Het bericht dat Holland Casino wedpartner wordt van de Eredivisie en de Keuken Kampioen Divisie |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Holland Casino wordt wedpartner van de Eredivisie en de Keuken Kampioen Divisie»?1
Klopt het dat Holland Casino voornemens is een groot reclamecontract te sluiten met de Eredivisie en de Keuken Kampioen Divisie, waar tientallen miljoenen euro’s mee gemoeid zijn?
Herkent u de signalen dat er mogelijk ontslagen zullen vallen bij Holland Casino als gevolg van de coronacrisis?
Klopt het dat Holland Casino in de eerste ronde van de NOW-regeling ongeveer 32 miljoen euro ontvangen heeft, en middels de NOW2-regeling bijna 26 miljoen euro?
Hoeveel financiële ondersteuning heeft Holland Casino totaal ontvangen, uitgesplitst naar de NOW-regeling, uitgestelde dividenduitkeringen aan de Staat en eventuele andere steunmaatregelen?
Kunt u een appreciatie geven van het feit dat Holland Casino voor miljoenen euro’s aan steun heeft gekregen, ontslagen niet uitsluit en voornemens is een groot reclamecontract te tekenen?
Deelt u de mening dat Holland Casino door het sluiten van het reclamecontract, indirect, belastinggeld inzet voor een heel andere doel, namelijk het verhogen van de winst? Zo nee, waarom niet?
Hoe ziet u deze mogelijke stap van Holland Casino in het licht van de steun aan andere staatsdeelnemingen, zoals KLM, waar strenge (duurzaamheids)voorwaarden aan de steun zijn gesteld?
Bent u bereid om aanvullende voorwaarden te stellen aan de steun aan Holland Casino, mede gezien het voorgenomen contract?
Bent u bereid om de financiële steun aan Holland Casino te korten met het bedrag dat met het contract gemoeid is, nu blijkt dat Holland Casino voldoende financiële ruimte heeft om een dergelijk contract te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Welke stappen kunt u zetten, als 100% aandeelhouder van Holland Casino, zodat de financiële steun in het kader van de coronacrisis daadwerkelijk ingezet wordt om de klap van deze crisis op te vangen? Kunt u dit contract bijvoorbeeld tegenhouden?
Onderbetaling bij de RVO |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Kunt u aangeven of de constructie die USG Legal hanteert voor de medewerkers bij de de rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een vorm van contracting is?1 Zo ja, hoe verhoudt zich dit dan tot het feit dat de Inspectie SZW in haar rapport aangeeft dat er vanuit de RVO sprake is van leiding & toezicht?
Deelt u de mening dat indien er sprake is van leiding & toezicht door de RVO er sprake is van ter beschikking stellen van arbeid?
Klopt het dat als er sprake is van leiding & toezicht door de RVO, en dus arbeid ter beschikking wordt gesteld, volgens artikel 8 van de Wet allocatie van arbeidskrachten door intermediairs (WAADI), er een gelijk loon voor vergelijkbaar werk («dezelfde arbeidsvoorwaarden») dient te worden gegeven? Met andere woorden, behoren de medewerkers van USG Legal, werkzaam bij de RVO, dezelfde arbeidsvoorwaarden te krijgen als hun (vergelijkbare) collega’s die in dienst bij de RVO zijn?
Wat is de reden dat de RVO niet bereid is om de loongegevens aan USG Legal te verstrekken? Klopt het dat hierdoor USG Legal zelf niet artikel 8 van de WAADI kan toepassen? Bent u daarom ook van mening dat de RVO hiermee laakbaar handelt?
Desgevraagd heeft RVO mij gemeld4 van mening te zijn dat er gehandeld is conform de geldende wet- en regelgeving en dat er sprake is van contracting en niet van ter beschikking stellen van arbeidskrachten. De medewerkers van USG Legal vallen in dat geval onder de arbeidsvoorwaarden van USG Legal en ontvangen hiervoor loon zoals geldend bij USG Legal. Daarom zijn de loongegevens van RVO niet opgevraagd en verstrekt – aldus RVO.
Het is aan de rechter om te oordelen of er feitelijk al dan niet sprake was van naleving van de loonverhoudingsnorm. Als er in deze specifieke situatie wordt geoordeeld dat de loonverhoudingsnorm overtreden is, dan zal dit moeten worden gerepareerd.
Hoe verhoudt uw opmerking dat de «RVO bij een eventuele procedure geen partij [is]» met de Wet Aanpak Schijnconstructies (WAS) waarin ook de opdrachtgever (in dit geval RVO) verantwoordelijk wordt gesteld voor het betalen van de correcte loon in de gehele keten en bovendien wordt gesteld dat de opdrachtgevers alles in het werk dienen te stellen om ook in de keten alles volgens de regels te laten lopen?
USG Legal is als formele werkgever in principe de wederpartij in een eventuele civiele procedure. Echter, er kan voor worden gekozen om via ketenaansprakelijkheid zoals geregeld in artikel 7:616a BW RVO als opdrachtgever aan te spreken. In dat geval wordt RVO partij in een civiele procedure.
In het algemeen geldt dat wanneer de rijksoverheid extern personeel inzet, bijvoorbeeld via inhuur of contracting of opdracht via contracting, het betreffende onderdeel van de rijksoverheid formeel geen werkgever is en er geen directe invloed is op de hoogte van het salaris dat betaald wordt. Wel is in artikel 27 van de Algemene Rijksvoorwaarden voor Diensten (ARVODI) bepaald dat een opdrachtnemer zich bij het verrichten van diensten moet houden aan de geldende wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsvoorwaarden en aan de CAO die op hem en zijn werknemers van toepassing is.
Is om die reden de RVO, volgens de WAS, dus wel partij in deze zaak?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u verschil verklaren waarom medewerkers bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wel een tegemoetkoming hebben ontvangen en medewerkers bij de RVO zelf hun recht moeten halen bij de rechter?
De IND heeft extern ingeleend personeel betaald conform de inlenersbeloning of het afgesproken uurtarief. De IND heeft geen tegemoetkomingen betaald die buiten deze overeenkomsten vallen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 tot en met 3 is een uitspraak van een rechter nodig die feitelijk beoordeelt of er sprake was van naleving van de loonverhoudingsnorm. Het staat werkgevers uiteraard vrij om het standpunt te herzien en uit eigen beweging tot tegemoetkoming over te gaan.
Bent u het ermee eens dat het voor deze gedetacheerde werknemers, die veelal een flexibel contract hebben en zodoende een zeer afhankelijke positie hebben tot hun werkgever, vrijwel onmogelijk is om zelf hun recht te halen bij de rechter? Bent u het ermee eens dat als een flexwerker zijn recht wilt halen er grote kans is dat deze werknemers geen opdrachten van hun opdrachtgever krijgen en zodoende geen inkomen meer hebben?
Dat een gedetacheerde of voor een opdracht werkende werknemer het als lastig kan ervaren om zijn werkgever op zijn plichten aan te spreken -bijvoorbeeld vanuit het oogpunt te willen voorkomen om eventuele opdrachten in de toekomst mis te lopen- kan ik mij voorstellen. Het is zo -en dit is inherent aan civiel recht- dat betrokkenen zelf naar de rechter moeten stappen om hun recht te halen. Ik kan dat alleen maar aanmoedigen. Een rechterlijk uitspraak kan namelijk juist een precedent scheppen om in vergelijkbare situaties over te gaan tot naleving van de regelgeving en hiermee de onderbetaling te stoppen. Om een werknemer te faciliteren om de juiste afweging te maken welke vervolgstappen hij bij onderbetaling kan ondernemen richting zijn werkgever kan er gebruik worden gemaakt van de hulp van een rechtsbijstandverzekering, het juridisch loket of de vakbond hem hierbij kan bieden.
Los van de juridische beoordeling, deelt u de mening dat er bij de RVO sprake is van slechte opdrachtgeverschap en dat de rijksoverheid te allen tijde het goede voorbeeld dient te geven?
De rijksoverheid dient zich net als elke andere werkgever en opdrachtgever te houden aan de geldende wet- en regelgeving. Uiteraard nemen wij die rol zeer serieus. Zoals ik ook al heb aangegeven bij het antwoord op vraag 4 is het aan de rechter om te oordelen of er feitelijk sprake was van naleving van de loonverhoudingsnorm. Als er in deze specifieke situatie wordt geoordeeld dat de loonverhoudingsnorm overtreden is, dan zal dit moeten worden gerepareerd.
Omdat duidelijk zichtbaar is dat deze schijnconstructies bij meerdere overheidsinstanties plaatsvinden, bent u bereid om alle overheidsdiensten door te lichten en te bezien of er op nog meer plekken sprake is van het niet voldoen van de WAADI en er dus sprake is van onderbetaling of andere vormen van schijnconstructies?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoorden op de vorige Kamervragen over dit onderwerp, zijn departementen zelf verantwoordelijk voor de wijze waarop opdrachten aan derden worden verstrekt. Betrokken partijen die menen dat de loonverhoudingsnorm niet wordt nageleefd, kunnen via de rechtbank een civiele procedure starten dan wel de Inspectie SZW verzoeken om een onderzoek te doen. Ook is er de mogelijkheid om via civiele ketenaansprakelijkheid zoals geregeld in artikel 7:616a BW e.v. het geldende (cao) loon te vorderen. Ik zal ook bij mijn collega-bewindslieden dit onderwerp onder de aandacht brengen. Hierbij zal ik hen ook wijzen op de handreiking over onderscheid tussen contracting en het ter beschikking stellen van arbeidskrachten, zoals uitzending of payrolling. 5
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg Arbeidsmarkt van 7 december 2020 beantwoorden?
Ja.
Arbeidsmigranten in verloederde huizen |
|
Jasper van Dijk , Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Verloederde huizen die uitpuilen met arbeidsmigranten»?1
Ik vind het kwalijk dat huurders op welke manier dan ook worden uitgebuit.
Hoe is het mogelijk dat mevrouw Chang, die al tweemaal is uitgeroepen tot Huisjesmelker van het Jaar, haar verhuurpraktijken kan uitvoeren in een andere gemeente nu zij is vertrokken uit Utrecht, waar deze gemeente veel moeite voor heeft moeten doen? Wat gaat u doen om andere gemeenten, zoals Nieuwegein, te waarschuwen voor en te ondersteunen?2 3 4
Het staat personen vrij om een woning te kopen en deze te verhuren zolang als ze zich aan de daarvoor geldende regels houden. Tegelijkertijd zie ik dat de inspanning van gemeenten om malafide verhuurpraktijken aan te pakken, tot een waterbedeffect kan leiden waarbij problemen met eenzelfde verhuurder zich kunnen verplaatsen naar regiogemeenten.
Om te onderzoeken hoe dit waterbedeffect kan worden tegen gegaan, ondersteun ik een regionale pilot van de gemeente Utrecht. In het kader van deze pilot werkt Utrecht samen met regiogemeenten om de aanpak van malafide verhuurpraktijken te regionaliseren. De gemeente Utrecht beschikt over een waardevolle database en er wordt gezocht naar mogelijkheden om daarmee ook de informatiepositie van omliggende gemeenten te versterken. Daarnaast heeft Utrecht in samenwerking met regiogemeenten een regionaal huurteam ingesteld, dat huurders uit deze gemeenten ondersteunt met voorlichting over hun rechten en begeleidt bij eventuele juridische procedures. Ik vind het belangrijk dat ook andere gemeenten de opgedane kennis kunnen benutten. Daarom organiseer ik kennisdeling tussen steden die kampen met soortgelijke problematiek.
Op dit moment is mijn wetsvoorstel in consultatie, waarbij gemeenten de mogelijkheid krijgen om opkoop voor verhuur tegen te gaan. Daarnaast zijn er meerdere instrumenten waarmee gemeenten kunnen handhaven, afhankelijk van hun beleid en invulling van het instrumentarium. In het artikel wordt het bestemmingsplan genoemd. Daarnaast zijn er nog de Woningwet, de Huisvestingswet en eventueel de Wet aanpak woonoverlast, die handvatten geven om op te treden.
Heeft u of hebben verschillende ministeries Maarssenbroek of de gemeente Stichtse Vecht gewaarschuwd voor deze verhuurder dan wel gewezen op bestaande mogelijkheden om huisjesmelkerij te voorkomen en bestrijden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft u concreet gedaan om deze arbeidsmigranten, andere huurders en de buurt te beschermen?
De handhaving van deze misstanden ligt bij de betrokken gemeenten zelf. Het is dan ook aan deze gemeenten zelf om onderling kennis en informatie op deze terreinen met elkaar uit te wisselen. Zoals blijkt uit mijn antwoord bij vraag 2, helpt de gemeente Utrecht regiogemeenten, waaronder de Stichtse Vecht en Nieuwegein, actief bij het bestrijden van malafide verhuurpraktijken. De gemeenten Stichtse Vecht en Nieuwegein houden de situatie rondom de verhuurder uit het artikel nauwgezet in de gaten. Voor mijn inzet op de problematiek van arbeidsmigranten verwijs ik u graag naar de kabinetsreactie op het advies van het aanjaagteam arbeidsmigranten.
Waarom laat u de verantwoordelijkheid met name bij gemeenten neerkomen, terwijl het overduidelijk is dat zelfs grote gemeenten moeite hebben met het aanpakken van huisjesmelkerij en de huisjesmelker zélf ermee weg kan komen om huurders uit te buiten, huizen te laten verloederen en dit patroon te herhalen in andere gemeenten? Wat doet u concreet om gemeenten te helpen?
Er zijn verschillende initiatieven geweest, nu en in het verleden, om kennis uit te wisselen over de aanpak van malafide pandeigenaren en overlast (Woningwet, Wet aanpak overlast). Mede op basis van het advies van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten over de huisvesting wordt gewerkt aan een handreiking voor gemeenten. In het kader van de aanpak Goed Verhuurderschap wordt kennisdeling georganiseerd tussen steden, ik zet een eerste stap met de opkoopbescherming en de voorschriften die in het kader van goed verhuurderschap in dat kader daarbij kunnen worden gesteld. Er lopen verschillende pilots en ik blijf in overleg met relevante stakeholders.
Hoe verhouden de terugkerende verhuurpraktijken van mevrouw Chang zicht tot de aanpak «Goed Verhuurderschap»?5
De door u beschreven praktijken kan ik niet scharen onder onder «goed verhuurderschap».
Op welke manier(en) wordt de informatiepositie van alle huurders verbeterd, in plaats van met name internationale studenten? Wat doen u en het kabinet om ook arbeidsmigranten te wijzen op hun (huisvestings)rechten en bezwaarmogelijkheden in ons land?
In het kader van het Actieplan Studentenhuisvesting 2018–2021 is de campagnewebsite wegwijsmetjehuurprijs.nl vertaald naar realaboutrent.nl. Hierop is onder andere informatie te vinden over de huurprijs en de huurcommissie. De site is voor iedereen beschikbaar en de informatie is ook breder bruikbaar dan alleen voor studenten. Specifiek voor arbeidsmigranten is de website workininl.nl opgezet. Deze website is eind november live gegaan. Hierop kunnen arbeidsmigranten informatie vinden over verschillende onderwerpen, zoals huisvesting, vervoer, werk en zorg. De site is vertaald in het Engels, Pools en Bulgaars. Daarnaast hebben sommige gemeenten servicepunten ingericht voor arbeidsmigranten en verkent het Ministerie van BZK of en hoe onder meer RNI-loketten een rol kunnen spelen bij serviceverlening en informatieverstrekking aan arbeidsmigranten.6
Wat doet u of gaat u doen om de leefomstandigheden van zowel hurende arbeidsmigranten als de buurtbewoners te verbeteren samen met de gemeente en hoe ondersteunt u de gemeente daarbij?
Het kabinet zet in op het realiseren van meer locaties voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Hiervoor zijn regio’s samen met werkgevers aan zet. Provincies kunnen daar goed een coördinerende rol in spelen. Vraagstukken van huisvesting spelen immers breder dan in één gemeente en zo wordt voorkomen dat effecten overhevelen naar een andere gemeente. Het rijk ondersteunt gemeenten daarbij, zoals met de 50 mln voor de huisvesting van kwetsbare groepen die in 2020 beschikbaar is gekomen en ook voor 2021 weer beschikbaar is gesteld. Daarnaast zijn er de Versnellingskamers in het kader van Flexwonen, de transformatiefaciliteit en de korting op de verhuurderheffing en ondersteunt het rijk via de verschillende regiodeals en woondeals. In de kabinetsreactie op het tweede advies van het aanjaagteam zal ook hierop nader worden ingegaan.
Waarom richt uw aanpak «Goed Verhuurderschap» zich op kennisdeling tussen grote steden, terwijl dit voorbeeld duidelijk laat zien dat huisjesmelkerij en het uitbuiten van arbeidsmigranten zich niet beperkt tot een grote stad en bent u bereid de kennisdeling en ondersteuning uit te breiden? Kunt u dit antwoord toelichten?
De kennisdeling vindt ook plaats via de openbaar toegankelijke website www.woningmarktbeleid.nl. Daarmee worden de in de pilots opgedane kennis breder gedeeld. Voor wat betreft arbeidsmigranten kom ik zoals gezegd nog met een nieuwe handreiking over het bestaande instrumentarium rondom huisvesting. Die komt voor alle geïnteresseerde gemeenten beschikbaar. In het verleden heb ik ook regiobijeenkomsten georganiseerd voor bijvoorbeeld de handhaving van de Woningwet en het Bouwbesluit. Dit traject is opgevolgd door kennisuitwisseling op het gebied van de leefomgeving via er het platform Handhaving leefomgeving van de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland7. Veel ook kleinere gemeenten zijn lid van deze vereniging en kunnen via die weg worden bereikt. Voor de Wet aanpak woonoverlast loopt nog steeds een traject op kennisuitwisseling. Dit wordt gedaan door het CCV.
Bent u bereid om een zwarte lijst van verhuurders, die bij herhaling fout verhuurgedrag hebben vertoond, mogelijk te maken, omdat u wel zwarte lijsten van huurders mogelijk maakt? Zo nee, wat doet u dan om te voorkomen dat malafide verhuurders keer op keer huizen kunnen verhuren, huurders kunnen uitknijpen en buurten kunnen verpesten?
Mede naar aanleiding van de moties Kuiken en Van Oosten8 en het lid Krol9 kijkt het Ministerie van Justitie en Veiligheid in samenwerking met mijn ministerie naar de mogelijkheden om de aanpak van crimineel vastgoed te verbeteren, waarbij ook gekeken wordt naar mogelijkheden voor zwarte lijsten. De Minister voor Rechtsbescherming zal u in het voorjaar verder informeren over de uitvoering van die moties.
Wat is uw reactie op het rapport van de Commissie Roemer, het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten: «Geen tweederangsburgers. Aanbevelingen om misstanden bij arbeidsmigranten in Nederland tegen te gaan» en kunt u per aanbeveling uit het hoofdstuk «Meer en betere huisvesting voor arbeidsmigranten» aangeven op welke manieren u dit gaat uitvoeren?6
De kabinetsreactie op het tweede advies van het aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten wordt medio december naar uw Kamer gestuurd. In die reactie zal het kabinetsstandpunt worden weergegeven op alle aanbevelingen.
Hoe en op welke termijn gaat u ervoor zorgen dat het tekort van 150.000 bedden voor arbeidsmigranten op een menswaardige manier wordt opgelost? Kunt u uw antwoord toelichten?7
Zoals benoemd bij vraag 7 zet ik in het op het realiseren van locaties. Verschillende BZK-instrumenten zijn daarbij inzetbaar. Verder verwijs ik graag naar de kabinetsreactie op het tweede advies van het Aanjaagteam. Deze wordt spoedig naar uw Kamer verstuurd.
Hoe en op welke termijn gaat u ervoor zorgen dat de kwaliteit en betaalbaarheid van huisvesting alsmede de woonbescherming van arbeidsmigranten worden verhoogd? Kunt u uw antwoord toelichten voor zowel nieuwe als bestaande huisvesting?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 7, 10 en 11.
Bent u bereid om gemeenten de mogelijkheid te geven om een verhuurdersvergunning in te kunnen voeren, waarbij de verhuurdersvergunning niet alleen betrekking heeft op eengezinswoningen en verkamering, maar ook op huisvesting op een bedrijfsterrein en vormen van groepshuisvesting? Bent u bereid om hier zo snel mogelijk een wettelijke grondslag voor te creëren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op 6 november stuurde ik u mijn brief over excessen op de huurmarkt. Daarin geef ik het volgende aan: ″Er zijn op dit moment vanuit de pilots geen aanwijzingen dat voor deze aanpak van malafide verhuurders door middel van gemeentelijke verhuurdervergunningen grote juridische belemmeringen bestaan. De pilots wijzen wel uit dat bij verschillende gemeenten onzekerheid heerst over de juridische houdbaarheid van de lokale aanpak. Vanwege onder meer deze onzekerheid hebben gemeenten aangegeven behoefte te hebben aan een specifieke wettelijke grondslag voor de aanpak van de malafide verhuurder.″12 Het Kabinet zal ook op dit punt ingaan in de kabinetsreactie op het tweede advies van het aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten. Deze reactie zal spoedig naar uw Kamer worden gestuurd.
Wilt u de vragen afzonderlijk beantwoorden, niet clusteren en de beantwoording voor 16 december a.s. naar de Tweede Kamer sturen?
Ik heb de vragen afzonderlijk beantwoord.
Het bericht 'Misstanden bij koeriers zijn eerder regel dan uitzondering' |
|
Hilde Palland (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), William Moorlag (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Misstanden bij koeriers zijn eerder regel dan uitzondering»?1
Ja.
Wat vindt u van de aard en de omvang van de misstanden die de Inspectie SZW in de (post)pakkettenbranche heeft geconstateerd? Deelt u de conclusie van de Inspectie SZW dat het in de pakkettenbranche een «bende» is? Zo nee, waarom niet en welke kwalificatie zou u er dan wel aan willen geven?
Ik hecht groot belang aan eerlijk, gezond en veilig werk voor alle werknemers. Dat de Inspectie SZW in zoveel gevallen misstanden heeft geconstateerd in de pakket- en koerierssector, vind ik heel ernstig. De Inspectie houdt met een risicogerichte en programmatische aanpak toezicht op de naleving van arbeidswetgeving om een zo groot mogelijk maatschappelijk effect te bereiken. In het sectorgerichte toezichtprogramma Transport en logistiek is door Inspectie SZW een speciaal project opgezet om eerlijk werk in de pakket- en koerierssector in de gehele keten te bevorderen en misstanden aan te pakken. In dit kader onderzocht de Inspectie de afgelopen anderhalf jaar ruim 80 koeriersbedrijven en onderaannemers. In 2019 en 2020 zijn tot eind oktober van dit jaar 36 boetes opgelegd en waren 33 zaken nog in behandeling. Hieruit blijkt dat de arbeidswetgeving lang niet door alle werkgevers in de sector nageleefd wordt, wat het belang van het inspectieprogramma onderstreept.
