Het bericht ‘Minder loon in werkplaats nieuwe stijl’ |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Minder loon in werkplaats nieuwe stijl», waaruit blijkt dat het personeel van sociale werkplaatsen veel minder is gaan verdienen?1
Ja.
Is het waar dat «oude WSW-ers» tot 130% van het minimumloon kunnen verdienen met pensioen en reiskostenvergoeding, terwijl de mensen die onder de Participatiewet vallen maximaal 100% van het minimumloon verdienen, zonder pensioen en reiskostenvergoeding?
Het is correct dat het op grond van de Wsw-cao mogelijk is dat men 130% van het minimumloon kan verdienen met pensioen en reiskostenvergoeding. Het is mij niet bekend hoe vaak dit voorkomt. De Participatiewet bepaalt dat er bij nieuw beschut werk altijd sprake is van werk in een dienstbetrekking. Daarmee bedraagt het loon voor de mensen die daarin werkzaam zijn vanuit de Participatiewet minimaal 100% van het wml. De precieze invulling van de arbeidsvoorwaarden, en daarmee de vraag of pensioen en reiskostenvergoeding daar onderdeel van zijn, is afhankelijk van de werkgever waar deze mensen in dienst zijn.
Vindt u deze achteruitgang voor de mensen met een arbeidsbeperking gerechtvaardigd? Erkent u dat blijkbaar niet iedereen erop vooruit gaat, zoals de premier aanvankelijk beweerde?
Bij de invoering van de Participatiewet is de toegang tot de Wsw afgesloten voor nieuwe instroom. Daarbij is ook geregeld dat het zittend Wsw-bestand zijn wettelijke rechten en plichten behoudt. Met het huidige regeerakkoord wordt de lijn van de inclusieve arbeidsmarkt doorgetrokken. De inzet van het kabinet daarbij is dat als mensen vanuit een uitkeringssituatie aan het werk gaan, zoals in beschut werk, ze er ook echt op vooruit gaan. Achteruitgang in inkomen is bij deze mensen dus niet aan de orde. Ik ga hier in mijn volgende antwoord op in.
Betekent uw plan om loonkostensubsidies te vervangen door loondispensatie, dat de mensen die hiervoor in aanmerking komen een inkomen ontvangen ter hoogte van een bijstandsuitkering? Is het gemeenten toegestaan dit te verhogen tot boven bijstandsniveau?
In het Regeerakkoord is aangekondigd dat het instrument loonkostensubsidie in de Participatiewet wordt vervangen door loondispensatie. Zoals ik in mijn brief aan de Tweede Kamer van 14 december jl. heb aangegeven koers ik erop de systematiek zo uit te werken dat mensen die vanuit de uitkering met loondispensatie gaan werken een loonaanvulling krijgen die voldoet aan twee uitgangspunten. Om te beginnen vind ik het belangrijk dat het inkomen van deze mensen hoger uitkomt dan het voor hen geldende sociaal minimum. Mensen gaan dus niet werken op bijstandsniveau. Als mensen gaan werken, en als mensen méér gaan werken, wil ik dat ze er echt op vooruit gaan. Verder vind ik het belangrijk dat hun inkomen gaat naar een niveau conform het minimumloon naar rato van het aantal uren dat zij werken. Dit alles uiteraard passend binnen de financiële kaders van het Regeerakkoord. Over hoe de regeling er precies uit moet zien om dat te bereiken ben ik nu in gesprek met alle betrokkenen en ga ik graag in debat met uw Kamer.
De uit te werken regeling geldt voor mensen met een nieuwe arbeidsrelatie, dus niet voor reeds bestaande arbeidsrelaties.
Hoe kunt u de korting op de Wajong-uitkering (per 1 jan 2018) nog rechtvaardigen als mensen onder het wettelijk minimumloon moeten gaan werken? Welke prikkel is er dan nog om te gaan werken?
De uitkeringsverlaging voor Wajongers met arbeidsvermogen heeft geen relatie met de voorgenomen invoering van het instrument loondispensatie in de Participatiewet. De Wajong kent reeds sinds jaar en dag het instrument loondispensatie. Op dit moment werken ruim 17 duizend Wajongers bij reguliere werkgevers met loondispensatie.
Welke mogelijkheden ziet u om mensen met beschut werk toch een pensioen te laten opbouwen?
In het regeerakkoord is opgenomen dat loondispensatie in de Participatiewet gaat gelden voor mensen met een nieuwe arbeidsovereenkomst (dus niet voor nu bestaande). Het pensioenniveau dat mensen kunnen bereiken is afhankelijk van hun loon, de pensioenfranchise en het aantal jaren dat ze met loondispensatie werken. Bij loondispensatie komt het loon in veel gevallen niet uit boven de pensioenfranchise. In dat geval is het pensioenniveau gelijk aan het AOW-pensioen.
Bent u bereid met de Belastingdienst te overleggen over de oplossing van de Stichting van de Arbeid voor het gebrek aan pensioenopbouw bij loondispensatie door de loonwaarde te beschouwen als een deeltijdfactor die ook op de franchise wordt toegepast?2
Zie antwoord vraag 6.
Erkent u dat SW-medewerkers met dezelfde werkzaamheden verschillende inkomens kunnen hebben, zoals het voorbeeld van Gordana en Rohan laat zien?
Verreweg de meeste Sw-bedrijven hebben zich in de afgelopen jaren verbreed naar ontwikkelbedrijven waarin voor diverse doelgroepen enerzijds de gelegenheid wordt geboden werkervaring op de toen als voorbereiding op een baan bij een reguliere werkgever, en anderzijds werkgelegenheid wordt georganiseerd onder aangepaste omstandigheden. Dat brengt met zich mee dat de voorwaarden waaronder deze mensen aan het werk zijn kunnen verschillen.
Wat onderneemt u om deze ongelijke beloning voor dezelfde werkzaamheden te herstellen?
Het is aan gemeenten om te bepalen hoe zij de toeleiding van mensen naar werk organiseren en welke rol de bestaande Sw-bedrijven daarin hebben. Tevens is het aan de sociale partners om te bepalen onder welke arbeidsvoorwaarden deze mensen aan het werk gaan. Het rijk heeft hierin geen verantwoordelijkheid.
Voor de volledigheid merk ik op dat er vanaf 1 januari 2015 geen nieuwe instroom meer mogelijk is in de wet sociale werkvoorziening. Er zijn dus geen «nieuwe Sw-medewerkers», zoals de vraag doet vermoeden.
Bent u bereid de inkomensachteruitgang voor nieuwe SW-medewerkers te repareren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat het idee om niemand meer toe te laten tot de sociale werkplaatsen: «niet goed doordacht was»? Begrijpt u dat gemeenten «niet wisten wat te doen»? Bent u bereid om met een beter plan te komen, waarin een eind komt aan de «race to the bottom» voor arbeidsgehandicapten?
De aanleiding om de Wsw af te sluiten voor nieuwe instroom heeft niets aan geldigheid verloren. Veel mensen die voorheen in aanmerking kwamen voor een Wsw-plaats met een beperking kunnen ook bij een reguliere werkgever aan de slag. De banenafspraak met werkgevers biedt daartoe extra mogelijkheden. Voor gemeenten betekende de afsluiting van de Wsw en het organiseren van nieuw beschut werk een nieuwe situatie, waarin veel vragen beantwoord moesten worden en nieuwe werkprocessen moesten worden ingeregeld. Ik constateer dat voor de meeste gemeenten geldt dat het beleid en de uitvoering daarvan goed op stoom zijn.
Gemeenten kunnen de bestaande infrastructuur van de Sw-bedrijven goed gebruiken om onder andere nieuw beschut werkplekken te organiseren, of om mensen te toe te leiden naar een plek bij een reguliere werkgever. In de praktijk blijkt dat dit op heel veel plekken in het land ook gebeurt.
Het bericht dat gemeenten zich verzetten tegen het besluit om gehandicapten onder het minimumloon te laten werken |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht over de gevolgen van de bezuiniging van 500 miljoen euro op arbeidsgehandicapten?1
Ik heb met veel aandacht kennisgenomen van de berichtgeving in de NRC van 15 november jongstleden. Uit het bericht komt naar voren dat werkgevers, werknemers en gemeenten vragen hebben en zich zorgen maken over de in het Regeerakkoord genoemde maatregel om loonkostensubsidie in de Participatiewet te vervangen door loondispensatie. Ik zie ook dat er beelden ontstaan die niet kloppen. Zo bestaat de zorg dat mensen «terug gaan naar de bijstand» en dat er 500 miljoen euro wordt bezuinigd op mensen met een arbeidsbeperking.
Ik betreur dat dit bij betrokkenen zoveel onrust teweegbrengt. Ik hecht er dan ook aan om de inzet van het kabinet helder weer te geven door de kaders te schetsen die het kabinet voor ogen heeft bij de uitwerking van loondispensatie in de Participatiewet. Dit heb ik ook gedaan in mijn brief aan uw Kamer van 14 december jongstleden.
Het Regeerakkoord betekent voor mensen met een arbeidsbeperking vooral een voortzetting van het eerder ingezette beleid dat toewerkt naar een inclusieve arbeidsmarkt. Zo veel mogelijk mensen moeten op die arbeidsmarkt mee kunnen doen.
Met de maatregelen uit het Regeerakkoord beoogt het kabinet meer kansen te bieden op werk voor mensen met arbeidsbeperkingen. Door het instrument loonkostensubsidie in de Participatiewet te vervangen door loondispensatie komt extra geld beschikbaar voor gemeenten voor activering en dienstverlening voor mensen met een arbeidsbeperking. Meer mensen met een arbeidsbeperking kunnen betaald werk verrichten omdat gemeenten meer mogelijkheden krijgen om beschutte werkplekken te organiseren, maatwerk te bieden richting werk of werkgevers te «ontzorgen». Er is geen sprake van een bezuiniging maar van herallocatie van middelen voor mensen met arbeidsbeperkingen.
Om te bereiken dat zoveel mogelijk mensen mee gaan doen op de arbeidsmarkt is het belangrijk dat werkgevers worden gestimuleerd om ook mensen met een arbeidsbeperking aan te nemen. Werkgevers hebben steeds aangegeven eenduidige regels te willen. Dat vergroot de kans dat ze mensen die extra aandacht nodig hebben in dienst nemen. Die eenduidige regels wil het kabinet bieden door in de Participatiewet het instrument loonkostensubsidie te vervangen door loondispensatie.
Loondispensatie wordt al jaren onder de Wajong gehanteerd. Het ook beschikbaar stellen van loondispensatie in de Participatiewet zorgt voor een eenduidig instrumentarium dat ingezet kan worden voor vergelijkbare groepen mensen, waardoor werkgevers meer duidelijkheid hebben.
Het doel van loonkostensubsidie en loondispensatie is hetzelfde, namelijk werkgevers compenseren voor de verminderde productiviteit van mensen met een arbeidsbeperking en hen daarmee stimuleren om deze mensen in dienst te nemen. De werkgever betaalt bij loondispensatie loon conform de productiviteit van de werknemer. Evenals UWV doet bij loondispensatie in het kader van de Wajong, vult de gemeente straks het loon van de werknemer die vanuit de bijstand
met loondispensatie gaat werken aan.
Ik koers erop de systematiek zo uit te werken dat mensen die vanuit de uitkering met loondispensatie gaan werken een loonaanvulling krijgen die voldoet aan twee uitgangspunten. Om te beginnen vind ik het belangrijk dat het inkomen van deze mensen hoger uitkomt dan het voor hen geldende sociaal minimum. Mensen gaan dus niet werken op bijstandsniveau. Als mensen gaan werken, en als mensen méér gaan werken, wil ik dat ze er echt op vooruit gaan. Verder vind ik het belangrijk dat hun inkomen gaat naar een niveau conform het minimumloon, naar rato van het aantal uren dat zij werken. Dit alles uiteraard passend binnen de financiële kaders van het Regeerakkoord. De uit te werken regeling geldt voor mensen met een nieuwe arbeidsrelatie, dus niet voor reeds bestaande arbeidsrelaties.
Klopt het dat werkgevers arbeidsgehandicapten alleen nog voor hun productiviteit hoeven te betalen en niet meer voor de premies, waardoor zij geen pensioen meer opbouwen?
Klopt het dat arbeidsgehandicapten onder het minimumloon kunnen gaan verdienen? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe en door wie wordt de aanvulling tot het minimumloon gefinancierd?
Deze maatregel gaat gelden voor mensen die gaan werken onder de nieuwe regels. Voor bestaande arbeidsrelaties verandert er niets.
Loondispensatie houdt in dat werkgevers werknemers betalen conform hun productiviteit. De productiviteit wordt objectief vastgesteld met een loonwaardemeting. De werkgevers dragen over het loon ook werkgeverslasten af. Een werknemer met loondispensatie heeft recht op de emolumenten uit de cao conform zijn loon, dus gerelateerd aan zijn loonwaarde.
Hiermee worden werkgevers gecompenseerd voor de verminderde productiviteit van mensen met een arbeidsbeperking. Zo wordt een drempel voor werkgevers weggenomen om deze mensen in dienst te nemen. De gemeente vult straks het loon van de werknemer die vanuit de bijstand met loondispensatie gaat werken aan. Dit wordt gefinancierd uit de gebundelde uitkering van de Participatiewet. Ik koers erop de systematiek zo uit te werken dat mensen die vanuit de uitkering met loondispensatie gaan werken een loonaanvulling krijgen dat hun inkomen aanvult tot een niveau conform het minimumloon, naar rato van het aantal uren dat zij werken.
Wat wordt bedoeld met de passage op p. 26 in het Regeerakkoord dat «de gemeente (...) het inkomen aanvult»? Tot welk niveau wordt het inkomen aangevuld, tot de bijstand of tot het minimumloon?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat werknemers door dit plan mogelijk nog maar 60 procent van hun salaris overhouden?
Zie antwoord vraag 3.
Begrijpt u dat de motivatie bij arbeidsgehandicapten om te gaan werken wordt weggenomen?
Ik ben niet bereid dit plan uit het Regeerakkoord in te trekken. Ik heb bij het uitwerken van de aanvullingsregeling oog voor de mensen om wie het gaat. Daarbij houd ik rekening met de motivatie van betrokkenen. Van belang is dat het loont om te gaan werken en dat het loont om meer te gaan werken. Daarover mag geen twijfel bestaan.
Werkgevers hebben steeds aangegeven eenduidige regels te willen. Dat vergroot de kans dat ze mensen die extra aandacht nodig hebben in dienst nemen. Dat er nu verschillende instrumenten voor een vergelijkbare doelgroep zijn, helpt daarbij niet. Eenduidige regels wil het kabinet bieden door in de Participatiewet het instrument loonkostensubsidie te vervangen door loondispensatie. Het beschikbaar stellen van loondispensatie in de Participatiewet zorgt voor een eenduidig instrumentarium voor werkgevers dat ingezet kan worden voor vergelijkbare groepen mensen die onder de banenafspraak vallen.
