Ingediend | 30 januari 2025 |
---|---|
Beantwoord | 12 maart 2025 (na 41 dagen) |
Indiener | Lisa Westerveld (GL) |
Beantwoord door | Karremans |
Onderwerpen | jongeren zorg en gezondheid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2025Z01580.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20242025-1604.html |
Ja, ik ben bekend met het rapport en heb kennisgenomen van de cijfers.
Helaas is het niet mogelijk voor alle jeugdhulp inzichtelijk te maken hoeveel doorplaatsingen er plaatsvinden, zodoende kan ik niet aangeven of ik deze cijfers herken. Het verbeteren van het inzicht in relevante data is voor mij een belangrijk aandachtspunt, ook in lijn met wat de Deskundigencommissie hierover gezegd heeft.2
Voor de gesloten jeugdhulp is dit wel mogelijk. Het dashboard van de StroomOP Monitor3 laat een duidelijke afname van het aantal overplaatsingen tussen instellingen voor gesloten jeugdhulp zien tussen 2021 en 2024.
Ja, het klopt absoluut dat jongeren baat hebben bij stabiliteit. Het is daarom belangrijk dat het uithuisplaatsen van jongeren wordt voorkomen en dat, indien er toch een uithuisplaatsing nodig is, de matching en plaatsing zorgvuldig gebeurt waardoor het doorplaatsen wordt beperkt en voorkomen.
Ik ben voornemens te onderzoeken of er mogelijkheden zijn het aantal doorplaatsingen in het gedwongen kader beter te monitoren. Dit beeld levert ons wellicht aanknopingspunten om verbeteringen in het doorplaatsen aan te brengen.
Er zijn op dit moment namelijk geen landelijke cijfers beschikbaar over wanneer en hoe vaak een jeugdige wordt doorgeplaatst. Het CBS levert ons cijfers over het aantal jongeren met verblijf, maar het aantal doorplaatsingen wordt niet landelijk geregistreerd. Daarvan is dus geen accuraat beeld. Gemeenten kunnen op gemeentelijk niveau hier wel inzicht in krijgen op basis van analyses met gemeentelijke data (het berichtenverkeer tussen gemeenten en aanbieders). Ik werk aan een wettelijke grondslag om deze gemeentelijke data ook centraal beschikbaar te maken.
Ja, ook mijn ambtsvoorgangers hadden oog voor de problematiek van doorplaatsingen. Zij hebben aangegeven aan oplossingen hiervoor te willen werken.
De afgelopen jaren heeft het Ministerie van VWS in samenwerking met het Ministerie van J&V, de VNG en de branches, maatregelen in gang gezet die de jeugdhulp in brede zin versterken. De Hervormingsagenda Jeugd5 richt zich onder andere op:
Deze maatregelen dragen naar verwachting de komende jaren bij aan minder doorplaatsingen.
Gemeenten, jeugdbeschermers en aanbieders zetten in op passende zorg aan het hele gezin, zodat steeds meer kinderen thuis opgroeien. Door eerder en nabij hulp te bieden aan alle gezinsleden kunnen uithuisplaatsingen worden voorkomen. Jongeren bij wie uithuisplaatsing onvermijdelijk is, gaan wonen in kleinschalige voorzieningen, waar zij hulp op maat krijgen en langere tijd kunnen verblijven.
Het voornemen de regionale samenwerking tussen gemeenten te versterken, waarover mijn ambtsvoorganger uw Kamer begin 2020 heeft geïnformeerd, heeft geleid tot het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg. Dit wetsvoorstel is in het voorjaar van 2021 voor advies aan de Raad van State aangeboden. De Raad van State adviseerde pas op de plaats te maken met het wetsvoorstel omdat de beleidsvorming over de onderliggende fundamentele vragen over de inrichting van het stelsel (op dat moment) nog gaande was. Hiermee verwees de Raad van State onder meer naar het proces rondom de totstandkoming van de Hervormingsagenda Jeugd.
In overeenstemming met dit advies is de besluitvorming over de Hervormingsagenda Jeugd afgewacht. Het verbeteren van de inkoop door verplichte regionale samenwerking is nu een van de pijlers van de Hervormingsagenda. Na ondertekening van de Hervormingsagenda is het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg geactualiseerd en alsnog ingediend bij uw Kamer.
