Het bericht ‘Medewerkers van GGD moeten weg na drie tijdelijke contracten’ |
|
Don Ceder (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Medewerkers van GGD moeten weg na drie tijdelijke contracten»?1
Ja.
Klopt het dat u herhaaldelijk contact hebt gehad met GGD GHOR over de tijdelijke contracten van medewerkers op test- en vaccinatielocaties?
Er zijn inderdaad gesprekken geweest tussen SZW, VWS, GGD GHOR en verschillende GGD-organisaties over hun personeelsbeleid tijdens de coronacrisis.
Bij hoeveel GGD-medewerkers is het einde van hun derde tijdelijke contract in zicht?
In de gesprekken bleek dat GGD-organisaties hun personeelsbeleid op uiteenlopende wijzen organiseren. Afhankelijk van het beleid dat zij hanteren, lopen GGD-organisaties tegen het maximale aantal tijdelijke contracten aan. De inschatting is dat hier om ongeveer 3.000 tot 5.000 medewerkers gaat.
Bent u het ermee eens dat het afscheid nemen van tijdelijke GGD-medewerkers zeer ongewenst is, aangezien de test- en vaccinatievraag de komende weken en maanden alleen maar zal stijgen en dit eerder zal vragen om een uitbreiding van het aantal GGD-medewerkers dan een afname?
Het is belangrijk dat er binnen de GGD-organisaties een combinatie is tussen flexibiliteit en continuïteit in de test-, BCO- en vaccinatiecapaciteit. De GGD’en hebben aangegeven dat het wenselijk is om ingewerkte collega’s niet te moeten vervangen door nieuwe krachten.
Wat kunt u doen om tijdelijke, en inmiddels ervaren GGD-medewerkers te behouden, met een extra tijdelijk of vast contract? Welke ad hoc, onconventionele of creatieve oplossingen zijn te bedenken?
Allereerst zijn de GGD-organisaties als werkgever zelf verantwoordelijk om hun personeelsbeleid te voeren en daarmee voor de wijze waarop zij (tijdelijke) werknemers inzetten en behouden als deze belangrijk zijn voor de organisatie. De verschillende GGD-organisaties hebben hun personeelsbeleid op uiteenlopende wijze georganiseerd. Wanneer de GGD deze personeelsleden wil behouden en derhalve de contracten wil verlengen dan is de GGD wettelijk verplicht om deze personeelsleden op een gegeven moment een vast contract aan te bieden.
Tegelijkertijd kan de GGD het zich niet veroorloven om met de groeiende opgave op het gebied van testen en vaccineren deze ingewerkte mensen te vervangen door nieuwe mensen. Temeer omdat ze naast deze ingewerkte mensen sowieso meer personeel nodig hebben om de benodigde opschaling te kunnen realiseren. Dat is de afweging die gemaakt moet worden.
Herkent u het bericht van de GGD dat zij structurele covid-financiering nodig hebben om deze medewerkers een vast contract te geven? Welke mogelijkheden hebben de GGD’en om in deze crisistijd mensen vast in dienst te nemen en na de crisistijd deze contracten via het UWV te ontbinden? Wat kunt u hier verder in betekenen?
Het is mogelijk om werknemers een contract voor onbepaalde tijd aan te bieden indien het noodzakelijk is voor de uitvoering van het bevel om ingewerkt personeel te behouden. Dat staat op zich los van structurele financiering. Als een GGD een werknemer in vaste dienst neemt en er is op een gegeven moment geen werk meer voor deze mensen en ook geen mogelijkheid tot herplaatsing bij dezelfde werkgever dan kan een bedrijfseconomisch ontslag worden aangevraagd bij de UWV. UWV is bevoegd over deze aanvraag te beslissen, tenzij op grond van de toepasselijke cao een op grond van die cao ingestelde ontslagcommissie hiertoe bevoegd is.
Daarbij is wel relevant dat voor de medewerkers van de GGD de CAO SGO of de CAR UWO van toepassing blijkt. In deze cao’s is geregeld dat voor medewerkers die boventallig worden als ze langer dan 24 maanden in dienst zijn een werk-naar werk regeling geldt van maximaal twee jaar. In die twee jaar is dan wel de opzegtermijn opgenomen. Ook kunnen deze medewerkers recht krijgen op een boven- en nawettelijke WW-uitkering op grond van de cao. Daardoor zijn er, naast de wettelijke kosten, aanvullende kosten op grond van de cao om werknemers langer dan 24 maanden in dienst te houden.
Door deze regeling kan het zijn dat personeelskosten nog enige tijd doorlopen, mocht het besluit komen om testen/traceren/vaccineren structureel te verkleinen of te stoppen. Deze kosten evenals de transitievergoeding zullen door VWS worden gefinancierd op grond van de meerkostenregeling. Het gaat hier over mensen die in dienst zijn genomen voor de uitvoering van het bevel betreffende de covid-19 pandemie. Hierbij gaat het Ministerie van VWS ervan uit dat de GGD’en hun verantwoordelijkheid voor een goed personeelsbeleid (blijven) nemen. Hiermee is er voor de GGD-en voldoende financiële zekerheid.
Wat verwacht u van de GGD GHOR en regionale GGD-organisaties om bij te dragen aan een oplossing? Wat is daarin redelijk, gegeven de ontbrekende structurele covid-financiering die de GGD ontvangt?
GGD GHOR en regionale GGD’en kunnen mensen waarvan voor de derde keer een tijdelijk contract afloopt indien noodzakelijk een contract voor onbepaalde tijd aanbieden, zie vraag 6 voor verdere uitwerking. Ik heb aan de GGD’en gevraagd of zij op korte termijn de omvang van de groep(en) werknemers in kaart kunnen brengen, evenals de financiële implicaties die hieruit voortvloeien. Op basis daarvan zullen VWS en de GGD’en gezamenlijk tot een afbakening komen in welke situaties het niet mogelijk is deze kosten in te brengen bij de meerkostenafspraak. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie dat een medewerker langer behouden wordt voor de reguliere organisatie van de GGD.
Wat is te leren van de uitzondering die voor invalkrachten in het onderwijs wordt geboden om tijdelijke contracten te verlengen?
Inderdaad is met de Wet arbeidsmarkt in balans een wettelijke uitzondering op de ketenbepaling gemaakt voor invalkrachten die invallen wegens ziekte in het primair onderwijs. Dit is een specifieke wettelijke uitzondering. Zoals ik in antwoord 6 heb aangegeven is het mogelijk in deze gevallen werknemers op een contract voor onbepaalde tijd aan te nemen, en indien de coronapandemie en dit werk voor de GGD-organisaties afloopt een verzoek in te dienen voor bedrijfseconomisch ontslag. Dat lijkt voor de korte termijn de meest logische oplossing voor GGD-organisaties. Een wetswijziging om ook voor deze groep een uitzondering te bewerkstelligen is daarom momenteel niet aan de orde. Daarbij zou een wetswijziging op zeer korte termijn deze werknemers, die nu juist zulk belangrijk werk doen, rechten ontnemen.
Deelt u de mening dat het in principe beter is als werknemers een vast contract krijgen in plaats van drie tijdelijke contracten achter elkaar?
Het is natuurlijk de wens van dit kabinet om meer mensen in vaste dienst te krijgen. Tegelijkertijd kunnen er voor werkgevers goede gronden zijn om mensen op tijdelijke basis in te zetten. Een crisis is zo’n voorbeeld.
Welke knelpunten zijn in de toekomst te verwachten rond het dienstverband van GGD-medewerkers? Wat gaat u doen om deze knelpunten te voorkomen dan wel op te lossen?
Natuurlijk blijven SZW, VWS met de GGD GHOR Nederland en regionale GGD-organisaties in gesprek om knelpunten die op dit punt in de toekomst opkomen te voorkomen dan wel op te lossen.
Het bericht dat Defensie 3.600 vacatures heeft op Defensie.nl |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Henk Kamp (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Minister, doe niet of iedereen achterlijk is» op Defensieplatform?1, 2
Ja.
Bent u van mening dat er een personeelstekort is bij Defensie?
Ja.
Kunt u uitleggen waarom er sinds kort onderscheid wordt gemaakt tussen «openstaande functies» en «vacatures» in de optelling van vacatures bij defensie?
Zoals eerder aan de Kamer gemeld (Kamerstuk 35 000, nr. 130) wordt er bij Defensie al langere tijd onderscheid gemaakt tussen vacante functies en vacatures. Tevens is dit onderscheid benoemd in de Personeelsrapportage midden 2021 (Kamerstuk 35 925, nr. 4), de beantwoording van de vragen van het Schriftelijk Overleg (SO) Personeel (Kamerstuk 35 925, nr. 17) en de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 854).
Een vacante functie is een arbeidsplaats in de vaste formatie die niet gevuld is met personeel. Een vacante functie wordt pas een vacature wanneer deze daadwerkelijk wordt opengesteld. Momenteel zijn er circa 3.600 vacatures. De overige vacante functies betreffen onder meer functies die vacant zijn doordat personeel een langdurige opleiding volgt (Defensie leidt grotendeels zelf haar personeel op), ontslagbescherming geniet, in een re-integratietraject zit of personeel dat tussen twee functies zit.
Bent u van mening dat zowel de term «vacature» als «openstaande functie» van hetzelfde zwaarteniveau is wat betreft het personeelstekort binnen Defensie?
Niet elke vacante functie heeft direct invloed op de operationele gereedheid van Defensie.
Kunt u uitleggen of de situatie van een personeelstekort bij Defensie wordt verholpen met het boekhoudkundig verscherpen van de definitie «vacature»?
Er is geen sprake van het boekhoudkundig verscherpen van de definitie vacature.
Van de 8.800 vacante militaire functies richt Defensie zich voor de hierboven genoemde 3.600 actief op de vulling met personele capaciteit. We hebben niet de financiële ruimte om onze formatie geheel te vullen en een deel van de vacante functies wordt veroorzaakt door personeel in opleiding, ontslagbescherming geniet, in een re-integratietraject of personeel dat tussen twee functies zit.
Vulling van de vacante functies is wel nodig om de taken van Defensie goed uit te kunnen voeren.
Kunt u verklaren waarom 900 van de 8.800 openstaande functies, die «eigenlijk bedoeld zijn voor militairen» maar ingevuld worden door «burgers», niet meetellen als vacature?
Door de (tijdelijke) vulling van bepaalde militaire functies met burgermedewerkers kunnen de taken/werkzaamheden worden uitgevoerd. Daarom worden deze functies thans niet opengesteld als vacature.
Deelt u de analyse dat burgers niet daadwerkelijk een openstaande militaire functie invullen (met de daaraan gestelde eisen zoals een Militaire Basisvaardigheid, uitzendbaarheidseisen, etc.)?
Ja, tenzij deze burgers gemilitariseerd worden/zijn of ook als reservist inzetbaar zijn. Alleen bij uitzondering – als de specifieke deskundigheid onder het militair personeel niet beschikbaar is – kunnen burgers op een militaire functie worden geplaatst en, behalve als ze ook als reservist aangesteld zijn, alleen bij inzet een tijdelijke militaire status krijgen.
Kunt u verklaren waarom volgens Defensie 1.600 openstaande functies niet meegeteld worden als vacatures omdat «er geen budget is» voor deze vacatures?
Bij vrijwel elke organisatie staan er vacatures open; daardoor is er in de praktijk nooit sprake van 100% vulling. Dit is bij Defensie niet anders. Defensie heeft in principe personeelsbudget beschikbaar om circa 97% van de vaste functies te kunnen vullen. Hierdoor zal een deel van de formatie niet gevuld kunnen worden. Daarom wordt een deel van de functies niet open gesteld.
Kunt u verklaren waarom «1000 extra militairen in opleiding» en «1.700 militairen in re-integratie, functiewisseling of langdurige in opleiding» niet gezien worden als openstaande vacatures?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u uitleggen hoe u het personeelstekort gaat aanpakken?
Defensie heeft kwantitatief en kwalitatief meer mensen nodig. Naast de reguliere werving zet Defensie in op de inzet van reservisten, uitwisseling van personeel met het bedrijfsleven, inhuur van externe expertise, en de werving van schaars – technisch, IT en medisch – personeel via een commerciële uitzendorganisatie. Dit is cruciaal om de personele gereedheid te verbeteren. De HR-transitie die de komende jaren plaatsvindt, zal hier in belangrijke mate aan bijdragen (Kamerstuk 35 570, nr. 91).
Bent u van mening dat Defensie ook andere termen, waar tekorten bij zijn, moet herdefiniëren net zoals de term «vacature»? Zo ja, welke termen?
Defensie heeft de definitie van de term vacature niet gewijzigd en is niet voornemens om de definitie van de term vacature te wijzigen.
Bent u bereid elke vraag afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
De schadevergoedingen na het werken met Chroom-6. |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Henk Kamp (minister defensie) (VVD) |
|
Aan hoeveel personen is tot dusver een schadevergoeding uitgekeerd in verband met blootstelling aan Chroom-6?
In totaal hebben 511 (oud-) medewerkers en nabestaanden een uitkering ontvangen op grond van de Tijdelijke Coulanceregeling1 en/of van de Uitkeringsregeling2.
Voor de volledigheid vermeld ik dat de antwoorden op de vragen zijn gebaseerd op de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de Uitkeringsregeling per 3 december 2021. Naar aanleiding van het onderzoek van RIVM naar de andere Defensielocaties is de Uitkeringsregeling gewijzigd in juni 2021. De behandeling van de nieuwe aanvragen voor een uitkering en het ambtshalve beoordelen van dossiers van (oud-) medewerkers die op grond van eerdere aanvragen bekend zijn, is in volle gang. Als gevolg hiervan zullen de getallen met het verloop van de tijd voortdurend wijzigen.
Aan hoeveel personen is een dergelijke vergoeding verstrekt als gevolg van het onderzoek van het RIVM, waaruit bleek dat op alle Defensielocaties risico op blootstelling aan de giftige stof bestond en dat dit ook voor meer beroepsgroepen gold dan aanvankelijk werd gedacht?
191 (oud-) medewerkers en nabestaanden hebben een uitkering toegekend gekregen op grond van de Uitkeringsregeling die in juni dit jaar is gewijzigd naar aanleiding van het onderzoek van RIVM naar de andere Defensielocaties. In 125 van deze 191 gevallen is aan de betrokken (oud-) medewerker eerder ook een uitkering toegekend op grond van de Tijdelijke Coulanceregeling.
Hoe hoog waren de verstrekte vergoedingen?
De hoogte van de tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke Coulanceregeling varieerde tussen de 3.000 euro en 15.000 euro.
De hoogte van het bedrag op grond van de Uitkeringsregeling varieert tussen 5.338,42 euro en 42.707,63 euro voor het immateriële deel van de uitkering (smartengeld) en een vast bedrag van 4.110,59 euro voor de materiele uitkering. Deze bedragen worden jaarlijks geïndexeerd. Indien voor een aandoening eerder een tegemoetkoming vanuit de Tijdelijke Coulanceregeling is ontvangen, wordt dit bedrag verrekend met de uitkering vanuit de Uitkeringsregeling.
In totaal is netto 7.1 miljoen euro aan uitkeringen uitbetaald op grond van de Tijdelijke Coulanceregeling en de Uitkeringsregeling. Dit betreft de som van alle door de aanvragers ontvangen uitkeringen.
Hoeveel verzoeken om schadevergoedingen zijn er in totaal ingediend en hoeveel zijn er tot dusver behandeld?
Er zijn 929 aanvragen ingediend en afgehandeld voor een tegemoetkoming op grond van de Coulanceregeling.
In totaal zijn voor de Uitkeringsregeling 527 aanvragen ingediend. Dit gaat om (oud-) medewerkers en nabestaanden die nog niet eerder een aanvraag hadden ingediend voor een uitkering op grond van de Tijdelijke Coulanceregeling. Hiervan zijn 289 aanvragen inmiddels afgehandeld. Van het totaal van 527 aanvragen zijn 348 aanvragen ingediend nadat de gewijzigde Uitkeringsregeling in juni dit jaar ook in werking is getreden voor de (oud-) medewerkers van de andere Defensielocaties.
Voor de volledigheid vermeld ik dat daarnaast van iedere (oud-) medewerker, van een andere defensielocatie dan de Prepositioned Organizational Materiel Storage (POMS), die vanuit de Tijdelijke Coulanceregeling een bedrag heeft gekregen, het dossier nogmaals is beoordeeld om te bezien of zij mogelijk recht hebben op een (aanvullende) uitkering vanuit de gewijzigde Uitkeringsregeling. Hiervan zijn 134 dossiers afgedaan.
Hoe vaak komt het voor dat een verzoek om schadevergoeding is afgewezen, omdat het ziektebeeld van de betrokken persoon niet in verband wordt gebracht met blootstelling aan Chroom-6?
In totaal is in 412 gevallen een aanvraag afgewezen omdat de door de aanvrager genoemde aandoening niet voorkwam op de lijst met aandoeningen zoals opgenomen in de betreffende regeling. Dit beeld is echter niet volledig aangezien het ook voorkomt dat bij een aanvraag meerdere aandoeningen worden vermeld op het aanvraagformulier. Indien voor één of meer van de aandoening(en) een toekenning volgt, wordt deze zaak genoteerd als een toekenning. Hierbij worden de andere aandoeningen die de aanvrager heeft genoemd, maar die niet voor komen op de lijst met aandoeningen behorend bij de betreffende regeling, niet bijgehouden.
Hoeveel van de onder de vorige vraag bedoelde verzoeken vallen in de derde c.q. vierde categorie van de lijst met ziektes die het RIVM hanteert inzake de mate van waarschijnlijkheid van een oorzakelijk verband met blootstelling aan Chroom-6? Welke aandoeningen betreft dit per categorie?
Voor het bepalen van de waarschijnlijkheid dat een ziekte kan worden veroorzaakt door blootstelling aan chroom-6 is door het RIVM de standaard wetenschappelijke benadering gebruikt. De ziekten werden ingedeeld in vier verschillende categorieën op basis van de mate van waarschijnlijkheid van een oorzakelijk verband met blootstelling aan chroom-6:
De volgende aandoeningen behoren tot categorie 33: dunne darmkanker, mondholtekanker, pancreaskanker, prostaatkanker, blaaskanker, nadelige effecten op de voortplanting en de prenatale ontwikkeling en immunologische aandoeningen anders dan die zijn beschreven in categorie 1. Aandoeningen die niet behoren tot categorie 1, 2 of 3 vallen onder categorie 4.
Er is niet bijgehouden hoe vaak een verzoek om schadevergoeding is afgewezen omdat het ziektebeeld niet in verband wordt gebracht met blootstelling aan chroom-6 en welke aandoeningen dit betreft. Daarnaast is het zo dat ten tijde van de beoordeling van de aanvragen voor de Tijdelijke Coulanceregeling de lijst met ziekten en de categorie-indeling zoals die voortkwam uit het onderzoek door het RIVM, nog niet bekend was.
Volledigheidshalve wordt aangetekend dat een (oud-)medewerker wellicht wel een aandoening kan hebben die behoort tot categorie 3 of 4, maar dat niet altijd op het aanvraagformulier zal vermelden omdat de (oud-)medewerker weet dat die aandoening niet op de lijst staat en derhalve geen recht zal geven op een uitkering.
Is de bedoelde lijst dit jaar geactualiseerd, zoals werd aangekondigd in de beleidsreactie «RIVM-onderzoek naar blootstelling aan Chroom-6 en arbeidsomstandigheden op defensielocaties»? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik verwacht op korte termijn de rapportage van het RIVM en de conclusies en aanbevelingen van de Paritaire Commissie te ontvangen. Ik zal de Kamer hier vervolgens over informeren samen met mijn reactie hierop.
De Grenseffectenrapportage 2021 dossier 2 'Impact analyse van de toekomst van thuiswerken voor grensarbeiders na COVID-19'van de Maastricht University |
|
Mark Strolenberg (VVD) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de passage «Impact analyse van de toekomst van thuiswerken voor grensarbeiders na COVID-19» uit de Grenseffectenrapportage 2021?1
Ja.
