Kamervraag 2024Z17975

Het schenden van het verschoningsrecht door het OM

Ingediend 11 november 2024
Beantwoord 31 januari 2025 (na 81 dagen)
Indieners Michiel van Nispen , Sandra Palmen (NSC)
Beantwoord door van Weel
Onderwerpen recht strafrecht
Bron vraag https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2024Z17975.html
Bron antwoord https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20242025-1177.html
  • Vraag 1
    Heeft u kennisgenomen van de artikelen «OM betaalt miljoenen in schikking met vermogensbeheerder en Stibbe» en het persbericht «Beëindiging van procedures over het verschoningsrecht door overeenkomst tussen Openbaar Ministerie, Stibbe en vermogensbeheerder»?1 2

    Ja.

  • Vraag 2
    Zou u een volledige lijst kunnen geven van alle fouten die die door het OM zijn gemaakt, met daarbij een toelichting hoe deze fouten tot stand zijn gekomen?

    De genoemde (civiele) schikking komt voort uit een strafrechtelijk onderzoek (Castor) van enkele jaren geleden dat zich richtte tegen een vermogensbeheerder. In die tijd bestond in de praktijk nog veel onduidelijkheid over hoe de filtering van geheimhoudersgegevens uit gegevensbestanden die door het Openbaar Minister (OM) zijn gevorderd bij een derde (te weten een hostingsbedrijf) moest plaatsvinden en wat de rollen en verantwoordelijkheden van het OM, de rechter-commissaris, de opsporingsdiensten en de advocatuur waren. Een op deze situatie toegesneden wettelijke regeling ontbrak.
    In 2015 heeft het OM in dit onderzoek Castor op rechtmatige wijze – met toepassing van zijn opsporingsbevoegdheden – een grote hoeveelheid data verkregen van een e-mailprovider, waaronder e-mailberichten van verdachten. Tussen deze e-mailberichten bleek zich ook correspondentie tussen verdachte(n) en advocaten te bevinden, welke correspondentie bij het opsporingsteam terecht is gekomen. Dit had achteraf gezien niet gemoeten; de correspondentie had vernietigd moeten worden. Het OM erkent dat hier sprake is van een vormverzuim.
    Het bovenstaande nam niet weg dat tussen het OM en de advocaten van de verdachte een verschil van mening bestond over de onderliggende vraag, namelijk hoe moet worden gehandeld als het vermoeden bestaat dat tussen de rechtmatig door het OM gevorderde gegevens zich materiaal bevindt dat valt onder het verschoningsrecht van de advocaat. In het bijzonder speelde de vraag of in dat geval het filteren van dit materiaal onder verantwoordelijkheid van het OM kon plaatsvinden, of dat dit door of in opdracht van de rechter-commissaris moest gebeuren. Om helderheid te verkrijgen over het geldende recht, de posities en verantwoordelijkheden van betrokken partijen en daarmee inzicht te krijgen in de juiste belangenafwegingen die daarbij moeten worden gemaakt, zijn in de strafzaak Castor prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad.
    De Hoge Raad heeft deze vragen in zijn beslissing van 12 maart 2024 beantwoord. De Hoge Raad constateert dat sprake is van een wettelijke leemte wat betreft de bescherming van het verschoningsrecht als het OM van een aanbieder van een communicatiedienst (zoals een hostingbedrijf) gegevens vordert en daaraan onderzoek laat doen. De Hoge Raad heeft, in afwachting van het nieuwe Wetboek van Strafvordering, enkele uitgangspunten geformuleerd voor de te volgen procedure als er gegevens worden gevorderd van een aanbieder van een communicatiedienst en er aanwijzingen zijn dat daartussen verschoningsgerechtigd materiaal zit. In deze uitgangspunten krijgt de rechter-commissaris een grotere rol dan in het huidige Wetboek van Strafvordering voorzien. De Hoge Raad formuleert in zijn beslissing uitgangspunten voor de te volgen procedure bij filtering en vernietiging van gegevens en gaat in op de vraag of deze filtering door of onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie dan wel de rechter-commissaris moet worden verricht, welke eisen daarbij gelden en in hoeverre hierbij een rol toekomt aan de verschoningsgerechtigde.
    Daarmee heeft de Hoge Raad een leemte in het huidige Wetboek van Strafvordering opgevuld. De grotere rol voor de rechter-commissaris is voor wat betreft het nieuwe Wetboek van Strafvordering al voorzien in Boek 2, Hoofdstuk 7 (Titel 7.5). Daarnaast wordt door het OM in aanvulling op de beslissing van de Hoge Raad voorzien in een Aanwijzing professioneel verschoningsrecht. Zie daarover het antwoord op vraag 4.

