Het bericht dat er voor de zoveelste keer wordt gediscrimineerd tijdens de sollicitatieprocedure |
|
Tunahan Kuzu (DENK), Selçuk Öztürk (DENK), Farid Azarkan (DENK) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Als Mehmet mocht ik niet solliciteren, maar als Martin was ik wel geschikt»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens over het feit dat Yacht B.V. verboden onderscheid maakt op grond van ras?2
Het kabinet vindt discriminatie een ernstige zaak en onacceptabel. Discriminatie en uitsluiting, ook in de werving en selectiefase, is in Nederland verboden. Voor gevallen van arbeidsmarktdiscriminatie staat in eerste instantie het gelijkebehandelingstraject open. Indien iemand zich gediscrimineerd voelt, is het belangrijk dat hij of zij hiervan een melding maakt bij de gemeentelijke antidiscriminatievoorziening (ADV) en/of het College voor de Rechten van de Mens (College). Door discriminatie te melden kan er door het College een oordeel in de betreffende zaak worden gegeven. Het College is hiertoe bevoegd en het beste uitgerust. Dat Mehmet zijn zaak heeft voorgelegd aan het College is dan ook een goede zaak.
Hoe wordt over het algemeen een uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens meegewogen door het Openbaar Ministerie in strafzaken?
Het traject van het College staat los van het strafrecht. Bij het College geldt dat als een persoon een vermoeden van discriminatie kan aantonen, de tegenpartij dan moet bewijzen dat niet in strijd met de wet is gehandeld «(omgekeerde bewijslast)». In het strafrecht geldt echter dat een verdachte voor onschuldig wordt gehouden tenzij het tegendeel bewezen is. Een uitspraak van het College kan van belang zijn voor het bewijs of een verdenking in een strafzaak. Dit moet steeds per geval worden bezien.
Is er in deze specifieke zaak advies ingewonnen van het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie van het Openbaar Ministerie (LECD-OM)? Zo ja, hoe luidde dit advies? Zo nee, waarom niet?
Als gedoeld wordt op een advies aan het College luidt het antwoord nee, want het LECD-OM is een intern adviesorgaan van het Openbaar Ministerie, ten behoeve van de advisering over discriminatie in het strafrecht. De adviesfunctie van het LECD-OM staat niet ter beschikking aan organisaties buiten het OM, en het LECD-OM adviseert niet over de gelijke behandelingswetgeving. Dat is het terrein van het College.
Zou het inwinnen van advies bij het LECD-OM geen standaardprocedure moeten worden bij het behandelen van discriminatiezaken door het OM? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
In dit geval is dat niet aan de orde omdat de zaak niet bij het OM, maar bij het College in behandeling was. Bij alle parketten van het OM is expertise aanwezig over strafbare discriminatie in de vorm van de discriminatieofficier(en) van justitie, en/of discriminatiesecretarissen en beleidsmedewerkers discriminatie, die zo nodig advies vragen aan het LECD-OM. Het is niet nodig en niet efficiënt om alle discriminatiezaken voor te leggen aan het LECD-OM, als er bij de officieren van justitie genoeg expertise aanwezig is.
Deelt u de mening dat de aangiftebereidheid af zal nemen ingeval een uitspraak van het College voor de Rechten van de Mens niet overgenomen wordt door het OM? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
Omdat het gelijke behandelingstraject en het strafrecht geheel los van elkaar staan, kan een uitspraak van het College niet een vooraf vaststaand gevolg hebben voor een strafzaak. Andersom geldt dat ook.
Heeft het College voor de Rechten van de Mens, gezien de stijging van de meldingen van en vragen over discriminatie, nog wel voldoende middelen om over alle discriminatieverzoeken een oordeel te vellen? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, bent u bereid om meer budget te reserveren voor het College voor de Rechten van de Mens en de capaciteit te vergroten?
Uit de Monitor Discriminatiezaken 2016 van het College blijkt inderdaad dat het aantal vragen en verzoeken inzake discriminatie ten opzichte van 2015 is gestegen. Het aantal vragen met 25%, het aantal verzoeken om een oordeel met 10%. De stijging van het aantal vragen wordt vooral veroorzaakt door een sterke toename van het aantal vragen over discriminatie op grond van ras of nationaliteit (meer dan verdubbeld).
De Minister van VenJ voert jaarlijks met het College overleg over onder meer de begroting. In dat verband komt aan de orde in hoeverre de aan het College toegekende middelen toereikend zijn om haar wettelijke taken uit te kunnen voeren.
Vindt u gezien het feit dat het aantal discriminatiemeldingen in Nederland is gestegen dat het tijd is om meer capaciteit en expertise beschikbaar te stellen aan de Nationale Politie en het OM, zodat er alles aan gedaan wordt om racisme en discriminatie te voorkomen en te bestrijden? Zo ja, bent u bereid om het College van Procureurs-Generaal te verzoeken om de bedrijfsvoering van het OM zodanig in te richten zodat er effectiever en efficiënter bewijs vergaard wordt over gevallen van discriminatie gevallen bij sollicitaties? Zo nee, waarom niet?
Neen. Voor gevallen van arbeidsmarktdiscriminatie staat in eerste instantie het gelijkebehandelingstraject open. Dit traject staat geheel los van een mogelijk strafrechtelijk traject, waarin strengere eisen gelden ten aanzien van de bewijslast.
Waarom wordt de samenwerking van de overheid met bedrijven die veroordeeld zijn wegens discriminatie door het College voor de Rechten van de Mens nog niet beëindigd?
De rijksoverheid wil het goede voorbeeld geven en een duidelijke norm stellen. De rijksoverheid wil daarom geen zaken meer doen met bedrijven die hun medewerkers discrimineren. Sinds oktober 2015 worden geen nieuwe overeenkomsten meer aangegaan met bedrijven die zich schuldig maken aan discriminatie en lopende overeenkomsten met deze bedrijven worden beëindigd. Om deze werkwijze toe te kunnen passen, dient sprake te zijn van een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling wegens arbeidsmarktdiscriminatie. Andere bewijsmiddelen zoals een oordeel van het College voor de Rechten van de Mens of een boete van de Inspectie SZW, volstaan thans niet.
Naar aanleiding van de motie van de leden Vermeij en Van Weyenberg3 die vraagt onderzoek te doen naar verruiming van de uitsluitingsgronden in de Aanbestedingswet wegens aantoonbare arbeidsmarktdiscriminatie en daarbij ook te kijken naar een grotere rol voor de Inspectie SZW en het College voor de Rechten van de Mens, ben ik een onderzoek gestart. In de tweede voortgangsrapportage over het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie heb ik u geïnformeerd over de eerste resultaten van dit onderzoek waaruit blijkt dat de nieuwe Aanbestedingswet juridisch bezien mogelijkheden biedt. De uitvoerbaarheid van deze maatregelen is als gevolg van de vereiste proportionaliteit echter complex en wordt momenteel nader onderzocht. Daarbij is aansluiting gezocht bij de door mij naar aanleiding van Kamervragen van het lid Karabulut4 gedane toezegging om te onderzoeken of het mogelijk is om extra verplichtingen op te nemen aanzien van de naleving sociale- en arbeidswetten in toekomstige contracten voor inkoop. Over de uitkomst hiervan wordt u nog voor de zomer geïnformeerd.
Is het systeem van zelfregulering naar uw mening effectief genoeg om discriminatie bij uitzendbureaus te voorkomen? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, waarom niet?
Begin februari 2013 is een discriminatiebepaling toegevoegd aan het Reglement Registratie voor het keurmerk van de Stichting Normering Arbeid bij de voorwaarden waaraan een onderneming moet voldoen om geïnspecteerd te worden voor het verkrijgen of behouden van het keurmerk. Ondernemingen worden geacht zich te houden aan de geldende gelijke behandelingswetgeving en moeten hiervoor waarborgen dat er een beleid (of maatregelen) is vastgesteld, ingevoerd en wordt onderhouden ter voorkoming van discriminatie.
Bent u bereid om in overleg met de uitzendbranche te komen tot het opnemen van de aanwezigheid van beleid om discriminatie te voorkomen bij een uitzendbedrijf en het niet zijn veroordeeld voor discriminatie als criteria voor het kunnen verkrijgen van het keurmerk van de Stichting Normering Arbeid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Zou een terugkeer naar een systeem van vergunningen in de uitzendbranche ertoe kunnen leiden dat discriminatie in de uitzendbranche effectiever aangepakt kan worden, bijvoorbeeld door de vergunning van een uitzendbedrijf in te trekken na een veroordeling voor discriminatie? Zo ja, wanneer bent u bereid dit te implementeren? Zo nee, waarom niet?
Om discriminatie aan te pakken is een gericht programma nodig. Zo is in raamovereenkomsten van de rijksoverheid voor de inhuur van flexibele arbeidskrachten vanaf oktober 2015 een specifieke beëindigingsclausule opgenomen ingeval van onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling vanwege discriminatie op de arbeidsmarkt. Daarnaast ondertekende de ABU in het najaar van 2015 het Charter Diversiteit waarmee de koepel toezegde diversiteit bij zijn leden blijvend onder de aandacht te brengen. De ABU en ook de NBBU zijn dan ook actief richting hun leden met kennis en bewustwording over het voorkomen en aanpakken van discriminatie.
Ten aanzien van de vraag over een vergunningstelsel voor de uitzendbranche zet ik in op verbetering van de publiekprivate samenwerking in het kader van het keurmerk van de Stichting Normering Arbeid. Zie hiervoor ook de brief aan uw Kamer d.d. 19 september 2016 (TK, vergaderjaar 2015–2016, 17 050, nr. 529)
Over de stand van zaken op de verbeterpunten informeer ik u voor het zomerreces.
Bent u bereid om de inspectiecapaciteit bij de inspectie SZW, en in het bijzonder van het team arbeidsdiscriminatie, te vergroten om zo de controle op uitzendbureaus die discrimineren te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van een tijdens de begrotingsbehandeling van SZW in december 2016 aangenomen amendement5 van de leden Van Weyenberg (D66) en Karabulut (SP) is voor 2017 en 2018 voor het team Arbeidsdiscriminatie bij de Inspectie SZW extra financiering ter beschikking gesteld ten behoeve van extra inzet op voorlichting en inspecties. In de volgende voortgangsrapportage over het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie (NAD) dat u begin 2018 wordt aangeboden, zal ik nader ingaan op de activiteiten die het team mede n.a.v. deze extra financiering in 2017 heeft ondernomen.
Het team houdt verder reeds rekening met geïdentificeerde risicosectoren en signalen van mogelijke discriminatie uit bedrijven, College, ADV’s en politie in haar selectie van te inspecteren bedrijven. Zo kan het team bij signalen dat een bepaalde werkgever c.q. inlener discrimineert, zoals bijvoorbeeld in de berichtgeving over Memhet aan de orde, nagaan of het bedrijf een afdoende anti-discriminatiebeleid heeft. De bevoegdheden van het team richten zich hierbij tot het beleid met betrekking tot de werkvloer. De Inspectie SZW heeft geen bevoegdheden ten aanzien van de werving- en selectiefase, beloningsaspecten en individuele gevallen.
5 mei als verplichte vrije dag |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vrij op 5 mei is een wens van steeds meer Nederlanders»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, zeker in deze tijd waarin oorlogen en terrorisme duidelijk maken dat vrijheid allesbehalve vanzelfsprekend is, iedereen Bevrijdingsdag moet kunnen vieren en begrijpt u de oproep van de voorzitter van het Nationaal Comité 4 en 5 mei dat 5 mei een vrije dag zou moeten zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Er is geen wet die heeft vastgelegd dat bepaalde feestdagen vrije dagen zijn voor werknemers. Dit betekent dat er dus geen wettelijk recht op een vrije dag op een bepaalde feestdag bestaat. In cao’s – of in de arbeidsvoorwaarden van medewerkers daar waar geen cao’s gelden – is opgenomen of medewerkers vrij zijn op feestdagen. Aangezien afspraken in cao’s tot stand komen in onderhandeling tussen sociale partners, is het hun bevoegdheid om hier afspraken over te maken. Als sociale partners het belangrijk vinden dat 5 mei een vrije dag is, kunnen (en moeten) ze dat dus aan de cao-tafel regelen. Gelet op deze eigen bevoegdheid, is het niet aan het kabinet om te treden in de afwegingen die sociale partners maken om van Vijf Mei een verplichte vrije dag te maken.