Ik heb gemeenten in de tussentijd niet op een andere manier opgedragen om specifieke afspraken te maken om doorplaatsingen tegen te gaan. Wel hebben gemeenten in VNG-verband in juni 2020 de Norm voor Opdrachtgeverschap jeugd (NvO) vastgesteld. Deze zelfregulerende norm is gericht op het verbeteren van regionale en bovenregionale samenwerking bij het organiseren van specialistische jeugdhulp: het borgen van de beschikbaarheid van de benodigde zorgfuncties, sturen op een zorgvuldige transformatie van het zorglandschap en verminderen van bureaucratische lasten.
Niet iedere gemeente past de NvO toe. Daarom vind ik het van groot belang dat het wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg de kennelijke vrijblijvendheid van de NvO wegneemt. Het wetsvoorstel fungeert daarbij ook nu al als vliegwiel: in de praktijk is zichtbaar dat gemeenten en regio’s anticiperen op de voorgenomen wettelijke verplichtingen, door meer vaart te maken met het inrichten of verbeteren van hun onderlinge regionale afspraken.
De uitkomst van deze steekproef met 119 jongeren die doorplaatsingen hebben meegemaakt, vind ik schrijnend. Het rapport geeft ook weer dat er soms een positieve reden voor doorplaatsing kan zijn, wat niet wegneemt dat gemiddeld zes keer doorgeplaatst worden onwenselijk is.
Het zo gezond en veilig mogelijk laten opgroeien van kinderen is het uitgangspunt van het Internationaal Kinderrechtenverdrag. In sommige gevallen is het in het belang van het kind om (tijdelijk) ergens anders te wonen dan thuis. Het is dan belangrijk dat een kind in een stabiele omgeving verblijft, omdat frequente veranderingen in de omgeving van een kind nadelig zijn voor de ontwikkeling van het kind7. Dit betekent niet dat een doorplaatsing nooit in het belang van het kind kan zijn. Er zijn situaties denkbaar waarbij dit juist gewenst is, zoals wanneer een kind dichter bij ouders kan wonen of omdat een jongere meer zelfredzaam wordt.
Ja, want één van de beoogde effecten van de uitvoering van de Hervormingsagenda is dat ook het aantal doorplaatsingen afneemt.
Het Verwey Jonker Instituut beschrijft in zijn rapport dat de redenen van een doorplaatsing meestal negatief zijn. Vaak is de reden dat de jongere geen passende hulp krijgt en daarom doorgeplaatst moet worden. Maar als bijvoorbeeld vooraf aan een plaatsing partijen samen met de jongere en diens omgeving een verklarende analyse opstellen, moet dat bevorderen dat jongeren meteen de passende hulp krijgen. Dan verwacht ik dat de komende jaren het aantal doorplaatsingen afneemt. Want net als veel andere verbeteringen die we nastreven met de Hervormingsagenda is ook deze één van lange adem.
In reactie op uw eerdere vraag over dit plan, heb ik de Kamer op 16 mei 2022 geantwoord dat de sector breed inzet op het voorkomen dat jongeren overgeplaatst worden tussen residentiële instellingen, al dan niet gesloten.8 De maatregelen zoals genoemd in bovenstaand antwoord dragen hier aan bij. Het doel was niet dat hier een specifiek, apart plan voor zou komen.
Ik heb kennisgenomen van de aanbevelingen uit het rapport en kan deze onderschrijven, omdat ze aansluiten bij de uitgangspunten van de Hervormingsagenda Jeugd. Bij deze aanbevelingen is het van belang in het oog te houden aan wie deze aanbeveling geadresseerd is, in dit gedecentraliseerde stelsel. Vaak zijn aanbieders voor jeugdhulp en de opdracht gevende gemeenten aan zet.
Hieronder geef ik per aanbeveling weer op welke wijze hier opvolging aan wordt gegeven:
Deze aanbeveling is al verankerd in de Hervormingsagenda jeugd, we streven naar tijdige en passende hulp in de directe leefomgeving.
Een brede analyse (triage/ verklarende analyse) kan hieraan bijdragen. Het is aan de aanbieders om de matching van vraag een aanbod tot stand te brengen. Dit doen zij onder meer door te werken met werkwijzen die door de branches worden vastgesteld.
