stellen?
Op basis van de hiervoor al genoemde TNO Monitor Arbeidsongevallen bestaat er in het algemeen geen duidelijk verband tussen de aard van het dienstverband en de arbeidsongevallen. In 2011 hadden werknemers met een flexibel arbeidscontract een kans van 2,6% op een arbeidsongeval, terwijl die kans bij werknemers met een vast contract 3,0% was. Echter, deze verschillen zijn statistisch niet significant.
Voorts blijkt uit de cijfers dat jonge werknemers met een flexibel arbeidscontract minder vaak het slachtoffer zijn van een arbeidsongeval dan jonge werknemers met een vast contract. Zo hadden in 2011 jonge werknemers van 15 tot 25 jaar met een flexibel arbeidscontract een kans van 1,9% op een arbeidsongeval. Jongeren met een vast dienstverband in dezelfde leeftijdscategorie hadden een kans van 3,5% op een arbeidsongeval.
Er is in deze cijfers geen rekening gehouden met de omvang van de contracten en de aard van het werk.
Het toepassen van opjaagbonussen bij Albert Heijn |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van een rapport van FNV-bondgenoten, waarin wordt gesteld dat Albert Heijn in zijn distributiecentra ongelukken in de hand werkt door het personeel zogenaamde «opjaagbonussen» voor te spiegelen?1
Ja.
Is het waar dat er bij Albert Heijn gebruik gemaakt wordt van constructies, waardoor werknemers zich opgejaagd voelen om geen fouten te maken, omdat zij anders geen bonus krijgen? Wat is uw oordeel daarover?
Navraag bij Albert Heijn leert dat de uitzendkrachten van Albert Heijn een bonus van ongeveer 10 procent kunnen verdienen boven op het basissalaris wanneer zij voldoen aan een aantal normen. Deze bonus wordt op weekbasis vastgesteld. Het beloningsbeleid is een interne aangelegenheid van een bedrijf. De overheid hanteert normen met betrekking tot het wettelijke minimumloon en handhaaft hierop.
Is het bekend of ook andere bedrijven in de supermarktbranche dit soort praktijken toepassen en of het alleen oproepkrachten betreft?
Het is mij niet bekend of werknemers in distributiecentra van andere supermarkten de mogelijkheid hebben om een bonus te verdienen bovenop het basissalaris. De bonus bij de distributiecentra van Albert Heijn is alleen van toepassing op uitzendkrachten.
Vallen onder deze oproepkrachten ook jongeren die als hulpkracht werken, zoals vakkenvullers?
In de distributiecentra zijn voor zover mij bekend geen oproepkrachten werkzaam.
Hoe staat het met de rechtspositie van deze oproepkrachten in de supermarktbranche, worden extra gewerkte uren uitbetaald?
Zie vraag 4.
Wilt u in het door u toegezegde rapport over de arbeidsomstandigheden in supermarkten ook de opjaagbonussen en de rechtspositie van oproepkrachten en hulpkrachten betrekken?
Nee, omdat het beloningsbeleid en de contractvorming een interne aangelegenheid van bedrijven is.
Kunt u aangeven binnen welke termijn u dit rapport naar de Kamer stuurt?
Zoals ik eerder heb aangegeven tijdens het Algemeen Overleg Arbeidsomstandigheden op 28 november en de begrotingsbehandeling van SZW op 13 december jl., kunt u het onderzoek over de verzamelde klachten van de vakbond CNV over een discountsupermarkt in de loop van 2013 verwachten.
Arbeidsmarktbeleid in de Rotterdamse haven |
|
Paul Ulenbelt , Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de melding van collectief ontslag voor 35 voltijders door Rotterdam Port Services (RPS)?
Ja.
Is het u bekend dat het hier veelal gaat om oudere werknemers die door het faillissement van SHB parttime bij RPS in dienst werden genomen en dat deze werknemers door de parttime banen hun WW-rechten aan moesten spreken waardoor zij na het ontslag door RPS rechtstreeks in de bijstand zullen belanden? Hoe verhoudt dit ontslag zich tot het tegelijkertijd in dienst nemen van werknemers met tijdelijke contracten, onder andere gestimuleerd door werklozenprojecten waarbij RPS en Transcore ook nog eens dezelfde eigenaar hebben?
Het is mij bekend dat de betreffende werknemers als gevolg van het faillissement van SHB recht hebben gekregen op een WW-uitkering. Net als voor elke andere werknemer geldt ook voor deze werknemers dat als zij vervolgens gedeeltelijk gaan werken hun uitkering wordt beëindigd voor het aantal uren dat zij het werk hebben hervat. Indien deze werknemers vervolgens opnieuw werkloos worden uit die nieuwe baan, kan een nieuw (tweede) recht op WW zijn ontstaan.
Voor zover mij bekend zijn er momenteel nog geen ontslagen gevallen. Er is bij UWV alleen melding gedaan van een collectief ontslag; er zijn nog geen ontslagaanvragen bij UWV ingediend.
Kunt u een overzicht geven van alle nationale en gemeentelijke projecten die zich erop richten jongeren aan het werk te krijgen in de Rotterdamse haven en de voorwaarden voor financiële steun aan deze projecten noemen?
De begeleiding van werkzoekenden op de arbeidsmarkt, waaronder jongeren, is een gedecentraliseerde verantwoordelijkheid van gemeenten. De dienst W&I van de gemeente Rotterdam kan nadere informatie verstrekken over mogelijke gemeentelijke projecten om jongeren aan het werk te krijgen in de Rotterdamse haven. De jeugdwerkloosheid heeft mijn aandacht en is onderwerp van gesprek in het overleg met sociale partners. Ik heb uw Kamer op 17 januari tijdens een Dertigledendebat geïnformeerd over mijn aanpak van jeugdwerkloosheid. Ik heb daarbij toegezegd eind februari een brief te sturen met de tussenstand van het overleg met sociale partners voor wat betreft de aanpak van jeugdwerkloosheid.
Kunt u een overzicht geven van de kosten van deze projecten? Kunt u een overzicht geven van de resultaten van de projecten? Hoeveel vaste dienstverbanden hebben deze projecten opgeleverd?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u op de hoogte van de ruim duizend havenwerkers (waaronder veel sjorders) op een totaal havenwerkers bestand van 7000, die keer op keer een tijdelijk contract krijgen en geen zicht hebben op een vaste aanstelling?1
Ja, ik ken het artikel uit het AD/Rotterdams Dagblad van 15 november 2012 waarin melding wordt gemaakt van bedrijven die jaarcontracten oneindig verlengen met na drie jaarcontracten een onderbreking van drie maanden waarin de werknemer een WW-uitkering ontvangt.
Deelt u de mening dat deze ruim duizend havenwerkers die jarenlang achter elkaar werken voor dezelfde baas, een vaste arbeidsovereenkomst moeten krijgen? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dat te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat flexibele arbeid van belang is voor de dynamiek op de arbeidsmarkt, maar voorkomen moet worden dat flexibele arbeid oneigenlijk gebruikt wordt en verwordt tot een goedkoop alternatief voor werk dat door vaste werknemers kan worden gedaan. In het overleg van het kabinet met sociale partners over de sociale agenda wordt ook gesproken over de mogelijkheden om flexibele en vaste arbeid beter met elkaar in balans te brengen. Dit moet leiden tot een sterkere bescherming van flexwerkers waardoor hun mogelijkheden om te bouwen aan hun toekomst ook zullen toenemen. De uitkomst van deze gesprekken zal in het voorjaar in een Hoofdlijnennotitie aan de Kamer worden aangeboden.
Wordt er misbruik van de wet gemaakt door de sjorders drie tijdelijke contracten te bieden, dan drie maanden de WW in te laten gaan en dan weer aan te nemen? Acht u het gebruik maken van de ketenregel op deze manier wenselijk? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Op grond van de zogenoemde ketenbepaling geldt dat bij elkaar opvolgende tijdelijke contracten bij het 4e contract, of als bij een minder aantal een termijn van 3 jaar wordt overschreden, een vast contract ontstaat. Tijdelijke contracten worden als opeenvolgend gezien als zij elkaar met een tussenpoos van minder dan 3 maanden opvolgen. De regeling geldt ook ten aanzien van elkaar opvolgende werkgevers (bij dezelfde werkzaamheden). Bij cao kan (ten nadele van de werknemer) van het aantal contracten worden afgeweken, van de termijn van 3 jaar, van de tussenpoos van 3 maanden en van de bepaling over elkaar opvolgende werkgevers.
Het staat een werkgever in beginsel vrij een werknemer al dan niet een volgend contract aan te bieden. De ketenbepaling verplicht hem daar niet toe. In de situatie dat een werkgever na drie tijdelijke contracten, vervolgens drie maanden WW opnieuw een contract voor bepaalde tijd aanbiedt, hoeft niet zonder meer sprake te zijn van ontduiking van de ketenbepaling. Op enig moment kan er echter wel sprake zijn van strijdigheid met de bedoeling van de wet. Een en ander is afhankelijk van de feiten. Ik wijs erop dat als een werkgever zich van dergelijke – structurele – constructies bedient waarbij er geen sprake is van afwijking via cao, de rechter hier een stokje voor kan steken. Het is aan de werknemer zelf om zich tot de rechter te wenden.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 kijkt het kabinet samen met sociale partners naar verbetering van de wettelijke bescherming voor verschillende vormen van flexibele arbeid. Daarbij wordt ook de ketenbepaling betrokken.
Wat is uw mening over het feit dat de naar schatting 250 sjorders met tijdelijke contracten, op een totaalsjordersbestand van 450, ook nog een deeltijdovereenkomst hebben, maar zich wel week in week uit, dag en nacht voor de baas beschikbaar moeten houden? Is dit wettelijk toegestaan? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen? Zo ja, behoeft deze wet volgens u aanpassing?
Het is wettelijk toegestaan dat op oproepbasis meer uren worden gewerkt dan volgens de contractuele arbeidsduur. De werkgever en werknemer zijn vrij een oproepcontract af te sluiten waarbij de werknemer zich beschikbaar houdt voor werk.
Ook dit punt loopt mee in het overleg van het kabinet met sociale partners naar mogelijkheden voor verbetering van de wettelijk bescherming voor verschillende vormen van flexibele arbeid.
Deelt u de mening dat ook werkers met tijdelijke contracten en onregelmatig werk zoals bijvoorbeeld sjorders, huishoudelijk werkers en horecamedewerkers, recht hebben op zekerheid en mogelijkheden om te kunnen bouwen aan een toekomst met huisje, boompje en beestje? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen voor meer zekerheid voor flexwerkers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de positie van havenwerkers beschermd dient te worden, juist in deze tijden van crisis? Deelt u de mening dat we opnieuw een systeem van geregistreerde havenarbeid in moeten voeren om dit te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid ILO-verdrag, nr. 137 te ondertekenen, zodat Nederland haar haven en havenarbeiders weer in bescherming zal nemen?
ILO-verdrag 137 over havenarbeid vereist onder meer registratie van havenarbeiders en voorrang bij het vinden van werk van deze geregistreerde havenarbeiders. Het verdrag is in 1975 door Nederland bekrachtigd. Nederland voldeed destijds aan de verplichtingen van het verdrag, onder meer via een bij (bedrijfstak)cao ingestelde (en uit de Werkloosheidswet medegefinancierde) havenpool en een pasjesregeling ter registratie. Het verdrag is in 2006 door Nederland opgezegd. Op dat moment werd niet meer voldaan aan de verdragsvereisten, aangezien de betreffende CAO en de wettelijke voorzieningen waren vervallen. Door het wegvallen van de afspraken tussen de sociale partners om aan de verplichtingen van het verdrag te voldoen zou de regering op dat moment wet- en regelgeving hebben moeten introduceren, die het geldende arbeidsmarktbeleid zou doorkruisen. De situatie is op dat punt niet gewijzigd en geeft het kabinet derhalve geen aanleiding tot herziening van het standpunt met betrekking tot ILO-verdrag 137. Het staat de sociale partners in de haven uiteraard vrij om eigen afspraken te maken over bijvoorbeeld het behoud van werkgelegenheid of bovenwettelijke werkloosheidsuitkeringen.