Deelt u de mening dat het tenminste opmerkelijk is dat van alle algemeen erkende feestdagen zoals die in de Algemene Termijnenwet zijn opgenomen, namelijk Nieuwjaarsdag, de christelijke Tweede Paas- en Pinksterdag, de beide Kerstdagen, Hemelvaartsdag, de dag waarop de verjaardag van de Koning wordt gevierd en Vijf Mei, alleen de laatste dag in de praktijk niet voor een meerderheid van de Nederlanders standaard een vrije dag is? Zo ja, waarom vindt ook u dit opmerkelijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom hebben rijks- en de meeste andere ambtenaren op Vijf Mei vrij?
Om het belang en de waarde van de herdenking daarvan te onderstrepen heeft de regering bij besluit van 12 maart 1982 Vijf Mei aangewezen als de dag waarop jaarlijks de bevrijding van het Koninkrijk in 1945 van de Duitse en Japanse bezetter wordt herdacht en gevierd. Daarbij heeft het kabinet, in zijn rol als werkgever van de rijksambtenaren, ook bepaald dat op de vijfde mei de rijksdienst zoveel mogelijk gesloten zal zijn. Sindsdien is de vijfde mei een verplichte vrije dag voor rijksambtenaren. Daarvoor waren geen afspraken met bonden nodig omdat destijds het overeenstemmingsvereiste nog niet was geïntroduceerd en het kabinet daarom nog eenzijdig, zonder daarover met bonden afspraken te maken, de arbeidsvoorwaarden kon vaststellen.
Deelt u de mening dat er geen inhoudelijke redenen zijn waarom niet ook alle werknemers op Vijf Mei vrij zouden zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, wat zijn die inhoudelijke redenen dan wel?
Wat kost het de Nederlandse economie om Vijf Mei als verplichte vrije dag vast te leggen? Zouden deze kosten gecompenseerd kunnen worden door een van de nu geldende vrije algemeen erkende feestdagen niet meer als vrije dag in te vullen?
Mijn ministerie heeft geen zicht op de kosten voor de Nederlandse economie wanneer alle werknemers op Bevrijdingsdag vrij krijgen. Wanneer sociale partners afspraken maken over verplichte vrije dagen, zijn ook afspraken over de compensatie van mogelijke kosten die daaruit voortvloeien aan hen.
Wilt u bij wet regelen dat Vijf Mei een verplichte vrije dag wordt, dan wel wilt u met de sociale partners afspraken hierover gaan maken? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd gaan sociale partners over het al dan niet aanwijzen van nationale en erkende feestdagen als verplichte vrije dag. Dit betekent dat het kabinet ook als het om Vijf Mei gaat geen afspraken zal maken met sociale partners om van Bevrijdingsdag een verplichte vrije dag te maken.
Het bericht dat Hongaarse vrachtwagenchauffeurs die voor een Nederlands transportbedrijf rijden niet betaald hoeven te worden volgens de Nederlandse cao |
|
Jasper van Dijk , Cem Laçin |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van het gerechtshof in Den Bosch dat Hongaarse vrachtwagenchauffeurs die voor het Nederlandse transportbedrijf Van den Bosch internationale transporten uitvoeren, niet betaald hoeven te krijgen volgens de Nederlandse cao?1
Wat is uw reactie op de uitspraak van het gerechtshof dat de zogenoemde «charterbepaling» niet van toepassing is waardoor de vanuit Hongarije ingevlogen chauffeurs niet onder de Nederlandse cao vallen?
Wat is uw reactie op de uitspraak van het gerechtshof dat ook de Europese detacheringsregel niet van toepassing is, wat erop neer komt dat de Hongaarse chauffeurs geen recht hebben op de in Nederland geldende arbeidsvoorwaarden?
Vindt u dat de wetgeving op dit punt – ondanks alle mooie woorden en intenties om schijnconstructies en verdringing aan te pakken – geen stand houdt voor de rechter? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat is uw reactie op het argument dat de wet niet wordt overtreden omdat de ritten vanuit Nederland voor een groot deel in het buitenland plaats vinden? Op welke manier is de wetgeving hierover onvoldoende duidelijk?
Deelt u de mening dat met deze uitspraak ook de deur voor andere transportbedrijven wagenwijd wordt opengezet om met soortgelijke (schijn)constructies de Nederlandse arbeidsmarkt verder te ondermijnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. De uitspraak lijkt te gaan over een zeer specifieke situatie, waarin de werknemers van het Hongaarse bedrijf in Hongarije wonen, daar sociaal verzekerd zijn en ook voor andere opdrachtgevers rijden. Het gerechtshof Den Bosch komt daarom tot de conclusie dat de arbeidsovereenkomst van de chauffeurs nauwer is verbonden met Hongarije dan met Nederland. Het Nederlandse recht is daarom niet van toepassing. Door de specifieke kenmerken van deze zaak kunnen hier echter geen algemene conclusies aan worden verbonden; er is dus geen deur voor een schijnconstructie open gezet.
In algemene zin ben ik overigens van mening dat de duidelijkheid van de Europese regelgeving over bijvoorbeeld de toepasselijkheid van de detacheringsrichtlijn in het wegtransport te wensen over laat. Die onduidelijkheid werkt schijnconstructies in de hand.
Wat hebt u te bieden aan transportbedrijven die Nederlandse chauffeurs in dienst hebben tegen fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden, maar die vanwege oneerlijke concurrentie steeds vaker werk verliezen aan bedrijven als Van den Bosch?
Ik blijf mij hard maken voor gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plek.
Is de uitspraak van het gerechtshof voor u aanleiding om de wet aan te scherpen? Zo nee, hoe gaat u voorkomen dat Nederlandse en Hongaarse chauffeurs in een Europese race naar de bodem tegen elkaar worden uitgespeeld?
Het internationaal transport is bij uitstek een bedrijfsactiviteit die op Europees niveau gereguleerd moet worden. Ik kijk daarom uit naar de voorstellen die de Europese Commissie zal doen om een meer gelijk speelveld te creëren en de regels duidelijker te maken.
De dagvaarding van het sociaal werkbedrijf Alescon door FNV Overheid vanwege het inzetten van werknemers via een schijnconstructie |
|
Jasper van Dijk |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het bericht dat FNV Overheid het sociaal werkbedrijf Alescon in Assen heeft gedagvaard omdat het bedrijf medewerkers via schijnconstructies laat werken?1
Ik heb hiervan kennisgenomen. Aangezien de zaak onder de rechter is, is het niet aan mij hierover een oordeel te vellen. Waar mogelijk zal ik wel een aantal feiten toelichten. Voor de beantwoording van de vragen heb ik informatie ingewonnen bij FNV en Alescon.
Deelt u de mening dat de constructie die door Alescon gehanteerd wordt om loonkosten uit te sparen in strijd is met de wet en de cao? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om deze schijnconstructie tegen te gaan? Zo nee, hoe typeert u de gehanteerde constructie dan wel?
Deze vraag maakt onderdeel uit van de dagvaarding die op dit moment onder de rechter is. Het is aan de rechter om te beoordelen of er conform wet- en regelgeving is gehandeld.
Is het u bekend welke juridische positie Alescon en AwerC-Flex ten opzichte van elkaar hebben? Kunt u in uw antwoord ingaan op hun rechtsvorm, bedrijfsactiviteiten en de wijze waarop deze twee bedrijven rechtspositioneel met elkaar verbonden zijn?
Desgevraagd is mij gemeld dat Alescon een Gemeenschappelijke Regeling (publiekrechtelijk lichaam) is van zes gemeenten. AwerC-Flex is een besloten vennootschap, waarvan de aandelen volledig in eigendom zijn van de besloten vennootschap Alescon Personeels Management. De aandelen van Alescon Personeelsmanagement zijn volledig in eigendom van Alescon.
Is het waar dat desbetreffende WSW-werknemers in het kader van de WSW ook steeds werk op locatie van Alescon onder aangepaste omstandigheden hebben verricht? Zo ja, wat is hierover uw mening?
Ja, ik begrijp van Alescon dat een deel van de medewerkers van AwerC-Flex onder aangepaste omstandigheden werkzaamheden hebben verricht op de locatie van Alescon. Het is aan de rechter om te beoordelen of er conform wet- en regelgeving is gehandeld.
Is het waar dat sinds 2011 werknemers bij Alescon een schriftelijke arbeidsovereenkomst hebben gesloten met AwerC-Flex op basis waarvan zij bij Alescon te werk werden gesteld? Zo ja, om hoeveel werknemers gaat het?
Ja, ik begrijp van Alescon dat dat eind 2016 in totaal 274 werknemers waren.
Welk contractvorm(-en) hebben de werknemers bij AwerC-Flex? Waarop is de beloning gebaseerd? In hoeverre verschilt deze van de cao SW?
Ik begrijp van Alescon dat de medewerkers een arbeidsovereenkomst hebben. AwerC-Flex is lid van de ABU. De cao voor uitzendkrachten is van toepassing. Deze cao gaat uit van inlenersbeloning. Dit betekent dat de uitzendkracht hetzelfde salaris verdient als de overige personeelsleden van de inlener die dezelfde werkzaamheden uitvoeren en volgens de cao van de inlener worden betaald. Verschillen tussen de cao’s zitten ondermeer in de eindejaarsuitkering, seniorenverlof, loondoorbetaling bij ziekte en vergoeding van de vakbondcontributie.
Gaat het bij de uitzending door AwerC-Flex aan Alescon om «begeleid werken», waarbij de werkende een reguliere arbeidsovereenkomst sluit met de betreffende werkgever, op basis van de binnen diens eigen bedrijf geldende arbeidsvoorwaarden? Zo nee, is hier sprake van een schijnconstructie? Indien dit het geval is, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?
Ik begrijp van Alescon dat de werknemers van AwerC-Flex met een Wsw-indicatie een arbeidsovereenkomst «begeleid werken» hebben zoals bedoeld in artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening. Het is verder aan de rechter om te beoordelen of er conform wet- en regelgeving is gehandeld.
Is het waar dat Alescon en AwerC-Flex door de bovengenoemde uitzendconstructie en de toepassing van de ABU-cao ten onrechte gebruik hebben gemaakt van de subsidieregeling? Zo ja, welke maatregelen gaat u hiertegen nemen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de betrokken werknemers, ongeacht de keuze van gedaagden voor een schriftelijke uitzendconstructie via AwerC-Flex, ook sinds 2011 en tot 2015 feitelijk steeds krachtens een arbeidsovereenkomst bij Alescon in dienst zijn getreden en gebleven? Zo ja, vindt u dat Alescon als werkgever verplicht is om de betreffende werknemers alle rechten toe te kennen die hen toekomen op basis van de cao SW?
Het is niet aan mij om hierover een oordeel uit te spreken. Het is aan de rechter om dit te beoordelen. In zijn algemeenheid geldt dat, in het geval sprake is van begeleid werken, niet de cao Sociale Werkvoorziening van toepassing is maar de arbeidsvoorwaarden waar de betrokkene in dienst is.
Wat is uw reactie op de brief van 1 november 2016 van Alescon-directeur Moorlag aan de FNV waarin hij het volgende zegt over de keuze voor de uitzendconstructie: «Deze werkwijze leidt tot lagere loonkosten en daardoor meer ruimte om werknemers te werk te stellen»? Deelt u de mening dat we deze «race tot the bottom» nu juist moeten bestrijden?
Doel van de Participatiewet is zoveel mogelijk mensen met een arbeidsbeperking bij reguliere werkgevers te laten werken, tegen de geldende arbeidsvoorwaarden van de sector. Daarbij vind ik het van belang dat er sprake is van een gelijk speelveld, dat wil zeggen zonder onderlinge concurrentie op loonkosten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de wijze waarop de uitvoering van de Participatiewet georganiseerd wordt en de gemeenteraden hebben daarbij een controlerende rol. Cao-partijen zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van cao’s. Indien zij er niet uitkomen, kunnen ze – zoals nu gebeurt – de rechter vragen een uitspraak te doen.
Oost-Europese uitzendkrachten die worden ingezet bij sociale werkbedrijven |
|
Jasper van Dijk |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over de uitzending van Nieuwsuur waarbij Oost-Europese uitzendkrachten ingezet worden bij sociale werkbedrijven?1
Het feit dat er in de reportage wordt gesproken over Oost-Europese uitzendkrachten werd veroorzaakt doordat de Tomingroep met een onderaannemer werkt die gespecialiseerd is in buitenlandse arbeidskrachten die op hun beurt weer gespecialiseerd zijn in groenwerk en productiewerk. Het is echter geen beleid van de Tomingroep om zich specifiek op die doelgroep te richten. Het is het jammer dat deze incidentele inzet van (Oost-Europese) uitzendkrachten het belangrijkste thema vormde voor deze uitzending, want oorspronkelijk was het manifest van de wethouders over de betaalbaarheid van de sociale werkvoorziening het belangrijkste onderwerp voor deze uitzending.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat Oost-Europese uitzendkrachten werken bij sociale werkbedrijven, terwijl arbeidsgehandicapten thuis op de bank zitten? Zo ja, wat gaat u ondernemen om hier een eind aan te maken? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het werk dat primair bedoeld is voor mensen met een arbeidsbeperking niet door (Oost-Europese) uitzendkrachten moet worden gedaan.