Bent u het eens dat de in het rapport genoemde mogelijke gevolgen van het thuiswerken na de tijdelijke maatregelen, zoals: een verschuiving van de belastingheffing, het geen recht meer hebben op fiscale faciliteiten en voordelen en een administratieve lastenverzwaring voor grensarbeiders, impact hebben op sociale zekerheid en fiscaliteit van thuiswerkende grensarbeiders? Zo ja, hoe kijkt u hiernaar en bent u bereid om voor deze gevolgen op politiek niveau nieuwe initiatieven te ontplooien? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben het eens dat de in het rapport genoemde mogelijke gevolgen van het toegenomen thuiswerk impact kunnen hebben op sociale zekerheid en fiscaliteit van thuiswerkende grensarbeiders. Daarbij moet worden aangetekend dat voor de coronacrises thuiswerk ook al tot deze gevolgen kon leiden en dat in twee landen werken afhankelijk van de persoonlijke situatie van de grensarbeider zowel voordelig, als nadelig kan uitvallen. Deze beide punten worden overigens ook in het rapport onderkend. De schaal waarop thuiswerk op dit moment plaatsvindt en de waarschijnlijkheid dat thuiswerk blijvend is toegenomen zijn wat mij betreft echter aanleiding om gezamenlijk met buurlanden en/of in Europees verband te kijken hoe het thuiswerken voor grensarbeiders beter gefaciliteerd kan worden. Hierbij zal zeker gebruik worden gemaakt van het genoemde onderzoek van de Universiteit van Maastricht.
Constaterende dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Kamer heeft toegezegd om voor het einde van het jaar te komen met een langeretermijnvisie over grensarbeid en thuiswerken met de Staatssecretaris van Financiën2 (dit zou het SER-advies over hybride werken, dat nog moet komen, opvolgen3), wat is de stand van zaken hieromtrent? En wat is het beoogde tijdpad als we letten op het aflopen van de tijdelijke maatregelen ter neutralisering van de fiscale en sociale zekerheidsgevolgen?
De beantwoording van de onderhavige Kamervragen geschiedt gelijktijdig met de verzending van de brief waarin de Staatssecretaris van Financiën en ik uw Kamer informeren over onze visie op de toekomst van thuiswerken voor grensarbeiders, zowel voor de sociale zekerheid als voor de fiscaliteit.4 Wij hebben ervoor gekozen deze voorlopige visie met uw Kamer te delen voordat het genoemde SER-advies verschijnt. Wanneer dit advies hier aanleiding toe geeft kan de visie echter worden bijgesteld. Inmiddels kunnen wij ook melden dat met België en Duitsland overeenstemming is bereikt over een verdere verlenging van de overeenkomsten over de behandeling van thuiswerkdagen onder de belastingverdragen. Ook voor de sociale zekerheid geldt dat de afspraken in Europees kader over de behandeling van thuiswerken zijn verlengd en wel met een half jaar.
Wat bent u van plan te doen met de tijd tussen de implementatie van de langeretermijnvisie over grensarbeid en thuiswerken (dat eind 2021 moet komen) en de aflopende tijdelijke maatregelen ter neutralisering van de fiscale en sociale zekerheidsgevolgen? Is een verlenging van de maatregelen beoogd zowel als overbrugging als door de aanhoudende pandemie?
Verlenging van de tijdelijke maatregelen is op dit moment op zijn plaats. Voor zowel de fiscaliteit als de sociale zekerheid geldt dat de toepassing van het afwijkende coronabeleid direct is gekoppeld aan de beperkende coronamaatregelen en gebaseerd is op een overmachtsituatie (force majeure). Als geen sprake meer is van een overmachtsituatie die door de coronacrisis is ontstaan, dan is er geen grondslag meer voor de tijdelijke maatregelen. Hierdoor lenen deze maatregelen zich niet voor een directe omzetting in een permanente maatregelen en zijn zij ook niet geschikt ter overbrugging. Als de beperkende maatregelen worden afgeschaft kan het beleid immers niet meer worden toegepast. De komende maanden wordt er met andere lidstaten verkend op welke manier thuiswerk voor grensarbeiders in de toekomst beter gefaciliteerd kan worden. Afhankelijk van de uitkomst hiervan zal ook moeten worden bezien of er sprake is van een periode van overbrugging tussen de noodmaatregelen en eventuele nieuwe initiatieven en hoe er in deze eventuele overbruggingsperiode met toegenomen thuiswerk dient te worden omgegaan.
Welk percentage thuiswerken zou worden beoogd, nu 40% meerdere malen wordt genoemd? Zijn er voornemens om de behoefte te meten?
Het is nu nog niet opportuun om te spreken over een specifiek percentage. Het percentage van 25% ziet op de aanwijsregel die het werken in twee (of meer) lidstaten regelt. Dit ziet niet alleen op thuiswerken maar op alle soorten arbeid in twee (of meer) lidstaten. Bij het minder dan 25% werken in de woonstaat, wordt op grond van deze aanwijsregel de lidstaat waar de werkgever gevestigd aangewezen. Dit hoeft niet dezelfde lidstaat te zijn als de lidstaat waar de grensarbeider werkt. Wanneer enkel het percentage wordt verhoogd zal dit gepaard gaan met ongewenste gevolgen voor andere groepen dan de thuiswerkende grensarbeider die onder dezelfde aanwijsregel vallen. Te denken valt aan de effecten voor mensen werkzaam in het wegvervoer. Vrachtwagenchauffeurs zijn nu vaak nog in hun woonland onderworpen omdat ze daar substantieel (meer dan 25%) werken. Als het percentage stijgt zullen ze vaak onderworpen raken in de lidstaat waar de werkgever is gevestigd of zijn zetel heeft. Doordat niet aangesloten wordt bij de wetgeving van het woon- of werkland maar bij de wetgeving waar de werkgever zijn zetel heeft, wordt het aantrekkelijker voor werkgevers om zich in een lage premielidstaat te vestigen. Er zal daarom eerst moeten worden gekeken naar de vormgeving van de oplossing voor het thuiswerken door grensarbeiders, voordat er over percentages gaat worden gesproken.
Door onder meer het Planbureau voor de Leefomgeving5 en TNO6 zijn al onderzoeken gedaan naar de behoefte om thuis te werken. De verwachting is dat in de toekomst sprake is van hybride werken maar dat de mogelijkheden om hybride te werken zullen verschillen en er door werkgevers op andere wijze invulling aan wordt geven. We nemen deze onderzoeken en de daaruit volgende behoeften mee bij de vormgeving van een oplossing voor het thuiswerken door grensarbeiders.
Bent u het eens dat het voordelig zou kunnen zijn als Nederland samen met de buurlanden, eventueel in Benelux verband, samenwerkt om een overeenkomst als in artikel 8 of artikel 16 van de Verordening 883/2004 te bewerkstelligen?
Artikel 8 van Verordening 883/2004 maakt het mogelijk om bilaterale verdragen in de geest van de Verordening 883/2004 te sluiten. Artikel 16 Verordening 883/2004 maakt het mogelijk om afspraken om voor groepen of individuen af te wijken van de aanwijsregels die nu in de Verordening 883/2004 staan. Mij lijkt een overeenkomst op basis van artikel 16 daarom het meest in lijn met de bedoeling van beide artikelen. Er zouden inderdaad voordelen kunnen zijn aan een dergelijke overeenkomst met buurlanden. Een dergelijke overeenkomst zal ook aardig wat voeten in de aarde hebben, maar kan waarschijnlijk sneller worden afgesloten dan een wijziging van Verordening 883/2004 tot stand kan worden gebracht. Er zijn echter ook nadelen, zoals het beperkte toepassingsgebied dat een dergelijke overeenkomst zal hebben. Daarnaast bestaat het vermoeden dat onze buurlanden enkel met een dergelijke overeenkomst zullen instemmen als er met hun overige buurlidstaten een vergelijkbare overeenkomst kan worden gesloten.
Bent u in staat om deze vragen binnen een termijn van drie weken te beantwoorden?
In verband met de grote inhoudelijke samenhang geschiedt de beantwoording van de onderhavige Kamervragen gelijktijdig met de verzending van de brief waarin de Staatssecretaris van Financiën en ik uw Kamer informeren over onze visie op de toekomst van thuiswerken voor grensarbeiders zowel voor de sociale zekerheid als voor de fiscaliteit.7
De schrijnende huisvesting van arbeidsmigranten |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de reportage van RTL nieuws d.d. 18 november over de huisvesting van arbeidsmigranten?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat vindt u ervan dat arbeidsmigranten in vaak erbarmelijke omstandigheden moeten wonen terwijl ze de hoofdprijs betalen aan huur?
Ik vind dat iedereen recht heeft op goede huisvesting tegen een redelijke prijs. Dat is niet anders wanneer het gaat om tijdelijk verblijf in Nederland voor het werk. Ik ben het met u eens dat de omstandigheden zoals de reportage van RTL nieuws laat zien onwenselijk en ook niet toegestaan zijn. Gemeenten hebben mogelijkheden om hiertegen op te treden (zie ook het antwoord op vraag 5). Maar die zijn nog niet toereikend. De afgelopen tijd hebben we stappen gezet in de uitvoering van het advies van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten (zie het antwoord op vraag 11). Belangrijke mijlpaal daarin is het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap. Met dit wetsvoorstel krijgen gemeenten straks een instrument in handen waarmee ze beter kunnen optreden tegen misstanden. Verhuurders moeten dan voldoen aan een aantal algemene regels. Daarnaast kunnen gemeenten een verhuurdervergunning instellen. Dit kan voor zowel reguliere verhuur als specifiek voor de verhuur aan arbeidsmigranten. Bij de vergunningsplicht voor verhuur aan arbeidsmigranten kunnen gemeenten een aantal voorwaarden stellen. Zo kunnen zij eisen dat per huishouden een eigen af te sluiten verblijfsruimte beschikbaar wordt gesteld en kunnen zij een aantal kwaliteitseisen stellen gerelateerd aan voorzieningen die redelijkerwijs nodig zijn voor hygiëne en het bewaren en bereiden van voedsel.
Door het instellen van een verhuurdervergunning hebben gemeenten straks ook beter zicht op waar verhuurd wordt, waardoor zij gerichter kunnen controleren op bijvoorbeeld overbewoning.
Onderschrijft u de observaties van de Haagse Pandjesbrigade dat door de hoge huurprijzen er steeds meer mensen in een woning verblijven om de huur te kunnen blijven betalen?
Ik kan mij goed voorstellen dat steeds meer personen een woning delen een gevolg is van de hoge huurprijzen. In het Bouwbesluit staan regels over overbewoning. Een overschrijding van het maximale aantal personen per woning is dan ook niet toegestaan. Gemeenten kunnen hier al tegen optreden op grond van het Bouwbesluit.
Vindt u, net als de PvdA, dat dit niet alleen zorgt voor slechte en ontoelaatbare woonomstandigheden voor de bewoners, maar dat dit ook de leefbaarheid van de wijken onder druk zet? Zo nee, waarom niet?
Dit ben ik met u eens. Wanneer een woning door meer personen wordt bewoond dan de bedoeling is, zijn de voorzieningen in de woning hier vaak niet op gemaakt. Ook de ruimte in de woning is daar dan niet voldoende voor, waardoor de kwaliteit voor de bewoners afneemt. Hetzelfde geldt voor de voorzieningen in de omgeving. Zoals ik al aangaf, kunnen gemeenten al tegen overbewoning optreden en doen zij dit ook.
Is het niet belachelijk dat mensen in een beschaafd land als Nederland in schuurtjes moeten slapen en hun behoefte moeten doen in emmers? Welke stappen gaat u ondernemen om deze problematiek snel en voortvarend aan te pakken?
De situaties die u beschrijft zijn niet toegestaan en vind ik bovendien, net als u, niet acceptabel. Gemeenten hebben instrumenten in handen om tegen dit soort situaties op te treden. Zij hebben de bevoegdheid om te controleren op naleving van het Bouwbesluit en verschillende andere wetten en regelgeving. Daarnaast zetten we met het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap een goede stap. Gemeenten krijgen straks een extra instrument in handen waarmee ze beter kunnen optreden tegen misstanden.
De hoge huren worden aangedragen als een reden om steeds meer mensen in een woning te huisvesten. Ziet u daarin een reden om slagvaardiger de hoge huurprijzen aan te pakken, bijvoorbeeld door het doortrekken van het woningwaarderingsstelsel (WWS)? En het beboeten van foute pandjesbazen? Zo nee, waarom niet?
Op Prinsjesdag heb ik in de brief «Uitkomsten onderzoeken naar huurprijsregulering»2 aangegeven te gaan testen hoe de uitvoering van een regulerende maatregel in de vrije huursector eruit kan komen te zien. In de reeds gedane onderzoeken is het reguleren van de aanvangshuurprijs door het WWS door te trekken als een van de mogelijke reguleringsvarianten uitgewerkt. Uit de onderzoeken blijkt verder dat er een complexe afruil plaatsvindt tussen betaalbaarheid en beschikbaarheid bij regulering. Daarom ga ik met partijen nu «botsproeven» doen om te zien hoe een regulerende maatregel in de praktijk zou uitwerken en wat daar verder voor nodig zou zijn.
Het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap introduceert verder de bevoegdheid voor gemeenten om een gebiedsgerichte verhuurvergunning in te stellen. Hiermee kunnen naast de landelijke algemene regels aanvullende voorwaarden gesteld worden aan verhuurders in dergelijke gebieden, ook inzake de maximale huurprijs van gereguleerde huurwoningen (gekoppeld aan het WWS). Bij overtreding van de vergunningsvoorwaarden krijgen gemeenten de bevoegdheid om handhavend op te treden, ook in de vorm van bestuurlijke boetes.
Het blijkt nog steeds aantrekkelijk voor verhuurders om regels over fatsoenlijke huisvesting en eerlijke huurprijzen aan hun laars te lappen. Wanneer krijgen gemeenten meer mogelijkheden om malafide verhuurders te kunnen aanpakken?
Zoals ik al aangaf in de beantwoording op vraag 2, vraag 5 en vraag 6, werk ik aan een wetsvoorstel Goed Verhuurderschap. Dit wetsvoorstel biedt gemeenten een instrumentarium om malafide verhuurders aan te pakken. Op dit moment ligt het wetsvoorstel bij de Raad van State voor advies en naar verwachting wordt het voorstel in het voorjaar van 2022 bij het parlement aangeboden ter behandeling. Ik hoop snel tot invoering van deze wet te kunnen komen, zodat we misstanden beter kunnen tegengaan.
Hoe beziet u de rol van de uitzendbranche bij het huisvesten van arbeidsmigranten? Vindt u ook niet dat zij allereerst voldoende en kwalitatief goede huisvesting moeten garanderen voordat zij arbeidsmigranten laten werken in Nederland?
Werkgevers, dus ook uitzendbureaus, zijn niet verplicht om personen die via hen werkzaamheden verrichten huisvesting te bieden. Wel vind ik het logisch dat werkgevers die actief arbeidsmigranten naar Nederland halen zich ook inzetten om huisvesting voor deze mensen te regelen. Dat is des te meer behulpzaam nu er een groot woningtekort bestaat. Zonder de hulp van de werkgever is een arbeidsmigrant die hier voor het eerst en voor korte termijn komt, aangewezen op die woningmarkt, waar hij of zij moet concurreren met alle andere woningzoekenden.
Wanneer een uitzendbureau ervoor kiest om huisvesting aan te bieden aan een arbeidsmigrant die hier op verzoek van de werkgever is, mag in elk geval verwacht worden dat zij zorgt voor huisvesting die voldoet aan de geldende wet – en regelgeving voor woonruimte. Verder ligt het in de rede voor gemeenten, uitzendbureaus en huisvesters om in den brede zorg te dragen voor goede huisvesting en andere voorzieningen voorafgaand aan de komst van nieuwe werkgelegenheid waarbij naar verwachting veel arbeidsmigranten gaan werken. De aanbevelingen uit het advies «Geen tweederangsburgers» van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten over eisen aan huisvesting die door uitzendbureaus wordt aangeboden, worden meegenomen in de uitwerking van het stelsel van verplichte certificering van uitzendbureaus (zie vraag 9).
Hoe zit het met een vergunningsstelsel voor uitzendbureaus om zo rotte appels die stelselmatig arbeidsmigranten aan hun lot overlaten de vergunning ontnemen?
In de kabinetsreactie3 bij het advies «Geen tweederangsburgers» van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten is ingegaan op het uitwerken van de aanbevelingen over verplichte certificering van uitzendbureaus. Het kabinet werkt deze aanbevelingen nu uit in samenwerking met sociale partners, zodat een nieuw stelsel van verplichte certificering zo spoedig mogelijk kan worden ingevoerd. Het streven is om de uitwerking van een verplicht certificeringsstelsel medio 2022 gereed te hebben.
Wat vindt u van het feit dat omringende gemeenten van Den Haag weigeren voldoende huisvesting te creëren voor arbeidsmigranten waardoor de problematiek in Den Haag veel groter wordt? Bent u bereid gemeenten aan te spreken op hun plicht om voldoende huisvesting te garanderen wanneer zij ook veel arbeidsmigranten aan het werk hebben binnen hun gemeentegrens? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 8 al aangaf, ligt het in de rede dat gemeenten, werkgevers en huisvesters in den brede zorg dragen voor goede huisvestingen en andere voorzieningen voorafgaand aan de komst van nieuwe werkgelegenheid waarbij de verwachting is dat daar veel arbeidsmigranten gaan werken. Bovendien is het wenselijk dat arbeidsmigranten dicht bij het werk wonen. Dit scheelt hen zelf niet alleen veel reistijd, maar vermindert ook de algehele verkeersbewegingen door het land. Het verdient daarbij aanbeveling de huisvesting wel in regionaal verband op te pakken.
Het is primair aan gemeenten om voldoende goede huisvesting voor arbeidsmigranten en de locaties waar deze gerealiseerd worden, mogelijk te maken. Wel heb ik gemerkt dat de huisvesting voor arbeidsmigranten en andere aandachtsgroepen vaak lastig van de grond komt. Bovendien concurreren deze groepen met elkaar om dezelfde schaarse ruimte en soms ook om dezelfde woningen. Om die reden is deze zomer een Interbestuurlijke Werkgroep onder leiding van Bernard Ter Haar met een adviesrapport gekomen om de huisvesting van aandachtsgroepen te verbeteren en meer integraal aan te pakken.
Onderdeel van de aanbevelingen vormt ook het vraagstuk hoe meer regie kan worden gevoerd op huisvesting, bijvoorbeeld door een ondergrens van 30% sociale huur te eisen per gemeente. De komende maanden worden de aanbevelingen uitgewerkt. Daarbij is het ook aan een nieuw kabinet hier een keuze in te maken en samen met provincies en gemeenten afspraken te maken over het realiseren van voldoende woningen voor aandachtsgroepen zoals arbeidsmigranten.
Ook stimuleer ik gemeenten om te voorzien in voldoende goede huisvesting voor arbeidsmigranten. Afgelopen twee jaar heb ik daarom twee keer geld beschikbaar gesteld voor de huisvesting van aandachtsgroepen via de Regeling specifieke uitkering voor huisvesting aandachtsgroepen. Daaruit konden ook projecten voor de huisvesting van arbeidsmigranten worden gefinancierd. In 2020 betrof het aanvragen voor 4.700 plekken voor arbeidsmigranten. De tweede tranche van de Regeling is onlangs gesloten en op dit moment worden de aanvragen van gemeenten beoordeeld. Ik informeer uw Kamer begin 2022 over de toekenningen.
Kunt u aangeven wanneer u, zoals toegezegd aan de Kamer, de aanbevelingen van de commissie Roemer versneld door gaat voeren om zulke schrijnende situaties volledig tot het verleden te laten behoren? Kunnen we vanaf januari de eerste acties verwachten?
In december 2021 wordt uw Kamer de eerste Jaarrapportage Arbeidsmigranten van het Interdepartementaal Projectteam Arbeidsmigranten (IPA) toegezonden. Deze rapportage kent twee doelen: breed inzicht geven in de ontwikkelingen rondom arbeidsmigratie en inzicht geven in de voortgang van de van de implementatie van de aanbevelingen van het advies van het Aanjaagteam.
De uitwerking van de aanbevelingen bevindt zich in de verschillende fasen. Waar de implementatie van aanbevelingen noodzaakt tot de aanpassing van wetgeving, worden die wetswijzigingen technisch voorbereid. Maar er zijn ook voorstellen die mee konden lopen op al reeds ingezette trajecten, waardoor wetgeving sneller gerealiseerd kon worden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de wijzigingen in relatie tot de Basisregistratie Personen en het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap, waarmee gemeenten onder andere de mogelijkheid geboden wordt om een verhuurdersvergunning voor de verhuur aan arbeidsmigranten in te voeren.
