Ingediend | 13 november 2024 |
---|---|
Beantwoord | 20 januari 2025 (na 68 dagen) |
Indiener | Mpanzu Bamenga (D66) |
Beantwoord door | Judith Uitermark (NSC) |
Onderwerpen | bestuur recht rijksoverheid staatsrecht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2024Z18284.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20242025-1067.html |
Ja.
Voor medewerkers die discriminatie en racisme ervaren op de werkvloer is het allereerst ontzettend belangrijk dat ze gehoord worden en serieus genomen. Het begint met erkenning en met een luisterend oor. En met alertheid op en het tegengaan van discriminatie en racisme door leidinggevenden en de naaste collega’s. Zij kunnen veel betekenen, als eerste aanspreekpunt en als omstander. Afhankelijk van de situatie kan een begrenzende interventie, een bemiddelend of normstellend gesprek of een waarschuwing uitkomst bieden. Zo nodig kan het ook leiden tot een disciplinaire maatregel of een aangifte.
Discriminatie en racisme zijn vormen van ongewenst en grensoverschrijdend gedrag. Andere vormen zijn bijvoorbeeld fysieke agressie en seksuele intimidatie. Binnen de Rijksoverheid zijn verschillende voorzieningen waar medewerkers een beroep op kunnen doen als ze ongewenst en grensoverschrijdend gedrag als discriminatie of racisme ervaren of signaleren, of een andere integriteitsschending, zoals het lekken van informatie of corruptie. De voorzieningen waar medewerkers bij alle typen integriteitsmeldingen terecht kunnen variëren van (interne en externe) vertrouwenspersonen, personeelsraadgevers, integriteitscoördinatoren, en klachtencommissies. Dit stelsel van voorzieningen is voor medewerkers helaas wat onoverzichtelijk, zoals ik schreef in mijn Kamerbrief in verband met het Focusgroepenonderzoek over racisme binnen de Rijksoverheid.2 Ik zal me daarom inzetten voor de verbetering van de informatievoorziening over (informeel dan wel formeel) melden van ongewenst grensoverschrijdend gedrag, waaronder discriminatie en racisme. Verder zie ik het gezamenlijk loket voor een rijksbrede klachtencommissie én de rijksbrede integriteitscommissie als een stap in de goede richting.
Zie het antwoord op vraag 2.
Zie het antwoord op vraag 5.
Leidinggevenden binnen de Rijksoverheid vervullen een cruciale rol in het tegengaan van en handhaven op discriminatie en racisme op de werkvloer. Dat geldt ook voor het tegengaan van ander ongewenst en grensoverschrijdend gedrag en is essentieel voor het bewerkstelligen van een veilig en inclusief werkklimaat. Het is van groot belang dat ze daartoe goed (lees: beter) zijn uitgerust. Met het oog daarop zal ik een handreiking voor leidinggevenden laten maken over hun handelingsmogelijkheden om een sociaal veilige en inclusieve werkvloer te realiseren en te behouden. De aanpak tegen racisme en discriminatie en de (mogelijkheden tot escalatie in de) handhaving van die aanpak zal hierin nadrukkelijk aan de orde komen. De verwachting is dat de handreiking inclusief escalatiemodel vóór de zomer van 2025 beschikbaar is. Daarnaast laat ik momenteel nagaan of competenties die in bredere zin van belang zijn voor een sociaal veilig en inclusief werkklimaat, met name het aanpakken van discriminatie en racisme, onderdeel kunnen worden van functieomschrijvingen en beoordelingscycli van leidinggevenden.
In de basisopleiding die vertrouwenspersonen moeten volgen voordat ze hun rol kunnen vervullen, is aandacht voor de verschillende vormen van ongewenst en grensoverschrijdend gedrag waaronder discriminatie en racisme. Daarnaast moeten vertrouwenspersonen jaarlijks trainingen volgen, zoals vastgelegd in het nieuwe Kader basiseisen vertrouwenspersonen Rijksoverheid. In het trainingsaanbod van het Interdepartementaal Netwerk Vertrouwenspersonen van de Rijksoverheid wordt altijd aangesloten bij relevante (maatschappelijke) thema’s en wordt ook een training aangeboden met betrekking tot discriminatie.
