Ingediend | 10 februari 2025 |
---|---|
Beantwoord | 21 maart 2025 (na 39 dagen) |
Indieners | Joost Sneller (D66), Derk Boswijk (CDA) |
Beantwoord door | Struycken |
Onderwerpen | burgerlijk recht recht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2025Z02392.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20242025-1702.html |
Ik heb de nieuwjaarstoespraak van de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak bijgewoond en met grote belangstelling gevolgd. In deze toespraak vraagt de voorzitter, terecht, aandacht voor het belang van onafhankelijke rechtspraak in onze democratische rechtsstaat. Meer in het bijzonder pleit de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak ervoor dat rol van de Minister bij benoeming van leden van de Raad zo klein mogelijk wordt gemaakt. Hij vermeldt in dit kader dat de indruk kan bestaan dat de Raad invloed uitoefent op de benoeming van gerechtsbestuurders en ook dat het vertrouwen tussen bestuurders en de werkvloer soms fragiel is. Een en ander brengt hij in verband met de wens om de Raad in staat te stellen minder vrijblijvende afspraken te maken met de gerechten. Hij pleit ook voor verankering van de Raad van de rechtspraak in de Grondwet. Aan het pleidooi ligt kennelijk een visie ten grondslag op de rol en de taken van de Raad voor de rechtspraak in het Nederlandse rechtsbestel en de wenselijke verhouding van de Raad tot rechters en gerechtsbestuurders. In op 20 februari 2025 beantwoorde vragen van het Kamerlid Lahlah (GroenLinks-PvdA)2 heb ik aangegeven dat ik voornemens ben uw Kamer medio 2025 een brief te sturen waarin ik zal ingaan op de constitutionele uitgangspunten van de benoemingsprocedure van leden van de Raad voor de rechtspraak. Daarbij zal ik ook ingaan op de plaats en de taken van de Raad voor de rechtspraak in de Nederlandse rechtsstaat en aangeven hoe ik vervolg zal geven aan de op 12 maart 2024 door uw Kamer aanvaarde motie-Sneller3 inzake het zo klein mogelijk maken van de rol van de Minister (in dit geval mijn rol als Staatssecretaris) in de benoemingsprocedure van leden van de Raad voor de rechtspraak. Ik zal de uitspraken van de voorzitter van de Raad voor de rechtspraak op dit punt daarbij betrekken.
De door de twee presidenten geuite zorgen lijken niet te zijn ingegeven door recente incidenten bij de benoeming van rechters of leden van de Raad voor de rechtspraak in Nederland. De publicatie concretiseert niet op welke punten zorgen bestaan in het licht van specifieke ontwikkelingen of gebeurtenissen in andere landen. De rechterlijke onafhankelijkheid is in Nederland op verschillende manieren zowel grondwettelijk als wettelijk gewaarborgd, zoals ik uiteen heb gezet in het reeds vermelde antwoord op de derde schriftelijke vraag van het Kamerlid Lahlah. De wettelijke en de grondwettelijke regelingen voorzien reeds in een groot aantal waarborgen, mede door spreiding van taken en bevoegdheden. Dit geldt ook voor de wijze waarop thans benoemingen van rechters en leden van de Raad voor de rechtspraak plaats vinden. Ik ben dan ook niet van mening dat de vrijheid van burgers op dit moment gevaar loopt, en ik wil voorkomen dat de genoemde zorgen van de presidenten van de rechtbanken tot onnodige gevoelens van onrust leiden ten aanzien van het vertrouwen van burgers in de Nederlandse democratische rechtsstaat. Dit neemt niet weg dat de onafhankelijkheid van de rechtspraak voortdurende aandacht behoeft en dat in dat licht steeds gekeken moet worden naar mogelijke verbeteringen. In de hiervoor aangekondigde brief zal ik uiteen zetten welke eventuele maatregelen mij daarbij voor ogen staan.
In de in antwoord 1 genoemde, voor medio 2025 aangekondigde brief ben ik voornemens uw Kamer te informeren over de benoemingsprocedures van gerechtsbestuurders. Voor het overige verwijs ik u naar de beantwoording van eerder genoemde schriftelijke vragen van het Kamerlid Lahlah.
In voornoemde brief informeer ik uw Kamer over het vervolg op de motie van het Kamerlid Sneller over aanpassing van de benoemingsprocedure van leden van de Raad voor de rechtspraak.