Andere aanbevelingen konden het afgelopen jaar direct in uitvoering worden gebracht. Zo worden sinds het begin van 2021 op vrijwillige basis contactgegevens van personen geregistreerd die zich in de Basisregistratie Personen als niet-ingezetene inschrijven. Hierdoor is het onder meer mogelijk gebleken om een grote groep arbeidsmigranten een oproep tot vaccinatie te sturen. Ook is het onderzoek naar gegevensuitwisseling tussen publieke en private toezichthouders uitgevoerd, waarvan de resultaten door de verschillende toezichthouders in de aankomende tijd geïmplementeerd zullen worden.4
Zoals eerder aangegeven is zowel in 2020 als in 2021 geld uitgetrokken (bij elkaar ruim 80 miljoen euro) voor de huisvesting van kwetsbare groepen, waaronder arbeidsmigranten. Tevens is een handreiking huisvesting van arbeidsmigranten opgesteld door het Ministerie van BZK.
Onderbetaling werknemers bij inhuur juridische ondersteuning bij Rijksoverheid |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Welke partijen vallen onder de «Rijksbrede Raamovereenkomst Inhuur Juridische capaciteit»?
Het raamcontract Inhuur Juridische Capaciteit dat op 1 juli 2021 is ingegaan is afgesloten met de volgende leveranciers:
Brunel Nederland B.V.
DPA Overheid B.V.
Eiffel B.V.
Residentieprofs B.V.
USG Professionals B.V.
vanBerkel Professionals B.V.
Yacht B.V.
Kunt u aangeven bij welke ministeries, agentschappen, zelfstandig bestuursorganen (zbo’s) en andere overheidsinstellingen er gebruik wordt gemaakt van juridische ondersteuning via de «Rijksbrede Raamovereenkomst Inhuur Juridische capaciteit»?
Het raamcontract Inhuur Juridische Capaciteit maakt deel uit van het Rijksbrede categoriemanagement waarin de behoefte aan generieke goederen en diensten voor alle onderdelen van het Rijk wordt gebundeld en centraal wordt aanbesteed. De onderdelen van het Rijk die deelnemen aan het raamcontract Inhuur Juridische Capaciteit zijn:
Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG)
Welke afspraken zijn er binnen de Rijksbrede Raamovereenkomst Inhuur Juridische capaciteit gemaakt met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden van de werknemers die worden ingehuurd? Tot wanneer gelden deze afspraken met betrekking tot de Rijksbrede Raamovereenkomst Inhuur Juridische capaciteit?
Op deze raamovereenkomst zijn de Algemene Rijksvoorwaarden voor Diensten (ARVODI) van toepassing. In artikel 27 van de ARVODI is bepaald dat de leveranciers (opdrachtnemers) als formele werkgevers zich als goed werkgever gedragen en zich houden aan alle relevante wet- en regelgeving op het gebied van de inhuur van personeel, zoals de Wet werk en zekerheid, de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) en de Wet aanpak schijnconstructies.
De ARVODI is zowel van toepassing op dit raamcontract dat op 1 juli 2021 is ingegaan als op het voorgaande raamcontract. Deze voorwaarden gelden voor de gehele looptijd van deze raamovereenkomst.
Hoe staat het met de voorbereidingen voor de nieuwe Rijksbrede Raamovereenkomst Inhuur Juridische Capaciteit?1 Is het mogelijk om deze afspraken, ten gunste van de gedetacheerde werknemers, aan te passen? Zo nee, waarom zou dit niet mogelijk zijn?
De nieuwe aanbesteding voor Inhuur Juridische Capaciteit is inmiddels afgerond en heeft tot het nieuwe raamcontract geleid dat op 1 juli 2021 in werking is getreden. Mochten de omstandigheden dit noodzakelijk maken, dan is het bij contracten die tussen contractpartners gesloten zijn uiteraard altijd mogelijk om in goed overleg de overeengekomen contractvoorwaarden opnieuw te bezien. In dit geval waar recent een aanbesteding heeft plaatsgevonden waarbij alle vigerende wet- regelgeving is toegepast ligt dat echter niet voor de hand.
Klopt het dat de arbeidsvoorwaarden van deze gedetacheerde werknemers per juridische dienstverlener verschillend kunnen zijn?
Het is mogelijk dat de arbeidsvoorwaarden van werknemers bij verschillende werkgevers/dienstverleners verschillen.
Kunt u toelichten hoe het kan dat gedetacheerde werknemers bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) die via Yacht werden gedetacheerd hetzelfde loon ontvangen als collega’s die in bij de IND direct in dienst zijn (gelijk loon voor gelijk werk), dat de gedetacheerde werknemers van USG, achteraf, succesvolle loonvorderingen op hun achterstallig loon hebben ontvangen, maar dat gedetacheerde werknemers via DPA minder loon (hebben) ontvangen, en geen succesvolle loonvorderingen hebben, dan hun collega’s die hetzelfde werk doen?
Voor de inhuur van specialistische expertise geldt dat in de Rijksbrede overeenkomsten uurtarieven zijn vastgelegd die de IND betaalt aan het detacheringsbureau.
Welk tarief de detacheringsbureaus vervolgens aan hun medewerkers betalen is geen onderdeel van de overeenkomsten. De uurtarieven (en andere beloningen) kunnen daarmee afwijken van die van IND medewerkers.2
De IND is formeel geen werkgever van deze gedetacheerden en heeft in die zin geen directe invloed op de hoogte van het salaris dat betaald wordt.
Relevant is hier de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). In de Waadi is de loonverhoudingsnorm opgenomen. Daarmee is geregeld dat een uitzendkracht recht heeft op hetzelfde loon als een werknemer (in een vergelijkbare functie) van het bedrijf dat de uitzendkracht heeft ingeleend. Op grond van de Waadi kan daarvan echter worden afgeweken bij cao.3 DPA heeft bij cao afwijkende afspraken gemaakt. In gerechtelijke procedures heeft de rechter de beroepen van DPA tegen het niet verlenen van dispensatie van de algemeen verbindendverklaring van de cao voor de uitzendkrachten (ABU-cao) en de cao Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche (SFU-cao) gegrond verklaard. De zaak ligt nu opnieuw ter beoordeling bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Of er succesvolle loonvorderingen ontvangen zijn door werknemers van USG is informatie die niet bij de IND bekend is.
Vindt u het uitlegbaar dat er zelfs tussen gedetacheerde werknemers bij de IND verschillende arbeidvoorwaarden gelden?
De arbeidsvoorwaarden van gedetacheerde werknemers zijn een zaak tussen het detacheringsbureau als formele werkgever en de betrokken medewerker. Zoals reeds aangegeven heeft de rijksoverheid als opdrachtgever geen direct zicht op de arbeidsvoorwaarden die ingehuurde arbeidskrachten krijgen. Enkel het detacheringsbureau heeft dit overzicht en kan hier als formeel werkgever op worden aangesproken. Ook is het mogelijk om via civiele ketenaansprakelijkheid zoals geregeld in artikel 7:616a e.v. het geldende (cao) loon te vorderen. De rijksoverheid dient zich net als elke andere werkgever en opdrachtgever te houden aan de geldende wet- en regelgeving. Uiteraard nemen wij die rol zeer serieus. De hele keten, inclusief hoofdopdrachtgever, is medeverantwoordelijk voor een correcte loonbetaling. De arbeid die de werknemer verricht voor de werkgever komt immers uiteindelijk de opdrachtgever ten goede. Als in een specifieke situatie wordt geoordeeld dat de wet- en regelgeving is overtreden, dan zal dit moeten worden gerepareerd.
Vindt u het, los van de juridische mogelijkheid, wenselijk dat er binnen de rijksoverheid bij gelijk werk, ongelijk wordt betaald?
Zie antwoord vraag 7.
Welke mogelijkheden zijn er om te zorgen dat alle juridische ondersteuning die via Rijksbrede Raamovereenkomst Inhuur Juridische capaciteit wordt ingehuurd hetzelfde loon en dezelfde arbeidsvoorwaarden krijgen als hun (niet-gedetacheerde) collega’s?
Met de in het antwoord op vraag 3 genoemde wet- en regelgeving zijn de formele instrumenten hiervoor voorhanden.
Het is aan de opdrachtgevers binnen het Rijk om in goed en regelmatig overleg met de leveranciers van de ingezette medewerkers ervoor te zorgen dat de contractvoorwaarden ook worden nageleefd.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat de rijksoverheid gebruik maakt van allerlei schijnconstructies waarbij werknemers minder verdienen dan collega’s die hetzelfde werk doen? Vindt u ook dat de rijksoverheid hier het goede voorbeeld zou moeten geven? Bent u daarom bereid om deze schijnconstructies, waarbij geen sprake is van gelijk loon voor gelijk werk, te schrappen?
Het tarief dat detacheringsbureaus aan hun medewerkers betalen is geen onderdeel van de afspraken bij externe inhuur, hetgeen onverlet laat dat artikel 27 van de ARVODI Algemene Rijksvoorwaarden van toepassing is. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 7 en 8 dient wet- en regelgeving nageleefd te worden en overtredingen worden gerepareerd.
Wat is de uitkomst van uw inzet om bij collega-bewindslieden de civiele ketenaansprakelijkheid, zoals geregeld in artikel 7:616a Burgerlijk Wetboek (BW) en verder, om het geldende (collectieve arbeidsovereenkomst (cao)) loon te vorderen onder de aandacht te brengen? Kunt u per ministerie aangeven wat hierop de reacties waren en welke acties door de bewindslieden zijn ondernomen?
Dit onderwerp is onder de aandacht gebracht. Daarnaast is gewezen op de handreiking over onderscheid tussen contracting en het ter beschikking stellen van arbeidskrachten, zoals uitzending of payrolling.4 Deze kennis is mee terug genomen naar de verschillende departementen.
Het merendeel van de inzet van tijdelijk personeel vindt plaats via de Rijksbrede inhuurcategorieën. Bij enkele van die categorieën zijn de verplichtingen die de opdrachtgever heeft goed gewaarborgd en opgenomen in het inhuurproces.
Met mijn collega van BZK ben ik van mening dat het echter zinvol is nader te onderzoeken hoe het verantwoordelijk opdrachtgeverschap bij alle inhuurcategorieën kan worden verbeterd. Als rijksoverheid nemen we onze voorbeeldrol als werkgever om goed met ingehuurde arbeidskrachten om te gaan serieus en daarom zal worden gekeken waar verbetering mogelijk is.
In het onderzoek zal worden bezien hoe het verantwoordelijk opdrachtgeverschap is vormgegeven op papier. Daarbij zal worden meegenomen welke verplichtingen de opdrachtgever heeft en de waarborgen die daarvoor opgenomen zijn in het proces. Daarnaast zal op basis van steekproeven worden gecontroleerd of in de praktijk juiste betaling aan de ingehuurde arbeidskracht is voldaan. Over de uitkomsten van het onderzoek zult u door de Minister van BZK worden geïnformeerd in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2022. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek zal gekeken worden welke vervolgstappen nodig zijn.
Werksfeer en problemen bij de verkeersleiding van ProRail. |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de verziekte werksfeer bij de verkeersleiders van ProRail?1
Ik ben op de hoogte van het feit dat ProRail erkent dat er sprake is van onvrede en onrust onder verkeersleiders van ProRail.
Bent u van mening dat de arbeidsvoorwaarden voor verkeersleiders voldoende aansluiten bij de cruciale rol die zij vervullen in de instandhouding van de spoorinfrastructuur? Zo nee, wat gaat u doen om de arbeidsvoorwaarden te verbeteren? Zo ja, waarom lukt het niet om nieuwe medewerkers aan te trekken?
Vanuit mijn rol als aandeelhouder vraag ik in het algemeen aandacht voor het strategische personeelsbeleid. De salariëring en arbeidsomstandigheden van personeel zijn onderdeel van dat gesprek. ProRail heeft overigens begin november besloten de bestaande groep verkeersleiders een tijdelijke compensatietoeslag te geven als blijk van erkenning en waardering voor de extra inzet en flexibiliteit. In 2020 heeft ProRail de medewerkers van de verkeersleiding een eenmalige toeslag gegeven voor hun inzet tijdens de Coronapandemie. ProRail gaat daarnaast onderzoeken hoe de toekomstige invulling van de functie van treindienstleider en verkeersleider zich gaat ontwikkelen (o.a. de functiewaardering) en hoe dit past als onderdeel van een integraal loopbaanpad. ProRail gaat dit vormgeven in gesprek met de medezeggenschap en de vakbonden. Het aantrekken van voldoende medewerkers is overigens niet alleen afhankelijk van de arbeidsvoorwaarden, maar ook van de mate waarin mensen bekend zijn met het beroep en het aantal opleidingsplaatsen, zie ook het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om persoonlijk in te grijpen bij ProRail en er zorg voor te dragen dat de problemen bij de verkeersleiding niet in 2023 pas opgelost zijn, maar veel eerder? Zo nee, waarom niet?
Ik heb intensief contact met ProRail over de situatie en de mogelijke oplossingen voor de ontstane problematiek. Er zijn diverse maatregelen die op korte en (middel)lange termijn moeten bijdragen aan structurele oplossing van het probleem en de borging van de verbeterde situatie. Alle maatregelen moeten eraan bijdragen dat de problematiek de komende weken en maanden minder acuut wordt, maar daarmee is het risico op het ontstaan van niet in te vullen roosterplaatsen niet meteen opgeheven. Er zijn momenteel ca. 60 vacatures en het duurt ca. 8 maanden om mensen op te leiden (dat is een maand korter dan eerder het geval was). Niet iedereen die de opleiding volgt slaagt voor de opleiding (al is het slagingspercentage inmiddels wel gestegen van 50% naar 70%). Door natuurlijk verloop zullen ook steeds nieuwe vacatures ontstaan, die ook weer opgevuld moeten worden. Hoopgevend is dat de opleidingsklassen tot en met februari 2022 vol zitten dankzij de extra inzet van ProRail op werving. Bovendien is het ProRail gelukt om het aantal geplande opleidingsplaatsen in 2022 verder te verhogen naar 140 (was 106 in 2021). Het opleiden van voldoende nieuwe mensen is een proces van lange adem en zal volgens ProRail tot medio 2023 duren. Tot die tijd kunnen verstoringen zich, zeker op korte termijn, blijven voordoen. Er vindt nu een externe toets op de maatregelen plaats.
Beseft u dat door deze berichtgeving het voor potentiële medewerkers niet aantrekkelijker wordt om voor ProRail te gaan werken? Wat gaat u doen om van ProRail een aantrekkelijker werkgever te maken?
De berichtgeving is inderdaad niet positief, maar zorgt tegelijkertijd voor veel meer bewustwording over het bestaan van dit belangrijke en mooie werk. In november heeft ProRail een piek aan bezoekers op de vacature pagina’s gehad. De problemen bij verkeersleiding zijn al langer bekend. Daarom heeft ProRail al eerder verschillende maatregelen genomen om het tekort bij verkeersleiding tegen te gaan. Dit richt zich op het vergroten van de instroom van nieuw personeel en op het verbeteren arbeidsverhoudingen en medewerkerstevredenheid om huidige personeel te behouden.
Voor instroom van nieuwe mensen geldt:
Voor behoud van mensen geldt:
Waarom is de continuïteit van onze spoorinfrastructuur afhankelijk van de beschikbaarheid van verkeersleiders? Bent u het eens met de stelling dat de dienstverlening op onze spoorinfrastructuur niet onderbroken mag worden zodra er een personeelstekort is? Zo nee, waarom niet?
Treindienstleiders zijn nodig voor de veilige uitvoering van het spoorvervoer in Nederland. Als een roosterdienst echt niet kan worden opgevuld, dan leidt dit ertoe dat lokaal op een of enkele lijnen een tijd geen treinen kunnen rijden, omdat anders de veiligheid niet kan worden geborgd. Zowel ProRail als ik vinden het ontstaan van dergelijke situaties erg vervelend, daarom wordt er ook hard aan gewerkt om de kans van optreden van zo’n situatie zo snel mogelijk te verminderen.
Kunt u verklaren waarom de uitval van treindiensten naar aanleiding van het tekort aan verkeersleiders vooral in het oosten van Nederland plaatsvindt?
De problematiek is momenteel het grootst op de verkeersleidingspost Utrecht, waar onder andere een aantal baanvakken in het midden en oosten van Nederland worden bediend. Treindienstleiders zijn opgeleid voor specifieke baanvakken en kunnen elkaar niet zomaar op ieder baanvak vervangen. Als een dienst van een treindienstleider niet ingevuld kan worden, heeft dit dus gevolgen voor specifieke trajecten over die baanvakken. Het is helaas vaak het geval geweest dat diensten van treindienstleiders op trajecten tussen Utrecht-Arnhem en op de Valleilijn niet ingevuld konden worden. Boven op alle landelijke maatregelen neemt ProRail extra maatregelen voor de post Utrecht, waaronder een extra pool bestaande uit medewerkers van andere posten die tijdelijk fulltime bijspringen op post Utrecht.
De gevolgen van de coronacrisis voor mensen in de prostitutie |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de zorg dat de aangekondigde sluitingsmaatregel vanaf 18 uur voor onder meer de seksindustrie, forse gevolgen zal hebben voor het inkomen van mensen die werken in de prostitutiesector, aangezien zij een groot deel van hun inkomsten na 18 uur verdienen terwijl de kosten van bijvoorbeeld raamhuur gelijk blijven? Deelt u tevens de zorg dat het gevolg hiervan kan zijn dat, net als in eerdere fases, mensen zich genoodzaakt zien buiten deze tijden in onveilige situaties (bijvoorbeeld illegaal) door te werken?
Ik deel de zorg over de effecten van de recente coronamaatregelen voor de verschillende sectoren en beroepen, waaronder ook voor sekswerkers. Zeker als sekswerkers zich mogelijk uit financiële nood genoodzaakt voelen door te werken met risico’s voor zowel hun eigen veiligheid en gezondheid als de volksgezondheid. Uiteraard zal ik alert blijven op signalen van gemeenten en hulporganisaties die in direct contact staan met de sekswerkers. Het kabinet werkt ook aan een steunpakket voor de getroffen sectoren.
Deelt u de mening dat, net als in eerdere fases, door de hoge besmettingscijfers en de onmogelijkheid van voorzorgsmaatregelen als mondkapjes en het houden van afstand, het voorstelbaar is dat er mensen in de prostitutie zijn die vanwege dit risico niet besluiten te werken?
Ik begrijp dat sekswerkers het niet prettig vinden om te werken vanwege de hoge besmettingscijfers. Desalniettemin heb ik eerder van vele sekswerkers begrepen dat er vaak wel voorzorgsmaatregelen worden genomen zoals het dragen van mondkapjes om het risico op besmetting te verkleinen. Voorts zijn er standaard hygiëneregels die sekswerkers en exploitanten in de werkomgeving dienen na te leven. Het is uiteindelijk aan de sekswerker zelf om het risico af te wegen en te besluiten wel of niet te werken.
Herinnert u zich de motie-Bikker c.s. die de regering verzocht steunmaatregelen toegankelijk te houden wanneer mensen in de prostitutie vanwege de coronacrisis niet of minder werken?1
Ja, zoals in de brief van 27 mei 2021 over de steun- en herstelmaatregelen in het derde kwartaal naar aanleiding van deze motie is aangegeven, zijn deze maatregelen ook beschikbaar gesteld voor sekswerkers als zij aan de voorwaarden voldeden.
Bent u bereid en kunt u toezeggen de aangekondigde steunmaatregelen op korte termijn ruimhartig toegankelijk te maken voor mensen in de prostitutie, zodat zij zich niet gedwongen voelen in onveilige situaties te werken? Zo nee, waarom niet?
Het aanvullende pakket waartoe het kabinet heeft besloten ondersteunt ondernemers die als gevolg van de extra maatregelen met omzetverlies worden geconfronteerd. Het kabinet heeft daarom besloten de toegang tot de VLN-regeling te verbreden en ruimhartig op te zetten. Voor zelfstandigen die hun inkomen onder het sociaal minimum zien zakken is er inkomensondersteuning via het reguliere vangnet (Besluit bijstand zelfstandigen) beschikbaar. Ook sekswerkers kunnen – indien zij aan de voorwaarden voldoen – van deze regeling gebruik maken.
Verder houdt het kabinet samen met de VNG, Divosa en gemeenten vinger aan de pols of er aanvullende maatregelen of middelen nodig zijn om deze beperkte lockdown te overbruggen voor mensen die te maken krijgen met een plotseling terugval in inkomsten.