In de bijlage bij de signaleringsbrief fraudefenomenen sociale zekerheid2 is ingegaan op de aard van de geconstateerde misstanden in de pakket- en koerierssector. De misstanden hebben betrekking op onderbetaling, ontbrekende of onvolledige urenadministraties en illegale tewerkstelling. In 2019 was bovendien bij 32 van de 150 gecontroleerde bezorgers een vermoeden van uitkeringsfraude. Deze signalen zijn door Inspectie SZW doorgegeven aan gemeenten en UWV.
Kunt u nader ingaan op de geconstateerde misstanden, waaronder de inzet van mensen die een WW-uitkering ontvangen, werknemers zonder geldige verblijfspapieren en schijnconstructies? Hoe kunnen volgens u dergelijke misstanden langdurig, op vrij grote schaal en buiten het zicht van de overheid plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u lacunes in de huidige wet- en regelgeving en/of uitvoeringpraktijk inclusief het toezicht die deze misstanden mogelijk maken en in stand houden? Indien ja, welke? Zo nee, hoe kunnen deze misstanden dan toch op deze schaal plaatsvinden?
De Nederlandse postmarkt kenmerkt zich als een dynamische groeimarkt en is ook in de afgelopen jaren volop in beweging geweest. De grote prijsdruk in deze markt kan leiden tot druk op loonkosten. Het is van belang de ontwikkelingen de komende tijd te volgen. In dit kader zijn onder meer de uitkomsten van gesprekken die gevoerd worden tussen pakketbezorgers en hun onderaannemers van belang (zie ook het antwoord op vraag 7).
Het kabinet heeft de afgelopen periode diverse stappen gezet om het verschil in bescherming tussen verschillende vormen van werk aan te pakken. Het betreft generiek beleid, wat ook van toepassing is op de pakket- en koerierssector. Zo is gekeken naar mogelijkheden om schijnzelfstandigheid tegen te gaan en het onderscheid tussen zelfstandige en onzelfstandige arbeid verder te verkleinen en te verhelderen.
Daarnaast blijft toezicht en handhaving in deze sector aangewezen. De gesignaleerde risico’s en misstanden hebben immers betrekking op overtreding van wet- en regelgeving. Zoals ook in het antwoord op vraag 2 en 3 aangegeven, wordt de arbeidswetgeving lang niet door alle werkgevers in de pakket- en koerierssector nageleefd. De Inspectie SZW zal in 2021 extra inzetten op de bevordering van naleving van de arbeidswetgeving in de pakket- en koerierssector. Daarbij worden verschillende toezichtsinstrumenten ingezet. De Inspectie confronteert daarbij onder andere grote opdrachtgevers in de pakketbezorging met bevindingen over wat zich feitelijk binnen hun keten afspeelt. Dat doet zij door met alle grote marktpartijen het gesprek aan te gaan, te signaleren wat wordt aangetroffen en hen aan te zetten tot betere interne beheersprocessen. De Inspectie is in 2020 met deze strategie gestart en vervolgt deze in 2021. Hiermee wordt beoogd dat opdrachtgevers uiteindelijk alleen met eerlijke bedrijven in zee gaan. Het effect van deze aanpak is groter dan bij het alleen controleren van individuele pakketbezorgers. Aan de hand van een evaluatie in 2022 van het toezichtsproject van de Inspectie in de pakket- en koerierssector kan worden bepaald of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Welke maatregelen zouden kunnen worden genomen om eerdergenoemde misstanden structureel tegen te gaan, door de overheid en door pakketvervoerders en koeriersbedrijven zelf? Bent u bereid maatregelen te gaan nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent of gaat u met de grote pakketvervoerders, (onderaannemende) koeriersbedrijven en vakbonden in gesprek over de constateringen van de Inspectie SZW en hun beleving daarvan? Indien ja, op welke termijn en wat moet de concrete uitkomst van dat gesprek worden?
Het kabinet hecht veel waarde aan het bevorderen van eerlijk, gezond en veilig werk, een onderwerp dat ook regelmatig met werkgevers- en werknemersorganisaties wordt besproken.
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag, spreekt de Inspectie SZW in het kader van haar toezichtstaak daarnaast ook opdrachtgevers aan op hun verantwoordelijkheid voor eerlijk werk in de hele keten.
Deelt u de mening dat in de pakkettenbranche sprake is van een «race to the bottom», waarin de grote pakketvervoerders hun onderaannemers alsmaar lagere, niet langer kostendekkende stoptarieven rekenen? Indien ja, welke gevolgen heeft dit voor deze branche? Zo nee, waarom niet?
De tarieven die marktpartijen onderling aan elkaar in rekening brengen komen tot stand op basis van marktprikkels. De overheid schept generieke kaders en ziet toe op de naleving van arbeidswetgeving en van de mededingingswet. Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers om aanvullend op de geldende wet- en regelgeving afspraken te maken over, en elkaar aan te spreken op de voorwaarden en omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht. Daarbij dient de werkgever signalen van werknemers over de ervaren arbeidsomstandigheden en de wens om deze te verbeteren serieus te nemen.
Betrokken partijen melden dat zij veelvuldig met elkaar in overleg zijn over onder andere de bezorgtarieven en het zogenaamde «stoptarief». De Belangenvereniging voor Pakket Distributie heeft aangeven een civiele procedure te overwegen als deze gesprekken onvoldoende opleveren.
Acht u de Inspectie SZW voorlopig voldoende in staat om langlopende onderzoeken als naar de (post)pakkettenbranche te blijven uitvoeren, gegeven de impact van de coronacrisis op het werk van de Inspectie SZW? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u voor afdoende capaciteit bij deze inspectie zorgen?
Ja. Corona heeft daarop naar verwachting geen grote impact. Het programma in deze sector betreft het doel «eerlijk werk». Het leeuwendeel van de uitbreiding van de inspectie voor dat doel, vindt de komende jaren plaats. Na afronding van die uitbreiding kan bezien worden of de capaciteit toereikend is voor onder andere de doelen in de sector transport en logistiek.
In het regeerakkoord 2017–2021 is 50 miljoen euro vrijgemaakt voor versterking van de handhavingsketen van de Inspectie SZW, conform het Inspectie Control Framework (ICF). Hiermee wordt erkend dat handhaving een randvoorwaarde is voor een goed werkend stelsel van sociale zekerheid. In onder meer de Begrotingen SZW 2018 t/m 2021, diverse brieven aan uw Kamer en in de jaarverslagen en Jaarplannen van de Inspectie SZW zijn de met deze extra middelen te behalen doelen verwoord. Eén van de doelen is een verdubbeling van de inspectiedekking op oneerlijk werk de komende jaren. Alle toezichtprogramma’s die zijn gericht op de bevordering van eerlijk werk, waaronder het toezichtprogramma Transport en Logistiek, worden met gebruikmaking van de extra middelen uitgebreid.
In de brief bijstelling Jaarplan 2020 Inspectie SZW beschrijft de Inspectie de aanpassing van voorgenomen activiteiten in 2020 in verband met COVID 19. Daarbij is gekeken naar de impact die het met voorrang behandelen van COVID-19 gerelateerde meldingen heeft (gehad) op de behandeling van andere meldingen. De voorlopige verwachting daarbij is dat onder meer de te behalen ICF-indicator voor eerlijk werk onverminderd relevant is en niet in belangrijke mate wordt geraakt.3
Kunt u aangeven in welke mate op dit moment, binnen de kaders van het tijdelijke handhavingsbeleid, wordt gehandhaafd op gevallen van kwaadwillendheid bij zelfstandigheid, waarvoor extra capaciteit is vrijgemaakt bij de Belastingdienst? In hoeverre richt de Belastingdienst zich daarbij ook op de pakkettenbranche?
De Belastingdienst houdt toezicht op de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen. In de Kamerbrief «Voortgangsrapportage toezicht arbeidsrelaties» d.d. 16 november jl.4 is aangegeven dat de Belastingdienst – indien een arbeidsrelatie ten onrechte niet als dienstbetrekking is aangemerkt en er geen loonheffingen zijn afgedragen – binnen de kaders van het handhavingsmoratorium handhaaft bij kwaadwillendheid of wanneer aanwijzingen van de Belastingdienst niet binnen redelijke termijn zijn opgevolgd. In deze brief is tevens aangegeven dat tot nog toe geen kwaadwillendheid is vastgesteld. Voor het vaststellen van kwaadwillendheid geldt een zware bewijslast. Indien kwaadwillendheid wel bewezen kan worden, zal daarop gehandhaafd worden. Pakketbezorgers zijn onderdeel van het reguliere individuele toezicht door de Belastingdienst. De wijze van toezicht wordt daarbij afgestemd op de relevante risico’s en het bijbehorende gedrag van een belastingplichtige.
Het bericht 'FrieslandCampina schrapt duizend banen vanwege coronacrisis. Mogelijk ontslagen op locaties Bedum, Marum en Noordwijk' |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «FrieslandCampina schrapt duizend banen vanwege coronacrisis»?1
Ja
Heeft FrieslandCampina gebruik gemaakt van een van de steunpakketten (NOW-1 of NOW-2)?
Voor het beantwoorden van deze vraag heb ik de openbare registers met NOW-ontvangers bekeken. In de registers is FrieslandCampina niet opgenomen. Daarmee kan ik met een grote mate van zekerheid zeggen dat FrieslandCampina geen gebruik heeft gemaakt van de NOW 1 of NOW 2, tenzij dat onder een andere, mij onbekende, bedrijfsnaam is gebeurd. Ik beschik echter niet over de loonheffingsnummers van FrieslandCampina, dus ik heb UVW niet gevraagd een zoekopdracht op loonheffingsnummer te doen.
Vindt u het ook zorgwekkend dat er mogelijk duizend banen verdwijnen, zeker in regio’s waar de werkloosheid nu al hoog is?
FrieslandCampina geeft in hun persbericht aan dat, mede ingegeven door de corona-pandemie, ervoor is gekozen om eerder ontwikkelde besparingsplannen sneller dan gepland uit te voeren. De genoemde 1.000 arbeidsplaatsen die mogelijk komen te vervallen betreft het totaal van de verwachte gevolgen, waarbij dat banenverlies grotendeels in België, Duitsland en Nederland wordt verwacht. FrieslandCampina geeft aan dit verlies op te willen vangen via natuurlijk verloop, herplaatsing en het niet invullen van vacatures, maar kan gedwongen ontslagen niet uitsluiten. Of dat laatste het geval zal zijn, zal de komende periode duidelijk moeten worden.
De verschillende steunpakketten van het kabinet hebben tot doel om onnodig banenverlies als gevolg van wegvallende omzet te voorkomen. Desondanks blijkt helaas niet te voorkomen dat de corona-crisis leidt tot banenverlies en dat is vervelend, vooral voor de getroffen werknemers.
Deelt u de mening dat hoe sneller deze mensen zekerheid hebben van ander werk hoe beter dit voor hen is?
De inzet van het kabinet is dat mensen zo veel mogelijk direct naar nieuw werk gaan en dat zij daarbij, waar nodig, gericht geholpen worden, om te voorkomen dat mensen werkloos worden of om de werkloosheid zo kort mogelijk te laten duren. Dit wordt door het kabinet ondersteunend met de verschillende maatregelen uit het aanvullend sociaal pakket van € 1,4 miljard.
Welke acties gaat u, het UWV of de desbetreffende gemeenten nemen om de mensen die hun baan verliezen een werkgarantie te geven, zodat zij direct van hun huidige werk naar ander werk worden begeleid?
De verschillende maatregelen voor passende begeleiding naar nieuw werk richten zich direct op werkenden, werkzoekenden en werkgevers via de sociale partners, de uitvoering van UWV en gemeenten en aanvullende crisisdienstverlening door regionale mobiliteitsteams.
Sociale partners (werkgevers- en werknemersorganisaties) zijn in eerste instantie de aangewezen partijen om de gevolgen van de reorganisatie te overzien en daar passende afspraken over te maken in een sociaal plan. De begeleiding naar nieuw werk kan ondersteund worden met scholing en ontwikkeladviezen vanuit «NL leert door». Ook kan ondersteuning, scholing en begeleiding naar ander werk via sectorale samenwerkingsverbanden plaatsvinden, welke vanaf begin 2021 met € 72 miljoen worden ondersteund.
Het vinden van nieuw werk wordt ondersteund door de werkgeversdienstverlening vanuit UWV en gemeenten, van waaruit goed zicht is op vraag naar personeel binnen de desbetreffende arbeidsmarktregio. Dienstverlening aan werkgevers en aan werkzoekenden komen bij elkaar in het matchen van concrete vacatures aan geschikte werkzoekenden.
Werkenden die met ontslag bedreigd worden of werkzoekenden die reeds werkloos zijn geworden en extra ondersteuning nodig hebben om de afstand tot nieuw werk te overbruggen, zullen ondersteund worden met dienstverlening vanuit een regionaal mobiliteitsteam. Binnen deze teams werken werkgeversorganisaties, werknemersorganisaties, gemeenten en UWV samen. Zij kunnen gebruik maken van elkaars expertise en van de inzet van dienstverlening bij de gerichte ondersteuning naar nieuw werk. De regionale mobiliteitsteams worden gefaseerd ingericht tot een landelijk dekkend netwerk van 35 regionale mobiliteitsteams. Om werkenden, werkzoekenden en werkgevers te informeren over de mogelijkheden voor ondersteuning bij omscholing en begeleiding naar ander werk wordt er een digitaal portaal met toegankelijke informatie ingericht.
Gaat u, in overleg met het UWV en gemeenten, bekijken of deze mensen aan de slag kunnen in de zorg, veiligheid of het onderwijs, waar nu juist heel veel mensen nodig zijn? Gaat u daarvoor de crisisbaan inzetten?
Bij de ondersteuning naar nieuw werk door UWV, gemeenten of een regionaal mobiliteitsteam, zal altijd gekeken worden naar werk waar specifieke vraag naar is en welke dienstverlening, zoals scholing, nodig is om de afstand naar dat werk te overbruggen. Hier kan de reguliere dienstverlening van sociale partners (uit een sociaal plan), UWV en gemeenten aan bijdragen. Daarnaast kan voor werkenden en werkzoekenden die onvoldoende hebben aan de reguliere dienstverlening, aanvullende crisisdienstverlening vanuit de regionale mobiliteitsteams worden geboden.
Of de zorg, veiligheid of het onderwijs passende overstap-sectoren zijn voor de mensen die eventueel getroffen worden door de beoogde reorganisatie van FrieslandCampina is op voorhand niet te overzien en kan per persoon verschillend zijn. Of een coronabaan, een tijdelijke, ondersteunende functie in één van deze sectoren, bij hen past, is ook niet op voorhand te zeggen, maar zij komen er net als alle werkzoekenden wel voor in aanmerking,
Is er voldoende budget beschikbaar om deze mensen een geschikte opleiding aan te bieden, zodat ze eventueel kunnen overstappen naar deze sectoren waar op dit moment veel mensen nodig zijn?
Zoals bij vraag 5 aangeven ziet de ondersteuning vanuit het kabinet op verschillende maatregelen die onder meer voorzien in de financiering van scholing. Via NL leert door kunnen opleiders nu al voor € 17 miljoen kosteloze scholing aanbieden. Vanaf begin 2021 is er nog eens een kleine € 120 miljoen beschikbaar voor onder meer scholing via sectorale samenwerkingsverbanden. Voor mensen die willen omscholen naar tekortsectoren is er het SectorplanPlus (zorg), de omscholingsregeling naar tekortsectoren van het Ministerie van EZK (techniek en ict) en zijn er verschillende initiatieven in het onderwijs.
De inzet van dienstverlening door de regionale mobiliteitsteams wordt ondersteund met budget voor onder andere (om)scholing ten behoeve van de bemiddeling naar nieuw werk. Dit budget is aanvullend op reguliere middelen voor dienstverlening. Daarnaast kan de directe en duurzame inzetbaarheid van werkzoekenden en werkenden op de arbeidsmarkt worden ondersteund met kortdurende bij- en omscholing via praktijkleren in het mbo, waarvoor € 63 miljoen beschikbaar is. Dit budget kan, aanvullend op het hierboven genoemde budget, worden gebruikt door de regionale mobiliteitsteams alsook door gemeenten en UWV in aanvulling op hun reguliere dienstverlening bij het begeleiden van werkzoekenden naar werk.
Ook wanneer medewerkers van FrieslandCampina ondanks eerdere inspanningen in de WW belanden, zijn er mogelijkheden voor omscholing via het scholingsbudget WW. Het scholingsbudget WW is in het kader van de coronacrisis voor 2021 verhoogd naar een totaalbudget van € 28 miljoen, inclusief uitvoeringskosten.
Bent u bereid om het door u toegezegde budget uit het aanvullende steunpakket direct aan te wenden om de mensen die hun baan bij FrieslandCampina dreigen te verliezen snel te ondersteunen?
De verschillende maatregelen en de daarbij behorende budgetten uit het aanvullend steunpakket zijn bedoeld voor alle werkenden en werkzoekenden die bij de vinden van nieuw werk behoefte hebben aan aanvullende ondersteuning. Deze behoefte hangt af van de arbeidsmarktpositie en de beschikbaarheid van reguliere ondersteuning door sociale partners, UWV en/of gemeenten.
Bent u bereid om extra geld beschikbaar te stellen als gemeenten dit nodig hebben voor bijvoorbeeld het opzetten van crisisbanen?
Zie antwoord vraag 8.
De omscholingsregeling voor dansers die onder druk staat |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met de problemen bij de omscholingsregeling dans (ODN)?
Ja, de problemen zijn door de Stichting Omscholing Dansers Nederland (ODN) bij mij onder de aandacht gebracht.
Hoe vindt u het dat de ODN die al tientallen jaren professionele dansers en danseressen de mogelijkheid biedt om zich na hun danscarriere om te scholen per 2021 dreigt te verdwijnen?
Ik vind het een zeer goede zaak dat werkgevers en werknemers in de danssector in hun cao afspraken hebben gemaakt over leeftijdsbewust loopbaanbeleid en de financiering van omscholing via ODN. De danssector is daarin een goed voorbeeld voor andere sectoren in de culturele sector en in de bredere arbeidsmarkt, waar collectieve afspraken op dit punt soms ontbreken.
Ik betreur het dan ook dat een goed voorbeeld als het ODN nu in zwaar weer is gekomen. Afspraken over scholing zijn echter, net als afspraken over loon of werktijden, geen verantwoordelijkheid van de overheid, maar van werkgevers en werknemers. Deze afspraken kunnen én moeten worden besproken aan de cao-tafel en vervolgens door de werkgevers worden toegepast, in lijn met de Fair Practice Code.
Kunt u toelichten hoe het komt dat dansgezelschappen en dansers steeds minder in staat blijken om de premies voor de ODN te voldoen?
Uit gesprekken met het veld is naar voren gekomen dat niet alle dansgezelschappen de in de vorige cao (tot 1 januari 2020) opgenomen premie van 3% bruto maandsalaris hebben afgedragen aan ODN. Hiertoe waren zij niet verplicht. Het knelpunt lijkt vooral te zitten bij gezelschappen buiten de basisinfrastructuur, die doorgaans kleinere budgetten hebben. Van deze gezelschappen wordt gezegd dat zij andere afwegingen maken ten aanzien van de omscholing van dansers via ODN, zoals het versterken van hun producties of de ontwikkelbehoeftes van andere werknemers.
Daarnaast is er door de sociale partners de tentatieve cao-afspraak gemaakt om per 1 januari 2021 de werkgeversbijdrage aan ODN fors te verhogen van 3 naar 11,9%. De premieverhoging is echter afgesproken onder de voorwaarde van ophoging van de instellingsubsidies in de periode 2021–2024. De sociale partners hebben zich met deze verhoging gebaseerd op een sectoradvies van de RvC van juni 2018. Op dit punt is het advies door OCW niet gevolgd, in afweging van andere doelen van het cultuurbeleid (zoals verbreding van het bestel) en om de reden dat fair practice in alle gevallen het uitgangspunt moet zijn, onafhankelijk van hogere of lagere subsidies.
Is bij het vaststellen van de subsidiebedragen voor dansinstellingen in de basisinfrastructuur (BIS) rekening gehouden met dit premiestelsel, zoals de Raad voor Cultuur adviseerde in 2018? Zo ja, op welke wijze? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat zijn volgens u de gevolgen voor professioneel dansers en danseressen wanneer zij geen gebruik meer kunnen maken van de ODN?
Wat zijn volgens u de gevolgen voor de Nederlandse danssector wanneer deze regeling ophoudt te bestaan?
Bent u ook van mening dat voor een eerlijke arbeidsmarkt in de danssector een goede omscholingsregeling cruciaal is?
Vindt u daarom ook dat deze regeling voor omscholing voor dansers moet worden behouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Kunt u aangeven wat u hebt ondernomen om te voorkomen dat de ODN in 2021 zal verdwijnen?
Kunt u deze vragen voor 23 november 2020 beantwoorden?
Voor de beantwoording van deze Kamervragen heb ik de reguliere termijnen gevolgd.
Het bericht dat na het voortgezet speciaal onderwijs de meeste leerlingen een uitkering wacht. |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ruim tweederde van de leerlingen die van het voortgezet speciaal onderwijs (vso) afkomen, na twee jaar een uitkering hebben, al dan niet gecombineerd met werk?1
In het artikel wordt gesuggereerd dat tweederde van de totale uitstroom uit het vso na twee jaar een uitkering heeft, al dan niet gecombineerd met werk. Dat is niet juist. Van de totale uitstroom stroomde 54% uit naar een vervolgopleiding en 46% naar de arbeidsmarkt. Van die 46% had ongeveer tweederde na twee jaar een uitkering.
Het vso heeft de opdracht om leerlingen zo goed mogelijk voor te bereiden op de vervolgbestemming: dagbesteding, arbeidsmarkt of vervolgonderwijs. Daar slaagt het vso zeker na de invoering van de Wet kwaliteit (v)so steeds beter in. Zo leggen er elk jaar weer meer leerlingen een examen af en halen een diploma. Ook blijkt uit de cijfers van het CBS dat er steeds meer jongeren direct na het verlaten van het vso uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht een baan hebben (41% in 2019 ten opzichte van 31% in 2015) en minder jongeren direct na het verlaten van het vso uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht een uitkering hebben (31% in 2019 ten opzichte van 52% in 2015). Ook is er een groeiende groep leerlingen die na het verlaten van het uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht doorstroomt naar het mbo. Het gegeven dat tweederde van de ex-vso leerlingen die uitstroomden naar werk na twee jaar een uitkering al dan niet gecombineerd met werk heeft, heeft mijn aandacht en die van mijn collega van SZW.
Op welke wijze wordt regionaal ingezet om vso-leerlingen aan het werk te helpen? Wat is er nog meer nodig om dit goed voor elkaar te krijgen, zoals ook de Inspectie van het Onderwijs aangeeft?
Er zijn verschillende initiatieven om vso-leerlingen aan het werk te helpen, zoals bijvoorbeeld «Ingeschakeld». In dit landelijke project slaan scholenkoepels voor het vso, het praktijkonderwijs (pro) en de werkgevers de handen ineen. Met het project wordt een flinke impuls gegeven aan de concrete samenwerking tussen werkgevers, scholen en gemeenten. Met als doel om nog meer schoolverlaters uit het vso en het pro een passende plek op de arbeidsmarkt te geven.