Er komt nog heel veel kijken bij de uitwerking van de maatregel. Bij die uitwerking hecht ik aan een zorgvuldig proces. Het kabinet wil dit doen in overleg met gemeenten, sociale partners, cliëntenorganisaties en andere betrokkenen, waarbij de uitvoerbaarheid van de regeling een belangrijk aandachtspunt is. Over de uitwerking van de plannen ga ik uiteraard ook graag in gesprek met uw Kamer.
Begrijpt u dat gemeenten hier niet blij mee zijn? Gaat u met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) in gesprek?
Zie antwoord vraag 6.
Begrijpt u dat ondernemers niet blij zijn met dit plan vanwege het effect op de motivatie? Gaat u met ondernemers in gesprek?
Zie antwoord vraag 6.
Begrijpt u dat de bedenker van dit plan – de heer Aart van der Gaag – niet blij is met uw uitwerking van zijn plan? Wat gaat u hiertegen ondernemen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om dit ondoordachte plan in te trekken?
Zie antwoord vraag 6.
De misstanden bij de arbeidsomstandigheden en huisvesting van arbeidsmigranten in het Westland |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de verklaring van diverse arbeidsmigranten met betrekking tot de werkwijze van uitzendbureau Efficient at Work gericht aan diverse instanties, waaronder de Inspectie SZW en de NBBU?1
Ja.
Kunt u ingaan op punt 1 uit de verklaring, waarin omschreven wordt dat Efficient at Work onvoldoende werkgeverslasten zou betalen en oneigenlijk gebruik maakt van de mogelijkheid tot het verstrekken van weekcontracten?
Weekcontracten zijn toegestaan. Op grond artikel 7:691 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geldt dat de zogenoemde ketenbepaling pas van toepassing is op een uitzendovereenkomst als een werknemer in meer dan 26 weken arbeid heeft verricht (de zogenoemde uitzendperiode). Deze periode van 26 weken kan bij cao worden verlengd tot maximaal 78 weken. Zowel in de cao van de NBBU als in de cao van de ABU is deze 78 weken opgenomen. In deze (verlengde) periode kan een onbeperkt aantal uitzendovereenkomsten worden gesloten, dus ook weekcontracten.
In algemene zin geldt dat voor uitzendbedrijven tot mei 2017 de mogelijkheid bestond om zich voor de heffing van enkele werkgeverspremies in te laten delen in een andere sector dan de uitzendsector (een vaksector) als zij zich voor meer dan 50% van hun loonsom specialiseerden in die sector en daar geen uitzendbeding toepasten. In veel vaksectoren zijn de premies lager dan in de uitzendsector. Veel uitzendbedrijven gebruikten deze mogelijkheid in combinatie met kortdurende uitzendovereenkomsten. In mei 2017 is deze situatie bevroren. Uitzendbedrijven die reeds in een vaksector waren ingedeeld, mogen daar vooralsnog blijven, maar nieuwe indelingen in vaksectoren zijn niet meer mogelijk.
Wat is uw reactie op het verplichte, betaalde transport naar het werk (punt 3) en eveneens verplichte afname van een door Efficient at Work aangewezen zorgverzekeraar (punt 4 en 5)? Is een dergelijke koppelverkoop wettelijk toegestaan?
Sinds 1 januari 2017 zijn verrekeningen en inhoudingen op het minimumloon niet meer toegestaan. Op dit verbod gelden wel uitzonderingen. Inhoudingen op kosten voor huisvesting en zorgverzekering zijn onder voorwaarden wel toegestaan. Dit verbod op inhoudingen en verrekeningen geldt dus alleen op het minimumloon en niet op het loon boven WML. Inhoudingen voor bijvoorbeeld transport zijn op het loon boven WML mogelijk. Ik kan op basis van de mij bekende informatie niet beoordelen of de betreffende arbeidsmigranten het minimumloon verdienen of beloond worden volgens de voor hen geldende cao.
Voor arbeidsmigranten is het – net als voor Nederlanders – mogelijk dat zorgverzekeraars en werkgevers een collectieve zorgverzekeringsovereenkomst sluiten. De arbeidsmigrant dient wel te allen tijden vrij te zijn in de keuze om hiervan gebruik te maken dan wel een individuele zorgverzekering af te sluiten. Hij kan uiteraard niet gedwongen worden tot het afsluiten van een door de werkgever aangewezen zorgverzekering.
De zorgverzekeraar waar het in dit geval om gaat heeft mij te kennen gegeven de nodige zorgvuldigheid bij het sluiten en beheer van collectieve contracten en «gedwongen winkelnering» niet te accepteren. Dat signaal is ook aan het betreffende uitzendbureau afgegeven.
Wat is uw reactie op het ontslag op staande voet indien blijkt dat een arbeidsmigrant zwanger is (punt 6)? Wat gaat u hiertegen ondernemen, mede gelet op de recent gestarte campagne tegen zwangerschapsdiscriminatie?
Discriminatie en uitsluiting zijn verboden. Zwangerschapsdiscriminatie bij sollicitaties, op de werkvloer en bij verlenging van het contract is dan ook een ernstige zaak en wordt niet geaccepteerd. In Nederland is iedereen voor de wet gelijk. Werkgevers dienen iedere sollicitant c.q. werknemer op diens eigen kwaliteiten te beoordelen. Een (mogelijke) zwangerschap mag daarbij geen rol spelen.
Een ontslag op staande voet is alleen gerechtvaardigd als sprake is van een dringende reden voor dit ontslag, zoals bijvoorbeeld diefstal of mishandeling van de werkgever of andere medewerkers. Zwangerschap kan niet als dringende reden voor ontslag aangemerkt worden. Integendeel, ontslag wegens zwangerschap is verboden op grond van het Burgerlijk Wetboek. Als een werkneemster desondanks toch op staande voet is ontslagen wegens zwangerschap, kan zij een verzoek indienen tot vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst, of tot toekenning van een billijke vergoeding.
Zijn de misstanden omschreven in het eerdere artikel in De Telegraaf en in bijgaande verklaring aanleiding voor de Inspectie SZW om Efficient at Work onder verscherpt toezicht te stellen?3
De Inspectie kent de term «verscherpt toezicht» niet, maar kan eigener beweging en naar aanleiding van meldingen onderzoek instellen. Op basis van onderzoek kan de Inspectie SZW vervolgens handhavend optreden.
Over of sprake is van een onderzoek doe ik geen uitspraak. De Inspectie SZW neemt signalen als deze zeer serieus.
Wat is uw reactie op hetgeen omschreven bij punt 7, waaruit blijkt dat arbeidsmigranten grof geld betalen voor een bouwval? Kunt u daarbij ook ingaan op het gegeven dat personeel van Efficient at Work te pas en te onpas binnen komt vallen?
Ik heb gesproken met de wethouder voor onder meer arbeidsmigratie en wonen van de gemeente Westland. Hij liet mij weten dat de gemeente Westland een eerlijk werk- en woonklimaat al langere tijd als belangrijkste speerpunt in het beleid ten aanzien van arbeidsmigranten heeft. De afgelopen jaren heeft de gemeente dan ook grote stappen gezet in het voorkomen en opsporen van misstanden. Dat gebeurt onder andere doordat de gemeente op regelmatige basis en met grote zorg gesprekken voert met álle uitzendorganisaties die gevestigd zijn in de gemeente, ook met de uitzender die in het artikel van De Telegraaf wordt genoemd. Ook worden regelmatig controles uitgevoerd op de huisvesting van uitzendbureaus. Naar aanleiding van de signalen heeft de wethouder mij laten weten dat de woning genoemd in de verklaring van de arbeidsmigranten gecontroleerd is. Daarbij is gekeken naar alle wooncomponenten waaronder de thermostaat, maar in het bijzonder naar veiligheid. De constateringen die tijdens deze inspectie zijn gedaan, zijn besproken met de uitzender zodat passende maatregelen kunnen worden getroffen. De gemeente neemt ook het signaal over onaangekondigd binnentreden in de woning serieus en heeft dit met het uitzendbureau besproken.
Voor wat betreft door het uitzendbureau opgelegde boetes geldt dat die sinds in werking treding van het al eerder genoemde verbod op verrekeningen en inhoudingen niet meer met het wettelijk minimumloon mogen worden verrekend of daarop mogen worden ingehouden. Indien de Inspectie SZW een dergelijke overtreding constateert treedt zij in lijn met de Beleidsregel bestuursrechtelijke handhaving Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag 2017(Stcrt. nr. 57119) hier tegen op.
Hoe staat het met uw toezegging dat de gemeente Westland de huisvesting van Efficient at Work gaat controleren? Heeft deze controle inmiddels plaatsgevonden en welke maatregelen zijn er getroffen?4
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u of de gemeente ondernemen tegen de Thermostaat die achter slot en grendel zit? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is? Wat onderneemt u tegen de boetes die bewoners krijgen als zij de Thermostaat verstellen? Gaat u dit per direct verbieden? Gaat u reeds betaalde boetes terugvorderen? Zo ja, waarom? Zo nee, zijn deze boetes werkelijk toegestaan?
Zie antwoord vraag 6.
Aangezien een bureau als Efficient at Work in het bezit is van de keurmerken SNA (NEN 4400–1), NBBU en Certified Flex Home, wat zegt dit over de kwaliteit van het systeem van zelfregulering?
Belangrijk bij private keurmerken is dat er ook regelmatig controles (over het algemeen 2 keer per jaar) plaatsvinden of nog aan de voorwaarden voor het keurmerk voldaan wordt. Ten aanzien van het keurmerk van de Stichting Normering Arbeid geldt (Kamerstuk 17 050, nr. 539) dat per jaar circa 500 onderneming het keurmerk verliezen. Dit is het zelfreinigend vermogen van een keurmerk.
SNA, NBBU en SNF hebben mij gemeld de signalen zoals verwoord in het artikel in de Telegraaf van 4 november «Roofbouw in de kassen» en de verklaring van arbeidsmigranten over dezelfde situatie, zeer ernstig te nemen. Deze organisaties nemen dit soort signalen dan ook mee in hun (extra) controles in het kader van een keurmerk of lidmaatschap. Het is aan deze organisaties ter beoordeling of een keurmerk of lidmaatschap wordt ingetrokken.
Leiden de geconstateerde misstanden bij de arbeidsomstandigheden en huisvesting van arbeidsmigranten tot het intrekken van deze keurmerken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid een vergunningenstelsel te introduceren, zodat foute eigenaren van malafide uitzendbureaus niet keer op keer in staat worden gesteld arbeidsmigranten uit te buiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben geen voorstander van een vergunningplicht. De vergunningplicht is in 1998 afgeschaft omdat bleek dat ook een vergunningstelsel malafiditeit niet kon voorkomen, terwijl het wel veel administratieve lasten voor bedrijven en de overheid tot gevolg had. Belangrijk voordeel van het huidige private keurmerk is de publiek-private samenwerking waardoor Inspectie SZW en Belastingdienst signalen krijgen van SNA en SNCU die Inspectie SZW en Belastingdienst helpen bij de handhaving. Uiteraard blijf ik wel in gesprek met de bij het keurmerk betrokken partijen over de verbeteringen in het keurmerk.
De ‘toiletrestricties’ voor beveiligers op Schiphol |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «FNV: beveiligers Schiphol, ga gewoon plassen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat naar de wc mogen een basaal werknemersrecht is? Zo nee, waarom niet?
Vanzelfsprekend is het zo dat werknemers, in dit geval de beveiligers van I-TEC en G4S die werkzaam zijn op Schiphol, in de gelegenheid gesteld moeten worden om naar het toilet te gaan wanneer dit nodig is. De Arbeidsomstandighedenwet verplicht werkgevers er ook toe om het werk zo te organiseren dat daarvan geen nadelige invloed uitgaat op de veiligheid en de gezondheid van de werknemer.
Tegelijkertijd kan ik me, vanuit het perspectief van de veiligheid, ook goed voorstellen dat het van belang is dat er geen gaten vallen in de bezetting van de beveiliging op Schiphol. Dat hierbij sprake is van een vorm van afstemming voor het toiletbezoek buiten pauzes om is niet onredelijk. Dit is ook in veel andere sectoren gebruikelijk. Bij het maken van afspraken hierover zijn goed werkgeverschap en goed werknemerschap beide van belang.
Uit berichtgeving van vakbond CNV maak ik overigens op dat er van restricties – in ieder geval bij beveiligingsbedrijf G4S – geen sprake meer is2.
Vindt u het acceptabel dat een werkgever, waarvan de overheid zelf aandeelhouder is, restricties oplegt over wc-bezoek? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kan de Inspectie SZW een rol vervullen in het aanpakken van dit soort wantoestanden?
Volgens de Arbeidsomstandighedenwet is het de primaire verantwoordelijkheid van de werkgever om voor goede arbeidsomstandigheden te zorgen. De werkgever dient bovendien op grond van de Arbeidstijdenwet een beleid terzake van arbeids- en rusttijden in samenhang met het arbeidsomstandighedenbeleid te voeren. Hierbij moet de werkgever, voorzover dat redelijkerwijs van hem gevergd kan worden, rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van werknemers.
Afspraken over pauzes zijn gevat in de geldende cao’s, maar ook daarnaast kunnen er tussen werkgevers en werknemers afspraken worden gemaakt over pauzes en korte werkonderbrekingen. Die kunnen bijvoorbeeld de vorm krijgen van reglementen en protocollen. Het is in eerste instantie aan de cao-partijen om elkaar aan te spreken op gemaakte afspraken en eventuele knelpunten aan te kaarten.
Wanneer er sprake is van niet-naleving van de arbeidswetgeving, dan kan hiervan melding worden gemaakt bij de Inspectie SZW. Wanneer meldingen via de ondernemingsraad of de vakbond worden ingediend volgt altijd onderzoek door de Inspectie SZW.
Ziet u dit als een signaal dat er nog steeds onvoldoende aandacht is voor de werkdruk van beveiligers op Schiphol? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat werknemers en werkgever met elkaar in gesprek gaan over ervaren werkdruk en oplossingen zoeken voor eventuele knelpunten. Daarbij geldt dat de werkgever verantwoordelijk is voor de arbeidsomstandigheden van de werknemers, in dit geval de beveiligers op Schiphol.
Wanneer er sprake is van niet-naleving van de arbeidswetgeving, kan hiervan melding worden gemaakt bij de Inspectie SZW, zoals ook in vraag 4 is toegelicht.
Bent u bereid om Schiphol aan te spreken op zijn verantwoordelijkheid als opdrachtgever?
De verantwoordelijkheid voor de arbeidsomstandigheden van de beveiligers op Schiphol ligt primair bij de beveiligingsbedrijven I-SEC en G4S als werkgevers.