De werkzaamheden bij sw-bedrijven worden in uitgevoerd door mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt die tot de doelgroep van de Participatiewet horen. Als de opdrachten van werkgevers die aan een sw-bedrijf worden verstrekt echter niet op tijd kunnen worden uitgevoerd bij gebrek aan personeelscapaciteit vind ik het acceptabel bij wijze van uitzondering uitzendkrachten in te huren. Hiermee worden werkplekken die in de toekomst wel bezet kunnen worden door de doelgroep van de Participatiewet ook veilig gesteld.
Hoeveel sociale werkplaatsen maken gebruik van uitzendkrachten? Indien de cijfers niet voorhanden zijn, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Over deze cijfers beschik ik niet. De koepelorganisatie van de sw-bedrijven Cedris heeft aangegeven dat er sprake is van incidentele inzet. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet en maken daarover afspraken met de sw-bedrijven.
Welk percentage van de werknemers van sociale werkplaatsen bestaat momenteel uit uitzendkrachten en hoe verhoudt zich dat tot percentages in het verleden, voor invoering van de Participatiewet? Kunt u in uw antwoord tevens (in percentages) aangeven wat het land van herkomst is van de uitzendkrachten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre schijnconstructies worden toegepast en in hoeverre de cao Sociale Werkplaatsen (SW) wordt ontdoken of ontweken bij werkvoorziening voor arbeidsbeperkten? Zo ja, wanneer wordt het resultaat hiervan naar de Kamer gestuurd? Welke maatregelen gaat u nemen om dit tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
De controle op de naleving van cao’s is primair de verantwoordelijkheid van sociale partners. Het is belangrijk dat zij de cao-naleving bevorderen en op de naleving toezien. Dat bevordert eerlijke concurrentie tussen bedrijven en werkt corrigerend indien werknemers worden onderbetaald door malafide bedrijven. In hoeverre de cao Sociale Werkplaatsen in de specifieke casus wordt ontdoken is niet aan mij om te beoordelen. De cao-partijen kunnen de Inspectie SZW verzoeken om een aanvullend onderzoek te doen naar naleving van de cao-voorwaarden. Wanneer het de naleving van de cao voor uitzendkrachten betreft, kan de Inspectie worden gevraagd een onderzoek in te stellen naar de naleving van artikel 8 van deze wet, de zogenaamde Loonverhoudingsnorm.
Hoeveel mensen met een arbeidsbeperking zitten momenteel thuis?
Eind 2016 behoren 79 duizend arbeidsgehandicapte mensen tot de werkloze beroepsbevolking (Bron: CBS).
Hoe verklaart u dat arbeidsbeperkten niet of onvoldoende via gemeenten aan de slag komen bij sociale werkbedrijven?
Sw-bedrijven spelen een belangrijke rol bij de uitvoering Participatiewet. Gemeenten organiseren het nieuw beschut werk veelal bij de sw-bedrijven. Onlangs heb ik uw Kamer geïnformeerd over de besteding van de middelen (30 miljoen euro) uit de motie Kerstens om de omvorming van de sw-bedrijven tot toekomst gerichte werkbedrijven te ondersteunen. De resultaten waren positief en veel gemeenten kiezen voor een brede uitvoering van de Participatiewet door de nieuwe werkbedrijven. Dat het nog beter kan blijkt uit het gegeven dat gemeenten de mensen uit de doelgroep onvoldoende kennen. Om de transparantie van de bestanden bij gemeenten te vergroten heb ik daarom extra middelen (3 miljoen euro) aan gemeenten beschikbaar gesteld om de kandidatenverkenner zoals ontwikkeld door UWV ook door gemeenten versneld te laten vullen. Daarnaast is per 1 januari 2017 de mogelijkheid geschapen om zichzelf te melden bij het UWV om voor beschut werk in aanmerking te komen, ook de «warme» overdracht van leerlingen van de VSO/PRO scholen aan gemeenten stimuleert de participatie van arbeidsbeperkten.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is als sociale werkbedrijven concurreren met het bedrijfsleven door opdrachten «voor dumpprijzen» uit de markt te halen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
In het Cedris-rapport «Optimaliseren van het verdienvermogen», mede mogelijk gemaakt door ondersteuning vanuit SZW, zijn in 2014 thema’s benoemd waarvoor onderzocht kon worden of besparingen mogelijk zijn. Eén van de thema’s betrof de marktconformiteit. De levensvatbaarheid van het sw-bedrijf als geheel moet hierbij een rol spelen.
Het betreffende bedrijf uit de Nieuwsuur uitzending geeft aan dat zij absoluut niet tegen dumpprijzen werken. Het bedrijf is tot nu toe altijd winstgevend geweest. De Tomingroep weigert opdrachten die te ver onder het markttarief liggen. Sw-bedrijven hebben eenvoudige verpakkingswerkzaamheden echter wel nodig, omdat een aanzienlijk deel van de zittende sw-populatie (het zogenaamde beschutte deel van de Wsw, ca 30% van de totale sw-populatie) daarop is aangewezen.
Wat is uw reactie op de noodkreet van ruim 200 wethouders dat het gemeenten financieel onmogelijk wordt gemaakt werkzoekenden met een afstand tot de arbeidsmarkt naar betaald werk te begeleiden?2
Ik heb op 21 april 2017 per brief aan uw Kamer gereageerd op het Manifest van de wethouders waarnaar u verwijst. Samenvattend concludeerde ik in deze brief dat een duurzame en sluitende sociale infrastructuur in elke arbeidsregio essentieel is. Een goede samenwerking tussen gemeenten, sociale partners, UWV en sw-bedrijven is onontbeerlijk om de kansen die de huidige conjuncturele omstandigheden bieden om ook de kwetsbare groepen aan het werk te helpen te benutten. Dat vraagt forse inspanningen van alle betrokken partijen. Ik blijf de financiële condities waaronder dit gebeurt goed monitoren, zodat we zo nodig aanpassingen kunnen bewerkstelligen.
Onderschrijft u de analyse van de wethouders dat de in 2012 gemaakte prognoses over de uitstroom van werknemers vanuit de Wet Sociale Werkvoorziening (WSW) niet aansluiten bij de werkelijkheid? Kunt u in uw antwoord kwantificeren hoeveel de daadwerkelijke uitstroom is, van welke uitstroom werd uitgegaan en welke financiële tekorten uit het verschil voortkomen voor sociale werkbedrijven?
Deze analyse onderschrijf ik niet. In mijn brief van 21 april geef ik aan dat het gerealiseerde volume op basis van voorlopige cijfers circa 300 arbeidsjaren lager is dan de raming die destijds bij de invoering van de Participatiewet is gemaakt. Inmiddels zijn de definitieve cijfers beschikbaar. Deze bevestigen dat beeld. Het volume Wsw in arbeidsjaren in 2016 bedroeg 83.014. Dat ligt onder de prognose ten tijde van de invoering Participatiewet van 83.300 arbeidsjaren. Ook in 2015 was de volumerealisatie lager dan geraamd. De uitstroom over de afgelopen twee jaar is dus iets hoger en niet lager geweest dan de prognose. Er is daarmee geen sprake van financiële tekorten als gevolg van een hoger Wsw-volume dan verwacht. Het blijft echter zaak om goed de vinger aan de pols te houden op dit punt en dat doe ik ook jaarlijks.
In hoeverre is de door u toegezegde 3 miljoen «nieuw» geld?3 Wat is hierover eerder aan de Kamer gerapporteerd, waar dient dit geld precies voor en uit welk potje is het afkomstig?
Tijdens de behandeling van de begrotingsstaten van het ministerie voor het jaar 2017 is een zestal amendementen aangenomen die worden gefinancierd uit de onderbenutting van het budget voor de sectorplannen4. Het amendement van Kamerlid Van ’t Wout en voormalig Kamerlid Kerstens ten behoeve van het opstellen en beschikbaar maken van (gemeentelijke) klantprofielen, is daar één van5. Het bedrag wordt door middel van een decentralisatie-uitkering uitgekeerd en is in de meicirculaire 2017 meegenomen. Uw Kamer is hierover bij brief van 24 april 2017 (TK 29 544, nr. 779) geïnformeerd. De middelen zijn afkomstig uit de onderuitputting van de middelen voor de sectorplannen en er is daarom geen sprake van nieuw geld.
Erkent u dat de wethouders met 3 miljoen euro nog lang niet uit de problemen zijn, aangezien zij jaarlijks 420 miljoen euro nodig hebben? Bent u bereid aan hun eis tegemoet te komen?
zie antwoord op vraag 9.
Fraude met reiskostenvergoedingen voor Oost-Europese uitzendkrachten in de scheepsbouw |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Personeel betaald met reiskosten»?1
Ja, dat bericht is mij bekend.
In hoeverre kan de in berichtgeving geschetste situatie, waarbij er opvallend grote bedragen aan reiskostenvergoedingen op de loonstrookjes van uitzendkrachten staan, ondanks dat ze dichtbij hun werk wonen, duiden op ontduiking van sociale premies, zoals de vakbond vermoedt? Kan deze situatie duiden op oneerlijke concurrentie en uiteindelijk verdringing op basis van ontduiking van sociale premies?
Met de Wet aanpak schijnconstructies (WAS) is geregeld dat loonstroken transparant dienen te zijn en vergoedingen die werknemers ontvangen gespecificeerd dienen te worden. Dit is zo geregeld om onder andere te voorkomen dat werknemers een laag bruto loon en daarbovenop een hoge onkostenvergoeding ontvangen waarvan niet duidelijk is of het tot het minimumloon gerekend dient te worden. Door de WAS hoort op de loonstrook vermeld te worden waarvoor een vergoeding wordt verstrekt en hoe hoog de vergoeding is. Zo kan de Inspectie SZW, maar ook de werknemer zelf, zien wat het daadwerkelijke loon is. Daarbij geldt overigens dat op grond van artikel 6 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) vergoedingen voor noodzakelijke kosten die een werknemer in verband met zijn dienstverband maakt niet tot het minimumloon behoren. Het voorgaande geldt ook op basis van de detacheringsrichtlijn. Vergoedingen voor reiskosten die een werknemer maakt voor zijn werk behoren derhalve niet tot het minimumloon. Indien deze vergoedingen door de werkgever wel bij het minimumloon worden gerekend, betekent dat een overtreding van de WML, maar ook dat er te weinig belasting en sociale premies zijn afgedragen. De Inspectie SZW zal indien een dergelijke constructie wordt geconstateerd een bestuurlijke boete opleggen. Daarnaast zal de Inspectie SZW op grond van artikel 18p WML signalen over misbruik van onkostenvergoedingen doorgeven aan de Belastingdienst.
Hoe verhoudt de situatie dat de vaak in het Nederlands opgestelde loonstroken in de praktijk niet leesbaar zijn voor de Oost-Europese uitzendkrachten zich tot de op 1 januari 2016 verplicht geworden verduidelijkingen van de loonstrook uit de Wet Aanpak Schijnconstructies (WAS)? Zijn daarin niet de vereisten opgenomen dat loonstrookjes begrijpelijk moeten zijn voor het personeel en dat de daarin opgenomen bedragen duidelijk toegelicht moeten worden? Is hier sprake van een situatie waarin de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) mogelijk over kan gaan tot handhavende acties en het opleggen van boetes vanwege overtreding van de WAS?
In het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn de vereisten van de loonstrook opgenomen. Een vereiste is niet dat de loonstrook in een andere taal dient te worden verstrekt indien de werknemer uit een ander land komt. Met de WAS zijn ten behoeve van de transparantie de vereisten aangescherpt, zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven. Indien er loonstroken worden aangetroffen waarop bedragen staan die niet duidelijk zijn gespecificeerd, kan de Inspectie SZW hiervoor een boete opleggen.
Bent u bereid actie te ondernemen tegen deze mogelijke ontduiking van sociale premies en mogelijk handelen in strijd met de WAS? Bent u bereid deze kwestie te bespreken met de betrokken partijen, zoals de scheepswerven en uitzendorganisaties, om te komen tot een oplossing? Bent u zo nodig bereid om de Inspectie SZW onderzoek naar deze kwestie te laten verrichten?
