Ingediend | 9 januari 2025 |
---|---|
Beantwoord | 27 januari 2025 (na 18 dagen) |
Indieners | Laurens Dassen (Volt), Kati Piri (PvdA) |
Beantwoord door | Caspar Veldkamp (NSC) |
Onderwerpen | internationaal organisatie en beleid |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2025Z00124.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20242025-1128.html |
Ja.
Ik verwijs u hiervoor graag naar de aan uw Kamer gestuurde brief n.a.v. verzoeken vanuit de Tweede Kamer over het Genocideverdrag en appreciatie rapporten van NGO’s.
Het is aan ieder land zelf om een appreciatie te geven van het rapport van Amnesty International.
Het kabinet ziet het groot menselijk lijden in de Gazastrook en de ernst van de situatie. Genocide is een zeer ernstig misdrijf, en complex om vast te stellen, met name daar waar het gaat om het aantonen van genocidale opzet. Voor de vaststelling of een bepaalde gebeurtenis als genocide kan worden gekwalificeerd, is grondig feitenonderzoek van groot belang. Nederland is in de regel terughoudend om situaties als genocide te kwalificeren.4 Volgens het staand beleid van het kabinet zijn bij het doen van dergelijke kwalificaties uitspraken van (internationale) gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek of vaststellingen door de VN (Veiligheidsraad) zwaarwegend. Hoewel het rapport van Amnesty een bijdrage levert aan het feitenonderzoek, bestaat voor het kabinet in dit geval geen reden om af te wijken van de gebruikelijke terughoudendheid bij het kwalificeren van gebeurtenissen als genocide.
Zie het antwoord op vraag 4.
Zie het antwoord op vraag 4.
De definitie van genocide bestaat uit meerdere elementen, waaronder het element van genocidale opzet. Het aantonen van genocidale opzet is in de praktijk echter lastig. Uit jurisprudentie van het Internationaal Gerechtshof (IGH) volgt dat wanneer bewijs van genocidale opzet enkel uit een patroon van handelingen bestaat, het noodzakelijk is dat de enige redelijke gevolgtrekking («the only reasonable inference») van deze handelingen het doel is om de groep als zodanig te vernietigen.
Ook Amnesty International zet de standaarden voor het vaststellen van genocidale opzet uiteen volgens de jurisprudentie van internationale hoven en tribunalen, waaronder het IGH. Amnesty International merkt daarbij op dat deze «only reasonable inference»-standaard tot reacties heeft geleid. Sommige experts hebben gewaarschuwd dat deze standaard zodanig strikt zou kunnen worden uitgelegd, dat dit het vaststellen van genocidale opzet in oorlogstijd in feite onmogelijk zou maken; dit terwijl het Genocideverdrag expliciet stelt dat genocide ook in oorlogstijd verboden is.
De benadering van Amnesty International voor het afleiden van genocidale opzet uit een handelingspatroon verwijst op bepaalde onderdelen naar die van Nederland. De discussie over de uitleg van de «only reasonable inference»-standaard speelt ook ten aanzien van gebeurtenissen elders. Zo heeft Nederland een standpunt ingenomen ten aanzien van deze discussie in een gezamenlijke interventie in de IGH-zaak tussen Gambia en Myanmar over vermeende genocide jegens de Rohingya in Myanmar. In deze interventie stellen de interveniërende landen, waaronder Nederland, onder meer dat het Hof een evenwichtige benadering zou moeten hanteren bij het afleiden van genocidale opzet uit een patroon van handelingen, waarbij de ernst van het misdrijf in acht wordt genomen zonder dat de drempel voor het vaststellen van genocidale opzet te hoog wordt. Hierbij is het onder andere van belang dat het beschikbare bewijsmateriaal op een alomvattende manier wordt getoetst. Volgens de interveniërende landen kan een dergelijke evenwichtige benadering worden gebaseerd op de bestaande jurisprudentie van het IGH.
Zie het antwoord op vraag 7. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat het IGH zich nog niet heeft uitgesproken over het in de gezamenlijke interventie ingenomen standpunt.
Amnesty International zet uiteen hoe het, in het licht van de jurisprudentie van het Internationaal Gerechtshof en de bestaande discussie over deze bewijsstandaard, te werk is gegaan bij het afleiden van genocidale opzet uit o.a. het patroon van handelingen van de Israëlische autoriteiten, naast meer rechtstreeks bewijs zoals uitspraken van Israëlische gezagsdragers. Vervolgens concludeert Amnesty International dat de onder het Genocideverdrag verboden handelingen zijn uitgevoerd met genocidale opzet.