Tegelijkertijd ziet Schiphol het – vanuit goed opdrachtgeverschap – als haar verantwoordelijkheid om erop toe te zien dat de bedrijven op de luchthaven goed met hun personeel omgaan. Bij de aanbesteding van de contracten met de betrokken beveiligingsbedrijven heeft Schiphol daarom naar eigen zeggen veel aandacht besteed aan de sociale aspecten van werkgeverschap. Tegelijkertijd dient Schiphol te voldoen aan wettelijk gestelde eisen ten aanzien van het niveau van de beveiliging van de luchthaven. Het is derhalve aan het bedrijf Schiphol om te bepalen of en hoe het de signalen van de FNV zal meenemen in het kader van de opdrachtgever-opdrachtnemer-relatie. Het staat Schiphol daarnaast vrij om in overleg met de opdrachtnemers een lijst met gedragsregels, in aanvulling op de afspraken die bij de aanbesteding zijn gemaakt, af te spreken.
Deelt u de mening dat Schiphol een bindende lijst met gedragsregels zou moeten opstellen voor de beveiligingsbedrijven? Zo ja, waarom. Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat werknemers met een tijdelijk contract er fors op achteruit gaan bij ziekte |
|
Bart van Kent , Zihni Özdil (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat uitzendkrachten of werknemers met een tijdelijk contract die een ongeluk krijgen of ziek worden, er tot zo’n 3.000 euro netto per jaar op achteruit gaan zodra zij in de Ziektewet belanden?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Deelt u de bevinding van de Vakcentrale voor Professionals (VCP) dat deze achteruitgang het gevolg is van een maatregel uit het regeerakkoord, namelijk het voornemen om flexwerkers niet in aanmerking te laten komen voor de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet er op in dat mensen die kunnen werken geprikkeld worden om te werken. In het regeerakkoord hebben wij daarom afspraken gemaakt om werken te stimuleren. Op dit moment zit er in de fiscale sfeer echter nog de tegenovergestelde prikkel: als iemand die een uitkering heeft op grond van de Werkloosheidswet (WW) ziek wordt en daarom een uitkering krijgt op grond van de Ziektewet (ZW), wordt zijn netto inkomen hoger. Dit is het gevolg van het feit dat in die situatie de arbeidskorting en eventueel de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) wordt toegepast. En als deze persoon zich bij UWV beter meldt, wordt zijn besteedbaar inkomen weer lager. Deze inconsistentie willen wij uit het fiscale systeem verwijderen. Daarom is het voornemen om voor hen de arbeidskorting en de IACK af te schaffen, opgenomen in het regeerakkoord.
De voorgenomen afschaffing van deze kortingen geldt ook voor werknemers die ziek uit dienst zijn gegaan en daarom direct in de ZW zijn gekomen. Zij verkeren in een vergelijkbare situatie als zieke WW-gerechtigden: zij zijn ziek en hebben geen baan/werkgever meer. Het gaat hierbij om twee groepen. Ten eerste zieke werknemers waarvan de loondoorbetaling is gestopt omdat zij hun baan hebben verloren, bijvoorbeeld vanwege het aflopen van hun tijdelijke contract of het faillissement van hun werkgever. Ten tweede zieke uitzendkrachten die onder het uitzendbeding vallen; zij verliezen per direct hun uitzendbaan als zij ziek worden.
De arbeidskorting en IACK zijn fiscale instrumenten waarop recht bestaat als iemand inkomen uit arbeid heeft. Daarom gelden de arbeidskorting en de IACK momenteel al niet voor personen die recht hebben op een WW-uitkering. Deze personen hebben immers geen werkgever meer en zij werken niet.
De voorgenomen maatregel betekent het gelijktrekken van de fiscale behandeling van zieke en niet-zieke werknemers die hun baan/werkgever hebben verloren. Met het afschaffen van deze kortingen wordt een einde gemaakt aan het genieten van een fiscaal voordeel dat niet voor niet-werkenden is bedoeld, en dat louter ontstaat doordat zieke werknemers zonder baan een uitkering op grond van de ZW – in plaats van de WW – wordt toegekend.
Het kabinet is voornemens om de arbeidskorting en IACK per 1 januari 2020 af te schaffen voor ZW-gerechtigden die geen werkgever (meer) hebben.
Deze maatregel zal alleen voor nieuwe gevallen gelden. Samen met de Staatssecretaris van Financiën – die de eerstaangesprokene is op het terrein van de heffingskortingen – zal ik deze maatregel verder uitwerken. Vervolgens zal dit onderwerp in uw Kamer aan de orde komen.
Is het een bewuste keuze geweest van de regering om flexwerkers die na een ongeluk of bij ziekte in de Ziektewet belanden tot wel 3.000 euro netto per jaar te benadelen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich voorstellen dat bij een inkomen van 30.000 euro bruto per jaar een maandelijkse terugval in inkomen van 250 euro netto bij gelijk blijvende vaste lasten niet te dragen is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de nadere uitwerking van dit voornemen uit het regeerakkoord in overleg met sociale partners teniet te doen, met als doel te voorkomen dat werknemers met een tijdelijk contract op deze manier «gestraft worden voor ziekte»? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb toegelicht in vorenstaande antwoorden, maakt de onderhavige maatregel deel uit van een breder pakket van maatregelen. Met dat pakket is beoogd om meer prikkels in te bouwen om mensen weer aan het werk te krijgen. Bij de uitwerking van de voorgenomen maatregelen zal het kabinet ook in gesprek gaan met sociale partners.
Het bericht ‘MeerGGZ maakt bezwaar tegen cao ggz’ |
|
El Yassini , Dennis Wiersma (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «MeerGGZ maakt bezwaar tegen cao ggz»?1
Ja.
Klopt het dat er een bezwaar bij uw ministerie is ingediend tegen het algemeen verbindend verklaren van de cao geestelijke gezondheidszorg (ggz)?
Er zijn bedenkingen ingediend tegen het verzoek om algemeen verbindend verklaring (avv) van bepalingen van de cao Geestelijke Gezondheidszorg.
Kunt u aangeven of er inmiddels contact heeft plaatsgevonden tussen uw ministerie en Platform MeerGGZ? Zo ja, wat is er uit dit gesprek gekomen? Zo nee, gaat dit nog plaatsvinden?
Op dit moment is bovengenoemd verzoek om avv in behandeling. De daartegen ingediende bedenkingen zullen door mij op de gebruikelijke manier behandeld worden. Dat betekent dat bedenkingen aan de indieners van het avv-verzoek worden voorgelegd met verzoek om commentaar. Aan de hand daarvan vorm ik mijn oordeel over de bedenkingen. Dat oordeel neem ik op in de overwegingen bij het avv-besluit. Dit is de gebruikelijke gang van zaken bij bedenkingen. In deze procedure vinden geen gesprekken of hoorzittingen plaats met bedenkinghebbenden en/of indieners van avv-verzoeken. Het is een schriftelijke procedure.
Wat vindt u van de opmerkingen van Platform MeerGGZ-voorzitter Bert Bakker dat de nieuwe cao ggz inflexibel en centralistisch is en hiermee mogelijk innovatieve organisaties in de weg zit die willen uitblinken op kwaliteit en ketenzorg? Deelt u deze zorgen? Deelt u de mening dat dit niet de bedoeling kan zijn van het instrument algemeen verbindend verklaren?
Over deze lopende individuele procedure wil ik geen uitspraken doen voordat ik alle stappen in de procedure doorlopen heb.
Wel kan ik uiteraard ingaan op het doel van avv in het algemeen: het doel van het instrument algemeen verbindend verklaren is concurrentie op arbeidsvoorwaarden door onderbieding door niet gebonden werkgevers en werknemers te voorkomen.
Wat is uw reactie op de gestelde mogelijke gevolgen van het algemeen verbindend verklaren van de cao ggz, bijvoorbeeld dat patiënten of cliënten in de avonden of in het weekend voor een gesloten deur komen te staan?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe taxeert u de angst dat de nieuwe cao het doorbreken van schotten tegengaat?
Zie antwoord vraag 4.
Overlegt u in het kader van de beoordeling van het algemeen verbindend verklaren van de cao ggz en van het bezwaar van Platform MeerGGZ met de Minister en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport omtrent de gevolgen van de cao voor innovatie, ketenzorg en ontschotting in de ggz en jeugd-ggz? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke zorgen uiten zij over de cao en de gevolgen hiervan?
Nee.
In het kader van avv laat ik een toets uitvoeren op de voor avv voorgelegde bepalingen. Gekeken wordt o.a. of zij niet kennelijk in strijd zijn met wet- en regelgeving, of zij zich naar hun aard lenen voor avv en of zij voldoen aan alle vereisten. In het Toetsingskader AVV, dat voor een ieder toegankelijk is, is deze toets nader uitgewerkt.
De inhoudelijke wensen die ik of de Minister van VWS zouden hebben met betrekking tot de inhoud van de cao, zijn in het de kader van die toets niet aan de orde en kan ik niet laten mee wegen bij het nemen van een avv-besluit. Avv is een instrument dat cao-volgend is en de inhoud van een cao is aan cao-partijen.
Bent u bereid tegemoet te komen aan de oproep van Platform MeerGGZ om meer ruimte te geven, zodat Platform MeerGGZ tot een passend arbeidsvoorwaardenpakket kan komen voor haar leden?
Zie mijn antwoorden op de vragen 4, 5 en 6.
Krijgt u vaker signalen, zoals die vanuit Platform MeerGGZ, dat het instrument van algemeen verbindend verklaren innoverende organisaties in de weg kan zitten?
Nee, vergelijkbare bedenkingen zijn nog niet eerder ingediend.
Kunt u aangeven hoeveel bezwaren er in de afgelopen jaren zijn aangetekend tegen het algemeen verbindend verklaren van een cao? Kunt u de cijfers voor de afgelopen vijf jaar delen met de Tweede Kamer?
In 2012 zijn 124 avv-verzoeken ingediend, tegen 13 daarvan zijn in totaal 21 bedenkingen ingediend. In 2013 zijn 118 avv-verzoeken ingediend, tegen 10 daarvan zijn in totaal 19 bedenkingen ingediend. In 2014 zijn 110 avv-verzoeken ingediend, tegen 11 daarvan zijn in totaal 26 bedenkingen ingediend. In 2015 zijn 106 avv-verzoeken ingediend, tegen 7 daarvan zijn in totaal 12 bedenkingen ingediend. In 2016 zijn 109 avv-verzoeken ingediend, tegen 5 daarvan zijn in totaal 12 bedenkingen ingediend.
Kunt u aangeven hoe u tegen het instrument van algemeen verbindend verklaren aankijkt, ook in het kader van toekomstbestendigheid en ruimte voor maatwerk?
Het algemeen verbindend verklaren van cao-bepalingen levert een bijdrage aan het voorkomen van concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Het belang daarvan wordt in het Regeerakkoord erkend (zie de passages met betrekking tot pay-roll en buitenlandse gedetacheerde werknemers).
Cao-partijen gaan zelf over de inhoud van een cao. Dat laat onverlet dat ik meen, dat het goed zou zijn als werkgevers en werknemers voortdurend aandacht hebben voor de mogelijkheden voor modernisering van cao’s. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om ruimte voor maatwerk, voor keuzevrijheid in de verdeling tussen primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden en meer aandacht voor de duurzame inzetbaarheid van werknemers. Het kabinet zet in op hervorming voor zekerheid en kansen in een nieuwe economie. Onze arbeidsmarkt is bedoeld om zekerheid en kansen te bieden voor iedereen, ook wanneer de omstandigheden met de tijd veranderen. Periodiek onderhoud en modernisering van stelsels zijn noodzakelijk. Modernisering van cao’s kan daaraan een belangrijke bijdrage leveren.
Welke ruimte hebben organisaties zoals Platform MeerGGZ nu om een eigen arbeidsvoorwaardenpakket te laten gelden?
Platform MeerGGZ kan een eigen arbeidsvoorwaardenpakket afspreken, bijvoorbeeld in de vorm van een cao, en deze laten gelden voor de leden van het Platform. Indien de bepalingen van de cao GGZ algemeen verbindend worden verklaard kunnen de leden van het platform het eigen arbeidsvoorwaardenpakket toepassen, voorzover de avv-de cao-bepalingen daarvoor ruimte laten. Zodra er een eigen rechtsgeldige cao tot stand is gekomen, kan Platform MeerGGZ, of de leden zélf, cao-partijen bij de cao GGZ verzoeken om de leden van MeerGGZ te dispenseren van het toepassen van bepalingen van de GGZ-cao. Bij een volgend avv verzoek kan MeerGGZ de Minister van SZW verzoeken om de leden dispensatie te verlenen van het avv- besluit in verband met het hebben van een eigen cao. Zo’n verzoek zal dan op de eigen merites worden beoordeeld.
Welke mogelijkheden hebben organisaties zoals Platform MeerGGZ om deel te nemen aan het cao-onderhandelingsproces? In hoeverre is er ruimte voor nieuwe collectieven om deel te mogen nemen aan de onderhandelingen?
Onderhandelingsvrijheid staat hier centraal. Het is aan partijen bij een cao om zelf te bepalen welke organisaties deelnemen aan het cao-onderhandelingsproces. Nieuwe collectieven kunnen bestaande cao-partijen verzoeken om deel te mogen nemen aan de onderhandelingen.
Reorganisatie en bezuinigingen bij DowDuPont |
|
Remco Dijkstra (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «DowDuPont snijdt in eigen vlees»?1
Ja.
Klopt het aantal arbeidsplaatsen dat in het bewuste artikel genoemd wordt en hoe zijn die arbeidsplaatsen verdeeld over de verschillende locaties, fabrieken en bedrijven?
Het genoemde aantal van 500 arbeidsplaatsen geldt enkel voor DuPont. Momenteel opereren Dow en DuPont als aparte bedrijven onder de holding DowDuPont. In totaal werken er circa 3.300 medewerkers.
DuPont heeft diverse vestigingen in Nederland met in totaal 500 medewerkers, waarvan 300 in Dordrecht, 110 in Leiden en 30 in Wageningen, 30 in Landgraaf en 30 in Zaandam.
Dow Benelux heeft twee vestigingen in Nederland. Met 2.700 medewerkers is de vestiging in Terneuzen het grootst (1.650 in operations, 150 in R&D en 900 bij het servicecentrum dat technische dienstverlening biedt). Momenteel loopt een wervingscampagne voor 300 extra medewerkers voor het servicecentrum. Daarnaast heeft Dow een productielocatie in Delfzijl met 50 medewerkers. De verwachting is dat in 2020 meer dan 3.000 mensen bij Dow werkzaam zullen zijn.
Welke investeringen en desinvesteringen is deze chemiereus van plan te doen of zijn bij u bekend? Wat betekent dit eventueel voor Nederland? Hoe kan Nederland haar vestigingsklimaat dusdanig aantrekkelijk houden dat verlies van banen en (nieuwe) investeringen vermeden kan worden? Wat is daarvoor nodig?
Dow Chemicals geeft momenteel uitvoering aan een investeringspakket voor de periode 2016–2019 met een totale omvang van circa 500 miljoen euro in Nederland. Ook DuPont investeert jaarlijks tientallen miljoenen in de verbetering van productieprocessen, in R&D-activiteiten en in de vermindering van energie- en grondstoffengebruik.