De Belastingdienst houdt toezicht op de naleving van belastingwetgeving en op mogelijke fraude met sociale premies. Zoals in het artikel al door de FNV is aangegeven, is het raadzaam om bij signalen van belastingfraude (zoals fraude met sociale premies) een melding te doen bij de Belastingdienst of de FIOD. De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van arbeidswetgeving, zoals de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de Arbeidstijdenwet. De Inspectie werkt risicogestuurd en zet mensen en middelen in op de grootste risico’s om een zo groot mogelijk maatschappelijk effect te bereiken. In het project scheepsbouw worden onder meer misstanden aangepakt op scheepswerven. In het programma uitzendbureaus pakt de Inspectie malafide uitzendbureaus aan en hun inleners. De inleners zijn vooral actief in de bouw, schoonmaak, land- en tuinbouw en metaal en industrie, waaronder ook de scheepsbouw. De Inspectie werkt nauw samen met de Belastingdienst en andere toezichthouders. Ambtenaren van het Ministerie van SZW en van de Inspectie SZW voeren regelmatig overleg met de uitzendbranche, Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU) en Stichting Normering Arbeid (SNA). Tijdens deze overleggen worden onder meer fenomenen en fraudepatronen besproken, waarbij ook aandacht is voor signalen van misbruik met dergelijke onkostenvergoedingen. Sociale partners kunnen bij een gegrond vermoeden van niet-naleving van de cao-voorwaarden een verzoek ter ondersteuning van het cao-toezicht indienen bij de Inspectie SZW. Zoals gebruikelijk doe ik geen uitspraken over eventuele lopende onderzoeken van de Inspectie SZW.
Inwerkperiodes tegen nultarieven voor zelfstandigen bij Rijkswaterstaat |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gratis inwerken bij Rijkswaterstaat. Wie gaat dat betalen?»1
Ja.
Klopt het dat Rijkswaterstaat als opdrachtgever zaken doet met opdrachtnemers die voor zelfstandigen inwerkperiodes tegen een nultarief hanteren? Komt deze praktijk vaker voor binnen de rijksoverheid en in de private sector? Waarom wordt er gebruik gemaakt van deze constructie?
Rijkswaterstaat koopt diensten en producten in. Ook via raamovereenkomsten met intermediairs of bureaus die bemiddelend optreden voor personen met aanvullende kennis en expertise. In deze overeenkomsten kunnen afspraken over vervanging worden opgenomen. Het is niet zo dat Rijkswaterstaat opdrachtnemers oplegt om een nultarief te hanteren. Dit is dan ook niet aan de orde in de overeenkomst tussen Rijkswaterstaat en Headfirst (de opdrachtnemer).
In de overeenkomst met Rijkswaterstaat is vastgelegd dat bij vervanging van personeel van opdrachtnemer (de intermediair HeadFirst) – bij disfunctioneren dan wel vervanging op verzoek van opdrachtnemer – voor het aflopen van de huidige contracttermijn, alle kosten inclusief de inwerkkosten voor rekening komen van de opdrachtnemer.
De intermediair Headfirst, waarover het gaat, heeft op haar beurt wel een nultarief opgenomen voor de inwerkkosten. Rijkswaterstaat heeft Headfirst aangesproken en deze heeft publiekelijk erkend dat zij de contractvoorwaarde onjuist heeft vertaald (bijgevoegd de statement van Headfirst).2
Klopt het dat door te werken met inwerkperiodes tegen een nultarief de kosten voor het inwerken door de opdrachtgever of de opdrachtnemer kunnen worden afgewenteld op de zelfstandige zelf? Vindt u dit een voorbeeld van fatsoenlijk werkgeverschap?
De bewuste afspraak regelt de kosten bij vervanging in twee specifieke situaties en heeft niet tot doel dat de kosten van het inwerken afgewenteld worden op zelfstandigen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op de stelling in de bij vraag 1 aangehaalde berichtgeving dat dergelijke constructies bijdragen aan het onder druk zetten van tarieven en een race to the bottom waarbij het werk uiteindelijk gaat naar de zelfstandige die bereid is om voor de laagste tarieven te werken? Deelt u de mening dat dit een negatieve ontwikkeling is?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is omschreven, ging het om vervanging en niet om de initiële inwerkkosten van een zelfstandige. In de markt van dienstverlening is het aan marktpartijen om overeenstemming te bereiken over voorwaarden waaronder wordt gewerkt. Tegelijkertijd vind het kabinet niet acceptabel als de uitkomst daarvan een «nultarief» is.
Deelt u de mening dat de rijksoverheid wat betreft fatsoenlijk werkgeverschap een voorbeeldfunctie te vervullen heeft? Bent u in dit kader bereid om zich er in kabinetsverband sterk voor te maken dat de rijksoverheid in haar rol als opdrachtgever in het vervolg afziet van inwerkperiodes tegen nultarieven voor zelfstandigen en niet langer in zee gaat met opdrachtnemers die dergelijke constructies hanteren?
De rijksoverheid is een fatsoenlijk werkgever voor zijn werknemers.
Indien het van toepassing is maakt mijn ministerie als opdrachtgever in overeenkomsten in goed overleg met de betrokkene duidelijke afspraken over vervanging en inwerkkosten. In het geval inwerkkosten ontstaan door disfunctioneren of voortijdige vervanging op verzoek van een opdrachtnemer, draagt de opdrachtnemer deze kosten.
Het staat opdrachtnemers vrij om met zelfstandigen die ze inhuren afspraken te maken over vervanging en inwerkkosten. Wel heeft mijn ministerie de bewuste opdrachtnemer aangesproken over de gekozen formulering met daarin een nultarief. De opdrachtnemer heeft inmiddels een statement uitgebracht waarin is aangegeven dat de organisaties zich beraad over de eerder gemaakte keuze om het neerleggen van de inwerkkosten (kosteloze inwerkperiode) bij de nieuw te starten ondernemer (zzp’er of leverancier).
Misstanden bij Damen Shiprepair |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het FNV Rapport «Misstanden Damen Shiprepair: onderbetaling, schijn-constructies, verdringing»?
Ja.
Deelt u de mening dat het in strijd is met de Wet Werk en Zekerheid wanneer vaste werknemers worden ontslagen, terwijl het werk nog steeds wordt gedaan door flexibele werknemers van buiten het bedrijf zelf?
Op grond van artikel 7:671a van het Burgerlijk Wetboek geldt onder meer dat geen toestemming voor opzegging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kan worden verleend indien de werkgever de overeenkomsten met betrekking tot ingeleende personen die hetzelfde werk verrichten niet heeft beëindigd.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat vaste werknemers door goedkope flexwerkers worden vervangen bij Damen?
Als Damen vaste werknemers, zonder hun instemming, om bedrijfseconomische redenen wil ontslaan, zal hiervoor toestemming moeten worden gevraagd bij UWV. Die toestemming wordt niet verleend als het de bedoeling is vaste werknemers te vervangen door goedkopere en/of flexibele werknemers terwijl het werk naar aard en omvang in het geheel niet wijzigt omdat er dan feitelijk geen sprake is van het vervallen van arbeidsplaatsen. Hetzelfde geldt als een werkgever werkzaamheden wil uitbesteden aan derden als de reden daarvoor uitsluitend is gelegen in het willen vervangen van vaste werknemers door flexibele of goedkopere arbeidskrachten. Ook dan kan geen toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst worden verleend. Extra maatregelen zijn dan ook niet nodig.
Bent u op de hoogte van het feit dat buitenlandse werknemers op de werf van Damen Shiprepair in Schiedam ook gehuisvest zijn?
Volgens het rapport van de FNV wonen er ongeveer 35 werknemers op een schip in Schiedam. Het kabinet wil goede huisvesting voor arbeidsmigranten en is daarom continu bezig om de huisvesting van arbeidsmigranten te verbeteren. Zo heeft het Rijk samen met gemeenten, woningcorporaties, werkgevers en vakbonden in 2012 afspraken vastgelegd in de Nationale verklaring huisvesting EU-arbeidsmigranten. Uit deze Verklaring vloeien onder andere verschillende regionale convenanten voort en wordt er voortdurend gewerkt aan kennisontwikkeling en -deling.
Daarnaast zijn met de Wet aanpak schijnconstructies de regels rondom het inhouden van huisvestingskosten op het minimumloon gewijzigd. Dit om te komen tot goede huisvesting voor de werknemer zonder dat er een verdienmodel voor de werkgever ontstaat. De huisvestingskosten mogen alleen op het minimumloon worden ingehouden onder bepaalde voorwaarden. Zo mag maximaal 25% van het voor de werknemer geldende minimumloon worden ingehouden op het minimumloon. De verhuurder dient daarnaast bij controle onder andere de huurovereenkomst te overleggen. Verder dient de verhuurder een woningcorporatie te zijn of een private verhuurder die gecertificeerd is, conform de kwalitatieve huisvestingsnormen die sociale partners in de cao hebben opgenomen. Het gezamenlijk komen tot deze kwalitatieve normen is ook een afspraak die gemaakt is in de Nationale Verklaring en waar destijds al concrete stappen op zijn gezet. Hieruit is het SNF-keurmerk (Stichting Normering Flexwonen) ontstaan. Zij zijn op dit moment ook bezig om zich te laten accrediteren waardoor de waarborging van de kwaliteit van het keurmerk verder wordt versterkt. Indien inhouding op het minimumloon plaatsvindt zonder dat aan alle voorwaarden voor inhouding is voldaan, legt de Inspectie SZW een boete op. Deze boete wordt vervolgens openbaar gemaakt.
Wat gaat u doen om te zorgen dat alle aspecten van de Wet Aanpak Schijnconstructies ook worden nageleefd bij Damen Shiprepair en dat buitenlandse werknemers fatsoenlijk worden gehuisvest?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de vakbonden altijd toegang tot werknemers moeten krijgen? Zo ja, wat gaat u eraan doen om ervoro te zorgen dat de FNV toegang krijgt tot de groep werknemers die gehuisvest zijn bij Damen Shiprepair?
Vakbonden hebben in Nederland het recht om actie te voeren, waaronder begrepen het voeren van gesprekken met werknemers van een gevisiteerd bedrijf. Dat betekent echter niet dat alles is toegestaan. Zo kan de toegang tot een deel van de arbeidsplaats aan voorschriften zijn verbonden. Het is van belang dat de vakbond en werkgever met elkaar afstemmen hoe acties op een goede wijze kunnen worden gevoerd.
Deelt u de mening dat er een sluitende preventieve integrale aanpak, dus samen met de Inspectie van Sociale zaken en werkgelegenheid, de Belastingdienst, de Sociale Verzekerings Bank (SVB) en sociale partners moet komen voor de Scheepsbouw? Zo ja, gaat u het initiatief daarvoor nemen? Zo nee, waarom niet?
Sinds de start van het Programma aanpak schijnconstructies in 2013 werken alle genoemde instanties samen om een gezamenlijke, integrale aanpak te realiseren. Het resultaat daarvan is terug te zien in een aantal maatregelen die zijn opgenomen in de Wet aanpak schijnconstructies, o.a. op terrein van de ketenaansprakelijkheid en de verrekening van het Wml met huisvestingskosten. De Belastingdienst en de SVB werken nauw samen bij het opsporen van bedrijven die via de zogenaamde A1-constructie hun loonkosten op een oneigenlijke wijze proberen te drukken. De Inspectie SZW en sociale partners werken gezamenlijk aan het terugdringen van ontduiking van bepalingen in cao’s. Bovengenoemde initiatieven hebben hun vruchten afgeworpen en leiden nog steeds tot goede resultaten.
De inzet van Oost-Europese uitzendkrachten bij sociale werkplaatsen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Oost-Europese uitzendkrachten ingezet bij sociale werkbedrijven»?1
Ja, ik heb kennis genomen van de uitzending van Nieuwsuur dd. 21 april jl.
Wat is uw reactie op het bericht dat sociale werkplaatsen Oost-Europese uitzendkrachten inzetten? Kunt u inzicht geven in de aard en omvang van de inzet van Oost-Europese uitzendkrachten bij sociale werkplaatsen? Deelt u de mening dat sociale werkplaatsen primair bedoeld zijn voor het bieden van werk aan mensen met een arbeidsbeperking en mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in plaats van aan Oost-Europese uitzendkrachten?
Ik deel de mening dat het werk dat primair bedoeld is voor mensen met een arbeidsbeperking niet door (Oost-Europese) uitzendkrachten moet worden gedaan.