De angstcultuur bij ALDI |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het personeel van de ALDI-supermarkten wordt onderdrukt en dat er een angstcultuur heerst?1
Wat is uw reactie op dit bericht?
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de oud arbo-arts van ALDI, dat er bij dit bedrijf bovenmatig veel personeelsleden zijn met fysieke klachten?
Is het waar dat de vakbond CNV u heeft verzocht om de situatie bij ALDI door de Inspectie SZW te laten onderzoeken?
Bent u bereid dit verzoek in te willigen? Zo nee, welke actie gaat u dan ondernemen om de onderdrukking van personeel bij ALDI tegen te gaan?
Gesjoemel met lonen in de bouw |
|
Farshad Bashir , Paul Ulenbelt |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kunt u uitgebreid ingaan op de genoemde feiten en beweringen in de artikelen «Gesjoemel met loon bij aanleg tunnel onder Delft»1 en «Vrij spel met lonen in de bouw»?2
Op dit moment werken de Belastingdienst, de SVB, het UWV en de Inspectie SZW nauw samen om de feiten vast te stellen. Als daar aanleiding toe is dan wordt het andere land om uitleg en toelichting gevraagd. Tevens wordt informatie uitgewisseld met het andere land.
De artikelen schetsen een beeld dat er van alles mis zou zijn en dat de controle door de overheid te kort zou schieten. Controle van de feiten en omstandigheden van de onderhavige gevallen zal moeten uitwijzen of het beeld terecht is.
Indien en voor zover in deze casus sprake is van onderbetaling of strafbare feiten, hebben inspecteurs en rechercheurs van de Inspectie SZW ruime bevoegdheden die zij kunnen inzetten om de naleving van de relevante arbeidswetgeving te controleren, zoals de Wet minimumloon- en minimumvakantietoeslag (Wml). Inspecteurs kunnen bijvoorbeeld alle benodigde informatie en gegevens vorderen en hebben toegang tot alle plaatsen waar gewerkt wordt, met uitzondering van de woning. In de Wet minimumloon en mimumvakantiebijslag zijn aanvullende bevoegdheden opgenomen met betrekking tot inbeslagname. De rechercheurs van de Inspectie SZW zijn algemeen bevoegd tot opsporing van strafbare feiten. De Inspectie SZW werkt bij het toezicht op naleving van de relevante arbeidswetgeving nauw samen met andere handhavende instanties, zoals de Belastingdienst, de Immigratie- en Naturalisatiedienst, de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) enz. Met deze diensten wordt wederzijds informatie uitgewisseld en worden gezamenlijke onderzoeken gedaan.
Bent u het eens met de kwalificatie sjoemelen die in één van de artikelen wordt gebruikt? Indien niet, kunt u dit nader toelichten? Wat voor kwalificatie wilt u wel aan de constructies geven?
Zie antwoord vraag 1.
Is er, zoals in één van de artikelen is geschreven, sprake van fraude en een verstoring van de eerlijke concurrentie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aan de hand van een schematisch overzicht aangeven welke bevoegdheden elk van de controlerende instanties heeft bij de opsporing van de genoemde constructies die in de artikelen worden genoemd? Is er sprake van enige coördinatie bij de controle door de verschillende instanties naar de in de artikelen genoemde constructies? Zo ja, hoe gaat dit zijn werk?
Zie antwoord vraag 1.
Was u reeds eerder op de hoogte van het feit dat buitenlandse bouwbedrijven gebruik maken van diverse constructies om te weinig sociale premies af te dragen? Zo ja, welke actie hebt u ondernemen om dergelijke constructies tegen te gaan?
Ja. De basis is een legale mogelijkheid die er voor zorgt dat werknemers verzekerd kunnen blijven in hun eigen land. Dit voorkomt versnipperde uitkeringsrechten en hoge administratieve lasten. Het is echter niet de bedoeling dat deze regeling misbruikt wordt om te frauderen met premieafdracht. Middels toezicht werken we aan voorkoming dat deze regeling misbruikt wordt om te frauderen met premieafdracht. Bij mijn brief van 11 april 2013 heeft u als bijlage het actieplan schijnconstructies ontvangen. Zoals u heeft gezien in het actieplan zullen we dit toezicht gaan intensiveren.
Bent u bereid om te kijken naar een andere oplossing om de controle op de in de artikelen genoemde constructies te verbeteren? Gebeurt dit reeds of moet hier nog een begin mee worden gemaakt? Aan wat voor oplossing wordt gedacht? Binnen welke termijn kan de Kamer maatregelen tegemoetzien?
Ja, de de inzet is om in dergelijke situaties een gezamenlijke controle in te stellen en aan dossiervergelijking te doen. Bij de integrale aanpak van schijnconstructies bekijken we hoe we beter op kunnen treden. In mijn brief van 11 april 2013 heb ik u geïnformeerd over de verdere aanpak.
Is de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMA) op de hoogte van de constructies die in het artikel worden genoemd? Heeft de NMA maatregelen genomen? Zo ja, welke? Indien neen, waarom niet?
De NMa heeft kennis genomen van genoemde berichtgeving waarin wordt gesproken over fraude met sociale premies. De NMa houdt toezicht op de naleving van de Mededingingswet. Tegen overtredingen van die wet kan zij handhavend optreden, bijvoorbeeld door het opleggen van een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom. Tegen constructies in de bouw, zoals beschreven in de door de vragenstellers aangehaalde artikelen, kan de NMa derhalve alleen optreden als daarbij sprake zou zijn van overtreding van de Mededingingswet. Dat is bij de in de berichtgeving genoemde constructies echter niet het geval.
Is hier ook nog een rol weggelegd voor de Fiscale inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD)? Zo ja welke, zo niet, waarom niet?
In het algemeen kan de FIOD in beeld komen als in de casus blijkt dat er op basis van onderzoek naar de feiten en omstandigheden in strijd met de Nederlandse belasting- en socialezekerheidswetgeving is gehandeld.
Bent u van mening dat wanneer op Europees niveau de regelgeving voor de Europese arbeidsmarkt is aangescherpt, er voldoende waarborgen zijn om de in de artikelen besproken constructies te bestrijden of te voorkomen? Gaat u maatregelen op nationaal niveau initiëren? Wat zijn deze maatregelen?
Over de maatregelen heb ik u, zoals gezegd, geïnfomeerd in mijn brief van 11 april jongstleden.
Klopt de bewering dat de Belastingdienst toetsing heeft verricht? Wat waren de bevindingen van de Belastingdienst?
Gelet op de geheimhoudingsplicht kunnen geen mededelingen worden gedaan.
Het arbeidsmarktbeleid in Albert Heijn distributiecentra |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Vakbond: Werkdruk te hoog bij AH»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht «Vakbond: Werkdruk te hoog bij AH». Het artikel gaat in op een geschil tussen FNV Bondgenoten en Albert Heijn over de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. Zolang er voor mij geen aanleiding is te veronderstellen dat wet- en regelgeving wordt overtreden, wil ik mij niet mengen in dit geschil.
Wat is uw mening over het gebruik van «opjaagbonussen» door uitzendbureaus?
Navraag bij Albert Heijn leert dat de uitzendkrachten van Albert Heijn een bonus van ongeveer 10 procent kunnen verdienen boven op het basissalaris wanneer zij voldoen aan een aantal normen. Deze bonus wordt op weekbasis vastgesteld. Het beloningsbeleid is een interne aangelegenheid van een bedrijf. De overheid formuleert normen met betrekking tot het wettelijke minimumloon en handhaaft hierop.
Deelt u de mening dat goed functionerende uitzendkrachten in de distributiecentra van Albert Heijn na een jaar een vaste arbeidsovereenkomst horen te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het is de keuze van Albert Heijn om uitzendkrachten in te zetten in het distributieproces. Dit kan ook voor een langere termijn dan één jaar. Wel moeten de uitzendkrachten na een bepaalde tijd in vaste dienst worden genomen door het uitzendbureau.
Wordt er misbruik van de wet gemaakt door de uitzendkrachten na een jaar weg te sturen, dan drie maanden bij een subcontractor in dienst te laten gaan en dan weer aan te nemen als uitzendkracht? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Mij is niet bekend wat hiervan de achtergrond is en ik kan dus ook niet oordelen over de vraag of hier sprake is van misbruik.
Acht u het wenselijk dat mechanisatie in de distributiecentra wordt teruggedraaid, omdat (Poolse) uitzendkrachten goedkoper zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, wat zou u voorstaan?
De vormgeving van het productie- en distributieproces is een interne aangelegenheid van het bedrijf.
Wat is uw reactie op de berichten over intimidatie op de werkvloer in de distributiecentra van Albert Heijn? En bent u bereid actie te ondernemen om intimidatie van werknemers tegen te gaan?
Intimidatie op de werkvloer is uiteraard ongewenst. In de Arbowet staat dat de werkgever beleid dient te voeren op het gebied van psychosociale arbeidsbelasting waaronder ook intimidatie valt. Het is de verantwoordelijkheid van de uitzendondernemingen die personeel uitlenen aan Albert Heijn om hier op toe te zien.
Fraude bij de inzet van buitenlandse arbeidskrachten |
|
John Kerstens (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Vrij spel met lonen in de bouw» en «Pak loonfraude aan»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de in bedoelde artikelen beschreven constructie waarbij in het land van herkomst premies over een lager bruto uurloon worden afgedragen dan in het land van tewerkstelling wordt uitbetaald? Bent u van mening dat daarbij sprake is van een onwettige dan wel onwenselijke constructie die dient te worden aangepakt? Bent u bereid nader onderzoek naar deze constructie te (doen) verrichten?
Of dergelijke constructies indruisen tegen wet- en regelgeving of onwenselijk zijn, hangt af van de feiten en omstandigheden van het geval. Het is aan de betrokken (inspectie)diensten en eventueel uiteindelijk de rechtspraak om deze te beoordelen. Dergelijke constructies hebben de aandacht van mij en van de betrokken (inspectie)diensten.
Deelt u de in bedoelde artikelen geventileerde mening dat een effectieve controle op de naleving van Europese en Nederlandse regels om uitbuiting, oneerlijke concurrentie en verdringing bij de inzet van buitenlandse arbeidskrachten te voorkomen, wordt bemoeilijkt nu zich in Nederland wel meerdere instanties met die controle bezig houden, maar er zich blijkbaar «niet één volledig verantwoordelijk voelt»? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Waar nodig treden de betrokken instanties samen op om misstanden aan te pakken.
Zou u de hierboven gestelde vraag anders beantwoorden als de formulering zou luiden dat «niet één instantie hoofdverantwoordelijk is»? Zo nee, waarom niet?
Nee, het gaat er om dat betrokken diensten indien nodig samenwerken of onderling bepalen door wie het beste kan worden opgetreden.
Deelt u de mening die in bedoelde artikelen wordt uitgesproken, namelijk dat in landen als bijvoorbeeld België en Duitsland respectievelijk een speciale «Sociale Inspectie» en de Belastingdienst in deze verregaande bevoegdheden hebben en «daardoor» de kans op fraude kleiner is? Zo nee, waarom niet?
Nee, de kans op fraude wordt niet bepaald door de bevoegdheden van de toezichtsorganen.
Bent u bereid te bezien of de bijvoorbeeld in België en Duitsland gevolgde handelwijze dan wel elementen daaruit in Nederland kunnen worden ingevoerd? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is ook bij de handhaving goed om te bezien of een buitenlandse handelwijze voordelen heeft ten opzichte van onze eigen handelwijze.