  • Vraag 3
    Welke lering is er door het OM, uw ministerie of de landsadvocaat getrokken? Hoe gaan uw ministerie, het OM of de landsadvocaat voorkomen dat deze fouten nogmaals worden gemaakt?

    Het OM mag gegevens afkomstig van geheimhouders die tevens onder het verschoningsrecht vallen, niet in een strafrechtelijk onderzoek gebruiken. Het OM houdt hier rekening mee bij de inzet van opsporingsmiddelen en zou deze gegevens het liefst ook niet krijgen. In de praktijk blijkt echter dat het steeds moeilijker wordt om geheimhoudersinformatie op eenvoudige wijze buiten de deur te houden. In strafrechtelijke onderzoeken wordt in toenemende mate rechtmatig beslag gelegd op grote hoeveelheden digitale gegevens. Het kan daarbij onder meer gaan om gegevensdragers zoals een mobiele telefoon, een laptop of tablet, een computer of een usb-stick. Maar ook om gegevens die bij een derde worden gevorderd, zoals een e-mailbox of gegevens in een cloud. Het komt geregeld voor dat een verdachte of een geheimhouder (bijvoorbeeld een advocaat) aangeeft dat hier geheimhoudersgegevens tussen zitten. Vaak is daarbij niet duidelijk waar die gegevens zich bevinden en om hoeveel gegevens het gaat.
    Het OM heeft medio 2023 een signaal aan mijn ministerie afgegeven dat door de onduidelijkheden rond het omgaan met het verschoningsrecht, diverse strafzaken grote vertragingen hadden opgelopen of zelfs stil waren komen te liggen. Vanwege verouderde wetgeving, aangescherpte criteria uit de jurisprudentie en technische beperkingen, meende het OM dat sprake was van een problematiek die niet alleen door het OM opgelost kon worden, maar waarin de hele strafrechtketen een verantwoordelijkheid heeft. Naar aanleiding hiervan is een ketenproject in gang gezet. Aan dit ketenproject nemen deel: het OM, de rechtspraak, de Nederlandse Orde van Advocaten, de politie, de bijzondere opsporingsdiensten, de Koninklijke marechaussee en de Rijksrecherche. Het doel van het ketenproject is om gezamenlijk praktische werkwijzen te ontwikkelen die niet alleen juridisch houdbaar zijn maar ook technisch uitvoerbaar. Een van de deelprojecten van het ketenproject is het opstellen van een werkproces voor OM en opsporing. In dat kader werkt het OM aan een nieuwe Aanwijzing waarborgen professioneel verschoningsrecht, die naar verwachting op korte termijn in werking treedt en daarna in de Staatscourant gepubliceerd zal worden. De richtinggevende uitspraak van de Hoge Raad van 12 maart 2024 in antwoord op de prejudiciële vragen die door het Hof Den Bosch waren gesteld, heeft tot uitgangspunt voor deze Aanwijzing gediend.

  • Vraag 4
    Welke werkafspraken en procedures zijn er gemaakt die ervoor moeten zorgen dat het verschoningsrecht door de Staat gewaarborgd blijft?

    Zie antwoord vraag 3.

  • Vraag 5
    Welke rol heeft de landsadvocaat of diens kantoor Pels Rijcken gespeeld bij de totstandkoming van de schikking in de Castor-zaak?

    De landsadvocaat of diens kantoor heeft geen bijstand verleend met betrekking tot de totstandkoming van de schikking.

  • Vraag 6
    Hoe reflecteert u op de procesopstelling van het OM? In de Castor-zaak moesten er meer dan 20 rechtszaken gevoerd worden om de waarheid boven water te krijgen en is het OM uiteindelijk diep door het stof gegaan. Bovendien is gebleken dat het OM zeer terughoudend was met het geven van volledige en waarachtige informatie.

    Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, bestond tussen het OM en de advocaten van de verdachte een verschil van mening over de vraag hoe moet worden gehandeld als het vermoeden bestaat dat tussen rechtmatig door het OM gevorderde gegevens zich materiaal bevindt dat valt onder het verschoningsrecht van de advocaat. Naar aanleiding van de omgang met dergelijke gegevens in de zaak Castor zijn door de verdachte en advocaten diverse civielrechtelijke procedures gestart, die veelal ook weer hebben geleid tot hoger beroep en cassatie aangezien het een fundamenteel vraagstuk betrof met verstrekkende implicaties voor onderzoeken in strafzaken waarbij zich deze problematiek voordoet. Door de beantwoording van prejudiciële vragen door de Hoge Raad is helderheid verkregen over het geldende recht, de posities en verantwoordelijkheden over en weer van betrokken partijen en is inzicht verkregen in de juiste belangenafwegingen die daarbij moeten worden gemaakt.

  • Vraag 7
    Past deze proceshouding van het OM bij de maatschappelijke en morele normen die de overheid in acht behoort te nemen, zeker in relatie tot haar burgers?

    Het OM verschilde met eisers van mening over het wettelijk regime dat moest worden gehanteerd met betrekking tot de wijze waarop gewaarborgd moest worden dat verschoningsgerechtigde informatie niet wordt gebruikt voor opsporing in geval van vordering van gegevens bij anderen dan de verdachte(n). In de aangespannen rechtszaken heeft het OM zijn standpunt verdedigd waarbij voor het OM de bredere belangen voor opsporing en vervolging binnen de samenleving leidend waren. Strafrechtelijke onderzoeken liepen ernstige vertraging op door onduidelijkheden rond het verschoningsrecht of dreigden zelfs te moeten worden gestaakt. Met het oordeel van de Hoge Raad naar aanleiding van gestelde prejudiciële vragen waarbij de Hoge Raad een aantal vuistregels heeft geformuleerd voor de te volgen procedure, is daarover duidelijkheid verschaft.

  • Vraag 8
    Wat is de rol geweest van de landsadvocaat of diens kantoor Pels Rijcken bij de totstandkoming of bevordering van deze procesopstelling? En hoe beoordeelt u deze rol?

    In civielrechtelijke gerechtelijke procedures wordt het OM in beginsel juridisch bijgestaan en vertegenwoordigd door de landsadvocaat. Onderdeel van die bijstand is advisering over de te voeren processtrategie. De beslissing welke strategie uiteindelijk wordt gevolgd, wordt genomen door het OM. Dat is ook in de civielrechtelijke procedures die zijn gevoerd naar aanleiding van de Castor-zaak het geval geweest.

  • Vraag 9
    Had volgens u het OM niet eerder en ruiterlijker inzicht moeten verschaffen in de wijze waarop het OM inbreuk maakte op het verschoningsrecht?

    Zoals in het antwoord op vraag 7 ook aangegeven, heeft het OM in de aangespannen rechtszaken zijn standpunt verdedigd waarbij voor het OM de bredere belangen voor opsporing en vervolging binnen de samenleving leidend waren. Strafrechtelijke onderzoeken liepen ernstige vertraging op door onduidelijkheden rond het verschoningsrecht of dreigden zelfs te moeten worden gestaakt. Met het oordeel van de Hoge Raad – naar aanleiding van gestelde prejudiciële vragen – dat de wet leemtes bevat met betrekking tot de bescherming van het verschoningsrecht bij het vorderen van grote hoeveelheden gegevens, en de vuistregels die de Hoge Raad heeft geformuleerd voor de te volgen procedure, is daarover duidelijkheid verschaft.
    In afwachting van het nieuwe Wetboek van Strafvordering geven deze vuistregels handvatten om op een zorgvuldige wijze met het verschoningsrecht om te gaan in geval van het vorderen van grote hoeveelheden gegevens.
    Het OM zal daarnaast een reflectie uitvoeren met betrekking tot de gang van zaken in en rond het strafrechtelijk onderzoek Castor om uit deze zaak lering te trekken.

  • Vraag 10
    Hoe vindt u dat de overheid bij soortgelijke kwesties waarin er onwettig gehandeld wordt jegens Nederlandse burgers, zich moet opstellen?

    Zie antwoord vraag 9.