Ik heb bij de koepelorganisatie van de sociale werkvoorziening, Cedris, nagevraagd of men inzicht heeft in de aard en omvang van de inzet van Oost-Europese uitzendkrachten bij sociale werkplaatsen. Cedris geeft aan dat geen sprake is van een structurele inzet, maar dat incidenteel gebruik wordt gemaakt van (Oost-Europese) uitzendkrachten als niet tijdig aan de vraag van de opdrachtgever kan worden voldaan. Daarmee wordt de opdrachtgever naar tevredenheid bediend en zorgt het sw-bedrijf ervoor dat deze opdrachten ook in vervolg naar het sw-bedrijf toekomen, zodat de plaatsen voor mensen door de doelgroep van de Participatiewet behouden blijven.
In hoeverre leidt de inzet van Oost-Europese uitzendkrachten tot verdringing bij sociale werkplaatsen van mensen met een arbeidsbeperking of andere (daar werkzame) mensen die vallen onder de Participatiewet? In hoeverre is er bij de inzet van deze uitzendkrachten voor de sociale werkplaatsen sprake van kostenvoordelen ten opzichte van mensen met een arbeidsbeperking of andere mensen die vallen onder de Participatiewet? Bestaat hierbij het risico op onderbetaling? Hoe verhoudt de inzet van uitzendkrachten zich tot de financiële problemen die een aantal sociale werkplaatsen ervaren? In hoeverre worden Oost-Europese uitzendkrachten gebruikt om deze problemen op te vangen?
Zie de beantwoording onder vraag 2. In aanvulling hierop laat de Tomingroep weten dat er af en toe pieken optreden in het werk. De inzet van (Oost-Europese) uitzendkrachten leidt niet tot verdringing, omdat er sprake is van een incidentele opvang van werkzaamheden.
De sw-medewerkers worden beloond volgens de cao voor de Wsw. Ook uitzendkrachten – van welke nationaliteit ook – worden volgens de in Nederland geldende regels behandeld en gehonoreerd. Uitzendbureaus zijn verplicht de cao te hanteren zoals die voor het inlenend bedrijf van toepassing zijn.
Ziet u mogelijkheden tot actie om de inzet van Oost-Europese uitzendkrachten ten koste van mensen met een arbeidsbeperking of anderzijds een afstand tot de arbeidsmarkt bij sociale werkplaatsen te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid in dit kader te treffen en op welke termijn? Bent u bereid om hierover in overleg te treden met de sector? Zo neen, waarom niet?
Zoals uit de beantwoording van bovenstaande vragen blijkt, zie ik geen noodzaak tot het treffen van maatregelen. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet en maken daarover afspraken met de sw-bedrijven.
Wat is uw reactie op de situatie dat het gemeenten niet goed lukt om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt te bereiken? Welke oplossingen ziet u voor dit probleem? Deelt u de mening dat het een en ander geen excuus mag zijn om beschikbare plaatsen vervolgens te vullen met de genoemde uitzendkrachten?
Sw-bedrijven spelen een belangrijke rol bij de uitvoering van de Participatiewet. Gemeenten organiseren het nieuw beschut werk veelal bij sw-bedrijven. Onlangs heb ik uw Kamer geïnformeerd over de besteding van de middelen (30 miljoen euro) uit de motie Kerstens om de omvorming van sw-bedrijven tot toekomst gerichte werkbedrijven te ondersteunen. De resultaten waren positief en veel gemeenten kiezen voor een brede uitvoering van de Participatiewet door de nieuwe werkbedrijven.
Dat het nog beter kan en moet blijkt uit het gegeven dat gemeenten de mensen uit de doelgroep onvoldoende kennen. Om de transparantie van de bestanden bij gemeenten te vergroten heb ik daarom extra middelen (3 miljoen euro) aan gemeenten beschikbaar gesteld om de kandidatenverkenner, zoals ontwikkeld door UWV, ook door gemeenten versneld te laten vullen.
Daarnaast is per 1 januari 2017 de mogelijkheid geschapen om zichzelf te melden bij het UWV om voor beschut werk in aanmerking te komen, ook de «warme» overdracht van leerlingen van de VSO/PRO scholen aan gemeenten stimuleert de participatie van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
Het bericht Oost-Europese uitzendkrachten ingezet bij sociale werkbedrijven |
|
Léon de Jong (PVV) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Oost-Europese uitzendkrachten ingezet bij sociale werkbedrijven» 1
Ja, ik heb kennis genomen van de uitzending van Nieuwsuur dd. 21 april jl.
Klopt het dat sociale werkbedrijven Oost-Europese uitzendkrachten inhuren om werk te verrichten dat bedoeld is voor Nederlandse mensen met een arbeidsbeperking?
Het feit dat er in de reportage wordt gesproken over Oost-Europese uitzendkrachten werd veroorzaakt doordat de Tomingroep met een onderaannemer werkt die gespecialiseerd is in buitenlandse arbeidskrachten die op hun beurt weer gespecialiseerd zijn in groenwerk en productiewerk. Het is echter geen beleid van de Tomingroep om zich specifiek op die doelgroep te richten.
Deelt u de mening dat het onacceptabel en schandalig is dat Nederlanders worden ingeruild voor Oost-Europese uitzendkrachten en dat dit onmiddellijk moet stoppen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het werk dat primair bedoeld is voor mensen met een arbeidsbeperking in principe niet door (Oost-Europese) uitzendkrachten zou moeten worden gedaan.
De werkzaamheden bij sw-bedrijven worden in belangrijke mate uitgevoerd door mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt die tot de doelgroep van de Participatiewet horen. Echter, als de opdrachten van werkgevers die aan een sw-bedrijf worden verstrekt bij gebrek aan personeelscapaciteit niet op tijd kunnen worden uitgevoerd, vind ik het bij wijze van uitzondering acceptabel om uitzendkrachten in te huren. Ook sw-bedrijven moeten hun contractuele verplichtingen met opdrachtgevers nakomen. Hiermee worden werkplekken die in de toekomst wel bezet kunnen worden met mensen uit de doelgroep van de Participatiewet veilig gesteld.
Deelt u de mening dat het onbegrijpelijk is dat in de genoemde sociale werkbedrijven blijkbaar niet zozeer de mensen met een arbeidsbeperking centraal staan, maar dat het om pure productie gaat? Deelt u de mening dat gemeenten hiermee aan het doel van sociale werkbedrijven voorbij gaan? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Sw-bedrijven hebben expertise om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen. Dat is waardevol. Daarbij is het tevens van belang dat de toeleiding naar werk plaatsvindt binnen de beschikbare financiële kaders. Het is aan gemeenten om daarover afspraken te maken met de sw-bedrijven.
De Tomingroep werkt in opdracht van een aantal gemeenten. Uit informatie van de Tomingroep blijkt dat deze gemeenten de Tomingroep twee opdrachten hebben gegeven:
Dankzij een mix van sw-medewerkers, participatiewetters en regulier personeel kan de Tomingroep op een kwalitatief en financieel adequate wijze opereren. Met de gemeenten is afgesproken dat de uitstroom uit de SW (er is sinds 1-1-2015 geen nieuwe instroom meer en sindsdien stroomden ± 125 sw-medewerkers uit) wordt gecompenseerd met instroom van medewerkers die onder de Participatiewet vallen.
Klachten over betalingsachterstanden van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) aan schrijf- en gebarentolken |
|
Rens Raemakers (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Klopt het dat er achterstanden zijn opgelopen in de betaling van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) aan schrijf- en gebarentolken? Zo ja, hoe vaak komt het voor dat het UWV tolken uitbetaalt nadat de betalingstermijn is verstreken en welke redenen liggen hieraan ten grondslag? Mocht de betalingstermijn niet worden gehaald, binnen hoeveel dagen wordt dan alsnog betaald? Op welke manier worden mensen op de hoogte gebracht van een eventuele verlate betaling?
Wat is uw reactie op het signaal dat sommige tolken in financiële problemen raken als gevolg van niet betaalde facturen? Waar kunnen zij zich in dat geval melden en hoe kunnen zij hierin tegemoet worden gekomen?
Wat is uw reactie op de klacht van tolken dat zij omzetbelasting moeten gaan betalen, over facturen die ze nog niet uitbetaald hebben gekregen?
Bent u van mening dat het van belang is dat rekeningen ouder dan 30 dagen met voorrang worden uitbetaald? Wilt u er op inzetten dat eventuele achterstallige facturen zo snel mogelijk worden uitbetaald?
Is het bij u bekend dat er klachten zijn over de slechte bereikbaarheid van het UWV en dat bijvoorbeeld niet op e-mails wordt gereageerd? Wat is uw reactie hierop?
Helaas is het UWV in de afgelopen periode onvoldoende bereikbaar gebleken voor klachten van tolken. Het UWV heeft aangegeven dat het speciale e-mailadres in gebruik blijft om de bereikbaarheid te garanderen voor vragen en klachten over declaraties van tolken. Over de wijze waarop de dienstverlening, waaronder de bereikbaarheid, blijvend kan worden verbeterd gaat het UWV graag in overleg met de belangenorganisaties voor tolken. UWV neemt hiervoor het initiatief aan de hand van de bestaande periodieke overleggen met deze organisaties.
Het UWV zal het Ministerie van SZW op de hoogte houden van de uitkomsten. Op basis hiervan zal uw Kamer na de zomer worden geïnformeerd over verbetermaatregelen die hieruit voortvloeien.
Bent u bereid naar aanleiding van de signalen over betalingsachterstanden in gesprek te gaan met het UWV, de Stichting Plotsdoven, de Nederlandse Schrijftolken Vereniging (NSV) en de Nederlandse Beroepsvereniging Tolken Gebarentaal (NBTG) en hierover te rapporteren aan de Kamer?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze vragen binnen twee weken te beantwoorden, gezien de financiële onzekerheid die de tolken mogelijk momenteel ervaren?
Mede gelet op het meireces is voor de beantwoording ruim drie weken nodig geweest. Het UWV is herstel van betalingen aan de tolken gestart voordat de vragen zijn ontvangen.
Ernstige gezondheidsklachten bij medewerkers van het AZC in Ter Apel |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht en de uitzending 'Tientallen medewerkers AZC Ter Apel ziek»?1
Ja.
Hoeveel mensen die werkzaam zijn op het terrein van het asielzoekerscentrum (AZC) hebben gezondheidsklachten?
In Ter Apel zijn 185 medewerkers van het COA werkzaam. Daarvan zijn er op dit moment 17 die geheel of gedeeltelijk met ziekteverzuim zijn (stand 15 mei 2017). Op 15 maart van dit jaar waren er 19 medewerkers geheel of gedeeltelijk met verzuim. Niet in alle gevallen is precies bekend wat de reden daarvan is.
Begrijpt u dat de zieke medewerkers aanvullend medisch onderzoek wensen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De betrokken medewerkers zijn, net als het bestuur en het management van het COA, op zoek naar de oorzaak van de gezondheidsklachten. Het is niet altijd bekend waar de gezondheidsklachten vandaan komen. Het bestuur van het COA heeft daarom besloten tot het instellen van een onafhankelijke onderzoekscommissie met externe deskundigen. De commissie gaat onafhankelijk onderzoek doen naar de uitgevoerde onderzoeken en de ondernomen acties tot nu toe. Het verzoek aan de onderzoekscommissie is te komen tot een onafhankelijk advies met concrete vervolgstappen die moeten leiden tot een oplossing voor de gezondheidsklachten van medewerkers.
Deelt u de mening dat de uitkomst van het preventief medisch onderzoek dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) onder het eigen personeel heeft gehouden en waaruit blijkt dat 60% van de medewerkers gezondheidsklachten heeft, meer dan genoeg reden voor ongerustheid en verder onderzoek is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De 185 medewerkers die werkzaam zijn in Ter Apel zijn uitgenodigd deel te nemen aan een Preventief Medisch Onderzoek. Er zijn 117 medewerkers die aan dit onderzoek hebben deelgenomen door het invullen van een digitale vragenlijst. Uit het onderzoek blijkt dat 68% van deze medewerkers zich gezond voelt en 32% van de medewerkers klachten heeft. De klachten zijn van diverse aard. De meest voorkomende klachten liggen op het gebied van de luchtwegen en de huid. Het COA laat ook hier nader onderzoek naar doen. Zo moet duidelijk worden of er een algemeen geldende reden is te vinden voor de gemelde klachten, dan wel dat de reden meer individueel bepaald is. Het nadere onderzoek zal bestaan uit een onderzoek in enkele gebouwen naar de aanwezigheid van schimmels of bacteriën. Ook wordt opnieuw gekeken naar het klimaatbeheersingssysteem. Met medewerkers wordt daarnaast op individuele basis gesproken over de achtergrond van hun klachten.