Bent u bereid om bij het door u invulling geven aan de door de Kamer met de motie Kerstens/Azmani gevraagde geïntegreerde aanpak tegen uitbuiting, oneerlijke concurrentie en verdringing bij de inzet van buitenlandse arbeidskrachten het in bedoelde artikelen genoemde onderwerp van één hoofdverantwoordelijke instantie met meer bevoegdheden te betrekken?2 Zo nee, waarom niet?
Onderdeel van de geïntegreerde aanpak is ten eerste dat wordt bezien op welke wijze illegale of ongewenste constructies kunnen worden voorkomen. Ten tweede zullen we bekijken op welke wijze genoemde constructies – als ze toch voorkomen – het beste kunnen worden bestreden. Bij dit laatste kan onder andere de verantwoordelijkheidsverdeling tussen betrokken instanties aan de orde komen. Een ander punt is de (inter)nationale samenwerking tussen instanties.
Het bericht “Geen doorstart voor fosforfabrikant Thermphos” |
|
Albert de Vries (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geen doorstart voor fosforfabrikant Thermphos»?1
Ja.
Deelt u de definitieve conclusie van de bewindvoerders dat geen koper gevonden kan worden voor de Vlissingse vestiging van Thermphos en dat een doorstart van het bedrijf niet meer mogelijk is?
Het vinden van kopers is een proces dat in handen is van curatoren. De curatoren hebben moeten constateren dat er tot nu toe geen koper is gevonden om de onderneming gebaseerd op de verwerking van fosfor erts voort te zetten.
Op dit moment is er geen uitzicht op een doorstart voor de Vlissingse site. Ook in de situatie vlak voor het faillissement was de Vlissingen site verlieslatend. Dat betekent dat het creëren van een gezonde business-case een lastige zaak is.
Welke rol heeft u gespeeld in de pogingen om een doorstart wel mogelijk te maken om daarmee niet alleen de werkgelegenheid maar ook de fosforproductie in West- Europa veilig te stellen?
Mijn ministerie heeft intensieve betrokkenheid gehad bij, in samenspraak met de curatoren, zoveel mogelijk continueren van de onderneming opdat de kansen op een doorstart voor Thermphos in Vlissingen en de dochterondernemingen zo groot mogelijk zouden zijn. Vanuit mijn ministerie is kennis en informatie geleverd aan de curatoren.
Dit varieerde van uitleg van beschikbaar EZ-instrumentarium, contacten leggen met andere overheden tot aan het bemiddelen bij praktische zaken. Ook het Nederlands Foreign Investment Agency (NFIA) in Nederland was beschikbaar voor buitenlandse geïnteresseerden. Verder is er tijdens deze periode contact geweest met de FNV. Ik heb gesproken met een FNV-delegatie over de situatie bij Thermphos.
Samen met de provincie Zeeland hebben wij gekeken hoe wij de overname van site in Vlissingen zo aantrekkelijk mogelijk konden maken voor potentieel geïnteresseerde partijen. In dat kader hebben wij ook gezamenlijk rechtstreeks gesproken met een tweetal potentiële kopers over de wijze waarop er van overheidswege zou kunnen worden bijgedragen aan het perspectief inzake de duurzame productie van fosfor uit afvalstromen; dit op hun verzoek en met instemming van de curatoren. Helaas heeft dit niet tot een deal geleid.
Mocht er zich alsnog een geïnteresseerde koper voor de site in Vlissingen melden bij de curatoren, dan zijn wij te allen tijde bereid om met deze partij te praten. Er moet dan wel sprake zijn van een haalbare businesscase.
Hoeveel mensen verliezen door de sluiting van Thermphos hun baan, direct en indirect? Bent u bereid om de mensen die door de sluiting van Thermphos hun baan verliezen te ondersteunen bij het vinden van ander werk? Bij voorbeeld door inzet van het mobiliteitscentrum dat gevormd is voor de mensen die door het faillissement van Zalco hun baan verloren hebben?
Ongeveer 420 werknemers van Thermphos hebben als gevolg van de sluiting van de fabriek hun baan verloren. Inmiddels hebben circa 30 van deze mensen elders werk gevonden. Als gevolg van de sluiting van Thermphos zullen naar schatting daarnaast zo'n 400 banen wegvallen bij toeleveranciers.
Vertegenwoordigers van de gemeente Middelburg, de provincie Zeeland en UWV onderzoeken momenteel de mogelijkheden, zowel financieel als logistiek, om ontslagen werknemers van Thermphos en toeleveranciers te helpen bij het vinden van ander werk. Daarbij zal gebruik worden gemaakt van de kennis en kundigheid die is opgedaan in het mobiliteitscentrum dat is opgezet voor de ex-werknemers van Zalco.
De werkloosheid was in december 2012 gemiddeld 7,2% in Nederland en 6,4% in Zeeland. Het regionaal economisch beleid is primair een verantwoordelijkheid van de provincie. Het verlies aan arbeidsplaatsen is zeer te betreuren maar Zeeland is een gezonde dynamische en veelzijdige provincie met een brede economische basis. Ik hoop dan ook dan ook dat Zeeland dit verlies kan opvangen.
Is er voor u aanleiding tot het nemen van maatregelen nu door de sluiting van Thermphos in Zeeland opnieuw een zeer fors aantal arbeidsplaatsen verloren gaat, hetgeen vanwege de kleinschaligheid van deze provincie een forse impact heeft?
Zie antwoord vraag 4.
Is sanering van het fabrieksterrein, onder andere vanwege het radioactief materiaal dat zich daar bevindt, op korte termijn noodzakelijk? Zo nee, wat betekent uitstel van saneren dan voor de volksgezondheid en voor de ontwikkelingsmogelijkheden in het havengebied van Zeeland Seaports?
Het RIVM heeft eerder aangegeven dat het niet te verwachten is dat door het faillissement van Thermphos en het stilvallen van de bedrijfsactiviteiten eventuele gezondheidsrisico’s voor de omgeving zullen toenemen.
Al het materiaal dat aanwezig is op het fabrieksterrein valt onder de voorschriften die zijn verbonden aan de vigerende vergunningen van Thermphos. Op grond van de omgevingsvergunning geldt dat, op het moment dat er sprake is van beëindiging van de activiteiten, de exploitant de nodige maatregelen dient te treffen om het gevaar van verontreiniging te voorkomen en de afvalstoffen af te voeren. Dergelijke voorschriften gelden ook voor het aanwezige radioactief materiaal.
Momenteel vindt overleg plaats met alle betrokken partijen over onder meer de planning van de afvoer en ontmanteling. Ik wil daarop nu niet vooruit lopen.
Wat bedragen bij benadering de kosten van ontmanteling en sanering?
Het is op dit moment niet te zeggen hoe hoog deze kosten zijn. De curatoren zullen moeten nagaan wat er precies moet worden opgeruimd en op welke manier dat het beste kan gebeuren. Pas daarna is er een betrouwbaar beeld te krijgen van de kosten.
Is de curator verzocht om eventuele opbrengsten uit de bedrijfsmiddelen in eerste instantie aan te wenden voor de sanering van het bedrijfsterrein? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was hiervan het resultaat? Bent u met ons van mening dat (ook) de opbrengst van de verkoop van de dochterbedrijven van Thermphos primair ingezet moet worden om de kosten van sanering van het bedrijfsterrein te betalen?
Nu er sprake is van een faillissement van de exploitant, rust op de curatoren de rechtsplicht tot nakoming van de publiekrechtelijke verplichtingen van de failliet. Uiteraard zullen curatoren voor de naleving daarvan de opbrengsten van de boedel aan moeten wenden. Curatoren zijn er op gewezen dat aan de verplichtingen ingevolge de Kernenergiewetvergunning en alle andere milieuverplichtingen moet worden voldaan, voordat tot enige uitkering aan schuldeisers kan worden overgegaan.
Indien verkoop van pakketten aandelen van de failliet leiden tot opbrengsten behoren deze opbrengsten tot de opbrengsten van de boedel.
Bent u voornemens om de eigenaar van de fabriek persoonlijk aansprakelijk te stellen voor de kosten van de ontmanteling van de fabriek en de sanering van het bedrijfsterrein?
Thermphos, de erfpachter van het perceel waarop de fabriek is gebouwd, is in staat van faillissement verklaard. De verantwoordelijkheid en ook de aansprakelijkheid voor de naleving van de publiekrechtelijke verplichtingen heeft daarmee geen wijziging ondergaan. Deze zijn dan ook nog steeds van kracht, de plicht tot nakoming rust nu op de curatoren in het faillissement van Thermphos in hun hoedanigheid van curator.
Indien en voor zover curatoren van mening zijn dat de boedel een vordering heeft op de aandeelhouder van Thermphos, dan wel enige andere derde, vanwege de kosten van de ontmanteling van de fabriek en de sanering, of om enige andere reden, dan zullen zij de betrokken vordering in de afwikkeling van het faillissement betrekken.
Bent u met ons van mening dat (eigenaren en bestuurders) van bedrijven waarvan de productie kan leiden tot zeer kostbare saneringen wettelijk verplicht zijn reserveringen te treffen. Bent u voornemens om het openbaar ministerie te vragen of het verzuimen hiervan als strafbaar feit kan worden aangemerkt?
Voor vergunninghouders van kernreactoren bestaat er op dit moment een wettelijke verplichting om ervoor te zorgen dat er onder alle omstandigheden gelden beschikbaar zijn voor ontmanteling en sanering. Een dergelijke verplichting bestaat er niet voor andere ondernemers. Er is daarom hier geen sprake van een strafbaar feit met betrekking tot niet gesteld hebben van financiële zekerheid.
Wie is de eigenaar van het terrein waar de fabriek zich op bevindt? Is deze eigenaar aansprakelijk en zo ja in staat om de (resterende) kosten voor ontmanteling van de fabriek en de sanering van het bedrijfsterrein te betalen?
Eigenaar van de grond is Zeeland Seaports N.V., dat een recht van erfpacht heeft gevestigd ten behoeve van Thermphos. Indien de boedel van Thermphos onvoldoende opbrengt om de ontmanteling en sanering te voltooien kan vervolgens de eigenaar in beeld komen. Aangezien er nog teveel onduidelijkheid bestaat over de kosten en de stand van zaken met betrekking tot de boedel en omvang ervan, wil ik daarover echter niet speculeren.
Als het niet lukt om de kosten van de sanering geheel of gedeeltelijk te verhalen is de rijksoverheid dan aansprakelijk voor de (resterende) kosten van de sanering? Zo ja, is het mogelijk en zo ja, bent u van plan om wettelijke maatregelen te treffen waarmee in toekomstige gevallen aansprakelijkheid van het rijk is te voorkomen?
Ik verwijs naar mijn antwoord onder 10 en 11.
Ik ben, met mijn collega van I&M, in gesprek om de mogelijkheden en de wenselijkheid van dergelijke verplichtingen te verkennen.
Het bericht ‘Oudere mannen vaker werkloos’ |
|
Barry Madlener (PVV), Roland van Vliet (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Oudere mannen vaker werkloos»?1
Ja.
Hoe strookt dit met de haalbaarheid van het in hoog tempo ophogen van de AOW-leeftijd?
De kop boven het artikel in het Financieel Dagblad is de verantwoordelijkheid van de krant. Als wordt gekeken naar de inhoud van het bericht en de achterliggende cijfers van het CBS, dan ziet men dat de werkloosheid onder oudere mannen het laatste kwartaal van 2012 inderdaad is toegenomen. Diezelfde cijfers laten echter ook zien dat de werkloosheid onder deze groep (45–65 jarige mannen) nog steeds het laagst is van alle leeftijdsgroepen (namelijk 6,2% ten opzichte van 6,4% onder 25–45 jarigen en 13,5% onder 15–25-jarigen, [december 2012]). Wij verwachten dan ook niet dat het verhogen van de AOW-leeftijd de problemen op de arbeidsmarkt verergert. Zo is de netto arbeidsparticipatie (het aandeel van de werkzame beroepsbevolking in de potentiële beroepsbevolking) van de groep mannen tussen 55–65 jaar gestegen tot 65,3% in het derde kwartaal van 2012.