Daarnaast heb ik samen met mijn collega van SZW aan de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) gevraagd om het Actieplan stages en leerbanen gericht op huidige en aankomende mbo-studenten, werkzoekenden en werkenden ook uit te werken voor leerlingen van het pro, vso (uitstroomprofiel arbeidsmarktgericht) en de vmbo leerwerktrajecten. Leerlingen die een opleiding volgen gericht op het behalen van een praktijkverklaring, mbo-diploma of vmbo-diploma en daarvoor een stageplaats bij een erkend leerbedrijf hebben, worden hierin meegenomen. In deze uitwerking wordt een verbinding gemaakt met de voorgenomen Aanpak jeugdwerkloosheid, waarin het vso tevens wordt meegenomen.
Ook heeft de Staatssecretaris van SZW in mei 2020 € 8,5 miljoen beschikbaar gesteld aan de centrumgemeenten van de arbeidsmarktregio’s voor ondersteuning van jongeren uit het vso en pro in schooljaar 2020/2021, zodat ook zij duurzaam aan het werk kunnen. Concreet gaat het erom dat de gemeenten de middelen kunnen inzetten ten behoeve van betere samenwerking en verbindingen tussen vso/pro-scholen, gemeenten en bedrijven en instellingen. Deze extra impuls voor het schooljaar 2020–2021 heeft de Staatssecretaris aangevuld met € 8,5 miljoen subsidie vanuit het Europees Sociaal Fonds (ESF) specifiek bestemd voor de ondersteuning van leerlingen uit pro en vso. Ik zie nu geen aanleiding voor aanvullende maatregelen.
In welke sectoren gaan deze leerlingen uiteindelijk aan het werk? Kunt u dit weergeven in tabelvorm?
OCW houdt geen gegevens bij over de sectoren waar leerlingen na het verlaten van het onderwijs gaan werken. Dit wordt niet landelijk bijgehouden.
In hoeverre gaat het beoogde schooldiploma bijdragen aan verhoogde kansen op de arbeidsmarkt voor deze specifieke groep leerlingen?2
Leerlingen in het vso krijgen nu al een getuigschrift, waarvan het format wettelijk is vastgelegd. Op dat getuigschrift staat waar de leerling aan heeft gewerkt, waar hij stage heeft gelopen en welke eventuele (branche) certificaten hij heeft behaald. Daarnaast krijgt de leerling een overgangsdocument mee waaruit blijkt welke ondersteuningsbehoefte hij nodig heeft. Het beoogde schooldiploma draagt waarschijnlijk niet bij aan verhoogde kansen op de arbeidsmarkt, maar is met name bedoeld om de schoolloopbaan op een vergelijkbare manier met andere schoolsoorten af te ronden.
Zou een groter aanbod van havo en vwo op scholen voor vso, volgens u, kunnen leiden tot lagere percentages leerlingen die in een uitkering terechtkomen? Zo ja, bent u bereid het aanbod van havo en vwo op scholen voor vso uit te breiden? Zo nee, waarom niet?
Een groter aanbod van havo en vwo leidt niet automatisch tot lagere percentages leerlingen die in een uitkering terecht komen. Soms beschikt de leerling weliswaar over voldoende cognitieve capaciteiten om een diploma te halen, maar zijn de beperkingen zo groot dat werken niet goed mogelijk is en de leerling in bijvoorbeeld vormen van dagbesteding terecht komt. Samenwerkingsverbanden zijn verantwoordelijk voor een dekkend aanbod aan onderwijsvoorzieningen, passend bij de leerling populatie in hun regio. Deze verplichting heb ik nogmaals bekrachtigd in het programma van eisen dat ik in het kader van de verbeteraanpak passend onderwijs heb opgesteld. Samenwerkingsverbanden zijn autonoom in het verzorgen van een dekkend aanbod, het is niet aan mij om het aanbod havo en vwo uit te breiden.
Bent u bereid om nader onderzoek te doen naar de oorzaken waarom leerlingen na het vso moeilijk aan het werk komen en op welke wijze dit kan worden verbeterd?
Er is al heel veel bekend, nader onderzoek is niet nodig. Wel blijf ik via onder andere de CBS cijfers volgen hoe de instroom op de arbeidsmarkt van vso leerlingen verloopt. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Op welke wijze zet u nu al in op het (beter) mogelijk maken voor vso-leerlingen om een vervolgopleiding te doen aan een reguliere school in het kader van passend onderwijs? Wat is er nog meer nodig om ook deze groep een goede kans op een reguliere school te bieden?
Ik zou graag zien dat er meer leerlingen met een beperking in het regulier onderwijs zitten. Dat is met extra ondersteuning vanuit de samenwerkingsverbanden passend onderwijs ook goed te realiseren. Maar het regulier onderwijs heeft vaak nog koudwatervrees. Ook nu is het al mogelijk dat leerlingen als extraneus examen doen op een reguliere vo-school en dat het onderwijs in samenwerking tussen de vso-school en de vo-school wordt vormgegeven. Met de beleidsregel experimenten samenwerking regulier en speciaal onderwijs wil ik scholen stimuleren om de verbinding te zoeken, waardoor meer leerlingen uit het vso onderwijs volgen op een reguliere school.
Het bericht dat zorgmedewerkers met corona toch moeten komen werken |
|
Vera Bergkamp (D66), Rens Raemakers (D66) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zorgmedewerkers met corona moeten toch komen werken»?1
Ja.
Staat u nog steeds achter de richtlijn die stelt dat mensen met een positieve coronatest in isolatie moeten blijven tot ze minimaal 24 uur klachtenvrij zijn en het minimaal zeven dagen geleden is dat ze ziek werden?
Voor medewerkers binnen het ziekenhuis geldt de FMS-leidraad en voor medewerkers buiten het ziekenhuis heeft het RIVM de uitgangspunten voor testbeleid en inzet zorgmedewerkers buiten het ziekenhuis opgesteld. Het is belangrijk dat deze richtlijnen worden gevolgd.
Vindt u het acceptabel dat zorginstellingen een uitzondering maken op deze richtlijn wanneer managers het rooster niet rond krijgen? Zo ja, waarom en onder welke voorwaarden? Zo niet, kunt u hierover spoedig in gesprek treden met de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) en (koepels van de) betreffende instellingen?
Door COVID-19 is het nog moeilijker geworden de bezetting rond te krijgen. Toch geldt ook voor zorgmedewerkers – net als voor alle Nederlanders – dat de RIVM richtlijn gevolgd dient te worden: iedereen met één of meer symptomen passend bij COVID-19 moet thuisblijven en zich laten testen. Medewerkers die positief getest zijn, mogen niet werken en mogen ook niet worden gedwongen om te werken. Zorgmedewerkers die positief getest zijn, staken hun werkzaamheden en blijven thuis.
Dat is ook de hoofdregel in de FMS-leidraad voor werken in het ziekenhuis. Op basis van de FMS-leidraad kunnen in het ziekenhuis in uitzonderlijke gevallen medewerkers met milde klachten2 in afwachting op de testuitslag wel werken. Dit kan alleen onder de voorwaarde dat er geen nauw contact is, gewerkt wordt met een chirurgisch mond-neusmasker en de testuitslag binnen 24 uur beschikbaar is.
Indien er concrete signalen zijn dat zorgprofessionals niet veilig kunnen werken volgens de huidige richtlijnen, kunnen zij een melding doen bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en/of Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Op 2 november heeft de Minister van Medische Zorg en Sport een bestuurlijk overleg gevoerd met de bonden, waaronder de FNV en de koepels van de betreffende instellingen. Hierin is nogmaals benadrukt dat de het belangrijk is dat de richtlijnen worden gevolgd.
Kunt u bevestigen dat de vele besmettingen in verpleeghuizen ook te maken hebben gehad met contact met besmet personeel? Zo ja, hoe verantwoord is het met die wetenschap om na besmetting door te werken?
Er zijn vele factoren die een rol spelen bij het tot stand komen van een besmetting. De kans op verspreiding in de verpleeghuizen is hoog, mede vanwege de gesloten setting, het langdurig verblijf en het intensieve contact tussen bewoners en zorgpersoneel. Ook zijn hygiënemaatregelen bij mensen met dementie lastiger te handhaven. Om introductie door zorgmedewerkers te voorkomen geven de uitgangspunten aan dat zorgmedewerkers die klachten hebben, passend bij COVID-19, zich laten testen en thuisblijven tot de testuitslag bekend is.
Hoe beoordeelt u voorts dat «bij uitzondering en alléén als de zorgcontinuïteit in het geding komt», zorgmedewerkers mogen werken als huisgenoten besmet zijn? Is er bij een tweede golf eigenlijk niet altijd sprake van deze uitzonderingssituatie?2
Voor medewerkers die in quarantaine zijn, bijvoorbeeld in afwachting van een testuitslag of vanwege een huisgenoot met klachten, geldt voor medewerkers binnen het ziekenhuis de FMS-leidraad, medewerkers buiten het ziekenhuis volgen de RIVM-uitgangspunten.
In deze richtlijnen zijn uitzonderingssituaties beschreven. Een uitzondering kan alleen gemaakt worden indien de afweging die een zorgbestuurder over de inzet maakt, veilig is, navolgbaar en goed beargumenteerd schriftelijk wordt vastgelegd. Werkgevers kunnen deze afweging in overleg met de bedrijfsarts, personeelsvertegenwoordiging of de GGD formuleren.
Hoe gaat u er met het veld zorg voor dragen dat instellingen zorg kunnen blijven bieden, ook als besmettingen onder zorgmedewerkers oplopen, zonder dat patiënten en bewoners gevaar lopen?
De RIVM uitgangspunten en de FMS-leidraad zijn helder: iedereen met één of meer symptomen passend bij COVID-19 moet thuisblijven en zich laten testen; medewerkers die positief getest zijn, mogen niet werken en mogen ook niet worden gedwongen om te werken. Dat is de hoofdregel. Zie voor de uitzondering mijn antwoord op vraag 3.
We zetten in op een breed pallet aan maatregelen om zorginstellingen te ondersteunen bij knelpunten op het gebied van personeel. Dit doen we door:
Het personeelstekort integraal onderdeel te maken van de regie op de COVID-19 zorg én reguliere zorg;
Het koppelen van vraag en aanbod via Extra Handen voor de Zorg;
Mensen zonder zorgachtergrond op te leiden via de Nationale Zorgklas;
Oud-zorgmedewerkers terug de zorg in te halen;
Een searchopdracht aan de uitzendbranche; en
Bijzondere aandacht te geven voor het beter benutten van potentieel door de Commissie Werken in de Zorg.
Neemt u daarin, naast de spreiding van patiënten, ook de tijdelijke onderlinge uitruil van personeel actief mee als ergens een acuut personeelstekort dreigt door besmettingen onder zorgmedewerkers?
Ja. We verwachten van de ROAZ/RONAZ/GGD_GHOR en NZa dat zij in elke regio een stuurgroep inrichten die regionaal de regie voert. Die stuurgroep kijkt zorgbreed waar de nood het hoogst is, welke organisaties prioriteit hebben, hoe de zorg georganiseerd wordt en wat dat vraagt aan onderlinge samenwerking en delen van personeel.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid in de zorg d.d. 12 november 2020?
Het is helaas niet gelukt om voor het AO Arbeidsmarkt de vragen te beantwoorden.
Het bericht 'Ophef over lokale quota voor huisvesting arbeidsmigranten' |
|
Steven van Weyenberg (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ophef over lokale quota voor huisvesting arbeidsmigranten»?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Wat vindt u ervan dat gemeenten eigen regels maken, waaronder het instellen van quota, om de huisvesting van arbeidsmigranten te beperken? Wat vindt u van de lezing van jurist en immigratierecht onderzoeker Gerrie Lodder en hoogleraar Europees Migratierecht Tesseltje de Lange van de Radboud Universiteit dat dit in strijd is met Europees recht, omdat volgens de Europese Verordening voor het vrije verkeer van werknemers «alle rechten en voordelen van nationale werknemers inzake huisvesting» voor alle werknemers in de EU gelden», en specifiek beleid gericht op de beperking van huisvesting van arbeidsmigranten daarmee dus in strijd is? Kunt u in uw antwoord toelichten waarom u het hiermee eens of oneens bent? Gaat u de gemeenten aanspreken op hun beleid? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten mogen hun eigen beleid maken en eigen regels formuleren. Vanzelfsprekend moeten ook gemeenten zich houden aan de Europeesrechtelijke kaders. De huisvesting van arbeidsmigranten beperken door middel van het instellen van quota die specifiek op deze groep gericht zijn, staat op gespannen voet met het vrij verkeer van Unieburgers dat geen onderscheid naar nationaliteit toestaat. Daarnaast geniet een werknemer die onderdaan is van een lidstaat en die op het grondgebied van een andere lidstaat is tewerkgesteld, alle rechten en alle voordelen die aan de nationale werknemers inzake huisvesting zijn toegekend2. Vanuit de ministeries van SZW en BZK zal contact opgenomen worden met de VNG.
Hoe verhoudt dit lokale beleid zich in bredere zin tot het Europese recht op gelijke behandeling van alle werknemers en zelfstandigen in de Europese Unie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de problemen omtrent de huisvesting van arbeidsmigranten die wel degelijk bestaan, op deze manier niet fatsoenlijk worden opgelost en een andere manier hiervoor gevonden moet worden? Wat kan u nog meer doen om bestaande problemen op te lossen, zonder de mogelijkheden voor arbeidsmigranten en hun werkgevers onnodig te beperken wanneer zij zich netjes aan de regels houden?
Ik ben van mening dat de door gemeente gebruikte vorm van een quotum voor arbeidsmigranten niet de oplossing biedt voor de problematiek rondom de huisvesting. Deze aanpak zal een tekort daarin alleen maar in hand werken en kan bovendien ook zorgen voor waterbedeffecten.
Om het tekort in huisvesting aan te pakken, zet de Minister van BZK in op regionale afspraken en regionaal beleid voor de huisvesting van arbeidsmigranten.
Met provincies wordt samen gekeken hoe zij hun coördinerende rol kunnen pakken. Hiernaast zet de Minister van BZK in op het realiseren en stimuleren van meer huisvesting voor arbeidsmigranten via de woondeals en regiodeals, de stimuleringsaanpak flexwonen, korting op de verhuurderheffing voor tijdelijke woningen en de 50 miljoen euro voor de huisvesting van kwetsbare doelgroepen die deze zomer beschikbaar is gesteld in het kader van het doorbouwplan. Voor arbeidsmigranten worden met de 50 miljoen euro ca. 4.700 woningen/woonplekken gerealiseerd.3 Voor 2021 wordt opnieuw 50 miljoen euro vrijgemaakt.4
Welke rol kan de Commissie Roemer, die advies geeft over de werk- en leefomstandigheden van arbeidsmigranten, nog spelen om de bestaande problematiek op een verstandige manier op te lossen, zonder de mensen die zich aan de regels houden te belemmeren?
Het advies van het Aanjaagteam van 30 oktober jl. geeft ook een aantal aanbevelingen voor meer en betere huisvesting voor arbeidsmigranten. Daarbij worden ook een aantal partijen aangesproken. Ook in het eerste advies van het Aanjaagteam zijn op dit punt een aantal aanbevelingen gedaan. Het kabinet is hiermee aan de slag en zal medio december daarover de TK informeren.
Schijnconstructies en wanpresterende uitzendbureaus |
|
Jasper van Dijk , Eppo Bruins (CU) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Veka Shipyard in Lemmer wacht miljoenenclaim na vonnis over onderbetaling van Roemenen»?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel. Constructies die ertoe leiden dat werknemers te weinig krijgen betaald, zijn niet toegestaan en vind ik eveneens onwenselijk. Buitenlandse onderaannemers die hun werknemers in Nederland te werk stellen moeten zich houden aan de harde kern van arbeidsvoorwaarden in de van toepassing zijnde cao. Op grond van de ketenaansprakelijkheid (artikel 7:616a e.v. BW) kunnen zij bovendien ook worden aangesproken om de door hen ter beschikking gestelde werknemers een correct loon te betalen. Het oprichten van een buitenlandse onderaannemer kan niet worden voorkomen. Op grond van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers kan echter wel worden vastgesteld of er daadwerkelijk sprake is van grensoverschrijdende detachering, of dat er sprake is van een postbusfirma of van schijndetachering.
Wat vindt u van de door Veka Shipyard gehanteerde schijncontructie, namelijk het oprichten van buitenlandse onderaannemers om werknemers minder te betalen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel lang heeft geduurd, aangezien FNV deze zaak al in 2015 heeft aangekaart en het dus vijf jaar heeft geduurd voordat is vastgesteld dat er sprake is van onderbetaling?
Vanaf het moment dat FNV haar eerste verzoek tot het instellen van een onderzoek heeft ingediend bij de Inspectie SZW, namelijk op 28 september 20152, heeft het inderdaad ongeveer vijf jaar geduurd voordat een rechter een oordeel heeft gegeven over deze zaak. Ik begrijp dat het voor de betrokken arbeidskrachten lastig is dat zij gedurende deze periode in onzekerheid hebben gezeten. Een dergelijk oordeel komt echter niet zomaar tot stand en daar is dus ook tijd mee gemoeid. De onderzoeken die door de Inspectie SZW zijn uitgevoerd naar aanleiding van de verzoeken d.d. 28 september 2015 en 11 juli 20163 hebben mijns inziens niet onredelijk lang geduurd. De Inspectie SZW heeft haar eerste onderzoek afgerond in juli 2016 en het tweede onderzoek in december 20174. Over de resterende periode die nodig is geweest om tot een uitspraak te komen, kan ik geen oordeel geven.
Bent u bereid iets te doen, bijvoorbeeld door een boetebeding op te nemen in Artikel 8 vd Waadi aangezien de naleving van de cao bij sociale partners ligt terwijl deze zaak aantoont dat de instrumenten die daarbij ter beschikking gesteld worden, beperkt zijn?
Zoals in de vraag al wordt opgemerkt, ligt de naleving van de cao primair bij de partijen die deze afsluiten, namelijk sociale partners. De Inspectie SZW ondersteunt sociale partners bij het toezicht op de naleving van de cao-voorwaarden, onder meer door op verzoek onderzoek te doen naar naleving van artikel 10 van de Wet op het algemeen verbindend en onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet avv) en van de loonverhoudingsnorm als bedoeld in artikel 8 en 8a van de Wet allocatie van arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). Betrokkenen kunnen, mede op grond van bevindingen van de Inspectie SZW, bij de rechter een civiele procedure starten. In het vierde rapport van de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen (BMH) van 22 april jl.5 en de Technische uitwerking van het advies van de Commissie Regulering van werk6 die op 15 juli jl. aan de Tweede Kamer is verzonden worden suggesties gedaan hoe de naleving kan worden aangescherpt waardoor er meer mogelijkheden zijn om gelijk loon voor gelijk werk af te dwingen, en werkgevers te prikkelen het juiste loon te betalen. In het vierde rapport van de BMH wordt de mogelijkheid beschreven van een bestuurlijke boete bij overtreding van de loonverhoudingsnorm in artikel 8 en 8a Waadi (p. 86 e.v.). Verder wordt de optie beschreven dat een werknemer aanspraak maakt op een verhoging van het niet of te laat ontvangen loon wegens vertraging met een maximum van 300% van het loon in plaats van de huidige 50% (p. 57 e.v.). In de Technische uitwerking van het advies van de Commissie Regulering van werk wordt beschreven hoe de publieke collectieve actie voor de Waadi zou kunnen worden ingevoerd (p. 80 e.v.). Hierdoor zou de Inspectie SZW de mogelijkheid hebben om proactief een collectieve actie in te stellen om naleving van de loonvordering en vervangende schadevergoeding te vorderen. In de kabinetsreactie op het rapport van de commissie-Borstlap7 heeft het kabinet aangegeven dat eventuele wettelijke aanpassingen op dit vlak – gelet op de brede, samenhangende discussie over het rapport van de commissie – aan een volgend kabinet zijn.
Wat onderneemt u tegen het feit dat de schadevergoeding die Veka als gevolg van de uitspraak moet betalen aan FNV, in geen verhouding staat tot het achterstallige loon dat niet is betaald, waardoor het verdienmodel zeer lucratief blijft?
Zie antwoord vraag 4.
Wat onderneemt u om het probleem te ondervangen dat de Wet aanpak schijnconstructies (WAS) zo is ingericht dat individuele werknemers zelf een loonvordering moeten instellen, ook als de onderbetaling al is vastgesteld (zoals in de zaak FNV/Veka) en dit in het geval van arbeidsmigranten – zeker na vijf jaar – lastig is te realiseren, zodat arbeidsmigranten betere bescherming krijgen alsmede het loon waar ze recht op hebben?
Op grond van artikel 3:305a BW hebben vakbonden de mogelijkheid om een collectieve actie in te zetten voor werknemers. Op dit moment is het voor vakbonden niet mogelijk om, naast het eisen van schadevergoeding voor werknemers, een collectieve loonvordering in te stellen waardoor ook na een uitspraak van de rechter op grond van artikel 3:305a BW de werknemer zelf kenbaar moet maken dat deze uitbetaling wenst van het verschuldigde loon. Ik heb begrip voor het verzoek van vakbonden om een collectief vorderingsrecht in te voeren, zeker gezien de kwetsbare positie van arbeidsmigranten. Zoals ik u ook bij de evaluatie van de WAS heb gemeld9, is dit juridisch gezien echter lastig te realiseren. Met het oog op een behoorlijk proces moet de werkgever het recht hebben om zich te kunnen verweren tegen een vordering. Dit wordt heel lastig als niet duidelijk hoeft te worden gemaakt op welke werknemers een vordering ziet.
Bij de evaluatie van de WAS en het AO Arbeidsmarktbeleid van 15 januari 2020 is wel toegezegd een verkenning uit te voeren naar het verruimen van de mogelijkheden voor vakbonden om op te treden voor collectieven van individuele werknemers. Helaas moet ik u mededelen dat deze verkenning, vanwege de drukte op verschillende andere dossiers en de coronacrisis, nog niet is afgerond.
Dit betekent echter niet dat er minder prioriteit wordt gegeven aan de aanpak van schijnconstructies in algemene zin. Zo leveren verschillende recent genomen maatregelen een bijdrage aan de aanpak van schijnconstructies, waaronder de implementatie van de herziene detacheringsrichtlijn en de inwerkingtreding van de meldingsplicht ten aanzien van gedetacheerde werknemers. Daarnaast is het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten ingesteld10, onder leiding van Emile Roemer, dat zich heeft ingezet voor eerlijk, gezond en veilig werk voor arbeidsmigranten.
Hoe staat het met de uitvoering van de op 30 januari 2020 aangenomen motie van de leden Smeulders en Palland om het mogelijk te maken dat ook vakbonden in naam van werknemers de WAS kunnen inschakelen opdat zij kunnen optreden voor collectieven van individuele werknemers?2
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel bedrijven in Nederland hanteren vergelijkbare schijnconstructies als het veroordeelde bedrijf?