In het onlangs opgeleverde rapport van de Algemene Rekenkamer (ARK), «Integriteit als basis», waarin het integriteitsbeleid van de Rijksoverheid is onderzocht, is het belang van een heldere meld- en onderzoeksregeling benadrukt.3 Dat belang onderschrijf ik. De ARK constateert in het rapport dat de ministeries meld- en onderzoeksprotocollen hebben, maar dat ze niet overal actueel zijn en/of dat de informatie over melden over meerdere documenten is verspreid. Ik ga ervan uit dat de betreffende departementen dit zo spoedig mogelijk op orde maken en ik zal mij ervan vergewissen dat dit gebeurt.
Als een formele melding van grensoverschrijdend gedrag, waaronder discriminatie en racisme, leidt tot onderzoek, dan gebeurt dit op basis van het BIPO (Baseline Intern Persoonsgericht Onderzoek). Deze richtlijn bevat de regels voor het onderzoek van een integriteits- of beveiligingsincident. Deze richtlijn geldt voor de hele Rijksoverheid (met uitzondering van Defensie en Politie) en alle personen die werken voor de Rijksoverheid.
De ARK constateert in het vermelde rapport dat als het gaat om de onderzoeksprotocollen het goed is dat de BIPO er is, maar dat dit nog niet voldoende is. Ministeries moeten het vertalen in een onderzoeksprotocol dat is toegesneden op het ministerie, zodat voor iedereen duidelijk is welke functionaris welke rol heeft bij het onderzoek. Vastgesteld wordt in het rapport dat dit voor de helft van de ministeries nog niet in orde is. Ook op dit punt verwacht ik dat deze departementen dit zo spoedig mogelijk op orde maken en ik zal mij ervan vergewissen dat dit gebeurt.
Ook de afhandeling binnen de Rijksoverheid van formele klachten, door een departementale (onafhankelijke) klachtencommissie, gebeurt op basis van een reglement.
Een integriteitsschending van een rijksambtenaar, bijvoorbeeld als het gaat om discriminatie of racisme, kan verschillende consequenties hebben. Dat kan variëren van een corrigerend gesprek, een waarschuwing, het volgen van een training of coaching, tot een formele berisping, een verplaatsing of in het uiterste geval beëindiging van het dienstverband. Ook kan besloten worden tot het doen van aangifte.
Maatregelen en interventies om discriminatie en racisme tegen te gaan worden bij de meeste departementen meegenomen in hun beleid voor het bevorderen van diversiteit en inclusie. Daarbij heb ik geconstateerd dat de aanpak om discriminatie en racisme tegen te gaan nog te versnipperd is. Om hier meer zicht op te krijgen en om een meer gestructureerde en doelgerichte aanpak te bevorderen en beter te kunnen sturen, zal ik een model voor een effectieve integrale aanpak ontwikkelen en periodiek aan de departementen vragen om een «beleids- en effectrapportage discriminatie en racisme» volgens dit model op te leveren. Zo geeft de hele Rijksoverheid inzicht in beleid, in de targets voor de inzet, en wordt het mogelijk om te sturen op het effect daarvan. Ik verwacht dat het model na de zomer kan worden geïmplementeerd. De aanpak op discriminatie en racisme staat niet op zichzelf, maar maakt onderdeel uit van integrale, rijksbrede aanpak op sociale veiligheid, diversiteit en inclusie. Daarbinnen blijft nadrukkelijk ook een expliciete focus op racisme nodig. Voor een opgave van beleidsmaatregelen op het gebied van diversiteit en inclusie verwijs ik u graag naar de bijlage bij de eerdergenoemde kabinetsreactie op het Focusgroepenonderzoek van 25 oktober jl.
Ik vind het van grote waarde dat in het nieuwe Kader basiseisen Vertrouwenspersonen Rijkoverheid is vastgelegd dat er een divers bestand van vertrouwenspersonen moet bestaan. Bij de samenstelling dient te worden gelet op afkomst, geslacht, leeftijd, opleiding en fysieke mogelijkheden. Ik verwacht dat dit tegemoetkomt aan de behoefte en noodzaak van een gedifferentieerd aanbod van vertrouwenspersonen.