Kunt u daarbij tevens garanderen dat doelgroepen die bij eerdere steunpakketten tussen wal en schip vielen, waaronder sekswerkers die werkten via opting in, tevens gelijkwaardige steun ontvangen? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van dinsdag aanstaande?
Ja.
Het bericht 'Angstcultuur en machtsspelletjes en een verziekte sfeer bij afdeling van de IND: ‘die collega gaan wij afbranden’' |
|
Don Ceder (CU), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Angstcultuur en machtsspelletjes en een verziekte sfeer bij afdeling van de IND: «die collega gaan wij afbranden»»?1
Ja
Bent u bekend met de signalen die worden geuit in het artikel? Kloppen deze signalen? Waarom wel of niet?
In de specifieke zaak die door de NRC genoemd wordt zijn de signalen door de IND en door de SG opgepakt en zijn er meerdere onderzoeken geweest. Ik verwijs hiervoor o.a. naar het antwoord op vraag 7.
Wat is uw reactie op de klachten die worden geuit in het artikel?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat door de top van de IND niet is ingegrepen terwijl er wel meldingen van klachten van medewerkers waren? Zo ja, waarom niet? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is het protocol wanneer iets officieel «een melding van een misstand» is? Welke overwegingen worden daarbij betrokken?
Het personeelsreglement van mijn ministerie kent een regeling voor het melden van een vermoeden van een misstand of van integriteitsschendingen inclusief ongewenste omgangsvormen, en ook een instructie voor leidinggevenden hoe te handelen als een medewerker (vermoeden van) een dergelijke melding doet. Als een dergelijke melding bij de leidinggevende of de vertrouwenspersoon wordt gedaan, moet de hoogste leidinggevende onmiddellijk hierover worden geïnformeerd. Voor het voorjaar 2020 lag de verantwoordelijkheid voor de beoordeling van alle type meldingen bij de hoogste leidinggevende. Die diende onmiddellijk een onderzoek in te stellen naar de melding, tenzij het vermoeden kennelijk ongegrond was, of de melding kennelijk onredelijk laat was gedaan. Indien de melding ontvankelijk was bepaalde de hoogste leidinggevende op welk niveau en door wie het onderzoek werd uitgevoerd. Daarbij was de regel dat het onderzoek niet mocht worden verricht door iemand die mogelijk betrokken is, of is geweest, bij de vermoedelijke integriteitsschending of die te weinig afstand heeft tot de onderzochte personen of kwestie.
Sinds de instelling van de onafhankelijke integriteitscommissie dient de hoogste leidinggevende in bepaalde gevallen een melding onmiddellijk doorgeleiden naar de integriteitscommissie. Dat is het geval als de melding betrekking heeft op een vermoeden van een misstand in de zin van artikel 1, onder d van de Wet Huis voor klokkenluiders of op een vermoeden van een integriteitschending of ongewenste omgangsvormen dat betrekking heeft op gedragingen van leidinggevenden die de bevoegdheid om ten aanzien van medewerkers besluiten te nemen met voor hen (nadelige) rechtspositionele gevolgen. In die gevallen beoordeelt de commissie of onderzoek naar de melding gerechtvaardigd is en bepaalt de commissie op welke wijze het onderzoek wordt uitgevoerd. Medewerkers kunnen ook rechtstreeks melding doen bij de commissie.
Bent u het ermee eens dat het op zijn minst schuurt dat, ondanks dat onafhankelijkheid verwacht mag worden van de IND-top, de IND-directeur bepaald of een melding wel of geen «officiële melding» is, wat vervolgens van invloed is op de bescherming die iemand krijgt? Weet u waarom in deze situatie daarvoor is gekozen en hoe beoordeelt u dat? Bent u het er tevens mee eens dat meldingen altijd serieus genomen moeten worden, en dat mensen die de moed hebben verzameld om deze meldingen te doen daarbij recht hebben op bescherming? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard ben ik het ermee eens dat meldingen van een mogelijke misstand, integriteitsschending of ongewenste omgangsvormen altijd serieus moeten worden genomen en zorgvuldig en behoorlijk moeten worden opgevolgd. En uiteraard ben ik het ermee eens dat medewerkers die te goeder trouw en naar behoren een dergelijke melding aankaarten, bescherming tegen benadeling dienen te krijgen. Dit is ook uitdrukkelijk vastgelegd in de hiervoor genoemde interne procedures.
De verantwoordelijkheid om dat wat medewerkers mondeling of schriftelijk aankaarten als een mogelijke misstand, integriteitsschending of ongewenste omgangsvormen al dan niet op te vatten als een formele melding ligt altijd bij een leidinggevende en uiteindelijk bij de hoogste leidinggevende. Die heeft daarbij rekening te houden met de wil en behoeften van de medewerker. Als een medewerker geen uitdrukkelijke instemming geeft om dat wat wordt aangekaart als een formele melding op te vatten en daar onderzoek naar te doen, is de leidinggevende in beginsel gebonden aan de uitdrukkelijke wil en behoeften van de medewerker.
In de zaak genoemd in het NRC-artikel heeft de IND het verhaal van de medewerker en vertrouwenspersoon aangehoord en vervolgens besloten een oriënterend onderzoek in te stellen en aansluitend een feitenonderzoek ingesteld. Op basis van dit oriënterend- en feitenonderzoek zijn diverse maatregelen genomen. Het verhaal van de medewerker en vertrouwenspersoon is opgevat als een vermoeden van het bestaan van ongewenste omgangsvormen en niet als een vermoeden van een maatschappelijke misstand.
Hoe verhoudt dit zich tot de eerdere beloftes2 over verbeterde omgang met klokkenluiders, onder andere door de secretaris-generaal? Hoe komt het volgens u dat er opnieuw klachten worden ingediend, ondanks beloofde beterschap? Vindt u de genomen maatregelen van destijds voldoende als u kijkt naar de huidige situatie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en wat gaat u daar aan doen?
Bij de inrichting van de integriteitscommissie JenV in voorjaar 2020 is er bewust voor gekozen de commissie nog een extra taak te geven, namelijk dat medewerkers zich rechtsreeks tot de commissie kunnen wenden als ze merken dat ze benadeling ondervinden als gevolg van een melding die ze eerder hebben gedaan. Deze maatregel is juist bedoeld ter versterking van de positie van melders die ondanks de interne afspraken over bescherming tegen benadeling in de knel kwamen.
In het geval uit het artikel van de NRC heeft melder in juni 2020 van de mogelijkheid gebruik gemaakt om bij de integriteitscommissie melding te doen van benadeling.
De commissie heeft onderzoek gedaan naar de melding en geoordeeld dat de IND als werkgever te kort is geschoten in de zorgtaak naar de melder. De conclusie en aanbevelingen van de commissie zijn door de hoofddirecteur IND en de secretaris-generaal overgenomen. Dit is ook gecommuniceerd naar de melder, die vervolgens heeft besloten de gang naar de rechter te maken.
Ik betreur dat in deze zaak in een aantal opzichten in de zorg voor de melder tekort is geschoten. Dat had beter gemoeten en de IND trekt daar lessen uit.
Voor zover mij bekend, heeft de commissie tot nu toe een melding ontvangen van benadeling als gevolg van een eerdere melding. Ik vind de interne procedures en voorzieningen voor een behoorlijke en zorgvuldige opvolging van meldingen en de bescherming van melders voldoende.
Wat zijn de effecten (geweest) op de internationale operatie van de IND? Bent u het ermee eens dat een verziekte werksfeer, naast dat deze in het belang van een veilige werkomgeving voor medewerkers überhaupt voorkomen moet worden, een negatieve bijdrage levert aan de effectiviteit waarmee de IND opereert? Hoe gaat u dit verbeteren?
Uiteraard ben ik het ermee eens dat een veilige werkomgeving voor onze medewerkers een randvoorwaarde is om als organisatie goed te functioneren.
Ik vind het dan ook van belang te melden dat de IND eraan blijft werken om de organisatie een veilige omgeving te laten zijn voor alle collega's en zaken met elkaar bespreekbaar te maken. Dit vraagt continue de aandacht en hier zijn de afgelopen jaren diverse investeringen op gedaan. De IND gaat daarmee onverminderd door. En brengt met een cultuurscan in 2021 in beeld hoe medewerkers van de IND de cultuur binnen de organisatie ervaren. De scan vormt een vertrekpunt om verdere acties te ondernemen om de veilige werkomgeving te versterken. Het is van belang om een continu proces van leren en verbeteren in te richten om de veilige werkomgeving met elkaar te borgen.
Het artikel ‘Zieke uitzendkrachten worden ontslagen, terwijl dat wettelijk niet mag’ |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zieke uitzendkrachten worden ontslagen, terwijl dat wettelijk niet mag»?1
Ja.
Klopt het dat de stijging van het aantal uitzendkrachten dat in de Ziektewet (ZW) komt doordat steeds meer uitzendbureaus het uitzendbeding in hun contracten opnemen?
Zoals in vraag 2 van het lid Tielen over hetzelfde artikel is geantwoord, is het beroep op de Ziektewet door uitzendkrachten met uitzendbeding inderdaad gestegen. Deze stijging komt vooral doordat uitzendbureaus sinds de uitzend-cao van eind 2019 meer uitzendcontracten met uitzendbeding afsluiten en minder contracten zonder uitzendbeding.
Deelt u de mening dat door uitzendkrachten te ontslaan bij ziekte of arbeidsongeschiktheid er misbruik wordt gemaakt van het uitzendbeding?
Zoals op vraag 4 van het lid Tielen is geantwoord zijn de jurisprudentie en de literatuur niet eenduidig over de toelaatbaarheid van het uitzendbeding in geval van ziekte van de uitzendkracht. In de meest recente uitspraak op dit terrein heeft het Gerechtshof Den Haag geoordeeld dat een werkgever de overeenkomst niet kan opzeggen vanwege ziekte, waarbij geen uitzondering geldt als er een uitzendbeding is overeengekomen. Namens het uitzendbureau is tegen deze uitspraak in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Ik acht het van belang die uitspraak af te wachten.
Staand beleid is dat het uitzendbeding bij ziekte kan worden ingeroepen. Wel in het advies van de Commissie Regulering van Werk geadviseerd dat aanpassing behoeft. Belangrijk aandachtspunt is hier echter bij dat de loondoorbetaling bij ziekte, zoals beschreven op vraag 7 van het lid Tielen, voor sommige groepen beter geregeld zou moeten worden. Hierbij is geen makkelijke oplossing voorhanden.
Klopt het dat u daarom via de Wet werk en zekerheid uitzendbureaus, maar ook in andere sectoren, heeft verboden om zieke werknemers te ontslaan?
Met invoering van de Wet Werk en Zekerheid is geregeld dat niet meer per cao afgeweken kan worden van het beginsel dat de arbeidsovereenkomst tijdens ziekte niet mag worden opgezegd. De bedoeling van de wetgever is hierbij niet geëxpliciteerd. Deze wijziging zag echter niet in het bijzonder op de uitzendsector en het uitzendbeding maar gold voor alle sectoren.
Hoe beoordeelt u het dan dat uitzendbureaus, onder leiding van brancheorganisatie Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU), maling hebben aan de wet en rechterlijke uitspraken en nog steeds grote aantallen zieke uitzendkrachten ontslaan en de Ziektewet insturen?
Zoals is aangegeven in de beantwoording van vraag 3 en in de beantwoording van vraag 4 van het lid Tielen zijn de jurisprudentie en de literatuur niet eenduidig over de vraag of een uitzendovereenkomst met uitzendbeding kan worden beëindigd in geval van ziekte van de uitzendkracht.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat artikelen (bijv. artikel2 in de algemeen verbindende verklaarde (avv-)cao uitzendkrachten 2019–2021, die lijnrecht ingaan tegen de wet en rechterlijke uitspraken, door u algemeen verbindend verklaard zijn? Of is dit specifieke artikel uit de uitzendcao 2019–2021 niet algemeen verbindend verklaard?
Artikel 15 van de cao Uitzendkrachten 2019–2021 is algemeen verbindend verklaard voor de periode 11 juli 2020 tot en met 31 mei 2021.
Zoals op vraag 4 is geantwoord is met de Wet Werk en Zekerheid geregeld dat niet meer per cao afgeweken kan worden van het beginsel dat de arbeidsovereenkomst tijdens ziekte niet mag worden opgezegd. De bedoeling van de wetgever is hierbij niet geëxpliciteerd. Deze wijziging zag echter niet in het bijzonder op de uitzendsector en het uitzendbeding, maar gold voor alle sectoren.
Zoals op vraag 4 van het lid Tielen is geantwoord, zijn de jurisprudentie en de literatuur niet eenduidig over de toelaatbaarheid van het uitzendbeding in geval van ziekte van de uitzendkracht. Daarom blijft op dit moment het beleid dat het uitzendbeding bij ziekte kan worden ingeroepen.
De Hoge Raad buigt zich momenteel nog over de vraag of in geval van ziekte het uitzendbeding kan worden ingeroepen. Ik kan daar dus niet op vooruitlopen.
Is de verlengde cao uitzendkrachten 2021 inmiddels al algemeen verbindend verklaard? Zo nee, bent u dan bereid om het artikel waarin het uitzendbeding wordt geregeld niet algemeen verbindend te verklaren?
De partijen bij de verlengde Cao voor uitzendkrachten 2021 hebben niet verzocht de bepalingen van deze cao algemeen verbindend te verklaren. Op het moment dat de cao-bepaling voor avv wordt voorgelegd, zal worden beoordeeld of de betreffende cao-bepaling algemeen verbindend kan worden verklaard.
Mocht de Hoge Raad, na eventueel algemeen verbindend verklaren, overigens oordelen dat de betreffende cao-bepaling in strijd is met de wet, dan is deze bepaling niet rechtsgeldig. In het Toetsingskader algemeen verbindend verklaring cao-bepalingen is opgenomen dat voor zover algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen niettemin in strijd met wet en regelgeving blijken, de wet prevaleert. Een desbetreffend dictum is in ieder besluit tot avv opgenomen.
Deelt u verder de mening dat de extra kosten voor het gestegen aantal zieke uitzendkrachten in de Ziektewet bij de uitzendbureaus dienen te worden gelegd door de premies voor de Ziektewet voor uitzendbureaus te verhogen?
De hoogte van de sectorale premies voor kleine (en deels middelgrote) werkgevers en individuele premies voor grote (en deels middelgrote) werkgevers worden hoofdzakelijk bepaald door de omvang van de aan de werkgevers toe te rekenen ZW-uitkeringslasten, respectievelijk op sectoraal en individueel niveau. De relatief hoge ZW-lasten in de uitzendsector hebben geleid en leiden tot een relatief hoge sectorale premie voor de sector uitzendbedrijven en tot relatief hoge individueel gedifferentieerde premies voor uitzendbedrijven. De uitkeringen in kwestie hebben via deze systematiek dus al een premie-verhogend effect voor uitzendbedrijven.
Kunt u inzichtelijk maken of de betaalde (sectorale) ZW-premies door uitzendbureaus overeen komen met de schadelast die wordt veroorzaakt door het dumpen van zieke uitzendkrachten in de Ziektewet door uitzendbureaus?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is verder uw oordeel op het feit dat de ABU ondertussen al weer op zoek is naar andere sluiproutes om zieke werknemers te kunnen dumpen in collectieve regelingen?
In deze vraag worden de opmerkingen van een ter sprake gekomen advocaat verbonden aan het mogelijke handelen van de werkgeversvereniging ABU. Die verbinding is mijns inziens op basis van dit artikel niet te maken en komt daarom wat mij betreft voor rekening van de vraagsteller.
Gaat u daarom nu al aan de slag om deze sluiproute, gebruik maken van series van contracten van vier weken, dicht te zetten?
In het advies van de Commissie Regulering van Werk is geadviseerd om het verlichte regime dat geldt voor uitzendwerkgevers verder te beperken dan thans het geval is, zodat er meer evenwicht ontstaat tussen enerzijds de flexibiliteit voor werkgevers en anderzijds de termijn van onzekerheid met direct verlies van inkomen voor werknemers. Onderdeel hiervan is het beperken van de uitzondering op de ketenbepaling, die regelt hoeveel tijdelijke contracten een werknemer mag krijgen. Ook de SER adviseerde in zijn middellange termijnadvies een verdere inperking van de termijn waarop een verlicht arbeidsrechtelijk regime geldt. Gezien de demissionaire status van het kabinet zijn nadere stappen aan een volgend Kabinet. Daarnaast acht ik het van belang de uitspraak van de Hoge Raad af te wachten.
Het bericht ‘Zieke uitzendkrachten worden ontslagen, terwijl dat wettelijk niet mag’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zieke uitzendkrachten worden ontslagen, terwijl dat wettelijk niet mag» in dagblad Trouw van 3 november 2021?1
Ja.
Klopt het dat het aantal uitzendkrachten dat in de Ziektewet is gekomen vorig jaar (12.000) significant veel hoger is dan het jaar ervoor (+33%)? Zo ja, wat is volgens u de verklaring dat dit aantal zo fors is gestegen?
Het beroep op de Ziektewet door uitzendkrachten met uitzendbeding is inderdaad gestegen. In 2020 kregen 78.800 uitzendkrachten met uitzendbeding een ZW-uitkering. In 2019 waren dat er 43.000 (Kwantitatieve informatie UWV jaarverslag 2020).
Deze stijging komt vooral doordat uitzendbureaus sinds eind 2019 meer uitzendcontracten met uitzendbeding afsluiten en minder contracten zonder uitzendbeding. Voor een deel valt de stijging van het aantal uitzendkrachten met uitzendbeding in de ZW weg tegen de daling van de instroom in de ZW van uitzendkrachten met contracten zonder uitzendbeding.
Bent u het eens dat het van belang is dat er een eenduidig en gelijk speelveld behoort te zijn tussen werkgevers en uitzenders als het gaat om sociale zekerheid? En bent u het eens dat dit speelveld niet gelijk is als werkenden door uitzenders zonder toets ontslagen kunnen worden als ze ziek zijn, terwijl alle werkgevers een verbod op ontslag bij ziekte kennen?
In algemene zin heeft het kabinet de wens uitgesproken dat er een gelijker speelveld moet komen tussen werkgevers die flexibele werknemers in dienst hebben en werkgevers die werken met arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd. In dit licht heeft de Commissie Regulering van Werk het advies uitgebracht om het inroepen van het uitzendbeding expliciet te verbieden. Zoals in de technische uitwerking van dat advies al werd geformuleerd, is echter een belangrijk aandachtspunt dat de loondoorbetaling bij ziekte voor sommige groepen beter geregeld zou moeten worden. Ik verwijs hierbij naar antwoord 7.
Kunt u aangeven waarom het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) in het geval van een uitzendbeding niet oordeelt of een ontslag onterecht is of niet, maar deze automatisch goedkeurt? En hoe kan het dat zieke uitzendkrachten die op basis van het uitzendbeding ontslagen worden «automatisch» een ziektewetuitkering krijgen; daar is toch een «niet-automatische» handeling voor nodig om hen te onderscheiden van niet-zieke-uitzendkrachten die ontslagen worden?
Staand beleid is dat het uitzendbeding bij ziekte kan worden ingeroepen. De wet geeft aan dat de arbeidsovereenkomst in beginsel niet mag worden opgezegd bij ziekte. In de jurisprudentie en in de literatuur bestaat verdeeldheid over de vraag of dit verbod ook onverkort geldt voor uitzendkrachten met een uitzendovereenkomst waarin een zgn. uitzendbeding is opgenomen. In een dergelijk beding is doorgaans bepaald dat een uitzendovereenkomst gedurende een bepaalde periode van rechtswege kan eindigen, wanneer de terbeschikkingstelling van de uitzendkracht op verzoek van de inlener eindigt, om welke reden dan ook. De jurisprudentie lijkt er in hoofdzaak op te wijzen dat beëindiging van een uitzendovereenkomst bij ziekte van de uitzendkracht niet legitiem (meer) is, maar in een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 8 januari 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:206) oordeelde de rechter dat de uitzendovereenkomst van rechtswege eindigde doordat de inlener de opdracht had beëindigd vanwege ziekte van de uitzendkracht. De meest recente uitspraak op dit terrein is die van het Gerechtshof Den Haag, dat op 20 juli 2021 (ECLI:NL:GHDHA:2021:1511) einduitspraak heeft gedaan (na tussenbeschikkingen in deze zaak van 4 december 2018 (ECLI:NL:GHDHA:2018:3329), 17 maart 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:460) en 29 september 2020 (ECLI:NL:GHDHA:2020:1848)) waarin is geoordeeld dat het in de toepasselijke cao neergelegde uitzendbeding in strijd komt met het wettelijke opzegverbod bij ziekte. Voor zover mij bekend is tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Ik acht het van belang niet op de uitkomst van deze rechtszaak vooruit te lopen.
Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) past de uitvoeringspraktijk vooralsnog niet aan naar aanleiding van de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, mede omdat er gewacht wordt op de uitspraak van de Hoge Raad. Dat betekent dat het UWV geen Ziektewetuitkering zal weigeren om deze reden als een uitzendkracht zich bij het UWV meldt. UWV controleert daarbij of de betreffende werknemer op basis van een uitzendovereenkomst werkzaam was, en of hier een uitzendbeding in opgenomen was. Voorts wordt via triage gekeken of de uitzendkracht direct aanspraak heeft op een Ziektewetuitkering, of dat er nog extra controle nodig is, zoals bijvoorbeeld het voorleggen aan een arts of er werkelijk sprake is van ziekte.
Bent u het eens dat het uitzendbeding een belangrijke rol heeft voor onze wendbare arbeidsmarkt, maar dat het niet bedoeld is om ontslag bij ziekte mogelijk te maken? Zou u dat «misbruik» van het uitzendbeding noemen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is het beleid dat het uitzendbeding bij ziekte kan worden ingeroepen, mede omdat er gewacht wordt op de uitspraak van de Hoge Raad, zoals benoemd in antwoord 4.
Ten aanzien van het belang van het uitzendregime wil ik opmerken dat het voor werkgevers noodzakelijk blijft om zich aan te kunnen passen aan veranderende omstandigheden om voldoende wendbaar te zijn. Flexibiliteit op de arbeidsmarkt is en blijft noodzakelijk. Zoals de Commissie Regulering van Werk al opmerkte, past gezien de allocatiefunctie van uitzendwerk een verlicht arbeidsrechtelijk regime. De Commissie merkte hierbij op dat deze sterker gereguleerd kan worden dan thans het geval is, zodat er meer evenwicht ontstaat in de flexibiliteit voor werkgevers en de termijn van onzekerheid met direct verlies van inkomen voor werknemers. Onder andere adviseerde de Commissie Regulering van Werk om het inroepen van het uitzendbeding bij ziekte te verbieden. Ook de SER adviseerde in zijn middellange termijnadvies een verdere inperking van de termijn waarbinnen een verlicht arbeidsrechtelijk regime geldt. Gezien de demissionaire status van het kabinet kan hier nu geen nieuw beleid op ingezet worden. Daarnaast wacht ik eerst de uitspraak van de Hoge Raad af.
Kunt u aangeven in hoeveel uitzendcontracten het uitzendbeding is opgenomen? Geldt voor al deze uitzendbedingen het risico van misbruik t.b.v. ontslag bij ziekte?
Volgens de polisadministratie van UWV waren er op 31 juli 2021 530.900 inkomensverhoudingen lopende als «uitzendkracht». Het betreft uitsluitend uitzendkrachten die in die maand ook SV-loon ontvingen. Bij 243.100 van deze inkomensverhoudingen was sprake van een uitzendbeding. Daarnaast waren er 73.200 inkomensverhoudingen zonder uitzendbeding in de eerste fase (A/1/2). Juli 2020 waren er 192.100 uitzendkrachten met een uitzendbeding werkzaam en juli 2019 78.400. Voor wat betreft mogelijke gevolgen van het uitzendbeding bij ziekte verwijs ik naar de beantwoording van vraag 4.
Is het, om misbruik van het uitzendbeding te voorkomen, nodig om de wettelijke context van het uitzendbeding aan te passen? Ligt een oplossing meer in toezicht en handhaving op de toepassing ervan, of elders?
Ik acht het verstandig om eerst het oordeel van de Hoge Raad af te wachten, voordat er nieuwe stappen gezet worden. Zoals in antwoord 5 wordt aangegeven, heeft de Commissie Regulering van Werk de aanbeveling gedaan om het inroepen van het uitzendbeding bij ziekte te verbieden. Zoals eerder in de technische beleidsvarianten in de Kabinetsreactie op het WRR-rapport en het rapport-Borstlap is aangegeven, is het dan wel van belang om voor oproepovereenkomsten – waarop veel uitzendkrachten werken – beter de loondoorbetaling bij ziekte te regelen. Zo dient voorkomen te worden dat er een situatie ontstaat waarbij de arbeidsovereenkomst met de uitzendkracht weliswaar niet eindigt bij ziekte, maar de inkomenssituatie bij ziekte de facto niet verbetert, maar verslechtert. Tevens is hierbij relevant dat voorkomen moet worden dat er andere flexibele manieren worden benut om doorbetaling bij ziekte te ontlopen.
Bent u bereid om – zo nodig samen met werkgevers en de uitzendbranche – met een voorstel te komen voor een oplossing die het «misbruik» van het uitzendbeding tegengaat? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer een dergelijk voorstel tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in vraag 4 en 5, lijkt het mij verstandig om af te wachten wat de uitspraak van de Hoge Raad op dit punt is. Daarnaast zal relevant zijn welke stappen een volgend Kabinet op de arbeidsmarkt wil zetten. Relevant is daarnaast dat, zoals in antwoord 7 aangegeven is, het eveneens mogelijk is dat de positie van sommige uitzendkrachten juist niet wordt versterkt wanneer beëindiging van een uitzendovereenkomst bij ziekte van de uitzendkracht niet is toegestaan. Het is dan belangrijk dat de loondoorbetaling bij ziekte voor deze groepen beter geregeld wordt.
Het nieuws dat spitstreinen niet rijden vanwege het tekort aan verkeersleiders |
|
Mahir Alkaya |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het uitvallen van spitstreinen als gevolg van het tekort aan treinverkeersleiders op dinsdag 2 november 2021 op de trajecten Utrecht–Arnhem, Utrecht–Rhenen en Barneveld–Ede-Wageningen?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel reizigers gemiddeld genomen gebruikmaken van deze trajecten tussen 7.00 uur en 9.00 uur?
NS heeft mij gemeld dat in de genoemde tijdsperiode circa 2.500 reizigers gebruik maken gebruik van de Sprinter tussen Utrecht en Rhenen. Voor de Intercity’s tussen Arnhem–Utrecht gaat het volgens NS om circa 7.500 reizigers. Connexxion rijdt de treindienst tussen Barneveld en Ede-Wageningen en heeft mij geïnformeerd dat in de genoemde tijdsperiode gemiddeld genomen ongeveer 1.500 reizigers gebruik maken van dat traject.
Hoe kan het dat op het uitvallen van deze spitstreinen niet is geanticipeerd door vervangend busvervoer in te zetten of andere vormen van vervoer aan te bieden, aangezien het tekort aan verkeersleiders niet nieuw is?2
Treinverkeersleiders zijn opgeleid voor specifieke baanvakken en kunnen elkaar niet zomaar op ieder baanvak vervangen. Als een dienst van een treindienstleider niet ingevuld kan worden, heeft dit dus gevolgen voor specifieke trajecten over die baanvakken. Dat betekent dat het zich lastig lang vooruit laat voorspellen welk(e) traject(en) dit gaat raken en waar vervangend busvervoer zou moeten worden ingezet. Connexxion heeft op woensdag 2 november van 7.00 tot 9.00 bussen ingezet tussen Barneveld en Ede-Wageningen. NS heeft mij geïnformeerd intensief te hebben onderzocht of zij op datzelfde moment tussen Utrecht en Arnhem en tussen Utrecht en Rhenen een vervangende busdienst kon opzetten. Dat is helaas niet mogelijk gebleken. Om op een druk intercity-traject zoals Utrecht–Arnhem alle reizigers in de spits met bussen te kunnen vervoeren zouden volgens NS al gauw meer dan 70 bussen per uur nodig zijn. Deze capaciteit aan bussen en chauffeurs is meestal niet op een dergelijke korte termijn beschikbaar en levert bovendien logistieke vraagstukken op, bijvoorbeeld over de haltering van de bussen nabij de stations en het effect op de verkeersdrukte. NS geeft aan ook nadrukkelijk de mogelijkheid te hebben onderzocht om een gedeeltelijke treinvervangende busdienst op te zetten, voor die reizigers die niet via Den Bosch konden omreizen. Mede vanwege de hoge verwachte vervoersvraag, de verkeerssituatie, en het benodigde aantal bussen en chauffeurs, bleek ook dit op de korte termijn operationeel niet haalbaar.
In overleg met vervoerders heeft ProRail een tijdsschema afgesproken om hen eerder te informeren als er zicht is op een acuut bezettingsprobleem. De afspraak is dat ProRail de betreffende vervoerder(s) om 12:00 informeert en dat er om 15:30 gecommuniceerd wordt richting reizigers op welke trajecten er geen treinen rijden en dat zij de reisplanner(s) van de vervoerder(s) moet raadplegen voor een reisadvies. Op deze manier zorgt ProRail, ondanks de vervelende situatie, voor voorspelbaarheid voor vervoerders en reizigers.
Acht u het veilig dat het omreisadvies van ProRail heeft geleid tot extreme drukte in de treinen op de alternatieve trajecten over Den Bosch?
NS heeft in hun communicatie naar de reiziger, middels een «rode regel» in de Reisplanner, de reiziger gevraagd om hun reis uit te stellen of om te reizen. NS laat weten dat de treinen op de alternatieve trajecten conform geplande lengte hebben gereden. Met name op het traject Den Bosch–Arnhem zijn de treinen in de ochtend druk(ker) geweest, waarbij er meerdere treinen zijn geweest waarin reizigers moesten staan. NS laat weten geen meldingen van onveilige situaties over deze treinen te hebben ontvangen. Het OV-protocol voorziet dat reizigers op een verantwoorde manier met de trein kunnen reizen. Het houden van 1,5 meter afstand in het OV in verband met COVID-19 is in het OV niet altijd mogelijk. Daarom is een mondkapje in het OV verplicht en worden reizigers in het algemeen opgeroepen drukte te vermijden en zo mogelijk buiten de ochtend- en avondspits te reizen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat het tekort aan verkeersleiders leidt tot volgepakte treinen op het moment dat scherpere coronamaatregelen gaan gelden? Is het mogelijk om de drukte beter te spreiden?
Op het moment dat scherpere coronamaatregelen gaan gelden, ligt het in de lijn der verwachting dat dit zal leiden tot een afname van het aantal treinreizigers. Daarnaast voorziet het OV-protocol erin dat reizigers op een verantwoorde manier kunnen reizen (zie ook het antwoord op vraag 4). Om drukte te voorkomen zetten Rijk, regio en alle OV-partijen er in het algemeen op in om reizigers zo goed mogelijk over de dag en over de week te spreiden. Bijvoorbeeld door communicatie, maar ook door afspraken te maken met onderwijsinstellingen en werkgevers over hun inzet op hybride werken en het spreiden van aanvangstijden.
Kunt u aangeven wat naast de geïntensiveerde werving van verkeersleiders door ProRail, waarvan u ook melding heeft gemaakt in uw brief van 3 september 2021, wordt gedaan om het beroep van treinverkeersleider aantrekkelijker te maken?3
ProRail wil het vak van treindienstleider aantrekkelijker maken voor zowel nieuwe instroom als bestaande treindienstleiders.
Voor instroom van nieuwe mensen geldt:
Voor behoud van mensen geldt:
Heeft u vanuit uw positie als aandeelhouder met ProRail gesproken over mogelijkheden om de salariëring en arbeidsomstandigheden van treinverkeersleiders te verbeteren? Zo nee, bent u bereid om dit op korte termijn te doen?
Vanuit mijn rol als aandeelhouder vraag ik in het algemeen aandacht voor het strategische personeelsbeleid. De salariëring en arbeidsomstandigheden van personeel maken daar onderdeel vanuit. Tijdens de aandeelhoudersvergadering van 19 november jl. heb ik opnieuw met ProRail over het strategische personeelsbeleid gesproken, in het bijzonder in relatie tot de verkeersleiding. Over de uitkomsten van de aandeelhoudersvergadering informeer ik uw Kamer via een separate brief. ProRail heeft overigens begin november besloten de bestaande groep verkeersleiders een tijdelijke compensatietoeslag te geven als blijk van erkenning en waardering voor het werk dat zij verrichten en de condities waaronder dat plaatsvindt. ProRail gaat onderzoeken hoe de toekomstige invulling van de functie van treindienstleider en verkeersleider zich gaat ontwikkelen (o.a. de functiewaardering) en hoe dit past als onderdeel van een integraal loopbaanpad. ProRail gaat dit vormgeven in gesprek met de medezeggenschap en de vakbonden.
Het bericht dat zieke uitzendkrachten worden ontslagen terwijl dat wettelijk niet mag |
|
Bart van Kent |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Zieke uitzendkrachten worden ontslagen, terwijl dat wettelijk niet mag»?1
Zoals is aangegeven in de antwoorden op vergelijkbare vragen van de leden Tielen en Gijs van Dijk zijn de jurisprudentie en de literatuur verdeeld over de rechtsgeldigheid van het uitzendbeding in geval van ziekte van de uitzendkracht. De meest recente uitspraak op dit terrein is die van het Gerechtshof Den Haag, dat geoordeeld heeft dat een arbeidsovereenkomst niet mag worden opgezegd bij ziekte en dat het uitzendbeding hierop geen uitzondering kan vormen. (ECLI:NL:RBDHA:2017:10292 en ECLI:NL:GHDHA:2020:1848). Voor zover mij bekend is tegen deze uitspraak beroep in cassatie ingediend bij de Hoge Raad.
Deelt u de mening van de rechter dat onder het uitzendbeding zieke uitzendkrachten niet meteen in de Ziektewet mogen belanden?
Ik wil niet op de uitkomst van de genoemde rechtszaak vooruitlopen nu deze nog onder de rechter is.
Wat vindt u ervan dat uitzendbureaus het oordeel van de rechter naast zich neer leggen?
Zoals ook is aangegeven in de antwoorden op vragen van de leden Tielen en Gijs van Dijk zijn de jurisprudentie en literatuur niet eenduidig over de rechtsgeldigheid van het uitzendbeding bij ziekte.
De genoemde uitspraak van het Gerechtshof Den Haag is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat wil zeggen dat deze meteen ten uitvoer gebracht kan worden. Tegen deze uitspraak is echter beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. Mocht de Hoge Raad tot een ander oordeel komen dan het Gerechtshof, dan moeten de intussen genomen beslissingen en de daaruit voortvloeiende gevolgen alsnog ongedaan gemaakt worden.
Wat vindt u ervan dat uitzendbureaus na dit oordeel van de rechter op zoek gaan naar nieuwe constructies om geen zorg te hoeven dragen voor zieke werknemers?
Nieuwe routes zoeken om verantwoordelijkheid te ontlopen vind ik onwenselijk. Hierbij is relevant dat de Commissie Regulering van Werk heeft geadviseerd om het verlichte arbeidsrechtelijke regime dat voor uitzendwerkgevers geldt sterker te reguleren dan thans het geval is, zodat er meer evenwicht ontstaat in de flexibiliteit voor werkgevers en de termijn van onzekerheid met direct verlies van inkomen voor werknemers. Ook de SER adviseerde in zijn middellange termijnadvies een verdere inperking van de termijn waarop een verlicht arbeidsrechtelijk regime geldt.
Bent u het met hoofddocent arbeidsrecht Zekić eens dat het uitzendbeding ervoor zorgt dat zieke medewerkers toch gewoon aan het werk gaan en dat dit onwenselijk is, zeker in de coronapandemie?
Niet alleen in tijden van de coronapandemie, maar ook in normale omstandigheden moeten werknemers die ziek zijn, zich ziek kunnen melden om daarvan te herstellen. Dit is ook de achtergrond van de reeds genoemde wetsbepaling.
Bent u het eens dat collectieve arbeidsovereenkomst (cao)-afspraken die in strijd zijn met de wet nietig moeten worden verklaard en dat hier meteen op gehandhaafd zou moeten worden, ook als er in beroep wordt gegaan? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoorden op de vragen 6 en 7 van het lid Gijs van Dijk aangegeven, blijft op dit moment het beleid dat het uitzendbeding bij ziekte kan worden ingeroepen, mede omdat, zoals hiervoor aangegeven, de Hoge Raad zich momenteel nog buigt over de vraag of in geval van ziekte het uitzendbeding kan worden ingeroepen. Ik kan daar dus niet op vooruitlopen. Mocht de Hoge Raad, na eventueel algemeen verbindend verklaren, overigens oordelen dat de betreffende cao-bepaling in strijd is met de wet, dan is deze bepaling niet rechtsgeldig.
Algemeen verbindend verklaring doet overigens niet af aan het civielrechtelijke karakter van cao-bepalingen. Een cao een overeenkomst tussen private partijen. De cao-partijen zijn primair verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de cao. Zo nodig kunnen zij, in laatste instantie, een beroep doen op de civiele rechter.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat uitzendbureaus het oordeel van de rechter volgen zodat zieke uitzendkrachten niet meteen in de Ziektewet terechtkomen maar gewoon in dienst blijven?
Zoals ik heb aangegeven, is in deze zaak beroep in cassatie ingediend bij de Hoge Raad. In de tussentijd zal het UWV de uitzendkracht niet de uitkering weigeren, om te voorkomen dat zieke uitzendkrachten tussen wal en schip geraken.
Het bericht ‘Treinen vallen uit door personeelstekort bij ProRail’ |
|
Fahid Minhas (VVD) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Treinen vallen uit door personeelstekort bij ProRail»? Zo ja, wat vindt u hiervan?1
Ik ben bekend met dit bericht. ProRail heeft al enige tijd te maken met personeelskrapte. Dit is uiterst vervelend voor de reizigers, vervoerders en verladers die hiermee geconfronteerd worden, maar ook voor de mensen op de verkeersleidingposten vanwege de hoge werkdruk. Daarom heb ik deze situatie al een aantal keer besproken met ProRail. In mijn brief van 3 september jongstleden heb ik u hier ook over geïnformeerd (Kamerstuk 29 984, nr. 942).
Heeft u in beeld hoe vaak er in de afgelopen jaren treinen niet hebben kunnen rijden als gevolg van personeelstekorten bij ProRail?
Dit was een aantal keer het geval in 2020 en vaker in 2021, waarbij dit vooral in de zomer een aantal keer kort na elkaar gebeurde (een paar dagen eind juli en een dag begin augustus) en recentelijk nog op 2, 6, 7 en 8 november. In de meeste gevallen betrof dit trajecten rondom Utrecht of de Valleilijn.
Hoe staat het met de korte- en langetermijnoplossingen die worden aangedragen vanuit ProRail, zoals verschuivingen in roosters, het inzetten van gepensioneerde verkeersleiders en de wervingscampagnes voor nieuwe verkeersleiders? Wanneer verwacht u dat het personeelstekort is opgelost?
In september heb ik uw Kamer geïnformeerd over de personeelskrapte op de verkeersleidingsposten. ProRail verwacht dat deze situatie tot in 2023 duurt. ProRail zit in de tussentijd niet stil en blijft werken aan oplossingen. ProRail verzekert mij er alles aan te doen om problemen te voorkomen.
Sinds 2018 is de arbeidsmarktcommunicatie flink opgeschaald. ProRail voert een continue online wervingscampagne via sociale media zoals Facebook, LinkedIn en Instagram. Ook gebruikt ProRail banensites zoals Indeed en Jobrapido en adverteert zij via Google. Daarnaast zette ProRail in augustus en september een campagne in via NPO Start, bij de STER en was een video zichtbaar op in totaal 194 schermen op 8 grote stations. Parallel daaraan is de opleidingscapaciteit voor nieuwe verkeersleiders de afgelopen jaren steeds uitgebreid. Deze gaat bijvoorbeeld van 106 plaatsen in 2021 naar 140 geplande plaatsen in 2022. Daarbij is de opleidingsduur sinds oktober jongstleden verkort naar 8 maanden in plaats van 9 maanden. Tevens wordt de opleiding voortdurend tegen het licht gehouden om zodoende beter te kunnen opleiden en de slagingskans verder te verhogen. De slagingskans is inmiddels gegroeid van 50% naar 70%. Er is een externe opleidingsorganisatie aangetrokken en de opleidingsklassen zijn op dit moment geheel gevuld tot en met februari 2022. Er zijn 31 oud collega's, die voorheen treindienstleider of decentrale verkeersleider waren, bereid gevonden om deel te nemen in een flexibele schil om ook op korte termijn tijdelijk bij te springen als er gaten in de roosters ontstaan door uitval. Deze mensen worden nu her-opgeleid en gekeurd om te worden ingezet op hun oude werkplek. ProRail gaat ook in gesprek met organisaties zoals de Brandweer, Luchtverkeersleiding en de Politie om te onderzoeken hoe daar met personeelstekorten wordt omgegaan. De totale aanpak van de korte en middellange termijn wordt momenteel extern getoetst. Bij de brief over de aandeelhoudersvergadering van ProRail informeer ik u over het plan van aanpak van ProRail. Een aantal elementen daarin heb ik hierboven uitgelicht.