Acht u het bodemonderzoek dat het COA heeft laten verrichten afdoende om aan te kunnen tonen dat er geen verband zou zijn tussen de gezondheidsklachten van de medewerkers en de bodemgesteldheid? Zo ja, waarom en hoe kunnen die gezondheidsklachten dan wel verklaard worden? Zo nee, waarom niet en welke conclusie trekt u daar uit?
In de loop der jaren zijn diverse onderzoeken verricht. De resultaten van deze onderzoeken lieten steeds zien dat er geen sprake is van bodemverontreiniging die tot gezondheidsklachten kan leiden.
Het aanvullende bodemonderzoek dat onlangs is verricht vond plaats op het gedeelte van het terrein waar voormalige gronddepots met vervuilde grond aanwezig waren. De gronddepots waren voorzien van een onder- en bovenafdichting van HDPE-folie.
In november 1996 zijn deze gronddepots opgeruimd. De gezondheidsklachten zijn afkomstig van medewerkers die op dit gedeelte van het terrein werkzaam zijn geweest. Ook dit bodemonderzoek heeft aangetoond dat er in de bodem geen stoffen of materialen zijn aangetroffen die de oorzaak kunnen zijn van de medische klachten van medewerkers, dan wel waardoor medewerkers gezondheidsrisico’s lopen.
Waarom is er alleen onderzoek gedaan op basis van oude rapporten?
Het onlangs verrichte onderzoek bevat een actueel onderzoek naar de bodemgesteldheid.
Waarom is er slechts in een beperkt gebied bodemonderzoek gedaan en zijn er niet over een groter gebied boringen verricht?
Het bodemonderzoek dat onlangs plaatsvond is een onderzoek dat aanvullend is op de eerdere bodemonderzoeken die in het kader van bouwvergunningstrajecten zijn verricht ten behoeve van de bouw en nieuwbouw in Ter Apel, overeenkomstig de voorschriften die in Nederland van toepassing zijn op bouwaanvragen. De vergunningverlenende instanties hebben steeds de benodigde vergunningen voor bouw en nieuwbouw afgegeven.
Het bodemonderzoek is op verzoek van medewerkers verricht op het gedeelte van het terrein waar voormalige gronddepots met vervuilde grond aanwezig waren.
De gezondheidsklachten waren namelijk afkomstig van medewerkers die op dit gedeelte van het terrein werkzaam zijn geweest. Zij hadden aangegeven dat op de betrokken onderdelen van het terrein lange tijd vervuilde grond (in folie) heeft gelegen. Niet alle medewerkers waren ervan overtuigd dat op dit deel van het terrein geen vervuilde grond was achtergebleven. Sommigen hadden het vermoeden dat hun klachten gerelateerd waren aan de bodemgesteldheid van dit onderdeel van het terrein. Het bodemonderzoek heeft tot zes meter diepte plaatsgevonden. Er is op 300 soorten vervuiling beoordeeld.
Deelt u de mening, onder andere van de in de genoemde uitzending aan het woord komende toxicoloog van de Universiteit Groningen, dat er een diepgaand onderzoek nodig is naar de oorzaak en gevolg van de klachten van de medewerkers van het AZC? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Het bestuur van het COA heeft besloten tot het instellen van een onafhankelijke onderzoekscommissie met externe deskundigen. De commissie gaat onafhankelijk onderzoek doen naar de uitgevoerde onderzoeken en de ondernomen acties tot nu toe. Het verzoek aan de onderzoekscommissie is te komen tot een onafhankelijk advies met concrete vervolgstappen, die indien er aanleiding toe is, moeten leiden tot een oplossing voor de gezondheidsklachten van medewerkers.
De resultaten van de diverse onderzoeken die door externe deskundigen zijn verricht laten zien dat er geen sprake is van bodemverontreiniging die tot gezondheidsklachten kan leiden. Wat wel de oorzaak is is niet bekend. Het COA blijft de klachten van medewerkers uiterst serieus nemen en wil, net als de medewerkers zelf, de oorzaak achterhalen van de klachten. Ook om daarmee (verder) op zoek te gaan naar oplossingen ervoor. Om die reden is besloten tot het instellen van een onafhankelijke onderzoekscommissie.
Acht u het uitgesloten dat asielzoekers die langere tijd in het AZC verblijven geen extra gezondheidsrisico's lopen in Ter Apel? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Is hier onderzoek naar gedaan of gaat dat alsnog plaatsvinden?
Er zijn bij het COA geen bewoners bekend met gezondheidsklachten die vergelijkbaar zijn met de klachten van medewerkers.
Zijn het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) of de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) reeds bij enig onderzoek naar de gezondheid van medewerkers of asielzoekers op het terrein van het AZC betrokken? Zo ja, waar uit bestaat die betrokkenheid? Zo nee, waarom niet en acht dit alsnog gewenst?
Het RIVM en de GGD zijn betrokken geweest bij het analyseren, interpreteren en beoordelen, van de resultaten van het bodemonderzoek dat onlangs is verricht. Tevens zijn zij betrokken geweest bij het informeren van de medewerkers over deze resultaten. De GGD heeft ook eerder onderzoek gedaan naar de gezondheidsrisico’s van medewerkers op het terrein in Ter Apel, en heeft in juni 2016 hierover gerapporteerd2.
Het bericht ‘Aantal ZZP’ers dat opdrachten misloopt verdrievoudigd, ondanks uitstel handhaving DBA’ |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Aantal ZZP’ers dat opdrachten misloopt verdrievoudigd, ondanks uitstel handhaving DBA»?1
Er bestaan inderdaad nog steeds zorgen bij sommige opdrachtgevers. Zoals ik in de derde rapportage over de Wet DBA die ik op 20 april 2017 aan uw Kamer heb gezonden2 heb aangegeven laten de verschillende onderzoeken op dit gebied uiteenlopende beelden zien als het gaat om aantallen zzp’ers en de opdrachten die de zzp’er zou mislopen. Mede om die reden heb ik de Belastingdienst verzocht te onderzoeken of op basis van de btw-aangiften over 2016 en eerdere jaren over dit onderwerp conclusies zijn te trekken. Zoals ik in de genoemde rapportage heb aangegeven, tonen de cijfers (kort samengevat) een toename aan van de omzet van de geselecteerde groep zzp’ers in de jaren 2011 tot en met 2016, waarbij uiteraard de kanttekening geldt dat het gaat om totaalcijfers en dat voor individuele zzp’ers wel sprake kan zijn van een omzetdaling.
Waarom beperkt het Ministerie van Financiën zich in de reactie aan media tot de stelling dat de modelovereenkomsten geen verplichting zijn voor zelfstandigen, terwijl het probleem juist is dat opdrachtgévers geen niet-goedgekeurde overeenkomst durven af te sluiten omdat zij niet het risico willen lopen om niet in overeenstemming met de wet te handelen?2
Het gebruik van modelovereenkomsten is voor zowel opdrachtgevers als voor opdrachtnemers geen verplichting, net zoals het voorheen ook geen verplichting was om gebruik te maken van de VAR. De meeste opdrachten worden dan ook juist verstrekt zonder dat gebruik wordt gemaakt van een beoordeelde modelovereenkomst. Het gebruik van een modelovereenkomst of een vooraf door de Belastingdienst beoordeelde overeenkomst biedt echter – voor die opdrachtgevers die daaraan behoefte hebben – vooraf zekerheid dat er geen loonheffingen hoeven te worden afgedragen of voldaan als uiteindelijk feitelijk ook wordt gewerkt zoals in de overeenkomst staat beschreven. Opdrachtgevers en opdrachtnemers die twijfelen over de aard van hun arbeidsrelatie hoeven niet bevreesd te zijn om een «eigen» niet door de Belastingdienst beoordeelde overeenkomst te gebruiken als zij hun overeenkomst baseren op een reeds beoordeelde overeenkomst. Op de site van de Belastingdienst4 staat aangegeven op welke wijze een dergelijke beoordeelde modelovereenkomst kan worden aangepast aan een eigen situatie. Ook een op deze wijze aangepaste overeenkomst heeft dezelfde gevolgen als een door de Belastingdienst beoordeelde overeenkomst.
Welk onderzoek wordt bedoeld met het onderzoek naar de oorzaken van de ontstane onrust onder zelfstandigen en opdrachtgevers?
Het onderzoek waarnaar in het artikel van RTLZ wordt verwezen is het onderzoek naar de herijking van de begrippen «vrije vervanging» en «gezagsverhouding». De resultaten van dit onderzoek zullen op korte termijn aan de informateur worden aangeboden opdat het – zoals reeds tijdens het debat over de uitwerking van de Wet DBA op 8 december 2016 is gemeld – in de onderhandelingen ten behoeve van de formatie kan worden gebruikt. Zoals toegezegd door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in hetzelfde debat zal het rapport dan ook naar uw Kamer worden gezonden.
Wat zijn de onderzoeksvragen van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 3.
Worden in dit onderzoek ook de effecten van het opschorten van de handhaving meegenomen?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer wordt dit onderzoek afgerond? Stuurt u de resultaten naar de Kamer?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u het oordeel dat het opschorten van de handhaving van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA) tot 1 januari 2018 onvoldoende zorgen heeft weggenomen bij opdrachtgevers om weer opdrachten te geven aan zzp'ers? Zo niet, welke ontwikkelingen geven u reden om aan te nemen dat het opschorten van de handhaving wel heeft geholpen om de zorgen van opdrachtgevers weg te nemen?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u redenen om de opschorting van de handhaving te verlengen tot een definitieve
Zoals ik ook heb aangegeven in de derde rapportage over de Wet DBA, streef ik ernaar om voor het zomerreces helderheid te geven over het verdere traject en de gevolgen hiervan voor de opschorting van de handhaving. In ieder geval moeten opdrachtgevers en opdrachtnemers voldoende tijd krijgen om zich aan te kunnen passen.
Wanneer rondt de ambtelijke werkgroep die onderzoek doet naar de herijking van de criteria «vrije vervanging» en «gezagsverhouding» zijn rapport af?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat het uitzendbureau Maandag het lerarentekort commercieel probeert te exploiteren |
|
Peter Kwint |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u de werkwijze van uitzendbureau Maandag, die het gebrek aan leraren voor sommige vakken in het voortgezet onderwijs exploiteert door leraren leaseauto’s en vaste contracten met een LD-salaris aan te bieden, ook voor onbevoegde leraren?1
Schoolbesturen zijn verantwoordelijk voor het aantrekken van voldoende bevoegde leraren. Aantrekkelijk werkgeverschap maakt daar een belangrijk onderdeel van uit. Ik zie dat steeds meer scholen vaste contracten aanbieden, soms door het samenvoegen van meerdere kleine vacatures tot een grotere baan. Ook bieden scholen steeds vaker LC- en LD-schalen aan. Leraren werven via uitzendbureaus kan een passende oplossing zijn, bijvoorbeeld voor een kortdurende vervanging.
Sluit u uit dat ook andere uitzendbureaus dezelfde werkwijze hanteren en dat het lerarentekort ook in andere sectoren voor commercieel gewin wordt geëxploiteerd? Deelt u de mening dat commerciële exploitatie in het onderwijs niet bijdraagt aan het oplossen van het lerarentekort en zoveel mogelijk voorkomen moet worden?
Ik ben niet bekend met de situatie zoals u die omschrijft. Het tekort aan leraren in bepaalde vakken, zoals wiskunde, is zorgelijk. Daarom heb ik samen met de Minister een plan van aanpak Lerarentekortnaar de Tweede Kamer gestuurd. Wij formuleren daarin maatregelen om het lerarentekort te bestrijden. In het najaar van 2017 rapporteren wij over de voortgang van het plan van aanpak.
Hoe beoordeelt u de advertentie van een school in Katwijk die met een bonus van 10.000 euro eerstegraads wiskundedocenten probeert aan te trekken?
Ik moedig schoolbesturen aan om daarover afspraken te maken met elkaar. Zo hoeven scholen niet tegen elkaar op te bieden. Ook is het wenselijk als de schoolbesturen met elkaar overleggen over de invulling van vacatures. Daar zie ik veel mooie voorbeelden van, bijvoorbeeld een gezamenlijke regionale vacaturewebsite.