Schijnconstructies worden vaak pas zichtbaar wanneer de Inspectie SZW op verzoek onderzoek heeft gedaan naar een vermeende schijnconstructie en/of een rechter daar een oordeel over heeft gegeven. Een gedeelte van de rechterlijke uitspraken – waaronder ook de zaken waarbij achterstallig loon wordt gevorderd – wordt gepubliceerd. Daarnaast maakt de Inspectie SZW overtreding van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag openbaar. Het is op basis van deze informatie niet mogelijk om aan te geven hoe vaak er in Nederland vergelijkbare schijnconstructies worden gehanteerd als bij het veroordeelde bedrijf. Wel is duidelijk dat veel vormen van schijnconstructies en vormen van fraude complex zijn en vragen om een multidisciplinaire en vaak ook een grensoverschrijdende aanpak. Zo is de landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI) een belangrijk knooppunt voor informatie-uitwisseling en het (projectmatig) uitzetten van gezamenlijke acties.11
Wat onderneemt de Inspectie SZW tegen dit soort schijnconstructies? Hoe vaak worden (preventieve) controles uitgevoerd?
De Inspectie SZW heeft voor de aanpak van Schijnconstructies een programma ingericht. Een onderdeel van dit programma betreft de ondersteuning van sociale partners bij hun toezicht op de naleving van cao-voorwaarden. Daarvoor is een speciaal team ingesteld dat onder andere de onderzoeken doet in het kader van de naleving van de loonverhoudingsnorm als bedoeld in artikel 8 en 8a van de Waadi. Dergelijke onderzoeken op grond van de Waadi worden alleen op verzoek van een belanghebbende uitgevoerd. Hoe vaak hangt dus af van het aantal verzoeken dat de Inspectie daartoe ontvangt. Het uitgangspunt is dat dergelijke verzoeken in beginsel altijd in behandeling worden genomen. Vanaf de start van het team zijn er vanaf 2015 tot heden ca. 120 onderzoeken i.v.m. vermeende constructies uitgevoerd. Dit aantal omvat ook de onderzoeken die desgevraagd op grond van artikel 10 van de Wet avv zijn uitgevoerd. De Inspectie SZW rapporteert haar bevindingen omtrent de specifieke situatie aan de verzoekende partij die daarmee vervolgens zo nodig civielrechtelijk nakoming kan afdwingen. De Inspectie registreert bij deze ondersteunende taak voor sociale partners geen gegevens over de omvang van de onderneming(en) of het aantal werknemers. Wel rapporteert de Inspectie jaarlijks via het reguliere Jaarverslag over de behaalde resultaten.
Naast de bovenvermelde onderzoeken Waadi en wet AVV – worden in het programma ook andere onderzoeken uitgevoerd naar schijnconstructies, doorgaans met vaststelling van overtredingen van de arbeidswetgeving waarop de inspectie SZW toeziet (o.a. Wet minimumloon, Wet arbeid vreemdelingen, Arbeidstijdenwet, Wagweu). Het gaat daarbij om diverse situaties zoals oneigenlijk gebruik van stagiaires die voor een kleine vergoeding regulier werk moeten verrichten, te lange werktijden, illegale tewerkstelling en schijn-arbeid(srelaties) waarbij werknemers worden gepresenteerd als zelfstandigen, gefingeerde dienstverbanden, ongeoorloofde inhoudingen op het loon etc. Ook over deze resultaten rapporteert de Inspectie jaarlijks in haar Jaarverslag. Bij constructies, overtredingen of misstanden die niet op het terrein van de Inspectie liggen, doet de Inspectie SZW altijd melding bij andere diensten zoals UWV, Belastingdienst, gemeenten, of andere Rijkstoezichthouders.
Bij hoeveel bedrijven zijn de afgelopen jaren schijnconstructies blootgelegd door de Inspectie SZW? Om hoeveel werknemers ging het en wat is hun nationaliteit? Hoeveel inkomsten zijn zij als gevolg van deze schijnconstructies misgelopen?
Zie antwoord vraag 9.
Gaat u dit soort schijnconstructies en onderbetaling met alle mogelijke middelen bestrijden?
De aanpak van schijnconstructies en onderbetaling heeft de aandacht van het kabinet. Zoals reeds beschreven in de antwoorden op de vragen 4 tot en met 7 worden in het vierde rapport van de BMH en de Technische uitwerking van het advies van de Commissie Regulering van werk suggesties gedaan met betrekking tot het aanscherpen van de naleving van de cao en de loonverhoudingsnorm, maatregelen getroffen tegen schijnconstructies door middel van implementatie van de herziene detacheringsrichtlijn en inwerkingtreding van de meldingsplicht en mogelijkheden verkend om de rol van de vakbonden te versterken op het gebied van collectieve acties.
Gaat u ook op Europees niveau aandringen op het tegengaan van dit soort schijnconstructies en premieshoppen?
Het fingeren van situaties om premievoordelen te bereiken, bijvoorbeeld als het gaat om werkgevers die gebruik maken van postbusondernemingen, moet uiteraard worden voorkomen. Het tegengaan van premieshoppen is complex omdat het vaak gepaard gaat met het achterhouden of fingeren van situaties. In mijn brief aan de Kamer over A1-verklaringen en premieshoppen van 7 juli 202012 heb ik mijn inzet tegen premieshoppen toegelicht. Ik blijf mij in lijn met de motie van de leden Van Dijk (PvdA) en Smeulders (GroenLinks)13 in Europees verband inzetten om premieshoppen tegen te gaan. Bijvoorbeeld door mij bij de herziening van Verordening (EG) 883/2004 in te zetten voor een voorafgaande verzekering van 3 maanden in de zendende lidstaat. Dit verzekert de binding met het zendende land en maakt direct doordetacheringen moeilijker. Daarnaast kunnen de ELA en de meldingsplicht van de WagwEU van toegevoegde waarde zijn bij het opsporen van schijnconstructies. Van belang is dat de feitelijke werkgever bepalend is en niet de werkgever op papier.
Wat is uw oordeel over het bericht «Verplicht vergunning voor uitzendbureaus in strijd tegen belabberde huisvesting»?3
Ik herken veel van de problemen die aangestipt worden in het bericht. Hoewel dergelijke problemen zich al een langere tijd afspelen op de arbeidsmarkt, zijn een aantal daarvan pijnlijk zichtbaar geworden door de coronacrisis. Dit is ook aanleiding geweest om het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten in het leven te roepen. Het Aanjaagteam geeft in het advies «Geen tweederangsburgers» niet alleen aanbevelingen voor de uitzendbranche, maar ook over meer en betere huisvesting.15 Het kabinet komt medio december met een reactie op deze aanbevelingen.
Erkent u dat het toezicht op de huisvesting en arbeidsomstandigheden zeer onoverzichtelijk en verbrokkeld is, waardoor er veel te weinig gebeurt aan misstanden?
Goed toezicht en goede handhaving is essentieel om naleving van de regelgeving te bevorderen en misstanden tegen te gaan. Toezicht moet wel altijd als sluitstuk van de regelgeving worden gezien. De Inspectie SZW houdt toezicht op de arbeidswetgeving. Toezicht op de huisvestingsverordening en het bouwbesluit ligt bij gemeenten. Daarnaast is een deel van de huisvesting voor arbeidsmigranten gecertificeerd met het SNF of AKF keurmerk gecertificeerd. Deze locaties worden door de keurmerken gecontroleerd.
Het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten is vrijdag 30 oktober 2020 met een tweede advies gekomen, waarin zij ook voorstellen doet om toezicht en handhaving te verbeteren, waaronder ook de samenwerking. Het kabinet komt medio december met een reactie op deze adviezen.
Deelt u de mening dat een vergunningplicht voor uitzendbureaus noodzakelijk is om een eind te maken aan wanpresterende uitzendbureaus?
Hoewel ik niet van mening ben dat een vergunningplicht voor uitzendbureaus per se noodzakelijk is, ben ik er wel van overtuigd dat het nodig is om het lastiger te maken voor malafide ondernemers om een uitzendbureau in stand te houden en om vluchtig ondernemerschap tegen te gaan. Daarom heb ik in mijn brief aan uw Kamer van 20 december 2019 over de integrale aanpak misstanden arbeidsmigranten toegezegd dat het kabinet in samenspraak met sociale partners aanvullende eisen zal stellen aan Nederlandse en buitenlandse uitzendbureaus. Hiernaast heeft het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten onlangs een reeks aanbevelingen uitgebracht die voor een betere beheersing van de uitzendbranche zouden moeten zorgen. In haar reactie hierop zal het kabinet onder meer een toelichting geven op de vervolgstappen met betrekking tot de extra maatregelen voor de uitzendsector.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie aangenomen juni 2020, om dit te realiseren?4
In de betreffende motie wordt de regering verzocht om met voorstellen te komen om malafide uitzendondernemingen tegen te gaan, in het bijzonder een drietal verzoeken. Twee van de verzoeken betreffen respectievelijk een waarborgsom van circa € 100.000 voor uitzendondernemingen en afdwingbare kwaliteitseisen aan uitzendondernemers. Ook het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten heeft soortgelijke voorstellen gedaan in de tweede set aanbevelingen. In de komende kabinetsreactie gaat het kabinet daar uitgebreider op in. Het laatste verzoek in de betreffende motie gaat over een effectief civielrechtelijk bestuursverbod voor malafide uitzendondernemers.
In de Kabinetsreactie van 3 juli 2020 op de eerste set aanbevelingen van het aanjaagteam17 is aangegeven dat verkend wordt of een bestuursrechtelijk bestuursverbod mogelijk is, dat effectief is voor het domein van de arbeidswetten. Daarin is ook gezegd dat deze verkenning zich richt op de langere termijn. Daarom zet het kabinet ook in op maatregelen voor de korte termijn, door de bestaande regelgeving beter te benutten.
Eén daarvan is het stimuleren van civielrechtelijke bestuursverboden. Het civielrechtelijk bestuursverbod bestaat sinds 1 januari 2016. In maart van dit jaar is hiertoe een pilot gestart waarin de Inspectie SZW samenwerkt met het veelplegersteam van de Belastingdienst. Daarin worden zaken geselecteerd waarin zowel de arbeids- als de belastingwetgeving wordt overtreden. Het gaat om procedures waarbij een curator een verzoek om een civielrechtelijk bestuursverbod doet bij de rechter. Er is een budget vrijgemaakt waaruit deze procedures worden bekostigd. Sinds de start van deze pilot is in ieder geval in vier zaken een procedure gestart en wordt in een aantal zaken een procedure voorbereid. De doorlooptijd van de procedures is mede afhankelijk van behandeling door de rechter. Er zijn op dit moment nog geen procedures afgerond.
Het bericht ‘NBBU en SoloPartners dringen er bij zorginstellingen op aan de zorgbonus voor uitzendkrachten en zzp’ers alsnog ter beschikking te stellen' |
|
Kelly Regterschot (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht van de Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU) over de zorgbonus voor zzp’ers en flexwerkers?1
Ja.
Klopt het dat GGZ Nederland «een richtlijn voor zijn leden heeft geschreven waarin staat dat de zorgbonus niet aan uitzendpersoneel en zzp’ers in de zorg zal worden uitbetaald»? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Naar aanleiding van een technisch advies van de Nederlandse ggz aan haar leden was de indruk ontstaan dat de Nederlandse ggz tegen een zorgbonus voor zzp’ers en uitzendkrachten zou zijn. Dat was echter niet de bedoeling van de Nederlandse ggz.
De Nederlandse ggz heeft grote waardering voor iedere professional die zich in corona-tijd heeft ingezet, ongeacht of het een vaste medewerker, een uitzendkracht of een zzp’er is. Zij vindt het dan ook spijtig en onnodig dat dit beeld ontstaan is. Vanaf het begin heeft de Nederlandse ggz gepleit voor een ruimhartige toekenning van de bonus. De Nederlandse ggz heeft haar leden daarop ook expliciet nog geadviseerd om, voor zover zij dat niet al hadden gedaan, alsnog aanvragen te doen voor zzp’ers en uitzendkrachten.
De grote waardering voor iedere professional die zich in corona-tijd heeft ingezet in de zorg sluit aan bij mijn insteek van de subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19. Deze is erop gericht om alle zorgprofessionals die in verband met COVID-19 een uitzonderlijke prestatie hebben geleverd, ongeacht hun contractvorm, in aanmerking te laten komen voor een bonus.
Bent u het ermee eens dat het voor het ontvangen van de zorgbonus niet uit zou moeten maken via welk type contract of opdracht zorgmedewerkers hebben gewerkt?
Ja. Daartoe is het in de subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19 ook nadrukkelijk mogelijk gemaakt dat er door zorgaanbieders ook voor mensen op een deeltijdcontract of voor derden, zoals zzp’ers en uitzendkrachten, een bonus kan worden aangevraagd. Het gaat immers niet om de contractvorm, maar om een extra waardering van zorgprofessionals in verband met uitzonderlijke inzet tijdens de eerste uitbraak van COVID-19.
Kunt u zich herinneren dat u in debatten2 heeft toegezegd dat de zorgbonus ook beschikbaar is voor medewerkers in de zorg die tijdens de coronacrisis hard gewerkt hebben, maar niet in dienst zijn van een zorginstelling?
Ja.
Hoe expliciet heeft u bij zorginstellingen en -werkgevers aangegeven dat zij ook voor zorgmedewerkers die niet via een dienstverband bij hen werken een zorgbonus aan kunnen vragen?
Zowel in de toelichting op de subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19, als in de met sociale partners besproken «Handreiking Bonus zorgprofessionals COVID-19» staat nadrukkelijk dat ook derden zoals uitzendkrachten en zzp’ers in aanmerking kunnen komen voor een bonus. Ook op de website van de organisatie Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen van het Ministerie van VWS – die de subsidieregeling uitvoert – staat bij de vragen en antwoorden expliciet opgenomen dat ook derden tot de groep zorgprofessionals behoren waarvoor zorgaanbieders een bonus kunnen aanvragen.
Ook tijdens het invullen van de aanvraag, hebben zorgaanbieders gezien dat ze ook voor de voor hen werkende zorgprofessionals die niet in loondienst waren, een bonus aan kunnen vragen.
Hoeveel zorginstellingen hebben zorgbonussen aangevraagd voor medewerkers die niet op hun loonlijst staan?
De afhandeling van de subsidieaanvragen voor de bonusregeling draait op volle toeren. Inmiddels is meer dan driekwart van de aanvragen afgehandeld.
In de «stand van zakenbrief COVID-19»3 van 8 december 2020 bent u door het kabinet over de cijfers na driekwart afgehandelde aanvragen geïnformeerd.
Uit extrapolatie van de cijfers bij ruim driekwart afgehandelde aanvragen, volgt dat ongeveer een derde van het totale aantal zorgaanbieders dat een aanvraag heeft gedaan, dat ook voor derden heeft gedaan. Tezamen hebben deze ongeveer 3.500 aanbieders voor een kleine 100.000 derden een subsidieaanvraag gedaan, om ook deze groep een netto zorgbonus van 1.000 euro te kunnen uitkeren.
De definitieve cijfers worden de komende weken opgemaakt.
Voor hoeveel zorgmedewerkers is de zorgbonus aangevraagd? Hoeveel van deze medewerkers zijn in dienst van een zorginstelling en hoeveel werken als uitzendkracht, als zzp’er of met een andere vorm van contract of opdracht?
Zoals ik hierboven al aangaf, draait de afhandeling van de subsidieaanvragen voor de bonusregeling op volle toeren. Inmiddels is dus meer dan driekwart van de aanvragen afgehandeld; in de «stand van zakenbrief COVID-19»4 van 8 december 2020 bent u door het kabinet over de cijfers na driekwart afgehandelde aanvragen geïnformeerd.
Op basis van extrapolatie van de op peildatum 30 november jl. afgehandelde ruim driekwart van de aanvragen, zien we dat er subsidie is aangevraagd voor circa 1,1 miljoen werknemers en voor bijna 0,1 miljoen derden. De definitieve cijfers worden de komende weken opgemaakt.
Bent u bereid er bij zorgaanbieders stevig op aan te dringen dat zij voor al die zorgmedewerkers die niet op hun loonlijst staan, maar wel hard hebben gewerkt tijdens de eerste golf van de coronacrisis, alsnog de toegezegde zorgbonus aanvragen?
Het aanvraagloket voor de subsidieregeling is inmiddels gesloten. Voor die tijd heb ik zorgaanbieders meermaals opgeroepen om vooral een aanvraag in te dienen en daarbij ook de zorgprofessionals die niet op de loonlijst staan mee te nemen.
Ziet u, binnen de huidige regeling – die bijna afloopt – nog mogelijkheden om te voorkomen dat deze flexwerkende en zelfstandige zorgmedewerkers geen bonus krijgen? Zo nee, kunt u aangeven op welke manier flexwerkenden en zzp'ers alsnog voor deze bonus in aanmerking komen bij de tranche van 2020?
Met het oog op berichtgeving over instellingen die meer tijd nodig hadden om hun aanvraag voor derden af te ronden, heb ik het loket langer opengesteld. Daarmee hebben zorgaanbieders voldoende tijd gekregen om ook voor derden een aanvraag in te dienen en te zorgen dat ook voor flexwerkenden en zzp’ers die aan de voorwaarden uit de subsidieregeling voldoen een bonus kon worden aangevraagd.
De toenemende agressie richting zorgmedewerkers en anderen door de coronamaatregelen |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Jeroen Bosch Ziekenhuis begint campagne tegen corona-agressie»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat zorgmedewerkers in toenemende mate geconfronteerd worden met verbale agressie en intimidatie op de werkvloer? Zo ja, speelt deze problematiek ook in andere ziekenhuizen dan het Jeroen Bosch Ziekenhuis?
Ik herken de signalen uit het Jeroen Bosch Ziekenhuis. Hoewel ik niet over recente cijfers beschik, is agressie op veel plekken het gesprek van de dag. Het kwam ook geregeld terug tijdens de bezoeken en gesprekken die ik de afgelopen weken aan ziekenhuizen heb gebracht.
Bent u het ermee eens dat het onaanvaardbaar is dat zorgverleners, die in deze tweede golf opnieuw dag en nacht voor ons klaar staan, slachtoffer worden van agressie in welke vorm dan ook?
Ik begrijp dat het verplaatsen van een patiënt of het beperken van bezoekuren kan leiden tot teleurstelling en frustratie van familieleden en naasten. Maar deze emoties mogen nooit gepaard gaan met agressie tegen zorgmedewerkers. Dit is te allen tijde onaanvaardbaar.
Beschikt u over aanwijzingen en/of gegevens dat bedoelde agressie leidt tot het uitvallen van vaak toch al oververmoeide zorgverleners waardoor de zorg nòg meer onder druk komt te staan? Deelt u de mening dat ook dàt onaanvaardbaar is?
Ik beschik niet over gegevens dat bedoelde agressie leidt tot het uitvallen van zorgverleners. Ik kan me echter wel voorstellen dat dit gebeurt. Ik deel de mening dat ook dit onaanvaardbaar is.
Ziet u voor het kabinet c.q. uzelf een rol weggelegd bij het beteugelen en voorkomen van dergelijk onacceptabel gedrag richting zorgverleners (en anderen die de maatregelen tegen corona uitvoeren)?
Ik ga de ondersteuning aan zorgmedewerkers en zorgwerkgevers intensiveren met een branchegerichte aanpak voor veilig werken in de zorg. Er is brede steun van sociale partners voor een branchegerichte aanpak, zo bleek in een bestuurlijk overleg hierover op 2 november jl. Deze aanpak is gericht op preventie en ondersteuning en bescherming van medewerkers. De eerste stap is het in kaart brengen van de behoefte van zorgverleners zelf als het gaat om ondersteuning. Deze peiling geeft input om heel gericht, en op basis van behoefte, nieuwe en bestaande aanpakken tegen agressie verder te brengen en op te schalen. Voor een effectieve aanpak wil ik goed aansluiten op succesvolle initiatieven. Ik kijk daarom goed wat in afzonderlijke branches nodig is en al loopt. De ziekenhuizen kennen bijvoorbeeld de aanpak «Veilige Zorg» en de gehandicaptenzorg «In dialoog».
Ik heb daarnaast met de Minister van Justitie en Veiligheid afgesproken dat we samen optrekken waar het gaat om agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak. Zo heeft de Minister van JenV recent een taskforce tegen agressie en geweld tegen hulpverleners in het leven geroepen. Deze taskforce richt zich in ieder geval op het vergroten van de bewustzijn dat agressie en geweld tegen hulpverleners niet acceptabel is. We zien in de zorg dat de stap om aangifte te doen vaak nog groot is. Ook hierop hebben de Minister van JenV en ik afgesproken de samenwerking te zoeken om tot verbetering te komen daarin.
Ongeacht dit alles, wil ik benadrukken dat het gesprek over agressie met collega’s en leidinggevenden, en het aanspreken van patiënten, cliënten en hun naasten op agressief gedrag, vooral ook moet plaats vinden op de werkplek. Een zorgverlener moet zich veilig voelen om agressie ter sprake te brengen, en zich gesteund voelen door de organisatie wanneer agressief gedrag plaatsvindt.
Bent u bereid het op te nemen voor zorgverleners (en bedoelde andere werknemers) door bijvoorbeeld in een landelijke publiekscampagne (nog eens) duidelijk te maken dat agressie op welke manier dan ook richting zorgverleners en anderen absoluut onaanvaardbaar is?
Zie antwoord vraag 5.
De gevolgen van de coronacrisis voor mensen in de prostitutie |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de verschillende series vragen over de gevolgen van de coronacrisis voor mensen in de prostitutie (28 april, 1 april en 19 maart)?1
Ja.
Wat is het algemene beeld van de situatie van mensen die in de prostitutie werken, in het bijzonder sinds de instelling van de gedeeltelijke lockdown?
Onlangs heeft het Verwey-Jonker Instituut een rapport gepubliceerd van het onderzoek dat gedaan is naar de impact van de coronacrisis op sekswerk in regio Hart van Brabant.2 Volgens het onderzoek zijn sekswerkers voor wie sekswerk het hoofdinkomen is, in zwaar weer terecht gekomen. Tijdens de lockdown hebben sommige sekswerkers besloten door te werken, met name met vaste klanten. Enkele sekswerkers zijn volledig overgestapt naar online werken. Voor een nadere toelichting op de impact van de coronacrisis op sekswerk verwijs ik u naar het rapport van het Verwey-Jonker Instituut.
Hoe is, in de keuze om prostitutie momenteel door te laten gaan, het belang van de gezondheid van de personen die werken in de prostitutie meegewogen?
Als onderdeel van de door het kabinet aangekondigde strengere maatregelen geldt met ingang van 15 december 2020 een verbod op het uitoefenen van een niet-medisch contactberoep. Daaronder valt ook prostitutie.
Op welke wijze wordt invulling gegeven aan de registratieplicht voor contactberoepen waar het de prostitutie betreft? Klopt onze indruk dat dit momenteel niet gebeurt en dat het ook voorstelbaar is dat dit in deze branche niet op de korte termijn gaat gebeuren?
Op dit moment is registratie niet aan de orde, omdat seksinrichtingen gesloten zijn en er een verbod is op het uitoefenen van niet-medisch contactberoepen.