  • Vraag 11
    Hoe kijkt u naar de beslissing van de rechter-commissaris van afgelopen donderdag inzake de mondkapjesaffaire waaruit is gebleken dat het OM andermaal mogelijk het verschoningsrecht heeft geschonden?3

    Het OM heeft op 21 november 2024 bekend gemaakt dat de verdachten in deze zaak zijn gedagvaard. Inmiddels heeft op 19 december 2024 een openbare regiezitting plaats gevonden bij de rechtbank Rotterdam. Het past mij niet als Minister om nader op deze zaak in te gaan nu deze zaak onder de rechter is. Eventuele vraagstukken rond het verschoningsrecht kunnen onder leiding van de rechter verder worden geadresseerd.

  • Vraag 12
    Zijn bij de mondkapjes-kwestie de «goede en toekomstbestendige procedures en werkafspraken» leidend geweest en nagekomen?

    Zie antwoord vraag 11.

  • Vraag 13
    Welke rol heeft de landsadvocaat of diens kantoor Pels Rijcken gespeeld in deze kwestie over de mondkapjesaffaire?

    De Landsadvocaat of diens kantoor Pels Rijcken heeft geen rol gespeeld in het strafrechtelijk onderzoek naar de Stichting Hulptroepen alliantie en de betrokken natuurlijke personen.

  • Vraag 14
    Kunt u een uitgebreide toelichting geven waarom u, in antwoord op eerdere Kamervragen, zonder onderbouwing, aangeeft dat de landsadvocaat naar eer en geweten heeft gehandeld? Kunt u toelichten hoe u tot dit oordeel bent gekomen en op welke feiten u dit baseert? Kunt u daarbij ook aangeven op welke onderdelen u kritisch bent over het handelen van de landsadvocaat?

    Ik heb in mijn eerdere beantwoording naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van discipline aangegeven dat ik uit deze zaak niet de indruk heb gekregen dat de landsadvocaat niet naar eer en geweten handelde of bewust een beroepsnorm heeft overtreden.
    De klachten in de tuchtprocedure zagen op het verkeerd voorlichten van de rechter, het beïnvloeden van getuigen, het onjuist adviseren van de cliënt en het ten onrechte kennisnemen van verschoningsgerechtigde informatie. De Raad komt tot het oordeel dat de klachten ongegrond of niet-ontvankelijk zijn, met uitzondering van een klachtonderdeel dat zag op het bewaren van (verschoningsgerechtigde) informatie in het advocatendossier. Op het laatste punt komt de Raad tot de conclusie dat een beroepsnorm is overtreden.
    Zoals ik in mijn eerdere beantwoording aan uw Kamer schreef, heeft deze zaak geïllustreerd dat de beoordeling of bepaalde stukken onder het verschoningsrecht vallen soms weerbarstig is en ook door diverse rechters en andere juridische professionals verschillend wordt beoordeeld en leidt tot verschillende uitkomsten. Het feit dat er uiteindelijk een rechter een finaal oordeel velt over de status van bepaalde stukken, geeft weliswaar een definitieve juridische status aan die stukken, maar betekent niet dat degenen die daarover voordien een ander oordeel hadden niet naar eer en geweten hebben gehandeld.
    Ten aanzien van de beroepsnorm die is overtreden heeft de Raad van discipline geoordeeld dat de landsadvocaat gedurende een periode van ongeveer drie maanden onder het verschoningsrecht vallende e-mails uit het vertrouwelijke advocatendossier ten onrechte heeft bewaard. Zoals de landsadvocaat aan mij schreef, moest hij, nadat de raadkamer – in afwijking van een eerdere beslissing van de rechter-commissaris – in oktober 2018 onherroepelijk oordeelde dat de betreffende informatie toch verschoningsgerechtigd was, als behandelend advocaat een afweging maken tussen vernietiging enerzijds en zijn bewaar- en verantwoordingsplicht anderzijds. De landsadvocaat heeft toen gekozen voor het laatste. De Raad heeft met de uitspraak duidelijkheid verschaft door te oordelen dat het belang van het verschoningsrecht zwaarder weegt en de e-mails na de uitspraak van de raadkamer vernietigd hadden moeten worden.
    Over de wijze van omgang met informatie wanneer een definitief rechterlijk oordeel is geveld dat deze onder het verschoningsrecht valt, is nu duidelijkheid gekomen. De landsadvocaat heeft aangegeven daar vanzelfsprekend in voorkomende gevallen in de toekomst naar te zullen handelen.