Kunt u aangeven hoe groot u het risico inschat dat de door het kabinet voorgenomen versoepeling van het ontslagrecht de positie van oudere mannen op de arbeidsmarkt verder zal verslechteren?
Op dit moment wordt gewerkt aan de uitwerking van de plannen uit het Regeerakkoord. Het ontslagstelsel zal weliswaar worden vereenvoudigd, maar de criteria voor ontslag blijven gelijk. Dit betekent dat een werkgever een werknemer niet zomaar kan ontslaan, maar een goede reden moet hebben voor ontslag, zoals een verstoorde arbeidsrelatie, disfunctioneren, verwijtbaar handelen of bedrijfseconomische redenen.
Ook het afspiegelingsbeginsel, dat wordt gehanteerd bij het bepalen van de ontslagkeuze in geval van bedrijfseconomisch ontslag, blijft bestaan. Dit voorkomt dat een werkgever willekeurig werknemers kan ontslaan en dus ook het bij voorrang ontslaan van ouderen. Het handhaven van het beginsel stimuleert werkgevers ook om in oudere medewerkers te blijven investeren.
Daarnaast is ontslag verboden als het leidt tot leeftijdsdiscriminatie. Dat betekent bijvoorbeeld dat een werkgever een werknemer niet mag ontslaan alleen omdat hij duurder is dan een jongere.
Wat is het nut van de door dit kabinet geïntroduceerde doorwerkbonus voor werknemers van 61–65 jaar als de werkloosheid van oudere werknemers zo dramatisch oploopt?
Zoals bij vraag 2 aangegeven werkt het merendeel van de ouderen inmiddels door. Die trend ondersteunt het kabinet gericht met de doorwerkbonus voor ouderen met een laag inkomen. De doorwerkbonus geeft oudere werknemers een prikkel om langer door te werken. Tegelijkertijd geeft het deze groep de financiële middelen om eerder te stoppen met werken, ook al wordt de AOW-leeftijd verhoogd. Werknemers die doorwerken tot 65,5 jaar kunnen met de doorwerkbonus gemiddeld 1,5 jaar eerder met pensioen zonder dat zij er financieel op achteruit gaan.
Is de overbruggingsregeling, voor hen die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de AOW leeftijdsverhoging, eindelijk uitgewerkt door het kabinet? Zo nee, waarom laat die zo lang op zich wachten?
Op 23 januari jl. is een brief verstuurd aan de Tweede Kamer waarin de contouren van de overbruggingsregeling zijn geschetst. In deze brief is aangegeven de overbruggingsregeling zo spoedig mogelijk in een ministeriële regeling zal worden vastgelegd en gepubliceerd. In de tweede helft van 2013 zal de tijdelijke overbruggingsregeling in werking treden met terugwerkende kracht tot 1 januari 2013.
Het ontslag van 175 mensen bij zorgverzekeraar Menzis |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over het verdwijnen van minimaal 175 banen bij zorgverzekeraar Menzis in Groningen?1
Ja.
Bent u bekend met de werkloosheidscijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over de eerste 3 kwartalen van 2012 waaruit blijkt dat de werkloosheid in Noord-Nederland, in het bijzonder in de regio Groningen, in vergelijking met andere landsdelen hoog is? Wat is daarover uw opvatting?
Het werkloosheidspercentage in Groningen is inderdaad hoger dan in de meeste andere provincies in Nederland. Deze ontwikkeling heeft de aandacht van het kabinet. Gemeenten en het UWV zorgen daarom voor maatwerk op lokaal niveau.
Deelt u de grote zorg dat, gezien de relatief hoge werkloosheid in de regio Groningen, de 175 medewerkers van Menzis moeilijk aan een andere baan zullen komen?2
De arbeidsmarkt heeft de constante aandacht van het kabinet. Het kabinet werkt niet alleen aan maatregelen die de transitie van werk naar werk soepeler laten verlopen, maar richt zich ook op een versterking van de Nederlandse economie, zodat juist banen gecreëerd worden. Daarmee vergroot het kabinet de werkzekerheid voor alle Nederlanders en vergroot het de kans op het vinden van een (nieuwe) baan.
Bevreemdt het u dat Menzis onevenredig veel, 175 van 250, mensen in de regio Groningen wil ontslaan, terwijl de reorganisatie een digitalisering betreft en dat bekent dat er op elke plek in Nederland gewerkt kan worden?
Over de strategische beslissingen van een individueel bedrijf velt het kabinet geen oordeel. De ondernemingsraad en vakbonden behartigen de belangen van werknemers en kunnen in overleg treden met Menzis als zij vinden dat de werkgever onvoldoende oog heeft voor de belangen van zijn werknemers.
Heeft u de bereidheid om met de directie en Raad van Toezicht van Menzis in gesprek te gaan en een bijdrage te leveren aan een fatsoenlijke oplossing van de ontstane situatie? Zo nee, waarom niet?
Het vestigingsplaats- en personeelsbeleid van individuele bedrijven is een private overweging waar het kabinet niet in stapt. Vakbonden kunnen een werkgever aanspreken op het personeelsbeleid en lokale overheden kunnen in overleg treden met individuele bedrijven.
Het kabinet draagt zorg voor het brede arbeidsmarktbeleid en gemeenten en UWV pakken hierbij op lokaal niveau een grote rol. Op deze manieren zorgt de overheid voor een goed functionerende arbeidsmarkt en kiest daarmee de haar meest passende rol op dit vlak.
Bent u bereid andere actie te ondernemen richting Menzis, zodat zij alles in het werk stelt om medewerkers naar nieuw of ander werk te begeleiden?
Het is de verantwoordelijkheid van Menzis en vertegenwoordigers van de werknemers om te komen tot een sociaal plan. In deze situatie zijn zij inderdaad een sociaal plan overeengekomen. Op lokaal niveau hebben gemeenten en het UWV een regierol om werkzoekenden naar een nieuwe baan te begeleiden.
Op het gebied van de arbeidsmarkt kijkt het kabinet samen met de sociale partners naar mogelijkheden om enkele conjuncturele problemen en gevolgen van de aanhoudende economische crisis aan te pakken. Zo worden sectoren uitgenodigd maatregelen te nemen om arbeidsmarktknelpunten aan te pakken. Het kabinet bevordert de arbeidsmarktpositie van oudere uitkeringsgerechtigden door de introductie van mobiliteitsbonussen. Deze maken het aantrekkelijker voor werkgevers om oudere uitkeringsgerechtigden aan te nemen. Ook wordt het re-integratiebudget WW tijdelijk geherintroduceerd. Bovendien heeft het kabinet aandacht voor het voorkomen of beperken van werkloosheid bij jongeren door de regionale aanpak verder te ondersteunen. Het totaal aan extra inspanningen ten aanzien van oudere en jongere werklozen telt voor 2013 en 2014 op tot ruim 100 miljoen euro.
Het bericht 'Mogelijke schijnconstructie met Poolse arbeiders' |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Mogelijk schijnconstructie met Poolse arbeiders»?1
Ja.
Deelt u de mening dat met de in het in vraag 1 bedoelde artikel omschreven constructie, waarbij een laag loon wordt gecombineerd met een hoge, in Nederland onbelaste, «onkostenvergoeding», inbreuk wordt gemaakt op het uitgangspunt «gelijk werk gelijk loon» bij de inzet van buitenlandse arbeidskrachten met als gevolg oneerlijke concurrentie en mogelijk verdringing op de arbeidsmarkt? Zo nee, waarom niet?
Bij de beantwoording van de onderhavige vragen baseer ik mij op de informatie uit het nieuwsbericht waarnaar u verwijst. Deze informatie is onvoldoende gedetailleerd om hierop een oordeel te kunnen geven. Daarom zal ik in algemene termen ingaan op de beschreven constructie. Laat ik voorop stellen dat het Kabinet al eerder heeft aangekondigd schijnconstructies die leiden tot oneerlijke concurrentie hard aan te pakken. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Het uitzenden en detacheren van werknemers vanuit een andere EU-lidstaat naar Nederland kan er toe leiden dat de premieheffing en belastingheffing over de beloning van zo’n uitgezonden werknemer onder verschillende rechtsstelsels komen te vallen. Hierdoor kunnen er verschillen in belasting- en premiedruk ontstaan tussen werknemers die onder het Nederlandse stelsel vallen en werknemers die onder een buitenlands stelsel vallen.
Voor wat betreft de onkostenvergoeding verwijs ik u ook naar mijn antwoorden op de Kamervragen van het lid Ulenbelt (Kamerstukken II, 2012/13, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 544) die dieper ingaan op de aan zulke vergoedingen gestelde voorwaarden voor onbelastbaarheid.
Uit de beschreven casus kan niet worden opgemaakt of in dit geval de wet is overtreden. Dit hangt af van de aard van de onkostenvergoeding.
Bent u bereid aan deze constructie op een zo kort mogelijke termijn een einde te maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u in mijn brief van 14 januari jl. heb geschreven ga ik de aanpak van schijnconstructies intensiveren. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4.
Bent u van mening dat voor uitzendbureaus, die blijkbaar welbewust van dergelijke constructies gebruik maken om op die manier een (onrechtmatig) concurrentievoordeel te behalen ten koste van Poolse èn Nederlandse werknemers als ook van de Nederlandse staat, die immers inkomsten wordt onthouden, geen plaats behoort te zijn op de Nederlandse arbeidsmarkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid uw beleid ten aanzien van malafide uitzendbureaus dusdanig te intensiveren dat het verplicht sluiten daarvan mogelijk wordt?
Met het programma Aanpak Malafide Uitzendbureaus zijn reeds (en worden) concrete stappen gezet om malafide uitzendondernemingen aan te pakken. Daarnaast zal ik, onder meer samen met mijn collega’s van Veiligheid en Justitie, Economische Zaken en Financiën, een aanvullend traject starten om de bestrijding van schijnconstructies een extra impuls te geven. Het gaat daarbij niet alleen om de aanpak van illegale constructies. We kijken tevens naar constructies die binnen de huidige wet- en regelgeving passen maar toch onwenselijk zijn. Het is essentieel dat arbeidsmigranten krijgen waar ze recht op hebben, niet alleen om uitbuiting te voorkomen, maar ook om oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden tegen te gaan. Conform de op 18 december jl. aangenomen motie van de leden Kerstens en Azmani (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012/13, 33 400 XV, nr. 40) zal ik uw Kamer uiterlijk op 1 mei 2013 informeren over een integrale aanpak voor het terugdringen van schijnconstructies.
Wilt u bovenstaande vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg arbeidsmigratie op 17 januari 2013?
Ja.
Het bericht ‘twee miljard euro helpt ouderen niet aan het werk’ |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «twee miljard euro helpt ouderen niet aan werk»?1
Ja.
Is het waar dat per jaar door de overheid ongeveer twee miljard euro wordt uitgegeven om door middel van subsidies en dergelijke de arbeidsparticipatie van ouderen te vergroten? Zo nee, om welk bedrag gaat het dan?