Hoe gaat u voorkomen dat uitzendbureaus zoals Maandag en soortgelijke uitzendbureaus met actieve wervingscampagnes voor de tekortvakken een commerciële monopolypositie proberen te verkrijgen, met als gevolg dat scholen veel extra geld kwijt zijn aan de inhuur? Bent u bereid deze manier van werken van uitzendbureau Maandag (of andere uitzendbureaus) ter beoordeling voor te leggen aan de NMA (Nederlandse Mededingingsautoriteit)?
Schoolbesturen zijn zelf verantwoordelijk voor de werving van personeel. De keuze om vacatures in te vullen met personeel van een uitzendbureau is aan hen. Ik vind het te kort door de bocht om op basis van één geval te spreken van een monopolie. Wel houd ik de situatie goed in de gaten. Ik ga in gesprek met de VO-raad als vertegenwoordiger van de schoolbesturen over een centrale registratie van gedetacheerden in het onderwijs. Mocht daaruit blijken dat er sprake is van een monopoliepositie, dan is het mogelijk dit geval voor te leggen aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM).
In hoeverre kan de werkwijze een stimulans zijn voor leraren om het behalen van een diploma niet meer als prioriteit te stellen? Deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is?
Het uitgangspunt is dat elke les gegeven moet worden door een daartoe bevoegde docent. De vorm van het contract of de manier waarop de docent is geworven, doet niets af aan dat uitgangspunt. Jaarlijks wordt onderzocht hoe het percentage onbevoegd gegeven lessen zich ontwikkelt. Tot nu toe zien wij geen stijging van het aantal onbevoegd gegeven lessen. Mocht uw vrees gegrond zijn, dan zou dat zichtbaar moeten worden in de volgende meting die eind 2017 beschikbaar komt. Als het percentage onbevoegd gegeven lessen stijgt, zou ik dat zeer onwenselijk vinden.
Bent u voornemens om deze manier van werven een halt toe te roepen, onder andere door de mogelijkheden van schoolbesturen om onbevoegde leraren aan te stellen te verkleinen? Kunt u uw antwoord toelichten? Welke andere concrete beleidsvoornemens heeft u?
Een schoolbestuurder is verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat een daartoe bevoegde leraar voor de klas staat. Als dit niet lukt moet het schoolbestuur binnen de strikt omschreven uitzonderingen die de wet kent een oplossing zoeken. De inspectie onderzoekt momenteel bij 200 afdelingen van scholen of scholen binnen die uitzonderingen blijven. Ik heb niet het voornemen de wettelijke uitzonderingen aan te passen, omdat ik niet verwacht dat dit het probleem van onbevoegd gegeven lessen oplost. Primair is nodig dat meer leraren de juiste bevoegdheid halen en, meer in algemene zin, dat er meer leraren worden opgeleid. In het plan van aanpak Tegengaan onbevoegdheid lesgeven en het plan van aanpak Lerarentekort staan de acties die ik samen met partners onderneem. Zo worden scholen aangespoord om al hun leraren, die zij nieuw aannemen en die nog niet bevoegd zijn, de juiste opleiding te laten volgen en organiseert VOION regionale bijeenkomsten voor leraren die bevoegd willen worden.2 Tegelijkertijd wordt ingezet op maatwerk bij de lerarenopleiding en subsidieer ik opleidingstrajecten, zodat de drempel om bevoegd te worden zo laag mogelijk is.
Bent u het ermee eens dat de beste en meest structurele manier om het lerarentekort op te lossen is door het onderwijs aantrekkelijk te maken door middel van kleinere klassen, minder lesuren en een fatsoenlijk (beter) salaris? Zo ja, wat gaat u doen om daar vandaag nog een begin mee te maken?
Het tekort aan leraren in het po en voor bepaalde vakken in het vo en in het mbo, is een urgent probleem. De aantrekkelijkheid van een beroep speelt een belangrijke rol in de afweging om leraar te worden. Ik ben geen voorstander van een generieke maatregel om de klassen te verkleinen. Scholen en besturen zijn verantwoordelijk om de groepen in te delen. Binnen de ruimte die de bekostiging biedt, kunnen zij een afweging maken die past bij de visie van de school en de behoeftes van leraren en leerlingen.
Meer tijd creëren voor leraren om bezig te zijn met onderwijsverbetering kan positieve effecten hebben op de ervaren werkdruk en kan het beroep aantrekkelijker maken. Daarom heb ik op 23 februari 2017 een brief naar de Tweede Kamer gestuurd met een uitwerking van beleidsopties om meer tijd vrij te spelen voor leraren.3 Ik heb geconstateerd dat binnen de huidige wet- en regelgeving al veel mogelijkheden zijn om meer tijd voor leraren vrij te maken.
Beloning is medebepalend voor de aantrekkelijkheid van het beroep. In het eerdere plan van aanpak Lerarentekort heb ik daarom aangegeven dat de beloningspositie en de carrièreperspectieven van leraren blijvende aandacht vraagt.
De onafhankelijkheid van deurwaarders en de verwevenheid met incassobureaus |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat deurwaarders ruziën over concurrentieregels?1
Het geldend recht is duidelijk. Dat is de «Verordening Onafhankelijkheid van de Gerechtsdeurwaarder», d.d. 31 mei 2010, stcr. 8276. Daarover kan geen discussie bestaan. Deze verordening dient daarom ook te worden gehandhaafd. Voor zover gerechtsdeurwaarderskantoren ten tijde van de inwerkingtreding niet voldeden aan de daar gegeven vereisten, dienden zij via herstelplannen daaraan binnen een door het bestuur van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) te bepalen redelijke termijn alsnog te voldoen. Sinds 1 juli vorig jaar kan ook door het Bureau Financieel Toezicht (BFT) worden toegezien op de naleving van de verordening.
Wat is er uit het interne debat gekomen tussen de beroepsgroep en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) over de ontstane situatie aangaande het niet goedkeuren van de gewijzigde verordening onafhankelijkheid deurwaarders?2
Ik heb van het bestuur van de KBvG vernomen dat de KBvG een nieuwe verordening zal voorbereiden.
Is daarbij ook bekend welke partijen stappen dienen te ondernemen om (geheel) te voldoen aan de huidige verordening?3
Ja, het bestuur heeft mij bericht dat dit bij de KBvG bekend is.
Deelt u de mening van Deurwaarders Belangen Nu dat door het Bureau Financieel Toezicht (BFT) en de KBvG actie moet worden ondernomen tegen deurwaarderskantoren die deels in eigendom zijn van incassobureaus en die tevens opdrachten krijgen van diezelfde bureaus? Zo nee, waarom niet?
De verordening onafhankelijkheid geldt voor alle deurwaarders. Ik ben van mening dat de verordening dient te worden gehandhaafd. Vanzelfsprekend dient een ongelijk speelveld door onvolkomen handhaving te worden voorkomen. In dit verband merk ik op dat het BFT de handhaving van de onafhankelijkheidsregels ook in zijn jaarplan voor dit jaar noemt.
Is er inderdaad sprake van oneerlijke concurrentie tussen deurwaarderskantoren die deels in eigendom zijn van incassobureaus en deurwaarderskantoren die zich aan de eisen van de verordening houden? Hoe wordt hiermee omgegaan door toezichthouders en de beroepsgroep?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de uitspraak dat de KBvG niet controleert of incassobureaus tevens eigenaar en opdrachtgever zijn, omdat men vindt dat dat moet kunnen? Is dit volgens u wel of niet in strijd met de huidige verordening onafhankelijkheid deurwaarders? Kunt u uw antwoord toelichten?
Verordeningen dienen te worden gehandhaafd. Dat geldt uiteraard ook voor de huidige verordening onafhankelijkheid. Daarin heeft de KBvG blijkens diezelfde verordening ook een duidelijke rol. Ik zal het bestuur van de KBvG melden er vanuit te gaan dat zij die rol ook serieus nemen en uitvoeren.
Het bericht dat het LUMC zich inzet om vluchtelingen aan een baan te helpen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «LUMC biedt vier vluchtelingen opleidingsplaats aan»?1
Het is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van opleidings- en zorginstellingen om ervoor te zorgen dat er met het oog op de toekomstige zorgvraag voldoende opleidingsplaatsen met bijbehorende praktijkplaatsen beschikbaar zijn.
Daarbij is er geen onderscheid tussen in Nederland geboren studenten en studenten met een verblijfsvergunning.
Van het LUMC hebben wij begrepen dat het hier een initiatief betreft om extra opleidingsplaatsen te creëren en in te vullen voor beroepen waar tekorten aan worden voorzien. Tevens beoogt het LUMC met dit initiatief mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt te helpen bij het vinden van een passende baan. Dit traject sluit aan bij het zogeheten «Participatieloket» waarvoor het LUMC samenwerkt met re-integratiebedrijf DZB Leiden en uitkeringsinstituut UWV. Ik waardeer de inspanning van het LUMC in dit verband.
Vindt u het de taak van een ziekenhuis om opleidingsplaatsen voor vluchtelingen te creëren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel extra geld gaat er naar de taallessen, taalstages en begeleiding van deze vluchtelingen en waar komt dat geld vandaan?
Het LUMC geeft aan dat besloten is om voor zowel de opleiding tot verpleegkundige niveau 4 als voor de opleiding tot doktersassistent niveau 4 besloten twee extra praktijkplaatsen te creëren. In samenwerking met het ID-College gaat het LUMC deze studenten via een beroepsbegeleidende leerweg (bbl) opleiden. Deze bbl-opleidingen vallen onder de reguliere bekostiging. Deze praktijkplaatsen komen in aanmerking voor een vergoeding uit het stagefonds. De betreffende studenten krijgen een werknemersaanstelling en bijbehorend salaris bij het LUMC voor de duur van hun opleiding. Aangezien het maatwerktrajecten betreft is het op voorhand volgens partijen nog niet te zeggen wat de benodigde extra inspanningen en begeleiding zullen zijn. De eventuele kosten van deze extra inspanningen en begeleiding leveren het LUMC en het ID-College uit eigen middelen. Voor eventuele out of pocket kosten heeft het Participatieloket een klein budget.
Deelt u de mening dat opleidingsplaatsen voor alle mogelijke kandidaten beschikbaar dienen te zijn en niet alleen voor vluchtelingen? Zo ja, gaat u het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) hierop aanspreken? Zo nee, waarom niet?
Het betreft hier bbl-plekken, waarbij de studenten een arbeidscontract krijgen en waarbij de werkgever (in casu het LUMC) bepaalt wie zij aannemen en welk aannamebeleid zij hanteren. Vervolgens wordt in samenwerking met het ID-College een mbo-opleiding verpleegkunde verzorgd. Er is feitelijk geen sprake van een verdringingseffect doordat het gaat om extra opleidingsplekken.
Mbo-instellingen hebben een wettelijke taak om de toegankelijkheid van het onderwijs te borgen, in het bijzonder voor kansarme groepen. Dit traject past daar goed bij.
Wordt op deze manier de numerus fixus voor de verpleegkundigen-opleidingen omzeild? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Het gaat hier om verpleegkundigen niveau 4. Hiervoor bestaat geen numerus fixus.
Wanneer gaat u een einde maken aan de voorrangsregelingen voor vluchtelingen?
Zie het antwoord op vraag 4
De zorgen van werknemers in de kolenketen |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u onder elkaar zetten wat er inmiddels is vrijgemaakt om de sluiting van de kolencentrales te realiseren? Kunt u toelichten welke gelden er in de toekomst vrijgemaakt zullen gaan worden?
Kunt u aangeven hoe deze middelen zullen worden ingezet? Klopt het dat het de intentie is deze compensatie zonder verdere voorwaarden over te maken aan de centrales zelf?
Op welke wijze gaat u voorkomen dat er miljarden aan compensatiegelden naar buitenlandse aandeelhouders verdwijnen?
Hoe gaat u er zorg voor dragen dat het geld ook bij de medewerkers van de kolencentrales en toeleveranciers terecht komt? Welke bedragen worden gereserveerd per werknemer, bedoeld voor scholing en begeleiding naar ander werk, aanvulling op een uitkering of afvloeiingsregeling wanneer nodig?
Bent u bekend met het kolenfonds zoals dat door de FNV is gepresenteerd met het doel om alle werknemers in de kolenketen die als gevolg van sluitingen hun werk kwijt raken om te scholen, te begeleiden naar ander werk, hun inkomensverlies te compenseren of zo nodig te voorzien van een afvloeiingsregeling?
Ja.
Bent u bereid de benodigde middelen (800 miljoen euro) beschikbaar te stellen aan dit fonds voordat de eerste centrale daadwerkelijk dicht gaat?
Dit is niet aan de orde. Zie mijn antwoord op vraag 1.