Afgelopen zomer zijn de chemiebedrijven Dow en DuPont gefuseerd, met de bedoeling het fusiebedrijf op een later moment te splitsen in drie verschillende onderdelen. Dergelijke bedrijfseconomische keuzes zijn aan het bedrijf zelf.
Ongeacht het vestigingsklimaat zullen bedrijven, zeker kapitaalintensieve bedrijven van deze omvang, zoeken naar synergievoordelen. Mogelijke investeringen of desinvesteringen in Nederland als gevolg van deze plannen zijn nog niet bekend.
Als Minister van Economische Zaken en Klimaat beschouw ik het als mijn rol om, in samenwerking met het volledige kabinet, te zorgen dat Nederland een aantrekkelijk investerings- en vestigingsklimaat heeft. Een breed palet aan factoren bepaalt het vestigingsklimaat. Welke factoren precies van belang zijn voor specifieke investeringen, en in welke mate, verschilt per bedrijf, per sector en per activiteit. Ook beschouw ik het als mijn rol om de voordelen van het Nederlandse vestigingsklimaat onder de aandacht te brengen bij bedrijven die hier willen investeren of herinvesteren.
Als Minister van Economische Zaken en Klimaat ben ik verantwoordelijk voor de verduurzaming van de industrie. Ik richt me op een vestigingsklimaat dat niet alleen bijdraagt aan de werkgelegenheid, maar ook aan de verduurzaming van de Nederlandse economie. Om onze klimaatdoelen te halen, is het belangrijk dat bedrijven de investeringen doen die bijdragen aan de daling van de CO2-uitstoot, op zo’n manier dat Nederland koploper kan worden, de industrie haar bijdrage levert aan de 49% CO2-emissiereductie in 2030 en klimaatneutraal is in 2050.
Welke bijdrage levert dit bedrijf zowel direct als indirect in banen en toegevoegde waarde nu voor de Nederlandse economie?
Voor directe werkgelegenheid zie vraag 2.
Op reguliere basis huren Dow en DuPont extra mankracht in. Doorgaans gaat het om circa 1000 contractorbanen onder supervisie van Dow en circa 150 onder supervisie van DuPont. Verder worden op diverse locaties onderaannemers ingehuurd: doorgaans circa 500 bij Dow en circa 150 bij DuPont. Deze aantallen lopen overigens flink op tijdens bijvoorbeeld grootschalig onderhoud.
Dow schat de indirecte werkgelegenheid van het bedrijf op tussen de 8000 en 11000, DuPont schat de indirecte werkgelegenheid op 500, met name in de regio Dordrecht. Voor Dow Terneuzen geldt dat het een belangrijke technische dienstverlener voor andere bedrijven in de regio.
Precieze cijfers over de toegevoegde waarde van de holding DowDuPont zijn niet beschikbaar. Voor Dow geldt dat circa 5% van de wereldwijde omzet van Dow in Terneuzen gegenereerd wordt ($ 48 miljard in 2016).
Welke rol kan een bedrijf als deze, met haar belangrijke fabrieken, spelen in de verdere verduurzaming van onze economie? Waarom zou het juist belangrijk zijn om te streven naar behoud en een solide toekomst voor betrokken medewerkers en locaties? Welke kansen en bedreigingen zijn er te benoemen?
De chemische industrie kan een belangrijke rol spelen in de verduurzaming van onze economie, bijvoorbeeld door het omzetten van duurzame energie in waterstof of door de ontwikkeling van nieuwe materialen. Een daling van de industriële CO2-uitstoot kan onder meer gerealiseerd worden door beter gebruik te maken van reststromen, zowel binnen een bedrijf als tussen bedrijven. Dow werkt aan verschillende projecten die daarop gericht zijn, waaronder één project met staalproducent ArcelorMittal in Gent. Dow Chemicals heeft een technologie ontwikkeld om koolmonoxidegas (CO) uit de hoogovens te gebruiken voor de productie van grondstoffen voor plastics. Er worden twee proeffabrieken gebouwd in Gent, waarvan de eerste eind 2018 moet draaien. In 2022 wordt besloten of het businessplan economisch levensvatbaar is.
De industriële CO2-uitstoot is sterk geconcentreerd bij een beperkt aantal bedrijven, waaronder DowDuPont, in vijf industriële clusters. Deze sterke mate van concentratie biedt de mogelijkheid om op kosteneffectieve en gerichte wijze CO2-reductie te realiseren. Als we daarmee het innovatief vermogen van ons bedrijfsleven aanspreken, kan dat tot slimme oplossingen leiden. Op die manier kunnen verduurzaming en verdienvermogen hand in hand gaan.
Een bedreiging schuilt in de sterke internationale concurrentie waarmee de chemische industrie geconfronteerd wordt. Te strenge maatregelen op nationaal niveau hebben geen of slechts beperkt effect op de mondiale uitstoot, maar raken wel aan onze werkgelegenheid en ons BBP. Met andere woorden: we leveren banen en geld in, zonder dat we dichter bij onze klimaatambities komen. Mede om die reden zet ik in op een Europees reductiedoel van 55% voor 2030.
Het rekruteren van arbeidsgehandicapten voor sekswerk |
|
Jasper van Dijk , Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de Kamervragen die zijn ingediend over de website www.werkenmetwajong.nl waar Wajongers gerekruteerd worden voor sekswerk?1
Ja.
Waarom zijn deze vragen nooit beantwoord?
Ik ben van mening dat een kwetsbare groep mensen zoals wajongers niet zouden moeten worden blootgesteld aan deze maatschappelijk omstreden werkzaamheden. Mijn ambtsvoorganger heeft in overleg met de vragenstellers besloten de Kamervragen niet te beantwoorden. Beantwoorden van de Kamervragen zou onwenselijk extra aandacht kunnen geven aan de website www.werkenmetwajong.nl. Deze voormalige leden van de Tweede Kamer hebben de vragen echter nooit formeel ingetrokken.
Wilt u de gestelde vragen alsnog beantwoorden?
Ja, zie in het vervolg van deze brief de (niet eerder verzonden) antwoorden op de Kamervragen uit 2016.
Constaterende dat onder Wajongers zich onder andere mensen met psychiatrische problemen, beperkte verstandelijke vermogens en autisme bevinden, onderschrijft u dat het verwerpelijk is om de financiële schaarste van deze kwetsbare doelgroep te gebruiken om ze te rekruteren voor de seksindustrie?
Zie antwoord 4, 5 en 6 op de Kamervragen uit 2016 (hieronder).
Welke mogelijkheden ziet u om misbruik van verstandelijk beperkte mensen of mensen met psychiatrische problemen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke actie is er sinds 9 juni 2016 genomen om misbruik van Wajongers door www.werkenmetwajong.nl te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er klachten ingediend over www.werkenmetwajong.nl?
Ik ben in 2016 door het «Meldpunt Kinderporno op Internet» geïnformeerd over het bestaan van deze website. Ik heb geen kennis van ingediende klachten tegen de betreffende website. Mensen met klachten over de website werkenmetwajong.nl kunnen contact opnemen met UWV om, aan de hand van de inhoud van de klacht, samen vast te stellen waar deze het beste kan worden ingediend. Daarnaast kunnen mensen zich ook wenden tot particuliere initiatieven zoals www.klachtenkompas.nl of www.klacht.nl.
Waar kunnen mensen met klachten over www.werkenmetwajong.nl zich melden?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Bijstandsproef is nep experiment’ |
|
René Peters (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bijstandsproef is nepexperiment»?1
Bent u bekend met het feit dat Amsterdam 40.000 bijstandsgerechtigden vanaf februari 200 euro per maand laat bijverdienen?
Klopt het bericht dat Amsterdam niet is toegelaten tot het landelijke experiment rondom de regelluwe bijstand en dus op eigen houtje, zonder rugdekking van Den Haag, de regels rondom de bijstand aan het aanpassen is?
Klopt het beeld dat Amsterdam een conflict heeft met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid omdat men weigert een deel van de Bijstandswet, te weten de tegenprestatie, uit te voeren? Zo Ja, kunt u toelichten wat de aard van het conflict is?
Hoe gaat u zorgen dat regels die overal in het land gelden ook in Amsterdam worden nageleefd?
Het gemak waarmee men als belastingconsulent aangemerkt kan worden |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending «Zijn websites voor het aanvragen van toeslagen te vertrouwen? «van Kassa van 21 oktober 2017?
Ja.
Klopt het dat voor het aanvragen van een belastingconsulentennummer (beconnummer) bij de Belastingdienst slechts een inschrijving bij de Kamer van Koophandel benodigd is?
Om het beconnummer te kunnen aanvragen moet de aanvrager ondernemer voor de BTW zijn en moet deze als belastingconsulent of administratiekantoor ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel. Een beconnummer is een registratienummer dat een belastingconsulent of administratiekantoor bij de Belastingdienst kan aanvragen. Daarmee staat deze bij de Belastingdienst geregistreerd als belastingconsulent of administratiekantoor. Het beconnummer zegt inderdaad niets over de betrouwbaarheid of deskundigheid van een belastingconsulent of administratiekantoor.
Klopt het dat het hebben van een beconnummer niets zegt over de betrouwbaarheid of deskundigheid van een belastingconsulent?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kan een belastingconsulent met een beconnummer doen?
Met alleen een Beconnummer kan een belastingconsulent zichzelf inschrijven voor de Intermediairdagen en heeft de consulent toegang tot het Forum Fiscaal Dienstverleners. Voor overige vragen, aangiftes, aanvragen en uitvraag van gegevens dient de belastingconsulent, afhankelijk van de handeling in het bezit te zijn van aanvullende gegevens van de belastingplichtige, certificaten en/of machtigingen.
Er wordt gebruik gemaakt van een actieve machtigingsregistratie wanneer de Belastingdienst informatie verstrekt aan een belastingconsulent over een belastingplichtige. Dit geldt voor Serviceberichten Aanslag en Servicebericht Toeslag en de vooraf ingevulde aangifte. De belastingconsulent moet dan eerst een machtiging registreren bij het machtigingsregister in Digipoort. Dit is de infrastructuur voor zogenoemd machine-machineverkeer waar intermediairs gebruik van maken voor de zaken die zijn bij de Belastingdienst doen voor hun cliënten. De klant krijgt een brief toegestuurd waarin wordt gemeld dat op zijn naam een machtiging is geregistreerd door de intermediair. Indien hij het daarmee niet eens is, kan hij de machtiging ongedaan laten maken.
Voor het doen van belastingaangifte en het aanvragen van Toeslagen (waarbij de belastingconsulent gegevens aan de Belastingdienst stuurt) is geen machtiging nodig. Misbruik wordt voorkomen doordat er alleen wordt uitbetaald op een rekeningnummer dat op naam staat van diegene voor wie de toeslag of belastingteruggaaf bestemd is.
Is het voor een belastingconsulent met een beconnummer mogelijk om belastingaangiften te doen en toeslagen aan te vragen zonder dat daarvoor een machtiging of het inloggen bij DigiD nodig is? Zo ja, wat vindt u hiervan? Op welke wijze wordt ervoor gezorgd dat hier geen misbruik van wordt gemaakt?
Zie antwoord vraag 4.
Welke regels gelden er voor gegevensbeheer bij belastingconsulenten? Welke gegevens van cliënten mogen zij bewaren en hoe dienen zij deze te beveiligen? Waar mogen deze gegevens voor gebruikt worden? Is het toegestaan om deze gegevens door te verkopen aan derden?
Belastingconsulenten zijn gebonden aan de geheimhoudingsplicht op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Dat betekent dat zij gegevens van hun cliënten nooit verder bekend mogen maken dan voor de uitvoering van de belastingwetgeving. Voor Toeslagen is ten aanzien van de geheimhoudingsplicht artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
De wetgeving inzake bescherming van persoonsgegevens bevat verplichtingen ten aanzien van het bewaren en beveiligen van gegevens. Concrete normen voor bewaren en beveiligen van gegevens bevat de wetgeving niet; de bewaartermijnen en beveiligingsmaatregelen moeten worden afgestemd op de aard van de gegevens en het doel waar ze voor worden gebruikt. Wel zijn er concrete bewaartermijnen in andere wetten waar belastingconsulenten zich aan moeten houden, bijvoorbeeld op grond van belastingwetgeving. Is de bewaartermijn van persoonsgegevens verstreken of zijn de gegevens niet meer noodzakelijk voor de uit te voeren werkzaamheden, dan moeten de gegevens vernietigd worden.
Bij het verwerken van persoonsgegevens moeten belastingconsulenten zich houden aan de regels van de Wet bescherming persoonsgegevens (vanaf 25 mei 2018 de Algemene verordening gegevensbescherming van de EU). Dat betekent dat het verwerken van die gegevens moet zijn gebaseerd op uitdrukkelijke toestemming van de cliënt of op een overeenkomst tussen de belastingconsulent en zijn cliënt. Belastingconsulenten mogen deze persoonsgegevens alleen gebruiken indien dat noodzakelijk is voor de diensten die zij leveren aan hun cliënten.
Verkopen van belasting- en toeslaggegevens van cliënten is niet toegestaan.
Deelt u de mening dat een beconnummer voor mensen het gevoel kan geven dat er een goedkeuring is van de Belastingdienst, omdat de Belastingdienst het beconnummer verstrekt?
Nee, het beconnummer is slechts een registratienummer voor belastingconsulenten en administratiekantoren om namens hun cliënten de in antwoorden op vragen 4 en 5 genoemde zaken te kunnen regelen met de Belastingdienst. Om verwarring te voorkomen worden de tekst op de website van de Belastingdienst en de brief waarmee het beconnummer wordt verstrekt op dit punt verduidelijkt.
Deelt u de mening dat in ieder geval een minimumniveau van kwaliteit en betrouwbaarheid aan een belastingconsulent aannemelijk moet zijn voordat een beconnummer verstrekt wordt?
Zoals eerder aangegeven is het beconnummer slechts een registratienummer. Het is niet bedoeld als kwaliteitskeurmerk en het ligt ook niet op de weg van de Belastingdienst om kwaliteitskeurmerken te verstrekken.
Bent u bereid een Verklaring Omtrent het Gedrag te vereisen alvorens een beconnummer te verstrekken?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid van belastingconsulenten te vereisen dat zij aannemelijk maken een mate van deskundigheid te bezitten die nodig is voor de door die consulent uit te voeren werkzaamheden alvorens een beconnummer te verstrekken?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid op te (laten) treden tegen websites die teveel lijken op overheidswebsites en mensen geld uit de zak kloppen zonder dat daar adequate dienstverlening tegenover staat?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op Kamervragen van het lid Nijboer1 over dit onderwerp wordt actie ondernomen richting commerciële websites als zij teveel lijken op overheidswebsites. Dit begint met een waarschuwingsbrief en een sommatie de webpagina aan te passen en aangepast te houden. De ervaring leert dat hier doorgaans gehoor aan wordt gegeven. Indien een dienstverlener geen gehoor geeft aan het verzoek zijn webpagina aan te passen, dan kunnen juridische stappen ondernomen worden.