Wanneer wordt dergelijk treinuitval in de concessie voor het hoofdrailnet gezien als «overmacht»?
Treinuitval is van invloed op de prestatieafspraken die zijn gemaakt met NS en ProRail in de vervoer- respectievelijk de beheerconcessie. Deze prestaties worden jaarlijks beoordeeld door mij als concessieverlener. In het geval prestaties onder het afgesproken minimale prestatieniveau liggen (zogeheten bodemwaarden) is de concessiehouder gehouden een boete te betalen, tenzij naar het oordeel van de concessieverlener sprake is van en rechtvaardigingsgrond. Situaties waarin «overmacht» een rol speelt kunnen hierbij een rol spelen. De concessie voorziet niet in een bepaling over overmacht.
Bent u het eens met de stelling dat treinuitval -al dan niet vooraf aangekondigd- meegenomen dient te worden in de evaluatie van de prestatieafspraken met de beheerder en exploitanten van het spoornetwerk?
Ja. Treinuitval telt, ongeacht de oorzaak, mee in diverse prestatie-indicatoren, zoals reizigerspunctualiteit en aantal impactvolle verstoringen. De treinuitval kan indirect ook meetellen in andere prestatie-indicatoren zoals zitplaatskans en klantoordeel van reizigers- en goederenvervoerders over ProRail en van reizigers over NS.
Kunt u verklaren waarom er bij de treinuitval op 2 november 2021 niet overal vervangende bussen zijn ingezet?
In de vervoerconcessie staat dat NS bussen moet inzetten voor zover dit redelijkerwijs mogelijk is. NS kijkt daarbij vooral naar de omvang van de vervoersstroom in relatie tot operationele haalbaarheid. Om op een druk intercity-traject alle reizigers met bussen te kunnen vervoeren zouden volgens NS in een spits al gauw meer dan zeventig bussen nodig zijn. Deze capaciteit aan bussen en chauffeurs is zelden op zo’n korte termijn beschikbaar, dit was ook op 2 november het geval. Bovendien levert een dergelijke omvangrijke inzet van bussen logistieke vraagstukken op, bijvoorbeeld over de haltering van de bussen nabij de stations en het effect op de verkeersdrukte. NS wijst daarom reizigers via de Reisplanner app op de mogelijkheid per trein om te reizen, in de situatie op 2 november bijvoorbeeld via Den Bosch. De reistijd daarvan is volgens NS vergelijkbaar met de tijd die een bus er in de spits over zou doen. Ik heb enig begrip dat NS in deze situatie geen bussen heeft kunnen inzetten. Ook kan het voor de reiziger een meer comfortabele optie zijn om met de trein via een andere route te reizen, dan in een volle bus te zitten. Desondanks kan het onbevredigend zijn voor de reiziger, met name de reiziger die naar de kleinere tussengelegen stations wil reizen en niet kan omreizen. Zoals ik aan uw Kamer tijdens de begrotingsbehandeling heb toegezegd ben ik met NS in gesprek gegaan over de mogelijkheden die er – gegeven de omstandigheden – wellicht toch zijn om iets voor de reizigers tussen kleinere tussengelegen stations te betekenen bij toekomstige situaties. NS heeft mij verzekerd dat zij zo goed mogelijk gestand wil doen aan de afspraken uit de concessie ten aanzien van vervangend vervoer, nu en in de toekomst, om zodoende de reiziger ook bij verstoorde situaties zo goed mogelijk te bedienen. Er kunnen desondanks (operationele) beperkingen zijn aan de mogelijkheden daartoe, zoals ik eerder in mijn antwoord heb aangegeven.
Bent u ook van mening dat reizigers moeten kunnen rekenen op goed en betrouwbaar openbaar vervoer en er daarom altijd vervangend vervoer geregeld dient te worden indien treinen uitvallen op reguliere tijden? Zo ja, op welke manier gaat u dat regelen? Zo nee, waarom niet?
Vervoerders zijn uit hoofde van hun concessie en/of de WP2000 ertoe gehouden ook in verstoorde situaties de reizigers zoveel en zo goed als mogelijk te vervoeren. Dit doen zij onder andere door de inzet van vervangend busvervoer. Niet altijd laat het aantal te vervoeren reizigers, het aantal (op korte termijn) beschikbare bussen en chauffeurs, of de logistieke situatie rondom de stations dit toe. Zoals op 2 november voor een deel van de NS-reizigers het geval was. Wanneer omreizen met de trein mogelijk is, is dat in veel gevallen een comfortabelere en snellere optie. Ik vind het belangrijk te melden dat de inzet van vervangend busvervoer met veel inspanning van alle partijen vaak ook wél lukt. Zoals in het weekend van 6, 7 en 8 november.
Het stappenplan 'OR zoekt jonge collega’s' |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het stappenplan «OR zoekt jonge collega’s»1?
Ja.
Wat denkt u over de rol en representativiteit van belanghebbendenorganen en verantwoordingsorganen van pensioenfondsen?
De medezeggenschap bij een pensioenfonds is, afhankelijk van het gekozen bestuursmodel, belegd bij het belanghebbenden- of verantwoordingsorgaan. Het belanghebbendenorgaan en het verantwoordingsorgaan hebben als taak een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, het uitgevoerde beleid en de beleidskeuzes voor de toekomst. Zij hebben hierbij ook enkele goedkeuring- en/of adviesrechten. Het belanghebbenden en het verantwoordingsorgaan vormen daarbij een representatie van de achterban van het pensioenfonds. Om de medezeggenschapstaak goed te kunnen vervullen, is het belangrijk dat het belanghebbenden- en verantwoordingsorganen divers zijn samengesteld. Diversiteit in de samenstelling van deze organen, komt de kwaliteit van de adviezen en het te geven oordeel ten goede. Immers, divers samengestelde organen nemen verschillende perspectieven mee in hun advies of in hun oordeel. Daarnaast weerspiegelt een divers samengesteld orgaan beter de achterban, waardoor deelnemers en pensioengerechtigden zich eerder zullen herkennen in het orgaan. Bijkomstig voordeel is dat diversiteit in het verantwoordings- of belanghebbendenorgaan in de toekomst ook tot meer diversiteit in pensioenfondsbesturen kan leiden als leden vanuit deze organen affiniteit krijgen met het pensioenfondsbestuur en zich hiervoor beschikbaar willen stellen.
Deelt u de observatie dat het goed is als jongeren een gelijke stem hebben in besluiten over hun pensioen en dat daarvoor een evenwichtige samenstelling in verantwoordingsorganen en belanghebbendenorganen van pensioenfondsen nodig is? Zo ja, hoe gaat u jongeren aanmoedigen om zich aan te sluiten bij verantwoordingsorganen en belanghebbendenorganen van pensioenfondsen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, vind ik het belangrijk dat het belanghebbenden- en verantwoordingsorgaan divers zijn samengesteld. Dit stelt hen beter in staat hun taak uit te oefenen, ook jegens het pensioenfondsbestuur.
Het pensioenfondsbestuur is uiteindelijk verantwoordelijk voor het nemen van de besluiten. Ook binnen het pensioenfondsbestuur is diversiteit, om vergelijkbare redenen, daarbij van belang. Hiernaast geldt voor pensioenfondsbesturen dat zij, ongeacht hun achtergrond, de belangen van alle belanghebbenden evenwichtig moeten afwegen.
Het is aan pensioenfondsbesturen en -organen en partijen die kandidaten voordragen om te borgen dat de pensioenfondsen divers zijn samengesteld. Diversiteit kan daarbij op verschillende manieren worden ingevuld. De doelstelling die de sector zichzelf heeft opgelegd, richt zich op diversiteit naar geslacht en diversiteit naar leeftijd. De sector heeft zichzelf als norm opgelegd dat zowel in het bestuur als in het belanghebbenden- of verantwoordingsorgaan er tenminste één vrouw en één man zit en er zowel mensen van boven als van onder de 40 jaar in zitten.2, 3 In 2019 voldeden nog niet alle organen aan deze diversiteitsnorm.4 Er is dus nog ruimte voor verbetering. Ik sluit mij dan ook aan bij de oproep van de Monitoringscommissie Code Pensioenfondsen, de Pensioenfederatie en de Stichting van de Arbeid, aan de pensioenfondsen om werk te (blijven) maken van diversiteit.5 Ook in het plan van aanpak dat is opgesteld om diversiteit in de pensioensector te vergroten, wordt hier aandacht voor gevraagd.6 Daarnaast biedt de Pensioenfederatie, via hun website, de nodige handvatten om diversiteit binnen de diverse organen vorm te geven, bijvoorbeeld door het aanbieden van handreikingen en stappenplannen.7
Bent u bereid om met de Sociaal Economische Raad (SER) te bezien of er ook een stappenplan voor het zoeken naar jonge collega’s in verantwoordingsorganen en belanghebbendenorganen gemaakt kan worden?
De sector is zoals gezegd primair verantwoordelijk voor het realiseren van diversiteit in pensioenfondsorganen. Daarnaast lopen er al verschillende initiatieven om jongeren te interesseren voor en aan te moedigen zich aan te sluiten bij een pensioenfondsorgaan. Zo is er het PensioenLab, een initiatief van VCP Young Professionals, FNV Jong en CNV Jongeren, om jongeren te interesseren in en op te leiden voor een rol in een pensioenfondsorgaan. Daarnaast is het van belang dat alle voordragende organisaties hun «pool» van (kandidaat)leden voor verantwoordings- en belanghebbendenorgaan divers samenstellen. Een aantal pensioenfondsbesturen stuurt hier op door hier in het profiel voor de leden van het verantwoordingsorgaan op in te gaan. Ik sluit mij dan ook aan bij de oproep van de Monitoringcommissie om door te gaan met het invullen van de diversiteitsnormen van norm 33 en de initiatieven die worden genomen. In aanvulling daarop ga ik graag in gesprek met de Stichting van de Arbeid en de Pensioenfederatie, om te bezien of er ook een soortgelijk stappenplan gemaakt kan worden om het aantal jongeren in verantwoordingsorganen en belanghebbendenorganen te vergroten.
De rol en representativiteit van de vakbond. |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Fusie bonden kan draagvlak onder cao’s vergroten»1?
Ja.
Deelt u de observatie2 dat vakbonden niet altijd een evenredige afspiegeling vormen van de werknemers binnen een sector?
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving. De Nederlandse wet is zo vormgegeven dat de verenigingsvrijheid en vrijheid van onderhandelen van werkgevers en werknemers is geborgd. Hoe verenigingen, zoals vakbonden, zich organiseren, leden werven en voor een goede belangenbehartiging zorgen is aan hen zelf om te bepalen.
Uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) 2020 blijkt overigens dat 81,5% van de werknemers (zeer) tevreden is over hun cao en dat 79,7% (zeer) tevreden is over de vertegenwoordiging van hun belangen door vakbonden. In de categorie 15–24 jaar liggen deze cijfers zelfs nog wat hoger met respectievelijk 88,4% en 84,5%. Deze percentages zijn gestegen ten opzichte van de uitkomsten van het NEA onderzoek uit 2019. De waardering voor de cao en de inzet van vakbonden is dus ruim voldoende, ook onder jongeren. Desondanks blijft de aanwas van nieuwe leden achter, en dat kan een risico vormen voor de representativiteit. Dit is een ontwikkeling die ook in andere landen zichtbaar is, welke mede is te wijten aan verschillende factoren zoals individualisering, vergrijzing en veranderingen op de arbeidsmarkt.
Hoe kan worden gezorgd voor een meer evenredige belangenbehartiging op het gebied van arbeidsvoorwaarden, waarin ook de stem van bijvoorbeeld jongeren beter wordt gehoord?
In ons stelsel profiteren ook ongebonden werknemers van de inspanningen aan de cao-tafel door werkgevers(verenigingen) en werknemersverenigingen. De vakbond stelt zich daarbij op in het belang van alle werknemers en komt niet alleen op voor de belangen van hun leden. Dit acht ik ook van belang. Het is aan vakbonden om hierin een afweging te maken en alle belangen te wegen. Binnen het huidige cao-stelsel zijn daarvoor voldoende mogelijkheden, bijvoorbeeld door ook niet-vakbondsleden te betrekken bij de totstandkoming van een cao. Een dergelijke ontwikkeling zou ik waardevol vinden, maar het is aan cao-partijen om hier invulling aan te geven.
Wat is uw visie op de huidige systematiek waarin vakbonden een prikkel zouden kunnen ervaren (door betaald te worden voor hun diensten), die niet in lijn is met het belang van de werknemer?
Het is niet ongebruikelijk dat vakbonden een werkgeversbijdrage ontvangen voor hun inspanningen aan de overlegtafel, het zogenaamde vakbondstientje. Deze bijdrage is bedoeld om het cao-overleg te bevorderen en vakbonden te ondersteunen. Dit is doorgaans in het belang van alle werknemers. De werkgeversbijdrage wordt ook betaald voor niet-vakbondsleden, omdat de inspanningen van de vakbonden ten goede komen aan alle werknemers in de sector.
Cao-partijen zijn binnen de grenzen van de (inter)nationale wet- en regelgeving vrij om te bepalen hoe zij een regeling met betrekking tot de werkgeversbijdrage vormgeven. Het bekostigen van de werkgeversbijdrage is mogelijk vanuit daarvoor bestemde fondsen, mits dit geen avv’d bedrijfstakfonds is. Wel kan de bijdrage bekostigd worden uit een niet avv’d fonds, zoals het Fonds Industriële Bonden (FIB).
Daarnaast kennen sectoren cao-fondsen. Cao-fondsen hebben tot doel het financieren van activiteiten die zijn gericht het bevorderen van de goede arbeidsverhoudingen, bijvoorbeeld activiteiten gericht op de ontwikkeling en opleiding van werknemers. De inkomsten van de cao-fondsen bestaan voornamelijk uit afdrachten door werkgevers en werknemers uit de sector. De werkgeversbijdrage («het vakbondstientje») zoals hierboven beschreven wordt niet gefinancierd vanuit de cao-fondsen.
Hoe kijkt u naar de rol van de vakbonden die wettelijk is verankerd, bijvoorbeeld als het gaat om pensioenen? Hoe relateert u die aan de rol die een ondernemingsraad kan spelen bij de totstandkoming van arbeidsvoorwaarden?
De rol van de vakbonden (en werkgeversorganisaties) in het kader van het cao-overleg is wettelijk verankerd in de Wet op de Collectieve arbeidsovereenkomst (Wet Cao). Daarnaast is in de Wet verplichte deelname aan bedrijfstakpensioenfondsen 2001 en de Pensioenwet de rol met betrekking tot pensioenen wettelijk verankerd. De bevoegdheden van de ondernemingsraad vloeien voort uit de Wet op de ondernemingsraden (WOR).
Een cao is een tweezijdige overeenkomst waarop de Wet Cao van toepassing is. Een tussen de werkgever en ondernemingsraad afgesproken arbeidsvoorwaardenregeling (AVR) heeft een ander karakter en rechtsgevolg dan een cao. Zo is een AVR juridisch gezien een eenzijdig vastgestelde regeling en kan het akkoord van de ondernemingsraad met de AVR de individuele werknemer niet binden. Als cao-onderhandelingen niet leiden tot het afsluiten van een cao, heeft de werkgever de mogelijkheid om in overleg te treden met de ondernemingsraad om tot een AVR te komen.
Pensioen is een arbeidsvoorwaarde. Pensioen wordt overeengekomen door partijen die bevoegd zijn om afspraken te maken over de arbeidsvoorwaarden. Dit kan, net als bij andere arbeidsvoorwaarden, op verschillende manieren plaatsvinden. Als sprake is van een verplichte deelname in een bedrijfstakpensioenfonds vindt overleg plaats tussen de aangesloten vakbonden en werkgevers(organisaties).
Als geen sprake is van verplichte deelname in een bedrijfstakpensioenfonds worden binnen een onderneming afspraken over de arbeidsvoorwaarde pensioen gemaakt met de ondernemingsraad. In dat geval geldt een instemmingsrecht voor iedere vaststelling, wijziging of beëindiging van een pensioenovereenkomst.
Bent u het eens dat vakbonden geen middel zijn en vertegenwoordiging van werknemers het doel is? Zo ja, bent u bereid om te onderzoeken hoe werknemers het best vertegenwoordigd kunnen worden? Zo nee, kunt u uitleggen waarom niet?
Nederland is gebaat bij goede arbeidsverhoudingen en een sterke sociale dialoog. Collectieve afspraken bevorderen evenwichtige arbeidsverhoudingen en arbeidsrust. Ons cao-stelsel is dan ook van grote betekenis voor de sociaaleconomische positie van ons land. Voor een sterke sociale dialoog heeft men ook sterke sociale partners nodig. Ik constateer dat het feitelijk draagvlak voor het stelsel nog altijd ruim voldoende is. Cao’s, cao-afspraken en de rol van vakbonden worden positief beoordeeld. Dat neemt niet weg dat ik een goede vertegenwoordiging van alle werknemers van belang acht, inclusief de werknemers die niet onder een cao vallen. Daarom ben ik bereid om met sociale partners in gesprek te gaan over de ontwikkelingen ten aanzien van de vertegenwoordiging van werknemers.
De tv-uitzending Radar ‘De rol van de gerechtsdeurwaarder’ |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de tv-uitzending van Radar van 18 oktober jl. over «De rol van de gerechtsdeurwaarder» met als aanleiding de Lekdetectiecentrale en Rijken Gerechtsdeurwaarder in Den Bosch?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit soort praktijken absoluut niet mogen voorkomen?
Ja, voor zover het daadwerkelijk gaat om een gerechtsdeurwaarder die willens en wetens een dubieuze vordering probeert te incasseren vind ik dat dit absoluut niet kan en mag.
Wat vindt u ervan dat deze gerechtsdeurwaarders werken in opdracht van een bedrijf dat achteraf annuleringskosten vraagt, gezien het feit dat het om een beëdigd ambtenaar gaat met speciale gerechtelijke taken?
De gerechtsdeurwaarder speelt geen rol in een overeenkomst die tussen partijen wordt gesloten. Partijen zijn daarin immers vrij. Wanneer een van beide partijen vervolgens van mening is dat de ander de overeenkomst niet nakomt, kan deze hierop actie ondernemen door bijvoorbeeld het opstarten van een incassoprocedure – daarvoor kan een gerechtsdeurwaarder worden ingeschakeld. Als de vordering wordt betwist, is het aan de schuldeiser om deze voor te leggen aan de rechter om te oordelen of een partij terecht claimt een vordering te hebben op de andere partij.
Wat zijn de mogelijkheden voor de mensen die hierdoor worden getroffen? Zou u hen adviseren om het bedrag in eerste instantie te betalen?
Laat ik vooropstellen dat ik geen algemeen geldend advies kan geven over wat mensen in een individueel geval zouden moeten doen. Zoals ik in antwoord op vragen van het lid Van Nispen (SP), Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1075, aangeef, moet eenieder die zich geconfronteerd ziet met een vordering die hij/zij niet herkent, zich kunnen verweren daartegen. Dat kan door eerst contact te zoeken met het bedrijf, de incassodienstverlener of gerechtsdeurwaarder. Een dergelijk verweer dient door de schuldeiser, incassodienstverlener en deurwaarder in behandeling te worden genomen. De schuldenaar dient vervolgens een reactie te ontvangen op zijn verweer. Als dit niet tot een gezamenlijke oplossing leidt en de schuldeiser blijft van mening dat het een vordering heeft op de schuldenaar, dan is het vervolgens aan de schuldeiser, als eisende partij, om bij de rechter te bewijzen dat er sprake is van een toewijsbare vordering. De schuldenaar wordt dan gedagvaard en kan zich bij de kantonrechter verweren.