Het artikel in Trouw is gebaseerd op een CPB-onderzoek uit december 2011, waarin is gekeken naar de effecten van het Vitaliteitspakket van het vorige kabinet. In dit pakket was een bedrag van 1,9 miljard euro gereserveerd (in 2015) voor doorwerken en mobiliteit van ouderen. Via het begrotingsakkoord 2013 en het regeerakkoord zijn echter verschillende onderdelen geschrapt en aangepast. Onder andere de werkbonus voor werkgevers en de mobiliteitsbonus voor alle oudere werknemers zijn uit het pakket gehaald. Het huidige beleidspakket gericht op ouderen is kleiner en meer gericht op mensen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt. Hierbij gaat het specifiek om de mobiliteitsbonus voor arbeidsgehandicapten en oudere uitkeringsgerechtigden en de werkbonus voor werknemers van 61 tot 65 jaar met een laag inkomen. Voor beide regelingen is in totaal een bedrag van iets minder dan 1 miljard euro gereserveerd (voor 2015).
Onderschrijft u de in het in vraag 1 genoemde artikel aangehaalde conclusies van het Centraal Planbureau en onderzoeksbureau sociaaleconomisch Onderzoek (SEO) dat overheidssubsidies om ouderen aan het werk te houden «zinloos» zijn? Zo nee, waarom niet?
In de genoemde onderzoeken van SEO Economisch Onderzoek en het CPB worden geen algemene uitspraken gedaan over het nut van overheidssubsidies om ouderen aan het werk te helpen. Wel is naar de effecten van individuele regelingen gekeken. Op basis van onderzoek van SEO Economisch Onderzoek2 kan worden geconcludeerd dat een aantal van de geschrapte onderdelen uit het Vitaliteitspakket van het vorige kabinet niet zorgen voor hogere aannamekansen van ouderen, terwijl de bestaande mobiliteitsbonus voor oudere uitkeringsgerechtigden wel zorgt voor hogere aannamekansen van deze groep. Ook kan op basis van eerder CPB-onderzoek3 worden geconcludeerd dat de nieuwe werkbonus voor oudere werknemers uit het regeerakkoord zal leiden tot een positieve participatie van deze groep. Mogelijk is het effect zelfs nog iets hoger dan het CPB eerder heeft onderzocht, omdat de nieuwe werkbonus sterker dan de oude doorwerkbonus gericht is op mensen met een laag inkomen. Deze groep zal er sneller voor kiezen om langer door te werken wanneer zij hiervoor een extra financiële bijdrage ontvangen dan groepen met een hoger inkomen.
Herkent u de in het in vraag 1 genoemde artikel gedane constatering dat ruim 40% van de werkgevers «zelfs niet van het bestaan van de(ze) regelingen af weet»?
Het onderzoek van SEO Economisch Onderzoek laat inderdaad zien dat 40% van de ondervraagde werkgevers niet bekend is met regelingen die het financieel aantrekkelijk maken om ouderen aan te nemen. De bekendheid van de regelingen is en blijft een aandachtspunt. De vorige minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel mobiliteitsbonussen (TK, nr. 33 284) in de Tweede Kamer toegezegd te bezien hoe de bekendheid van de mobiliteitsbonussen kan worden vergroot. Er is inmiddels een aantal zaken in gang gezet. Zo zijn onder andere alle werkgevers in Nederland via een digitale nieuwsbrief op de hoogte gebracht van de mobiliteitsbonussen en de wijzigingen daarin per 1 januari 2013. Bovendien zijn er in het afgelopen najaar intermediairdagen georganiseerd door de Belastingdienst, waarin belastingadviseurs en accountants zijn voorgelicht over onder andere de mobiliteitsbonussen (www.intermediairdagen.nl). Daarnaast zijn de mobiliteitsbonussen wederom opgenomen in het Handboek Loonheffingen 2013 van de Belastingdienst. Ook zullen de ontwikkelingen in het volume van de mobiliteitsbonussen jaarlijks worden opgenomen in de Monitor Arbeidsmarkt, die voor de zomer aan uw Kamer zal worden aangeboden. Het kabinet zal samen met de sociale partners komende tijd bekijken hoe de regelingen nog breder onder de aandacht kunnen worden gebracht, teneinde de effectiviteit van de regelingen verder te verbeteren
Bent u van plan de bekendheid van de desbetreffende regelingen onder werkgevers te vergroten of, gelet op de veronderstelde «zinloosheid» ervan, juist niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u, indien u de in vraag 3 verwoorde conclusie deelt, bereid om, bijvoorbeeld in het overleg met sociale partners in het kader van de sociale agenda, na te denken over een andere inzet van de hier aan de orde zijnde middelen, die beter bijdraagt aan de doelstelling om de arbeidsparticipatie van ouderen te vergroten?
Zoals aangegeven in vraag 2 en 3 is er geen sprake van middelen die in het staande beleid niet effectief worden ingezet om de arbeidsparticipatie van ouderen te vergroten. Dit laat onverlet dat de lastige arbeidsmarktpositie van ouderen aandacht vraagt. Daarom heeft het kabinet eind december met de sociale partners afspraken gemaakt om 100 miljoen aan extra maatregelen te nemen ten aanzien van oudere (en jongere) werklozen voor 2013–2014 (51 miljoen per jaar).4 Via deze 100 miljoen zal het kabinet het re-integratiebudget WW tijdelijk herintroduceren voor ouderen. Re-integratie is effectiever bij mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt, zoals oudere werklozen.5 Ook zal de re-integratie van ouderen door middel van netwerkgroepen worden geïntensiveerd. Deze middelen worden gericht ingezet, daar waar dit noodzakelijk is. Uit gegevens van het UWV blijkt dat dit een beproefd middel is om oudere werklozen aan het werk te helpen. Tot slot zal bij de komende periode in de gesprekken met sociale partners het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van ouderen volop de aandacht blijven krijgen.
Zou wat u betreft het inzetten van een deel van de desbetreffende middelen als (co-)financiering van door sociale partners in sectoren en/of regio's ontwikkelde plannen om ouderen aan het werk te houden of te krijgen, een optie kunnen zijn?
Ja, dat zou kunnen wanneer sectoren zelf aangeven dat hier behoefte aan is. In het kennismakingsoverleg met de sociale partners van 19 december 2012 is afgesproken dat op sectoraal niveau een analyse kan worden gemaakt van de behoefte aan personeel nu en de komende jaren. Een proactief en positief aannamebeleid voor ouderen zou één van de elementen kunnen zijn van de sectorale aanpak. Voor de financiering van sectorplannen kunnen sectoren middelen uit sociale plannen en O&O-fondsen inzetten, evenals cao-middelen (werk boven inkomen). De overheid kan faciliteren door het slechten van onnodige barrières in wet- en regelgeving. Ook wil het kabinet sectorale plannen onder voorwaarden middels cofinanciering faciliteren, bijvoorbeeld door een financiële bijdrage aan de betrokken O&O-fondsen.
De arbeidsvoorwaarden van de EU-ambtenaren |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de Kamerbreed gesteunde motie-Omtzigt1 waarin de Kamer uitspreekt «verzoekt de regering, zich bij de onderhandelingen van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) 2014–2020 maximaal in te zetten zodat de arbeidsvoorwaarden van de EU-ambtenaren op het terrein van pensioentoezeggingen, lonen en betaalde inkomstenbelasting in lijn komen met de ontwikkelingen in de lidstaten»?
Is het waar dat de salarissen van de EU-ambtenaren fors stijgen per 1 januari 2013 door het vervallen van de 5,5% crisisheffing?
Kunt u de salaristabellen over 2012 en 2013 naar de Kamer sturen, analoog aan de schalen die u in Kamerstuk 32 833, nr. 9 aan de Kamer deed toekomen en kunt u per schaal aangeven hoeveel de netto-verhoging bedraagt?
Hoeveel verdient de president van de Verenigde Staten per jaar (omgerekend in euro’s tegen de huidige wisselkoers) en hoeveel verdienen de voorzitter van de Europese Commissie en de voorzitter van de Europese Raad?
Hoeveel verdient de enige vice-president van de Verenigde Staten per jaar en hoeveel verdient één van de vele vice-voorzitters van de Europese Commissie?
Hoeveel verdient de voorzitter van de Federal Reserve, het stelsel van Amerikaanse centrale banken en hoeveel verdient de president van de Europese Centrale Bank?
Hoeveel ambtenaren van de Europese commissie verdienen netto meer dan de vice-president van de Verenigde Staten?
Hoeveel ambtenaren van de Europese commissie verdienen netto meer dan de Nederlandse minister- president?
Op welke wijze heeft de Nederlandse regering zich ingespannen om de salarisverhoging in Brussel te mitigeren? Heeft de Nederlandse regering in de Europese Raad een tegenvoorstel gedaan?
Is het waar dat de Europese Raad, waarvan u deel uitmaakt, weigerde om de 5,5% belasting met een jaar te verlengen?2
Is het waar dat deze salarisverhoging te wijten is aan de laksheid van de Europese Raad, zoals zowel de Europese Commissie als het Europees Parlement beweren? Zo nee, aan wie is het dan te wijten dat er niet tijdig een compromis lag?3
Kunt u deze vragen voor het eind van het kerstreces beantwoorden aangezien het MFK elk moment weer actueel kan worden?
Het bericht 'Steeds minder bedrijfsartsen' |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Steeds minder bedrijfsartsen»?1
Deelt u de mening dat, als we willen dat mensen gezond werken en langer werken, het belangrijk is dat er veel meer bedrijfsartsen bijkomen en de toegang tot de bedrijfsarts wordt verbeterd?
Welke verklaring heeft u voor het lage aantal nieuwe bedrijfsartsen?
Deelt u de mening van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) dat er te weinig aandacht is voor de specialisatie bedrijfsarts in het curriculum van geneeskundestudenten? Wat gaat u hieraan doen?
Zou de volledige private financiering van de specialisatie ook te maken kunnen hebben met het lage aantal mensen dat kiest voor de specialisatie bedrijfsarts? Bent u bereid te onderzoeken of de specialisatie opgenomen kan worden in het opleidingsfonds waaruit andere medische specialismen worden betaald? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de wettelijke toegang tot de bedrijfsarts voor vragen over werk en gezondheid weer op te nemen in de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet)?
Gaat u met de sociale partners overleggen wat zij kunnen doen om de onafhankelijke positie van de bedrijfsarts te borgen? Zo nee, waarom niet?
Welke concrete acties gaat u ondernemen om het aantal bedrijfsartsen te doen toenemen?
Uitbuiting van medewerkers in champignonkwekerijen |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending «Keuringsdienst van Waarde onderzoekt champignons» over de waarheid achter de vermeende uitbuiting van medewerkers en georganiseerde criminaliteit in de champignonkwekerij?1
Ja.
Wat zijn de oorzaken en werkwijzen achter de Polen-constructies, waardoor mensen niet conform de Nederlandse wet- en regelgeving worden behandeld en betaald?
Poolse werknemers kunnen op grond van het vrije werknemersverkeer dat binnen de EU geldt, in Nederland werken. Voor werknemers van buiten de EU of uit Bulgarije en Roemenië is een tewerkstellingsvergunning nodig om in Nederland te mogen werken. Zij hebben dezelfde rechten en plichten als Nederlandse werknemers.
Helaas kiest een aantal werkgevers er bewust voor om economisch voordeel te behalen door de Nederlandse wet- en regelgeving niet na te leven, zoals de Wet op het minimumloon en minimum vakantiebijslag, de Wet arbeid vreemdelingen, de Arbeidstijdenwet en fiscale wetgeving. Het betreft vaak arbeidsintensieve markten waarbij sprake is van kleine winstmarges en waar sprake is van grote concurrentie.
Deze werkgevers maken misbruik van het feit dat het loonniveau in de Midden- en Oost-Europese landen aanzienlijk lager ligt dan het Nederlandse niveau. Werknemers uit die landen zijn vaak bereid genoegen te nemen met arbeidsvoorwaarden die onder de Nederlandse wettelijke normen liggen. Dit kan in sommige situaties ook leiden tot arbeidsuitbuiting waarbij er sprake is van onderbetaling, slechte arbeidsomstandigheden en slechte woonomstandigheden.