Ik vind empathisch en inclusief leiderschap van belang. Dit zie ik als een kerncompetentie voor leidinggevenden. Dit zal ik meenemen in de opvolging van uw motie omtrent de functieprofielen en beoordelingscycli van leidinggevenden binnen de Rijksoverheid. Ik zal uw Kamer in het voorjaar van 2025 hier nader over informeren.
In het nieuwe Kader basiseisen Vertrouwenspersonen Rijkoverheid is vastgelegd dat medewerkers desgewenst een beroep kunnen doen op externe vertrouwenspersonen, ook in geval van ervaringen met discriminatie en racisme. Er zijn immers situaties denkbaar waarin een vertrouwenspersoon binnen het ministerie als onvoldoende onafhankelijk wordt gezien door de medewerker omdat er sprake is van een (vorm van) gezags- of machtsverhouding. Er dient ten minste één mogelijkheid te zijn om een externe vertrouwenspersoon van buiten het ministerie te kunnen raadplegen. Een externe vertrouwenspersoon is degene die de rol van vertrouwenspersoon vervult vanuit een andere organisatie. Externe vertrouwenspersonen hebben dezelfde werkwijze, bevoegdheden en verantwoordelijkheden als interne vertrouwenspersonen.
Medewerkers moeten erop kunnen rekenen dat de Rijksoverheid voldoende empathisch vermogen, alertheid en expertise in huis heeft om medewerkers die racisme of discriminatie ervaren bij te staan en waar nodig op te treden. Een medewerker die racisme ervaart moet allereerst terecht kunnen bij zijn/haar leidinggevende. Uit het focusgroepenonderzoek bleek echter dat medewerkers niet altijd tevreden zijn over de reactie van hun leidinggevenden. In dat geval zijn er verschillende voorzieningen bij de Rijksoverheid waar een medewerker een beroep op kan doen. Zie hiervoor het antwoord op vraag 2. Als ook die wegen niet voldoen of als een medewerker daar geen vertrouwen in heeft, dan kan deze desgewenst en beroep doen op externe meldpunten: een Anti Discriminatie Voorziening of het College voor de Rechten van de Mens.
Allereerst wil ik benadrukken dat institutioneel racisme binnen de Rijksoverheid onacceptabel is. Medewerkers moeten erop kunnen vertrouwen dat er geen ongeoorloofd onderscheid wordt gemaakt binnen de systemen van de Rijksoverheid. Ook zijn – zoals specifiek genoemd in de bovenstaande vraag – etnisch profileren en intimidatie volstrekt onacceptabel. Het toeslagenschandaal heeft ons geleerd wat de gevolgen hiervan kunnen zijn en om hier alert op te zijn. De signalen die in de brandbrief worden geuit zijn in lijn met de uitkomsten van het kwalitatieve focusgroepenonderzoek. Over de aanpak naar aanleiding van het onderzoek heb ik u op 25 oktober 2024 geïnformeerd.5 Zo heb ik laten regelen dat in personeelsgesprekken binnen mijn eigen departement gevraagd wordt of medewerkers racisme hebben gesignaleerd of ervaren. Ook wordt er een handreiking voor leidinggevenden gemaakt voor een sociaal veilige en inclusieve werkvloer en de (escalatiemogelijkheden in de) handhaving van de aanpak van racisme en discriminatie.
Ik zal uw Kamer in het voorjaar van 2025 hierover informeren.
Hierbij deel ik u mede dat de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Chakor (GroenLinks-PvdA) met kenmerk 2024Z18656 en het verzoek met kenmerk 2024Z18190, alsmede de schriftelijke vragen van het lid Bamenga (D66) met kenmerk 2024Z182903 en 2024Z18284, zullen worden betrokken bij de Kamerbrief die vóór het kerstreces zal worden toegezonden, zoals toegezegd tijdens het Dertigledendebat van 12 september jl. over het bericht dat één op de tien rijksambtenaren racisme op de werkvloer ervaart.