Door de verplichting van een SKJ-registratie is deskundigheidsbevordering een verplichting voor alle jeugdhulp professionals. Het is aan de aanbieders voor jeugdhulp en hun professionals om specifiek te investeren in trainingen in het omgaan met complexe problematiek
Deze aanbeveling onderschrijf ik.
Zorgvuldige communicatie en gezamenlijk beslissen is cruciaal bij doorplaatsingen, dat onderschrijf ik. De richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming10 gaan hier uitgebreid op in. Deze verantwoordelijkheid voor de toepassing van deze richtlijnen en deskundigheidsbevordering op deze thema’s ligt primair bij de aanbieders voor jeugdhulp en de professionals.
Een steunfiguur kan het verschil maken voor een jongere. Veel gemeenten en aanbieders jeugdhulp zijn nu bezig met de invoering van een zelf ingebrachte.
Deze aanbeveling, die ik onderschrijf, is gericht aan professionals en aanbieders, die het in richtlijnen en deskundigheidsbevordering kunnen opnemen.
Deze aanbeveling, die ik onderschrijf, is eveneens gericht aan professionals en zorgaanbieders, die het in richtlijnen en deskundigheidsbevordering kunnen opnemen.
Ook deze aanbeveling, die ik onderschrijf, is gericht aan professionals en zorgaanbieders. Zij kunnen het in richtlijnen en deskundigheidsbevordering opnemen.
Ja, ik heb dit gelezen en vindt het spijtig dat jongeren laat worden geïnformeerd over doorplaatsing. Ik ga in overleg met Jeugdzorg Nederland om te bezien hoe dit verbeterd kan worden. Want dit is niet zoals het moet zijn.
Zo geeft het internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind ieder kind tussen 0 en 18 jaar het recht om te worden gehoord en hun mening te geven over alle zaken die hen aangaan, oftewel het recht op participatie. Dit recht staat niet ter discussie: de mening van de jongere en andere belanghebbenden moet in principe altijd worden meegenomen bij beslissingen over de (tijdelijke) woonplek van een jongere. Om het participatierecht goed te kunnen uitoefenen is het wel belangrijk dat het proces waarin het kind betrokken is, transparant, informatief en kindvriendelijk is.11
Daarnaast is het zo dat diverse richtlijnen duidelijke handvatten geven hoe medewerkers in de jeugdhulp invulling kunnen geven aan het participatierecht van jeugdigen, zoals de richtlijn «Samen beslissen over passende hulp».12
Ook kunnen jeugdhulpaanbieders inspraak van jongeren bij belangrijke beslissingen ondersteunen door structureel en actief een vertrouwenspersoon aan te bieden in aanloop naar een dergelijk besluit. De vertrouwenspersoon kan jeugdigen helpen in de aanloop naar een besluit tot overplaatsing door het geven van informatie over hoe het proces hoort te verlopen, dat de jeugdige recht heeft op participatie en inspraak, de jeugdige te helpen diens mening en visie op papier te zetten en waar nodig ondersteuning te bieden bij een gesprek.
Vertrouwenspersonen kunnen jeugdigen ook helpen als zij het niet eens zijn met een (voorgenomen) doorplaatsing. Deze hulp kan bestaan uit:
Als vertrouwenspersonen zien dat aanbieders (structureel) voorbijgaan aan de inspraak en participatie van jeugdigen, kan Jeugdstem dit signaleren bij de betreffende organisatie voor jeugdhulp. Als deze hierop niet (tijdig) reageert kan Jeugdstem ook een melding doen bij de IGJ.
Het onderzoek bevestigt hoe belangrijk jongeren het vinden dat er iemand naast hen staat, bij wie ze terecht kunnen met vragen en voor steun, iemand uit het eigen netwerk die ze vertrouwen. Juist ook als er grote veranderingen zijn, zoals doorplaatsing. Dat veel jongeren deze steun niet hebben ervaren maakt het des te belangrijker om het samenwerken met informele steunfiguren te versterken. Dit is een belangrijk speerpunt van de Hervormingsagenda jeugd.
Eén van de samenwerkingsvormen met informele steunfiguren is de JIM (Jouw Ingebrachte Mentor)-aanpak. JIMs treden op als ambassadeur voor de jongere; ze staan hen bij, samen en naast de ouders, in de omgang met jeugdhulp. Om het samenwerken met informele steunfiguren binnen de jeugdhulp vooruit te helpen ondersteun ik onder andere JIM-pact13, een landelijke samenwerking tussen JIMwerkt en inmiddels 16 jeugdhulporganisaties verspreid over diverse regio’s. Door de JIM-pact zijn landelijk meer dan 1600 professionals opgeleid in het samenwerken met informele steunfiguren.