Wanneer contactberoepen weer toegestaan zijn, dan is de registratie van naam en contactgegevens bedoeld om de GGD in staat te stellen contact op te nemen, mocht een besmetting hebben plaatsgevonden. Hoe meer en eerder contacten in beeld zijn, hoe sneller en efficiënter de GGD zijn werk kan doen, en hoe sneller ingrijpen mogelijk is. Het is dan ook in het belang van de klant om de juiste gegevens achter te laten. Dit is echter geen verplichting voor beroepen zoals prostitutie, waar dit omwille van het op een gepaste wijze uitoefenen van het beroep, of omwille van de veiligheid of welzijn van betrokkenen onwenselijk kan zijn.
Welke andere mogelijkheden zijn er om de gezondheid van mensen die werken in de prostitutie te beschermen, bijvoorbeeld middels een geanonimiseerde registratie van bezoekers? Kunt u hierbij ook aangeven welke keuzes andere landen, zoals bijvoorbeeld Duitsland, hierin maken?
Omwille van de veiligheid of het welzijn van de mensen die werken in de prostitutie kan het onwenselijk zijn om verplicht een registratie van naam en contactgegevens bij te houden van bezoekers. Het is dan ook aan de klant om deze gegevens, al dan niet geanonimiseerd, te verstrekken wil hij/zij benaderd kunnen worden in het kader van bron en contactonderzoek. In Duitsland wordt op het niveau van de verschillende deelstaten dit beleid vormgegeven; er kan dan ook niet in het algemeen aangegeven worden hoe dit registratiebeleid eruit ziet. Ook is momenteel vanwege het aantal besmettingen in sommige deelstaten het aanbieden van prostitutiedienstverlening in het geheel verboden. Echter, voordat dit verbod in is gegaan kende de deelstaat Nedersaksen een registratieverplichting waarbij er een identificatiebewijs met foto overlegd moest worden. De deelstaat Noordrijn-Westfalen kende, voor het algemeen verbod op prostitutie ook een registratieverplichting waarbij het tijdstip van het contact, de naam, het adres en de telefoonnummer van de klant voor vier weken bewaard diende te worden.
Welke ondersteuning is er voor mensen in de prostitutie die om begrijpelijke redenen op dit moment niet willen werken, bijvoorbeeld omdat zij een kwetsbaar familielid hebben of het simpelweg voor zichzelf te risicovol vinden? Is deze ondersteuning ook toegankelijk voor mensen die niet als ZZP’er geregistreerd zijn of werken middels opting-in?
Het steun- en herstelpakket is verlengd tot 1 juli 2021. Sekswerkers kunnen net als anderen gebruik maken van de bestaande regelingen. Indien zij aan de criteria van de regeling voldoen kunnen ze aanspraak maken op de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo), een Werkloosheidsuitkering (WW) of als vangnet de algemene bijstand. Gelet op de voorwaarden voor de Tozo is deze ondersteuning niet toegankelijk voor niet-zzp’ers, waaronder ook sekswerkers die volgens de opting in werken.
Speciaal voor huishoudens die nu tussen de wal en het schip vallen, willen we met de TONK (Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten) een ruimere toegang tot het instrument van de bijzondere bijstand bieden. SZW en gemeenten zijn er druk mee bezig om dit op korte termijn in werking te stellen.
Hoeveel geld is sinds maart 2020 in totaal verstrekt aan steunmaatregelen voor eigenaars van seksinrichtingen, sekssites, en anderen die bedrijfsmatig geld verdienen aan het feit dat anderen werken in de prostitutie?
Deze informatie is niet uit te splitsen naar de sekswerkers of exploitanten.
Hoeveel geld is sinds maart 2020 in totaal verstrekt aan steunmaatregelen voor mensen die zelf werkzaam zijn in de prostitutie? Hoeveel is daarbij terechtgekomen bij de mensen die niet als ZZP’er bij de Kamer van Koophandel staan geregistreerd of werken middels opting-in?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat er exploitanten van seksinrichtingen zijn die wél steun ontvingen, maar dat de mensen die in hun inrichting werkten dat niet deden, bijvoorbeeld omdat de registratie niet goed op orde was of omdat de exploitant weinig waarde hechtte aan een inschrijving bij de Kamer van Koophandel of enkel mensen via opting-in liet werken? Zo ja, vindt u dit rechtvaardig?
Het is mogelijk dat de exploitant aanspraak kon maken op de NOW. Voor ondersteuning van sekswerkers verwijs ik naar mijn eerdere antwoord.
Wat gaat u doen om iedereen die werkzaam is in de prostitutie, ongeacht de specifieke contractvorm, op gepaste wijze te ondersteunen, in het bijzonder wanneer sprake is van acute nood?
In Nederland rechtmatig verblijvende personen kunnen als zij aan de criteria van de regeling voldoen, aanspraak maken op de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo), WW of algemene bijstand. Gemeenten hebben een financieel vangnet en noodopvang voor de doelgroepen die getroffen zijn door de coronacrisis. Sekswerkers zijn daar één van.
Speciaal voor huishoudens die nu tussen de wal en het schip vallen, willen we met de TONK (Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten) een ruimere toegang tot het instrument van de bijzondere bijstand bieden. SZW en gemeenten zijn er druk mee bezig om dit op korte termijn in werking te stellen.
Sekswerkers die (al dan niet als gevolg van de coronacrisis) dak- of thuisloos zijn, kunnen zich melden bij de opvangvoorzieningen van gemeenten. De recent aangepaste richtlijn «Opvang dak- en thuisloze mensen3» beschrijft hoe de opvang voor dak- en thuisloze mensen georganiseerd moet worden tijdens de coronacrisis.
Kunt u inzicht geven in de totale vraag naar uitstapprogramma’s in 2020 en daarbij een overzicht geven onderverdeeld naar alle Regeling Uitstapprogramma's Prostitutie (RUPS)-ontvangende organisaties en niet enkel de penvoerders bij de subsidieaanvraag?
In onderstaande overzicht is de totale vraag naar uitstapprogramma´s in 2020 weergegeven per regio en uitgesplitst naar RUPS organisatie4.
1.
Gelderland
Rebelz
GGD/MEE
8
32
2.
Overijssel
Terwille
De Kern
Leger des heils
Kadera
Scharlaken Koord
30 (waarvan 15 door corona)
15 (totaal LdH en SK)
3.
Drenthe
Terwille
Leger Des Heils
9 (totaal)
4.
Zuid Holland
SHOP
Stichting de Haven
Humanitas
36
28
32
5.
Utrecht
Tussenvoorziening/Belle
Pretty Woman
16
6
6.
Amsterdam
Scharlaken Koord/ Second step
HVO Querido PG9292
Spirit, Nova
Leger Des Heils
38
40
5
18
7.
Noord Holland
Scharlaken Koord
GGD NH/
Mee en de Wering
21
9
8.
Flevoland
Scharlaken Koord/
Terwille
12
9.
Friesland
Stichting Fier
Leger Des Heils
24 (12 daarvan worden overgenomen door LDH)
10.
Groningen
Leger Des Heils
20
11.
Zeeland
GGD
10
12.
Limburg
Leger des Heils
35
13.
Zuid Limburg
Legers des Heils
41
Is het juist dat zogeheten parenclubs momenteel gewoon doorgang kunnen vinden?
Alle publieke binnenruimten, op winkels met levensmiddelen en locaties van (para)medische beroepen na, zijn gesloten. Indien parenclubs weer open mogen dient de beheerder zorg te dragen voor het kunnen naleven van alle alsdan geldende maatregelen, zoals het bewaren van 1,5 meter afstand tussen personen en een registratieverplichting.
Geldt voor dergelijke inrichtingen een registratieverplichting?
Zie antwoord vraag 12.
Past het binnen de richtlijnen van het RIVM wanneer een dergelijke seksinrichting tot na middernacht open is, gratis non-alcoholische drankjes aanbiedt, verspreid door de club meer dan 50 mensen toelaat en speciaal extra avonden plant om meer klandizie te krijgen? Zo ja, is het vanuit de bestrijding van het coronavirus niet bizar dat, gezien de aard en schaal van het contact, dit soort clubs in de gedeeltelijke lockdown «gewoon» door kunnen gaan?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid het beleid ten aanzien van dit specifiek type seksinrichtingen te herzien? Zo nee, kunt u uitleggen waarom een koffiezaak of restaurant dat keurig conform de richtlijnen handelt, momenteel geen bezoekers kan ontvangen en een dergelijke seksinrichting waarin intiem en wisselend contact onvermijdelijk is, gewoon doorgang kan vinden?
Zie antwoord vraag 12.
Wanneer komt het wetsvoorstel Regulering sekswerk nu eindelijk naar de Kamer?
Het wetsvoorstel Regulering Sekswerk zal op zeer korte termijn bij uw Kamer worden ingediend.
Vrachtwagenchauffeurs die hun cabine niet meer uitkomen |
|
Bart van Kent , Cem Laçin , Jasper van Dijk |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over de uitzending van Nieuwsuur over het feit dat vrachtwagenchauffeurs door de coronamaatregelen nauwelijks nog hun cabine uitkomen?1
Vanwege de zorgelijke toename van het aantal coronabesmettingen heeft het kabinet besloten tot «nieuwe en stevige maatregelen» waarmee we «eigenlijk naar een gedeeltelijke lockdown gaan». Deze maatregelen raken ook de transportsector. Ik onderschrijf het belang van chauffeurs om hun werk onder alle omstandigheden op een zo prettig mogelijke, gezonde en veilige manier te kunnen uitvoeren. Om dit te borgen is in de Europese rij- en rusttijdenverordening onder andere afgesproken dat de normale wekelijkse rust niet in de cabine genomen mag worden. De werkgever is bovendien verplicht om de kosten van een geschikte slaapfaciliteit te bekostigen.
Deelt u de mening dat het onverantwoord is dat de vrachtwagenchauffeurs zowat 24 uur per dag, zeven dagen per week in hun cabine doorbrengen en dat dit tot onveilige situaties kan leiden?
Tijdens en na het werk moet ruimte en tijd zijn voor ontspanning. De arbeidstijdenwetgeving stelt grenzen aan de werktijden en borgt zo de ruimte voor ontspanning. De gedeeltelijke lockdown heeft echter wel een impact op de manier waarop chauffeurs kunnen ontspannen, zo is er bijvoorbeeld minder ruimte voor interactie tussen chauffeurs onderling. Juist bij situaties waarin mensen bijeenkomen, is het risico van besmetting immers groot.
In Europees verband is geregeld dat chauffeurs hun normale wekelijkse rust niet in de cabine mogen doorbrengen. Verblijf in bijvoorbeeld een hotel, op kosten van de werkgever, is dan aangewezen. De geldende maatregelen bieden hiervoor ruimte.
Deelt u de mening dat chauffeurs recht hebben op humane arbeidsomstandigheden en dat het gebruik van douche en sanitaire voorzieningen een basisvoorziening dienen te zijn?
Elke werkende in Nederland heeft recht op humane arbeidsomstandigheden. Dat is vastgelegd in arbeidsomstandighedenregelgeving, het arbeidsrecht en in afspraken tussen werkgevers en werknemers. Een vrachtwagen hoeft op grond van de Arbowet niet over sanitaire voorzieningen te beschikken. Voor die voorzieningen is een chauffeur aangewezen op voorzieningen langs de weg. De Minister van IenW heeft tankstations en wegrestaurants dan ook opgeroepen hun sanitair beschikbaar te houden voor beroepschauffeurs. Dezelfde oproep geldt tevens voor bedrijven waar de chauffeurs laden en lossen. Daarnaast houdt het Ministerie van IenW de vinger aan de pols bij brancheorganisaties, om eventuele signalen over de beschikbaarheid van sanitair voor chauffeurs tijdig op te vangen.
De Ministeries van SZW en IenW achten het van groot belang dat chauffeurs op een veilige en verantwoorde manier hun werk kunnen doen en worden behandeld met het respect dat zij verdienen. Goed overleg tussen werkgevers en de chauffeurs is hiervoor van groot belang.
Klopt het dat vrachtwagenchauffeurs vaak niet bij tankstations terecht kunnen voor sanitaire voorzieningen en dat ook bij laden en lossen wordt gezegd dat de sanitaire voorzieningen alleen voor eigen personeel is?
Zie de beantwoording van vraag 3.
Deelt u de mening dat een vrijblijvende oproep om sanitaire voorzieningen beschikbaar te houden nogal vrijblijvend is en dat de chauffeurs recht hebben op een structurele oplossing?
Tijdens de intelligente lockdown dit voorjaar heeft de sector eveneens aandacht gevraagd voor de beschikbaarheid van sanitaire voorzieningen voor chauffeurs. Destijds heeft de Minister van IenW een vergelijkbare oproep gedaan en aandacht gevraagd voor de positie van beroepschauffeurs. Aan deze oproep is goeddeels gehoor gegeven. Aanvullend op deze oproep voert het Ministerie van IenW gesprekken met verschillende brancheorganisaties, om eventuele signalen over de beschikbaarheid van sanitair tijdig op te vangen en hier actie op te ondernemen. Ook zijn de arbeidsomstandigheden van chauffeurs geborgd in bestaande wet- en regelgeving.
Deelt u de mening dat het in ieders belang is dat chauffeurs gezond en fit achter het stuur zitten vanwege hun eigen veiligheid, maar ook die van anderen? Zo ja, wat onderneemt u om dit te waarborgen?
Ja, ik deel de mening dat het in ieders belang is dat chauffeurs gezond en fit achter het stuur zitten, niet in de laatste plaats dat van de chauffeurs en hun werkgevers zelf. Zie verder de beantwoording van vraag 3.
Waarom negeert u de wens in de brandbrief om een uitzondering te maken voor vrachtwagenchauffeurs?
De wegrestaurants hebben de Minister van IenW eerder een brandbrief gestuurd om aandacht te vragen voor de werkomstandigheden van beroepschauffeurs. De Minister heeft deze brief beantwoord, en daarbij het belang benadrukt van de beschikbaarheid van voldoende voorzieningen voor beroepschauffeurs. In deze brief is dan ook een oproep gedaan aan restaurants en tankstations hun sanitair beschikbaar te houden voor chauffeurs, en wordt er gewezen op de mogelijkheid eten en drinken aan te bieden via afhaalloketten. Naar aanleiding van deze brief wordt verder het gesprek gevoerd met zowel de wegrestaurants als de sector goederenvervoer, om actie te kunnen ondernemen bij eventuele signalen dat chauffeurs hun werk niet meer op een verantwoorde manier kunnen uitvoeren.
Bent u bereid om op korte termijn met de chauffeurs om tafel te gaan om voor een structurele oplossing te zorgen, waarbij de chauffeurs hun cabine uitkunnen en zich gehoord voelen?
Het Ministerie van IenW heeft contact met zowel de wegrestaurants als de goederenvervoersector. Met deze partijen wordt het gesprek gevoerd over de arbeidsomstandigheden van beroepschauffeurs onder de huidige coronamaatregelen. Uiteraard sta ik open voor aanvullende signalen vanuit de sector, deze helpen om een beter beeld te krijgen van de situatie.
Komt dit probleem alleen in Nederland voor? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit probleem binnen de gehele Europese Unie wordt aangepakt?
Er zijn aanwijzingen dat deze kwestie ook speelt in Frankrijk. Chauffeurs hebben daar aandacht gevraagd voor hun werkomstandigheden. Deze oproep komt op hoofdlijnen overeen met de door u aangehaalde kwestie. Op Europees niveau worden de arbeidsomstandigheden van chauffeurs geborgd door verschillende wetten en afspraken.
Onterechte en te hoge boetes voor werkgevers |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Arbeidsinspectie gaf werkgevers jarenlang onterechte en te hoge boetes» in Het Financieele Dagblad van 19 oktober 2020?1
Ja.
Deelt u de analyse dat sinds 2013 sprake is van een hardere opstelling ten aanzien van fraude en dat als gevolg daarvan stelselmatig onterechte en te hoge boetes opgelegd worden voor overtreding van arbeidsregels?
Het stelsel van regels is wijdvertakt om eerlijk, gezond en veilig werk te bevorderen2. Het is tevens fijnvertakt. Toezicht en rechtsgang zijn gericht op beoordeling van feiten en omstandigheden van de individuele overtreding en overtreder, meestal de werkgever, die in staat gesteld wordt en gelegenheid heeft zijn zienswijze en informatie (kosteloos) te overleggen. De bestuursrechtelijke (en strafrechtelijke) procesgang is met veel waarborgen omgeven zodat de beoordeling en weging van de feiten en omstandigheden van het individuele geval plaatsvindt. En zodat de zienswijze en informatie van de overtreder de uitkomsten aantoonbaar beïnvloedt, zoals de geaggregeerde cijfermatige analyse in de bijlage bij mijn brief bij deze antwoorden laat zien.
Tegelijk geef ik in mijn brief aan dat een adequate gevalsbehandeling en rechtsbescherming weliswaar een noodzakelijke voorwaarde van overheidsoptreden zijn, maar dat dit nog niet aantoont dat het wijd- en fijnvertakte stelsel de meest optimale bijdrage aan gezond, veilig en eerlijk werk is. Die vraag wil ik in alle openheid en gezamenlijkheid met werkgevers-, werknemersorganisaties, wetenschappers en stakeholders van een antwoord laten voorzien.
Hoe beoordeelt u de opstelling van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) inzake het boetebeleid?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat werkgevers, met name kleine ondernemers, disproportioneel hard getroffen worden door deze opstelling van de Inspectie SZW?
Dat zou ik zeker onwenselijk vinden. Deze premisse gaat echter niet op. In de regelgeving is op een aantal plekken nadrukkelijk rekening gehouden met de omvang van een onderneming. Bepaalde verplichtingen gelden niet voor kleine ondernemingen, zoals bijvoorbeeld het in dienst hebben van een preventiemedewerker. De werkgever/eigenaar kan zelf zorgen voor preventie. Ook voor de verplichte toetsing van de RI&E door een gecertificeerde arbodeskundige gelden voor kleine bedrijven uitzonderingen. Daarnaast geldt dat bijvoorbeeld in de beleidsregels boeteoplegging van de Arbeidsomstandighedenwet is bepaald dat kleine ondernemingen boetes krijgen van 10% van het boetenormbedrag. Grote bedrijven krijgen een boete van 100%. De boete voor illegale tewerkstelling wordt voor overtreders die geen rechtspersoon zijn (of daarmee gelijkgestelde) gehalveerd. In de Arbeidstijdenwet is de boete voor kleine bedrijven (minder dan 10 werknemers) 50% van het boetenormbedrag. Voor grote bedrijven (meer dan 100 werknemers) is dat 150%. Daarbij komt dat de Inspectie SZW een gedifferentieerde aanpak hanteert met een breed palet aan interventies en met gebruikmaking van verschillende handhavingsinstrumenten.
Hoe waardeert u het feit dat op kosten van de belastingbetaler veel rechtszaken worden gevoerd voor onterechte of te hoge boetes? En is het, in uw ogen, niet beter deze juridische strijd tussen werkgevers en de Inspectie SZW te voorkomen?
De Inspectie SZW richt zich met haar interventiemix op het efficiënt inzetten van schaarse overheidsmiddelen om maximaal effect te bereiken op de naleving van wet- en regelgeving. Waar dat kan en nuttig is, worden niet-juridische instrumenten ingezet. Tegelijk is handhaving onontkoombaar en ook wenselijk bij die overtredingen waar de wetgever sanctionering met boetes heeft voorzien. In het kader van rechtsbescherming is het bovendien wenselijk dat een overtreder zich door middel van een juridische procedure kan verweren tegen een boete.
Bent u het met werkgeversvereniging MKB-Nederland eens dat de menselijke maat zoek is? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de Inspectie SZW het aspect van menselijkheid in de toekomst niet uit het oog verliest in dergelijke zaken?
Ik ben het niet eens met MKB-Nederland dat de menselijke maat zoek is in de uitvoering van het boetebeleid door de Inspectie SZW. De meeste werkgevers kunnen en willen zich aan de wet houden en geven blijk van goed werkgeverschap. Daarnaast is er een groep die de regels wel wil maar niet na kan leven. Die moeten vanuit preventief oogpunt ondersteund worden. De menselijke maat moet daarbij centraal staan. De Inspectie SZW zet verschillende instrumenten in om te helpen de regels na te leven, zoals de onlangs vernieuwde zelfinspectietools3. Tegelijkertijd is een stevige reactie op zijn plaats als werkgevers de regels bewust overtreden.4 Het is van belang dat we streng zijn waar het moet en zacht waar het kan. Bij geconstateerde overtredingen worden alle relevante individuele omstandigheden van de werkgever steeds zorgvuldig bekeken en gewogen.
Hoe verhoudt de harde opstelling van de Inspectie SZW zich tot het kritische advies van de Raad van State over het bestuurlijke boetestelsel (2015), waarin de Inspectie SZW al met name werd genoemd, en uw reactie hierop?2 3
Ik herken het standpunt dat de Inspectie SZW zich nodeloos hard opstelt niet. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft 2014 bepaald dat wanneer een overtreding zowel een bestuursrechtelijke overtreding als een strafbaar feit oplevert, het maximum van de bestuurlijke boete niet hoger mag zijn dan de geldboete in het strafrecht.7 Op 13 juli 2015 bood de Afdeling advisering van de Raad van State een ongevraagd advies aan over de verhouding tussen de sanctiestelsels in het bestuursrecht en het strafrecht.8 In het ongevraagd advies wordt onder andere, in lijn met de uitspraak van de CRvB ook geadviseerd de maximumhoogte van de bestuurlijke boete af te stemmen op de maximumhoogte van de geldboete in het strafrecht. Op dit moment wordt rijksbreed de beoogde afstemming onderzocht voor de wetgeving waar een dergelijke afstemming van sanctiestelsels nog niet is gerealiseerd. De maximumhoogte van de bestuurlijke boetes op grond van de SZW uitkeringswetten en arbeidswetten is reeds afgestemd op de maximumhoogte van de geldboetes in het strafrecht voor gelijke overtredingen.
Wat vindt u van het feit dat de ondernemers met schulden door het boetebeleid onder het bestaansminimum terechtkwamen?