Het aanpakken van teveelverdieners in de zorg |
|
Lilian Marijnissen |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe denkt u als nieuwe Minister voor Medische zorg de één op de vijf teveelverdieners in de zorg geloofwaardig aan te pakken, terwijl u zelf in uw publieke functies afgelopen jaar bij het Uitkeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) er geen moeite mee had om ruim 2,5 ton te ontvangen, wat veel meer is dan de inkomensnorm die de Wet Normering Topinkomens tot doel heeft?1
Blijkbaar is er sprake van een misverstand. UWV voldoet aan de Wet normering topinkomens. Zie hiervoor het antwoord op Kamervragen van Minister Asscher van SZW d.d. 25 mei 2016. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2624). De Wet normering topinkomens geldt in Nederland voor iedereen en een ieder dient zich hier ook aan te houden. Daar waar sprake is van een (vermoeden van een) overtreding van de Wet normering topinkomens in de zorg treedt het CIBG op als onafhankelijk toezichthouder.
Het mogelijke baanverlies bij Tata |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in het Algemeen Dagblad «Directie Tata Steel bezorgd om fusie»?1
Ja.
Deelt u de ernstige zorgen van de directie en de bonden over de banen en de zelfstandigheid van het voormalige Hoogovens? Zo ja, hoe kijkt u terug op uw oorspronkelijke juichtweet over de mogelijke fusie van Tata Steel met ThyssenKrupp gegeven het mogelijke baanverlies?2 Zo nee, waarom deelt u deze zorgen niet?
Vanwege de structurele overcapaciteit van de staalindustrie op mondiale schaal, vindt binnen de staalindustrie een consolidatieslag plaats. In dat kader vonden er reeds enige tijd gesprekken plaats tussen Tata Group en Thyssenkrupp waarbij ook de positie van Tata Steel Nederland in het geding was.
Om ervoor te zorgen dat deze belangrijke werkgever en industrie voor Nederland behouden blijft ondersteunde het vorige kabinet de inspanningen van Tata Steel Nederland om bij een eventuele fusie of joint venture een sterke positie voor IJmuiden te bedingen. Daarbij is een bidbook overhandigd dat de NFIA opstelde waarin voordelen zijn verwoord van vestiging van het hoofdkantoor in Nederland. De beslissing het hoofdkantoor van de joint venture in de regio Amsterdam te vestigen en de Research & Development-activiteiten in IJmuiden te behouden was belangrijk en positief nieuws voor Nederland en een bevestiging van de kwaliteit van ons vestigingsklimaat.
Het nieuwe bedrijf dat uit de joint venture ontstaat, moet de mondiale concurrentie beter aankunnen met een innovatieve, kwalitatief hoogwaardige, efficiënte en duurzame productie van staal.
De verdere stappen in de vorming van de joint venture worden de komende maanden gezet. Het is daarbij zaak goed de belangen van de Nederlandse vestiging te benadrukken. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat houdt daarbij nauw contact met de directie van Tata Steel Nederland en ik zal waar nodig de Nederlandse belangen onder de aandacht brengen van de directie van Tata Group.
Wat is uw inschatting van de werkgelegenheidseffecten van deze fusie?
In recente berichtgeving in de media op basis van uitlatingen door de ondernemingsraad van Tata Steel Nederland wordt aangegeven dat door de samenvoeging mogelijk meer banen verdwijnen dan de circa 4.000 banen die eerder werden genoemd, waarbij de aantallen gelijk verdeeld zouden worden over Thyssenkrupp en Tata Steel Europe (Nederland en het VK). Na de aankondiging van de vorming van een joint venture is dit proces in een volgende fase beland.
In deze fase moeten veel vragen en onduidelijkheden worden opgehelderd en beslissingen worden genomen. De gevolgen die dit precies kan hebben voor de Nederlandse werkgelegenheid zullen de komende tijd duidelijk worden. Ik kan op basis van de nu beschikbare informatie geen verdere inschattingen doen.
Van belang in dit verband is het werkgelegenheidspact dat vakbonden en de directie van Tata Steel Nederland hebben afgesloten, en dat nog loopt tot 2021. De directie van Tata Steel Nederland heeft zich daarin verplicht zich maximaal in te spannen om gedwongen ontslagen te voorkomen.
Deelt u de mening dat de zelfstandigheid en banen bij Tata Steel essentieel zijn bij het beoordelen van de wenselijkheid van deze fusie?
De komende maanden onderhandelen Tata Group en Thyssenkrupp over de nadere uitwerking van de joint venture. Daarbij is het voor de werkgelegenheid op de langere termijn en voor de positionering binnen het nieuwe bedrijf van belang om voldoende investeringsmogelijkheden te behouden voor de vestiging in Nederland.
Deelt u de mening dat deze fusie niet door moet gaan als deze gepaard gaat met gedwongen ontslagen? Wat gaat u doen om betrokken werknemers meer zekerheid te geven over hun toekomst? Wat voor instrumenten heeft de overheid om de continuïteit van het Nederlandse bedrijf en de werkgelegenheid te beschermen? Bent u bereid om actief de belangen van Tata Steel te behartigen en zo nodig alles te doen om een fusie te blokkeren?
Tata Steel Nederland is van groot belang voor de Nederlandse industrie en de economie van de regio IJmond in het bijzonder. Tata Steel Nederland heeft bij de eerste aankondiging van de voorgenomen joint venture – waarbij werd aangekondigd dat in totaal 4.000 banen bij Thyssenkrupp en Tata Steel zouden verdwijnen – aangegeven dat er naar verwachting geen sprake zal zijn van gedwongen ontslagen en dat een verlies van werkgelegenheid grotendeels opgevangen kan worden door natuurlijk verloop. Dit past ook bij de afspraken in het werkgelegenheidspact dat loopt tot 2021 en waarin de directie van Tata Steel Nederland zich verplicht zich maximaal in te spannen om gedwongen ontslagen te voorkomen.
Zoals aangegeven in mijn antwoord onder vraag 2 zal het kabinet zeer nauw de ontwikkelingen volgen. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat houdt daarbij intensief contact met de directie van Tata Steel Nederland. De fusie verbieden is niet aan de orde, maar ik zal waar nodig de Nederlandse belangen onder de aandacht brengen van de directie van Tata Group.
Het behalen van de huidige doelstellingen binnen het Bangladesh Veiligheidsakkoord en de verlenging van het akkoord |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht van de Schone Kleren Campagne dat nog niet alle Nederlandse kledingmerken het nieuwe Bangladesh Veiligheidsakkoord hebben ondertekend?1
Ja.
Bent u bereid om bij de Nederlandse ondertekenaars van het huidige Bangladesh Veiligheidsakkoord aan te dringen op het uiterlijk in mei 2018 behalen van de doelstellingen?
Op dit moment is de doelstelling van het Veiligheidsakkoord voor 80 procent gerealiseerd. Het akkoord is ondertekend door ruim 200 internationale modemerken. In de veronderstelling dat Nederlandse bedrijven onder het huidige Veiligheidsakkoord niet afwijken van het gemiddelde zullen 90 tot 95 procent van de benodigde verbeteringen in mei 2018 zijn gerealiseerd.
Ik dring via het Convenant voor Kleding en Textiel aan op deelname aan en uitvoering van de doelstellingen van het Veiligheidsakkoord.
Hoeveel Nederlandse kledingmerken produceren in Bangladesh of importeren in Bangladesh geproduceerde kleding?
Het exacte aantal Nederlandse kledingmerken dat kleding importeert vanuit Bangladesh is niet bekend. Naar schatting 20 procent van de kleding op de Nederlandse markt komt uit Bangladesh.
Is aansluiting bij het Bangladesh Veiligheidsakkoord een vereiste voor ondertekenaars van het Convenant Duurzame Kleding en Textiel die in Bangladesh produceren? Zo nee, waarom niet?
Aansluiting bij het Bangladesh Veiligheidsakkoord is geen voorwaarde voor deelname aan het Convenant. Wel krijgen alle bedrijven die deelnemen aan het Convenant en waarvoor kleding in Bangladesh wordt gemaakt het advies deel te nemen aan zowel het huidige als het nieuwe Veiligheidsakkoord.
De keuze om niet bij te dragen aan het huidige Veiligheidsakkoord kan in bepaalde situaties worden gebillijkt, bijvoorbeeld als een fabriek in Bangladesh al onder het Veiligheidsakkoord valt en het Nederlandse bedrijf aantoonbaar meer impact kan maken bij andere verbeteringen in hun keten.
Bent u bekend met de verlenging van het Bangladesh Veiligheidsakkoord dat in mei 2018 in werking zal treden na de deadline van het huidige akkoord? Deelt u de mening dat het van groot belang is dat alle Nederlandse kledingmerken die in Bangladesh produceren dit verlengde akkoord ondertekenen? Welke actie onderneemt u om bedrijven aan te sporen het verlengde akkoord te ondertekenen?
Ja. Het kabinet onderschrijft het belang van ondertekening van het nieuwe Bangladesh Veiligheidsakkoord. De belangrijkste reden is dat de nationale overheid nog niet klaar is om de taak van het Bangladesh Veiligheidsakkoord op een geloofwaardige manier over te nemen. Daarvoor ontbreekt momenteel nog teveel aan expertise, capaciteit en onafhankelijke toezicht. Nederland steunt daarom ook via de International Labour Organization (ILO) de versterking van de capaciteit van de arbeidsinspectie van Bangladesh.
Als deelnemer aan het Convenant voor Kleding en Textiel draagt het kabinet steun voor ondertekening uit. Het kabinet zet zich samen met de andere deelnemers in voor het vergroten van de dekkingsgraad van het Convenant, zodat in 2018 minimaal 50% van de Nederlandse markt onder het Convenant valt. Onder de nieuwe ondertekenaars van het Convenant zullen naar verwachting bedrijven zijn die inkopen in Bangladesh en die dan het dringende advies zullen krijgen het nieuwe Bangladesh Veiligheidsakkoord te ondertekenen.
Het bericht ‘Amsterdamse werkgevers halen neus op voor mbo’ers’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Amsterdamse werkgevers halen neus op voor mbo’ers»?1
Ja.
Wat vindt ervan dat in de regio Amsterdam werkgevers dusdanige hoge eisen stellen aan personeel dat mensen met mbo-3 niveau moeilijk of niet aan het werk komen in functies die normaal gesproken passend zouden moeten zijn voor dit opleidingsniveau?
Het UWV rapport2 waarop het bericht in het Parool is gebaseerd schetst een positief beeld van de ontwikkeling van de arbeidsmarkt in de regio Amsterdam. Net als in de rest van het land daalt de werkloosheid en wordt het voor werkzoekenden steeds makkelijker om werk te vinden. Het UWV stelt op basis van kwalitatief onderzoek door Bureau Blaauwberg3 eveneens dat de eisen van werkgevers wat betreft kwalificatieniveau in de regio Amsterdam hoger liggen dan in de rest van het land. Het UWV geeft hierbij geen cijfermatige onderbouwing, waardoor er geen indicatie voorhanden is van de omvang van dit verschil. Uit een reactie4 van twee vertegenwoordigers van het bedrijfsleven blijkt daarnaast dat het beeld van hogere kwalificatie-eisen niet door iedereen gedeeld wordt.
In algemene zin hebben werkgevers het beste zicht op de vereisten die nodig zijn om het gevraagde werk te kunnen doen. Juist daarom zijn werkgevers nauw betrokken bij de vormgeving van het mbo-onderwijs. Met de recent ingevoerde aanpassingen van de kwalificatiestructuur in het mbo, en specifiek de introductie van keuzedelen, is er voor onderwijsinstellingen meer ruimte om sneller in te spelen op veranderingen in beroepen. Bedrijven en onderwijsinstellingen kunnen samen keuzedelen ontwikkelen die aansluiten bij de behoeften binnen de regio. Daarnaast worden met het regionaal investeringsfonds kansrijke samenwerkingsverbanden tussen regionale overheden, onderwijsinstellingen en werkgevers financieel gestimuleerd. Desondanks kan verdringing van laagopgeleiden (mensen zonder startkwalificatie) of middelbaar opgeleiden door personen met een hoger opleidingsniveau in het licht van de huidige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt een rol spelen. Deze ontwikkelingen worden nauwlettend gevolgd. Het UWV heeft aangegeven samen met werkgevers nader te verkennen of alle gevraagde functie-eisen echt noodzakelijk zijn. Dat is een goede ontwikkeling.
Hoe beoordeelt u het feit dat, ondanks de fors toenemende behoefte aan personeel op de Amsterdamse arbeidsmarkt, veel laagopgeleiden, 55-plussers en mensen met een arbeidsbeperking niet meeprofiteren?
Hoewel de arbeidsmarkt aantrekt, zijn er groepen die nog onvoldoende profiteren van het economisch herstel. Daarom blijft het kabinet inzetten op het ondersteunen van kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt. Het kabinet verbetert deze ondersteuning met de nog lopende sectorplannen en de maatregelen uit de Kamerbrief Doorstart naar nieuw werk.5 Daarnaast blijft het kabinet met het programma Matchen op Werk6 inzetten op het versterken van de ondersteuning aan werkzoekenden in de arbeidsmarktregio’s. Het verbeteren van de werkgeversdienstverlening is daarbij een belangrijk aandachtspunt. Via de arbeidsmarktregio’s wordt er over de grenzen van gemeenten heen samengewerkt door UWV, gemeenten en werkgevers. Ook is de afgelopen jaren de inzet op omscholing versterkt middels de instelling van regionale leerwerkloketten, die werkzoekenden gratis advies over en ondersteuning bij leren en werken geven. Daarnaast zijn er de afgelopen kabinetsperiode verschillende omscholingsinitiatieven ingesteld, voortgekomen uit de sectorplannen. Voor mensen met een arbeidsbeperking wordt er middels de banenafspraak ingezet op een verhoogd perspectief op regulier werk. Daarnaast zijn er binnen de Participatiewet diverse instrumenten beschikbaar voor gemeenten om het aannemen van iemand met een arbeidsbeperking gemakkelijker en aantrekkelijker te maken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de no-risk polis, proefplaatsing, begeleiding door een jobcoach en loonkostensubsidie.
Deelt u de mening dat dit een onwenselijke en onredelijke ontwikkeling is, waarbij werkgevers geen recht doen aan de kwaliteiten van veel mbo’ers en daarin ook afbreuk doen aan het arbeidsperspectief dat een dergelijk mbo-diploma hoort te bieden?