Zoals ook in het antwoord op vraag 2 is aangegeven hebben jongeren behoefte aan een veilige, stabiele en geborgen omgeving. In het VN-Kinderrechtenverdrag staat dat een kind recht heeft op gezinsleven. Het streven is om zoveel mogelijk broers en zussen samen te plaatsen. Daarnaast blijft het belangrijk dat deze kinderen een goed contact met de thuisomgeving (ouders, broers en zussen, familieleden, vrienden) onderhouden. Soms is doorplaatsing echter onvermijdelijk, omdat er geen andere passende oplossing mogelijk is. Ook ik vind het schrijnend als jongeren dan het contact met thuis of met hun vrienden verliezen.
Binnen de residentiële jeugdhulp en de pleegzorg is het streven om broers en zussen zoveel mogelijk samen te plaatsen. Dit is al staande praktijk en wordt zoveel mogelijk toegepast. In het conceptwetsvoorstel ter versterking van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming is een wettelijke verankering van het uitgangspunt van samen plaatsing van broers en zussen bij een uithuisplaatsing opgenomen.
Het actief monitoren of broers en zussen ook daadwerkelijk samen worden geplaatst is op basis van de huidige en beschikbare landelijke informatie niet mogelijk. Het CBS registreert niet of jeugdigen uit hetzelfde gezin gebruik maken van (dezelfde) vormen van jeugdhulp. Gegevens over het samen plaatsen van broers en zussen in pleegzorg, gezinshuizen of in de (overige) residentiële jeugdhulp worden dan ook niet systematisch en/of op landelijk niveau bijgehouden.
Het is wel goed mogelijk om door incidenteel onderzoek gegevens over het samen plaatsen van broers en zussen te verzamelen. De Universiteit van Amsterdam heeft in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) in 2021 onderzoek gedaan naar het aantal broers en zussen dat bij een gezamenlijke (gelijktijdige) uithuisplaatsing toch gescheiden geplaatst zijn. Op 18 januari 2022 is het onderzoeksrapport toegezonden aan uw Kamer. Uit dit onderzoek blijkt dat in de onderzochte periode tussen 2015 en 2020 door middel van een representatieve steekproef bij zeven jeugdhulporganisaties circa 28 procent van het totaal aantal jeugdigen dat in deze periode uit huis is geplaatst, gescheiden zijn geplaatst.
Op dit moment kunnen gemeenten al kiezen voor de taakgerichte uitvoeringsvariant, waarbij aanbieders een vast bedrag krijgen voor jeugdhulp in een bepaald gebied of segment. Daarnaast zijn in de Hervormingsagenda Jeugd afspraken gemaakt over standaardisatie van o.a. producten en tarieven. Onderdeel daarvan is dat we onderzoeken welke vormen van jeugdhulp bekostigd kunnen worden op basis van beschikbaarheid.
Het werken met vaste teams is niet afhankelijk van beschikbaarheidsfinanciering, dat kan ook bij financiering op basis van inzet.
Het beeld dat u schetst, dat gedane beloftes niet zijn nagekomen, herken ik niet.
Alle maatregelen uit de Hervormingsagenda Jeugd die wij momenteel uitvoeren, zijn bedoeld om de zorg voor jeugdigen te verbeteren. Eén van de verwachte effecten van deze maatregelen is dat het aantal doorplaatsingen de komende jaren afneemt. Het doorvoeren van veranderingen kost tijd. Daarom is het effect van maatregelen niet altijd direct merkbaar voor jeugdigen. Wij blijven ons onverminderd inzetten om de maatregelen uit de Hervormingsagenda Jeugd zo snel mogelijk door te voeren.
De vragen van het lid Westerveld (GroenLinks-PvdA) over het aantal verhuizingen van kinderen in de jeugdzorg (2025Z01580) kunnen tot mijn spijt niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord. De reden van het uitstel is dat de afstemming met bij de beantwoording betrokken partijen meer tijd vraagt. Ik zal u zo spoedig mogelijk de antwoorden op de Kamervragen doen toekomen.