Voor werknemers van buiten de EU of uit Bulgarije en Roemenië geldt daarnaast dat op grond van het vrij verkeer van diensten in de EU een dienstverlener die in een andere EU-lidstaat is gevestigd (bijvoorbeeld Polen), geen tewerkstellingsvergunning nodig heeft als hij zijn werknemers van buiten de EU tijdelijk diensten in Nederland laat verrichten, bijvoorbeeld oogstwerkzaamheden. Dit kan leiden tot misbruik waarbij Nederlandse werkgevers hun arbeidskrachten uit Bulgarije, Roemenië en van buiten de EU onder het mom van dienstverlening via een stroman (uitzendbureau/intermediar/ondernemer) uit een andere EU-lidstaat inhuren, om zo de tewerkstellingsplicht te omzeilen. In zijn brief van 27 februari 2012 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 29 544, nr. 373) heeft mijn ambtsvoorganger deze problematiek rond (schijn)constructies in de land- en tuinbouw (waaronder de champignonsector) uitgebreid beschreven. In die brief is ook ingegaan op de maatregelen om dit probleem aan te pakken.
Waardoor komt het dat de Inspectie SZW grote moeite heeft om handhavend op te treden ondanks de sterke inzet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven gaat het om werkgevers die moedwillig de wet overtreden. Deze werkgevers voeren ondeugdelijke of valse administraties, of werken met stukloon waardoor het lastig is om te bewijzen dat er sprake is van betalingen onder het minimumloon. Als niet direct uit de administratie kan worden afgeleid dat er sprake is van overtreding van de arbeidswetgeving, wordt getracht het bewijs rond te krijgen via verklaringen van werknemers. Werknemers zijn echter niet altijd bereid om verklaringen af te leggen, omdat zij bang zijn dan hun werk te verliezen. Ook worden werknemers vaak pas na afloop van een gewerkte periode uitbetaald, waardoor zij de uitbetaling van het loon in gevaar brengen als zij belastende verklaringen afleggen.
Het betreft vaak tijdrovende onderzoeken vanwege de grote complexiteit van de (internationale) constructies. Deze vergen een grote capaciteit en kennen een lange doorlooptijd. Ondanks dat dit lastig is, zet de Inspectie SZW sterk in op handhaving, zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk. Afgelopen jaren zijn grootschalige complexe onderzoeken opgestart gericht op hoog-risico bedrijven, waarvan er een aantal nog lopen. Die interventies hebben ook geleid tot het opleggen van zware sancties. Zo zijn er recentelijk bijvoorbeeld verschillende boeterapporten Wet arbeid vreemdelingen opgemaakt tegen twee bedrijven waarbij respectievelijk 75 en 43 Bulgaren waren aangetroffen en waarbij in het tweede bedrijf ook sprake was van een overtreding van de Wet Minimumloon. De Belastingdienst, die ook in het op de champignonsector gerichte Interventieteam participeert verwacht voor enkele miljoenen euro’s aan navorderingen op te leggen en er zijn diverse processen verbaal opgemaakt tegen bedrijven in verband met valsheid in geschrifte en belemmering van een strafrechtelijk onderzoek bij een bedrijf gericht op mensenhandel en uitbuiting.
Welke aanpak staat u voor om deze constructies en misstanden aan te pakken?
Misstanden zijn in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de sector zelf. Het is noodzakelijk dat de sector zelf de nodige stappen zet om deze problematiek aan te pakken. Een keurmerk kan dit ondersteunen. Daarnaast is er een rol weggelegd voor de overheid als het gaat om handhaving van wet- en regelgeving. Het is van belang met deze sector afspraken te maken over een gezamenlijke inzet om het probleem effectief aan te pakken. Om die reden zal ik op korte termijn met de supermarkten in gesprek gaan om te kijken op welke manier we gezamenlijk aan deze misstanden een eind kunnen maken.
De Inspectie SZW is sinds 2007 actief in de champignonsector, waarbij in het Interventieteam Champignon wordt samengewerkt met de Belastingdienst, UWV, Politie en RCF (Regionaal Coördinatiecentrum Fraudebestrijding). Dit interventieteam zal zijn activiteiten de komende tijd intensief voortzetten. Daarnaast wordt, in samenwerking met het Openbaar ministerie, de komende periode ook meer ingezet op de mogelijkheid van strafrechtelijk onderzoek. De opsporingsdienst van de Inspectie SZW en de FIOD zullen ingezet worden daar waar het gaat om arbeidsuitbuiting, valsheid in geschrifte of andere commune delicten. Hoog-risico bedrijven worden het komende jaar met een mix van handhavingsmiddelen intensief onder de loep genomen.
Naast handhaving heeft mijn voorganger maatregelen aangekondigd om schijnconstructies rondom dienstverlening tegen te gaan. Werkgevers moeten tegenwoordig 2 dagen van tevoren het UWV notificeren als er sprake is van grensoverschrijdende dienstverlening. Daarnaast zal het aantal schriftelijke bewijsstukken dat een werkgever in zijn bezit moet hebben worden uitgebreid waardoor er beter gecontroleerd kan worden.
Kent u het keurmerk Fair Produce voor de paddenstoelensector?
Ja.
Bent u bereid om retailorganisaties aan te spreken op hun verantwoordelijkheid in de keten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat kunt u doen om retailorganisaties ervan te overtuigen dat zij zich niet kunnen verschuilen achter het argument dat één en ander – ondanks het keurmerk – niet hun verantwoordelijkheid is, maar uitsluitend die van de overheid?
Veel Nederlandse retailorganisaties onderschrijven de noodzaak van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Daarom ben ik er van overtuigd dat wij tot afspraken kunnen komen om de misstanden in de champignonsector uit te bannen. Daar komt bij dat de retailorganisaties een belang hebben bij een level playing field, zonder oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Daarom verwacht ik dat ook de retailorganisaties willen meewerken aan het tot stand brengen van een gezonde sector.
Op welke wijze kunt u de Stichting Fair Produce Nederland helpen om ook na 1 januari 2013 haar activiteiten voort te zetten op weg naar financiële onafhankelijkheid?
Fair Produce is een stichting waarin de hele sector is vertegenwoordigd, niet alleen de producenten, maar ook de handelaren en afnemers. Dit initiatief tot zelfregulering juich ik toe. Ter ondersteuning van deze stichting ben ik dan ook bereid gesprekken aan te gaan met alle deelnemers in de keten om de misstanden in de champignonsector terug te dringen.
De inzet van werkloze leermeesters in opleidingsbedrijven in de bouwsector |
|
Enneüs Heerma (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het pleidooi van de Stichting Samenwerkingsverband Praktijkopleiding Bouw Regio Twente (SSB Regio Twente) om werklozen in de bouw – met behoud van uitkering – te kunnen inzetten als leermeester?1
Ja.
Onderkent u dat als gevolg van de crisis er voor veel leerlingen in de bouw momenteel geen leerwerkplek is op een bouwplaats, waardoor grote groepen noodgedwongen praktijkinstructie krijgen in de werkplaatsen van opleidingsbedrijven?
Momenteel is er inderdaad een tekort aan stageplaatsen in de bouw waarvoor de economische crisis in grote mate verantwoordelijk is. Als gevolg van de economische crisis hebben bedrijven in deze sector minder nieuwe medewerkers nodig en zetten zij vooral in op het in dienst houden van eigen personeel.
Deelt u de zorgen van de leden van de CDA-fractie over de grote klappen die de goede opleidingsinfrastructuur van de bouwsector in deze crisistijd krijgt?
Ik maak me met u zorgen over de leerlingen die niet in de praktijk het vak kunnen leren. Voor veel werk in de bouw is het van groot belang dat leerlingen bij een bedrijf het vak leren. Zonder deze ervaring zijn de leerlingen minder geschikt voor het werk waarvoor ze worden opgeleid en zijn ze voor werkgevers minder aantrekkelijk. Om deze reden zijn ook werkgevers zelf gebaat bij het aanbieden van stageplaatsen.
Is het waar dat het opleidingsbedrijven op grond van de huidige regelgeving niet wordt toegestaan om werklozen met behoud van uitkering als leermeesters – naast reguliere instructeurs – in te zetten om het tijdelijke tekort in de begeleiding op te vangen? Bent u, indien dit het geval is, bereid om de desbetreffende regelgeving aan te passen?
Ik begrijp de zorgen die er leven. Beschikbaarheid van voldoende stage- en leerwerkplekken vormt daarom een belangrijk onderwerp in het overleg met sociale partners. Met sociale partners is afgesproken dat zij sectorplannen kunnen opstellen, waarin zij maatregelen opnemen gericht op het aanpakken van arbeidsmarktknelpunten in hun sector. In de brief van 19 december jl. over het overleg tussen het kabinet en de Stichting van de Arbeid is daarbij ook expliciet gewezen op de instroom van jongeren en de beschikbaarheid van voldoende stageplekken. Bij de toetsing van de sectorplannen bezie ik de mogelijkheden van cofinanciering. Het is in mijn ogen echter niet gewenst om hiervoor WW-geld in te zetten. Werkloze werknemers die een WW-uitkering ontvangen, kunnen niet met behoud van uitkering gaan werken als voor het werk dat zij gaan doen normaal gesproken een beloning zou worden betaald. Voor het werk van instructeurs wordt normaal gesproken loon betaald. Dat betekent dat de WW-uitkering van werkloze leermeesters gekort zal worden voor het aantal uren dat zij als instructeur aan de slag gaan. Dit is slechts anders als het werk met behoud van uitkering tijdelijk van karakter is en uitzicht biedt op een aansluitende dienstbetrekking. In een dergelijke situaties kan een proefplaatsing worden ingezet.
Overigens wordt ook – los van de genoemde sectorplannen – bezien of in het kader van het Techniekpact 2020 dat het kabinet met het bedrijfsleven wil afsluiten, afspraken gemaakt kunnen worden over de beschikbaarheid van voldoende stage- en leerwerkplaatsen.
Bent u eventueel bereid om – bijvoorbeeld in Overijssel – een pilot rond de inzet van werkloze leermeesters in opleidingsbedrijven toe te staan?
Zie het antwoord op de vorige vraag.
Welke mogelijkheden ziet u om ook in andere sectoren (zoals schilders, installatie- en elektrotechniek en metaal) werklozen in te zetten als leermeester, zodat kennis en vakmanschap in deze sectoren behouden blijft?
Zie het antwoord op de vraag 4.
De mogelijke stijging van de salarissen van EU-ambtenaren |
|
Mark Verheijen (VVD) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Salaries of EU officials to increase in new year»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat door vastgelopen gesprekken tussen de Raad en de Europese Commissie de speciale belasting (solidarity levy) voor EU-ambtenaren automatisch verloopt?
Ja; de solidariteitsheffing vervalt omdat er nog geen overeenstemming is bereikt over een nieuw EU-ambtenarenstatuut.
Op welke punten zijn de onderhandelingen over het beloningssysteem stuk gelopen? Wat is het Nederlandse standpunt bij deze onderwerpen?
In december zijn meerdere voorstellen verschenen m.b.t. EU-ambtenarensalarissen. De Europese Commissie heeft een 1,7% salarisverhoging voorgesteld voor de periode juli 2012-juni 2013, gebaseerd op de salarismethode die eind 2012 afloopt. Ook is voorgesteld om de salarismethode met een jaar te verlengen, evenals de solidariteitsheffing van 5,5%, omdat beide eind 2012 aflopen.