Ik zet me ervoor in dat schuldeisers en schuldenaren in een zo vroeg mogelijk stadium contact met elkaar hebben over de herkomst en hoogte van de vordering en de betalingsmogelijkheden hierbij. Juist door de focus op een minnelijke oplossing van schulden voorkomen we dat schulden gejuridiseerd worden en zowel schuldeisers als schuldenaren de gang naar de rechter moeten maken met alle daartoe bijkomende kosten. Er zijn verschillende mogelijkheden waarmee schuldenaren, zowel personen als bedrijven, gratis informatie kunnen vinden over het traject van minnelijke incasso of een vordering die zij niet (h)erkennen. Denk bijvoorbeeld aan voorbeeldbrieven, toegang tot verschillende gemeentelijke initiatieven voor snelle hulp bij het betwisten van een schuld en natuurlijk hulp van het Juridisch Loket. Niet alles hoeft via een advocaat of rechtsbijstandverzekering te lopen.
Specifiek bij deurwaarders gaat het vaak om mensen met minder doenvermogen en minder middelen die te maken krijgen met deze praktijken, wat kunt u samen met de branche doen om deze mensen te helpen, het melden makkelijker te maken en tot een oplossing te komen? En specifiek voor deze mensen in de tv-uitzending van Radar?
Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 4 treed ik niet in een specifieke individuele casus, zoals aan de orde in de tv-uitzending van Radar.
Wat betreft het doenvermogen van schuldenaren heeft het kabinet met de Brede Schuldenaanpak een pakket aan maatregelen getroffen, die schuldenaren weerbaarder moeten maken. Zo worden mensen op een laagdrempelige manier gestimuleerd om snel hulp te zoeken bij financiële problemen (o.a. door de campagne ‘De eerste stap helpt je verder? en de Nederlandse Schuldhulproute), is er aandacht voor laaggeletterdheid (programma Tel mee met Taal) en zijn er aanvullende maatregelen die rekeninghouden met het doenvermogen van mensen. De gerechtsdeurwaarders leveren op dit terrein ook een belangrijke bijdrage door te verwijzen naar schuldhulpverlening of andere hulpverleners. Voorbeeld is ook de verwijsindex schuldhulpverlening (VISH), een initiatief van de gerechtsdeurwaarders en de NVVK, waarbij de gerechtsdeurwaarders het mogelijk hebben gemaakt dat in een vroeg stadium bij hen bekend wordt of iemand in de schuldhulpverlening zit.2
Wat kunnen mensen doen om onder deze omgekeerde bewijslast uit te komen?
Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Hoe dient een dergelijk proces rondom betwiste vorderingen te verlopen en hoe vindt u dat de desbetreffende gerechtsdeurwaarder in de tv-uitzending van Radar heeft gehandeld?
Ik kan geen uitspraken doen over een individuele zaak. Voor het proces van een betwiste vordering verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat dit gaat over ongeoorloofde druk of het verkondigen van onwaarheden zoals beschreven onder artikel 8 en artikel 12 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders?
Van ongeoorloofde druk zoals bedoeld onder artikel 8 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders is sprake wanneer er druk wordt uitgeoefend door het aankondigen van maatregelen, welke de gerechtsdeurwaarder niet uit hoofde van zijn opdracht, de wet en de hem verstrekte titel daadwerkelijk kan nemen. Conform mijn antwoord op vraag 4 onthoud ik mij van een oordeel of in deze individuele casus sprake is geweest van ongeoorloofde druk.
Op welke manier wordt er precies toezicht gehouden op gerechtsdeurwaarders en wat zou dat toezicht in deze gevallen kunnen betekenen?
Het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT) houdt integraal onafhankelijk toezicht op de gerechtsdeurwaarders.
Dit toezicht bestaat uit zowel financieel toezicht als toezicht op de kwaliteit en integriteit. Het toezicht bij gerechtsdeurwaarders wordt uitgevoerd door de beoordeling van periodiek (per kwartaal) ingediende financiële gegevens en door onderzoeken ter plaatse. Deze toetsingen leidden tot risico-indicaties en risico-classificaties. De onderzoeken zijn gericht op o.a. financieel kwetsbare kantoren en toezicht op de derdengeldenrekeningen. Maar ook is er toezicht op speciale thema’s, zoals het in rekening brengen van onterechte kosten dan wel het maken van onnodige kosten. Een gerechtsdeurwaarder dient namelijk nauwgezet en zorgvuldig te handelen in financiële aangelegenheden. Hij maakt geen onnodige kosten. Uiteindelijk kunnen vanuit het toezicht geconstateerde normschendingen leiden tot een tuchtklacht bij de Kamer voor gerechtsdeurwaarders. Daarnaast kan een belanghebbende zich op laagdrempelige wijze richten tot de tuchtrechter wanneer deze van mening is dat er bijvoorbeeld sprake is van ongeoorloofde druk.
Hoe kijkt u in het licht van de tv-uitzending van Radar naar de genomen stappen om het verdienmodel van deurwaarders te beperken bij het onnodig verrichten van extra handelingen? Draagt dit voorbeeld bij aan een maatschappelijk verantwoord (buiten) gerechtelijk incassostelsel?
Het verdienmodel van gerechtsdeurwaarders is -voor zover dat mogelijk is in verband met de mededingingsregels- aan regelgeving onderworpen. Zie bijvoorbeeld de Verordening die de grenzen reguleert aan tariefmodellen van gerechtsdeurwaarders.3
Wat betreft het maatschappelijk verantwoord incasseren heb ik uw Kamer, mede namens de Staatssecretaris van SZW, bij brief van 3 november jl. geïnformeerd over de gesprekken die hebben plaatsgevonden in het kader van de uitwerking van de motie Van Beukering-Huijbregts c.s.4 Die motie verzocht het kabinet om te kijken naar het huidige stelsel van maatschappelijk verantwoorde incasso- en deurwaardersactiviteiten en partijen hierbij te consulteren. De partijen zelf hebben een paper met tien punten meegegeven. In mijn brief zijn acties genoemd die dit jaar al in gang worden gezet en aangekondigd dat schulden een thema is dat, zeker gelet op de post-corona gevolgen, de komende jaren aandacht blijft vragen. De verschillende rollen van de gerechtsdeurwaarder en de perceptie bij schuldenaren worden meegenomen in deze verdere uitwerking.5
Deelt u de analyse dat uit dit voorbeeld ook blijkt dat een incasso voorafgaand aan een gerechtelijk traject, maar uitgevoerd door de gerechtsdeurwaarder mensen grote schrik aan kan jagen? Vindt u dat het voor mensen altijd duidelijk genoeg is welke instrumenten een (gerechts)deurwaarder wanneer mag inzetten?
Nee, deze mening deel ik niet. Zoals ik ook bij de beantwoording van de vragen van het lid van Nispen (SP), Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1075 heb aangegeven, kan ik mij voorstellen dat wanneer niet duidelijk zou zijn in welke hoedanigheid een gerechtsdeurwaarder zijn taken in een specifiek geval uitoefent, dit tot verwarring kan leiden bij een consument. Gerechtsdeurwaarders dienen vanuit de geldende beroeps- en gedragsregels zeer zorgvuldig te communiceren naar schuldenaren. Zij mogen geen maatregelen aankondigen aan iemand, die zij gezien de fase van de vordering en de rol die zij dan vervullen, niet mogen treffen. Wanneer een gerechtsdeurwaarder dat wel doet en daarmee oneigenlijke druk uitoefent, is de betreffende gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk aansprakelijk.
In aanvulling op hetgeen reeds bij of krachtens de Gerechtsdeurwaarderswet geldt voor de beroepsgroep, gelden straks ook voor de gerechtsdeurwaarders die incassowerkzaamheden verrichten de kwaliteitseisen die aan de incassodienstverlening worden gesteld. Het wetsontwerp Wet kwaliteit incassodienstverlening (Wki) waarin deze kwaliteitseisen zijn opgenomen, ligt ter behandeling in uw Kamer. Zo is onder meer als eis opgenomen dat een incassodienstverlener alle relevante informatie aan zowel schuldenaren als schuldeiser verstrekt en in de communicatie en omgang met deze betrokken partijen transparant, ondubbelzinnig, herkenbaar en correct is. Bij algemene maatregel van bestuur worden nog nadere regels hieromtrent vastgesteld.
Pogingen van een schuldeiser om via een incassodienstverlener of gerechtsdeurwaarder zaken eerst minnelijk te regelen, past juist bij wat maatschappelijk mag worden verwacht. Een voorbeeld hiervan is het treffen van een betalingsregeling of een laatste aanschrijving voordat een dagvaarding wordt uitgebracht. Wanneer een gerechtsdeurwaarder dreigt met maatregelen waarvoor geen (wettelijke) grondslag is of geen toestemming is verkregen van de opdrachtgever kan hierover een klacht ingediend worden bij de tuchtrechter.
Deelt u de mening dat het uitvoeren van incassotaken voor commerciële partijen door gerechtsdeurwaarders een bepaald spanningsveld oplevert?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven hoe het staat met het onafhankelijke tuchtrecht van deze beroepsgroep, wat de cijfers zijn met betrekking tot gegronde klachten, betwiste vorderingen en onzorgvuldig handelen?
Gerechtsdeurwaarders hebben in 2020 1.770.400 ambtshandelingen verricht.6 Dat is een deel van het totaal aan werkzaamheden dat de gerechtsdeurwaarder verricht en waarover potentieel een klacht kan worden ingediend. Hierbij dient opgemerkt te worden dat tuchtklachten ook ingediend kunnen worden voor de nevenactiviteiten die naast de ambtshandelingen verricht worden. Uit de cijfers van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders blijkt dat in 2020 623 nieuwe klachten zijn geregistreerd, waaronder negen door het BFT.7 605 zaken werden dat jaar afgehandeld door de Kamer. In die zaken waar sprake was van een gegrondverklaring zijn de volgende maatregelen opgelegd: 12 waarschuwingen, 16 berispingen, 6 geldboetes, 5 schorsingen, 4 ontzettingen uit het ambt en 5 gegrondverklaringen zonder oplegging van een maatregel.
Is er wat u betreft sprake van voldoende rechtsbescherming voor mensen die te maken hebben met incasso en gerechtsdeurwaarders?
Ja. Ik verwijs u naar mijn antwoord op de vragen 8 en 9 op vragen van het lid Van Nispen (SP), Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1075.
Hoe staat het met de aanpak van frauderende gerechtsdeurwaarders?
In de gevallen dat daar sprake van zou zijn, ligt dat toezicht bij het BFT en voor het tuchtrechtelijk oordeel bij de Kamer voor gerechtsdeurwaarders.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat Armoede- en Schulden van 11 november 2021?
Het commissiedebat Armoede en Schulden is verzet naar 15 december 2021. Deze vragen worden daarvoor beantwoord.
De situatie van arbeidsmigranten in Tiel |
|
Bart van Kent |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de situatie van ontheemde arbeidsmigranten in Tiel die hierdoor op grote schaal in de natuur moeten leven?
Ja. Zowel de Staatssecretaris van VWS als ikzelf vinden dergelijke situaties schrijnend. Daarom ondernemen wij onderstaande acties om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen.
Wat gaat u, eventueel in samenspraak met andere bestuurslagen, doen aan deze situatie?
In de situatie in Tiel is door de gemeente hulpverlening aangeboden, waarop enkelen zijn ingegaan. De gemeente heeft daarna het kamp ontruimd. Er zijn echter structurele maatregelen nodig om situaties zoals deze te voorkomen, daarvoor verwijs ik u naar het antwoord onder 3.
Hoe gaat u de in september aangenomen motie Segers/Marijnissen1, die verzoekt om in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de G4 te komen tot een plan op maat voor dakloze Europese Unie (EU)-arbeidsmigranten, uitvoeren? Bent u het eens dat deze zo snel mogelijk uitgevoerd moet worden voor de winter komt?
Momenteel zijn de ministeries van VWS, SZW en J&V met het oog op deze motie gezamenlijk met de VNG, de G4 en enkele andere gemeenten de laatste hand aan het leggen aan een Plan van Aanpak kwetsbare dakloze EU-burgers. Met dit Plan van Aanpak trachten we kwetsbare dakloze EU-burgers beter te helpen door middel van een integrale aanpak. Zodra de daarvoor benodigde afstemming, interdepartementaal en met gemeenten, is afgerond, wordt het plan van aanpak aan uw Kamer aangeboden.
Op dit moment wordt in kaart gebracht welke (extra) mogelijkheden er zijn ten aanzien van kortdurende opvang, terugkeer naar werk (voor zover dit past bij de specifieke situatie waarin een persoon zich bevindt) en terugkeer naar het thuisland. Het Plan van Aanpak zal ook duidelijkheid verschaffen over de rechten die mensen hebben als EU-burger, het beschikbare instrumentarium voor gemeenten om deze groep te kunnen helpen en tevens welke partijen welke rol hebben in die aanpak.
Na positieve besluitvorming over dit Plan van Aanpak kunnen de specifieke acties uit het plan uitgevoerd gaan worden. Tot die tijd worden mensen geholpen binnen de huidige kaders, waarbij gemeenten zelf beleid hebben om mensen te voorzien van eventueel zorgverlening en/of onderdak. Tijdens de periode waarin een winterkouderegeling van kracht is of wanneer van een lockdown sprake zou zijn, kunnen sowieso alle daklozen terecht in de opvang, ook arbeidsmigranten zonder opgebouwde rechten.
De situatie van arbeidsmigranten in Boskoop |
|
Bart van Kent |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de heer Frank van Gool tijdens een rondetafelgesprek «uitzendbureaus» op 28 juni 2021 waarin hij op antwoord tegen de heer Van Kent zei: «U bent altijd welkom. U mag zeker uitzoeken waar u naartoe wilt. Daar heb ik verder geen problemen mee»?
Ja, deze uitspraak is mij bekend.
Hoe rijmt u deze uitspraak met het feit dat de heer Van Kent op 11 oktober tijdens een bezoek aan een huisvestingslocatie voor arbeidsmigranten in Boskoop, dat onder beheer staat van de heer van Gool, werd aangesproken door de door verhuurder ingeschakelde politie toen hij deze locatie op uitnodiging van een bewoner bezocht?
Ik kan geen uitspraak doen over deze specifieke situatie. Zie in dit verband ook het antwoord op vraag 3 en 4.
Deelt u de mening dat arbeidsmigranten te allen tijde gasten zouden moeten kunnen ontvangen in hun gehuurde huisvesting, zeker als deze gasten medewerkers van de vakbond zijn die op afspraak hun betalende leden willen bezoeken? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
Bewoners hebben het recht om bezoek te ontvangen. Dat geldt voor iedereen, dus ook voor arbeidsmigranten. Het gaat immers om de plek waar je woont en daar mag je dat zelf beslissen. Uiteraard moet daarbij wel rekening worden gehouden met omwonenden en medebewoners. Bovendien mag het bezoek niet leiden tot schade aan het gehuurde. In de huurovereenkomst tussen een bewoner en de eigenaar/beheerder kunnen ook bepaalde voorwaarden worden opgenomen omtrent het ontvangen van bezoek. Dit soort voorwaarden moeten wel redelijk zijn en mogen geen inbreuk zijn op de persoonlijke levenssfeer van de bewoner. Uiteindelijk is het aan de rechter om te beoordelen of de verhuurder hier juist mee omgaat. Ik kan de individuele situatie op deze locatie niet beoordelen en ken de beweegredenen van de verhuurder niet. Ik ben wel van mening dat als bezoekers niet welkom zijn, de verhuurder dit duidelijk moet kunnen beredeneren.
Op welke grond zou een huisbaas een huurder dit recht kunnen ontzeggen? In hoeverre is dit in strijd met de hiervoor geschetste situatie?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is de hierboven geschetste situatie in strijd met het Stichting Normering Flexwonen (SNF)-keurmerk waarin staat dat een inwoner zonder afspraak bezoek moet kunnen ontvangen?
Het mogen ontvangen van bezoek is ook onderdeel van het keurmerk. Die zijn in lijn met wat ik hierboven al schetste. Deze norm is te vinden onder het kopje «toezicht en beheer». Dit is terug te vinden in de norm onder de kop: «9.2 Bewoners zijn vrij om ook onaangekondigd bezoek te ontvangen op de locatie. De onderneming mag voorwaarden aan bezoek stellen in het kader van veiligheid (zoals het melden of inschrijven bij een receptie ten behoeve evt. ontruiming) en om overlast voor andere bewoners te voorkomen (door bv ’s nachts geen bezoek toe te laten of maximumaantal bezoekers te bepalen).»
Op alle locaties, dus ook op de locatie in Boskoop, mag een bewoner dus bezoek ontvangen. Indien een eigenaar of beheerder zich niet aan die normen houdt kan dat gemeld worden bij het keurmerk, of kan een bewoner naar de rechter stappen. Op de website workinnl.nl is zo duidelijk mogelijk aangegeven waar arbeidsmigranten met vragen of problemen terecht kunnen.
In de aangetroffen woningen zijn ook piepkleine kamers zonder ramen en dus zonder direct daglicht, in deze ruimte slapen twee arbeidsmigranten die samen 800 euro huur betalen. In hoeverre is dit in strijd met het SNF-keurmerk? Wat gaat u hieraan doen? In hoeverre kan er hier nog van privacy voor arbeidsmigranten worden gesproken?
De verhuurder in kwestie is SNF-gecertificeerd en zou dus aan de kwaliteitseisen van SNF moeten voldoen. Vanuit het keurmerk vinden controles plaats om dit na te gaan.
Voor zover ik kan beoordelen voldoet de locatie aan de normen van SNF. Een slaapkamer delen is toegestaan. Slaapruimtes zonder daglicht zijn volgens de norm van SNF niet toegestaan. In alle verblijfsruimte dient daglicht te komen. Dit hoeft echter geen direct daglicht te zijn. Voor gebouwen met bestemming logies is dat ófwel direct daglicht (waarbij geen minimum-maat geldt) ofwel 0,5 m2 (indirect) daglicht. Helemaal geen daglicht leidt altijd tot een grotere tekortkoming.
Tijdens een inspectie kan een grote of een kleine tekortkoming in het voldoen aan deze normen worden geconstateerd. Een grotere tekortkoming dient binnen zes weken na constatering aantoonbaar te zijn opgelost. De inspecteur en het aantal grotere tekortkomingen bepaalt of er een herinspectie moet plaatsvinden of dat de onderneming administratief kan aantonen dat de tekortkoming is opgelost. Indien grotere tekortkomingen niet of niet tijdig zijn hersteld en in het reglement registratie zijn beschreven, kan de stichting overgaan tot schorsing en doorhaling uit het SNF-register conform het reglement registratie.
Het keurmerk zelf gaat verder niet over de huurprijzen. Wel is sinds 1 januari 2017 het verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon van kracht. Daarin is bepaald dat voor huisvesting maximaal 25% ingehouden mag worden op het wettelijk minimumloon. Het moet dan wel om gecertificeerde huisvesting gaan, zoals het SNF keurmerk. Hiermee is de huurprijs dus gemaximeerd. Dit is ingesteld om te voorkomen dat huisvesting een verdienmodel vormt. Iedereen heeft immers recht op degelijke huisvesting tegen een redelijke prijs. Dit is niet anders wanneer sprake is van tijdelijk verblijf in Nederland.
Het advies van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten heeft aanbevelingen gedaan om de kwaliteit van de huisvesting te verbeteren. Specifiek voor de keurmerken doet zij aanbevelingen om de normen te verbeteren. Met de keurmerken worden ook gesprekken gevoerd over het voldoen aan die normen. Verder geef ik met het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap gemeenten de mogelijkheid een vergunningsplicht voor de verhuur aan arbeidsmigranten in te stellen. Daarbij krijgen gemeente de mogelijkheid om bij het introduceren van die vergunningsplicht een aantal kwaliteitseisen op te nemen. Het gaat daarbij om het eisen van een eigen af te sluiten verblijfsruimte en eisen gericht op het bewaren en bereiden van voedsel en was-voorzieningen. Op deze punten is het goed als gemeenten zoveel mogelijk aansluiten bij de inhoud van de keurmerken en bij de normen uit het advies van het Aanjaagteam.
Tot slot wordt in het advies van het Aanjaagteam ook aanbevolen de huisvestingskeurmerken onderdeel te maken van de certificeringsplicht van uitzendbureaus, waarmee een groter aandeel van de huisvesting van arbeidsmigranten aan één van de keurmerken zal moeten voldoen. Op dit moment verken ik met de Minister van SZW hoe we dit gaan vormgeven.
Daarnaast werd er in meerdere ruimtes schimmelvorming aangetroffen, in hoeverre is dit in strijd met het SNF-keurmerk? Welke sanctie rust daar op?