Het bericht ‘Werkgevers kunnen niet zomaar om FNV heen’ |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Werkgevers kunnen niet zomaar om FNV heen»?1
Ja.
Hoe verhoudt deze uitspraak van de rechter zich tot uw antwoord op eerdere vragen over de status van de zondagstoeslag op basis van afspraken tussen Inretail en Alternatief voor vakbond, namelijk dat het aantal werknemers dat is aangesloten bij een werknemersorganisatie in principe geen rol speelt?2
Het aantal werknemers dat is aangesloten bij een werknemersorganisatie speelt – zoals in eerdere vragen gemeld – in beginsel geen rol voor de beoordeling van een verzoek tot algemeen verbindendverklaring (avv). In dit geval is overigens sprake van een ondernemings-cao die (in tegenstelling tot sectorale cao’s) niet in aanmerking komt voor avv.
Wat betekent deze uitspraak voor andere situaties waarin een cao is gesloten met een werknemersorganisatie van beperkte omvang? Hoe voorkomt u dat werknemers lange tijd in onzekerheid komen te leven over de geldende arbeidsvoorwaarden?
De rechter wijst er weliswaar op dat één van de werknemersorganisaties alleen technici vertegenwoordigt, terwijl die (beroeps)groep slechts een kwart van de totale werknemerspopulatie beslaat. Maar centraal in de uitspraak staat de verplichting voor de werkgever om in de individuele arbeidsovereenkomsten een beding op te nemen dat verwijst naar de met FNV overeengekomen cao voor het grondpersoneel van Transavia, alsmede opvolgende versies van die cao. De rechter is van oordeel dat de leden van de FNV, door zo’n arbeidsovereenkomst te tekenen, de gerechtvaardigde verwachting mochten hebben dat ook toekomstige cao’s met representatieve bonden die hun belangen behartigen afgesloten zouden worden. Uit de specifieke omstandigheden van deze uitspraak zijn geen algemene gevolgtrekkingen te doen over cao’s die worden afgesloten met een werknemersorganisatie van beperkte omvang.
Vormt de uitspraak van deze rechter voor u aanleiding om de regelgeving op dit punt te herzien, zodat representativiteit wel degelijk een rol speelt en arbeidsvoorwaarden die zijn overeengekomen met kleine organisaties niet zomaar brede werking krijgen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Vooropgesteld zij dat momenteel nog hoger beroep dient in deze zaak. De uitspraak van de lagere rechter ten aanzien van de mate van vertegenwoordiging moet bovendien gezien worden in het licht van de zeer specifieke omstandigheden. Aangezien in deze zaak geen sprake is van avv (zie vraag3 is herziening van regelgeving niet aan de orde.
Antwoorden op eerdere vragen over het korten van nabestaandenpensioen op de IOW-uitkering |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat inkomen van een partner niet wordt meegerekend bij het bepalen van de hoogte van een uitkering op grond van Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW)?1
Het inkomen van een partner van een IOW-gerechtigde wordt inderdaad niet meegerekend bij het bepalen van de hoogte van de IOW-uitkering.
Waarom is ervoor gekozen om inkomen van een partner niet mee te rekenen bij het bepalen van de hoogte van een IOW-uitkering en inkomen uit een nabestaandenpensioen dat bedoeld is ter vervanging van het inkomen van een overleden partner wel?
Zoals toegelicht in de eerdere beantwoording van de Kamervragen heeft de IOW elementen van een minimumbehoefteregeling. Het inkomen uit arbeid of overig inkomen van de uitkeringsgerechtigde wordt (deels) verrekend met de uitkering. Wanneer een IOW-gerechtigde een nabestaandenpensioen ontvangt, betreft het dus een uitkering van die IOW-gerechtigde, die wordt verrekend met de IOW-uitkering. Het inkomen van een partner wordt echter niet verrekend met de IOW-uitkering. In het algemeen geldt dat het consistent is om bij een minimumbehoeftevoorziening zowel het partnerinkomen als een nabestaandenpensioen te korten. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de Participatiewet. De IOW heeft echter een hybride karakter; het heeft een sterke gelijkenis met de vormgeving van de (vroegere) vervolguitkering van de WW. Het is enerzijds een voorziening en biedt een inkomen op minimumniveau (70% WML). Het is anderzijds een individuele uitkering. Er wordt geen rekening gehouden met het vermogen van betrokkene of het inkomen van een eventuele partner. Dit maakt dat de IOW een uitzondering vormt op de hoofdregel. Deze uitzonderingspositie van de IOW houdt verband met beperking van de maximale duur die destijds – in 2006 – is doorgevoerd. De regering heeft de gevolgen van die beperking van de WW-duur willen mitigeren, om te voorkomen dat oudere werklozen werknemers snel op bijstandsniveau terecht zouden komen.
Bent u van mening dat het voor een minimumbehoeftevoorziening consistent is om het partnerinkomen niet te korten op de IOW-uitkering en een nabestaandenpensioen wel? Waarom is een IOW-gerechtigde die (deels) financieel afhankelijk is van een partnerinkomen, niet financieel afhankelijk van een nabestaandenpensioen als zijn partner overlijdt of is overleden?
Zie antwoord vraag 2.
De arbeidsomstandigheden bij de voorbereidingen op het WK voetbal in Rusland in 2018 |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Moderne slavernij bij bouw WK-stadion Rusland»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat bij de bouw van een WK-voetbalstadion in Sint-Petersburg Noord-Koreaanse werknemers worden uitgeput en dat zij moeten leven en werken onder erbarmelijke omstandigheden? Wat is uw reactie op de stelling van de internationale bond van bouwarbeiders (BWI) dat hier sprake is van moderne slavernij?
Het kabinet vindt deze berichtgeving zeer zorgelijk en is van mening dat de zaak grondig moet worden onderzocht. De internationale bond van bouwarbeiders (BWI) is namens de FIFA betrokken bij inspecties van stadions die gebouwd worden voor het WK. Naar aanleiding van een inspectie bij de Zenit Arena heeft de BWI de zaak aangekaart bij de FIFA. De stelling dat het hier gaat om moderne slavernij valt voor het kabinet niet eenvoudig te verifiëren. Maar het is van groot belang dat de FIFA en andere betrokkenen deze aantijgingen serieus nemen. Dit mag ook van hen verwacht worden op grond van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Het kabinet ziet uit naar de resultaten van het onderzoek van de FIFA en volgt deze zaak op de voet.
Klopt het dat de afspraak tussen Rusland en Noord-Korea om nog meer arbeiders te werk te stellen in Rusland indruist tegen de internationale sancties tegen Noord-Korea? Zo ja, wat is uw reactie hierop en wat zouden volgens u hier de consequenties van moeten zijn?
De internationale sancties tegen Noord-Korea zijn in november 2016 uitgebreid met VNVR-resolutie 2321 (2016). In deze resolutie spreekt de VN Veiligheidsraad zorg uit over het feit dat onderdanen van Noord-Korea worden uitgezonden naar andere staten om geld te verdienen dat Noord-Korea vervolgens gebruikt voor zijn programma's voor kernraketten en ballistische raketten. De VNVR roept landen op om waakzaam te zijn ten aanzien van deze praktijk. Er is helaas geen verbod ingesteld op de tewerkstelling van Noord-Koreaanse arbeiders in andere landen. Zie tevens het antwoord op vraag 6.
In hoeverre is de situatie in Rusland vergelijkbaar met de situatie bij de voorbereidingen van het WK voetbal in Qatar waarover eerder vragen aan u gesteld zijn?2 3 In hoeverre is er in bredere zin volgens u sprake van slechte arbeidsomstandigheden voor werknemers die betrokken zijn bij de voorbereidingen van grote internationale evenementen? Welke mogelijkheden ziet u voor internationaal optreden om hier iets aan te doen en om betere bescherming van werknemers te garanderen?
De situatie in Qatar laat zich moeilijk vergelijken met de situatie in Rusland. Uniek aan Qatar is dat het merendeel van de bevolking arbeidsmigrant is. Zij komen vrijwillig naar Qatar om te werken, zijn afkomstig uit allerlei landen en mogen het verdiende salaris zelf houden. Qatar kende lange tijd het Kafalasysteem, ofwel sponsorschap systeem. De vrijheid van beweging voor arbeidsmigranten en mogelijkheden om een arbeidscontract voortijdig te beëindigen waren door het Kafalasysteem sterk ingeperkt. De implementatie van nieuwe wetgeving van december vorig jaar moet de bewegingsvrijheid voor arbeidsmigranten vergroten, ook om het land te verlaten. De Noord-Koreaanse werknemers in Rusland zijn volgens de berichtgeving door de staat gestuurd en het geld dat zij verdienen gaat bijna volledig naar de Noord-Koreaanse overheid.
Nederland vindt het belangrijk dat de toewijzing en organisatie van sportevenementen zo transparant mogelijk verloopt volgens principes van goed bestuur, waarbij ook aandacht is voor criteria ten aanzien van mensenrechten. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft hierover regelmatig overleg met nationale sportbonden, waaronder de KNVB.
De eerste resultaten van deze druk zijn al zichtbaar. Zo liet het IOC onlangs weten dat respect voor mensenrechten en een verbod op discriminatie expliciet worden vastgelegd in de contracten met gaststeden van de Olympische Spelen vanaf 2024.4 De FIFA heeft zijn mensenrechtenbeleid grondig laten doorlichten door John Ruggie, de auteur van de UN guiding principles. In reactie op zijn bevindingen kondigde de FIFA onlangs de oprichting aan van een mensenrechten-adviesraad, waarin experts van de VN, maatschappelijke organisaties, vakbonden en het bedrijfsleven zitting nemen.5
Het kabinet verwacht van de FIFA dat het deze zaak grondig onderzoekt en de resultaten van het onderzoek serieus neemt. De FIFA heeft in reactie op de nieuwsberichten bevestigt de situatie te zullen onderzoeken. De organisatie liet tevens weten elke schending van mensenrechten te veroordelen en deze, indien geconstateerd, niet te tolereren op bouwplaatsen van WK-stadions. Indien de resultaten van het onderzoek op zich laten wachten, of naar de mening van het kabinet onvoldoende serieus worden genomen, dan zal het kabinet met de voetbalbond KNVB in overleg treden om de FIFA tot actie aan te sporen.
Deelt u de mening dat de wereld voetbalbond FIFA zich in dient te spannen voor de naleving van mensenrechten en werknemersrechten bij activiteiten waar zij eindverantwoordelijkheid voor draagt? Zo ja, wat verwacht u van de FIFA ten aanzien van de beschreven situatie bij de bouw van het WK stadion in Sint-Petersburg? Bent u bereid om in overleg te treden met de voetbalbond KNVB over het aansporen van de FIFA tot actie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om bilateraal, in EU-verband en in internationale organisaties zoals de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), harde garanties van Rusland te eisen voor de bescherming van de rechten van arbeidsmigranten, zoals de Kamer u ook verzocht heeft te doen ten aanzien van de slechte arbeidsomstandigheden bij de voorbereidingen van het WK in Qatar? Zo ja, op welke termijn? Zo niet, waarom niet?
Het kabinet veroordeelt mensenhandel en gedwongen arbeid waar ook ter wereld en zet zich in voor fatsoenlijke arbeidsomstandigheden en tegen uitbuiting binnen en buiten de EU. Zoals eerder vermeld aan uw Kamer (zie beantwoording Kamervragen 2017Z00871, d.d. 27 maart 2017) heeft Nederland in EU en VN-verband aandacht gevraagd voor de positie van Noord-Koreaanse arbeidsmigranten in het buitenland en opgeroepen tegen misstanden op te treden. Zo heeft Nederland de voormalig VN Speciaal Rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Noord-Korea, Marzuki Darusman, opgeroepen aandacht te besteden aan de zorgelijke positie van Noord-Koreaanse arbeidsmigranten in het buitenland. Ook de huidige Speciaal Rapporteur Quintana heeft de problematiek op het netvlies. Zowel de Derde Commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties als de Mensenrechtenraad hebben afgelopen jaar – bij consensus – mede door de EU ingediende resoluties aangenomen over de mensenrechtensituatie in Noord-Korea, waarin expliciet aandacht is geschonken aan de problematiek van dwangarbeid. Vanuit het Mensenrechtenfonds is onder meer een studie naar Noord-Koreaanse arbeiders in Rusland gefinancierd. Nederland heeft deze problematiek recentelijk opnieuw opgebracht binnen de EU. Nederland zet zich bij voorkeur in binnen EU verband, omdat hiermee een krachtigere boodschap gegeven kan worden.