Diverse lidstaten, waaronder Nederland, hebben evenals in vorige jaren bezwaar gemaakt tegen het salarisvoorstel, omdat zij van mening zijn dat het onverkort hanteren van de huidige salarismethodiek leidt tot stijgingen die niet opportuun zijn in tijden van crisis. Volgens deze lidstaten had de Commissie gebruik moeten maken van de zgn. «crisisclausule». Hierover zijn enkele Hofzaken gaande. Omdat de manier waarop de Commissie de salarismethode hanteert volgens deze lidstaten niet correct is, wilden zij ook niet instemmen met een verlenging van de toepassing van de salarismethode voor een jaar. Dat betekent helaas ook dat er tijdelijk geen solidariteitsheffing plaatsvindt, tot in de loop van 2013 een nieuw EU-ambtenarenstatuut overeen is gekomen.
De onderhandelingen over het ambtenarenstatuut kunnen worden afgerond wanneer in de MFK-onderhandelingen afspraken zijn gemaakt over de omvang van de administratieve uitgaven. Nederlandse inzet daarbij is dat de administratieve uitgaven beperkt dienen te worden, onder meer door verlaging van het aantal EU-ambtenaren en door hervorming van het belonings- en pensioensysteem.
Deelt u de mening dat de onderhandelingen over de hervorming van het beloningssysteem voor Europese ambtenaren prioriteit zouden moeten hebben?
Ja, Nederland zet zich, samen met gelijkgezinde landen, ook actief in voor deze hervormingen, zowel bij de onderhandelingen over het nieuwe EU-ambtenarenstatuut als bij de MFK-onderhandelingen.
Wat is de precieze inzet van Nederland op dit moment bij deze onderhandeling?
Het kabinet acht een verdergaande modernisering en versobering van het pensioensysteem, de bevorderingssystematiek, de salarisaanpassingmethode en het stelsel van vergoedingen voor EU-personeel gewenst om de arbeidsvoorwaarden voor EU-ambtenaren meer in lijn te brengen met die in de lidstaten en de totale kosten voor administratieve uitgaven in de hand te houden. Zie hiervoor het BNC-fiche ter zake (Kamerstuk 22 112, nr. 1342) en de kabinetsreactie Meerjarig Financieel Kader 2014–2020 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 553).
Acht u het wenselijk dat daar waar nationaal de ambtenarensalarissen worden bevroren en het draagvlak voor Europa in de individuele lidstaten afneemt, de Brusselse huishouding wordt ontzien van bezuinigingen en snijden in eigen vlees?
Nee.
Wat gaat het verdere tijdspad van de onderhandelingen over dit onderwerp zijn en wat is het krachtenveld?
Naar verwachting zal in het voorjaar van 2013 een akkoord worden bereikt over het MFK. Daarna kunnen de onderhandelingen over het EU-ambtenarenstatuut worden afgerond. De Nederlandse inzet wordt gesteund door diverse gelijkgezinde landen.
Bent u bereid deze kwestie wederom aan te kaarten bij de Commissie danwel in de Europese Raad en stappen te ondernemen tegen deze ontwikkeling?
Ja, Nederland blijft zich hier actief voor inzetten; zie ook het antwoord op vraag 4.
De ontslagen bij sociale werkplaatsen Emco en Wedeka |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het ontslag van tientallen werknemers van de sociale werkplaatsen Emco en Wedeka, vanwege de verminderde rijksbijdrage?1
Het gaat bij beide bedrijven om het niet verlengen van tijdelijke contracten. Het niet verlengen van tijdelijke contracten bij Emco en Wedeka betreft een beleidskeuze van de gemeenten. Een Wsw-dienstbetrekking is een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Een gemeente is niet verplicht om personen met een Wsw-indicatie een vaste dienstbetrekking aan te bieden of tijdelijke contracten om te zetten in een vast dienstverband.
Gemeenten zijn bij het aanbieden van tijdelijke contracten gehouden aan het respecteren van «de ketenbepaling». Indien oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van de ketenbepaling, kan een Wsw-werknemer zich richten tot de rechter. Deze zal in een individueel geval uitspraak doen of de ketenbepaling juist is toegepast.
De Wsw is een gedecentraliseerde regeling, waarbij het Rijk middelen verstrekt voor het realiseren van een taakstellend aantal Wsw-plekken. Uit navraag blijkt dat de taakstelling door de betrokken gemeenten wordt gerealiseerd. Gemeenten worden uiteindelijk afgerekend op het realiseren van de taakstelling. Gemeenten kunnen zelf besluiten om meer plekken te realiseren dan de taakstelling. In de Tweede Kamer is ondermeer hierover informatie uitgewisseld, zoals in een dertig leden debat op 3 oktober 2012.
Sw-bedrijven streven ernaar budgetten zo goed mogelijk te besteden. Tijdelijke contracten worden gehanteerd om fluctuaties in het werkaanbod op te vangen en de taakstelling te realiseren. Net als in het bedrijfsleven wordt gewerkt met vaste en tijdelijke contracten.
Het is niet ongebruikelijk dat tijdelijke contracten niet worden verlengd. Uit de Wsw-statistiek blijkt dat in de afgelopen jaren circa 20% van de mensen uitstromen uit de Wsw, dit doen in verband met het niet verlengen van tijdelijke contracten. Als een tijdelijk contract niet wordt verlengd, keert de betrokkene terug op de wachtlijst. Op het moment dat een Wsw-plek vrijkomt wordt deze beschikbaar gesteld aan degene bovenaan de wachtlijst.
Acht u het wenselijk dat werknemers van sociale werkplaatsen worden ontslagen, omdat er na drie jaar een contract voor onbepaalde tijd moet worden verstrekt, maar sociale werkplaatsen tegelijkertijd alleen nog werknemers op tijdelijke basis willen aannemen? Waarom acht u dat wel of niet wenselijk?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het wenselijk dat in Nederland de wachtlijst voor de sociale werkplaats wordt misbruikt als draaideur voor personen met een beperking om hen geen vast contract te geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw mening over de situatie waarin werknemers met een beperking vanwege het regeringsbeleid geen enkele zekerheid krijgen op een vaste baan en een vast inkomen?
Voor mensen die nu al met een Wsw-indicatie werkzaam zijn in de Sw-sector verandert er als gevolg van het regeerakkoord niets. Zij houden dezelfde rechten en plichten. Als de Participatiewet van kracht wordt, dan wordt de Wsw afgesloten voor nieuwe werknemers. Het kabinet geeft gemeenten binnen de wettelijke kaders de ruimte om zelf beschut werk als een voorziening te organiseren voor mensen die enkel onder beschutte omstandigheden kunnen werken.
Het kabinet wil bevorderen dat mensen zoveel mogelijk in reguliere banen bij reguliere werkgevers aan de slag gaan. Reguliere werkgevers moeten hun deuren wijder open zetten voor mensen met een beperking. Daarom komt dit kabinet met een quotum. Gemeenten beschikken over een breed scala aan instrumenten om werkgevers en mensen met een arbeidsbeperking te ondersteunen.
Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik u tevens naar de inhoud van de contourenbrief inzake de Participatiewet, die ik op 21 december 2012 aan de Kamer heb gezonden.
Welke maatregelen gaat u nemen om ook personen met een beperking zekerheid op een vast inkomen en werk te geven?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is er terecht gekomen van de belofte van PvdA-leider Diederik Samsom op het Malieveld op 22 maart 2012 dat hij «in ieder geval ging zorgen dat jullie (werknemers sociale werkplaatsen) je werk houden»?2
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er meer sociale werkplaatsen in Nederland, die van plan zijn om vanwege het ontbreken of verminderen van rijkssubsidie contracten van SW-geïndiceerden op korte termijn te beëindigen en deze mensen naar huis te sturen? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, kunt u dit uitsluiten?
Het kan niet worden uitgesloten dat tijdelijke contracten door gemeenten of sociale werkplaatsen niet worden verlengd.
Deelt u de mening dat vanwege de forse bezuinigingen van bijna 2 miljard euro op de sociale werkplaatsen, de bijstand en de jonggehandicapten, het aantal ontslagen in de sociale werkplaatsen en de wachtlijsten zullen groeien en deze bezuinigingen per direct van tafel moeten? Zo nee, vindt u het sociaal om te bezuinigen op personen met een beperking, die toch al geen of weinig perspectief hebben op een reguliere baan?
De regelingen aan de onderkant zijn niet afgestemd, werken tegen elkaar in en leiden te vaak tot inactiviteit in plaats van participatie. Eén regeling is beter en goedkoper. Het niet doorvoeren van de verbeteringen en de besparingen die mogelijk zijn, is een luxe die we ons niet kunnen en niet moeten willen veroorloven. Omdat de solidariteit met de meest kwetsbaren vereist dat we onze sociale zekerheid richten op hen die het meest ondersteuning nodig hebben. En omdat ons land zijn huishoudboekje op orde moet krijgen om straks sterker uit de crisis te komen.
Het kabinet maakt daarbij rechtvaardige keuzes. Voor de vereiste banen wordt een quotum uitgewerkt. Ten opzichte van de Wet werken naar vermogen is in de Participatiewet sprake van een duidelijke verzachting van de efficiencykorting. Deze wordt verspreid over zes jaar (in plaats van over drie jaar) en gaat een jaar later in. Gemeenten en sw-bedrijven krijgen daarmee aanzienlijk meer tijd voor de hervorming van de uitvoering van de Wsw.
Zie ook het antwoord op de vragen 4, 5 en 6.
Kunt u de ontslagen werknemers bij Emco en Wedeka aan een baan helpen?
Dit betreft een verantwoordelijkheid van de gemeenten, die daarvoor de instrumenten hebben.
Bent u op de hoogte van het feit dat in Oost-Groningen bijna vier keer zoveel personen werkzaam zijn in de sociale werkplaatsen dan in andere provincies? Zo ja, kunt u bevestigen dat het voorgestelde quotum zoals voorgesteld in het regeerakkoord in Oost-Groningen ook bijna vier keer zoveel werkplekken in het vrije bedrijf zal gaan opleveren? Zo nee, waarom niet?3 4
Ik ben op de hoogte van de afwijkende situatie in Oost-Groningen. Het voorgestelde quotum, waarvan de uitwerking nog plaatsvindt, is afhankelijk van de grootte van de werkgevers en zal dus niet per definitie bijna 4 keer zoveel werkplekken in het vrije bedrijf opleveren. Overigens maak ik u erop attent dat er in Oost-Groningen meer dan het landelijk gemiddelde aan Wsw’ers werken bij reguliere werkgevers.
Het onderzoek naar de arbeidsomstandigheden in de Nederlandse pakketdienstensector |
|
Mei Li Vos (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over en het onderzoek naar de arbeidsomstandigheden in de Nederlandse pakketdienstensector?1
Ja.
Volgens het onderzoek worden veel pakketbezorgers onderbetaald door de systematiek van stukloon, ervaren zij veel werkdruk, rijden zij daardoor soms te hard, nemen zij weinig pauzes en vormen zij daardoor voor zichzelf en anderen een gevaar. Deelt u de mening dat dat dit een onwenselijke situatie is? Zo nee, waarom niet?
Ja, voor zover die situatie daadwerkelijk voorkomt is die onwenselijk. De vaste Tweede Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 20 december 2012 verzocht om een reactie op het betreffende rapport. Ik verwijs u naar de separate brief daarover die ik u op 5 februari 2013 heb doen toekomen (Kamerstukken II, 2012/13, 25 883, nr. 217).
Zal het voornemen van de regering van 30 november 2012 om mensen die werken op een Overeenkomst Van Opdracht onder het wettelijk minimumloon te laten vallen voor alle pakketbezorgers gelden, ook voor hen die onder andere voorwaarden of met andere contracten pakketten bezorgen?
De aangekondigde wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag regelt dat het wettelijk minimumloon ook gaat gelden voor personen die tegen beloning arbeid verrichten op basis van een overeenkomst van opdracht. Arbeid die wordt verricht in zelfstandige uitoefening van beroep of bedrijf valt er niet onder.