Bij de uitvoering van het boetebeleid is het uitgangspunt van de Inspectie SZW dat een overtreder niet onder het bestaansminimum mag komen. Een boete zal altijd evenredig moeten zijn en daarom wordt de financiële draagkracht van de overtreder meegewogen. Als de financiële situatie van een overtreder zodanig is dat een opgelegde bestuurlijke boete niet kan worden voldaan, kan de overtreder een gemotiveerd beroep doen op een verminderde draagkracht. De Inspectie SZW kan dan een betalingsregeling aanbieden of besluiten de boete te matigen. Vanwege de Covid-19 crisis heeft de Inspectie SZW haar beleid verder aangepast, door overtreders die in betalingsproblemen zitten tegemoet te komen met verlengde betaalkalenders. Als blijkt dat tijdens een lopende betalingsregeling een overtreder onder het bestaansminimum dreigt te komen dan kan de Inspectie SZW het besluit waarbij een betalingsregeling is aangeboden herzien. Bij de inning van boetes wordt steeds de beslagvrije voet in acht genomen als ondergrens voor het bestaansminimum. Als het bestaande schuldenpakket dusdanig hoog is, dat er in relatie tot de inkomenspositie sprake is van een uitzichtloze situatie, adviseert de Inspectie SZW om een schuldsaneringstraject aan te gaan. Als een dergelijk traject reeds is gestart, werkt de Inspectie SZW hier constructief aan mee. In die gevallen wordt de boete kwijtgescholden, tot het onder de schuldeisers te verdelen bedrag dat de ondernemer gedurende 3 jaar kan opbrengen boven de beslagvrije voet. In 2019 heeft de Inspectie SZW voor 301 boetes een beroep op verminderde draagkracht beoordeeld. In 289 gevallen is een betalingsregeling toegekend. In 2019 is daarmee bij 96% van de verzoeken een betalingsregeling verstrekt. De Inspectie SZW heeft in datzelfde jaar in 46 boetezaken meegewerkt aan een schuldsaneringstraject. Er zijn 27 lopende schuldsaneringstrajecten succesvol afgerond.
Welke stappen gaat u naar aanleiding van deze kritiek nemen om te komen tot een evenwichtige aanpak van fraude onder werkgevers?
In wet- en regelgeving is een evenwichtige aanpak vervat. Het evenredigheidsbeginsel is van toepassing bij sanctionering: een sanctie mag niet onevenredig zijn in relatie tot de te dienen doelen. Dit betekent dat de hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan, met inbegrip van persoonlijke omstandigheden, zoals de financiële draagkracht. Daarom zet de Inspectie SZW in op een evenwichtig toezichtsinstrumentarium en boetebeleid, waarbij de menselijke maat voorop staat. Daarnaast is de maximumhoogte van de bestuurlijke boetes op grond van de arbeidswetten (en de SZW uitkeringswetten) reeds afgestemd op de maximumhoogte van de geldboetes in het strafrecht waar sprake is van gelijke overtredingen.
Dit laat onverlet dat de vraag relevant is of dit wijd- en fijnvertakte stelsel de meest optimale bijdrage aan gezond, veilig en eerlijk werk is. Die vraag wil ik in alle openheid en gezamenlijkheid met werkgevers-, werknemersorganisaties, wetenschappers en stakeholders van een antwoord laten voorzien.
Het bericht dat de Inspectie SZW onterecht hoge boetes gaf aan werkgevers |
|
Bart van Kent |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Arbeidsinspectie gaf werkgevers jarenlang onterechte en te hoge boetes»?1
Ja.
Is het juist dat ongeveer 15% van de door de Inspectie SZW opgelegde boetes achteraf onterecht en/of te hoog is geweest?
In het Jaarverslag Inspectie SZW 2019 is vermeld dat de Inspectie SZW in dat jaar 1778 boetebeschikkingen heeft verzonden. Naar aanleiding van bezwaar en (hoger) beroep zijn 267 betaalde boetes (gedeeltelijk) terugbetaald, dat is 15%.
Het is juist dat er in het jaar 2019 in totaal 267 boetes (gedeeltelijk) zijn terugbetaald, maar niet elke boetebeschikking was in 2019 verzonden.
De oorspronkelijke boetebeschikkingen van die terugbetaalde boetes dateren uit 2019, maar ook uit 2018 en 2017 of eerdere jaren. Het percentage van 15% geeft dan ook wel een indicatie van het percentage terugbetalingen, maar voor een goed antwoord op de vraag in hoeveel gevallen een boete van de Inspectie SZW in de volgende stadia van bezwaar en (hoger) beroep wordt verlaagd, is een langjarig overzicht beter. Dat is in onderstaande tabel vervat.
Totaal aantal boetebeschikkingen1:
10.178
100%
Verlaging boete in bezwaar, beroep en hoger beroep:
1.147
11%
Betalingsregelingen:
1.780
17%
Gemiddelde terugbetaling:
€ 17.778
Mediane terugbetaling:
€ 13.500
Met betrekking tot de Arbeidsomstandighedenwet, Arbeidstijdenwet, Wet arbeid vreemdelingen, Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag
Voor een nadere toelichting op de tabel verwijs ik naar de bijlage bij mijn brief bij deze beantwoording.
De formulering van de vraag duidt wellicht op de aanname dat een verlaging van de boete in bezwaar of (hoger) beroep betekent dat de boetebeschikking onterecht of onjuist is geweest. Dat is zeker niet automatisch aan de orde. Een regelmatig voorkomend voorbeeld maakt dit duidelijk. Een inspecteur constateert een overtreding. Uit de beginselplicht tot handhaving vloeit voort dat er een boeterapport wordt opgemaakt. Een boeterapport wordt door de inspecteur of projectleider gelijktijdig aan de overtreder gezonden en aan de boeteoplegger. De Inspectie SZW heeft de boeteoplegger organisatorisch losgekoppeld van de toezichthoudende directies. Zo wordt de wettelijk vereiste functiescheiding gegarandeerd tussen degene die de overtreding vaststelt en deze in een boeterapport vastlegt en degene die de boete oplegt.
De overtreder kan zijn zienswijze geven op het voornemen om een boete op te leggen. De boeteoplegger weegt het boeterapport en de zienswijze om te bepalen of de overtreding is aangetoond. Als dat niet het geval is, wordt geen boete opgelegd. Als de overtreding wel is aangetoond, beziet de boeteoplegger op basis van wet- regelgeving of een boete moet worden opgelegd of een ander handhavingsinstrument, zoals een waarschuwing aan de orde is. Ook wordt de hoogte van de boete bepaald aan de hand van de (matigingsgronden) in de beleidsregels boeteoplegging, de evenredigheid, mate van verwijtbaarheid en feiten en omstandigheden van het geval. Indien er een boete wordt opgelegd, wordt de overtreder een boetebeschikking toegezonden. Tegen de beschikking kan bezwaar worden gemaakt bij het Ministerie van SZW. In bezwaar wordt de boetebeschikking volledig heroverwogen. Tegen de beslissing op bezwaar kan beroep worden aangetekend bij de bestuursrechter van de rechtbank. Tegen een uitspraak van de rechtbank kan hoger beroep worden aangetekend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In ieder van die stadia kan nieuwe informatie worden ingebracht of reeds bekende informatie opnieuw worden gewogen. Als de uitkomst in een bepaald stadium anders is dan in het voorgaande stadium, betekent het niet automatisch dat een (eerdere) beslissing daarmee hetzelfde had kunnen of moeten uitpakken. Tegenbewijs kan immers later zijn geleverd of de rechter concludeert in (hoger) beroep bijvoorbeeld dat wet- of regelgeving onvoldoende helder is.2
Wilt u een grondig onderzoek uitvoeren naar hoeveel bedrijven onterecht beboet worden, aangezien er mogelijk meer bedrijven zijn die onterechte boetes opgelegd krijgen, maar afzien van bezwaar of een rechtsgang onder andere vanwege de hoge kosten?
Het hele proces, vanaf vaststelling van een overtreding, boeterapport, zienswijze, boetebeschikking, bezwaar, beslissing op bezwaar, beroep, hoger beroep, is gericht op rechtswaarborgen, individuele gevalsbehandeling en onderzoek van feiten en omstandigheden van het geval. Voor andersoortig onderzoek zie ik geen reden: het zal niet grondiger zijn dan wat reeds per individueel geval aan onderzoek en bezwaar en beroepsmogelijkheden plaatsvindt.
Kostenoverwegingen hoeven een werkgever zeker niet in de weg te staan om kenbaar te maken dat hij het niet eens is met het opleggen van een boete. Werkgevers kunnen kosteloos hun zienswijze inbrengen in het stadium dat er nog niet een maatregel zoals een boete is opgelegd. Het boeterapport van de inspecteur wordt namelijk tegelijkertijd aan het bedrijf en aan de boete oplegger gestuurd. De boeteoplegger betrekt de zienswijze van het bedrijf bij het al dan niet opleggen van een maatregel, zoals een boete. Ook als in het volgende stadium er wel een boete is opgelegd, kan er kosteloos bezwaar worden gemaakt. Het griffierecht voor (hoger) beroep bedraagt van € 178 tot € 532, terwijl men geen verplichte rechtsbijstand nodig heeft. Ook procederen hoeft dus geen hoge kosten met zich mee te brengen, dat is afhankelijk van de keuze van de overtreder. Een overtreder die geen advocaat kan betalen maar daar toch gebruik van wil maken, kan in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand.
Welke interne regels of werkvoorschriften worden binnen de Inspectie SZW gehanteerd bij de fraudeaanpak?
Elke arbeidswet kent aparte boetebeleidsregels3 waarin de aard en de ernst van de overtredingen tot uitdrukking komt in onder meer het type overtreding, het door de toezichthouder in te zetten instrument en de boetenormbedragen. Deze boetebeleidsregels zijn openbaar. In de beleidsregel boeteoplegging Arbeidsomstandighedenwetgeving wordt bijvoorbeeld aangegeven dat er sprake is van verschillende soorten overtredingen. In de bijlage bij die beleidsregel wordt per beboetbare overtreding of onderdeel daarvan aangegeven met welk soort overtreding men van doen heeft. Bij zware overtredingen en de overtredingen waarvoor direct een boete kan worden opgelegd wordt een boeterapport opgemaakt dat door de boete oplegger, een aparte afdeling binnen de Inspectie SZW wordt beoordeeld. Bij een zware overtreding kan een stillegging worden opgelegd indien er sprake is van ernstig gevaar voor personen. Bij de overige overtredingen wordt eerst een waarschuwing of een eis tot naleving gegeven en indien niet aan een waarschuwing of eis is voldaan, wordt een boeterapport opgemaakt. Ook in de beleidsregels boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen en de beleidsregels bestuursrechtelijke handhaving Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag zijn mogelijkheden voor het geven van een waarschuwing opgenomen. De boetebeleidsregels worden met enige regelmaat aangepast, ook naar aanleiding van jurisprudentie. Dit heeft niet alleen geleid tot meer verfijning in de boetesystematiek, maar ook tot meer diepgaand en uitvoerig onderzoek in de inspectiepraktijk. Bij boeteoplegging wordt voor het bepalen van de hoogte bovendien de evenredigheid, mate van verwijtbaarheid en feiten en omstandigheden van het geval meegewogen. Dit betekent dat los van reeds gecodificeerde situaties boetes kunnen worden gematigd.
Is of was er sprake van speciale «quota» met betrekking tot het aantal fraudeurs, het aantal boetes of het boetebedrag dat gehaald moesten worden?
Nee.
Boeteopbrengsten of aantallen boetes worden niet taakstellend opgelegd.
De Inspectie SZW werkt risicogericht en programmatisch met als doel om een zo groot mogelijk maatschappelijk effect te bereiken. Deze aanpak is nader uitgewerkt in de Jaarplannen en Jaarverslagen van de Inspectie SZW.4 Binnen een programma kan het stellen van doelen in termen van aantallen interventies aan de orde zijn om een percentage van de totale populatie te bereiken of te controleren. Boeteopbrengsten komen niet aan de Inspectie SZW zelf ten goede. Met het oog op het voorkomen van onjuiste prikkels, zou dat ook niet wenselijk zijn.
Was het opleggen van boetes een onderdeel van een «business-case» in relatie tot de Ministeriele Commissie Aanpak Fraude?
Nee. De doelstelling van de Ministeriële Commissie Aanpak Fraude was om een bijdrage te leveren aan een rijksbrede aanpak van fraude met publieke middelen. In de Ministeriële Commissie Aanpak Fraude is gesproken over kosten-batenanalyses van maatregelen tegen fraude. De term business case verwijst naar het Regeerakkoord 2012, waarin het kabinet aan onder meer het UWV en de SVB de mogelijkheid heeft geboden een plan te ontwikkelen om door versterking van het toezicht te besparen op de uitkeringen. Ook is onderzocht of gekomen kon worden tot een business case voor de Inspectie SZW. In de brief van 4 oktober 2013 is uw Kamer geïnformeerd dat het bij de Inspectie SZW niet mogelijk is gebleken om een zelfstandig voorstel te ontwikkelen waarbij de extra kosten van toezicht worden opgebracht uit de daaruit voortvloeiende boeteopbrengsten.5
Is of was er sprake van het zichzelf moeten terugverdienen van het fraudetoezicht?
Nee. Handhaving is gericht op nalevingsbevordering van wettelijke normen, niet op het genereren van ontvangsten. De hoogte van de boetes zijn passend in relatie tot de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan.
Wat is de reden dat vooral kleine ondernemers de dupe zijn van verkeerd opgelegde boetes?
Ik heb geen aanwijzingen dat vooral kleine ondernemers de dupe zijn van opgelegde boetes. In de regelgeving is juist op een aantal plekken nadrukkelijk rekening gehouden met de omvang van een onderneming. Bepaalde verplichtingen gelden niet voor kleine ondernemingen, zoals bijvoorbeeld het in dienst hebben van een preventiemedewerker. De werkgever/eigenaar kan zelf zorgdragen voor preventie. Ook voor de verplichte toetsing van de RI&E door een gecertificeerde arbodeskundige gelden voor kleine bedrijven uitzonderingen. Daarnaast geldt dat bijvoorbeeld in de beleidsregels boeteoplegging Arbeidsomstandighedenwetgeving is bepaald dat kleine ondernemingen boetes krijgen van 10% van het boetenormbedrag. Grote bedrijven krijgen een boete van 100%. De boete voor illegale tewerkstelling wordt voor overtreders die geen rechtspersoon zijn (of daarmee gelijkgestelde) gehalveerd. In de Arbeidstijdenwet is de boete voor kleine bedrijven (minder dan 10 werknemers) 50% van het boetenormbedrag. Voor grote bedrijven (meer dan 100 werknemers) is dat 150%. Daarbij komt dat de Inspectie SZW een gedifferentieerde aanpak hanteert met een breed palet aan interventies en met gebruikmaking van verschillende handhavingsinstrumenten.
Hoeveel ondernemers zijn als gevolg van het beleid van de Inspectie SZW onder het bestaansminimum gekomen?
Ik vind het belangrijk dat mensen met schulden laagdrempelig om hulp kunnen vragen bij de gemeente, ook als ze zelfstandig ondernemer zijn. In de noodzakelijke intensivering van de armoede- en schuldenaanpak vanwege de coronacrisis is expliciet aandacht voor zelfstandig ondernemers met schulden.6 Middels het Gemeentenieuws van SZW zijn gemeenten geïnformeerd over hoe zij extra ondersteund worden om de brede toegang en goede dienstverlening voor ondernemers met schulden zo snel mogelijk te realiseren.7
Schuldenproblematiek heeft meestal niet één oorzaak. Over directe causaliteit, waarnaar wordt gevraagd, heb ik geen cijfers. Wel geldt dat de Inspectie SZW in 2019 in 46 boetezaken heeft meegewerkt aan een schuldsaneringstraject. In 2019 zijn 27 lopende schuldsaneringstrajecten succesvol afgerond. Als het bestaande schuldenpakket dusdanig hoog is, dat er in relatie tot de inkomenspositie sprake is van een uitzichtloze situatie, adviseert de Inspectie SZW om een schuldsaneringstraject aan te gaan. Als een dergelijk traject reeds is gestart, werkt de Inspectie SZW hier constructief aan mee. In die gevallen wordt de boete kwijtgescholden, tot het onder de schuldeisers te verdelen bedrag dat de overtreder gedurende 3 jaar kan opbrengen boven de beslagvrije voet. Zie tevens de antwoorden op vragen 9, 10, 11 en 12 van het lid Smals (VVD) 2020Z19310.
Hoeveel ondernemers komen als gevolg van het handelen van de Inspectie SZW en de opgelegde boetes terecht bij schuldhulpverlening?
Zie antwoord vraag 9.
In hoeveel gevallen, in harde cijfers en procentueel, wordt de boete verhoogd met aanvullende kosten en boetes als gevolg van het incassoproces van de oorspronkelijke boete?
Door het treffen van een betalingsregeling wordt voorkomen dat incasso via een deurwaarder en daarmee gepaard gaande kosten ontstaan. Incasso is bijvoorbeeld aan de orde bij weigerachtigheid en (turbo) liquidaties. In 2020 is tot nu toe bij 8% van de opgelegde boetes een deurwaarder betrokken. Bij het uitblijven van een tijdige betaling van de boete wordt een overtreder aangemaand. Voor de aanmaning wordt overeenkomstig artikel 4:113 van de Algemene wet bestuursrecht een vergoeding van € 15,00 in rekening gebracht. Bij uitblijven van betaling of een reactie volgt er een dwangbevel waarbij de boete wordt verhoogd met buitengerechtelijke kosten. De vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is vastgesteld in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
In hoeveel gevallen, in harde cijfers en procentueel, wordt afgeweken van de minimumboete van € 6.000?
Er is geen minimumboete van 6.000 euro. Zie tevens het antwoord op vraag 10 van het lid Smals (VVD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1411).
In hoeveel gevallen, in harde cijfers en procentueel, worden boetes na geconstateerde overtreding alsnog verlaagd of kwijtgescholden?
Zie het antwoord bij vraag 2.
In hoeveel gevallen, in harde cijfers en procentueel, worden boetes opgelegd, terwijl de werkgever wel aan alle voorschriften heeft voldaan?
Er wordt geen boete opgelegd als een werkgever aan alle voorschriften van de relevante wet- en regelgeving heeft voldaan. Als een boete is opgelegd omdat de wet- en regelgeving is overtreden en de overtreder is het niet eens met de opgelegde boete, dan staat tegen het boetebesluit bezwaar en vervolgens (hoger) beroep open. Het kan uiteraard zo zijn dat in een latere fase feiten anders worden gewogen, of aanvullend bewijs wordt geleverd. Indien er twijfel is of wetgeving is overtreden dient dit in het voordeel van de werkgever uit te vallen.
Hoeveel bedrijven zien af van bezwaar of een gang naar de rechter, omdat dit meer kost dan dat het zou opleveren? Moet de Inspectie SZW de volledige proceskosten betalen als blijkt dat ze in het ongelijk wordt gesteld?
Overtreders kunnen kosteloos bezwaar maken tegen een opgelegde boete. De kosten (het zogenaamde «griffierecht») voor het instellen van beroep bedragen € 178,– (natuurlijke personen) of € 354,– (rechtspersonen), voor hoger beroep € 265 of € 532. Het griffierecht wordt volledig vergoed indien de overtreder in het gelijk wordt gesteld, net als andere proceskosten, zoals bijstand door een advocaat. In dat geval wordt de vergoeding toegewezen op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Bijstand door een advocaat is in het bestuursrecht overigens niet verplicht. Als een bedrijf zonder bijstand van een advocaat bezwaar maakt tegen een boetebesluit zijn er dus geen kosten aan verbonden. Een overtreder die geen advocaat kan betalen maar daar toch gebruik van wil maken, kan in aanmerking komen voor gesubsidieerde rechtsbijstand. Het is niet bekend of overtreders afzien van het maken van bezwaar of beroep vanwege de kosten.
Hebben bedrijven en werkgevers van een normale rechtsbescherming gebruik kunnen maken?
Ja. Indien de Inspectie SZW een boete heeft opgelegd aan een overtreder dan kan diegene bezwaar maken tegen de boete bij het Ministerie van SZW. In bezwaar wordt de opgelegde boete heroverwogen. Indien de overtreder het niet eens is met de beslissing op het bezwaar, dan kan hij daartegen in beroep gaan bij de bestuursrechter van de rechtbank. Is hij het niet eens met de uitspraak van de bestuursrechter? Dan kan hij in hoger beroep gaan tegen de uitspraak bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Iedere overtreder die een boete krijgt opgelegd heeft deze rechtsbescherming en wordt daarop gewezen door de Inspectie SZW en de Staatssecretaris van SZW, onder andere in de besluiten en op de website (zie bijvoorbeeld: https:www.inspectieszw.nl/inspectie-szw/sancties-en-handhavingsmethoden/boeteprocedure).
Op basis van welke criteria wordt de beperkte capaciteit van de Inspectie SZW ingezet op de juiste problemen en mogelijke misstanden?
In het Meerjarenplan 2019–2022 dat op 15 november 2018 aan uw Kamer is toegezonden8, is uiteengezet op welke wijze de Inspectie SZW haar inzet op verschillende risico’s via een programmagerichte aanpak bepaalt. Het realiseren van een zo groot mogelijk maatschappelijk effect is hierbij leidend. De meerjarenprogrammering van de Inspectie SZW is tot stand gekomen op grond van een nieuwe, verbeterde inspectiebrede risicoanalyse (IRA 4.0) en omgevingsanalyse (OMA). Binnen het domein van SZW onderscheidt de Inspectie SZW 20 hoofdrisico’s waaronder onderbetaling, gevaarlijke stoffen, onveiligheid op de werkplek en zware ongevallen, uitbuiting etc. Deze risico’s zijn afgeleid van de beleidsdoelstellingen en de wet- en regelgeving van het Ministerie van SZW. De debatten in uw Kamer en in de samenleving hebben hierbij een signalerende functie. De aangebrachte prioritering van deze verschillende risico’s zijn richtinggevend voor de programmatische aanpak van de Inspectie SZW. Daar waar de risico’s zich in een bepaalde bedrijfstak concentreren, kiest de Inspectie SZW voor een sectoraanpak, zoals bij de programma’s uitzendbureaus, zorg en asbest. Als een bepaald risico breed verspreid over de arbeidsmarkt voorkomt, kiest de Inspectie SZW voor een thematische insteek, zoals bij arbeidsuitbuiting, arbeids(markt)discriminatie en bedrijven met gevaarlijke stoffen. De vele meldingen die de Inspectie SZW jaarlijks ontvangt worden in twee aparte programma’s afgehandeld.
In het regeerakkoord 2017–2021 is € 50 miljoen per jaar vrijgemaakt voor versterking van de handhavingsketen van het Ministerie van SZW. In het Jaarplan 2021 dat de toenmalige Staatssecretaris 11 november 2020 aan uw Kamer toestuurde en het Jaarverslag 2019 van de Inspectie SZW staat meer in detail beschreven hoe de extra middelen voor de handhavingsketen van de Inspectie SZW worden ingezet. Vanwege het hierbij overeengekomen ingroeipad komt de volledige € 50 miljoen pas in 2022 ter beschikking. In haar Jaarverslagen zal de Inspectie SZW op de gebruikelijke wijze rapporteren over haar inzet en de behaalde resultaten en effecten.
Welke type misstanden, sectoren of bedrijven hebben op dit moment prioriteit bij de Inspectie SZW?
Zie antwoord vraag 17.
Bent u bereid om een grondige analyse uit te voeren van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving op alle terreinen waar dit betrekking op heeft? Zo ja, wanneer stuurt u een rapport met bevindingen naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Ja. Op 14 juli 2017 is naar uw Kamer de evaluatie van het handhavingsbeleid inzake sociale zekerheidswetten, inclusief het sanctieregime zoals vastgelegd in de Fraudewet verzonden.9 Aanvullend hierop is een evaluatie verricht naar de handhaving in de arbeidswetten.10 Nieuw is dat de toenmalige Staatssecretaris in zijn brief van 12 november 2020 over fraude in de sociale zekerheid toezeg om twee onderzoeken te doen naar de begrijpelijkheid van regelingen en de kennis die specifieke doelgroepen daarover hebben.11 Dit onderzoek wil ik laten uitvoeren in de eerste helft van 2021. Zodra ik de uitkomsten van het onderzoek heb zal ik deze met uw Kamer delen.
