Ingediend | 9 oktober 2024 |
---|---|
Beantwoord | 18 november 2024 (na 40 dagen) |
Indiener | Michiel van Nispen |
Beantwoord door | van Weel , Struycken |
Onderwerpen | recht strafrecht |
Bron vraag | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kv-tk-2024Z15431.html |
Bron antwoord | https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20242025-568.html |
In het WODC-rapport «Een verkennend kwalitatief onderzoek naar klassenjustitie in de Nederlandse strafrechtketen» dat bij brief van 22 juni 2021 door onze voorgangers aan uw Kamer is aangeboden, wordt klassenjustitie als volgt gedefinieerd: «Klassenjustitie is selectieve rechtspleging die iemand illegitiem benadeelt wanneer die persoon niet tot de heersende klasse behoort en illegitiem bevoordeelt wanneer die persoon wel tot de heersende klasse behoort. Deze vormen van benadeling of bevoordeling kunnen illegitiem zijn op grond van het recht en/of door burgers als illegitiem worden ervaren».
Ja.
Over de grondigheid van het onderzoek kunnen wij geen conclusie trekken. De journalisten hebben hun onderzoek gebaseerd op de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek, waarbij zij aan de hand van het opleidingsniveau en wel/geen migratieachtergrond hebben geconcludeerd dat verdachten van een aantal in het onderzoek genoemde strafbare feiten, met een laag opleidingsniveau en met een migratieachtergrond, vaker een gevangenisstraf opgelegd krijgen dan verdachten die hoog opgeleid zijn en geen migratieachtergrond hebben. Uit deze cijfers valt volgens de journalisten zelf niet af te leiden waarom de straffen verschillen. Zij geven daarbij aan dat uit hun onderzoek niet blijkt of er bijvoorbeeld sprake is van recidive of andere persoonlijke omstandigheden van verdachten die van invloed zijn geweest op de hoogte van de straffen. Omdat dit soort aspecten niet zijn meegewogen, is het onderzoek op punten onvolledig.
Iedere vorm van ongerechtvaardigde ongelijke behandeling is ontoelaatbaar binnen ons strafrecht en dient absoluut te worden bestreden. Binnen de Rechtspraak en het OM is aandacht voor het tegengaan van ongelijke behandeling, zoals hieronder in antwoord op vragen 9 en 10 uiteen wordt gezet. Zoals uit hun reactie op de bevindingen van dit onderzoek ook blijkt, zijn de Rechtspraak en het OM ervan doordrongen dat ongelijke behandeling mogelijk en soms onbewust aan de orde kan zijn en dat zij er alles aan moeten doen om dit te voorkomen. Onder andere door gebruik te maken van richtlijnen en uitgangspunten en in de opleiding aandacht aan te besteden aan diversiteit en inclusie wordt bewustwording rondom ongelijke behandeling gecreëerd.
Zie antwoord vraag 4.
Zie antwoord vraag 4.
Rechters houden bij het bepalen van de straf rekening met de effecten daarvan op de verdachte en de samenleving. Daarbij betrekken zij een veelheid aan relevante factoren zoals de speciale en generale preventie die van de straf kan uitgaan, alsmede de mate van recidive en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ook houden zij rekening met de belangen van eventuele slachtoffers en nabestaanden. De rechters leveren derhalve maatwerk bij het bepalen van de vorm en de hoogte van de straf. Welke factoren de rechter laat meewegen bij de strafoplegging is geheel aan de rechter gelaten en kan per casus verschillen. Wij kunnen daar geen uitspraken over doen. Verder verwijzen we naar het antwoord op de vragen 4, 5 en 6.
OM en Rechtspraak bepalen zelf of zij wel of niet meewerken aan een onderzoek. Het past ons als bewindspersoon niet daar in te treden.
Het OM en de Rechtspraak hebben een uitgebreide reactie gegeven op de uitkomsten van het onderzoek van NOSop3, Investico en de Groene Amsterdammer. Daarin hebben zij aangegeven welke stappen zij nemen en hebben genomen om ongerechtvaardigde ongelijke behandeling bespreekbaar te maken en tegen te gaan.
Het OM heeft in zijn reactie aangegeven dat rechtsgelijkheid en maatwerk belangrijke uitgangspunten zijn, waartussen altijd spanning bestaat. Daarom werkt het OM met een landelijk uniform strafvorderingsbeleid. In richtlijnen zijn per strafbaar feit heldere en herkenbare uitgangspunten geformuleerd, waarvan een officier van justitie in het individuele geval af kan wijken, als sprake is van hetzij strafverzwarende, hetzij strafverminderende omstandigheden.
Daardoor kan rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. In zware en gevoelige zaken wordt bovendien op structurele basis strafmaatoverleg georganiseerd en soms ook reflectiebijeenkomsten met externen, om te komen tot een goede behandeling van de zaak en een passende eis. Bewustwording op het thema rechtsongelijkheid is dan ook een belangrijk thema. Zowel in straftoemeting en oordeelsvorming als in de opleidingen en cursussen wordt binnen het OM daaraan aandacht besteed.
De Raad voor de rechtspraak heeft aangegeven dat de onderzoeksresultaten een belangrijk signaal zijn en de Rechtspraak een spiegel voorhouden. Het onderzoek kan er – samen met eerder wetenschappelijk onderzoek naar dit onderwerp – op wijzen dat onbewuste vooroordelen van invloed kunnen zijn op beslissingen van rechters. Om rechtseenheid in oordeelsvorming en straftoemeting te bevorderen heeft het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) zogenaamde oriëntatiepunten vastgesteld voor de meest voorkomende delicten. Oriëntatiepunten geven de straf weer die rechters voor de meest voorkomende verschijningsvorm van het strafbare feit opleggen. Zij bieden de rechter een handvat en de mogelijkheid om bij de straftoemeting te wijzen op een landelijke praktijk.
Onbevooroordeelde oordeelsvorming door de rechter is de kern van gelijke behandeling binnen de Rechtspraak en het is belangrijk dat daaraan binnen de Rechtspraak blijvende aandacht wordt gegeven binnen de hele organisatie. Concreet betekent dit minder vrijblijvendheid in scholing en training over oordeelsvorming en de rol van onbewuste vooroordelen. Ook is hier aandacht voor bij de selectie, opleiding en reflectie van rechters.
Zie antwoord vraag 9.
Op dit moment lopen er in opdracht van ons ministerie twee WODC-onderzoeken: naar klassenjustitie in het strafrecht en de cumulatieve oververtegenwoordiging van groepen met een migratieachtergrond in de strafrechtsketen. Naar verwachting zullen de resultaten medio 2025 gereed zijn. Aan de hand van de uitkomst van deze onderzoeken zullen wij beoordelen of, en zo ja, welke aanvullende maatregelen in de strafrechtketen genomen dienen te worden om eventuele ongerechtvaardigde ongelijke behandeling tegen te gaan.
Hierbij deel ik u, mede namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, mede dat de schriftelijke vragen van het lid Van Nispen (SP), van uw Kamer aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het onderzoek naar Klassenjustitie in Nederland (ingezonden 9 oktober 2024) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.