Wat is de reden dat pakketbezorgers bij PostNL geen Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) te hoeven hebben als zij als onderaannemer pakketten gaan bezorgen?2
Een bedrijf kan besluiten om geen VAR te vragen van zijn opdrachtnemers, bijvoorbeeld als er afspraken zijn met de Belastingdienst over de fiscale duiding van de feiten en omstandigheden. Zoals aangegeven in de antwoorden op de Kamervragen van de leden Gesthuizen en Ulenbelt d.d. 2 februari 2012 over «de contracten van subcontractors die werken voor PostNL» wordt over eventuele afspraken met specifieke belastingplichtigen geen informatie verstrekt (Kamerstukken II, 2011/12, Aanhangsel nr. 1546). Er is geen wettelijke verplichting voor zzp’ers om een VAR aan te vragen.
Deelt u de analyse dat een bijzondere behandeling van PostNL leidt tot een voordeel ten opzichte van andere pakketbedrijven en dat een dergelijk voordeel slecht is voor de concurrentieverhoudingen en heeft geleid tot een scherpe concurrentie op arbeidsvoorwaarden? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze analyse wordt niet gedeeld. Elke werkgever kan vooroverleg plegen met de Belastingdienst over de fiscale duiding van feiten en omstandigheden.
Hoe kan het zijn dat pakketbezorgers die voor slechts één pakketbedrijf werken en niet zelf hun tarieven kunnen bepalen toch worden aangemerkt als zelfstandig ondernemer? Hoe vaak controleert de Belastingdienst in de pakketdienstensector of er sprake is van zelfstandig ondernemerschap zoals bedoeld indien er een VAR winst uit onderneming (VAR-wuo) wordt verstrekt?
Het hebben van slechts één opdrachtgever of het eenzijdig kunnen vaststellen van tarieven is op zichzelf niet bepalend voor de kwalificatie van een arbeidsrelatie. Om te bepalen of een arbeidsrelatie fiscaal als onderneming kwalificeert, zal het geheel aan feiten en omstandigheden moeten worden gewogen.
De controle die de Belastingdienst uitvoert, gericht op de vraag of er sprake is van zelfstandig ondernemerschap in de pakketdienstensector, wijkt niet af van het algemeen geldende toezichtbeleid dat de dienst hanteert. In de afgelopen twee jaren is er een aantal regionale controles uitgevoerd in de pakketdienstensector, gericht op de vraag of er terecht een VAR Winst uit Onderneming is afgegeven. Over het algemeen bleek dat sprake was van ondernemerschap. In enkele gevallen was de Belastingdienst van mening dat geen sprake was van ondernemerschap, maar van een dienstbetrekking.
Bent u het eens met de vragenstellers dat schijnzelfstandigheid in de pakketdienstensector voorkomen en beëindigd moet worden?
Ja, schijnzelfstandigheid dient in alle sectoren zoveel mogelijk te worden voorkomen en beëindigd. Het kabinet is ervan op de hoogte dat er bepaalde VAR-houders zijn die op grond van hun feitelijke bedrijfsuitoefening niet als zelfstandig ondernemer kunnen worden aangemerkt. Deze groep wordt in algemene zin als schijnzelfstandige aangemerkt. In de brief van de staatssecretaris van Financiën van 17 september van 2012 zijn maatregelen aangekondigd om deze problematiek van schijnzelfstandigheid beter te kunnen bestrijden. De aanpak van de schijnconstructies wordt geholpen door een herziening van de verantwoordelijkheid van opdrachtgevers voor de juistheid van VAR en door maatregelen om tot een betere beoordeling van de aanvragen te komen. U ontvangt vóór 1 mei het actieplan voor de aanpak van schijnconstructies. De verdere aanpak van schijnzelfstandigheid maakt daar onderdeel van uit.
Bent u van plan om in de pakketdienstensector de Inspectie Leefomgeving en Transport te laten controleren op het naleven van de Wet wegvervoer goederen (WWG) en de Arbeidsinspectie op het naleven van de arbeidsomstandigheden? Zo nee, waarom niet?
De handhaving van de Wet wegvervoer goederen (WWG) in de postdienstensector door de Inspectie Leefomgeving en Transport maakt, voor zover de sector onder de werking van deze wet valt, onderdeel uit van het reguliere handhavingsprogramma. De WWG is van toepassing op beroepsgoederenvervoer met (vracht)auto's met een laadvermogen van 500 kg of meer.
De Inspectie SZW heeft tussen 2008 en 2012 enkele arbo-inspectieprojecten uitgevoerd in de transportsector, waarbij ook koeriersdiensten zijn bezocht. Daarnaast is in die periode een aantal arboklachten gemeld waarop een inspectie is ingezet. De inspectieresultaten gaven geen aanleiding om extra capaciteit in te zetten. Dit jaar zal nader onderzocht worden of een intensivering van het toezicht op de pakketdienstensector nodig is naar aanleiding van dit rapport. Daartoe wordt een verkenning uitgevoerd naar de mogelijke problemen rondom arbeidsomstandigheden bij de koeriersdiensten. Ook worden in 2013 enkele inspecties uitgevoerd bij bedrijven die (ook) koeriersdiensten uitvoeren in de transportsector en logistieke sector.
Bent u bereid om de Autoriteit Consument en Markt te vragen onderzoek te doen naar de concurrentieverhoudingen op de pakketdienstenmarkt, inclusief de vraag of de onderhandelingsmacht van onderaannemers sterk genoeg is? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de Mededingingswet kan de NMa, en in de toekomst de Autoriteit Consument en Markt (ACM), handhavend optreden indien sprake is van misbruik van een economische machtspositie. Een onderneming heeft een economische machtspositie, als deze in staat is om eenzijdig de concurrentie op de markt te verhinderen of zelfs uit te schakelen. Verschillen in onderhandelingsmacht tussen leveranciers en afnemers, of opdrachtgevers en opdrachtnemers kunnen worden betrokken bij een mogelijk onderzoek, maar zijn op zich niet voldoende om het bestaan van een economische machtspositie aan te nemen. De NMa besluit zelf welke markten aan een onderzoek worden onderworpen, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten van marktpartijen. Op het gebied van pakketdiensten zijn er vooralsnog geen klachten binnengekomen.
Het bericht 'Binnenkort geen timmerman meer te vinden’ |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Binnenkort geen timmerman meer te vinden»?1
Ja.
Kunt u nader verklaren hoe het komt dat er steeds minder technieklessen worden gegeven in het voortgezet onderwijs, zoals in het artikel wordt gemeld?
Ik beschik niet over de precieze gegevens over het aantal uren dat scholen in het voortgezet onderwijs besteden aan techniek. De reden daarvoor is dat in het voortgezet onderwijs alleen het minimum aantal uren onderwijstijd wettelijk is geregeld. Het aantal uren dat scholen besteden per kerndoel en eindterm is niet vastgelegd. Scholen hebben vrijheid in het programmeren van de lessen, zowel in uren als in de vormgeving van diverse vakken. Het onderwijs van aan techniek gerelateerde kerndoelen kan dan ook op verschillende manieren worden vormgegeven. Dit gebeurt niet altijd in een vak genaamd techniek.
In het bestuursakkoord voortgezet onderwijs 2012–2015 heeft het kabinet overigens ingezet op het bevorderen van de aandacht voor techniek. Voor 2015 gelden de volgende streefdoelen: in het voortgezet onderwijs kiest 55% van de havo/vwo leerlingen voor een natuurprofiel, 30% van de vmbo-leerlingen kiest voor de technisch beroepsgerichte leerweg en tenminste 40% van de leerlingen in de vmbo gemengde- en theoretische leerweg (gl/tl) kiest voor de vakken natuurkunde en scheikunde. Bovendien wordt voor het vergroten van de aandacht voor techniek in het voortgezet onderwijs, maar ook in het primair onderwijs jaarlijks via de prestatiebox een bedrag beschikbaar gesteld. Scholen kunnen dit bedrag naar eigen inzicht inzetten voor het stimuleren van de interesse van scholieren in techniek.
Via het stimuleringsprogramma van het Platform Bèta Techniek (PBT) worden jaarlijks middelen beschikbaar gesteld voor aandacht voor techniek in het primair en voortgezet onderwijs. De activiteiten van dit programma zijn gericht op het bevorderen van excellentie, bèta, wetenschap en techniek in het onderwijs en van professionalisering van docenten in het onderwijs. Onder andere door het bedrijfsleven meer te betrekken bij het onderwijs en door onderzoek op scholen te stimuleren.
In het regeerakkoord, tenslotte, is opgenomen dat er incidenteel € 100 miljoen euro extra wordt uitgetrokken voor (begeleiding) van bètaleraren en jonge academische leraren. Met deze impuls zetten we in op de kwalitatieve verbetering en vergroting van het aanbod van academische leraren en bètaleraren. Over de hoofdlijn van maatregelen op basis van deze extra middelen hebben de minister en ik u onlangs geïnformeerd (Kamerstukken 2012–2013, 27 923 nr. 147). Zie verder ook mijn antwoord op vraag 3.
Hoe verhoudt de conclusie van de Vedotech2 zich tot het feit dat er 80 000 banen in de technische sector bij zullen komen in 2016?
De technische sector is belangrijk voor de Nederlandse economie. Samenwerking tussen scholen en bedrijven vergroot de kwaliteit van het techniekonderwijs en stimuleert scholieren en studenten om na hun opleiding ook daadwerkelijk in de technische sector aan het werk te gaan. Daarom wordt in het voorjaar van 2013 een Techniekpact gesloten. Doel van dit Techniekpact is het versterken van de aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt in de technieksector en het vergroten van de aantrekkingskracht van de technische sector voor werknemers.
Om veel jongeren tijdig te interesseren voor een werkzame toekomst waarin technologie of techniek een rol spelen, is het belangrijk dat ze hier tijdig en structureel mee kennis maken. Dat begint al in het basisonderwijs. Ik vind het dan ook belangrijk dat ook in het primair onderwijs de aandacht voor techniek wordt gestimuleerd.
Het stimuleringsprogramma van het Platform Bèta Techniek (PBT) heeft vorig jaar Techkidz opgestart waarbij basisscholen samenwerken met bedrijven. Ook is een TalentenKaart ontwikkeld waarmee de cognitieve talenten van jonge kinderen in beeld worden gebracht. De Talentenkaart biedt een handreiking voor wetenschap- en techniekactiviteiten waarmee deze talenten verder ontwikkeld kunnen worden. De oorspronkelijke nieuwsgierigheid in de school wordt, samen met universiteiten en hogescholen verder tot ontwikkeling gebracht. Ook de wetenschaps-knooppunten en science centra hebben een breed aanbod voor de basisscholen ontwikkeld. Daarnaast is in 2012 een groot aantal projecten ondersteund, gericht op lokale samenwerking tussen onderwijs, bedrijfsleven en andere organisaties ter bevordering van wetenschap en techniek. Het PBT vervult hierbij een belangrijke rol.
Wat is het gevolg van de vastgestelde daling van het aantal lesuren techniekonderwijs voor het Techniekpact 2020 en de versterkte focus op techniekonderwijs in het middelbaar beroepsonderwijs, zoals vastgelegd in het regeerakkoord?
Het onderzoek van Vedotech is gebaseerd op de respons van slechts 115 leraren. Hierbij is geen rekening gehouden met representativiteit. Desalniettemin neem ik het signaal serieus en zal ik dit betrekken in mijn analyse van de problematiek en bij de afspraken die worden gemaakt in het kader van het Techniekpact.
Deelt u de opvatting dat het wenselijk is om actief in te zetten op het verhogen van het aantal lesuren techniek in het voorgezet onderwijs, door actief jongeren te stimuleren om voor het vak techniek te kiezen? Zo ja, hoe wilt u dit realiseren?
Zie hiervoor mijn antwoorden op de vragen 2, 3 en 4.