Het bericht ‘arbeidsinspectie gaf werkgevers jarenlang onterechte en te hoge boetes’ |
|
Bart Smals (VVD) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Arbeidsinspectie gaf werkgevers jarenlang onterechte en te hoge boetes»? Wat is uw reactie op dit artikel?1
Ja ik ben bekend met dit bericht.
Het stelsel van regels is wijdvertakt om eerlijk, gezond en veilig werk te bevorderen2. Het is tevens fijnvertakt. Toezicht en rechtsgang zijn gericht op beoordeling van feiten en omstandigheden van de individuele overtreding en overtreder, meestal de werkgever, die in staat gesteld wordt en gelegenheid heeft zijn zienswijze en informatie (kosteloos) te overleggen. De bestuursrechtelijke (en strafrechtelijke) procesgang is met veel waarborgen omgeven zodat de beoordeling en weging van de feiten en omstandigheden van het individuele geval plaatsvindt. En zodat de zienswijze en informatie van de (mogelijke) overtreder de uitkomsten aantoonbaar beïnvloedt, zoals de geaggregeerde cijfermatige analyse in de bijlage bij mijn brief bij deze antwoorden laat zien.
Die bijlage laat tevens zien dat over de periode 2016 tot oktober 2020 in totaal 2980 keer bezwaar is ingediend tegen een boete van de Inspectie SZW. In 12% van de gevallen werd het bezwaar volledig toegewezen. De boete is in die gevallen dus ingetrokken. In 18% heeft het bezwaar geleid tot een matiging van de opgelegde boete. De door SZW toegekende bezwaren maken deel uit van de 1.147 boeteverlagingen in de tabel in de bijlage bij de begeleidende brief. Uit de combinatie van die gegevens blijkt dat in 9% van de bezwaarzaken de boete in (hoger) beroep werd ingetrokken of gematigd door tussenkomst van de rechter.
In mijn brief geef ik aan dat een adequate gevalsbehandeling en rechtsbescherming weliswaar een noodzakelijke voorwaarde van overheidsoptreden zijn, maar dat dit nog niet aantoont dat het wijd- en fijnvertakte stelsel de meest optimale bijdrage aan gezond, veilig en eerlijk werk is. Die vraag wil ik ook in alle openheid en gezamenlijkheid met werkgevers-, werknemersorganisaties, wetenschappers en stakeholders van een antwoord laten voorzien.
In hoeveel zaken is de afgelopen vijf jaar bezwaar gemaakt tegen boetes door de Inspectie SZW? Hoe vaak werd dit bezwaar toegewezen? In hoeveel gevallen werd het bedrijf door de rechter alsnog in het gelijk gesteld?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het met de mening eens dat het onrechtvaardig is als (kleine) ondernemers een onterechte boete gewoon betalen, omdat het te duur is er een rechtszaak van te maken? Welke stappen zijn genomen om het aantal onterechte boetes te verminderen en welke stappen gaat u nog nemen?
Ik ben het met u eens dat het onrechtvaardig zou zijn als (kleine) ondernemers een onterechte boete betalen, omdat het te duur zou zijn een rechtszaak aan te gaan.
Bij overtreding van de arbeidswetgeving wordt een uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar feiten en omstandigheden en wordt een boeterapport opgemaakt. De boeteoplegger van de Inspectie SZW beoordeelt vervolgens op basis van wet- en regelgeving of er een boete wordt opgelegd en zo ja, hoe hoog de boete is. Vervolgens stuurt de Inspectie een kennisgeving van het voorgenomen besluit naar de overtreder. Die kan zijn zienswijze daarop geven. Op basis van alle relevante informatie wordt het definitieve boetebesluit genomen. De boete wordt alleen opgelegd als beoordeeld wordt dat daadwerkelijk sprake is van een overtreding. Tegen het boetebesluit kan de werkgever vervolgens kosteloos bezwaar maken bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De juridische directie heroverweegt het boetebesluit, waarbij uiteraard nieuw aangeleverde gronden mee worden gewogen. Vervolgens kan beroep worden ingesteld tegen de beslissing op bezwaar. Het instellen van beroep is niet kosteloos.
Klopt het dat er 267 boetes (deels) zijn terugbetaald op een totaal van 1.778 boetes (15%)? Hoe hoog was het terugbetaalde bedrag gemiddeld? Kunt u in een totaalbeeld laten zien bij hoeveel van de opgelegde boetes een verlaging is doorgevoerd, hoeveel boetes geheel zijn ingetrokken na bezwaar, hoeveel boetes door de rechter zijn geschrapt en in hoeveel gevallen een betalingsregeling is getroffen vanwege de financiële positie van de ondernemer?
Kortheidshalve verwijs ik voor de antwoorden op vragen over de cijfers naar mijn brief aan uw Kamer hierover. Voor wat betreft de vraag over het aantal betalingsregelingen, heeft de Inspectie SZW in 2019 voor 301 boetes een beroep op verminderde draagkracht beoordeeld. In 289 gevallen is een betalingsregeling verstrekt. In 2019 is daarmee bij 96% van de verzoeken een betalingsregeling verstrekt. In verband met de Covid-19 crisis heeft de Inspectie SZW haar beleid verder aangepast, door overtreders die in betalingsproblemen zitten tegemoet te komen met verlengde betaalkalenders.
Hoeveel terugbetalingen zijn er gemiddeld bij andere Rijksinspecties, zoals de NVWA of de ILT? Klopt het dat er bij de Inspectie SZW relatief veel terugbetalingen zijn en, zo ja, hoe verklaart u dit?
Om vergelijkbare cijfers te kunnen presenteren is een nadere uitvraag bij de andere diensten wenselijk. In het jaarverslag Inspectie SZW 2020 zal deze vergelijking worden opgenomen.
Hoe kijkt u aan tegen het fraudebegrip en «de mate van verwijtbaarheid» als grondslag voor een boete, tegen de achtergrond dat veel ondernemers kleine fouten maken of aangeven dat zij zich niet bewust waren dat ze de regels overtreden hadden? Verklaart het feit dat een inspecteur hierbij veel omstandigheden moet interpreteren, dat enerzijds veel ondernemers klagen over onduidelijke en onterechte boetes en anderzijds de rechter een streep door veel boetes zet?
In de fraudeaanpak is het evenredigheidsbeginsel van toepassing bij sanctionering: een sanctie mag niet onevenredig zijn in relatie tot de te dienen doelen. Dit betekent dat de hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan, met inbegrip van de persoonlijke omstandigheden, zoals de financiële draagkracht. Daar houdt de wet- en regelgeving rekening mee. Het stelsel aan regels is daarmee zoals aangegeven wijd- en fijnvertakt. De mening dat er sprake zou zijn van onduidelijke en onterechte boetes deel ik niet. Over de overwegingen van rechters om opgelegde boetes niet in stand te houden, kan ik in zijn algemeenheid geen uitspraken doen. Dit is steeds afhankelijk van de individuele omstandigheden in een bepaalde casus. Dit laat onverlet dat ik in mijn brief aangeef dat het wenselijk is om de vraag te beantwoorden of het doel van eerlijk, gezond en veilig werk het meest optimaal wordt bereikt met het wijd- en fijnvertakte stelsel.
Hoe vaak wordt in plaats van een boete een waarschuwing of eis tot naleving opgelegd? In hoeveel gevallen heeft de Inspectie SZW daarna alsnog een boete opgelegd?2
Als een overtreding is geconstateerd volgt een waarschuwing, een boete of een ander instrument. Een overtreder kan, afhankelijk van het type overtreding, voor het ene feit een boete en voor een ander feit een waarschuwing of eis tot naleving krijgen. Uit de wetgeving, zoals de Arbeidsomstandighedenwet, volgt welke feiten direct beboetbaar zijn en welke niet-direct beboetbaar. Als het instrument waarschuwing of eis tot naleving wordt ingezet kan niet tegelijkertijd een boete worden opgelegd.
In 2019 werd in het kader van de arbeidsomstandighedenwetgeving iets vaker een waarschuwing of eis opgelegd dan een boete. De ervaring leert dat de inzet van handhaving een aanzienlijk effect heeft. Dit is een indicator in het jaarverslag. Het effect van handhaving op een verbetering in naleving kan onder andere blijken uit de vergelijking tussen inspectie en herinspectie. Uit het jaarverslag 2019 blijkt dat bij eerste inspectie bij 46% handhaving plaatsvond. Bij herinspectie was de handhaving 16%.
Herinnert u zich het jaarverslag 2019 van de Inspectie SZW, waarin wordt gesteld dat ondernemers zich bij het geven van een zienswijze vaker juridisch laten bijstaan? Hoe beoordeelt u deze ontwikkeling op basis van de berichten dat er vaak onterechte boetes worden afgegeven? Vindt u dit een indicatie dat het boetebeleid bijgesteld moet worden?
Ja, ik herinner me die passage. De zienswijze wordt ingediend voorafgaand aan de boeteoplegging en biedt de overtreder de mogelijkheid om zijn standpunt ten aanzien van de voorgenomen boeteoplegging kenbaar te maken. De keuze van een overtreder om zich al dan niet juridisch te laten bijstaan is een afweging die hij zelfstandig maakt en kan ingegeven zijn door verschillende zaken. Het algemene beeld van de laatste jaren is dat er sprake is van toenemende juridisering in het boeteproces. Een bestuurlijke boete wordt alleen opgelegd, nadat eerst uitgebreid onderzoek is gedaan naar de feiten en omstandigheden en nadat de Inspectie op basis van de wet- en regelgeving heeft beoordeeld of er een boete wordt opgelegd en zo ja hoe hoog de boete is. De boete wordt alleen opgelegd als beoordeeld wordt dat daadwerkelijk sprake is van een overtreding. Ik zie dan ook geen aanleiding om het boetebeleid hier op aan te passen.
Hoeveel zaken zijn er voor de rechter geweest waarbij een ondernemer door een opgelegde boete van de Inspectie SZW onder het bestaansminimum dreigde te komen? Hoe vaak kreeg de ondernemer gelijk van de rechter?
Financiële draagkracht/bestaansminimum is een van de redenen voor het treffen van een betalingsregeling. In de bijlage bij mijn brief bij deze antwoorden is aangegeven dat in de periode 2016 tot oktober 2020 in 17% van de gevallen een betalingsregeling is getroffen. Dat betreft in die periode 1780 betalingsregelingen. Financiële draagkracht kan, naast dat het ertoe leidt dat de Inspectie een betalingsregeling overeenkomt, overigens ook tot matiging van de boete leiden.
In antwoord op vraag 1 en 2 is aangegeven dat van de bezwaarzaken in 12% van de gevallen het bezwaar volledig werd toegewezen door SZW. De boete is in die gevallen dus ingetrokken. In 18% heeft het bezwaar geleid tot een matiging van de opgelegde boete door SZW. De door SZW toegekende bezwaren maken deel uit van de 1.147 boeteverlagingen in de tabel in de bijlage bij de begeleidende brief. Uit de combinatie van die gegevens blijkt dat in 9% van de bezwaarzaken de boete in (hoger) beroep werd ingetrokken of gematigd door tussenkomst van de rechter.
Een overtreder kan verschillende redenen hebben om in beroep te gaan tegen een beslissing op bezwaar. Een van die redenen kan financiële draagkracht zijn. Financiële draagkracht is dan één van meerdere inhoudelijke gronden van een rechtszaak. Hierdoor kan ik geen verdere uitsplitsing maken naar zaken waarbij een overtreder onder het bestaansminimum dreigde te komen, en een overtreder vervolgens door de rechter in het gelijk is gesteld.
De Inspectie SZW draagt zelf door middel van betalingsregelingen en het meewerken aan schuldsanering actief bij aan het voorkomen of oplossen van problematische schuldensituaties4. Zie tevens het antwoord op vragen 10, 11 en 12 onderstaand.
Ter illustratie voor de omgang met betalingsregeling en problematische schulden:
Op een bouwlocatie werd een steiger opgebouwd zonder voorzieningen om valgevaar te voorkomen. Het betreft overtreding van artikel 3.16, 1e lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Op grond van de beleidsregel is het boetebedrag 1.800 euro. Reden voor een betalingsregeling is het verzoek van de werkgever, uit de overlegde stukken blijkt voldoende vermogen om de boete in 24 maandelijkse termijnen te voldoen. Die regeling wordt getroffen.
Onderzoek bij een onderneming leert dat door een vreemdeling arbeid is verricht zonder dat een tewerkstellingsvergunning voor deze werknemer was afgegeven. Het is een overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen. Op grond van de boeteregeling is het boetenormbedrag 8.000 euro. De werkgever vraagt om een betalingsregeling. Uit de stukken blijkt dat hij de boete in termijnen, 36 maanden, kan betalen. Die regeling wordt getroffen.
Tijdens een administratieve controle is gebleken dat een onderneming een vreemdeling arbeid liet verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. Het is een overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav. De Inspectie werkt mee aan een minnelijk traject van schuldsanering. Uit de overgelegde gegevens bleek dat sprake is van een problematische schuldsituatie. Het boetenormbedrag obv beleidsregel was € 4.000,–. De hoogte van het restant van de vordering was € 3.804,43.
Op basis van de maximale afloscapaciteit kan € 121,21 door de overtreder worden betaald. Onder voorbehoud dat de overtreder de voorwaarden die zijn gesteld aan de sanering naleeft, wordt het restant ad € 3.683,22 kwijtgescholden.
Wat is nu precies het beleid rond de minimumboetes? Hoe beoordeelt u de uitspraak van de heer Jansen in het Financieele Dagblad dat deze minimumboete jarenlang in strijd was met de rechtspraak? Welke aanpassingen zijn er op basis van uitspraken van rechters gedaan in het beleid rond de minimumboete?
In 2013 is de «Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving5 in werking getreden (Fraudewet). Daarin was een minimumboete vervat. Dit betrof de sociale zekerheidswetgeving. Op 24 november 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over dit nieuwe stelsel.6 Deze uitspraak heeft directe consequenties gehad voor de sanctionering. Tevens heeft dit tot aanpassing van de regelgeving geleid, waarbij onder andere de minimumboete is afgeschaft7. Ten aanzien van de arbeidswetten is die systematiek niet aan de orde geweest. De Inspectie SZW stemt op basis van de wet- en regelgeving de hoogte van de boete af op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de feiten en omstandigheden van het geval, met inbegrip van de (persoonlijke) omstandigheden, zoals de financiële draagkracht. Daarnaast bestaat de mogelijkheid een betalingsregeling te treffen met de Inspectie SZW als een boete niet kan worden betaald, zie ook het antwoord op vraag 9.
Voordat een boete wordt opgelegd wordt op basis van wet- en regelgeving getoetst of de overtreding aan de overtreder kan worden verweten en of de hoogte van de boete evenredig is. Indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid of als de aard en ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder deze is gepleegd daartoe aanleiding geven, zal een boete worden gematigd. Bij het volledig ontbreken van verwijtbaarheid zal van boeteoplegging worden afgezien. In het kader van de evenredigheid wordt de financiële draagkracht meegewogen. Als de financiële situatie zodanig is dat een boete niet direct kan worden betaald, kan een gemotiveerd beroep worden gedaan op verminderde draagkracht. Afhankelijk van de individuele omstandigheden, de hoogte van de boete en de aflossingscapaciteit kan een betalingsregeling van maximaal 120 maanden worden aangeboden. Daarbij wordt uitgegaan van een aflossingsbedrag van minimaal € 50,– (natuurlijk persoon) en € 100,– (rechtspersoon) per maand. Als uit de financiële stukken echter blijkt dat de financiële middelen ook ontoereikend zijn om de boete gespreid over meerdere jaren te betalen, kan de boete alsnog verder gematigd worden, waardoor het uiteindelijke te betalen maandbedrag onder de € 50,– ligt. Uitgangspunt hierbij is dat overtreder niet onder het bestaansminimum mag zakken.
Vanwege de Covid-19 crisis heeft de Inspectie SZW haar beleid verder aangepast door overtreders die in betalingsproblemen zitten verder tegemoet te komen met verlengde betaalkalenders tot maximaal 120 maanden, ook als dat op basis van (eerder) berekende betalingscapaciteit niet zou hoeven. In voorkomende gevallen wordt op verzoek de betalingsverplichting opgeschort.
Zowel bij de betalingsregeling als bij de matiging van de boete geldt dat de werkgever niet onder het bestaansminimum terecht mag komen. Mocht blijken dat tijdens een lopende betalingsregeling de financiële situatie van een werkgever verder is verslechterd, dan wordt de betalingsregeling op verzoek evenredig aangepast. Als de inning van de boete in handen is gegeven aan de deurwaarder, kan de deurwaarder ook een betalingsregeling treffen, zo nodig lager dan € 50,– per maand. Indien blijkt dat de werkgever geen aflossingscapaciteit heeft boven de beslagvrije voet, wordt de inning van de boete stopgezet.
De Inspectie SZW kan ook adviseren tot of meewerken aan een schuldsaneringstraject. Ik herken het beeld dat er jarenlang in strijd is gehandeld met rechtspraak daarom niet.
Welke voorwaarden hanteert de Inspectie SZW om bij boetes te voorkomen dat een (ex-)ondernemer onder het bestaansminimum moet leven? Klopt het dat een afwijzing vanwege «herhalingsgevaar» betekent dat de betreffende (ex-)ondernemer volgens de overheid te weinig geld heeft om van rond te komen, met alle gevolgen van dien?
Bij de toepassing van het boetebeleid door de Inspectie SZW wordt rekening gehouden met de financiële positie van de overtreder. Als de financiële situatie van een overtreder zodanig is dat een opgelegde bestuurlijke boete niet direct kan worden voldaan, kan de overtreder een gemotiveerd beroep doen op een verminderde draagkracht. De Inspectie SZW kan dan een betalingsregeling aanbieden of besluiten de boete te matigen8. Zie ook het antwoord bij vraag 10. Ook bij herhalingsgevaar wordt het bestaansminimum gerespecteerd.
Welke andere maatregelen kan de Inspectie SZW opleggen in plaats van een boete, als een (ex-)ondernemer onder het bestaansminimum dreigt te komen? Hoe vaak gebeurt dit?
Als overeenkomstig vigerend handhavingsbeleid een boeterapport wordt opgemaakt door de inspecteur, dan zal dit boeterapport worden beoordeeld door de boeteoplegger van de Inspectie SZW. Deze kan een (gematigde) boete opleggen of afzien van het opleggen van een boete. Bij het opleggen van een boete wordt rekening gehouden met de financiële draagkracht van de overtreder. Daarbij is het uitgangspunt dat een overtreder niet onder het bestaansminimum komt. Wanneer een overtreder onder het bestaansminimum dreigt te komen dan kan een (langlopende) betalingsregeling geboden worden. Tevens kan de boete worden gematigd. Er kan geen andere punitieve maatregel dan een boete opgelegd worden. De wet- en regelgeving biedt daar geen mogelijkheid toe.
Het bericht 'Arbeidsinspectie gaf werkgevers jarenlang onterechte en te hoge boetes' |
|
Hilde Palland (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), René Peters (CDA) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Arbeidsinspectie gaf werkgevers jarenlang onterechte en te hoge boetes»? Wat is uw reactie op dit bericht?1
Ja. Het stelsel van regels is wijdvertakt om eerlijk, gezond en veilig werk te bevorderen2. Het is tevens fijnvertakt. Toezicht en rechtsgang zijn gericht op beoordeling van feiten en omstandigheden van de individuele overtreding en overtreder, meestal de werkgever, die in staat gesteld wordt en gelegenheid heeft zijn zienswijze en informatie (kosteloos) te overleggen. De bestuursrechtelijke (en strafrechtelijke) procesgang is met veel waarborgen omgeven zodat de beoordeling en weging van de feiten en omstandigheden van het individuele geval plaatsvindt. En zodat de zienswijze en informatie van de (mogelijke) overtreder de uitkomsten aantoonbaar beïnvloedt, zoals de geaggregeerde cijfermatige analyse in de bijlage bij mijn brief bij deze antwoorden laat zien.
Tegelijk geef ik in mijn brief aan dat een adequate gevalsbehandeling en rechtsbescherming weliswaar een noodzakelijke voorwaarde van overheidsoptreden is, maar dat dit nog niet aantoont dat het wijd- en fijnvertakte stelsel de meest optimale bijdrage aan gezond, veilig en eerlijk werk is. Die vraag wil ik ook in alle openheid en gezamenlijkheid met werkgevers-, werknemersorganisaties, wetenschappers en stakeholders van een antwoord laten voorzien.
Is het correct dat vooral kleine ondernemers de dupe zijn van de versterkte fraudeaanpak?
Ik zie daarvoor geen aanwijzingen. In de regelgeving is juist op een aantal plekken nadrukkelijk rekening gehouden met de omvang van een onderneming. Bepaalde verplichtingen gelden niet voor kleine ondernemingen. Zoals het in dienst hebben van een preventiemedewerker, dat kan de werkgever/eigenaar zelf doen. Ook voor de verplichte toetsing van de RI&E door een gecertificeerde arbodeskundige gelden voor kleine bedrijven uitzonderingen. Daarnaast geldt dat bijvoorbeeld in de boetebeleidsregels van de Arbeidsomstandighedenwet is bepaald dat kleine ondernemingen boetes krijgen van 10% van het normbedrag. Grote bedrijven krijgen een boete van 100%. De boete voor illegale tewerkstelling wordt voor overtreders die niet als rechtspersoon worden aangemerkt gehalveerd. In de Arbeidstijdenwet is de boete voor kleine bedrijven (minder dan 10 werknemers) 50% van het normbedrag. Voor grote bedrijven (meer dan 100 werknemers) is dat 150%. Daarbij komt dat de Inspectie SZW een gedifferentieerde aanpak hanteert met een breed palet aan interventies en met gebruikmaking van verschillende handhavingsinstrumenten.
Bent u bekend met het signaal van MKB Nederland over het boetebeleid? Wat is uw reactie hierop?
Ja. In het nieuwsbericht van 20 oktober jl. op de website van MKB Nederland wordt verwezen naar het in vraag 1 aangehaalde bericht. Het nieuwsbericht stelt onder meer dat de Inspectie SZW boetes niet moet vooropstellen, maar het verbeteren van de werkwijze in bedrijven. De Inspectie SZW zou naast toezicht houden en handhaven, werkgevers hulp moeten bieden bij naleving van regels, aldus MKB Nederland. De in mijn brief aan uw Kamer geschetste ontwikkeling in het toezicht en de door de Inspectie SZW gehanteerde brede interventiemix komt daarmee denk ik in hoge mate overeen. Als voorbeeld noem ik de zelfinspectietools van de Inspectie SZW, waarmee werkgevers concrete handvatten hebben snel en eenvoudig zelf te controleren hoe ze aan de wet- en regelgeving kunnen voldoen. Uit onderzoek blijkt dat werkgevers die een inspectietool gebruiken vaker dan anderen overgaan tot maatregelen om eerlijker, gezonder en veiliger te werken.3 De tools zijn afgelopen september uitgebreid en vernieuwd. De Inspectie SZW is actief in gesprek met stakeholders, zoals de werkgeversvertegenwoordiging en werknemersvertegenwoordiging over haar prioriteiten en werkwijzen.