Een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt is van essentieel belang. Die aansluiting komt tot stand in de regio: door betrokkenheid van werkgevers, docenten, schoolbesturen en vele andere actoren op lokaal niveau. Juist voor groepen die hierbij een steuntje in de rug nodig hebben is er vanuit de rijksoverheid ingezet op het faciliteren van een goede aansluiting: zo is vastgelegd dat mbo instellingen de plicht hebben om, bij het inrichten van hun opleidingsaanbod, goed te kijken naar het arbeidsmarktperspectief (macrodoelmatigheidsplicht), zijn er strengere eisen geïntroduceerd op het gebied van loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) en voorlichtingsmateriaal voor de studiekeuze, en zijn werkgevers op alle niveaus betrokken zijn bij de vormgeving van het mbo-onderwijs. Net als in de rest van het land zijn er in Amsterdam sectoren waar mbo geschoolden veel kansen hebben, en sectoren waar er juist veel concurrentie is. Een goed geïnformeerde studiekeuze houdt rekening met deze informatie. Onderwijsinstellingen zijn wettelijk verplicht om informatie te geven aan (aankomend) studenten over o.a. het perspectief op werk na het afronden van de opleiding. Ook de Stichting Beroepsonderwijs-Bedrijfsleven (SBB) heeft hierin een belangrijke rol, en verschaft informatie over de kans op werk na afstuderen en de beschikbaarheid van stages en leerbanen, onder andere via de website www.s-bb.nl/kans. Informatie wordt regionaal ingevuld. Daardoor is het goed mogelijk om rekening te houden met regionale verschillen op de arbeidsmarkt.
Zijn er meer regio’s waar het probleem van problematische aansluiting op de arbeidsmarkt dreigt door onredelijk hoge eisen of het bieden van te weinig kansen aan specifieke groepen werkzoekenden?
Door het aantrekken van de economie en arbeidsmarkt weten steeds meer (mbo-) gediplomeerden de weg naar de arbeidsmarkt te vinden. De werkloosheid onder mbo-gediplomeerden (bol en bbl) daalt landelijk sinds 2014. Na een piek in 2014 van 13 procent werkloosheid voor mbo-bol’ers, daalde de werkloosheid in 2016 verder door naar 7 procent. Voor mbo-bbl’ers lag de werkloosheid altijd al lager, maar ook hier is hetzelfde patroon van een piekwerkloosheid in 2014 van 6 procent naar een werkloosheid van 2 procent in 2016. Wel zijn er verschillen in de omvang en snelheid van de werkloosheidsdaling onder gediplomeerde schoolverlaters. Hoofdstuk 1 van het in 2017 door ROA gepubliceerde rapport Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2016geeft inzage in de regionale verschillen in de werkloosheid onder mbo-gediplomeerden. Deze leert dat het werkloosheidspercentage onder mbo-bol geslaagden in Flevoland het hoogst ligt, op 10%. Daarna volgen Groningen (9%) en Zuid-Holland (8%). Onder mbo-bbl afgestudeerden zijn de werkloosheidspercentages beduidend lager. Het hoogste werkloosheidspercentage heeft Groningen (5%). De publicatie vermeldt niets over (te) hoge eisen of het bieden van (te) weinig kansen als eventuele oorzaak voor deze cijfers. Ook uit andere bronnen hebben wij hier geen informatie over.
In hoeverre bestaat er volgens u een te groot verschil tussen datgene dat een mbo-leerling leert in de opleiding en hetgeen een werkgever vraagt bij functies die normaal wel aansluiting zouden moeten hebben op mbo-opleidingen?
Er bestaat volgens ons geen groot verschil tussen wat een mbo-leerling leert in de opleiding en wat er verwacht kan worden van een beginnend beroepsbeoefenaar binnen een bepaalde functie. Dit durven wij stellig te zeggen aangezien het mbo in Nederland wordt vormgegeven samen met de werkgevers. In het mbo werken onderwijs en bedrijfsleven nauw samen aan de totstandkoming van de beroepskwalificaties die de basis vormen voor opleidingen in het mbo. In deze beroepskwalificaties is vastgelegd waar een beginnend beroepsbeoefenaar aan moet voldoen om een goede start te maken op de arbeidsmarkt. Als er sprake zou zijn van een groot verschil tussen de vraag vanuit werkgevers en hetgeen een mbo-student leert in de opleiding dan kunnen werkgevers zelf het initiatief nemen om de beroepskwalificaties aan te passen.
De arbeidsmarkt verandert echter steeds sneller. We zullen er daarom voor moeten zorgen dat het mbo sneller in staat is om deze veranderingen een plek te geven. Met de kamerbrief »Een responsief mbo voor hoogwaardig vakmanschap» heeft de Minister van OCW haar visie uiteen gezet over de verdere ontwikkeling van het mbo om aan deze uitdagingen het hoofd te kunnen bieden.
Op welke wijze kunnen onderwijs en arbeidsmarkt dichter bij elkaar gebracht worden om ervoor te zorgen dat mbo’ers gewoon perspectief krijgen op het werk en het niveau waarvoor ze opgeleid zijn?
Voor het overgrote deel van de opleidingen is er voor de student een goed perspectief op werk. Het Nederlandse mbo, en in het bijzonder de relatie met het bedrijfsleven, werd recentelijk nog geroemd als goed voorbeeld door de OESO. Daar mogen we trots op zijn.
In de eerder genoemde kamerbrief »Een responsief mbo voor hoogwaardig vakmanschap» heeft de Minister van OCW voorstellen gedaan om er voor te zorgen dat de aansluiting op de arbeidsmarkt toekomstbestendig wordt gemaakt. De afgelopen jaren is vooral werk gemaakt van een hechtere samenwerking tussen overheid, werkgevers en onderwijsinstellingen. Daar waar deze partijen elkaar goed kunnen vinden, zijn zij beter in staat om snel in te spelen op nieuwe ontwikkelingen en maatschappelijke opgaven. Volgens ons is dit dan ook dé manier om de aansluiting nog verder te verbeteren.
Bent u bereid om hier actief over in gesprek te gaan met onderwijs en werkgevers in regio’s zoals Amsterdam waar dit probleem nu speelt? Bent u tevens bereid om samen te werken aan de verbetering van de aansluiting van onderwijs en arbeidsmarkt en het bieden van kansen aan groepen die geen aansluiting vinden op de regionale arbeidsmarkt?
Het reeds ingezette beleid op het gebied van aansluiting tussen onderwijs en de arbeidsmarkt biedt ons inziens een goede uitgangspositie, die regionale partijen voldoende ruimte geeft om gezamenlijk te zorgen voor een arbeidsmarktrelevant curriculum en nauwe betrokkenheid van werkgevers bij het mbo onderwijs.
Mogelijke blootstelling van werknemers aan asbest |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in de Telegraaf over de blootstelling van personeel van Afval Energie Bedrijf (AEB) aan asbest en het artikel over het met asbest besmette staalgrit bij het Dordtse bedrijf Eurogrit?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat een bedrijf als AEB niet op de hoogte is van eventueel asbestgevaar in het geleverde grit?
De grondstof voor straalgrit kan een van nature voorkomende delfstof in de grond zijn of het kan, in het kader van hergebruik, afkomstig zijn vanuit een andere bron (zoals afval). Het betreffende basismateriaal voor het straalgrit van Eurogrit/Sibelco betrof zogenoemde «slakken» die bestaan uit een aluminiumsilicaat dat een restproduct is afkomstig uit een kolencentrale in Oekraïne. Deze slakken worden door bedrijven soms hergebruikt, bijvoorbeeld als straalmiddel, nadat verontreinigingen met behulp van een zeef zijn verwijderd. Dergelijke producten behoren geen asbest te bevatten, dus de afnemers zouden mogen aannemen dat werken met grit, onder het nemen van de normale beschermende maatregelen, veilig is. Op 5 oktober informeerde Eurogrit de afnemers van het straalgrit, waaronder AEB, over de asbestverontreiniging.
Deelt u de mening dat er te weinig voorzorgsmaatregelen zijn genomen door Eurogrit, de leverancier van de het met asbest besmette grind, om te voorkomen dat 120 werknemers mogelijk blootgesteld zouden worden aan asbest?
Op dit moment is nog niet duidelijk of Eurogrit te weinig of voldoende voorzorgsmaatregelen heeft genomen. Op woensdag 4 oktober is uit de analyseresultaten gebleken dat het aangetroffen materiaal in het straalgrit asbest betreft. Eurogrit heeft na het ontdekken van het verdachte materiaal het productieproces stilgelegd. Op donderdag 5 oktober stuurt Eurogrit een e-mail en een brief naar haar afnemers over de asbestverontreiniging en roept hen op om maatregelen te treffen. De slakken die Eurogrit heeft geïmporteerd zijn afval. Hiervoor gelden specifieke regels en procedures. Er wordt op dit moment door de betrokken inspectiediensten nader onderzoek gedaan naar het handelen van Eurogrit.
Deelt u de mening dat het werken met deze gevaarlijke stoffen voorzorgsmaatregelen vergt en dat deze serieus genomen dienen te worden?
Ja, deze mening deel ik. De veiligheid en gezondheid van werknemers is een serieuze aangelegenheid. Niemand zou ziek moeten worden door het werk. Het uitgangspunt is dat werkgevers gezonde en veilige werkomstandigheden moeten bieden voor hun werknemers door risico’s te inventariseren en daarop doeltreffende maatregelen te nemen. Werkgevers zijn in het geval van een asbestverontreiniging verantwoordelijk voor het veilig opruimen en saneren van het asbest, conform de bestaande wetgeving.
Welke voorzorgsmaatregelen kunnen er getroffen worden om zo’n fout in de toekomst te voorkomen?
In Nederland bestaat wet- en regelgeving voor het werken met asbest en het op de markt brengen van gezonde en veilige producten. Zo stelt de arbeidsomstandighedenregelgeving regels aan werkgevers voor het werken met asbest en stelt de wet milieubeheer specifieke eisen aan de import en verwerking van afvalstoffen. De ILT ziet toe op de naleving van de wet milieubeheer. De import van een met asbest verontreinigd product is verboden in de Europese Unie. Importeurs moeten zich uiteraard bewust zijn van een mogelijke asbestverontreiniging en extra alert zijn als het gaat om import van buiten de Europese Unie. Hier wordt door de overheid op gecontroleerd maar dat is niet in alle gevallen mogelijk.
Nu blijkt dat het straalgrit door Eurogrit in Dordrecht geleverd is aan 140 afnemers, zoals Rijkswaterstaat, Shell, Mourik, Tatasteel, Venko en Bilfinger, en op vele plaatsen, in hoeverre zijn werknemers of omwonenden daar mogelijk blootgesteld aan asbestdeeltjes?
Mensen maken zich zorgen om hun gezondheid. Het doel is daarom om zo snel mogelijk duidelijkheid te krijgen over de situaties waarin het straalgrit is gebruikt en om de blootstellingrisico’s voor werknemer en omwonenden helder te krijgen. De Inspectie SZW heeft hiertoe een onderzoek uitgezet bij TNO, zie ook het antwoord op vragen 3 en 4 van de SP. Wanneer asbest wordt aangetroffen in de asbestinventarisatie die moet worden uitgevoerd, moeten bedrijven zich houden aan de wet- en regelgeving die ziet op de bescherming van de omgeving, de werknemers en op het veilig opruimen van de asbestverontreiniging. Wanneer de situatie het toelaat kunnen de getroffen bedrijven hun werkzaamheden hervatten. Voor een uniforme en gecentreerde informatievoorziening heeft de Inspectie SZW een informatiepunt ingericht op haar website waar bedrijven met vragen terecht kunnen voor antwoord en voor een aanpak van het straalgrit. Tevens vinden bedrijven en werknemers hier uitleg over de relevante wet- en regelgeving en zijn er Q&A’s geformuleerd die informatie geven over de ontstane situatie. Omwonenden kunnen voor algemene informatie over asbest terecht bij de GGD.
Hoe heeft asbest in de lading grondstoffen van Eurogrit – afkomstig uit de Oekraïne – kunnen zitten en waar is het misgegaan? Waarom staat wit asbest daar niet op de lijst van gevaarlijke stoffen en wat valt er te doen om herhaling of soortgelijke zaken te voorkomen?
Het onderzoek vanuit de ILT naar het asbesthoudende straalgrit is nog niet afgerond. Tot die tijd worden geen nadere uitspraken gedaan. Oekraïne onderneemt stappen om asbest te weren.
Wat kunt u zeggen van de stofwolken die omwonenden hebben gezien tijdens werkzaamheden bij de Willemsbrug in Rotterdam? In hoeverre bevatte deze mogelijk het witte asbest?
Vanuit de rijksoverheid loopt het eerder genoemde TNO onderzoek. De gemeente Rotterdam heeft zelf op haar website aangegeven dat uit de eerste uitkomsten van de metingen blijkt dat er in de stofwolken die vrijkwamen tijdens de werkzaamheden aan de Willemsbrug geen asbest zat.
Wanneer en hoe wordt de Kamer geïnformeerd over deze misstand?
Zodra de resultaten van het eerste gedeelte van het TNO onderzoek bekend zijn, wordt uw Kamer hierover middels brief geïnformeerd. Deze resultaten worden uiterlijk eind oktober verwacht.
Verdringing, werken zonder loon en de plaspas in Den Bosch |
|
Jasper van Dijk |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Den Bosch botviert de Participatiewet vooral op vluchtelingen»1, waaruit blijkt dat het werk-ontwikkelbedrijf Weener XL van de gemeente Den Bosch mensen op intimiderende wijze aan nutteloos werk zet en waarbij sprake is van concurrentievervalsing en verdringing van betaalde arbeid?
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel.
Het artikel van de Volkskrant is ontleend aan een zwartboek van de plaatselijke fractie van de Socialistische Partij (SP), dat op 26 september 2016 aan wethouder Van Olden van het college van burgemeester en wethouders van Den Bosch is aangeboden. Het college heeft in een brief van 28 september 2016 gereageerd op het zwartboek.
Ik heb voor de beantwoording van onderstaande vragen, daar waar het de situatie in Den Bosch betreft, navraag gedaan bij de gemeente Den Bosch. De beantwoording is gebaseerd op informatie van de gemeente. Voor de beantwoording van vragen over (individuele) gevalsbehandeling uit het zwartboek van september 2016 verwijs ik naar de beantwoording van het college van Den Bosch aan de fractie van de SP van Den Bosch (bijlage)2. Verder heb ik begrepen dat het college van burgemeester en wethouders van Den Bosch naar aanleiding van onderhavige Kamervragen zeer binnenkort de gemeenteraad nader zal informeren.
Heeft de gemeente Den Bosch een verdringingstoets uitgevoerd? Zo ja, wat is uw reactie hierop? Bent u bereid de uitkomst naar de Kamer te sturen? Gaat u hierover met de gemeente in gesprek?
De gemeente Den Bosch heeft op dit moment geen apart protocol «Verdringing». De gemeente geeft aan in de uitvoeringspraktijk wel alert te zijn op mogelijke verdringing en concurrentievervalsing. Weener XL bekijkt bij elke (potentiële) opdracht of er sprake kan zijn van verdringing. De gemeente doet dit ondermeer om te voldoen aan Artikel 7, lid 9 van de Participatiewet dat voorschrijft dat de concurrentieverhoudingen op de arbeidsmarkt niet mogen worden verstoord.