  • Vraag 15
    In uw antwoorden op de eerdere Kamervragen geeft u aan dat de tuchtrechter slechts de lichtste tuchtstraf heeft opgelegd aan de landsadvocaat. Kunt u aangeven waarom dit gegeven relevant is voor uw oordeel dat de landsadvocaat naar eer en geweten heeft gehandeld en op welke feiten u dit baseert? Was er aanleiding voor u om tot een andere conclusie te komen als er een zwaardere tuchtstraf was opgelegd door de tuchtrechter?

    Zoals ik hiervoor heb beschreven, waren de klachten in de tuchtprocedure ernstig. De Raad van discipline verklaarde het klachtonderdeel dat zag op het bewaren van (verschoningsgerechtigde) informatie in het advocatendossier gegrond. De Raad kwam tot de conclusie dat een beroepsnorm was overtreden, maar legde de lichtste maatregel op. De Raad vond een waarschuwing passend vanwege de relatief korte periode dat de landsadvocaat de e-mails ten onrechte onder zich heeft gehad (oktober 2018–15 januari 2019) en het tijdsverloop tot het indienen van de klacht.
    Ik zie in de uitspraak van de Raad op de klachten en de reactie van de landsadvocaat daarop geen aanleiding om te veronderstellen dat er door de landsadvocaat in deze kwestie niet naar eer en geweten is gehandeld of dat er bewust een beroepsnorm zou zijn overtreden.

  • Vraag 16
    In uw antwoorden op de eerdere Kamervragen geeft u aan dat de landsadvocaat met zijn brief van 9 september 2024 niet als doel had om reflectie te tonen. Is de landsadvocaat nog wel voornemens, ook richting de Kamer, om te reflecteren op zijn handelen en aan te geven welke fouten hij heeft gemaakt? Zo ja, wanneer komt deze reflectie? Zo nee, waarom niet?

    Het overgrote deel van de klachten is door de Raad van discipline afgewezen. Wel heeft de Raad geoordeeld dat de landsadvocaat gedurende een periode van ongeveer drie maanden onder het verschoningsrecht vallende e-mails uit het vertrouwelijke advocatendossier had moeten verwijderen. Zoals ik hierboven heb beschreven, heeft de landsadvocaat mijn departement bericht dat hij een belangenafweging heeft gemaakt die de Raad uiteindelijk anders liet uitvallen. Over de wijze van omgang met informatie wanneer een definitief rechterlijk oordeel is geveld dat deze onder het verschoningsrecht valt, is met de uitspraak van de Raad van discipline duidelijkheid gekomen. De landsadvocaat heeft aangegeven daar vanzelfsprekend in een voorkomend geval in de toekomst naar te zullen handelen.

  • Vraag 17
    In de tuchtuitspraak merken de tuchtrechters op dat door de landsadvocaat en diens collega onjuiste feiten zijn gesteld (rov. 10.1.5). De raad oordeelt dat deze gedraging onvoldoende verwijtbaar is, mede omdat de landsadvocaat in beginsel mag afgaan op de juistheid van het feitenmateriaal van de cliënt, in dit het geval het OM. Hoe kan het gebeuren dat het OM ofwel de landsadvocaat onjuiste feiten hebben gesteld in deze procedure en daarmee verkeerde inzichten hebben verschaft aan rechters en de wederpartij?

    Dit aspect zal worden meegenomen in de eerder genoemde reflectie die het OM zal uitvoeren met betrekking tot de gang van zaken in en rond het strafrechtelijk onderzoek Castor.

  • Vraag 18
    Op basis van welke informatie heeft de landsadvocaat overwogen om deze onjuiste stelling toch in het geding te brengen?

    Ten tijde van het inbrengen van de in vraag 17 bedoelde feiten ging de landsadvocaat uit van de juistheid van de ingebrachte feiten en mocht hij daar ook van uitgaan.

  • Vraag 19
    Wilt u deze vragen afzonderlijk, met onderbouwing, beantwoorden?

    Ik heb geprobeerd dit zo veel mogelijk te doen.

  • Mededeling - 2 december 2024

    Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van de leden Palmen (Nieuw Sociaal Contract) en Van Nispen (SP), van uw Kamer aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het schenden van het verschoningsrecht door het OM (ingezonden 11 november 2024) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.


Kamervraag document nummer: kv-tk-2024Z17975
Volledige titel: Het schenden van het verschoningsrecht door het OM
Kamerantwoord document nummer: ah-tk-20242025-1177
Volledige titel: Antwoord op vragen van de leden Palmen en Van Nispen over het schenden van het verschoningsrecht door het OM