Zoals ook uiteengezet in de beantwoording van de schriftelijke vragen van het Kamerlid Lahlah, in het bijzonder vraag 7, moet bij de financiering van de rechtspraak recht worden gedaan aan de constitutionele principes van de rechterlijke onafhankelijkheid, de positie van de formele wetgever, het budgetrecht van het parlement en de ministeriële verantwoordelijkheid. Binnen deze uitgangspunten moet een verantwoorde balans worden gevonden. Het financieringsmechanisme, dat is neergelegd in artikel 97 en verder van de Wet RO en het hierop gebaseerde Besluit financiering rechtspraak 2005, voorziet, samen met de eigenstandige beheersbevoegdheden van de Raad voor de rechtspraak en de gerechten, in een stevige zelfstandige positie van de rechtspraak. Tegelijkertijd wordt er recht gedaan aan de benodigde transparantie over de besteding van publieke middelen en aan het budgetrecht van het parlement (krachtens artikel 105 van de Grondwet). In de brief, die in het antwoord op vraag 1 in het vooruitzicht is gesteld, zal ik nader ingaan op de financieringssystematiek van de rechtspraak in het licht van de constitutionele uitgangspunten. Overigens is de rechtsstatelijke situatie in Nederland jaarlijks, net als alle andere EU-lidstaten, onderwerp van het rechtsstaatrapport van de Europese Commissie. In deze rechtsstaatrapporten is voor Nederland tot nu toe geen aandacht gevraagd voor de financieringssystematiek van de rechtspraak.
In genoemde antwoorden op de schriftelijke vragen van het Kamerlid Lahlah heb ik uiteengezet op welke wijze de rechterlijke onafhankelijkheid in Nederland zowel grondwettelijk als wettelijk is gewaarborgd. Deze waarborgen zorgen ervoor dat rechters in een zaak recht kunnen spreken zonder enige bemoeienis van buitenaf. Onze rechtspraak staat goed aangeschreven en het vertrouwen dat mensen hebben in de rechters is onverminderd hoog. Dit blijkt uit de algemene conclusies in het rapport van de Venetië Commissie 2023 en uit het Rechtsstaatrapport van de Europese Commissie 2024.9 De kwalificatie «boterzacht» kan ik dan ook niet onderschrijven. Dit neemt niet weg dat de onafhankelijkheid van de rechtspraak voortdurende aandacht behoeft en dat in dat licht steeds gekeken moet worden naar mogelijke verbeteringen.
Het jaarlijkse rechtsstaatrapport van de Europese Commissie is voor het kabinet een belangrijk instrument om de rechtsstatelijke situatie in de lidstaten, dus ook in Nederland, te monitoren en daarmee rechtsstatelijke problematiek (vroegtijdig) te signaleren, te bespreken en gezamenlijk naar oplossingen te zoeken. Het rechtsstaatrapport is het resultaat van een intensieve dialoog van de Commissie met nationale autoriteiten en belanghebbenden, het maatschappelijk middenveld en organisaties binnen de justitiële sector. Het Nederlandse hoofdstuk in het EU-rechtsstaatrapport geeft daardoor een goede indruk van de staat van de rechtsstaat op tal van indicatoren en signaleert waar additionele inzet of aandacht nodig is om de rechtsstaat te verstevigen.
In de voor medio 2025 aangekondigde brief zal ik uiteen zetten welke eventuele maatregelen mij voor ogen staan om de onafhankelijkheid van de rechtspraak in Nederland te versterken.
In de beantwoording van de eerder genoemde vragen van het Kamerlid Lahlah, in het bijzonder vraag 2 en vraag 3, heb ik uiteengezet dat de onafhankelijkheid van de rechtspraak reeds op verschillende manieren in de (Grond)wet en in andere wetten en procedures is verankerd. Bij de beantwoording van de vraag of de Raad voor de rechtspraak in de Grondwet zou moeten worden verankerd is van belang voor ogen te hebben welke wettelijke taken de Raad voor de rechtspraak uitoefent. Anders dan sommige andere Raden voor de rechtspraak in Europa heeft de Nederlandse Raad voor de rechtspraak alleen beheersmatige taken, en (uitdrukkelijk) geen rechtspositionele taken en bevoegdheden jegens rechters noch enige inhoudelijke bemoeienis met rechtspraak in concrete zaken. Aan de vraag naar verankering van de Raad voor de rechtspraak in de Grondwet dient dus een nadere afweging inzake de positie en de taken van deze raad in ons rechtsbestel ten grondslag te liggen.
In de aangekondigde brief zal ik, als vermeld, nader ingaan op de verschillende constitutionele uitgangspunten van ons rechtsbestel. Ik ga hierbij ook in op de positionering van de Raad voor de rechtspraak.
Zoals in de beantwoording van de eerder genoemde vragen van het Kamerlid Lahlah aangekondigd zal ik bij de in het antwoord op vraag 1 genoemde brief ook de aanbevelingen uit de publicatie van de Stichting Onderzoek Rechtspleging betrekken.
Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van de leden Sneller (D66) en Boswijk (CDA), van uw Kamer aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de noodzaak om de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht beter te waarborgen om onze democratische rechtsstaat weerbaarder te maken (ingezonden 10 februari 2025) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.