De uitgangspunten en wettelijke kaders zijn helder: verdringing van regulier werk op grond van oneerlijke concurrentie moet worden vermeden. In onder meer mijn eerdere brief van 19 juni 2015 (Kamerstuk 29 544, nr. 624) heb ik de kaders uiteen gezet. De gemeenteraad heeft hierin een controlerende taak.
Hoeveel mensen met een indicatie in het kader van de Wet Sociale Werkplaatsen (SW-indicatie) zijn ontslagen naar aanleiding van het nieuwe meetinstrument arbeidscapaciteit en waarom?
Er zijn volgens de gemeente Den Bosch geen mensen met een sw-indicatie ontslagen naar aanleiding van een meetinstrument arbeidscapaciteit.
Wat is uw reactie op beschuldigingen van concurrentievervalsing, zoals deze onder andere in het zwartboek naar voren komen («Ik had een succesvol klusbedrijf wat lekker liep, maar toen begon Weener XL een klusbedrijf dat goedkoper was dan mijn bedrijf. Ik verloor dus steeds meer opdrachten doordat Weener XL met gratis arbeidskrachten werkte.»)?2
Bent u bereid de mogelijke concurrentievervalsing door Weener XL en De Schoonmaakcoöperatie te onderzoeken?
Nee, het is geen taak van de Inspectie SZW om toezicht te houden op individuele gemeenten inzake concurrentievervalsing. De gemeenteraad heeft hier een controlerende taak.
Welke controles hebben vanuit het ministerie en de Inspectie SZW plaatsgevonden op verdringing en concurrentievervalsing?
Zie het antwoord op vraag 5: Het is geen taak van de Inspectie SZW om toezicht te houden op individuele gemeenten.
Klopt het dat de mensen die werken voor De Schoonmaakcoöperatie, niet volgens de schoonmaak CAO betaald krijgen? Zo ja, bent u bereid het ontduiken van CAO’s te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
De Schoonmaakcoöperatie draagt zorg voor de uitvoering van de publiekrechtelijke taak op het terrein van de arbeidsinschakeling van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Dit doet de coöperatie voor aan de coöperatie verbonden leden, waaronder Weener XL. De Schoonmaak coöperatie krijgt of kreeg geen opdrachten van derden en heeft geen werknemers in dienst. De Schoonmaakcoöperatie is dan ook geen onderneming waarin als hoofd- of nevenberoep schoonmaakwerk wordt verricht.
Hoeveel minder krijgen schoonmakers betaald die werken voor De Schoonmaakcoöperatie dan mensen die wel onder de schoonmaak CAO werken?
Zie antwoord op vraag 7.
Welke actie gaat u ondernemen op het ontduiken van de CAO door De Schoonmaakcoöperatie?
Zie antwoord op vraag 7.
De sociale partners houden toezicht op de naleving van de cao-voorwaarden. Op grond van artikel 10 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet avv) kunnen de sociale partners een verzoek bij de Inspectie SZW indienen ter ondersteuning van dit toezicht.
Welke kansen hebben bedrijven die zich wel aan de schoonmaak CAO houden om schoonmaakwerkzaamheden voor de gemeente uit te voeren?
Op grond van de Wet Markt en Overheid mogen gemeenten een aanbesteding voorbehouden aan hun sociale werkbedrijven. Dit is onderdeel van gemeentelijk beleid.
Worden de winsten van De Schoonmaakcoöperatie toegevoegd aan het eigen vermogen of vloeien deze terug naar de gemeentekas? Welk bedrag betrof dit in 2016?
De leden van een coöperatie bepalen of en welk deel van de winst wordt toegevoegd aan het algemeen vermogen.
Hoeveel mensen zijn in de jaren 2016 en 2017 te werk gesteld met behoud van uitkering door Weener XL? Betrof dit participatieplaatsen of Werkervaringsplaatsen? Welke begeleiding en onderricht kregen de bijstandsgerechtigden? Betrof het individuele leertrajecten?
In 2016 hebben 363 personen een werkervaringsplaats afgerond, in 2017 zijn dat t/m september 315 personen.
Begeleiding en leerdoelen worden in werkontwikkelplannen of trajectplannen vastgelegd en zijn altijd individueel. Deze plannen worden ondertekend door de inlener, de cliënt en de werkconsulent van Weener XL.
Hoeveel mensen zijn in 2016 en 2017 te werk gesteld met behoud van uitkering via De Schoonmaakcoöperatie? Betrof dit de participatieplaatsen of Werkervaringsplaatsen? Welke begeleiding en onderricht kregen de bijstandsgerechtigden? Betrof het individuele leertrajecten?
Bijstandsgerechtigden worden door Weener XL in eerste instantie geplaatst met behoud van uitkering om in een korte periode van maximaal 3, soms 4 of 5 maanden vast te stellen of het werk passend is en of plaatsing in een dienstverband met detachering haalbaar is.
In 2016 was er sprake van 98 personen met een proefplaatsing en 46 personen met een werkervaringsplaats.
In 2017 (t/m september) zijn dit 60 personen met een proefplaatsing en 10 personen met een werkervaringsplaats.
Hoeveel van de te werk gestelde mensen zijn na dit traject in vaste dienst genomen?
Op dit moment zijn volgens Weener XL 9 personen vanuit de gemeente Den Bosch in vaste dienst aangenomen. Daarnaast zijn er 60 personen in tijdelijke dienst werkzaam. Deze personen zijn nog geen twee jaar in dienst. Bij goed functioneren zal ook aan deze personen die met loonkostensubsidie werken een vast dienstverband worden aangeboden, wanneer ze nog niet naar een andere werkgever zijn uitgestroomd.
Wat is de gemiddelde duur dat bijstandsgerechtigden zonder loon werken via Weener XL respectievelijk De Schoonmaakcoöperatie?
Zie antwoord op vraag 13.
Wat vindt u ervan dat de meeste contracten voor twee jaar min een dag zijn, waarna mensen vaak in de Werkloosheidswet (WW) komen (die niet op het gemeentelijk budget rust) en daarna weer in de bijstand, waarna het traject weer opnieuw kan beginnen? Onderschrijft u dat deze vaak toegepaste carrousel van uitkeringsgerechtigden weliswaar een verlichting betekent voor het gemeentelijk budget, maar niet een weg naar boven betekent voor de uitkeringsgerechtigden?
Een inclusieve arbeidsmarkt wordt bereikt als zoveel mogelijk mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt een duurzame arbeidsrelatie krijgen bij een reguliere werkgever.
Gebleken is dat detachering vaak een goede wijze is waarop mensen in dienst kunnen komen bij reguliere werkgevers.
De gemeente is verantwoordelijk voor beleid en uitvoering van de Participatiewet en Wsw. De gemeente Den Bosch heeft beleid dat er op is gericht mensen die met loonkostensubsidie werken bij goed functioneren een contract voor onbepaalde tijd aan te bieden, om mensen zo zekerheid te bieden.
Wat vindt u van de klachten over de behandeling van mensen door Weener XL, zoals een denigrerende behandeling, het niet rekening houden met handicaps en nutteloze werkzaamheden, zoals genoemd in het artikel en in het Zwartboek van de SP Den Bosch?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de mensen in vuile en slecht geventileerde ruimtes moeten werken? Wat gaat u hiertegen ondernemen?
Ik deel uw mening, bij Weener XL is daar geen sprake van aldus de gemeente Den Bosch. Als leden van de gemeenteraad van Den Bosch hier voorbeelden van kennen, kunnen ze die voorleggen aan het college van burgemeester en wethouders.
Onderschrijft u dat werknemers altijd toegang moeten hebben tot sanitaire voorzieningen en dat een plaspassysteem nogal denigrerend is?
Ik onderschrijf met Weener XL dat werknemers altijd toegang moeten hebben tot sanitaire voorzieningen.
Heeft u in het artikel ook gelezen dat Fred Monsma, die zijn baan als verslaggever bij het Brabants Dagblad verloor, na 32 jaar in vaste dienst gedwongen werd om Weener XL kindersnoeppizza's voor fabrikant Look-O-Look te maken om «werkritme» op te doen? Onderschrijft u dat dit geen passend re-integratietraject is? Deelt u de mening dat het zogenaamd leren opdoen van werkritme niet misbruikt mag worden om bijstandsgerechtigden zonder loon commerciële werkzaamheden te laten doen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1.
Welke inspanningen doet Weener XL om vluchtelingen de Nederlandse taal te leren?
Weener XL geeft aan dat sprake is van re-integratietrajecten waarbij begeleiding naar werk door het aaneengeschakelde traject van taal, inburgering en uiteindelijk werk, parallel lopen. Weener XL geeft aan dit traject binnen de kaders van de Participatiewet uit te voeren.
Wat vindt u van het gegeven dat vluchtelingen niet worden geholpen Nederlands te leren omdat het draaien van productie centraal staat, met als voorbeeld de vluchteling die zelf een stageplek heeft geregeld bij een verzorgingshuis – waar ze wel Nederlands kan spreken- en hiermee moet stoppen van Weener XL? Wat vindt u van het feit dat vluchtelingen uitsluitend met andere vluchtelingen moeten werken waardoor niemand Nederlands leert?
Zie antwoord vraag 21.
Het bericht ‘Het UWV gaat slecht om met 35-minners’ |
|
Jasper van Dijk |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van De Monitor «Het UWV gaat slecht om met 35-minners» over mensen die voor niet meer dan 35% zijn afgekeurd?1
Ja.
Bent u van mening dat mensen die wel ziek zijn, maar niet meer dan 35% afgekeurd, recht hebben op begeleiding bij het zoeken naar een baan?
Mensen die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, kunnen op grond een eventuele andere uitkering (WW, bijstand) ondersteuning krijgen bij het zoeken naar een baan. Ook niet-uitkeringsgerechtigden hebben recht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling vanuit hun gemeente.
Bent u bereid het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) te verzoeken ook 35-minners adequate begeleiding aan te bieden bij het zoeken naar een baan?
Werknemers die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn verklaard en vervolgens een WW-uitkering ontvangen, krijgen begeleiding vanuit UWV bij het vinden van nieuw werk. De dienstverlening van UWV is gestoeld op een persoonlijke, gerichte aanpak voor wie dat nodig is. De dienstverlening kan bestaan uit bijvoorbeeld persoonlijke gesprekken, workshops, competentietests en netwerktrainingen. Ik ga UWV niet vragen aan alle 35-minners begeleiding aan te bieden. Eventueel nieuw beleid laat ik over aan een nieuw kabinet.
Wat gaat u doen om het percentage van 60% werkloosheid bij 35-minners te reduceren?
Vanuit de mogelijkheden die er zijn – bijvoorbeeld vanuit de WW – wordt reeds ingezet op dienstverlening op maat aan onder andere de 35-minners. Ook hebben 35-minners recht op een no-riskpolis, om werkgevers sneller over de streep te trekken iemand aan te nemen. Zoals ook in de vorige vraag aangegeven, ga ik geen nieuw beleid meer doorvoeren.
Heeft u een analyse waarom dit werkloosheidspercentage niet is gedaald?
Mogelijk speelt de economische crisis van de afgelopen jaren een rol en profiteert de groep 35-minners later bij een weer aantrekkende economie dan andere werknemers.
Bent u bereid de no-risk polis uit te breiden naar alle mensen die een bepaalde mate van arbeidsongeschiktheid of chronische ziekte hebben, dus ook de 35-minners?
Zie ook het antwoord op vraag 4. 35-minners zonder werkgever hebben reeds aanspraak op een no-riskpolis.
Op welke manier tellen 35-minners mee voor de banenafspraak?
Zij tellen niet mee voor de banenafspraak.
Kunt u een subverdeling geven van de tot nu toe behaalde resultaten van de banenafspraak? Hoeveel 35-minners kregen een baan dankzij de banenafspraak, hoeveel Wajongers en hoeveel WSW-ers?
Hieronder vindt u een onderverdeling naar subgroepen voor de tot nu toe behaalde resultaten van de banenafspraak, zoals deze ook is opgenomen in de brief over de resultaten van de twee-meting banenafspraak2. De tabel geeft een onderverdeling naar subgroepen voor de tot nu toe behaalde resultaten van de banenafspraak. De 35-minners uit de WIA zijn niet opgenomen in de tabel, omdat deze groep niet tot de doelgroep banenafspraak hoort.
Doelgroep Participatiewet
7.912
7.499
Wajong2
7.653
9.571
Wsw-wachtlijst3 en Wsw-indicatie4
– 996
– 939
Wsw-begeleid werk
– 129
12
Wiw/ID
– 2.668
– 3.488
Inleenverbanden
3.498
3.389
Wsw-detacheringen5
4.708
6.510
Op basis van 25,5 uur per week.
Onder het begrip «Wajong» in deze tabel vallen de groepen mensen uit de «oWajong», «Studieregeling nWajong», «Werkregeling nWajong» en «Wajong (o en nWajong) én Wsw begeleid werk».
Dit aantal is negatief omdat de Wsw-wachtlijst vanaf 1 januari 2015 niet meer bestaat. Vanaf de één-meting zijn deze mensen opgenomen in de categorie doelgroep Participatiewet.
De categorie Wsw-indicatie betreft mensen die na 1 januari 2015 hun baan zijn verloren en voorheen op de Wsw-wachtlijst terecht zouden zijn gekomen.
Onder Wsw-detacheringen vallen ook mensen waarvoor samenloop bestaat met Wajong en/of Wiw/ID.
Het aantal van 19.667 personen betreft het unieke aantal extra personen met een baan uit de doelgroep. De totalen in deze kolom tellen op tot 19.978 personen. Dit komt doordat er personen zijn die zowel werkzaam zijn bij een formele werkgever als werkzaam zijn op basis van een inleenverband/detachering. Voor het aantal extra personen met een baan uit de doelgroep, is deze dubbeling eruit gehaald.
Bent u bereid om in overleg met werkgevers en het UWV tot een effectieve aanpak te komen om mensen die voor niet meer dan 35% zijn afgekeurd, aan een baan te helpen?
Zoals eerder aangegeven, laat ik eventuele beleidswijzigingen over aan een volgend kabinet.
Het bericht dat maaltijdbezorger Deliveroo alle koeriers in loondienst gaat vervangen door (schijn)zelfstandigen |
|
Bart van Kent |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoe denkt u dat de bij antwoord 4 genoemde onderhandelingspositie van (schijn)zelfstandigen is ten opzichte van multinational Deliveroo?1
Ik heb geen inzicht in de feitelijke onderhandelingspositie van de fietskoeriers ten opzichte van Deliveroo en kan daarover dus geen uitspraken doen. Wel volg ik met interesse de initiatieven van koeriers om gezamenlijk voor zichzelf op te komen.