Onder andere vanwege de complexiteit van het aantonen van genocidale opzet, is het kabinet – zoals gesteld in het antwoord op vraag 4 – in de regel terughoudend om situaties als genocide te kwalificeren. Volgens het staand beleid van het kabinet zijn bij het doen van dergelijke kwalificaties uitspraken van (internationale) gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek of vaststellingen door de VN (Veiligheidsraad) zwaarwegend. Dit geldt ook voor de huidige situatie in de Gazastrook. Op dit moment loopt bij het Internationaal Gerechtshof een zaak tussen Zuid-Afrika en Israël over schendingen van verplichtingen van Israël onder het Genocideverdrag. Indien de zaak inhoudelijk wordt behandeld, zal Hof zich ook buigen over bewijs van genocidale opzet. Het kabinet loopt niet vooruit op deze uitspraak.
Zie het antwoord op vraag 9.
Ik verwijs u graag naar de eerder genoemde Kamerbrief waarin de Nederlandse inzet wordt beschreven.
Ik verwijs u graag naar de eerder genoemde Kamerbrief waarin de Nederlandse inzet wordt beschreven.
Om te kwalificeren als misdrijf tegen de menselijkheid moet sprake zijn van bepaalde handelingen gepleegd als onderdeel van een wijdverbreide of stelselmatige aanval gericht tegen een burgerbevolking. Het kabinet is over het algemeen terughoudend bij het kwalificeren van handelingen van een vreemde krijgsmacht, buiten het Nederlandse grondgebied, ook als het mogelijke oorlogsmisdrijven betreft. Dit neemt niet weg dat de omschreven handelingen vragen oproepen over de naleving van internationaalrechtelijke verplichtingen door Israël. Feitenonderzoek is hiervoor van belang.
Ik verwijs u graag naar de eerder genoemde Kamerbrief.
Ik verwijs u graag naar de eerder genoemde Kamerbrief.
Het rapport van Human Rights Watch onderstreept de catastrofale situatie in de Gazastrook. Het kabinet maakt zich ernstige zorgen over het tekort aan water voor de burgerbevolking. Israël heeft op basis van het bezettingsrecht de plicht de bevolking van de bezette Palestijnse Gebieden te voorzien van noodzakelijke levensmiddelen en andere noodzakelijke basisbehoeften, waaronder water.
Het opzettelijk onthouden van toegang tot voldoende water is in strijd met het humanitair oorlogsrecht en kan een internationaal misdrijf vormen. Het is uiteindelijk aan een rechter om te bepalen of, en welke, schendingen zijn begaan.
Het kabinet heeft de strijdende partijen voortdurend opgeroepen zich aan het humanitair oorlogsrecht te houden. Dat omvat ook het verbod op het aanvallen, vernietigen, verwijderen of onbruikbaar maken van objecten die onmisbaar zijn voor het overleven van de burgerbevolking.
Zie het antwoord op vraag 4.
Ik verwijs u graag naar de eerder genoemde Kamerbrief waarin de Nederlandse inzet wordt beschreven.
Zie het antwoord op vraag 18.
Ik verwijs u graag naar de eerder genoemde Kamerbrief.
Ik verwijs u graag naar de eerder genoemde Kamerbrief.
Als partij aan het Genocideverdrag heeft Israël onder meer de verplichting om genocide te voorkomen. Deze verplichting strekt zich ook uit tot de andere in artikel III genoemde feiten van het Genocideverdrag, zoals het rechtstreeks en openbaar aanzetten tot genocide. Israël ontkent dat er sprake is van genocide. Als onderdeel van de voorlopige maatregelen die aan Israël zijn opgelegd in de IGH-zaak aangespannen door Zuid-Afrika, moet Israël rapporteren over de maatregelen die het neemt om genocide te voorkomen. Deze rapporten zijn echter vertrouwelijk en Israël doet hier in het openbaar geen uitspraken over. Nederland wijst Israël, samen met partners, consequent op de verplichting om zich te houden aan het internationaal recht, waaronder de implementatie van de voorlopige maatregelen van het IGH.
Zie het antwoord op vraag 22.
Het is evident dat de humanitaire situatie in de Gazastrook – ook na ingaan van het staakt-het-vuren – catastrofaal is. Deze vraagt om onmiddellijke verbetering. Dit betreft zowel de kwantiteit en kwaliteit van goederen, als mogelijkheden voor hulporganisaties om deze veilig en ongehinderd te verspreiden. Het kabinet blijft Israël met klem oproepen tot het verruimen en versnellen van toegang van humanitaire hulp. Dit doen we bilateraal maar ook in Europees en multilateraal verband. Het is de Nederlandse inzet om dit ook onderdeel van de mogelijk aanstaande Associatieraad te maken.
Ik verwijs u graag naar de eerder genoemde Kamerbrief.
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.