Is het correct dat de Inspectie SZW onder de argumentatie van het belang van de rechtsontwikkeling het beleid heeft om zoveel mogelijk door te procederen in rechtszaken aangaande opgelegde boetes?
Nee, er wordt niet automatisch of zoveel mogelijk doorgeprocedeerd. Het betreft steeds een weging per geval. Als een rechtbank een uitspraak heeft gedaan, dan wordt van geval tot geval beoordeeld of het wenselijk is om hoger beroep in te stellen, bijvoorbeeld als een uitspraak niet in lijn is met het vastgestelde beleid. Als vervolgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak heeft gedaan, dan wordt dit oordeel – ook in toekomstige zaken met eenzelfde feitencomplex – altijd opgevolgd.
In hoeveel gevallen gaat de Inspectie SZW na een voor de Inspectie negatieve uitspraak in eerste aanleg in hoger beroep?
Onderstaande tabel toont het aantal gevallen waarin een overtreder of het Ministerie van SZW in hoger beroep is gegaan naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank in zaken op het terrein van de Arbeidsomstandighedenwet, de Arbeidstijdenwet, de Wet arbeid vreemdelingen, de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs.
Jaar
Overtreder
Ministerie SZW
2016
95
41
2017
64
32
2018
93
21
2019
32
15
2020*
29
10
Totaal
313
119
* tot 1 november 2020
Klopt het dat de arbeidsinspectie een boete van 8.000 euro oplegde omdat iemand hulp kreeg bij het ramen lappen van een migrant? Klopt het dat de rechtbank deze boete matigde tot 4.000 euro en dat de Inspectie SZW doorprocedeerde tot de Raad van State om toch maar 8.000 euro boete op te kunnen leggen?2
Het is juist dat in 2008 een boete van € 8.000,- is opgelegd vanwege illegale tewerkstelling van een vreemdeling, bestaande uit het wassen en zemen van een raam. De boete is vervolgens door de rechtbank naar € 4.000,- gematigd. Destijds is het Ministerie van SZW in hoger beroep gegaan. SZW is in het ongelijk gesteld. De uitspraak is aanleiding geweest om het beleid aan te passen.
Op welke wijze heeft de Inspectie deze jurisprudentie van de Raad van State omgezet in beleid? Indien dit niet of onvoldoende gebeurd is, wat is daarvan dan de reden?
De Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen is naar aanleiding van die uitspraak aangepast. Er is een specifieke matigingsgrond toegevoegd over «marginale en incidentele arbeid». In de huidige Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen 2020 is deze specifieke matigingsgrond nog steeds opgenomen, in bijlage II. Op grond van deze matigingsgrond kan een boete met 50% worden gematigd.
Wilt u reflecteren op de bewering dat de Inspectie jarenlang mensen onjuist heeft voorgelicht over het matigen van boetes?3
Het beeld dat de Inspectie SZW onjuiste voorlichting heeft gegeven over het matigen van boetes, herken ik niet. De overtredingen en (maximale) boetebedragen liggen vast in de wet- en regelgeving die voor een ieder openbaar is. Daarnaast informeert de Inspectie SZW werkgevers en andere betrokkenen onder meer via folders en via haar website over de gehanteerde handhavingsinstrumenten zoals een waarschuwing, stillegging en bestuurlijke boete. De website van de Inspectie SZW heeft tot doel werkgevers en andere belanghebbenden helder en laagdrempelig te informeren over de werkwijze van de Inspectie SZW. De website bevat een stappenplan dat werkgevers helpt om hun betalingscapaciteit te bepalen en informatie over de mogelijkheden van een betalingsregeling5. Tevens is informatie opgenomen over de boeteprocedure en het matigen van boetes. De website wordt aangepast en verduidelijkt als daar aanleiding toe is. Bijvoorbeeld als de wet- en regelgeving verandert, maar ook naar aanleiding van interne of externe signalen of bij aanpassing van het handhavingsbeleid.
Indien mensen jarenlang onjuist zijn voorgelicht over de matiging van boetes, is er dan een vorm van rechtsherstel mogelijk voor mensen die een veel te hoge boete betaald hebben en daarin niet in bezwaar en beroep gegaan zijn, omdat de overheid zelf onjuiste voorlichting gaf? Zo ja, hoe gaat u dat dan bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Werkgevers die niet in bezwaar en beroep zijn gegaan en menen dat zij onterecht zijn beboet kunnen altijd een herzieningsverzoek indienen. Per geval zal dan beoordeeld worden of er aanleiding bestaat het boetebesluit te herzien. SZW past waar nodig ook zelf herziening toe. Ter illustratie: in een zaak waar achteraf in een andere procedure bleek dat de onderneming onder dwang en bedreiging op naam van de eigenaar stond, zijn reeds onherroepelijk vastgestelde boetes ingetrokken. Daarbij merk ik op dat ik het beeld dat er sprake zou zijn van onjuiste voorlichting over de matiging van boetes en dat daarom rechtsherstel nodig zou zijn, niet herken. De (maximale) boetenormbedragen en matigingsgronden zijn vastgelegd in wet- en regelgeving, die voor een ieder openbaar is. In de Beleidsregels boeteoplegging van de verschillende arbeidswetten zijn de matigingsgronden duidelijk aangegeven.
Neemt de Inspectie altijd een standpunt in dat in lijn is met de jurisprudentie wanneer zij boetes oplegt of wanneer zij een bezwaar beoordeelt? Indien het antwoord niet onomwonden ja is, kunt u dan aangeven in welke casussen de Inspectie de jurisprudentie niet volgt (of gevolgd heeft) en waarom niet?
Ja, zowel bij de boeteoplegging als in de bezwaar- en beroepsfase wordt de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gevolgd.
Bent u bereid om de Inspectie te vragen nieuwe besluiten te nemen in die zaken waar zij besluiten genomen heeft (in de besluitfase of de bezwaarfase) die niet in lijn zijn met de geldende jurisprudentie?
De besluiten die genomen worden zijn in lijn met de geldende jurisprudentie. Indien nieuwe jurisprudentie ontstaat terwijl een procedure tegen een boetebesluit nog in (hoger) beroep loopt, dan kan dat voor het Ministerie van SZW aanleiding zijn om hangende een procedure een nieuw besluit te nemen. Ontstaat die jurisprudentie pas als het besluit al onherroepelijk vaststaat (zes weken na het besluit als geen bezwaar, beroep of hoger beroep is ingesteld) dan zal ik die besluiten in principe niet ambtshalve herzien. Het is vanwege de rechtszekerheid voor iedereen in Nederland namelijk van belang dat besluiten na een bepaalde periode onherroepelijk vaststaan. Dit neemt niet weg dat bijzondere omstandigheden ertoe kunnen leiden dat besluiten alsnog moeten worden herzien. Op dit moment zie ik hiertoe geen aanleiding.
Bovendien kan een overtreder altijd verzoeken om bijvoorbeeld een boetebesluit dat onherroepelijk vaststaat te herzien. Per geval wordt beoordeeld of er aanleiding bestaat de boete te herzien.
Hoe is binnen het fraude aanpakbeleid de proportionaliteit, menselijke maat en het recht op bestaanszekerheid geborgd bij op te leggen maatregelen?
Dit is geborgd door een wijd- en fijnvertakt stelsel aan wet- en regelgeving, door de beoordeling per individueel geval en, door de bestaanszekerheid concreet toe te passen, hetgeen tot matiging of kwijtschelding van uitstaande boetes leidt.
Het beleid ligt vast in wet- en regelgeving, daarin worden proportionaliteit, menselijke maat en recht op bestaanszekerheid geborgd. De Inspectie SZW en het Ministerie van SZW passen de wet- en regelgeving toe. Voor een toelichting op het juridisch kader dat van toepassing is bij boeteoplegging verwijs ik u naar bijgaande brief bij de beantwoording van deze Kamervragen. Indien de Inspectie SZW een boete oplegt, dan gebeurt dat door middel van een boetebesluit. Bij boeteoplegging wordt onder meer getoetst of de overtreding aan de overtreder kan worden verweten (artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)) en of de hoogte van de boete evenredig is (artikel 3:4, tweede lid en artikel 5:46, tweede lid, van de Awb). Indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid of als de aard en ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder deze is gepleegd daartoe aanleiding geven, zal een boete worden gematigd. Bij het ontbreken van verwijtbaarheid zal van boeteoplegging worden afgezien. In het kader van de evenredigheid wordt de financiële draagkracht meegewogen. Als de financiële situatie zodanig is dat een boete niet direct kan worden betaald, kan een beroep worden gedaan op verminderde draagkracht. Aan de hand van een ingevuld formulier met bewijsstukken wordt beoordeeld of een betalingsregeling kan worden geboden en of de boete gematigd moet worden, zodanig dat een werkgever niet onder een bestaansminimum komt.
Mocht blijken dat tijdens een lopende betalingsregeling een overtreder onder het bestaansminimum dreigt te komen dan wordt de betalingsregeling op verzoek evenredig aangepast. Bij incasso van de boete door de deurwaarder is geborgd dat de beslagvrije voet wordt gerespecteerd. Indien er sprake is van een reeds bestaand schuldenpakket, wordt gewezen op de mogelijkheid tot schuldhulp. In een schuldsaneringstraject wordt de boete kwijtgescholden, tot het onder de schuldeisers te verdelen bedrag dat de ondernemer gedurende 3 jaar kan opbrengen boven de beslagvrije voet.
Betreft de in het jaarverslag van de Inspectie SZW genoemde wijziging van de beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandigheden naar aanleiding van uitspraken van de Raad van State de in het krantenartikel genoemde verzachting van het beleid? Hoe verhoudt dit zich tot berichtgeving van o.a. de AWVN over «aanscherping» van de beleidsregel waarbij boetes zijn verhoogd?4
De schijnbare tegenstelling in het artikel tussen «verzachting» en «aanscherping» kan voortkomen uit het volgende. De wijziging van de beleidsregel in 2019 bevat beide elementen: zowel aanpassingen in de langjarige lijn van «verfijning» alsook de «aanscherping» die AWVN aanhaalt.
Naar ik begrijp, verwijst de «verzachting» in het krantenartikel naar de wijziging van de beleidsregel in 2015, door het introduceren van vier nieuwe, niet cumulatieve matigingsgronden. Deze is ingevoerd naar aanleiding van jurisprudentie van de Raad van State. Tussen 2015 en 2019 is de beleidsregel boeteoplegging Arbeidsomstandighedenwetgeving diverse keren gewijzigd, mede op grond van jurisprudentie. In het bericht van de AWVN wordt in de titel gesproken over een «aanscherping». Hier staat specifiek de wijziging van de beleidsregel in 2019 centraal. Bij die wijziging zijn twee dingen veranderd. Ten eerste is hiermee jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gecodificeerd. Daardoor wordt bij vaststelling van de boetehoogte nog specifieker de ernst en duur van het letsel en de ziekenhuisopname betrokken. Dit betreft dus een verdere «verfijning». Daarnaast is het direct beboetbaar gesteld als een bedrijf geen risico inventarisatie en evaluatie of een Plan van Aanpak heeft7, de «aanscherping» waaraan AWVN refereert.
Is geborgd dat jurisprudentie wordt verwerkt in de werkwijze en het sanctiebeleid van de Inspectie SZW? Zo ja, hoe is dit geborgd?
Ja. Jurisprudentie is een vast onderwerp in de handhavingsoverleggen die georganiseerd worden door de Inspectie SZW en waaraan verschillende onderdelen van de Inspectie SZW en het Ministerie van SZW deelnemen. Gezamenlijk wordt bezien wat de gevolgen van de jurisprudentie zijn. Daar waar de jurisprudentie consequenties heeft voor de werkwijze van de Inspectie SZW, voor het opleggen van boetes of aanleiding is voor het aanpassen van wet- en regelgeving, worden de noodzakelijke aanpassingen doorgevoerd. Zo is de afgelopen jaren de beleidsregel boeteoplegging Arbeidsomstandighedenwetgeving een aantal keer aangepast. Er wordt nu bijvoorbeeld specifieker rekening gehouden met de aard van het letsel bij arbeidsongevallen. Naar aanleiding van jurisprudentie is bijvoorbeeld in oktober van dit jaar nog een wijziging van de beleidsregels boeteoplegging Arbeidsomstandighedenwetgeving doorgevoerd. Als de werkgever na constatering van de overtreding uit eigen beweging maatregelen treft die dezelfde of soortgelijke overtreding in de toekomst voorkomt, kan de boete worden gematigd8.
Aangezien de Inspectie het beleid bij (minder zware) arbeidsongevallen heeft aangepast om daar (ook) een leereffect wat betreft veilig werken op de werkvloer aan te koppelen met bijvoorbeeld zelfverbeterplannen in plaats van (enkel) het opleggen van een strafmaatregel, kunt u aangeven in welke mate een dergelijke beleidsaanpassing in bredere zin te overwegen is voor het sanctiebeleid van de Inspectie SZW?
De Inspectie SZW heeft de afgelopen tijd een nieuwe aanpak ontwikkeld voor arbeidsongevallen waarbij het slachtoffer licht letsel heeft. Uitgangspunt is dat daarmee de veiligheid in bedrijven verbetert en herhaling van het ongeval zoveel mogelijk wordt voorkomen. De Inspectie SZW zet daarmee naast de reguliere ongevalsonderzoeken een nieuwe interventie in, waarbij de werkgever het aanbod gedaan kan worden om zelf de toedracht van het ongeval in kaart te brengen en een verbeterplan op te stellen. Dat kost bedrijven weliswaar tijd en inspanning, maar leidt tegelijkertijd tot een veiligere bedrijfsvoering. Als het verbeterplan wordt goedgekeurd door de Inspectie SZW, legt zij geen boete op. Deze gedifferentieerde aanpak is 1 oktober jl. van start gegaan. Mede op basis van de resultaten zal eind 2021 bekeken worden of er aanleiding is om deze gedifferentieerde aanpak breder toe te passen. Uw Kamer zal hierover nader geïnformeerd worden.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Met het oog op een zorgvuldige beantwoording heeft dit langer geduurd.
Het bericht ‘Nico viel 5 meter bij hijswerk, ongeluk was wake-upcall voor bedrijf’ |
|
René Peters (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Kent u het bericht «Nico viel 5 meter bij hijswerk, ongeluk was wake-upcall voor bedrijf»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voor alle betrokkenen belangrijk is om van bedrijfsongevallen te leren, zodat bedrijfsgevallen in de toekomst zoveel mogelijk worden voorkomen?
Ik vind het van groot belang dat arbeidsongevallen worden voorkomen. Als er onverhoopt toch, ondanks gezonde en veilige arbeidsomstandigheden, een arbeidsongeval plaatsvindt, dan deel ik de mening dat het leren ervan kan bijdragen om dit in de toekomst te voorkomen.
Bent u bekend met het voornemen van de arbeidsinspectie om een landelijke aanpak in te voeren voor bedrijven die te maken hebben gehad met relatief kleine bedrijfsongevallen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ik ben bekend met de landelijke aanpak ongevallenonderzoek van de Inspectie SZW. In 2019 zijn er verschillende pilots door de Inspectie SZW opgezet waarbij inspecteurs naast het reguliere ongevalsonderzoek ook andere interventies konden inzetten in bedrijven waar een arbeidsongeval heeft plaatsgevonden.
Een nieuwe interventiekeuze voor inspecteurs is het aanbod aan bedrijven om zelf een werkgeversrapportage op te stellen waarin men de toedracht van het ongeval in kaart brengt. Daarnaast moet ook een verbeterplan wordt opgesteld. Dit wordt door de Inspectie SZW getoetst. Bij een goedgekeurd verbeterplan, dat ook goed wordt uitgevoerd, zal geen boete worden opgelegd.
Een dergelijke interventie wordt alleen aangeboden als de werkgever de basis rondom gezond en veilig werken op orde heeft. Wanneer het arbozorgsysteem van de werkgever bijvoorbeeld onvoldoende is, zet de Inspectie SZW zelf het ongevalsonderzoek voort.
De aanpak richt zich meer op investeren in eigen verantwoordelijkheid en op het lerend vermogen van bedrijven. De verwachting is dat daarmee uiteindelijk minder ongevallen op de werkvloer zullen plaatsvinden. De nieuwe interventies blijken uit de verschillende pilots een groter effect te hebben dan een regulier ongevalsonderzoek. Verder kwam naar voren dat bedrijven zich meer bewust zijn van het belang van veilig werken en dat ze betere maatregelen treffen.
Ik vind het van belang dat iedereen gezond en veilig kan werken. Als de landelijke aanpak van de Inspectie SZW bijdraagt aan het bevorderen van gezond en veilig werk en daarmee ook het aantal arbeidsongevallen terug dringt, dan acht ik dat een positieve ontwikkeling.
Kunt u aangeven wanneer er in uw ogen sprake is van een licht en een zwaar arbeidsongeval?
Een arbeidsongeval is gedefinieerd in de Arbowet (artikel 1, lid 3i) als een gebeurtenis op het werk of in werktijd die onmiddellijk leidt tot schade aan de gezondheid. Dat kan op een bouwlocatie zijn, bij een bedrijf of in een kantoorpand.
Bij een arbeidsongeval wordt in de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving (Staatscourant 2019, 40497) gedifferentieerd naar meerdere categorieën letsel. In het geval van een licht letsel zijn de criteria licht blijvend letsel (een klein verlies van en/of kleine blijvende beschadiging aan een lichaamsdeel), en ziekenhuisopname minder dan 2 nachten.
Een ernstig arbeidsongeval (artikel 9, lid 1 Arbowet) is een arbeidsongeval dat de dood tot gevolg heeft, dat leidt tot een ziekenhuisopname, of dat leidt tot blijvend letsel (bijvoorbeeld amputatie).
De Arbowet verplicht een werkgever om arbeidsongevallen die de dood of ernstig letsel ten gevolge te hebben direct bij de Inspectie SZW te melden.
Bent u het met de mening eens dat de aanpak ook gericht moet zijn op zwaardere ongevallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
De Inspectie SZW is 1 oktober 2020 gestart met het landelijk opdoen van ervaring waarbij wordt gekeken naar welke interventie het best kan worden ingezet bij onderzoek naar ongevallen met licht letsel. De Inspectie gaat een jaar lang op deze manier werken. De werkwijze wordt nu alleen ingezet bij licht letsel. Als het gaat om zwaardere ongevallen dan is er sprake van een grotere impact op persoonlijk vlak, bijvoorbeeld door blijvend letsel, en op maatschappelijk vlak. Dergelijke ongevallen zijn vaak complexer en kunnen mogelijk in de afweging wel of niet opstellen van een verbeterplan tot nog meer juridisering leiden. Ik acht daarmee de risico’s maatschappelijk en individueel gezien groot om de werkgeversrapportage, dat zich nu de komende tijd moet bewijzen, ook al toe te gaan passen bij zwaardere ongevallen.
Door de werkwijze nu in te zetten bij licht letsel kan de Inspectie SZW tot een beheersbare en geleidelijke invoering van de gedifferentieerde aanpak ongevallenonderzoek komen, om op deze manier een zorgvuldige afweging in interventiekeuze in de praktijk goed te borgen in de nieuwe werkwijze. Na dit jaar wordt gekeken of de resultaten uit de pilots en uit dit experimenteerjaar stevig genoeg zijn om de verbeterplannen uit te rollen naar ongevallen met zwaarder letsel. Ik zal uw Kamer daarover nader informeren.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de begrotingsbehandeling SZW (in week 47)?
Ja.
Voorzieningen voor beroepschauffeurs |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het NOS-bericht van 17 oktober 2020 «Truckers door corona gevangen in hun wagen: «Eten met het bord op schoot»«?1
Ja.
Is bij het besluit om de keuken van wegrestaurants te sluiten ook afgewogen welke gevolgen dit heeft voor beroepschauffeurs? Zo ja, op welke wijze heeft deze afweging plaatsgevonden?
De horecasluiting per 14 oktober heeft een maatschappelijke en economische impact. Om de impact van deze maatregel op belangrijke processen, zoals de beschikbaarheid van een maaltijd voor beroepschauffeurs, zoveel mogelijk te beperken zijn er ten aanzien van de horecasluiting enkele uitzonderingen gemaakt. Een van deze uitzondering is de mogelijkheid van eet- en drinkgelegenheden om eten en drinken aan te bieden via een afhaalloket. In het geval van wegrestaurants betekent dit dat zij maaltijden kunnen blijven aanbieden aan beroepschauffeurs en andere weggebruikers.
Vindt u het wenselijk dat beroepschauffeurs, als zij dagenlang rijden, nergens meer een warme maaltijd kunnen krijgen?
Onze chauffeurs doen enorm belangrijk werk, zij zorgen ervoor dat essentiële benodigdheden, zoals levensmiddelen en medicijnen, beschikbaar blijven. Het is dan ook van groot belang dat deze chauffeurs hun werk op een verantwoorde manier kunnen doen. De mogelijkheid om langs de weg een (warme) maaltijd te krijgen is hier onderdeel van. Ik vind dit enorm belangrijk en de bovengenoemde uitzondering biedt hiervoor de ruimte.
Heeft het sluiten van wegrestaurants tot gevolg dat beroepschauffeurs bijna nergens meer naar het toilet kunnen of hun handen kunnen wassen?
Het is van groot belang dat chauffeurs op een verantwoorde manier hun werk kunnen blijven uitoefenen, ook tijdens de coronacrisis. Het is daarom nodig dat bepaalde basisvoorzieningen langs de weg, waaronder sanitair, voldoende beschikbaar blijven voor beroepschauffeurs. Ik roep wegrestaurants, evenals tankstations daarom ook op hun sanitair beschikbaar te houden voor deze chauffeurs. De huidige maatregelen bieden hiervoor ruimte.
Vindt u dat beroepschauffeurs die vitaal werk verrichten en onze supermarkten bevoorraden, ook tijdens de coronacrisis onder goede omstandigheden hun werk moeten verrichten?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om met beroepschauffeurs en wegrestaurants te bespreken hoe, zonder besmettingsgevaar, een warme maaltijd en sanitaire voorzieningen geboden kunnen worden?
Ja, het Ministerie van IenW heeft contact met zowel de wegrestaurants als de goederenvervoersector. Via deze wegen wordt de door u aangehaalde kwestie voortdurend onder de aandacht gebracht. Ik wijs erop dat de huidige maatregelen ruimte bieden om chauffeurs te voorzien van de basisvoorzieningen die zij nodig hebben om hun werk op een verantwoorde manier uit te voeren: de mogelijkheid om langs de weg een (warme) maaltijd te gebruiken, en toegang tot voldoende sanitaire voorzieningen. Ik houd een vinger aan de pols bij de goederenvervoersector, om actie te kunnen ondernemen bij eventuele signalen dat chauffeurs hun werk niet meer op een verantwoorde manier kunnen uitvoeren.