Hoe reëel acht u de kans dat het bij antwoord 4 genoemde kostenvoordeel van het vervangen van koeriers in loondienst door (schijn)zelfstandigen ten goede komt van de koeriers?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u, gelet op antwoord 3, in de veronderstelling dat dergelijke (schijn)constructies alleen bij Deliveroo plaatsvinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben niet bekend met de specifieke situatie bij Deliveroo of andere bedrijven. In algemene zin hebben schijnconstructies tot doel financieel voordeel te behalen door wet- en regelgeving te ontduiken. Schijnconstructies kunnen zich in theorie daarom overal voordoen. Om oneigenlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden te voorkomen heb ik reeds een aantal maatregelen genomen zoals de Wet aanpak schijnconstructies en de uitbreiding van de reikwijdte van het wettelijk minimumloon naar personen die werken op overeenkomsten van opdracht of een andere overeenkomst tegen beloning.
Bent u wel bereid in het algemeen een uitspraak te doen over bedrijven die werknemers dwingen (schijn)zelfstandige te worden en daarmee premies voor werknemersverzekeringen en pensioenen ontduiken?
In mijn antwoorden op de eerdere Kamervragen van het lid Van Kent over dit onderwerp heb ik reeds gemeld dat ik het in zijn algemeenheid een zorgelijke ontwikkeling vind als steeds meer werknemers worden vervangen door zelfstandigen wanneer deze zelfstandigen in een afhankelijke positie verkeren en zich gedwongen zien slechtere arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden te accepteren.
Gaat de Inspectie SZW, gelet op het voornemen van maaltijdbezorger Deliveroo, actief controleren of er sprake is van schijnzelfstandigheid? Wat is hierbij de rolverdeling tussen de Inspectie SZW en de vakbonden?
De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving, zoals de Arbeidsomstandighedenwet, de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml), de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en de Arbeidstijdenwet (Atw). Alleen als het toezicht op de arbeidswetgeving dat noodzakelijk maakt, doet de Inspectie onderzoek naar (schijn)zelfstandigheid. De Inspectie heeft een centraal meldpunt waar elke burger, werknemer, werkgever of instantie klachten en signalen kan melden over arbeidsomstandigheden, arbeidstijden, onderbetaling, illegale arbeid, arbeidsongevallen en andere vormen van regelovertreding. Misstanden en ernstige overtredingen worden met voorrang opgepakt. Over eventuele concrete onderzoeken van de Inspectie SZW doe ik geen mededelingen.
De sociale partners houden toezicht op de naleving van de cao-voorwaarden. Op grond van artikel 10 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet avv) kunnen de sociale partners een verzoek bij de Inspectie SZW indienen ter ondersteuning van dit toezicht.
Hoe staat u tegenover de eisen van de koeriers van Deliveroo die zich hebben verenigd in de Riders Union, te weten dat gestopt wordt met het vervangen van koeriers in loondienst door (schijn)zelfstandigen, dat er een cao wordt afgesloten, dat er een ondernemersraad komt en dat tijdelijke contracten worden omgezet in vast aanstellingen?2
Ik vind het positief als mensen voor zichzelf opkomen. Het initiatief tot het oprichten van een ondernemingsraad en de oprichting van een vakbond zijn daartoe geëigende middelen.
De verslechterde positie van promovendi |
|
Zihni Özdil (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de uitkomsten van de Monitor Arbeidsvoorwaarden Promovendi 2016 van het PNN?1
Ja. Vorig jaar hebben de leden Mei Li Vos en Kerstens (PvdA) mij naar aanleiding van de monitor 2015 soortgelijke vragen gesteld.
Herkent u de conclusie van de betreffende monitor, namelijk dat de arbeidsvoorwaarden van promovendi in Nederland zijn verslechterd de afgelopen jaren? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het beeld dat de arbeidsvoorwaarden van promovendi in Nederland zijn verslechterd, herken ik niet. De monitor waaraan u refereert betreft alleen de contractvorm en de aanstellingsduur. Andere arbeidsvoorwaarden worden daarin niet genoemd. De gegevens voor het onderzoek zijn afkomstig uit de vacatureteksten van Academic Transfer. Dit is de belangrijkste en grootste Nederlandse vacaturebank voor posities bij universiteiten, universitair medische centra en andere kennisinstellingen. Onduidelijk is of dit alle vacatures betreft. Ook valt op basis hiervan niets te zeggen over de afspraken die daadwerkelijk tussen een werknemer en een werkgever worden gemaakt.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat, zoals PNN concludeert, het percentage «dubieuze» aanstellingen (meestal contracten korter dan vier jaar, verplicht parttime en/of grote onderwijsbelasting) is toegenomen ten opzichte van 2015, van 10,1% naar 14,2%? Zo nee, waarom niet?
Universiteiten en hogescholen bieden arbeidsovereenkomsten of aanstellingen aan die in overeenstemming zijn met de wet en de universitaire collectieve arbeidsovereenkomst. Dat kan ook een dienstverband zijn van korter dan vier jaar of van minder dan 1 fte. Er is geen sprake van «dubieuze» contracten.
Uit navraag naar de praktijk is gebleken dat dienstverbanden die kleiner zijn dan 1 fte doorgaans in onderling overleg worden afgesloten tussen werkgever en werknemer. De dienstverbanden van drie jaar zijn over het algemeen een vervolg op een (tweejarige) research master of een masterthesis die de basis biedt voor een verdere promotie. Daarnaast zijn er promovendi die het promotietraject combineren met andere werkzaamheden.
Uit het rapport Promoveren werkt van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen2 blijkt overigens dat naast de gewone promotietrajecten behoefte bestaat aan andere vormen.
Ik ben van mening dat promotieonderzoek plaats moet vinden binnen de overeengekomen duur van het dienstverband. Het kan niet zo zijn dat met promovendi met een dienstverband een promotietraject wordt afgesproken dat alleen gerealiseerd kan worden met een forse tijdsinvestering van promovendi buiten de reguliere arbeidstijden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat, zoals PNN concludeert, ten opzichte van 2015 er geen duidelijke verbetering zichtbaar is in de arbeidsvoorwaarden van promovendi? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de conclusie van PNN niet. Zoals bij vraag twee aangegeven is geen sprake van arbeidsvoorwaarden, maar van contractduur en omvang van het dienstverband. Het aantal promovendi met een vierjarig contract is volgens de PNN ongeveer gelijk gebleven. De overige aantallen schommelen enigszins. Ik vind deze aantallen te klein om daar conclusies aan te verbinden. Ook de vergelijking tussen slechts twee jaar, 2015 en 2016, is te gering om daaruit conclusies te trekken.
Het stelt mij overigens gerust dat net als in 2015 ook in 2016 ongeveer 90% van de vacatureteksten uit Academic Transfer een contract met een duur van vier jaar met een voltijdsdienstverband betreft. Hoewel dit geen 100% is, is dit een stap in de goede richting waarbij ik hoop dat het percentage nog zal toenemen.
Bent u van mening dat de aanbevelingen die het PNN heeft gedaan ter verbetering van de arbeidsvoorwaarden van promovendi, zouden moeten worden uitgevoerd? Zo nee, kunt u per voorgestelde aanbeveling aangeven waarom niet?2
Ik ben het met het PNN eens dat werving, selectie en vacaturevervulling transparant moeten zijn. Medezeggenschap en het sociaal jaarverslag vervullen hierbij een belangrijke rol en op de sites van DUO en de VSNU zijn cijfers beschikbaar.
De norm moet zijn dat promotietrajecten van promovendi in dienst van een universiteit binnen de reguliere werktijd afgerond kunnen worden. Over het algemeen is dat binnen vier jaar. Ik vind in aanvulling daarop ook maatwerk van belang. Zie daarvoor mijn antwoord bij vraag drie. Dat kan betekenen dat er in wederzijds overleg voor een andere combinatie van contractduur en omvang van het dienstverband wordt gekozen.
Universiteiten zorgen overigens al voor een vermindering van het aantal flexibele dienstverbanden. In de cao 2015–2016 hebben de universiteiten met werknemersorganisaties afgesproken om bij voorkeur te kiezen voor dienstverbanden voor onbepaalde tijd en het percentage tijdelijke dienstverbanden van vier jaar en korter terug te brengen.
In mijn Talentbrief (Kamerstuk 31 288 nr. 569) van 11 januari 2017 aan de Tweede Kamer komt het belang van onderwijs uitgebreid aan de orde. Dit belang werd vaak onderbelicht vanwege de druk die rust op wetenschappelijk onderzoek. Daarom pleit ik in mijn Talentbrief voor volwaardige loopbaanperspectieven voor onderwijs. Ook de universiteiten zijn daar voorstander van. De onderwijstaak van een promovendus kan in dat licht niet ten koste gaan van het promotieonderzoek. Ik heb geen signalen dat daarvan sprake is.
Welke (aanvullende) maatregelen bent u bereid te nemen om de arbeidsomstandigheden van promovendi te verbeteren?
De arbeidsomstandigheden van promovendi worden geregeld in de CAO voor de universiteiten. Ik heb daarop geen rechtstreekse invloed. Wel heb ik in mijn Talentbrief van 11 januari 2017 aan de Tweede Kamer aangegeven dat ik het belangrijk vind dat cao partijen hebben afgesproken om het arbeidsmarktperspectief van onderzoekers met een tijdelijk dienstverband te verbeteren, zowel binnen als buiten de universiteit.
Bent u bereid met het PNN en de Vereniging van Universiteiten (VSNU) in overleg te treden hoe de verslechterde arbeidsomstandigheden verbeterd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven ben ik niet van mening dat sprake is van slechte of verslechterende arbeidsomstandigheden. Ik ben altijd bereid om met betrokkenen van gedachten te wisselen over de loopbaanperspectieven van promovendi.
Het beleidsplan 'Diversiteit & Inclusiviteit' |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u vn mening dat voor een gezonde en toekomstbestendige krijgsmacht zowel diversiteit als inclusiviteit een onlosmakelijk deel moet uitmaken van de identiteit van Defensie?
Ja.
Neemt u naast het beleidsplan «Diversiteit & Inclusiviteit»1 nog andere maatregelen naar aanleiding van het rapport «Grenzen aan de Eenheid» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP)2 om diversiteit en inclusiviteit te verankeren bij Defensie?
Nee. Het beleidsplan bevat alle maatregelen die worden genomen.
Wat zijn concreet uw doelstellingen met het beleidsplan «Diversiteit & Inclusiviteit»?
De doelstelling van dit beleidsplan is om een sociaal veilige arbeidsomgeving te bevorderen waarin mensen elkaar op een respectvolle manier kunnen aanspreken op elkaars gedrag. Daarnaast beoogt dit plan bij te dragen aan de «morele fitheid» van de organisatie waarbij integriteit centraal staat.
Uit het SCP-rapport blijkt dat specifiek beleid gericht op een of meer doelgroepen het risico van stigmatisering in zich draagt en daardoor minder effect heeft. Medewerkers willen niet als «doelgroep» worden gezien. Bovendien is er geen bewijs voor dat inclusiviteitsvraagstukken succesvol worden aangepakt met een doelgroepenbeleid. De effectiviteit van het beleid wordt gemeten aan de hand van het aantal meldingen en tussentijdse evaluaties. Aangezien zowel bij het defensiepersoneel als bij de doelgroepen het draagvlak voor (zichtbaar) voorkeursbeleid ontbreekt, moeten activiteiten die gerelateerd zijn aan diversiteit en inclusiviteit op een natuurlijke manier worden ingebed in bestaande processen. De kracht van bewustwording zit in de herhaling. Morele fitheid vergt doorlopend aandacht en voortdurend onderhoud op alle niveaus in de defensieorganisatie.
Binnen welk tijdsbestek denkt u uw doelstellingen van het beleidsplan «Diversiteit & Inclusiviteit» te behalen?
De activiteiten zijn reeds gestart en lopen door in de komende jaren. De uitvoering van het pakket aan activiteiten en interventies is een continu proces dat over vijf jaar zal worden geëvalueerd.
Heeft u kritieke prestatie-indicatoren (KPI’s) aangeduid waarmee kan worden nagegaan hoe diversiteit en inclusiviteit zich binnen de krijgsmacht verhoudt ten opzichte van uw doelstellingen?
Zie antwoord vraag 3.
In het beleidsplan «Diversiteit & Inclusiviteit» spreekt u van een pakket van activiteiten en interventies die de komende jaren worden uitgevoerd. Kunt u uiteenzetten wat met de komende jaren wordt bedoeld?
Zie antwoord vraag 4.
Om de diversiteit van de krijgsmacht te stimuleren en te behouden wilt u het Multicultureel Netwerk Defensie (MND) inzetten om jongeren te werven. Hoeveel jongeren wilt u via deze weg werven?
Ja, naast de inzet van het MND is er in alle wervingscampagnes aandacht voor de wens dat het personeelsbestand van Defensie een juiste afspiegeling moet zijn van de samenstelling van de maatschappij. Het MND is één van de actoren bij het werven van jongeren. Er is geen aparte doelstelling geformuleerd voor het aantal te werven jongeren door het MND.
Gaat u naast het inzetten van MND andere activiteiten of interventies uitvoeren om diversiteit binnen de krijgsmacht te stimuleren en te behouden?
Zie antwoord vraag 7.
Per wanneer wordt de casuïstiek binnen de opleidingen van Defensie toegespitst op diversiteit en inclusiviteit?
In 2020 zullen de diversiteits- en inclusiviteitsthema’s in alle opleidingen verwerkt zijn.
U wilt op grond van een nog af te ronden onderzoek van de Vrije Universiteit Amsterdam naar meldingsbereidheid bij organisaties bepalen welke interventies nodig zijn om de meldingsbereidheid van Defensiepersoneel omhoog te krijgen. Welke interventies gaat u tussentijds ondernemen om de meldingsbereidheid omhoog te krijgen bij Defensiepersoneel?
De Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) informeert medewerkers nu al via media, opleidingen en voorlichtingssessies over de wijze waarop meldingen kunnen worden gedaan. Ook zijn het afgelopen jaar diverse brochures beschikbaar gekomen en wordt de informatiekaart over ongewenst gedrag en het melden daarvan geactualiseerd.
De meldingsbereidheid hangt ook samen met de bedrijfscultuur. Rondom dit thema heeft de COID samen met het Expertisecentrum Leiderschap Defensie (ECLD) op 29 september 2016 een symposium georganiseerd met de titel «aanspreken en aanspreekbaar zijn». Het symposium is voor (beginnend) leidinggevenden en krijgt eind november 2017 een vervolg.
Meldingsbereidheid wordt ook beïnvloed door hoe er met meldingen wordt omgegaan. Daarom worden officieren in hun loopbaanopleidingen geschoold in het reageren op meldingen en kunnen zij een beroep doen op deskundigen van de COID.
Wat gaat u doen met regelgeving binnen Defensie die direct of indirect negatieve invloed heeft op een klimaat waarin er geen ruimte is voor gelijke en eerlijke kansen?
Momenteel wordt de regelgeving op alle terreinen waarop het beleidsplan Diversiteit & Inclusiviteit betrekking heeft, nader bekeken. Mocht uit deze doorlichting blijken dat huidige regelgeving een inclusief werkklimaat onvoldoende ondersteunt of zelfs hindert, dan zal die worden herzien.