SNF hanteert ook regels voor schimmelvorming. Er zijn verschillende gradaties in schimmel en bij het aantreffen van weinig schimmel wordt er een kleinere tekortkoming gegeven, bij het aantreffen van veel schimmelvorming een grotere tekortkoming. Er is een hygiënescorekaart die handvatten geeft voor de bepaling.
In het antwoord op vraag 6 omschreef ik al hoe omgegaan wordt met grotere tekortkomingen. Kleinere tekortkomingen moeten eveneens binnen de door de inspecteur vastgestelde periode zijn opgelost. Een kleinere tekortkoming die bij een volgende inspectie wederom blijkt, wordt bij die inspectie aangemerkt als een grotere tekortkoming. Meldingen van dit soort tekortkomingen kunnen het beste bij SNF worden gedaan, omdat SNF dan hierop kan controleren. In het geval van ernstige tekortkomingen kan een bewoner ook naar de rechter gaan.
Van de gemeente heb ik bovendien begrepen dat medewerkers van Team Inspectie op de locatie een onaangekondigde controle hebben gedaan op de naleving van de eisen uit het Bouwbesluit 2021 (onder andere hygiëne, ventilatie en veiligheid). De algemene ruimten bleken toen hygiënisch in gebruik en schoon. Willekeurig zijn ook een aantal kamers gecontroleerd. In die kamers is geen schimmelvorming aangetroffen.
Bent u bereid bij de SNF erop aan te dringen deze locatie extra en onaangekondigd te controleren omdat het overtreden van het keurmerk wordt vermoed?
Het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten adviseert meer onaangekondigde controles uit te voeren. Fysieke locaties zouden ook onaangekondigd moeten worden geïnspecteerd, ook als dat betekent dat niet alle privéruimtes kunnen worden gecheckt. Een onaangekondigde inspectie geeft volgens het advies meer informatie over de daadwerkelijke situatie dan alleen aangekondigde inspecties.
Allereerst verdient het opmerking dat SNF geen volledig onaangekondigde controles kan en mag uitvoeren. Het betreft huisvestingslocaties, waardoor de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer dit tegenhoudt. Bewoners hebben immers ook recht op privacy en het niet zomaar binnendringen van hun woonplek. SNF heeft wel aangegeven binnen de ruimte van de wettelijke kaders de specifiek te controleren locatie zo kort mogelijk van tevoren bekend te maken. Daarbij wordt een afweging gemaakt of een gerichte aanvullende inspectie gerechtvaardigd is. Dat doet SNF op basis van de meest recente inspectie-resultaten en de klacht. Het is verder aan SNF om te beslissen welke locaties extra aandacht vragen. SNF heeft aangegeven daartoe open te staan voor klachten van derden, ook de FNV. FNV kan dus al van deze mogelijkheid gebruikmaken.
Deelt u de mening dat de SNF geen aangekondigde bezoeken zou moeten brengen en eventueel in samenspraak met de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) gericht locaties zou moeten uitzoeken voor controle?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u bij de SNF nagaan wanneer de laatste inspectie van de SNF op de locatie Boskoop heeft plaatsgevonden, voordat het bezoek van de heer van Kent (11 oktober 2021) plaatsvond, wat de bevinding was en of er verbeter/herstel punten liepen?
SNF heeft in haar voorwaarden staan dat gegevens over individuele ondernemingen of specifieke locaties, anders dan die op de website zijn te vinden, niet met derden gedeeld mogen worden. Dit heeft te maken met de privacy van de ondernemingen. Het past bij een vrijwillig keurmerk dat als doel heeft zo veel mogelijk bedrijven te inspecteren op de kwaliteit van de huisvesting (en daarmee het verbeteren van die kwaliteit) dat gedetailleerde informatie over tekortkomingen niet openbaar worden gemaakt.
SNF heeft wat betreft dit specifieke geval aangegeven de signalen ook gezien te hebben en heeft aangegeven deze te onderzoeken en indien nodig maatregelen te nemen.
Als de SNF de locatie heeft gecontroleerd, hoe is het mogelijk dat er nog steeds zo veel tekortkomingen zijn aangetroffen, wat is dan de waarde van SNF-certificering? Staat het SNF-certificaat garant dat de accommodatie aan de eisen voldoet? Is het iets waarmee de uitzenders hun imago hoog houden?
SNF controleert door middel van periodieke inspecties en indien nodig gerichte aanvullende inspecties of locaties aan de gestelde eisen voldoen. Dat zijn constateringen op dat moment. Over het algemeen geeft dat een goed beeld van hoe de locatie is ingericht en wordt onderhouden. Grotere tekortkomingen moeten binnen 6 weken aantoonbaar worden hersteld. Indien de tekortkomingen niet binnen de gestelde termijn zijn opgelost, kan de onderneming worden geschorst. Het jaarverslag van SNF vermeldt hoeveel ondernemingen geregistreerd zijn en hoe vaak er schorsing plaatsvindt in een jaar. In 2020 ging het om 30 schorsingen vanwege niet tijdig beëindigde tekortkomingen.
Ik ben het met u eens dat de kwaliteitsvereisten van de keurmerken voor verbetering vatbaar zijn. Zoals ik hierboven heb aangegeven vormt dit ook onderdeel van het advies van het Aanjaagteam. Met de keurmerken worden ook gesprekken gevoerd over het voldoen aan die normen.
Zoals ik al aangaf geef ik gemeenten met het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap de mogelijkheid om een verhuurdervergunning te introduceren. Gemeenten kunnen bij het instellen van die vergunningsplicht een aantal kwaliteitseisen op te nemen. Het gaat daarbij om het eisen van een eigen af te sluiten verblijfsruimte en eisen gericht op het bewaren en bereiden van voedsel en was-voorzieningen. Op deze punten is het goed als gemeenten zoveel mogelijk aansluiten bij de inhoud van de keurmerken.
Indien er geen opmerkingen waren, waar gaat het naar uw mening dan verkeerd en hoe is dat op te lossen als bij een onaangekondigd bezoek van de heer van Kent meerdere SNF-normovertredingen vastgesteld worden?
SNF inspecteert periodiek. Zij staat daarnaast open voor klachten van bewoners, buren en van derden. De FNV of de heer Van Kent kunnen hun klachten dus ook bij SNF melden. De klacht wordt dan onderzocht en indien nodig volgen maatregelen. Juist voor situaties waar de locaties tussentijds niet (meer) voldoen, is de klachtenfunctie beschikbaar.
Als er wel herstel/verbeterpunten liepen, wat vindt u dan een redelijk termijn om tijd voor herstel te geven? Deelt u de mening dat tijdens de herstelperiode de arbeidsmigranten een substantiële korting op de wekelijkse «huur-prijs» behoren te krijgen?
De huurprijs die arbeidsmigranten betalen is afgesproken met de verhuurder. SNF staat daar los van. Wel geldt de koppeling dat wanneer men de huur wil inhouden op het minimumloon, dit voor maximaal 25% van het minimumloon mag en dat het om gecertificeerde huisvesting moet gaan. Indien de verhuurder het keurmerk verliest zal de huur dus niet meer mogen worden ingehouden op het minimumloon.
Huurders van woonruimte kunnen in dit soort situaties vaak met klachten naar de Huurcommissie. Dat geldt voor arbeidsmigranten ook indien zij een huurcontract voor woonruimte hebben. Zij huren echter ook vaak op basis van logies. Dan is de huurcommissie niet toegankelijk.
Wel kunnen arbeidsmigranten dus een melding doen bij SNF in het geval van tekortkomingen. SNF zal dan een inspecteur langs sturen. De hersteltijd bij het constateren van een tekort is dan zes weken
Op welke termijn gaat u de aanbeveling van de commissie Roemer, aangaande de minimale aantal beschikbare vierkante meters per persoon en het hebben van een eigen slaapkamer, uitvoeren? Hoe gaat u de uitvoering van deze aanbeveling vorm geven?
De bedoelde aanbeveling heeft ook geleid tot de motie Van Dijk, waarin het kabinet gevraagd werd de 15 vierkante meter per persoon voor arbeidsmigranten om te zetten in beleid. Met de heer Van Dijk is toen ook besproken dat ik uitvoering aan de motie zou geven door gemeenten actief te wijzen op de ruimte die zij hierin met de Omgevingswet krijgen en ze te stimuleren die om te zetten in lokaal beleid en bijpassende regels.
In de handreiking huisvesting arbeidsmigranten die deze zomer is uitgebracht zijn gemeenten bekend gemaakt met de mogelijkheden. Ook is er op het VNG-forum aandacht aan besteed. Gezien de wet per 1 juli 2022 in werking treedt kunnen we nu nog niet zeggen wat de gevolgen daarvan zijn.
Zoals ik al eerder aangaf wordt met de verhuurdervergunning gezorgd dat gemeenten straks ook kunnen eisen dat bij de verhuur aan arbeidsmigranten een eigen verblijfsruimte per huishouden aangeboden wordt.
Op welke termijn gaat u de aanbeveling van de commissie Roemer aangaande het aparte huurcontract voor arbeidsmigranten, een huurcontract met opzegtermijn wat arbeidsmigranten behoedt tegen directe uithuiszettingen wanneer zij hun werk kwijt raken, uitvoeren? Hoe gaat u de uitvoering van deze aanbeveling vorm geven?
Het scheiden van baas en bed kan op meerdere manieren worden aangevlogen. Het kabinet kiest voor een aanpak die past bij het doel dat we willen bereiken: namelijk het versterken van de positie van de arbeidsmigrant en het verminderen van de afhankelijkheid van de werkgever. Arbeidsmigranten moeten niet zomaar op straat belanden wanneer het werk plotseling ophoudt.
Het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap helpt daarbij. Gemeenten kunnen straks een vergunningsplicht instellen voor de verhuur aan arbeidsmigranten. Onderdeel van de algemene regels uit het wetsvoorstel is dat bij de verhuur aan arbeidsmigranten een zelfstandig schriftelijk contract voor de verhuur wordt aangeboden. Daarmee worden het huur- en arbeidscontract losgekoppeld.
Een tweede stap in het verminderen van de afhankelijke positie is het zorgen voor huurbescherming, waar de heer Van Kent ook naar vraagt. Wat betreft het aanbieden van een huurcontract met opzegtermijn is de inzet van het kabinet in eerste instantie geweest om het gebruik van tijdelijke huurcontracten voor arbeidsmigranten te stimuleren. Uit de evaluatie van den Wet doorstroming huurmarkt 2015 is gebleken dat deze contractsvorm onvoldoende voor dit soort situaties wordt gebruikt in de praktijk. Daarnaast wordt deze als niet-passend ervaren. Op dit moment wordt verkend welke mogelijkheden er zijn om een contractvorm te ontwerpen waarbij de huurpositie van arbeidsmigranten wordt verbeterd.
Over het invoeren van een volledig verbod voor het zijn van werkgever en tevens huisvester heeft het kabinet al vaker aangegeven dit een stap te ver te vinden. Allereerst kan de werkgever op deze manier juist ook hulp bieden bij het vinden van passende huisvesting. Dat is, zeker op deze krappe woningmarkt, alleen maar behulpzaam. Ook zien wij een verantwoordelijkheid voor de werkgevers, nu zij deze mensen vaak zelf naar Nederland halen. Door een verbod in te voeren worden werkgevers ook van deze verantwoordelijkheid ontslagen.
Het bericht ‘Personeelstekorten kinderopvang lopen spuigaten uit: vrees voor langere wachtlijsten’. |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Personeelstekorten kinderopvang lopen spuigaten uit: vrees voor langere wachtlijsten»?1
Ja.
Kunt u ingaan op de uitvoering van de motie-Van Meenen/De Pater-Postma en waarom informatie hierover op zich laat wachten?2
Net als bij de branche zelf, baren de personeelstekorten in de kinderopvang mij zorgen. Het is belangrijk om met elkaar sluitingen van groepen of locaties te voorkomen, omdat dit ook gevolgen voor werkende ouders kan meebrengen. De motie Van Meenen/De Pater-Postma (Kamerstuk 31 322, nr. 400) verzoekt de regering een arbeidsmarktvisie op te stellen voor de kinderopvang, waarin ten minste een plan wordt opgesteld voor de krapte op de arbeidsmarkt. Ik heb uw Kamer toegezegd om aan de hand van gesprekken met de sector te komen tot oplossingsrichtingen om de krapte aan te pakken.
We zijn al langer in gesprek met de sector over de personeelstekorten en over eventueel knellende wet- en regelgeving. Deze gesprekken hebben geleid tot onder meer de campagne «Kinderopvang dankzij jou» van het Arbeidsmarktplatform. Helaas heeft de Covid-19-crisis het verdere traject met de sector vertraagd. Hierover is de kamer in de Verzamelbrief kinderopvang d.d. 1 juli 2020 geïnformeerd (Kamerstuk 31 322, nr. 414). Ook heb ik uw Kamer daarover geïnformeerd in antwoord op Kamervragen van de leden Van Meenen en Postma (Kamerstuk 2020D29096).
Inmiddels heb ik dit traject hervat. Op korte termijn ga ik opnieuw in gesprek met de kinderopvangsector en zal ik de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de voortgang. Ik hecht er belang aan om de knelpunten op de arbeidsmarkt in de kinderopvangsector goed in kaart te brengen en op basis daarvan geschikte oplossingsrichtingen in te zetten. Daarbij zal ik ook werken aan de arbeidsmarktvisie voor de kinderopvang, waarom de motie verzoekt.
Deelt u de analyse van de enquête van de Brancheorganisatie Kinderopvang (BK) dat een groot deel van het tekort wordt veroorzaakt door de toenemende vraag naar kinderopvang, juist omdat het weer goed gaat in andere sectoren?
De analyse dat de toenemende vraag naar kinderopvang van de afgelopen jaren een belangrijke oorzaak is voor het personeelstekort in de kinderopvang deel ik. De kinderopvang is een conjunctuurgevoelige sector. Het gaat goed met de economie en de werkloosheid is laag. Dat is goed nieuws. Tegelijkertijd zorgt dit voor een toename in de vraag naar kinderopvang en daardoor ook naar personeel in de kinderopvang.
Wat vindt u ervan dat als tweede belangrijke oorzaak wordt aangegeven dat er een te gering aantal uren op een buitenschoolse opvang (BSO)-contract aangeboden kan worden aan een potentiële werknemer?
Ik herken dat een te gering aantal contracturen op de buitenschoolse opvang (BSO) als belangrijke oorzaak wordt aangegeven voor het personeelstekort. De kleine contracten in de BSO vormen een knelpunt op de arbeidsmarkt. Vanuit de sector ontvang ik signalen dat een gering aantal werkuren ook een rol speelt in de relatief hoge uitstroom bij de BSO. Grotere contracten maken de functie aantrekkelijker en kunnen de hoge uitstroom beperken.
Daarom vind ik het belangrijk om naar alternatieve oplossingsrichtingen te kijken om grotere contracten te kunnen realiseren in de BSO. Dit kan bijvoorbeeld door het breder inzetten op combinatiebanen. In de praktijk zijn verschillende goede voorbeelden te vinden van combinatiebanen in de sectoren kinderopvang, onderwijs en zorg. Zo zien we dat steeds meer scholen, bijvoorbeeld van het geld dat scholen krijgen vanuit het Nationaal Programma Onderwijs, pedagogische medewerkers tijdens de schooluren inzetten voor verschillende werkzaamheden. De school verkrijgt hiermee een medewerker met veel pedagogische expertise en extra ondersteuning in de klas, en de pedagogisch medewerker kan zo meer arbeidsuren maken. Bovendien kan dit de samenwerking tussen kinderopvang en school structureel versterken en de overdracht verbeteren. Dit kan meehelpen in de ervaren hoge werkdruk binnen de sector.
Deelt u de analyse dat met een rijke schooldag, waar alle kinderen meer buitenschoolse activiteiten krijgen aangeboden via school of de opvang, het makkelijker wordt om contracten met grotere omvang aan te bieden aan potentiele werknemers?
Of het met een rijke schooldag makkelijker wordt om grotere contracten te bieden aan pedagogisch medewerkers uit de BSO is afhankelijk van de concrete uitwerking. Zo is het de vraag welke organisatie de rijke schooldag concreet invulling geeft (school, kinderopvang, de sport- of cultuursector, of combinaties daarvan) en welke specifieke eisen eraan gesteld worden bijvoorbeeld qua opleiding en bevoegdheid. Als de kinderopvang een belangrijke rol krijgt bij de invulling van de rijke schooldag en dit leidt tot een bredere inzet van pedagogisch medewerkers gedurende de dag, wordt het inderdaad makkelijker om contracten met grotere omvang aan te bieden.
Deelt u de mening dat we alles op alles moeten zetten om deze tekorten op te lossen, zeker gezien het feit dat tekorten in de kinderopvang uiteindelijk ook door kunnen werken in andere sectoren, omdat ouders meer tijd voor hun kinderen zullen moeten zorgen?
De kinderopvang is een belangrijke sector waar professionals elke dag hard werken om kwalitatief goede en veilige opvang te bieden aan onze kinderen. Zoals ik eerder heb aangegeven, baren de personeelstekorten mij dan ook zorgen, net zoals dat bij de branche het geval is. Het personeelstekort in de kinderopvang is niet uniek. De krappe arbeidsmarkt zien we op dit moment ook in andere sectoren terug. Het personeelstekort in de kinderopvang kan ervoor zorgen dat incidenteel lokaal opvanggroepen moeten sluiten als een organisatie de personeelsbezetting niet rond kan krijgen. Als ouders daardoor geen opvang hebben voor hun kinderen kan dit ook een effect hebben op andere sectoren. Daarom vind ik het ook belangrijk om met elkaar sluitingen van groepen of locaties te voorkomen.
Om de personeelstekorten op te kunnen lossen is het van belang dat alle partijen verantwoordelijkheid nemen. Alleen samen kunnen we dit vraagstuk aanpakken. Er is namelijk niet één oorzaak van het personeelstekort aan te wijzen. De algehele arbeidsmarktkrapte en conjuctuurgevoeligheid van de kinderopvangsector spelen een significante rol. Daarnaast kan een combinatie van bepaalde wet- en regelgeving op het gebied van de inzet van of eisen aan personeel, bedoeld om goede kwaliteit en veiligheid te garanderen, knellend zijn voor de arbeidsmarkt. En natuurlijk hebben werkgevers zelf ook een verantwoordelijkheid voor goed werkgeverschap. Daarom ga ik met alle partijen in gesprek voor een gezamenlijke aanpak waarin ieder zijn verantwoordelijkheid neemt.
Welke acties heeft u tot nu toe ondernomen om de tekorten in de sector aan te pakken?
Tot nu toe heb ik verschillende acties ondernomen om de tekorten in de kinderopvang aan te pakken. Begin 2020 is de campagne «Kinderopvang dankzij jou» van het Arbeidsmarktplatform Kinderopvang gestart, waarvoor ik een subsidie heb verstrekt. En in het kader van de werkdruk en krapte is in samenspraak met de sector besloten om de ingangsdatum van de taaleis en de eis van babyscholing – twee kwaliteitseisen uit de wet IKK – uit te stellen van 2023 naar 2025.
Daarnaast heb ik in de zomer een plan van aanpak opgesteld om met de sector over de ervaren werk- en regeldruk door te praten en gezamenlijk met elkaar – ieder vanuit zijn/haar eigen verantwoordelijkheid – te kijken welke oplossingen mogelijk zijn.
De eerste stap in deze aanpak is het gesprek met de pedagogisch medewerkers zelf. Er hebben twee werksessies samen met partijen plaatsgevonden waarin pedagogisch medewerkers ons mee hebben genomen in waar zij in hun dagelijks werk tegen aanlopen. Vervolgens gaan we – als tweede stap – met partijen die bij de kinderopvang betrokken zijn aan de slag met de aangedragen punten. Dus werkgevers, toezichthouders en het ministerie.
Bent u bereid om met de sector in gesprek te gaan om te kijken wat zij nodig hebben?
Ja, ik ga graag op korte termijn verder in gesprek met de sector. In dit gesprek wil ik gezamenlijk kijken naar mogelijke oplossingsrichtingen voor het personeelstekort.
Bent u bereid om ook samen met de kinderopvangsector nieuwe oplossingsrichtingen te verkennen, bijvoorbeeld in de samenwerking met de sport- of cultuursector, wat in lijn is met het idee van een rijke schooldag?
Ja, ik ben bereid om samen met de kinderopvangsector nieuwe oplossingsrichtingen te verkennen. Ook de samenwerking met de sport- of cultuursector biedt daarbij kansen.